Kennisbank voor het notariaat

Verhuur van onzelfstandig deel van woning aan eigen BV is economische activiteit voor Wet OB

A en B kopen in 2006 een stuk grond waar zij een pand op laten bouwen. A is directeur-grootaandeelhouder van C BV. In 2007 heeft A met zijn echtgenote de inspecteur verzocht om te worden opgenomen in de omzetbelastingadministratie. De onroerende zaak wordt door hen aangemerkt als ondernemingsvermogen. In 2008 verhuren zij aan C BV een ruimte op de eerste verdieping van hun pand als kantoorruimte en een garage als parkeerruimte. De overige ruimten van het pand worden door de echtgenoten in privé gebruikt. A en B opteren voor met omzetbelasting belaste verhuur (art. 11 lid 1 sub b onder 5 Wet OB). In de jaren 2007 en 2008 brengen A en B de in rekening gebrachte omzetbelasting met betrekking tot de bouw van het pand in aftrek als voorbelasting. De Inspecteur staat de aftrek niet toe. In geschil is of met de verhuur van een deel van het pand zelfstandig een ''economische activiteit'' wordt verricht in de zin van art. 9 van BTW-richtlijn 2006 en of A dan recht heeft op aftrek van voorbelasting. Indien een onroerende zaak naar haar aard voor zowel economische doeleinden als voor privédoeleinden kan worden gebruikt, moeten alle exploitatiemogelijkheden worden onderzocht om uit te maken of de ruimten werkelijk worden gebruikt om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Het Hof verwijst hierbij naar het arrest Renate Enkler (HvJ EG 26 september 1996, nr C-230/94). Naar het oordeel van het Hof zijn A en zijn echtgenote er niet in geslaagd om op een andere wijze te bewijzen dat de activiteit erop is gericht om duurzaam opbrengsten te verkrijgen. In tegenstelling tot het Hof, oordeelt de hoge Raad dat wanneer A aannemelijk maakt dat de ruimten duurzaam ter beschikking zijn gesteld aan C BV om te worden gebruikt als kantoorruimte voor haar directeur respectievelijk als parkeerruimte voor de bedrijfsauto, en ook daadwerkelijk daarvoor worden gebruikt, en voorts aannemelijk is dat A in ruil daarvoor van C BV een vergoeding ontvangt, dat voldoende is om te concluderen dat de ruimten worden gebruikt om er duurzaam opbrengst uit te krijgen. In dit geval moet de dienstverlening door A worden aangemerkt als een ''economische activiteit'' in de zin van artikel 9 van de BTW-richtlijn 2006. De uitspraak van het Hof getuigt volgens de Hoge Raad van een onjuiste rechtsopvatting en en verwijst de zaak voor verdere beoordeling naar Hof Den Bosch.

Bekijk samenvatting procedure
Instantie Hoge Raad
Uitspraakdatum 04-10-2013
ECLI ECLI:NL:HR:2013:782
Zaaknummer 12/02177
Bijzondere kenmerken Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
  • V-N 2013/51.15 met annotatie van Redactie
  • V-N Vandaag 2013/2180
  • BNB 2013/242 met annotatie van D.B. Bijl
  • FutD 2013-2435 met annotatie van Fiscaal up to Date
  • NTFR 2014/2764 met annotatie van Drs. C. Verweij
  • NTFR 2014/176
  • NTFR 2013/2004 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx

A en B kopen in 2006 een stuk grond waar zij een pand op laten bouwen. A is directeur-grootaandeelhouder van C BV. In 2007 heeft A met zijn echtgenote de inspecteur verzocht om te worden opgenomen in de omzetbelastingadministratie. De onroerende zaak wordt door hen aangemerkt als ondernemingsvermogen. In 2008 verhuren zij aan C BV een ruimte op de eerste verdieping van hun pand als kantoorruimte en een garage als parkeerruimte. De overige ruimten van het pand worden door de echtgenoten in priv&…

Verder lezen?

Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.

Geen inloggegevens?

Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.

Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!

Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.


Gebruikers van Via Juridica

Bekijk alle

Gerelateerde wetstoelichtingen


Ondernemer in de btw (art. 7 Wet OB)