Kennisbank voor het notariaat
Wet- en regelgeving

Wet langdurige zorg


Samenvatting wetsvoorstel

Samenvatting wet
Per 1 januari 2015 is de Wet langdurige zorg (Wlz) in werking getreden. Deze wet vervangt de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De reikwijdte van de Wlz is aanzienlijk beperkter dan die van de AWBZ, omdat grote delen van de AWBZ worden overgeheveld naar de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) en de Zorgverzekeringswet (Zvw).


Definitieve wettekst

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten te vervangen door een, de gehele bevolking omvattende, verplichte verzekering voor langdurige zorg, waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia en die recht doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de burgers voor de wijze waarop zij hun leven inrichten, deelnemen aan het maatschappelijk leven, en de wijze waarop zij elkaar naar vermogen daarin bijstaan;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Begripsbepalingen

ADL-woning:

woning die deel uitmaakt van een aantal bij elkaar horende rolstoeldoorgankelijke sociale huurwoningen;

begeleiding:

activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven;

burgerservicenummer:

het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1;

CIZ:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1;

cliëntondersteuning:

onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies, algemene ondersteuning en zorgbemiddeling die bijdraagt aan het tot gelding brengen van het recht op zorg in samenhang met dienstverlening op andere gebieden;

continentaal plat:

de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;

dossier:

de schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van zorg aan een cliënt;

Fonds langdurige zorg:

fonds, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

indicatiebesluit:

besluit van het CIZ waarbij beoordeeld wordt of en in welke omvang de verzekerde in aanmerking komt voor zorg;

inspecteur of ontvanger:

de functionaris, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

instelling:

  • 1°. een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen;

  • 2°. een organisatorisch verband dat gevestigd is buiten het grondgebied van het Europese deel van Nederland en overeenkomstig de daar geldende wetgeving rechtmatig gezondheidszorg verstrekt als bedoeld bij of krachtens artikel 3.1.1;

mantelzorger:

natuurlijke persoon die rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie zorg verleent zonder dat dit beroeps- of bedrijfsmatig geschiedt;

Onze Minister:

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

persoonsgebonden budget:

een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen;

persoonlijke verzorging:

het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid;

Nederland:

het Europese deel van Nederland;

solistisch werkende zorgverlener:

een zorgverlener die, anders dan in dienst of onmiddellijk of middellijk in opdracht van een instelling beroepsmatig zorg verleent;

Sociale verzekeringsbank:

de Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

verblijf:

verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a;

verpleging:

handelingen, gericht op herstel of voorkoming van verergering van de aandoening, beperking of handicap;

verzekeraar:

verzekeringsonderneming als bedoeld in richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringbranche en de uitoefening daarvan (PbEG L 228);

vreemdeling:

vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000;

Wlz-uitvoerder:

rechtspersoon die geen zorgverzekeraar is, die zich overeenkomstig artikel 4.1.1 heeft aangemeld voor de uitvoering van deze wet, het zorgkantoor daaronder begrepen;

woningaanpassing:

bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

zorg:

zorg en overige diensten als bedoeld in artikel 3.1.1;

zorg in natura:

zorg, geleverd door zorgaanbieders op grond van schriftelijke overeenkomsten tussen zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders als bedoeld in artikel 4.2.2;

zorgaanbieder:

een instelling dan wel een solistisch werkende zorgverlener;

zorgautoriteit:

de zorgautoriteit, genoemd in artikel 3 van de Wet marktordening gezondheidszorg;

Zorginstituut:

het Zorginstituut Nederland, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet;

zorgkantoor:

een ingevolge artikel 4.2.4, tweede lid, voor een bepaalde regio aangewezen Wlz-uitvoerder;

zorgplan:

schriftelijk of elektronisch als zodanig vastgelegde uitkomsten van hetgeen met de verzekerde dan wel een vertegenwoordiger van de verzekerde is besproken met betrekking tot de in artikel 8.1.1 genoemde onderwerpen;

zorgverlener:

een natuurlijke persoon die in persoon beroepsmatig zorg verleent;

zorgverzekeraar:

een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet;

zorgverzekering:

een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 1.1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 1.1.2
  • 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    • c. gehuwd: als partner geregistreerd;

    • d. gehuwde: als partner geregistreerde.

  • 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    • a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het derde lid.

§ 2. Algemene bepalingen

Artikel 1.2.1

Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.

Artikel 1.2.2
  • 1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.

  • 3. Degene die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels op het grondgebied van Aruba, Sint Maarten, Curaçao of op het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.

HOOFDSTUK 2. DE VERZEKERDEN

§ 1. De kring van verzekerden

Artikel 2.1.1
  • 1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:

    • a. ingezetene is;

    • b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, niet verzekerd.

  • 3. In afwijking van het tweede lid zijn verzekerd:

    • a. kinderen in Nederland geboren uit een in Nederland wonende vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel in het buitenland geboren uit in Nederland wonende ouders die rechtmatig verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000;

    • b. kinderen die door in Nederland wonende personen met de Nederlandse nationaliteit dan wel met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, worden geadopteerd en voor wie met het oog op adoptie beginseltoestemming is verleend op grond van artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. De verzekering gaat in vanaf het moment van adoptie naar het recht van het land waar het kind zijn gewone verblijf heeft of vanaf het moment van de gezagsoverdracht van het kind met het oog op adoptie aan een echtpaar of een persoon die zijn gewone verblijf in Nederland heeft en die de procedure van opneming ter adoptie van een kind ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie heeft gevolgd.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding worden gegeven aan de kring der verzekerden voor zover het betreft:

    • a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten dan wel hebben verricht;

    • b. vreemdelingen die, na in Nederland rechtmatig verblijf te hebben genoten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf hebben aangevraagd, dan wel bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen de intrekking van het besluit tot toelating, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist.

Artikel 2.1.2

Zo nodig in afwijking van artikel 2.1.1 en de daarop berustende bepalingen:

  • a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Artikel 2.1.3

De Sociale verzekeringsbank stelt ambtshalve en, desgevraagd, op aanvraag vast of een natuurlijke persoon voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 2.1.1 of 2.1.2 vastgestelde voorwaarden voor het verzekerd zijn ingevolge deze wet.

