Kennisbank voor het notariaat
Wet- en regelgeving

Natuurschoonwet


Begripsbepaling NSW (art. 1 NSW)

1 Inleiding

De Natuurschoonwet 1928 (NSW) heeft tot doel versnippering van eigendom van landgoederen alsmede aantasting van het natuurschoon van in Nederland gelegen landgoederen te voorkomen. Dit doel tracht de wet te bereiken door eigenaren van een dergelijk landgoed fiscale voordelen te bieden in ruil voor instandhouding van het landgoed. De fiscale voordelen gelden slechts voor landgoederen die aan bepaalde voorwaarden voldoen (art. 1 lid 2 NSW) en bovendien als zodanig gerangschikt zijn (art. 2 NSW).
De fiscale voordelen bestaan uit invorderingsfaciliteiten voor de erf- of schenkbelasting (art. 7 NSW) en de overdrachtsbelasting (art. 9a NSW) en een vrijstelling in box 3 voor de inkomstenbelasting (art. 5.7 Wet IB 2001). Het Rangschikkingsbesluit NSW van 31 augustus 2020 (Stb. 2020, 331) geldt vanaf 1 januari 2021 op grond van het besluit van 15 december 2020 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 31 augustus 2020, houdende wijziging van het rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 (Stb. 2020, 538).

2 Eigenaar, erfpachter en vruchtgebruiker

Art. 1 lid 1 onder b NSW omschrijft wie voor de toepassing van de NSW eigenaar is van een onroerende zaak. Dit is de eigenaar van een onroerende zaak die niet is bezwaard met een recht van vruchtgebruik of erfpacht. Indien op de onroerende zaak een recht van vruchtgebruik of erfpacht is gevestigd, wordt de vruchtgebruiker of erfpachter als eigenaar aangemerkt. De hoofdgerechtigde van de onroerende zaak heeft dan in beginsel geen recht op de NSW-faciliteiten, omdat deze niet als eigenaar in de zin van art. 1 NSW kwalificeert. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor onroerende zaken met een oppervlakte van minder dan 5 hectare. Dan wordt de hoofdgerechtigde in plaats van de erfpachter aangemerkt als eigenaar van de onroerende zaak, mits de hoofdgerechtigde aantoont dat de erfpachter geen economisch eigendom bezit, art. 1 lid 3 NSW jo art. 3a Rangschikkingsbesluit NSW. Rechtbank Gelderland (5 november 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7692) heeft geoordeeld dat ook appartementseigenaren kunnen worden aangemerkt als eigenaar in de zin van de NSW, nu deze situatie sterk lijkt op de situatie van onverdeelde eigendom. En bij een onverdeelde eigendom van de onroerende zaak een mede-eigenaar als eigenaar in de zin van de NSW wordt aangemerkt. Deze uitspraak is door de Raad van State bevestigd (RvS 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2025). 

Iemand die economisch eigendom verkrijgt wordt niet als eigenaar in de zin van NSW aangemerkt. Op grond van art. 2 WBR is verkrijging van economisch eigendom echter wel een belastbaar feit. Huurkoop, in de zin van art. 7:101-112 BW leidt in eerste instantie tot verkrijging van economisch eigendom van het landgoed, hetgeen dus geen verkrijging in de zin van de NSW tot gevolg heeft. De NSW-faciliteiten zijn dan ook niet op de huurkoper (verkrijger van economisch eigendom) van toepassing. Uiteraard is er dan ook geen vervreemding in de zin van de NSW. Pas wanneer de eigendom op grond van de huurkoopovereenkomst (na voldoening van de laatste termijn) is sprake van een verkrijging in de zin van de NSW. Opgemerkt wordt dat voor wat betreft de 25 jaar bezitstermijn die geldt voor degene die de faciliteiten op het gebied van de schenk- en erfbelasting (art. 7 NSW) heeft genoten in art. 8a lid 2 NSW is bepaald dat de overdracht van economische eigendom wel als een vervreemding wordt aangemerkt.

De staatssecretaris vindt het niet billijk dat in sommige gevallen de hoofdgerechtigde geen recht heeft op de faciliteiten van de NSW. Daarom heeft hij goedgekeurd dat de hoofdgerechtigde van een onroerende zaak toch een beroep kan doen op de fiscale faciliteiten zolang het landgoed ten name van de vruchtgebruiker of erfpachter als NSW-landgoed is gerangschikt. Is dit niet langer het geval dan zijn de invorderingsbepalingen van art. 8, 8a en 9c NSW van overeenkomstige toepassing op de hoofdgerechtigde, tenzij de hoofdgerechtigde de volle eigendom verkrijgt. De hoofdgerechtigde moet dan wel tijdig een rangschikking op zijn naam aanvragen (MvF 27 november 2020, nr 2020-204084, onderdeel 7).

Het opstalrecht wordt niet genoemd in de wet, dit betekent dat de bloot eigenaar aangemerkt blijft als eigenaar van de onroerende zaak. Voor opstalrechten heeft de staatssecretaris duidelijk gemaakt dat een houder van een opstalrecht geen recht heeft op de fiscale faciliteiten van de NSW indien zijn rechten niet zelfstandig kwalificeren als landgoed (MvF 27 november 2020, nr 2020-204084, onderdeel 8). Voor de toepassing van de Wet WOZ geldt een uitzondering voor NSW-landgoederen. De WOZ-beschikking wordt bekend gemaakt aan degene die het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of degene die de onroerende zaak in gebruik heeft al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht. Dit kan ook een opstalgerechtigde zijn. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de uitzonderingsregeling in de Wet WOZ het niet van belang is of tenaamstelling van de NSW-beschikking op de opstalgerechtigde staat (HR 15 januari 2016, ECLI:NL:2016:45).

3 Begrip landgoed

Onder een landgoed verstaat de wet (art. 1 lid 1 onder a NSW): een in Nederland gelegen onroerende zaak, welke geheel of gedeeltelijk is bezet met natuurterreinen, bossen of andere houtopstanden. Onder het begrip valt ook een onroerende zaak waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende opstallen, voorkomen. Vereist is dat het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvormen wenselijk is voor het behoud van het natuurschoon.

