Geen overeenkomstige toepassing van verjaringstermijn van vijf jaar bij vergoedingsrecht uit hoofde van huwelijkse voorwaarden
M en V zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden, waarin iedere gemeenschap van goederen is uitgesloten. Ook is een regeling over vergoedingsrechten opgenomen. Tijdens het huwelijk hebben M en V een woning gekocht. In 2006 heeft V eigen vermogen in deze woning geïnvesteerd. Na de echtscheiding in 2016 is de woning toegedeeld aan V. V vordert betaling door M wegens haar investering in de woning, waarbij M de vordering wegens overbedeling van V mag verrekenen. M stelt zich echter op het standpunt dat dit vergoedingsrecht is verjaard. De Rechtbank heeft de vordering van V toegewezen. Het Hof heeft dit in het hoger beroep bekrachtigd.
De Hoge Raad overweegt dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 3:226 BW en vergelijkbare schakelbepalingen volgt dat de wetgever het huwelijksvermogensrecht niet rekent tot het vermogensrecht waarop de bepalingen van titel 11 van Boek 3 BW zonder meer van toepassing zijn. De aard van de huwelijksverhouding tussen echtgenoten verzet zich tegen overeenkomstige toepassing van de korte verjaringstermijn zoals geregeld in de artikelen 3:307-310 BW op vergoedingsrechten tussen echtgenoten. De Hoge Raad oordeelt dat de klacht dat het Hof ten onrechte niet met overeenkomstige toepassing van art. 3:307 lid 1 BW, althans art. 3:308, 3:309 of 3:310 lid 1 BW is uitgegaan van een verjaringstermijn van vijf jaar, faalt.
In het conceptwetsvoorstel Wet bescherming vermogen in het familierecht zijn, onder meer naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, bepalingen opgenomen betreffende rechtsvorderingen tussen echtgenoten en geregistreerde partners die voortvloeien uit het huwelijksvermogensrecht. Ten aanzien van zulke vorderingen wordt een verjaringstermijn van vijf jaar in de wet opgenomen, met een verlenging van drie jaar na beëindiging van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap. De verjaringstermijn van art. 1:141 lid 6 BW wordt geschrapt, omdat deze overbodig wordt.
Instantie | Hoge Raad |
Uitspraakdatum | 23-12-2022 |
ECLI | ECLI:NL:HR:2022:1936 |
Zaaknummer | 21/02726 |
Bijzondere kenmerken | Cassatie |
Download | |
Vindplaatsen | |
|
M en V zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden, waarin iedere gemeenschap van goederen is uitgesloten. Ook is een regeling over vergoedingsrechten opgenomen. Tijdens het huwelijk hebben M en V een woning gekocht. In 2006 heeft V eigen vermogen in deze woning geïnvesteerd. Na de echtscheiding in 2016 is de woning toegedeeld aan V. V vordert betaling door M wegens haar investering in de woning, waarbij M de vordering wegens overbedeling van V mag verrekenen. M stelt zich echter op het standpun…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.