§ 2. De inschrijving van verzekerden

Artikel 2.2.1
  • 1. Indien de verzekerde een zorgverzekering heeft en zijn zorgverzekeraar deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een Wlz-uitvoerder deel uitmaakt, meldt zijn zorgverzekeraar hem, onder vermelding van zijn burgerservicenummer, met ingang van de datum waarop de zorgverzekering ingaat ter inschrijving bij de desbetreffende Wlz-uitvoerder aan. De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in. Indien de zorgverzekering is ingegaan binnen vier maanden nadat de verzekeringsplicht, bedoeld in de Zorgverzekeringswet is ontstaan, werkt de inschrijving terug tot en met de dag waarop die verzekeringsplicht ontstond.

  • 2. De verzekerde die niet op grond van het eerste lid voor de uitvoering van deze wet bij een Wlz-uitvoerder is ingeschreven, meldt zich voor de toepassing van deze wet met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels ter inschrijving aan bij een Wlz-uitvoerder die werkzaam is in de gemeente waar hij woont. De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in. Een in het buitenland woonachtige verzekerde meldt zich aan bij een Wlz-uitvoerder naar eigen keuze. De Wlz-uitvoerder is verplicht hem tot dat doel in te schrijven.

  • 3. Het is een Wlz-uitvoerder verboden een persoon als verzekerde in te schrijven of ingeschreven te doen houden, indien in verband met de toepassing van het eerste of tweede lid op een andere Wlz-uitvoerder een inschrijvingsplicht rust dan wel, indien het tweede lid van toepassing is en de verzekerde in Nederland woont, indien de Wlz-uitvoerder niet werkzaam is in de gemeente waar deze persoon woont.

  • 4. De natuurlijke persoon die op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is ontheven van de verplichtingen, opgelegd op grond van deze wet, wordt door de Sociale Verzekeringsbank ter inschrijving aangemeld bij het zorgkantoor voor de regio waarin hij woont.

Artikel 2.2.2
  • 1. De verzekerde die zich ingevolge artikel 2.2.1, tweede lid, bij een Wlz-uitvoerder aanmeldt ter inschrijving, vermeldt daarbij zijn burgerservicenummer.

  • 2. De Wlz-uitvoerder verlangt van de vreemdeling die zich ter inschrijving aanmeldt, een kopie van het document of de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat wordt aangemerkt als een bescheid als bedoeld in artikel 4:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 3. DE INHOUD VAN DE VERZEKERING

§ 1. De verzekerde zorg

Artikel 3.1.1
  • 1. Het op grond van deze wet verzekerde pakket omvat de volgende vormen van zorg:

    • a. verblijf in een instelling, met inbegrip van voorzieningen die niet ten laste van de verzekerde kunnen komen, waaronder in elk geval:

      • 1°. het verstrekken van eten en drinken,

      • 2°. het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde, en

      • 3°. voor meerdere verzekerden te gebruiken of te hergebruiken roerende voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de zorgverlening of in verband met het opheffen of verminderen van belemmeringen die de verzekerde als gevolg van een aandoening, beperking, stoornis of handicap ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte;

    • b. persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging;

    • c. behandeling, omvattende geneeskundige zorg van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard die noodzakelijk is in verband met de aandoening, beperking, stoornis of handicap van de verzekerde;

    • d. door of namens een instelling waarvan de verzekerde verblijf alsmede behandeling als bedoeld in onderdeel c ontvangt te verlenen:

      • 1°. geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg,

      • 2°. behandeling van een psychische stoornis indien de behandeling integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling van een van de in artikel 3.2.1 genoemde aandoeningen of beperkingen;

      • 3°. farmaceutische zorg;

      • 4°. het gebruik van hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

      • 5°. tandheelkundige zorg;

      • 6°. kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

    • e. het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen;

    • f. vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt;

    • g. logeeropvang in een instelling, met inbegrip van de voorzieningen, bedoeld in onderdeel a, mits dit geschiedt ter ontlasting van een of meer mantelzorgers.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aard, inhoud en omvang van de verzekerde zorg nader worden geregeld.

Artikel 3.1.2
  • 1. De echtgenoot van een persoon met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die recht heeft op zorg en in een instelling verblijft, heeft in afwijking van artikel 3.2.1, eerste lid, recht op verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, in dezelfde instelling. Hij behoudt recht op verblijf in die instelling na het overlijden van zijn echtgenoot dan wel na het vertrek van zijn echtgenoot naar een andere instelling.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden de echtgenoot van de verzekerde met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap recht heeft op verblijf als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.1.3
  • 1. De verzekerde die recht heeft op zorg, heeft recht op een vergoeding voor een woningaanpassing die bedoeld is om de door hem gekozen verblijfplaats geschikt te doen zijn voor de verlening van zorg, voor zover:

    • a. de verzekerde zijn recht tot gelding brengt zonder verblijf in een instelling en zonder woonachtig te zijn in een bij algemene maatregel van bestuur omschreven kleinschalig wooninitiatief, en

    • b. de Wlz-uitvoerder oordeelt dat die investering duurzaam en doelmatig is.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

§ 2. Het recht op zorg en het tot gelding brengen van het recht

Artikel 3.2.1
  • 1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:

    • a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of

    • b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,

      • 1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of

      • 2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

  • a. blijvend:

    van niet voorbijgaande aard;

    b. permanent toezicht:

    onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen;

    c. ernstig nadeel voor de verzekerde:

    een situatie waarin de verzekerde:

    • 1°. zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;

    • 2°. zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;

    • 3°. ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;

    • 4°. ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt;

    d. zelfzorg:

    de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder de persoonlijke verzorging en hygiëne en, zo nodig, de verpleegkundige zorg;

    e. regieproblemen:

    beperkingen in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie.

    2. In het eerste lid wordt verstaan onder:

  • 3. In afwijking van het eerste lid heeft een meerderjarige verzekerde recht op zorg voor zover hij vanwege een combinatie van een licht verstandelijke handicap en gedragsproblemen:

    • a. tijdelijk behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, of

    • b. volgens zijn behandelaar is aangewezen op het afmaken van een onder de Jeugdwet aangevangen behandeling met verblijf.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen een verzekerde, in afwijking van het eerste lid, geen recht heeft op vormen van zorg voor zover hij krachtens een zorgverzekering of een andere wettelijke regeling recht heeft of kan doen gelden op die zorg.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met derde lid.

