Toestemming echtgenote voor borgstelling door ondernemer

De financiële situatie van de onderneming van A verslechterde waardoor A zich persoonlijk borg heeft gesteld voor de verplichtingen van zijn in de vorm van een BV gedreven onderneming jegens bank B om extra krediet te verkrijgen. De borgtochtovereenkomst is niet medeondertekend door de echtgenote van A. Een maand later is de BV failliet verklaard. Met een beroep op de borgtochtovereenkomst vordert B betaling van A. De echtgenote van A heeft zich beroepen op de vernietigbaarheid van de borgtochtovereenkomst.
De Hoge Raad overweegt dat de toestemming op grond van art. 1:88 lid 5 BW alleen dan niet is vereist indien de rechtshandeling zelf behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het bedrijf van een BV plegen te worden verricht (HR 14 april 2000, nr C98/266HR, ECLI:NL:HR:2000:AA5526). De omstandigheid dat het overeengekomen krediet mede ertoe strekte de BV in staat te stellen haar normale bedrijfsuitoefening nog gedurende een te overbruggen periode voort te zetten, ontneemt volgens de Hoge Raad aan deze rechtshandeling niet haar uitzonderlijke, met de acuut dreigende discontinuïteit van de onderneming samenhangende, karakter. De Hoge Raad acht het dan ook onbegrijpelijk hoe het Hof tot het oordeel is gekomen dat het aangaan van het extra krediet behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het bedrijf van de BV plegen te worden verricht.