Monumentenaftrek van art. 6.31 Wet IB 2001 niet in strijd met Europees recht

A (Nederlander) woont in België in een kasteel (een beschermd monument naar Belgische recht). A werkt in Nederland en heeft geopteerd voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige. Over het jaar 2004 voert A een aftrekpost op in verband met onderhoudskosten voor het kasteel. De Inspecteur weigert de aftrek omdat het kasteel niet als monument is ingeschreven in de Nederlandse registers. In geschil is of de regeling voor uitgaven voor monumentenpanden in strijd is met het Europese Recht.
De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen omdat onduidelijk is of het Europese recht zich ertegen verzet dat Nederland aan de aftrek van kosten voor monumenten de voorwaarde verbindt dat het monument in Nederland moet zijn geregistreerd. Het Hof van Justitie EU overweegt dat het inherent is aan het doel van de regeling dat het belastingvoordeel alleen wordt toegekend aan eigenaren van monumenten die op Nederlands grondgebied zijn gelegen. Het doel van de regeling is immers bescherming van het nationaal cultuurhistorisch erfgoed. Het toestaan van monumentenaftrek voor eigenaren van in Nederland gelegen monumenten is daarom niet in strijd met het EU-recht, mits deze mogelijkheid ook openstaat voor eigenaren van monumenten die op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gelegen en verband houden met het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland.
De Hoge Raad neemt de verklaring voor recht van het Hof van Justitie EU over en doet de zaak af. A heeft niet aannemelijk kunnen maken dat het door hem bewoonde kasteel een element vormt van Nederlands cultuurhistorisch erfgoed en heeft geen recht op aftrek.