Artikel 3.2.2
  • 1. Een verzekerde met een psychische stoornis wiens recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg op grond van zijn zorgverzekering beëindigd is omdat de krachtens zijn zorgverzekering geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, heeft aansluitend recht op voortzetting van deze zorg gedurende een onafgebroken periode van maximaal drie jaar.

  • 2. Na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, kan de zorg telkens voor een onafgebroken periode van maximaal drie jaar verder worden voortgezet.

  • 3. Een onderbreking van ten hoogste negentig dagen wordt niet als onderbreking beschouwd.

  • 4. Een verzekerde heeft slechts recht op zorg als bedoeld in het eerste en tweede lid voor zover hij daar naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op is aangewezen.

Artikel 3.2.3
  • 1. Het recht op zorg wordt op aanvraag van de verzekerde in een indicatiebesluit vastgesteld door het CIZ. Het recht op zorg dat wordt vastgesteld in het indicatiebesluit sluit aan bij de behoefte van de verzekerde.

  • 2. De verzekerde vermeldt bij de aanvraag zijn burgerservicenummer.

  • 3. De verzekerde verstrekt op verzoek of uit eigen beweging alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op zorg, en is verplicht mee te werken door zich te laten onderzoeken door het CIZ of door daartoe door het CIZ aangewezen personen.

  • 4. Het CIZ wijst de verzekerde bij de aanvraag op het recht op cliëntondersteuning, bedoeld in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de indicatie tot stand komt en over de inrichting en geldigheidsduur van het indicatiebesluit.

Artikel 3.2.4

Het CIZ kan een indicatiebesluit herzien dan wel intrekken indien het CIZ vaststelt dat:

  • a. door de verzekerde of derden onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of

  • b. de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.

Artikel 3.2.5
  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde de kosten daarvan gedeeltelijk draagt. De eigen bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort, de zorg die verstrekt wordt en de wijze waarop het recht op zorg tot gelding wordt gebracht, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het inkomen en vermogen, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald.

  • 3. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op het in dat lid bedoelde vermogen, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de artikelen 3.1.2 en 3.1.3.

Artikel 3.2.6
  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat zorg wordt voortgezet na het tijdstip waarop de verzekering is geëindigd of dat een recht op een vergoeding bestaat voor zorg die wordt verleend na dat tijdstip. Daarbij kunnen beperkingen en voorwaarden worden gesteld. De wijze waarop een zodanige recht tot gelding wordt gebracht, wordt daarbij eveneens geregeld.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voor gevallen of omstandigheden waarin de kosten van het verlenen van de desbetreffende zorg in redelijkheid niet of niet volledig ten laste van de in deze wet geregelde verzekering dienen te komen, worden bepaald dat:

    • a. de zorg wordt geweigerd;

    • b. de zorg op een later tijdstip ingaat;

    • c. een hogere bijdrage van de verzekerde wordt gevorderd dan krachtens artikel 3.2.5, eerste lid, is vastgesteld; of

    • d. een vergoeding van gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd.

Artikel 3.2.7

Een recht op zorg kan niet tot gelding worden gebracht gedurende de periode waarin de verzekerde in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, een instelling als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdelen i en j, van de Wet forensische zorg of een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verblijft.

Artikel 3.2.8
  • 1. Voor militairen in werkelijke dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Militaire ambtenarenwet 1931, alsmede voor militairen aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend, treden de aanspraken inzake zorg door of vanwege de Militair Geneeskundige Dienst in de plaats van de rechten op grond van deze wet.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake een uitkering door het Zorginstituut aan Onze Minister van Defensie ten laste van het Fonds langdurige zorg in verbrand met het vervallen van de rechten ingevolge deze wet.

§ 3. De leveringsvormen

Artikel 3.3.1
  • 1. De verzekerde die recht heeft op zorg, kan ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met zorg in natura, bestaande uit zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, of een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b, dan wel met een persoonsgebonden budget. De verzekerde kan tevens kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een modulair pakket thuis in combinatie met een persoonsgebonden budget.

  • 2. De verzekerde die zijn recht op zorg tot gelding wil brengen met zorg in natura, wendt zich daartoe tot een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten. Indien er meerdere gecontracteerde zorginstellingen zijn die de verzekerde binnen redelijke termijn de zorg kunnen verlenen waaraan hij behoefte heeft, stelt de Wlz-uitvoerder hem in de gelegenheid uit deze instellingen te kiezen.

Artikel 3.3.2
  • 1. De Wlz-uitvoerder laat, op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het derde, vierde en achtste lid, zorg in natura leveren zonder dat de verzekerde in een instelling verblijft, door middel van:

    • a. een integraal en volledig pakket thuis, te verlenen door of onder verantwoordelijkheid van één zorginstelling, of

    • b. een modulair pakket thuis, bestaande uit één of meer losse vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1.

  • 2. In afwijking van het eerste lid heeft een verzekerde die kiest voor een van de daar bedoelde leveringsvormen geen recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, en een verzekerde die kiest voor een modulair pakket thuis heeft bovendien geen recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°.

  • 3. De Wlz-uitvoerder verleent een volledig pakket thuis, tenzij de zorg volgens de Wlz-uitvoerder niet op een verantwoorde of doelmatige wijze ten huize van de verzekerde kan worden verleend.

  • 4. De Wlz-uitvoerder overlegt met de verzekerde of zijn vertegenwoordiger over de samenstelling van het modulair pakket thuis en verleent dat pakket tenzij:

    • a. de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een zodanige samenstelling van het modulair pakket thuis verlangt, dat de zorg waarop de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen, volgens de Wlz-uitvoerder niet verantwoord of doelmatig zal kunnen worden verleend, of

    • b. de totale kosten ervan of, indien de verzekerde naast het modulair pakket thuis ook een persoonsgebonden budget ontvangt of wenst te ontvangen, de totale kosten van dat pakket en het budget tezamen, meer zouden bedragen dan het bedrag dat de verzekerde als persoonsgebonden budget zou worden verleend indien hij geen modulair pakket thuis zou ontvangen.

