Inspecteur gebonden aan na 1 januari 2010 gesloten vaststellingsovereenkomst waarde woning ondanks strijd met art. 21 SW

Erflater overlijdt in januari 2010. Tot zijn nalatenschap behoort het voortdurend recht van erfpacht van zes percelen met daarop verhuurde woningen. Aan de woningen is een totale WOZ-waarde toegekend van € 6.060.500. Op 1 april 2010 sluiten de erfgenamen (E) en de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst ter bepaling van de waarde in het economische verkeer van de woningen in verhuurde staat op de overlijdensdatum. De waarde wordt vastgesteld op € 1.675.000. Voor deze waarde zijn de panden in de aangifte erfbelasting opgegeven. In geschil is of partijen aan de vaststellingsovereenkomst zijn gebonden, nu met ingang van 1 januari 2010 art. 21 lid 5 SW voorschrijft dat onroerende zaken die in gebruik zijn als woning in aanmerking dienen te worden genomen voor de WOZ-waarde. Art. 21 lid 8 en 9 SW geven een afwaardering voor woningen die zijn gelegen op erfpachtgrond, verhuurd zijn en niet als afzonderlijke zaak kunnen worden vervreemd. De Inspecteur stelt dat geen sprake is van een vaststellingsovereenkomst nu de wetswijziging ervoor heeft gezorgd dat er op het moment van sluiten van de overeenkomst geen onzekerheid meer bestond over de waarde.
De Rechtbank volgt de Inspecteur niet. Het feit dat art. 21 SW de wijze van waardering van woningen regelt, neemt niet weg dat partijen van mening kunnen zijn geweest dat deze WOZ-waarde onjuist was of dat onzekerheid bij E bestond over de wijze waarop rekening moest worden gehouden met de erfpachtsituatie en de verhuurd staat. Het staat partijen in zo''n geval vrij om een vaststellingsovereenkomst over de waarde te sluiten. De vaststellingsovereenkomst is niet zozeer in strijd met de wettelijke regels dat op de nakoming daarvan niet mocht worden gerekend.