Civiele vorm is doorslaggevend voor beoordeling of sprake is van kapitaal of geldlening

In 2005 heeft B NV de aandelen van de beursgenoteerde vennootschap C NV gekocht. De aankoop is deels gefinancierd met een geldlening verstrekt door een syndicaat van zes banken. Deze geldlening is later omgezet in cumulatief preferent aandelenkapitaal. De Inspecteur stelt dat voor de heffing van vennootschapsbelasting nog immer van een geldlening moet worden uitgegaan, zodat het voordeel is belast.
De Hoge Raad oordeelt dat in beginsel de civielrechtelijke vorm beslissend is voor de beoordeling of een geldverstrekking moet worden aangemerkt als een geldlening of kapitaalstorting. Als volgens het civiele recht sprake is van het verstrekken van aandelenkapitaal, dan zal daarvan voor de toepassing van art. 13 Wet Vpb moeten worden uitgegaan. Nu in casu civielrechtelijk sprake is van aandelenkapitaal, valt het voordeel onder de deelnemingsvrijstelling en is daarmee vrijgesteld van heffing van vennootschapsbelasting. De stelling dat sprake is van fraus legis wordt verworpen. In het systeem van de Wet Vpb ligt besloten dat een belastingplichtige de keuzevrijheid heeft bij de financiering van een vennootschap waarin zij deelneemt. Gebruik maken van deze keuzevrijheid levert geen handelen in strijd met doel en strekking van de wet op.