De beperkende voorwaarde dat sprake moet zijn van een in Nederland gelegen onroerende zaak is aan de rechter voorgelegd. Naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State heeft het HvJ EU geoordeeld dat de beperking tot in Nederland gelegen landgoed een gerechtvaardigde inbreuk is op vrije verkeer van kapitaal (HvJ EU 18 december 2014, ECLI:EC:C:2014:2255). Het doel van de invorderingsfaciliteit in de Natuurschoonwet is bescherming van de ongeschonden staat van landgoederen die typerend zijn voor het traditionele Nederlandse landschap tegen versnippering en teloorgang. Dit doel is volgens het HvJ EU een rechtvaardiging voor de inbreuk op het vrije verkeer van kapitaal, zodat de wettelijke regeling niet in strijd is met het EU-recht. Hierbij merkt het HvJ EU op dat landgoederen die op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gelegen en verband houden met het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland, niet mogen zijn uitgesloten van de faciliteit. De Raad van State heeft op 22 juli 2015 overeenkomstig het oordeel van het HvJ EU uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2015:2299).
Naar aanleiding van dit arrest is per 1 januari 2016 art. 1 lid 1 NSW gewijzigd (Overige fiscale maatregelen 2016, Stb. 2015, nr 540). Hierdoor kunnen ook buiten Nederland gelegen onroerende zaken worden aangemerkt als landgoed, voorwaarde is dat de onroerende zaak een element vormt van Nederlands cultureel erfgoed.
Vooruitlopend op deze wetswijziging had de staatssecretaris dit reeds goedgekeurd (MvF 8 september 2015, nr BLKB 2015/1169M).

Art. 1 lid 2 NSW creëert de mogelijkheid om nadere voorwaarden te stellen waaraan een onroerende zaak moet voldoen om te kwalificeren als een NSW-landgoed. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in art. 2 lid 1 Rangschikkingsbesluit NSW. Het landgoed moet aan de volgende waarwaarden voldoen:

  • de oppervlakte van de onroerende zaak bedraagt ten minste 5 hectare;

  • terreinen en wateren behorende tot de onroerende zaak vormen een aaneengesloten gebied;

  • de oppervlakte van de onroerende zaak is voor ten minste 30% bezet met houtopstanden of natuurterreinen; en

  • het soort gebruik dat van de onroerende zaak wordt gemaakt, maakt geen inbreuk op het natuurschoon.

Met de wijziging van het Rangschikkingsbesluit NSW (Stb. 2020, 331) is daar sinds 1 januari 2021 in art. 2 lid 5 Rangschikkingsbesluit NSW nog de voorwaarde aan toegevoegd dat de natuurterreinen op landgoederen zelfstandig dan wel gezamenlijk met direct daaraan grenzende houtopstanden een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 hectare moeten hebben.

Tot de onroerende zaak behorende terreinen, opstallen of wateren, of het gebruik daarvan, worden niet gerekend tot als NSW-landgoed aan te merken onroerende zaak voor zover deze inbreuk maken op het natuurschoon, art. 2 lid 2 NSW jo art. 4 en 5 Rangschikkingsbesluit NSW.
In art. 3 Rangschikkingsbesluit NSW worden het oppervlaktevereiste en de eis inzake bezetting met houtopstanden en natuurterrein afgezwakt, in geval van een buitenplaats of gezamenlijke rangschikking van onroerende zaken met een nauwe historische band. Daarbij is een onderscheid te maken tussen de zogenaamd samenwerkingsrangschikking en de aanleunrangschikking. Bij een samenwerkingsrangschikking betreft het twee aangrenzende (nog niet gerangschikte) landgoederen, die ieder groter dan 1 hectare maar kleiner dan 5 hectare zijn en waarvoor de eigenaren samen een gezamenlijke rangschikking aanvragen. Bij de zogenaamde aanleunrangschikking heeft het landgoed een oppervlakte kleiner dan 5 hectare, maar grenst dit aan een ander, reeds zelfstandig gerangschikt landgoed, waardoor de gezamenlijke oppervlakte van beide landgoederen minimaal 5 hectare bedraagt. De aanleunrangschikking wordt door de 'aanleuner' aangevraagd, er is geen medewerking vereist van de eigenaar van het aangrenzende landgoed. Als de rangschikking van het zelfstandig gerangschikt landgoed vervalt, vervalt ook automatisch de rangschikking van het landgoed dat aanleunt. Dit geldt ook bij de samenwerkingsrangschikking: een statusverlies van het ene landgoed leidt eveneens tot statusverlies van het andere gezamenlijk gerangschikte landgoed. Daarom is het raadzaam dat de betrokken eigenaren afspraken maken over het behoud en gebruik van hun landgoed.

Art. 1 lid 1 onder d Rangschikkingsbesluit NSW verwijst voor de definitie van het begrip natuurterrein naar een ministeriële regeling om zo aansluiting te zoeken bij de Index Natuur en Landschap, die provincies hanteren als basis voor hun natuurbeheerplannen en subsidieregelingen voor natuur- en landschapsbeheer (Regeling aanwijzing natuurtypen en landschapselementtypen Natuurschoonwet 1928).

Art. 2a Rangschikkingsbesluit NSW is per 1 januari 2021 geïntroduceerd en bevat de voorwaarden waaraan een onroerende zaak, die gelegen is in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat waarmee Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen, moet voldoen om aangemerkt te worden als een element van het Nederlands cultureel erfgoed, en op die grond ook als landgoed aangemerkt kan worden.

4 Opengesteld landgoed

Een eigenaar van een landgoed kan verzoeken om het landgoed als voor het publiek opengesteld aan te merken. Een dergelijke kwalificatie heeft invloed op de gevolgen voor de schenk- en erfbelasting. Op grond van art. 7 lid 1 NSW wordt voor de berekening van de erf- en schenkbelasting de waarde van een opengesteld landgoed op nihil gesteld. In verband met het besluit van 31 augustus 2020, houdende wijziging van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 (Stb. 2020, 331) is het eerdere openstellingsbesluit van 20 december 2007 per 1 januari 2021 ingetrokken en vervangen door een nieuwe beleidsregel (Beleidsregel openstelling landgoederen Natuurschoonwet 1928) van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Financiën van 27 oktober 2020 (Stcrt. 2020, 54438). Explicieter dan in het vorige besluit is bepaald dat de openstelling alleen geldt voor wandelaars.

