Integratieheffing niet in strijd met Zesde btw-richtlijn (Gemeente Vlaardingen)

Door een gemeente worden aan een sportvereniging grasvelden verhuurd, vrijgesteld van BTW. Op een bepaald moment worden de natuurgrasvelden in opdracht van de gemeente door een derde vervangen door kunstgrasvelden. De ingebruikname van de nieuwe velden geeft volgens de inspecteur aanleiding tot heffing van BTW (integratieheffing over de grond, thans art. 3 lid 3 onder b jo lid 9 Wet OB). De Hoge Raad heeft aan het Hof van Justitie EU de vraag voorgelegd of bij ingebruikname van een onroerende zaak in een situatie als de onderhavige een lidstaat de waarde van de eigen grond in de heffing van BTW mag betrekken. Van belang daarbij is dat in casu de onroerende zaak bestaat uit een op eigen grond door een derde opgeleverd (bouw)werk, terwijl de grond onder het bouwwerk voorheen door de belastingplichtige reeds voor (dezelfde) van BTW vrijgestelde bedrijfsdoeleinden werd gebruikt, en door de belastingplichtige voor die eigen grond niet eerder aftrek van BTW is genoten.
In de visie van de A-G van het Hof van Justitie EU (11 september 2012, nr C-299/11, Notamail 2012, nr 228) kan een bestemming van de grond door de belastingplichtige voor BTW-vrijgestelde bedrijfsdoeleinden niet meer dan eenmaal als een BTW-belaste levering worden aangemerkt.
Het HvJ EU oordeelt dat als de gemeente voor de integratieheffing al eerder BTW heeft voldaan over de waarde van de grond waarop de sportvelden liggen, welke BTW bij de gemeente drukt (dus niet in aftrek kan worden gebracht), deze waarde niet nogmaals in de heffing mag worden betrokken.