Aandelen in BV die een recreatiepark exploiteert kwalificeren niet als fictieve onroerende zaak

X heeft overdrachtsbelasting voldaan over de verkrijging van aandelen in A BV en B BV en is hiertegen in beroep gegaan. De vennootschappen exploiteren een recreatiepark. In geschil is de vraag of de aandelen in de vennootschappen kwalificeren als fictieve onroerende zaken in de zin van art. 4 WBR, waarbij het geschil zich toespitst op de zogenoemde ''doeleis''.
De Rechtbank is van oordeel dat de onroerende zaken noodzakelijk zijn voor de bedrijfsuitoefening. Het tegen vergoeding afstaan van het gebruik van de staanplaatsen aan recreanten vindt plaats in het kader van het eigen bedrijfsproces van de vennootschappen, gericht op een ander doel dan het alleen tegen vergoeding afstaan van het gebruik van onroerende zaken. Het aanbieden van recreatie met een rustig karakter behelst immers meer dan alleen de verhuur van onroerend goed. Derhalve is geen sprake van een beleggingsoogmerk en kwalificeren de aandelen niet als fictieve onroerende zaken in de zin van art. 4 WBR. X is geen overdrachtsbelasting verschuldigd.