In de Beleidsregel openstelling landgoederen Natuurschoonwet 1928 zijn voorwaarden geformuleerd waaraan een landgoed moet voldoen om als ‘opengesteld’ te kwalificeren.
Om als ‘opengesteld’ te kwalificeren, dient een landgoed aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • de oppervlakte van de onroerende zaak bedraagt ten minste 5 hectare, in geval van een gezamenlijke rangschikking dient het opgestelde gedeelte evenwichtig verdeeld te zijn over beide landgoederen;

  • er zijn voldoende voor wandelaars vrij toegankelijke en begaanbare wegen en paden, die in min of meer gelijke mate zijn verdeeld over het landgoed of landgoederen in geval van gezamenlijke rangschikking. Aan deze eis wordt niet voldaan wanneer de wegen en paden voor meer dan de helft langs de rand van het landgoed lopen;

  • de wegen en paden hebben een minimale lengte van 50 meter per hectare bos en 25 meter per hectare overige gronden;

  • het landgoed is het gehele jaar dagelijks van zonsopkomst tot zonsondergang geopend; en

  • de openstelling is voor het publiek aangegeven met duidelijk waarneembare borden.

Aan de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2535) is de vraag voorgelegd of de omstandigheid dat een landgoed alleen via het water te bereiken was aan rangschikking van de landgoederen als opengesteld in de wegstaat. De Afdeling oordeelt dat het feit dat de landgoederen zijn omringd door water nog niet betekent dat deze daarom niet vrij toegankelijk zouden zijn. Het tussengelegen water vormt geen obstakel, nu dit water ongehinderd kan worden bevaren en zich aanlegsteigers op de landgoederen bevinden, zodat bezoekers de landgoederen ook daadwerkelijk vanaf het water kunnen betreden.

Een eigenaar mag de openstelling beperken door middel van toegangskaarten welke al dan niet tegen betaling kunnen worden verkregen. De toegangsprijs mag niet hoger zijn dan € 0,50 per dag of € 2,50 voor een heel jaar (art. 2.6 lid 3 Beleidsregel openstelling landgoederen Natuurschoonwet 1928). Verder mag een eigenaar aanvullende gedragsregels hanteren en bezoekers die zich niet aan deze regels houden weren (art. 2.7 Beleidsregel openstelling landgoederen Natuurschoonwet 1928).

Het afsluiten van het landgoed of een gedeelte daarvan (in verband met onder andere bescherming van de persoonlijke levenssfeer of jacht) staat een kwalificatie als opengesteld voor publiek onder omstandigheden niet in de weg (art. 2.5 Beleidsregel openstelling landgoederen Natuurschoonwet 1928).

5 Gezamenlijke rangschikking voor onroerende zaken kleiner dan 5 hectare

Eigenaren van twee aan elkaar grenzende onroerende zaken kunnen verzoeken om een gezamenlijk rangschikking, art. 3 lid 3 Rangschikkingsbesluit NSW. In beginsel moet elke onroerende zaak zelfstandig aan de bovenstaande voorwaarden voldoen, uitzonderingen zijn gemaakt voor het oppervlaktevereiste en het bezettingsvereiste.
Wanneer de onroerende zaak kleiner is dan 5 hectare maar groter dan 1 hectare en hierop geen buitenplaats is gelegen, kan de onroerende zaak toch worden gerangschikt indien wordt voldaan aan de volgende cumulatieve vereisten:

  • de onroerende zaak grenst aan een onroerende zaak die al dan niet gerangschikt is als NSW-landgoed;

  • de gezamenlijke oppervlakte ten minste 5 hectare is; en

  • tussen de onroerende zaken een historische band bestaat.

Voor landgoederen kleiner dan 5 hectare geldt sinds 1 januari 2021 dat de landgoederen voor ten minste 50% bezet moeten zijn met houtopstanden of natuurterreinen. Voorheen gold - evenals voor landgoederen groter dan 5 hectare - het vereiste van 30% (art. 3 lid 3 sub c Rangschikkingsbesluit NSW).

Landgoederen kleiner dan 1 hectare kunnen alleen nog gerangschikt worden als de onroerende zaak is belast met een recht van vruchtgebruik of erfpacht en de hoofdgerechtigde van die onroerende zaak ook eigenaar is van het 'hoofdlandgoed' waarbij wordt aangeleund (art. 4 lid 4 sub d Rangschikkingsbesluit NSW).

Opstallen, gelegen op onroerende zaken die voor gezamenlijke rangschikking in aanmerking komen, maken slechts deel uit van het landgoed voor zover het betreft (art. 3 lid 5 Rangschikkingsbesluit NSW):

  • beschermde monumenten die zijn ingeschreven in een monumentenregister;

  • opstallen voor het technisch beheer van het landgoed, ongeschikt voor verblijf, met een oppervlakte van maximaal 20 m² en een nokhoogte van ten hoogste 3 meter; of

  • opstallen die voor 1 januari 1950 zijn gebouwd en die na deze datum hun karakter hebben behouden, voor zover een nauwe historische band bestaat tussen de opstal en het landgoed.

6 Nuancering bezettingsvereiste houtopstanden

Het bezettingsvereiste houdt in dat ten minste 30% van de onroerende zaak moet bestaan uit natuurterreinen, bossen of andere houtopstanden.
Aan dit vereiste hoeft niet te worden voldaan indien:

  • de onroerende zaak kleiner is dan 5 hectare en daarop een buitenplaats of een gedeelte daarvan is gelegen (art. 3 lid 2 Rangschikkingbesluit NSW);

  • er ten tijde van het indienen van het verzoek een natuurinrichtingsplan is, dit houdt in dat het voornemen bestaat om door middel van het aanplanten van houtopstanden binnen drie jaren alsnog aan het bezettingsvereiste te voldoen (art. 3 lid 7 Rangschikkingbesluit NSW).


Verzoek tot statusverlening (art. 2 NSW)

1 Verzoek aanmerking status NSW-landgoed

De eigenaar van de onroerende zaak kan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verzoeken om de onroerende zaak aan te merken als NSW-landgoed, art. 2 NSW jo art. 7 Rangschikkingsbesluit NSW. Een verzoek is vrijwillig. De status wordt niet van overheidswege opgelegd. Het verzoek moet worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Als het verzoek wordt ingewilligd, wordt de onroerende zaak als landgoed aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop het verzoek bij Onze Minister is binnengekomen, aldus art. 2 lid 5 NSW.

Het verzoek wordt gedaan door gebruikmaking van een daartoe bestemd formulier. Een verzoek moet vergezeld gaan van (art. 7 lid 1 Rangschikkingsbesluit NSW):

  • een overzicht van de als NSW-landgoed aan te merken kadastrale percelen inclusief de oppervlakte;

  • een beschrijving van de voor het natuurschoon kenmerkende structuren en elementen van de onroerende zaak;

  • een beschrijving van de hoedanigheid van de terreinen, opstallen en het gebruikt daarvan;

  • een beschrijving van de historische ontwikkeling van de onroerende zaak.

