Geen zuiver grammaticale uitleg art. 4.12a Wet IB 2001

De Rechtbank heeft geoordeeld dat legataris X met succes een beroep kan doen op art. 4.12a Wet IB 2001. Erflater E heeft een 100%-belang in A BV gelegateerd aan zijn echtgenote en drie kinderen (waaronder X) ieder voor 25%. De legatarissen hebben dit belang gefaciliteerd ingebracht in een tussenholding waarna de tussenholding gefaciliteerd is gesplitst in vier persoonlijke houdster BV’s, waaronder X BV. Bij het overlijden van E is afgerekend over het beleggingsvermogen van A BV. Door A BV is dividend uitgekeerd aan o.a. X BV en vervolgens heeft X BV een deel van dit dividend aan X uitgekeerd. Volgens de Rechtbank kan op dit dividend op basis van doel en strekking van de wet art. 4.12a Wet IB 2001 worden toegepast. De wetgever heeft met art. 4.12a Wet IB 2001 willen voorkomen dat een materiële dubbele heffing plaatsvindt over het beleggingsvermogen. De strikte grammaticale uitleg van de Inspecteur zou in casu leiden tot een materieel dubbele heffing en is daarmee in strijd met het doel en strekking van de wet.