Een periodieke gift hoeft niet afhankelijk te zijn van het leven van één persoon

X en Y schenken bij notariële akte een periodieke uitkering van € 50.000 gedurende een periode van 5 jaar aan een ANBI-stichting. In de schenkingsakte is bepaald dat de periodieke uitkering eindigt bij het overlijden van de langstlevende schenker. De inspecteur kent de aftrek van de periodieke gift niet toe, omdat naar zijn mening niet is voldaan aan het vereiste dat het beloop van de uitkeringen - bij afhankelijkheid van meerdere levens - moet zijn onderworpen aan een wezenlijke onzekerheid (sterfterisico) van ten minste 1%. De Rechtbank oordeelt dat dit vereiste niet blijkt uit de parlementaire geschiedenis of de wettekst. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt volgens de Rechtbank juist dat de wetgever heeft willen voorkomen dat geschillen ontstaan over de vraag of in een voorkomend geval sprake is van een wezenlijke onzekerheid. Uit de parlementaire geschiedenis en de wettekst blijkt dat een periodieke gift gedurende minimaal vijf jaar moet worden uitgekeerd en dat de verplichting tot uitkering moet vervallen bij overlijden. Aan deze vereisten is in het onderhavige geval voldaan, zodat de giften kwalificeren als periodieke giften in de zin van art. 6.34 en 6.38 Wet IB 2001.