Daarnaast moeten worden overgelegd (art. 7 lid 2 Rangschikkingsbesluit NSW):

  • eigendomsinformatie van het Kadaster van de onroerende zaak;

  • kleurenfoto’s van de opstallen;

  • een topografische kaart van de onroerende zaak (zie ook art. 7 lid 6 Rangschikkingsbesluit NSW);

  • indien de aanvraag betrekking heeft op een onroerende zaak waarop zich een buitenplaats bevindt of bij een onroerende zaak kleiner dan 5 hectare met daarop een monument, een afschrift van de beschikking waarin de buitenplaats of opstal is aangemerkt als monument;

  • als het een gezamenlijke rangschikking betreft: bewijsstukken waaruit de nauwe historische band uit blijkt. Grenst de onroerende zaak aan een nog niet als NSW-landgoed aangemerkte onroerende zaak, dan moet het verzoek gezamenlijk worden ingediend, met de eigenaar van het aangrenzende perceel.

  • als de onroerende zaak is gelegen in een lidstaat van de Europese Unie of een staat waarmee Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen en deze zaak een element vormt van het Nederlandse cultureel erfgoed: bewijsstukken, kopieën van literatuur en documentatie waaruit blijkt dat het landgoed een element is van het Nederlands cultureel erfgoed (zie ook art. 2a Rangschikkingsbesluit NSW).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Financiën besluiten binnen 16 weken na ontvangst van het verzoek of de onroerende zaak wordt aangemerkt als NSW-landgoed, art. 7 lid 8 Rangschikkingsbesluit NSW.

Zie voor meer informatie over de rangschikking van een onroerende zaak als NSW-landgoed de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.


NSW-landgoed: statusverlies (art. 3 NSW)

1 Verlies op verzoek of van rechtswege

Een eigenaar kan de minister mededelen dat hij niet langer wenst dat diens onroerende zaak wordt aangemerkt als NSW-landgoed (art. 3 lid 1 sub a NSW).
Daarnaast kent de wet een aantal situaties waarin een onroerende zaak zijn status als NSW-landgoed verliest (art. 3 lid 1 NSW):

  • door gebrek aan behoorlijk onderhoud of andere omstandigheden is het karakter van het landgoed aangetast of verloren gegaan (sub b);

  • de eigendom van de onroerende zaak is overgedragen (sub c);

  • als op de onroerende zaak een recht van vruchtgebruik of erfpacht is gevestigd tenzij, in geval van erfpacht de hoofdgerechtigde nog steeds als eigenaar wordt aangemerkt of een zodanig recht is geëindigd (sub c);

  • de onroerende zaak is bij verdeling gesplitst en aan verschillende deelgenoten toegedeeld (sub c);

  • in geval van een gezamenlijke beschikking: de aangrenzende onroerende zaak wordt niet langer als landgoed aangemerkt (sub d);

  • de onroerende zaak voldoet niet aan de regels van het per 1 januari 2021 gewijzigde Rangschikkingsbesluit NSW.

Het verlies van de status als NSW-landgoed kan tot gevolg hebben dat in het verleden verleende invorderingsfaciliteiten voor de erf- en schenkbelasting (art. 8 en 8a NSW) komen te vervallen en dat niet geheven overdrachtsbelasting (art. 9c NSW) alsnog wordt verschuldigd. Voor de situatie dat het statusverlies optreedt als gevolg van de per 1 januari 2021 gewijzigde rangschikkingsvoorwaarden, is voorzien in overgangsrecht.

2 6-maandstermijn bij verzoek tot voortzetting

Ingeval de onroerende zaak de status verliest door een oorzaak genoemd in art. 3 lid 1 sub c NSW, kan de eigenaar verzoeken dat de onroerende zaak blijft aangemerkt als NSW-landgoed. Dit verzoek dient binnen zes maanden na de overdracht, na de vestiging of beëindiging van het beperkt recht of verdeling te worden gedaan, art. 3 lid 2 respectievelijk (voor de situatie onder d) lid 6 NSW. Een vererving geldt niet als eigendomsoverdracht, de afgifte van een legaat wel. Vanaf 1 januari 2018 is hiervoor een nieuw formulier Verzoek tot handhaving rangschikking Natuurschoonwet 1928 beschikbaar. Dit formulier kan hier worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Dit nieuwe digitale formulier kan pas worden gebruikt na registratie bij RVO.

3 Te laat verzoek: goedkeuring

Wanneer het verzoek te laat wordt ingediend, vervallen in beginsel de verleende fiscale faciliteiten, art. 8, 8a en 9c NSW. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat indien de te vorderen belasting niet in verhouding staat met de termijnoverschrijding, art. 8, 8a en 9c NSW buiten werking blijven (MvF 27 november 2020, nr 2020-204084, onderdeel 2.1). Wel moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • er is sprake van een gebeurtenis als bedoeld onder c of d;

  • binnen vijf jaar na die gebeurtenis wordt een verzoek gedaan om het landgoed opnieuw aan te merken als een NSW-landgoed en dit verzoek wordt daadwerkelijk ingewilligd;

  • het in te vorderen bedrag wordt gemaximeerd tot € 5.000. Bij indiening van het verzoek binnen respectievelijk vier, drie, twee en één jaar na de datum van de overdracht bedraagt het in te vorderen bedrag niet meer dan respectievelijk € 4.000, € 3.000, € 2.000 en € 1.000. Deze bedragen gelden per middel en per verkrijger. Als op het landgoed meer dan één belastingclaim rust, wordt het maximaal in te vorderen bedrag per belastingclaim berekend;

  • de tegemoetkoming wordt slechts verleend voor zover het karakter van het landgoed in de periode tussen de overdracht, vestiging van het beperkt recht of verdeling en nieuwe aanvraag niet is aangetast of verloren is gegaan door gebrek aan behoorlijk onderhoud of door andere omstandigheden;

  • een opengesteld NSW-landgoed was in de periode tussen de overdracht, vestiging van het beperkt recht of verdeling en nieuwe aanvraag daadwerkelijk opengesteld volgens de eisen van het openstellingsbesluit;

  • de goedkeuring geldt zolang het landgoed voldoet aan de voorwaarden en uitgangspunten die gelden voor NSW-landgoed;

  • de eigenaar verklaart dat eventueel verschuldigde schenk- of erfbelasting of overdrachtsbelasting op grond van art. 8, 8a en 9c NSW alsnog zal worden voldaan, wanneer het landgoed of een gedeelte daarvan niet langer is gerangschikt als NSW-landgoed.