  • 5. Voordat een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt genomen, kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de Wlz-uitvoerder een persoonlijk plan te overhandigen, waarin de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de door hem beoogde samenstelling van het modulair pakket thuis schetst. De Wlz-uitvoerder brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de aanvraag in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 6. Indien de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in het vijfde lid aan de Wlz-uitvoerder heeft overhandigd, betrekt de Wlz-uitvoerder dat plan bij het nemen van het besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 7. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van een besluit om een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis te verlenen.

  • 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

    • a. kunnen voor het modulair pakket thuis maximumkosten per module worden vastgesteld;

    • b. kan worden bepaald dat bestanddelen bij de berekening, bedoeld in het vierde lid, onder b, niet in aanmerking worden genomen, en

    • c. kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 3.3.3
  • 1. Het zorgkantoor verleent op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d.

  • 2. Voordat een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger het zorgkantoor een persoonlijk plan overhandigen, waarin de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de door hem beoogde samenstelling van het persoonsgebonden budget schetst. Het zorgkantoor brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de aanvraag in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 3. Indien de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het zorgkantoor heeft overhandigd, betrekt het zorgkantoor het persoonlijk plan bij het nemen van het besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:

    • a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;

    • b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • c. de verzekerde naar het oordeel van de het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;

    • d. de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,

    • e. de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.

  • 5. Het persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien:

    • a. de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen;

    • b. de verzekerde blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres;

    • c. de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

    • d. de vertegenwoordiger van de verzekerde niet voldoet aan regels inhoudende

    beperkingen of eisen die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan de kring van vertegenwoordigers kunnen worden gesteld in het belang van de bescherming van de verzekerde of van het waarborgen van de hulp, bedoeld in de onderdelen b en c van het vierde lid.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

  • 7. De Sociale verzekeringsbank voert namens de zorgkantoren de betalingen ten laste van verstrekte persoonsgebonden budgetten, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.

  • 8. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de verzekerde aan wie een persoonsgebonden budget wordt verleend, de mogelijkheid heeft om zorg te betrekken van een mantelzorger of een natuurlijke persoon die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent, of die persoon vanuit het persoonsgebonden budget te betalen;

    • b. verplichtingen die aan de verzekerde worden opgelegd met betrekking tot de overeenkomsten die de verzekerde sluit met de personen van wie hij de zorg betrekt en daarvoor betaling ontvangen uit het persoonsgebonden budget;

    • c. de gevallen waarin, onverminderd het vierde en vijfde lid, verzekerden worden uitgesloten van de verlening van een persoonsgebonden budget;

    • d. de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het zevende lid, uitvoert, en

    • e. de vorm en inhoud van het budgetplan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

  • 9. De op grond van het eerste, vijfde, zesde en achtste lid gestelde regels kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld.

Artikel 3.3.4

In afwijking van de artikelen 3.3.1 tot en met 3.3.3 kan een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2 zijn recht op zorg slechts tot gelding brengen in een instelling waarmee de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.

Artikel 3.3.5
  • 1. Een recht op zorg kan uitsluitend met zorg in natura tot gelding worden gebracht bij een zorgaanbieder die is gevestigd binnen het grondgebied van Nederland, of, indien de noodzakelijke zorg binnen dat grondgebied niet of niet tijdig kan worden verkregen en de Wlz-uitvoerder voorafgaande toestemming heeft verleend, bij een zorgaanbieder die is gevestigd binnen het grondgebied van de staten behorende tot de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland en die de zorg waarop recht bestaat levert binnen het desbetreffende grondgebied.

  • 2. Een verzekerde heeft buiten Nederland, maar binnen het grondgebied van de staten behorende tot de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels in plaats van recht op zorg recht op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de voor de zorg gemaakte kosten, indien die wordt verleend door een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder geen overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde vergoeding wordt verminderd met de krachtens artikel 3.2.5 vastgestelde eigen bijdrage.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald:

    • a. in welke gevallen en onder welke voorwaarden de verlening van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.3 tijdelijk kan worden voortgezet buiten het grondgebied van Nederland;

    • b. door wie in welke gevallen en onder welke voorwaarden werkzaamheden die zijn opgedragen aan het CIZ kunnen worden verricht in plaats van het CIZ;

    • c. in welke gevallen en onder welke voorwaarden het derde lid wordt toegepast.

HOOFDSTUK 4. DE WLZ-UITVOERDERS

§ 1. De aan- en afmelding en de statuten

Artikel 4.1.1
  • 1. Een rechtspersoon die behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een zorgverzekeraar deel uitmaakt en die deze wet ten aanzien van de verzekerden wenst uit te voeren, meldt zich daartoe als Wlz-uitvoerder aan bij de zorgautoriteit, onder vermelding van de dag met ingang waarvan hij voornemens is zulks te gaan doen.

  • 2. Na aanmelding is de rechtspersoon verplicht te voldoen aan de voorschriften die bij of krachtens deze wet aan Wlz-uitvoerders zijn opgelegd.

  • 3. Artikel 26 van de Zorgverzekeringswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde rechtspersoon kan deze wet niet eerder uitvoeren dan nadat de zorgautoriteit met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels heeft vastgesteld dat de rechtspersoon in voldoende mate is voorbereid op de uitvoering van de wet. De zorgautoriteit kan aan die vaststelling voorschriften of beperkingen verbinden.

  • 5. De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat, en kan de melding bedoeld in het eerste lid slechts doen indien, het dagelijks beleid wordt bepaald of mede wordt bepaald door personen:

    • 1°. die geschikt zijn in verband met de uitvoering van de wettelijke taken en daaruit voorvloeiende werkzaamheden, en

    • 2°. wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de geschiktheid en betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het vijfde lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen.

Artikel 4.1.2
  • 1. De statuten van een Wlz-uitvoerder:

    • a. sluiten winstoogmerk en het uitkeren van winst uit,

    • b. voorzien in toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming,

    • c. bieden waarborgen voor een redelijke mate van invloed van de verzekerden op het beleid, en

    • d. sluiten iedere verplichting van de verzekerden of gewezen verzekerden tot het doen van een bijdrage in tekorten van de rechtspersoon uit.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de mate van invloed die verzekerden ten minste op het beleid van een Wlz-uitvoerder dienen te hebben.

Artikel 4.1.3
  • 1. De Wlz-uitvoerder die deze wet niet meer wenst uit te voeren, meldt het voornemen hiertoe schriftelijk aan de zorgautoriteit, onder vermelding van de dag waarop hij deze wet niet meer zal uitvoeren.

