Herleving van de algehele gemeenschap van goederen bij tweede huwelijk

Hof Den Haag (16 juli 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2011) oordeelt over de rechtsgevolgen van het tweede huwelijk (reparatiehuwelijk) van M en V. Zij zijn in 2007 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen (zonder het maken van huwelijkse voorwaarden) en in 2010 gescheiden. In 2018 huwen zij voor de tweede keer met elkaar, wederom zonder het maken van huwelijkse voorwaarden. Door het hertrouwen met elkaar herleven de rechtsgevolgen van het eerste huwelijk (art. 1:166 BW). M verzoekt in de procedure bij het Hof primair nietigverklaring van het huwelijk wegens dwaling over de algehele gemeenschap van goederen en voorts verzoekt hij de wijze van verdeling vast te stellen met toepassing van de regels die gelden voor de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen zoals deze van kracht is sinds 1 januari 2018. Volgens M waren hij en zijn echtgenote niet op de hoogte van het feit dat alle gevolgen van het eerste huwelijk zouden herleven. Het Hof oordeelt dat dwaling over vermogensrecht niet onder art. 1:71 lid 2 BW valt, de wilsvertrouwensleer niet van toepassing is en er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn voor afwijking van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bij helfte.