Zie MvF 27 november 2020, nr 2020-204084, onderdeel 2.1 voor een voorbeeld.

Is de landgoedstatus verloren gegaan doordat in geval van een gezamenlijke rangschikking de aangrenzende onroerende zaak niet langer als landgoed wordt aangemerkt (art. 3 lid 1 onder d NSW) en het verzoek te laat wordt ingediend, dan kan de eigenaar de staatssecretaris eveneens verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule (art. 63 AWR), zodat de toepassing van art. 8, 8a en 9c NSW achterwege blijft (MvF 27 november 2020, nr 2020-204084, onderdeel 2.2).

4 Ingangsdatum verlies NSW-status

Heeft een eigenaar verzocht om de onroerende zaak niet langer als NSW-landgoed aan te merken of doet zich een situatie voor genoemd onder c, dan stellen de ministers bij gezamenlijke beschikking vast dat de onroerende zaak niet langer als NSW-landgoed wordt aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop het verzoek is binnen gekomen, dan wel het moment van overdracht, vestiging of beëindiging van het beperkt recht of verdeling, art. 3 lid 3 NSW. In geval zich een situatie als genoemd onder b of e voordoet, oordelen de ministers of de onroerende zaak niet langer als NSW-landgoed kan worden aangemerkt, met als ingangsdatum de datum van de beschikking, art. 3 lid 4 NSW. Op grond van het overgangsrecht vervalt de rangschikking voor een landgoed dat op 1 januari 2031 niet (alsnog) aan de gewijzigde rangschikkingsvoorwaarden voldoet, met ingang van 1 januari 2031 (art. VI lid 3 Overige fiscale maatregelen 2021). Wanneer gedurende de overgangsperiode van tien jaar het landgoed, dat niet aan de gewijzigde voorwaarden voldoet, een andere eigenaar krijgt – anders dan als gevolg van vererving of verdeling van een gemeenschap of nalatenschap – vervalt de rangschikking op het moment van vervreemding.


Voorwaardelijk statusverlies (art. 4 NSW)

1 Niet binnen 10 jaar als nog aanmerken als NSW-landgoed na verlies NSW-status

Verliest een onroerende zaak zijn status als NSW-landgoed, dan wordt de overdrachtsbelasting - die met toepassing van de faciliteit van art. 9a NSW niet is geheven - alsnog verschuldigd (art. 9c NSW) en wordt de oorspronkelijk verschuldigde erf- of schenkbelasting alsnog ingevorderd (art. 8 NSW). Daarnaast kent de wet nog een sanctie in art. 4 lid 1 NSW. Deze houdt in dat een onroerende zaak vanaf het tijdstip dat het niet meer wordt aangemerkt als NSW-landgoed tien jaar lang niet opnieuw als NSW-landgoed wordt aangemerkt indien daartoe een verzoek wordt gedaan door degene die op het tijdstip van verlies van de landgoedstatus eigenaar was of door een vennootschap waarvan hij middellijk of onmiddellijk aandeelhouder is.

2 Voorwaardelijk statusverlies

Art. 4 lid 2 NSW kent een uitzondering op deze tienjaarstermijn als de NSW-status verloren is gegaan doordat het karakter daarvan was aangetast (art. 3 lid 1 sub b NSW), maar geen sprake is van een ernstige mate van aantasting. De ministers kunnen dan bij gezamenlijke beschikking een kortere termijn van ten hoogste vijf jaar en daarbij nadere voorwaarden vaststellen. Deze voorwaarden zijn gericht op het ongedaan maken van de aantasting of het aan het zicht onttrekken ervan. Voldoet de eigenaar aan de gestelde voorwaarden gedurende de gestelde periode, dan is een rangschikking na die termijn weer mogelijk. De eigenaar moet hier dan opnieuw om verzoeken. Het statusverlies wordt niet van rechtswege teruggedraaid als aan de voorwaarde(n) is voldaan. Art. 8 en 9c NSW vinden in geval van een ‘voorwaardelijk statusverlies’ geen toepassing.
Art. 8 en 9c NSW vinden alsnog toepassing wanneer het voorwaardelijk statusverlies definitief wordt. Hierna gaat ook de uitsluitingstermijn van tien jaar gelden. Hiervan is sprake in de volgende gevallen, art. 4 lid 3 NSW:

  • de eigenaar van de onroerende zaak deelt de minister mee dat hij wenst dat de onroerende zaak na verloop van de verkorte termijn niet meer als NSW-landgoed wordt aangemerkt;

  • de door de ministers gestelde voorwaarden worden niet nageleefd;

  • er doet zich wederom een geval voor dat het karakter van landgoed aantast;

  • in geval van een gezamenlijke rangschikking: de aangrenzende onroerende zaak wordt niet langer als NSW-landgoed aangemerkt, tenzij sprake is van een voorwaardelijk statusverlies van deze onroerende zaak;

  • in geval van een gezamenlijk rangschikking: als sprake is van een voorwaardelijk statusverlies van de aangrenzende onroerende zaak en zich een van de bovenstaande drie gebeurtenissen voordoet.


Invorderingsfaciliteiten schenk- en erfbelasting (art. 7 NSW)

1 Invorderingsfaciliteit bij verkrijging krachtens schenking of erfrecht

De Natuurschoonwet kent een faciliteit voor het geval een NSW-landgoed wordt verkregen krachtens schenking of erfrecht. De invorderingsfaciliteit houdt in dat geen invordering plaatsvindt voor het verschil tussen de verschuldigde schenk- of erfbelasting en de belasting die verschuldigd zou zijn als de waarde van de onroerende zaak wordt gesteld op:

  • voor een niet-opengesteld NSW-landgoed: 50% van de bestemmingswaarde van het landgoed. Onder bestemmingswaarde wordt verstaan de waarde in het economische verkeer met inachtneming van de omstandigheid dat op het landgoed de last rust om het gedurende 25 jaar in stand te houden en geen opgaand hout te vellen, dan volgens normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. In de parlementaire toelichting is over de bestemmingswaarde het volgende opgemerkt (TK 1981-82, 16903, nr 4, p. 2):
    'De bestemmingswaarde van aangewezen landgoederen bedraagt grosso modo 80% van de waarde in het economische verkeer, omdat de waardedrukkende invloed van de instandhoudingsverplichting grosso modo op 20% wordt geschat. Deze 20% is het gemiddelde zoals dat tot stand komt door alle betrokken landgoederen in ogenschouw te nemen.'
    Het waardedrukkende effect van 20% die in de parlementaire toelichting is genoemd is een gemiddelde, per geval zal moeten worden beoordeeld wat de bestemmingswaarde is.

