Crediteringsmaximum van art. 5 lid 2 UB BRV is niet onverbindend
Casus In 2007 is X BV opgericht. Bij de oprichting hebben de aandeelhouders hun aandeel in een onderneming ruisend ingebracht in X BV. Tot het ondernemingsvermogen behoorden twee onroerende zaken. Ter zake van de verkrijging van deze onroerende zaken heeft X BV in de inbrengakte een beroep gedaan op de vrijstelling ingevolge art. 15 lid 1 sub e WBR. De waarde van het ingebrachte ondernemingsvermogen bedroeg € 846.719. Na het voldoen aan de stortingsverplichting op de uit te reiken aandelen…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleProcedureverloop
Hoge Raad, 28-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:686
Parket bij de Hoge Raad, 25-10-2013, ECLI:NL:PHR:2013:1152
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-03-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4338
Rechtbank Breda, 24-02-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:BV9967
Gerelateerde wetstoelichtingen
Vrijstelling inbreng in kapitaalvennootschap (art. 15.1.e onder 2 WBR)