  • 2. Artikel 26 van de Zorgverzekeringswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde Wlz-uitvoerder kan door de zorgautoriteit met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels worden verplicht tot het voortzetten van de uitvoering van deze wet tot is voorzien in een zodanige afwikkeling van de activiteiten van de Wlz-uitvoerder dat verzekerden en zorgaanbieders daarvan geen onevenredig nadeel ondervinden.

Artikel 4.1.4
  • 1. Indien de Wlz-uitvoerder verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, voldoet het Zorginstituut aan verzekerden en aan zorgaanbieders jegens die Wlz-uitvoerder of voormalige Wlz-uitvoerder bestaande vorderingen, ter zake van op grond van deze wet verstrekte zorg of vergoeding van daarvoor gemaakte kosten.

  • 2. De vorderingen, bedoeld in het eerste lid, gaan bij wijze van subrogatie op het Zorginstituut over voor zover dat college deze heeft voldaan.

  • 3. Het Rijk is tegenover het Zorginstituut aansprakelijk voor de betalingen, bedoeld in het eerste lid.

§ 2. De taken van de Wlz-uitvoerder

Artikel 4.2.1
  • 1. De Wlz-uitvoerder heeft een zorgplicht, die inhoudt dat:

    • a. hij de bij hem ingeschreven verzekerde informatie verschaft over de leveringsvormen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3, en deze verzekerde, indien hij in aanmerking kan komen voor meerdere leveringsvormen, in de gelegenheid stelt voor zorg met verblijf in een instelling, voor een volledig pakket thuis of voor een modulair pakket thuis te kiezen of hem wijst op de mogelijkheid om bij het zorgkantoor een persoonsgebonden budget aan te vragen,

    • b. indien de verzekerde zorg in natura zal worden verstrekt:

      • 1°. hij ervoor zorgt dat de zorg waarop de verzekerde aangewezen is binnen redelijke termijn en op redelijke afstand van waar deze wenst te gaan wonen dan wel bij hem thuis, wordt geleverd,

      • 2°. hij de verzekerde de keuze laat uit alle geschikte, gecontraceerde zorgaanbieders die deze verzekerde de zorg op redelijke termijn kunnen verlenen, of

      • 3°. hij de verzekerde desgewenst bemiddelt naar geschikte, gecontracteerde zorgaanbieders,

    • c. hij ervoor zorgt dat voor de verzekerde cliëntondersteuning beschikbaar is waarop de verzekerde, al dan niet met behulp van zijn vertegenwoordiger of mantelzorger, een beroep kan doen.

  • 2. Het zorgkantoor heeft een zorgplicht, die inhoudt dat:

    • a. hij de verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij als zorgkantoor is aangewezen, desgevraagd informatie verschaft over de voorwaarden waaronder zij in aanmerking kunnen komen voor een persoonsgebonden budget,

    • b. hij, indien hij met toepassing van artikel 3.3.3 een persoonsgebonden budget heeft verleend, ervoor zorgt dat het budget binnen redelijke termijn beschikbaar wordt gesteld.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de Wlz-uitvoerder het eerste lid, onderdelen a, en b, onder 2° en 3°, uitvoert.

  • 4. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 4.2.2
  • 1. Ter uitvoering van zijn zorgplicht sluit een Wlz-uitvoerder schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders die zorg kunnen verlenen die ingevolge artikel 3.1.1 verzekerd is.

  • 2. De overeenkomsten bevatten ten minste bepalingen over:

    • a. de ingangsdatum van de overeenkomst, de duur van de overeenkomst en de mogelijkheden voor tussentijdse beëindiging van de overeenkomst;

    • b. de aard, de kwaliteit, de doelmatigheid en de omvang van de te verlenen zorg;

    • c. de prijs van de te verlenen zorg;

    • d. de wijze waarop de verzekerden van informatie worden voorzien;

    • e. de wijze waarop bij de zorgverlening mantelzorgers en vrijwilligers betrokken kunnen worden;

    • f. de controle op de naleving van de overeenkomst, waaronder begrepen de controle op de te verlenen dan wel verleende zorg en op de juistheid van de daarvoor in rekening gebrachte bedragen;

    • g. de administratieve voorwaarden die partijen bij de uitvoering van de overeenkomst in acht zullen nemen.

  • 3. De duur van een overeenkomst bedraagt maximaal vijf jaar.

  • 4. De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat in het aanbod van gecontracteerde zorgaanbieders redelijkerwijs rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging, de culturele achtergrond en de seksuele gerichtheid van de bij hem ingeschreven verzekerden.

  • 5. Indien na beëindiging van een overeenkomst voor een bepaalde vorm van zorg door een Wlz-uitvoerder geen aansluitende overeenkomst voor die vorm van zorg met dezelfde zorgaanbieder tot stand komt, behoudt de verzekerde, zolang die zorg noodzakelijk en verantwoord is, jegens de Wlz-uitvoerder recht op ononderbroken voortzetting van die vorm van zorg, te verlenen door dezelfde zorgaanbieder, indien die zorg is aangevangen voor de datum waarop de overeenkomst met die zorgaanbieder voor de desbetreffende vorm van zorg is beëindigd.

  • 6. Gedurende de tijdelijke voortzetting van de zorg, bedoeld in het vijfde lid, gelden tussen de Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder de voorwaarden van de overeenkomst waaronder de zorg aan de in het vijfde lid bedoelde verzekerde is aangevangen, behoudens voor zover bij ministeriële regeling anders wordt bepaald.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. de wijze waarop de overeenkomsten tot stand komen en, in aanvulling op hetgeen daarover in het tweede en derde lid is bepaald, de inhoud van die overeenkomsten;

    • b. de kwaliteit van de te verlenen zorg, waaronder de afstemming van de zorg op de behoeften, mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde en de wijze waarop bij de zorgverlening mantelzorgers en andere vrijwilligers betrokken kunnen worden.

  • 8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 4.2.3

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarmee de zorg persoonsvolgend kan worden bekostigd.