  • voor een opengesteld NSW-landgoed: nihil. Zie voor de voorwaarden waaraan een opengesteld NSW-landgoed moet voldoen hier.

De faciliteiten gelden ook als de verkrijgers na de schenking of het overlijden om rangschikking van het verkregen NSW-landgoed verzoeken (art. 7 lid 3 NSW). Dit verzoek moet zijn gedaan voor de aangifte schenk- of erfbelasting en zijn bijgevoegd bij de aangifte.

De invorderingsfaciliteiten gelden niet voor een verkrijger die de onroerende zaak vijf jaar voorafgaand aan de schenking of het overlijden heeft overgedragen onder bezwarende titel of een verkrijging door zijn rechtsopvolgers onder algemene titel gedurende diezelfde periode (art. 7 lid 4 NSW).

2 Overdracht landgoed met kwijtschelding koopsom: goedkeuring

In geval een NSW-landgoed wordt overgedragen en de koopsom geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden, bestaat de verkrijging niet uit een landgoed maar uit kwijtschelding van een vordering. De staatssecretaris keurt goed dat wanneer de kwijtschelding onmiddellijk volgt op de overdracht van een NSW-landgoed, het NSW-landgoed in aanmerking wordt genomen als object van de schenking voor de NSW. Bij een gefaseerde kwijtschelding geldt de goedkeuring enkel voor de eerste kwijtschelding (MvF 27 november 2020, nr 2020-204084, onderdeel 5).


Landgoed in NV of BV (art. 7a NSW)

1 Landgoed in een NV of BV

Een landgoed kan worden ingebracht in een NV of BV. De verkrijging van aandelen in een NV of BV kwalificeert in beginsel niet voor de invorderingsfaciliteiten van art. 7 NSW. De wetgever heeft dit ongewenst geacht en in art. 7a NSW een regeling getroffen om de verkrijging van aandelen in een landgoed-NV of -BV toch te faciliteren, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het betreft een NV of een BV (geldt dus niet voor stichtingen!);

  • de werkzaamheden van de NV of BV bestaan uitsluitend of hoofdzakelijk uit instandhouding en exploitatie van de onroerende zaak als landgoed;

  • alle aandeelhouders zijn natuurlijke personen. Rechtspersonen die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, worden gelijkgesteld met natuurlijk personen, art. 7a lid 2 NSW;

  • de aandelen worden door maximaal 20 aandeelhouders gehouden. Een uitzondering geldt als het aantal aandeelhouders is uitgestegen boven de 20 door vererving, legaten, schenkingen en ontbindingen van huwelijksgemeenschappen of geregistreerd partnerschappen.

Bij de levering van aandelen in een NSW-NV/BV kan eveneens gebruik worden gemaakt van de vrijstelling van overdrachtsbelasting van art. 9a NSW. Dit staat niet uitdrukkelijk in de wet, maar stond vermeld in het besluit van 13 mei 2003, CPP2003/1103M (brondocument niet beschikbaar). Dit besluit is abusievelijk ingetrokken bij besluit van 11 oktober 2007 (nr CPP2007/205M). Namens de staatssecretaris is toegezegd dat dit nimmer de bedoeling is geweest en dit nog gerepareerd zou worden. In de praktijk leidt dit echter niet tot moeilijkheden.

2 Certificering van aandelen in een NSW-NV/BV

In onderdeel 4 van het besluit van 27 november 2020, nr 2020-204084 is goedgekeurd dat certificering van aandelen conform de voorwaarden van onderdeel 4.4 van het AB-verzamelbesluit van 9 maart 2018, nr 2018-27139 in een NSW-NV/BV niet leidt tot het terugnemen van de NSW-faciliteit voor de schenk- en erfbelasting en dat de certificaathouders als aandeelhouders voor de toepassing van art. 7a NSW worden aangemerkt in plaats van het administratiekantoor. Elke overdracht van certificaten moet binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar van overdracht worden gemeld aan de Belastingdienst (team Natuurschoonwet, Postbus 90056, 5600 PJ Eindhoven).

3 Fiscale transparantie

Een NSW-NV/BV is vrijgesteld van vennootschapsbelasting wanneer de bezittingen van de vennootschap uitsluitend of hoofdzakelijk bestaan uit gerangschikte landgoederen en de werkzaamheden uitsluitend of hoofdzakelijk bestaan uit de instandhouding van die landgoederen, waarbij de overige werkzaamheden niet aangemerkt kunnen worden als het drijven van een onderneming (art. 5 lid 1 sub a Wet Vpb).
Een NSW-NV/BV is fiscaal transparant: er wordt doorheen gekeken alsof er geen vennootschap is. Wanneer voor iemand de eigendom van een landgoed of een aandeel daarin zou kwalificeren als box 3-vermogen voor de Wet IB 2001, geldt dat ook wanneer die eigendom middels de aandelen in een NSW-NV/BV worden gehouden. De aandelen worden niet in box 2 aangemerkt.


Vervallen invorderingsfaciliteiten schenk- en erfbelasting (art. 8 NSW)

1 Verval invorderingsfaciliteit

Indien de onroerende zaak binnen 25 jaar na de verkrijging zijn landgoedstatus verliest (art. 8 NSW), dan wel wordt overgedragen tegen een tegenprestatie of met een recht van vruchtgebruik wordt bezwaard (art. 8a NSW), vervallen de invorderingsfaciliteiten. Onder overdracht wordt ook de overdracht van de economische eigendom begrepen, art. 8a lid 2 NSW. De op grond van art. 7 NSW niet ingevorderde belasting vermeerderd met rente wordt dan alsnog (al dan niet gedeeltelijk) ingevorderd (conform de regels van art. 8 en 8a NSW). De regeling van art. 8 NSW staat bekend als de 'instandhoudingseis' en de regeling van art. 8a NSW staat bekend als de 'bezitseis'.

In art. 8 lid 2 en 3 NSW is bepaald hoe de in te vorderen schenk- of erfbelasting wordt berekend.

