Een WhatsApp bericht voldoet niet aan het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:2 lid 1 BW waardoor geen geldige koopovereenkomst tot stand is gekomen

Koper en verkoper zijn in onderhandeling over de koop van een woning. Op enig moment is een concept-koopovereenkomst opgesteld, die door de koper is ondertekend en aan de verkoper ter hand is gesteld. Per Whatsapp-bericht heeft de koper voorts gevraagd of de verkoper de overeenkomst heeft gelezen en ondertekend. De verkoper laat aan koper weten dat de overeenkomst is gelezen en dat koper de ondertekende overeenkomst de dag erna zal ontvangen. Twee dagen later bericht de verkoper aan koper dat de woning toch niet wordt verkocht. In geschil is of tussen K en V een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen in de zin van art. 7:2 lid 1 BW.
Art 7:2 lid 1 BW bepaalt dat de koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan, schriftelijk moet worden aangegaan wanneer de koper een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
De Voorzieningenrechter oordeelt dat niet voldaan wordt aan het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:2 lid 1 BW. Een schriftelijke koopovereenkomst is namelijk een onderhandse akte waarvoor op grond van art. 156 lid 1 Rv het vormvoorschrift van ondertekening geldt. Het bovengenoemde Whatsapp bericht van de verkoper vormt geen (elektronische) ondertekening, maar is enkel een toezegging dat de verkoper de koopovereenkomst zal ondertekenen. De Voorzieningenrechter oordeelt dat niet aan het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:2 BW is voldaan en wijst de vordering van K af.