Artikel 4.2.4
  • 1. De Wlz-uitvoerder is verantwoordelijk voor de uitvoering van hetgeen bij en krachtens deze wet is geregeld voor de bij hem ingeschreven verzekerden. De eerste volzin geldt niet voor werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan een andere rechtspersoon zijn opgedragen.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt Nederland ingedeeld in regio’s. Onze Minister wijst per regio een Wlz-uitvoerder aan als zorgkantoor. Het zorgkantoor is voor alle verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij is aangewezen belast met de verstrekking van het persoonsgebonden budget, alsmede in een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen mate met de administratie of controle van de aan die verzekerden verleende zorg.

  • 3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur of de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, kunnen nadere voorwaarden aan de administratie of controle worden gesteld en kunnen, voor het geval voor een regio een ander zorgkantoor wordt aangewezen, regels worden gesteld om een goede taakoverdracht te bewerkstelligen.

  • 4. Indien een Wlz-uitvoerder werkzaamheden ter vervulling van zijn zorgplicht of van zijn in het eerste lid bedoelde taak uitbesteedt, neemt hij daartoe bij algemene maatregel van bestuur te bepalen regels in acht alsmede, voor zover het verlenen van de verzekerde zorg wordt uitbesteed, de bij of krachtens artikel 4.2.2 gestelde regels.

  • 5. Nadat Onze Minister een melding van de zorgautoriteit als bedoeld in artikel 79, vierde lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg heeft ontvangen, kan hij bepalen dat de Wlz-uitvoerders geen werkzaamheden mogen uitbesteden aan het in de melding genoemde zorgkantoor en kan hij de in het tweede lid bedoelde aanwijzing van het zorgkantoor intrekken.

  • 6. Overeenkomsten die in strijd met het bij en krachtens het vierde en vijfde lid of het bij of krachtens artikel 4.2.2 bepaalde zijn gesloten, zijn nietig.

Artikel 4.2.5

De Wlz-uitvoerder is verplicht zijn werkzaamheden op een doelmatige wijze uit te voeren. Hij treft de nodige maatregelen ter voorkoming van de verstrekking van onnodige zorg en van uitgaven die hoger dan noodzakelijk zijn.

Artikel 4.2.6
  • 1. De Wlz-uitvoerder voert ter zake van de uitvoering van deze wet een administratie die gescheiden is van de overige activiteiten die plaatsvinden in de groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe de Wlz-uitvoerder behoort.

  • 2. Buiten de werkzaamheden die uit deze wet voortvloeien, verricht de Wlz-uitvoerder slechts taken die hem bij of krachtens de wet zijn opgedragen.

§ 3. Verslaglegging

Artikel 4.3.1
  • 1. Een Wlz-uitvoerder zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen de beheerskosten en de kosten van verstrekking van zorg en vergoedingen.

  • 2. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een verslag van zijn bevindingen over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het gevoerde financiële beheer.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld omtrent de inhoud van het financieel verslag.

  • 4. De zorgautoriteit zendt het Zorginstituut onverwijld een exemplaar van de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken.

  • 5. Op aanvraag van een Wlz-uitvoerder is de zorgautoriteit bevoegd voor in haar besluit aan te wijzen baten en lasten te besluiten dat het ontbreken van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 geen gevolgen heeft voor de inhoud van de verklaring, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4.3.2
  • 1. De Wlz-uitvoerder zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit in tweevoud een uitvoeringsverslag waarin hij:

    • a. rapporteert over de uitvoering van deze wet in het voorafgaande kalenderjaar, en

    • b. een overzicht geeft van zijn voornemens met betrekking tot de uitvoering van deze wet in het lopende kalenderjaar en het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld omtrent de inhoud van het uitvoeringsverslag. De voorschriften kunnen in het bijzonder betrekking hebben op naleving van een in de regeling aan te wijzen gedragscode.

  • 3. De Wlz-uitvoerder voegt bij het uitvoeringsverslag twee exemplaren van een verslag met bevindingen van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over de vraag of:

    • a. het uitvoeringsverslag overeenkomstig de daarvoor geldende regels is opgesteld;

    • b. de uitvoering is geschied overeenkomstig de verplichtingen die bij of krachtens deze wet in het voorafgaande kalenderjaar op de Wlz-uitvoerder rustten.

  • 4. Artikel 4.3.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.3.3

Bij het geven van een overzicht van zijn voornemens, bedoeld in artikel 4.3.2, eerste lid, onderdeel b, geeft de Wlz-uitvoerder aan welke criteria worden gehanteerd om te meten of de voornemens zich hebben verwezenlijkt alsmede welke outcomecriteria worden gehanteerd ten aanzien van zorgaanbieders. Bij het rapporteren over de uitvoering van deze wet, bedoeld in artikel 4.3.2, eerste lid, onderdeel a, hanteert de Wlz-uitvoerder de in de eerste volzin genoemde criteria.

§ 4. Overig

Artikel 4.4.1

De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing op de Wlz-uitvoerders.

HOOFDSTUK 5. HET ZORGINSTITUUT

§ 1. Taken

Artikel 5.1.1
  • 1. Het Zorginstituut bevordert de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet door de Wlz-uitvoerders en het CAK.

  • 2. Het Zorginstituut kan met het oog op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet beleidsregels stellen voor de Wlz-uitvoerders en voor het CAK.

Artikel 5.1.2

Het Zorginstituut geeft aan Wlz-uitvoerders, aan zorgaanbieders en aan burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

Artikel 5.1.3
  • 1. Het Zorginstituut rapporteert Onze Minister desgevraagd over voorgenomen beleid inzake aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

  • 2. Het Zorginstituut signaleert gevraagd en ongevraagd aan Onze Minister feitelijke ontwikkelingen die aanleiding kunnen geven tot wijzigingen van de aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

Artikel 5.1.4

Het Zorginstituut voert bij of krachtens algemene maatregel van bestuur genoemde werkzaamheden uit ten behoeve van de gezamenlijke zorg voor de instandhouding van het elektronische gegevensverkeer, bedoeld in artikel 9.1.6, eerste lid.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 5.2.1
  • 1. Het Zorginstituut zendt jaarlijks voor 15 april aan Onze Minister een zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek ingericht financieel verslag uitvoeringstaken over het afgelopen kalenderjaar, met een financiële verantwoording over bij ministeriële regeling aan te wijzen, op die uitvoeringstaken betrekking hebbende geldstromen, alsmede het verslag van bevindingen, waarin per geldstroom de bevindingen worden aangegeven.

  • 2. Het financieel verslag uitvoeringstaken gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid.