Als een van de hiervoor genoemde gevallen zich voordoet, is degene die gehouden was van de verkrijging aangifte te doen, verplicht om binnen twee maanden nadat zij daartoe schriftelijk door de Inspecteur is uitgenodigd, nadere gegevens te verstrekken die voor de invordering of herrekening nodig zijn en voor zover deze gegevens nog niet bij de Inspecteur bekend zijn. Het verstrekken van deze gegevens dient bij nadere aangifte te worden gedaan.

Art. 8 NSW vindt echter geen toepassing indien het statusverlies optreedt omdat het landgoed niet langer voldoet aan de eisen van het per 1 januari 2021 gewijzigde Rangschikkingsbesluit (art. VI Wet overige fiscale maatregelen 2021).

2 Verlies status voor deel van onroerende zaak bij grote waardestijging: goedkeuring

Verliest slechts een gedeelte van de onroerende zaak zijn landgoedstatus, dan wordt de niet geheven belasting herrekend naar de bestemmingswaarde ten tijde van het verlies van de landgoedstatus met inachtneming van het tarief en de vrijstellingen ten tijde van de verkrijging, art. 8 lid 2 NSW. Dit kan nadelig uitwerken wanneer een relatief klein gedeelte van de onroerende zaak zijn landgoedstatus verliest, terwijl de onroerende zaak aanzienlijk in waarde is gestegen. De staatssecretaris heeft daarom goedgekeurd dat de herrekening plaatsvindt naar evenredigheid van het gedeelte dat op grond van art. 7 NSW buiten de heffing is gebleven (MvF 27 november 2020, nr 2020-204084, onderdeel 6). Dit gedeelte is met de volgende formule te berekenen:

    waarde gedeelte dat landgoedstatus verliest
 -----------------------------------------------------------------  x  belasting die buiten de invordering was gebleven ten van de verkrijging
            waarde gehele onroerende zaak

3 Vervallen openstelling

Indien het landgoed binnen 25 jaar na de verkrijging niet langer is opengesteld, maar nog wel als landgoed gerangschikt blijft, vindt alsnog invordering plaats van de helft van de belasting berekend naar de waarde ten tijde van het vervallen van de openstelling, doch maximaal over het bedrag dat ten tijde van de verkrijging buiten invordering is gebleven. Wanneer slechts een gedeelte van de openstelling vervalt, vindt eveneens een herrekening van de niet geheven belasting plaats op basis van de bestemmingswaarde van het landgoed ten tijde van het vervallen van de openstelling.


Schending bezitseis (art. 8a NSW)

1 Bezitseis

Art. 8a NSW geeft de bezitseis weer en bepaalt dat als een verkrijger krachtens erfrecht of schenking binnen 25 jaar na diens eigendomsverkrijging overgaat tot vervreemding van het landgoed, de niet ingevorderde erf- of schenkbelasting alsnog wordt ingevorderd. Deze regeling is op 28 december 2000 in de wet opgenomen om misbruik tegen te gaan en geldt alleen ten aanzien van verkrijgingen ná 28 december 2000. Is er voor 28 december 2000 krachtens erfrecht of schenking verkregen, dan is art. 8a NSW niet van toepassing.

Art. 8a NSW is evenmin van toepassing als de verkrijger het landgoed zonder tegenprestatie overdraagt, ten aanzien van iemand die het landgoed heeft verkregen krachtens verdeling van een gemeenschap of iemand die heeft verkregen krachtens verdeling van een nalatenschap maar de eigendomsoverdracht plaats vindt aan (voormalige) deelgenoten in die nalatenschap.

De bezitseis wordt niet geschonden indien een natuurlijk persoon een NSW-landgoed inbrengt in een door hem/haar opgerichte NSW-BV als bedoeld in art. 7a NSW. Indien aan de voorwaarden van art. 7a NSW is voldaan, wordt de nieuw opgerichte BV beschouwd als fiscaal transparant. De nog resterende duur van de bezitseis komt te rusten op de aandelen van de BV en op het door de BV gehouden landgoed.

2 Aflopende claim

De invordering van de belasting vindt plaats naar rato van de ten tijde van de vervreemding nog niet verstreken volle jaren van de 25-jaars termijn. Het betreft dus een aflopende claim, die ieder jaar met 1/25 (4%) vermindert. Als bijvoorbeeld een eigendomsoverdracht plaats vindt vijf jaar nadat een erfgenaam het landgoed verkregen heeft, wordt alsnog 20/25e deel van de destijds verschuldigde - maar buiten invordering gebleven - belasting ingevorderd.

3 Gedeeltelijke vervreemding

Wanneer slechts een gedeelte van een landgoed wordt vervreemd, wordt een evenredig deel ingevorderd, en wel naar rato van de verhouding van de waarde van het gedeelte dat wordt vervreemd ten opzichte van de waarde in het economisch verkeer van het landgoed ten tijde van de vervreemding.

4 Instandhoudingseis

De bezitseis van art. 8a NSW en de instandhoudingseis van art. 8 NSW lopen parallel. Bij vervreemding van een landgoed dat als zodanig gerangschikt blijft, vindt alleen een invordering plaats op grond van art. 8a NSW. Indien de rangschikking jaren later - maar binnen de 25-jaars periode van art. 8 NSW - door toedoen van de nieuwe eigenaar komt te vervallen, vindt alsnog de invordering plaats op grond van art. 8 NSW. Hierbij wordt wel rekening gehouden met het reeds op grond van art. 8a NSW ingevorderde bedrag.

Vanwege deze cumulatie kan het soms voordeliger zijn om eerst tot onttrekking van de landgoedstatus over te gaan en op grond van art. 8 NSW tot betaling van de niet ingevorderde belasting over te gaan om pas daarna tot vervreemding over te gaan, zodat alsdan art. 8a NSW buiten toepassing blijft.


Toepasselijke wetgeving (art. 9 NSW)

Art. 9 NSW bepaalt dat de wettelijke bepalingen betreffende schenk- en erfbelasting en die van de AWR zoveel mogelijk van toepassing zijn op art. 7, art. 8 en art. 8a NSW. 


Vrijstelling overdrachtsbelasting en herleving heffingsmogelijkheid overdrachtsbelasting (art. 9a - 9c NSW)

1 Overdrachtsbelastingfaciliteit

In beginsel is over de verkrijging van een onroerende zaak overdrachtsbelasting verschuldigd (art. 2 WBR). Voor de verkrijging van een NSW-landgoed is in art. 9a NSW een faciliteit opgenomen zodat in dat geval geen overdrachtsbelasting is verschuldigd. Verliest een onroerende zaak zijn landgoedstatus, dan leidt dit alsnog tot verschuldigdheid van overdrachtsbelasting, art. 9c NSW.

