Kennisbank voor het notariaat

Intern gegenereerde goodwill is geen bezitting bij beoordeling bezitseis art. 4 WBR

X BV verkrijgt in 2016 van A BV 41% van de certificaten van aandelen in B BV, een vennootschap waarvan de werkzaamheden (geconsolideerd bezien) bestaan uit het verhuren van opslagruimte (selfstorage) en het verhuren van miniboxen voor opslag. V houdt de aandelen in A BV en de zoon van V bezit de aandelen in X BV. Een derde houdt 4,9% van de certificaten van aandelen in B BV. In geschil is of B BV kwalificeert als een onroerendezaakrechtspersoon (ozr) in de zin van art. 4 WBR.

X BV stelt dat niet wordt voldaan aan de bezitseis vanwege intern gegeneerde goodwill en dat ook niet wordt voldaan aan de doeleis. Voorts wordt een beroep gedaan op de vrijstelling van art. 15 lid 1 onder b WBR en op het besluit van de Staatssecretaris van 17 januari 2013 inzake de bedrijfsopvolgingsregeling voor de schenk- en erfbelasting.

Het Hof oordeelt dat intern gegenereerde goodwill buiten beschouwing moet blijven bij de beoordeling of aan de bezitseis wordt voldaan. Bij de waardering op grond van art. 4 WBR gaat het niet om een waardering van de onderneming, maar om de waardering van de bezittingen. Aan de doeleis wordt volgens het Hof ook voldaan. De vrijstelling van art. 15 lid 1 onder b WBR is niet van toepassing omdat X BV niet behoort tot genoemde kring van verkrijgers.

De Hoge Raad oordeelt inzake de bezitseis dat het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan. Toetsing aan de bezitseis moet plaatsvinden aan de hand van de geconsolideerde balans van de rechtspersoon en de deelneming zodat alleen op de fiscale balans opgenomen actiefposten als bezitting in aanmerking kunnen worden genomen. Uit de wetgeschiedenis volgt dat alleen goodwill die is gekocht en die is opgenomen op de fiscale balans als bezitting in de zin van art. 4 WBR in aanmerking kan worden genomen. Met toepassing van art. 81 Wet RO wordt het beroep tegen de overige oordelen van het Hof ongegrond verklaard.

Bekijk samenvatting procedure
Instantie Hoge Raad
Uitspraakdatum 27-01-2023
ECLI ECLI:NL:HR:2023:103
Zaaknummer 21/03444
Bijzondere kenmerken Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
  • Viditax (FutD), 27-1-2023
  • V-N Vandaag 2023/178
  • FutD 2023-0282 met annotatie van Fiscaal up to Date
  • NTFR 2023/155 met annotatie van Mr. D.C. Simonis
  • V-N 2023/7.13 met annotatie van Redactie
  • NLF 2023/0258 met annotatie van Yves Gassler

X BV verkrijgt in 2016 van A BV 41% van de certificaten van aandelen in B BV, een vennootschap waarvan de werkzaamheden (geconsolideerd bezien) bestaan uit het verhuren van opslagruimte (selfstorage) en het verhuren van miniboxen voor opslag. V houdt de aandelen in A BV en de zoon van V bezit de aandelen in X BV. Een derde houdt 4,9% van de certificaten van aandelen in B BV. In geschil is of B BV kwalificeert als een onroerendezaakrechtspersoon (ozr) in de zin van art. 4 WBR.X BV stelt dat niet…

Verder lezen?

Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.

Geen inloggegevens?

Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.

Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!

Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.


Gebruikers van Via Juridica

Bekijk alle

Gerelateerde wetstoelichtingen


Fictieve onroerende zaken (art. 4 WBR)