Kennisbank voor het notariaat

A-G inzake fictief erfrechtelijke verkrijging krachtens art. 13a SW bij waardestijging aandelen vòòr overlijden

Aandelen of winstbewijzen van een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal (zoals  een BV) worden geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen, als deze in waarde zijn gestegen door het overlijden van de erflater en de aandelen door een ander worden gehouden dan de erflater (art. 13a SW). In casu waren de aandelen in een BV in handen van het kind en was bij de BV een lijfrente ten gunste van erflater ondergebracht. Enkele maanden voor het overlijden van erflater wordt geconstateerd dat zij ernstig ziek is. Door de onverwachte sterk verkorte levensverwachting van erflater stegen de aandelen in waarde. Kort daarna is de erflater overleden. Het kind is van mening dat de waardestijging zich al vóór het overlijden heeft voorgedaan en de waardestijging dus niet door het overlijden heeft plaatsgevonden. Het Hof oordeelt dat in casu een concreet en voldoende sterk causuaal verband bestaat tussen de waardestijging van de aandelen en het overlijden van erflater, zodat de waardestijging terecht als fictieve erfrechtelijke verkrijging is aangemerkt.
Naar het oordeel van de A-G kan de klacht van het kind niet tot cassatie leiden, omdat de door het Hof gegeven uitleg van art. 13a SW recht doet aan hetgeen de wetgever met deze wetsfictie heeft beoogd.
Ten eerste is er het niet onbelangrijke, uit de parlementarie geschiedenis blijkende, wetssystematische argument van de voorziene samenhang met de winstberekening in de vennootschapsbelasting bij vrijval. Die vrijval wordt berekend per datum van overlijden van de lijfrentegerechtigde (en dus niet eerder, bij constatering van een dodelijke ziekte).
Ten tweede zou de uitleg van het kind leiden tot het ongewenste resultaat dat de (omvang van de) belastingheffing afhankelijk wordt van het antwoord op de vraag of een erflater al dan niet plotseling is overleden. Het lijkt de A-G dat de wetgever niet kan hebben beoogd dat de fictie van art. 13a SW (grotendeels) zonder effect zou blijven als het aanstaande overlijden van de lijfrentegenieter was te voorzien.
De conclusie van de A-G strekt ertoe dat het beroep in cassatie van K ongegrond moet worden verklaard.

Bekijk samenvatting procedure
Instantie Parket bij de Hoge Raad
Uitspraakdatum 04-10-2018
ECLI ECLI:NL:PHR:2018:1106
Zaaknummer 18/01139
Bijzondere kenmerken -
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
  • Viditax (FutD), 19-10-2018
  • FutD 2018-2761
  • V-N Vandaag 2018/2264
  • V-N 2018/62.14 met annotatie van Redactie
  • NTFR 2018/2824 met annotatie van MR. E. ALINK
  • NLF 2018/2345 met annotatie van Nicole Gubbels

Aandelen of winstbewijzen van een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal (zoals  een BV) worden geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen, als deze in waarde zijn gestegen door het overlijden van de erflater en de aandelen door een ander worden gehouden dan de erflater (art. 13a SW). In casu waren de aandelen in een BV in handen van het kind en was bij de BV een lijfrente ten gunste van erflater ondergebracht. Enkele maanden voor het overlijden van erflater wordt geconstateer…

Verder lezen?

Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.

Geen inloggegevens?

Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.

Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!

Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.


Gebruikers van Via Juridica

Bekijk alle