  • 3. Het verslag van bevindingen geeft aan of het beheer en de organisatie voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

  • 4. De verklaring omtrent getrouwheid en het verslag van bevindingen worden opgesteld door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

Artikel 5.2.2
  • 1. Het Zorginstituut zendt jaarlijks voor 31 december aan Onze Minister met betrekking tot het Fonds langdurige zorg een jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar, alsmede het verslag van bevindingen, bedoeld in het vijfde lid.

  • 2. Het Zorginstituut legt in de jaarrekening, die zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over:

    • a. de baten en lasten van het Fonds langdurige zorg;

    • b. de geldstromen, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid;

    • c. de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het Fonds langdurige zorg;

    • d. de toestand van het Fonds langdurige zorg per 31 december van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen van het Fonds langdurige zorg.

  • 5. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het derde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

Artikel 5.2.3
  • 1. Het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden over de inhoud en de inrichting van:

    • a. het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1;

    • b. de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2;

    • c. de accountantscontrole van het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en van de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2;

    • d. de bij het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2, behorende verslagen van bevindingen.

  • 3. Na de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, stelt het Zorginstituut het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening van het Fonds langdurige zorg algemeen verkrijgbaar.

HOOFDSTUK 6. HET CAK

§ 1. Instelling en taak

Artikel 6.1.1
  • 1. Er is een CAK, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2. Het CAK is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 3. Het CAK bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 4. Het CAK wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 5. Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CAK alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 6. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 7. In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de personeelsleden van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 6.1.2

Het CAK is belast met:

  • a. de vaststelling en de inning van de eigen bijdragen, bedoeld in artikel 3.2.5;

  • b. de vaststelling en inning van de eigen bijdragen, bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c. het namens een Wlz-uitvoerder of het Zorginstituut verrichten van betalingen aan zorgaanbieders, welke de Wlz-uitvoerders, of het Zorginstituut, uit hoofde van de uitvoering van deze wet verschuldigd zijn.

Artikel 6.1.3
  • 1. Het CAK stelt een bestuursreglement vast.

  • 2. Vergaderingen van het CAK zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 6.2.1
  • 1. Het CAK zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 november een werkprogramma en een begroting.

  • 2. Het werkprogramma bevat een beschrijving van de activiteiten die het CAK voornemens is in het volgende kalenderjaar te verrichten. Het werkprogramma behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 3. Onverminderd artikel 27 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat de begroting een meerjarenraming van de beheerskosten voor de vier kalenderjaren, volgend op het begrotingsjaar.

  • 4. De in de artikelen 26 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bedoelde begroting en jaarrekening hebben betrekking op de beheerskosten van het CAK.

  • 5. Onverminderd artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen doet de accountant tevens verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van het CAK voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid.

Artikel 6.2.2
  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget vast voor de door het CAK ter uitvoering van zijn in artikel 6.1.2 genoemde taken in het volgende kalenderjaar te maken beheerskosten.

  • 2. Het door Onze Minister vastgestelde budget wordt gedekt uit ’s Rijks kas.

  • 3. Indien het budget niet is vastgesteld voor 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, is het CAK bevoegd, teneinde zijn activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het in het budget opgenomen bedrag voor beheerskosten dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld.

  • 4. Het CAK gaat met betrekking tot de met de uitvoering van zijn taken gepaard gaande beheerskosten geen verplichtingen aan en doet geen uitgaven die leiden tot overschrijding van het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten.

  • 5. Onze Minister kan besluiten het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten te wijzigen.

Artikel 6.2.3

In afwijking van artikel 29 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen behoeven wijzigingen in de bedragen die in de goedgekeurde begroting zijn opgenomen voor de beheerskosten geen goedkeuring van Onze Minister, mits:

  • a. de totale omvang van het in die begroting opgenomen bedrag voor beheerskosten geen wijziging ondergaat, en

  • b. de wijziging per groep van kostensoorten en baten, gerekend over het desbetreffende begrotingsjaar, een bedrag van vijf procent van het in artikel 6.2.2, eerste lid, bedoelde budget, voor zover dat betrekking heeft op beheerskosten, niet te boven gaat.

Artikel 6.2.4

Na de goedkeuring, bedoeld in artikel 6.2.1, tweede lid, alsmede de goedkeuring, bedoeld in de artikelen 29, eerste lid, en 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, stelt het CAK het werkprogramma, de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening algemeen verkrijgbaar.

Artikel 6.2.5

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

  • a. de inhoud en inrichting van het werkprogramma, bedoeld in artikel 6.2.1, eerste lid;

  • b. de inhoud en inrichting van de begroting, bedoeld in artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • c. de inhoud en inrichting van het jaarverslag en de jaarrekening, bedoeld in de artikelen 18 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • d. de accountantscontrole van de jaarrekening;

  • e. de omvang van de door het CAK te vormen egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • f. de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het budget, bedoeld in artikel 6.2.2, wordt vastgesteld;

  • g. de gegevens die worden verstrekt ten behoeve van de vaststelling van het budget.

Artikel 6.2.6
  • 1. Het CAK zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar. Artikel 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het CAK zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit in tweevoud een uitvoeringsverslag. Artikel 4.3.2 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in het derde lid, onderdeel b, van dat artikel, betrekking hebben op de verplichtingen die op het CAK rusten.

HOOFDSTUK 7. HET CIZ

§ 1. Instelling en taak

Artikel 7.1.1
  • 1. Er is een CIZ, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2. Het CIZ is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 3. Het CIZ bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 4. Het CIZ wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 5. Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CIZ alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 6. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 7. In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de personeelsleden van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 7.1.2
  • 1. Het CIZ is belast met:

    • a. het nemen van indicatiebesluiten als bedoeld in artikel 3.2.3;

    • b. het oordeel over de noodzaak van opneming en verblijf of de voortzetting van het verblijf, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.

  • 2. Het CIZ is bevoegd de rechter te verzoeken een machtiging als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten te verlenen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aan het CIZ werkzaamheden worden opgedragen die verband houden met de taken die bij wet zijn opgedragen.

  • 4. Mandaat tot het nemen van besluiten ingevolge het eerste lid, onder a, wordt niet verleend aan iemand die niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het CIZ.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van besluiten worden aangewezen waarvoor het verbod op mandaatverlening niet geldt.