De vrijstelling is alleen van toepassing indien de juridische eigendom wordt verkregen. Ingeval van huurkoop (in de zin van art.7:101-112 BW) kan van de vrijstelling geen gebruik worden gemaakt, omdat dan in eerste instantie slechts economische eigendom (in de zin van art. 2 WBR) wordt verkregen.

De vervreemding van een landgoed binnen 25 jaar na de verkrijging leidt in beginsel al tot verlies van de landgoedstatus voor de verkoper. Daarom moet binnen 6 maanden na de overdracht een verzoek tot voortzetting van de rangschikking worden gedaan (art. 3 lid 2 NSW).

Gelet op de doorkijkarresten van de Hoge Raad (23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AU8559 en 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7580met betrekking tot de in art. 15 WBR opgenomen vrijstellingen geldt de vrijstelling van art. 9a NSW ook voor de verkrijging van (certificaten) van aandelen in een (art. 4 WBR-)rechtspersoon voor zover deze rechtspersoon eigenaar is van een NSW-landgoed. 

2 Verkrijging nog niet gerangschikt landgoed: goedkeuring

Voor toepassing van de vrijstelling overdrachtsbelasting is vereist dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging de status van NSW-landgoed heeft. De staatssecretaris heeft onder bepaalde voorwaarden goedgekeurd dat de vrijstelling ook kan worden toegepast als de onroerende zaak nog geen NSW-status heeft (MvF 27 november 2020, nr 2020-204084, onderdeel 3.1). Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • de onroerende zaak is ten tijde van de verkrijging rangschikkingswaardig;

  • in de akte van verkrijging is een beroep op de vrijstelling gedaan;

  • het verzoek om rangschikking moet zijn ingediend. Aan de akte wordt een kopie van het verzoek om rangschikking onder de NSW gehecht;

  • de voorwaarden als bedoeld in art. 9c NSW zijn van toepassing.

Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan geen beroep worden gedaan op de faciliteit, zie Rb Gelderland 18 februari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:3666. In die casus was in de akte van levering geen beroep op de vrijstelling gedaan.

In de literatuur is weleens bepleit dat de notaris in verband met diens aansprakelijkheid voor de overdrachtsbelasting, deze zekerheidshalve in depot moet houden totdat de beschikking tot rangschikking is afgegeven. Dit is niet juist; art. 42 Inv. bepaalt dat de notaris slechts aansprakelijk is voor de afdracht van de overdrachtsbelasting 'tot het bedrag dat ingevolge de inhoud van de akte is verschuldigd'. Wanneer aan genoemde voorwaarden is voldaan, ontstaat géén aansprakelijkheid voor de notaris, zelfs al zou het verzoek tot rangschikking - om welke reden dan ook - niet worden gehonoreerd.

3 Subsidiair beroep op vrijstelling overdrachtsbelasting

Voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting van art. 9a NSW geldt een instandhoudingstermijn van 25 jaar. Het is daarom aan te raden om bij de verkrijging voor wat betreft de tot het landgoed behorende percelen cultuurgrond, dan wel natuurgrond, subsidiair een beroep te doen op de vrijstellingen van art. 15 lid 1 onder q WBR respectievelijk art. 15 lid 1 onder s WBR, waarvoor immers een 'instandhoudingstermijn' van 10 jaar geldt.

4 Gefaseerde verkrijging nog niet gerangschikt landgoed: goedkeuring

Voor de situatie dat een rangschikkingswaardig landgoed ontstaat door samenvoeging van onroerende zaken welke gefaseerd worden verkregen, keurt de staatssecretaris het volgende goed (MvF 27 november 2020, nr 2020-204084, onderdeel 3.2). De heffing van overdrachtsbelasting op de verkrijging van de onroerende zaken blijft achterwege als:

  • alle verkrijgingen waardoor een rangschikkingswaardige onroerende zaak ontstaat, plaatsvinden binnen een periode van zes maanden;

  • bij de afrondende verkrijging een beroep wordt gedaan op de vrijstelling;

  • aan de akte van de laatste verkrijging een kopie van het verzoek om rangschikking onder de NSW wordt aangehecht;

  • de voorwaarden als bedoeld in artikel 9c van de NSW van toepassing zijn.

Blijkt achteraf dat de onroerende zaak ten tijde van de (laatste) verkrijging niet rangschikkingswaardig is of de rangschikking niet tot stand komt, dan is de overdrachtsbelasting alsnog verschuldigd.

5 Herleving heffingsmogelijkheid overdrachtsbelasting (art. 9c NSW)

Op grond van art. 9a NSW is niet geheven overdrachtsbelasting, alsnog verschuldigd indien met betrekking tot het landgoed een beschikking wordt genomen als bedoeld in art. 3a lid 1 NSW of indien binnen 25 jaren na de verkrijging zich een van de in art. 3 lid 3, 4 of 7 NSW genoemde gevallen voordoet. Met deze sanctie tracht de wetgever te bereiken dat een verkrijger van een landgoed dit als zodanig in stand houdt.

Art. 9c NSW vindt echter geen toepassing wanneer de rangschikking vervalt als gevolg van vervreemding van het landgoed dan wel het verstrijken van de overgangstermijn van tien jaar per 1 januari 2031 en het landgoed op dat moment niet voldoet aan de gewijzigde rangschikkingsvoorwaarden zoals deze per 1 januari 2021 gelden (art. VI Wet overige fiscale maatregelen 2021).


Gelijkgestelde onroerende zaken (art. 10 NSW)

Het doel van art. 10 NSW is te voorkomen dat een voorwaardelijke ontrekking van de NSW-status als bedoeld in art. 4 lid 2 NSW leidt tot schending van de instandhoudingseis, het bezitsvereiste en het doelvereiste zoals deze zijn opgenomen in art. 7a lid 1 onder a, 8a, 9a en 9c NSW. Voor toepassing van deze artikelen (en art. 5 onderdeel a Wet Vpb en art. 10.9 Wet IB 2001) wordt een landgoed waarvan de status voorwaardelijk is onttrokken nog aangemerkt als een gerangschikt landgoed.


Rangschikkingsbesluit NSW

De actuele tekst van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 kunt u raadplegen op het tabblad 'Wettekst'. De eerste versie van dit besluit dateert van 23 november 1990. De tekst van dit besluit op het tabblad 'Wettekst' wordt automatisch opgehaald van wetten.nl, zodat de tekst actueel is.


Inhoudsopgave