Artikel 7.1.3
  • 1. Het CIZ stelt een bestuursreglement vast.

  • 2. Vergaderingen van het CIZ zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 7.2.1
  • 1. Het CIZ zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 november een werkprogramma en een begroting.

  • 2. Artikel 6.2.1, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma en de begroting van het CIZ.

  • 3. Artikel 6.2.3 is van overeenkomstige toepassing op de begroting van het CIZ.

Artikel 7.2.2
  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget vast voor de door het CIZ ter uitvoering van zijn in artikel 7.1.2 genoemde taken in het volgende kalenderjaar te maken beheerskosten.

  • 2. Artikel 6.2.2, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het budget voor de door het CIZ te maken beheerskosten.

Artikel 7.2.3
  • 1. De artikelen 6.2.4 en 6.2.5 zijn van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma, de begroting, het budget, het jaarverslag, de jaarrekening en de te vormen egalisatiereserve van het CIZ.

  • 2. De artikelen 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, en 6.2.6, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het financieel verslag van het CIZ, met uitzondering van de tweede volzin van artikel 4.3.1, eerste lid.

  • 3. De artikelen 4.3.2 en 6.2.6, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het uitvoeringsverslag van het CIZ, met dien verstande dat de bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in artikel 4.3.2, derde lid, onder b, betrekking hebben op de verplichtingen die op het CIZ rusten.

HOOFDSTUK 8. ZEGGENSCHAP VAN DE VERZEKERDE OVER ZIJN LEVEN

Artikel 8.1.1

  • 1. De verzekerde aan wie een zorgaanbieder zorg verleent, anders dan op grond van artikel 3.3.3, heeft er recht op dat de zorgaanbieder vóór, dan wel zo spoedig mogelijk na de aanvang van de zorgverlening een bespreking met hem organiseert teneinde afspraken te maken over:

    • a. de doelen die met betrekking tot de zorgverlening voor een bepaalde periode worden gesteld, en de wijze waarop de zorgaanbieder en de verzekerde de gestelde doelen trachten te bereiken;

    • b. de zorgverleners die voor de verschillende onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk zijn, de wijze waarop afstemming tussen die zorgverleners plaatsvindt, en wie de verzekerde op die afstemming kan aanspreken;

    • c. de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten en de ondersteuning die de verzekerde daarbij van de zorgaanbieder zal ontvangen;

    • d. de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder een en ander met de verzekerde zal worden geëvalueerd en geactualiseerd.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald aan welke aspecten in ieder geval aandacht wordt besteed bij de bespreking van de onderwerpen, genoemd in het eerste lid, onder c.

  • 3. Voorafgaand aan de bespreking kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de zorgaanbieder een persoonlijk plan overhandigen waarin hij ingaat op de onderwerpen, genoemd in het eerste en tweede lid. De zorgaanbieder brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen daaropvolgend in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 4. De zorgaanbieder respecteert een weloverwogen wens van de verzekerde met betrekking tot de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten, tenzij dit in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd in verband met:

    • a. beperkingen die voor de verzekerde gelden op grond van het bepaalde bij of krachtens een andere wet dan wel de lichamelijke en geestelijke mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde;

    • b. de verplichting tot het verlenen van de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd;

    • c. de rechten van andere verzekerden of een goede en ordelijke gang van zaken.

  • 5. De zorgaanbieder is in afwijking van de aanhef van het vierde lid niet gehouden tot meer dan overeenkomt met de zorg waarop de verzekerde recht heeft ingevolge het indicatiebesluit, onderscheidenlijk met hetgeen door of namens de verzekerde met de zorgaanbieder is overeengekomen ter zake van de aard, inhoud en omvang van de zorg en het verblijf.

  • 6. De verzekerde heeft er voorts recht op dat de zorgaanbieder overeenkomstig de met hem gemaakte afspraken tweemaal per jaar een bespreking met hem organiseert ter evaluatie en actualisatie van de afspraken.

  • 7. De Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder wijzen de verzekerde, zijn vertegenwoordiger en zijn mantelzorger voorafgaand aan de bespreking, bedoeld in het eerste en zesde lid, op de mogelijkheid voor de verzekerde om gebruik te maken van cliëntondersteuning.

  • 8. Op verzoek van de verzekerde of van zijn vertegenwoordiger betrekt de zorgaanbieder de mantelzorger of mantelzorgers bij de besprekingen.

Artikel 8.1.2

  • 1. De verplichtingen op grond van de artikelen 8.1.1 en 8.1.3 worden:

    • a. indien de verzekerde de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over de verzekerde uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • b. indien de verzekerde de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, tevens nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • c. indien de verzekerde minderjarig is en de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • d. indien een meerderjarige verzekerde die onder curatele staat of ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens de curator of de mentor;

    • e. indien een meerderjarige verzekerde die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, niet onder curatele staat of ten behoeve van hem niet een mentorschap is ingesteld, nagekomen jegens de persoon die daartoe door de verzekerde schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats op te treden dan wel, indien zodanige persoon ontbreekt of niet optreedt, jegens de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, een ouder, kind, broer of zuster van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst.

  • 2. De verplichtingen worden nagekomen jegens de in het eerste lid bedoelde personen, tenzij die nakoming niet verenigbaar is met de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd.

  • 3. De persoon jegens wie de zorgaanbieder krachtens het tweede lid gehouden is de verplichtingen na te komen die uit deze wet jegens de verzekerde voortvloeien, betracht de zorg van een goed vertegenwoordiger. Deze persoon is gehouden de verzekerde zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken.

  • 4. Indien in een van de in het eerste lid, onder b tot en met e, genoemde gevallen tussen de verzekerde en de bedoelde andere persoon verschil van inzicht bestaat en de verzekerde weloverwogen vasthoudt aan zijn standpunt, respecteert de zorgaanbieder diens standpunt.

  • 5. Indien een verzekerde van zestien jaar of ouder niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, respecteren de zorgaanbieder en de in het eerste lid bedoelde persoon de weigering van toestemming van de verzekerde, mits hij deze heeft vastgelegd in schriftelijke vorm toen hij nog tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat was. De zorgaanbieder kan hiervan slechts afwijken om gegronde redenen.

Artikel 8.1.3

  • 1. De zorgaanbieder legt binnen zes weken na aanvang van de zorgverlening, onderscheidenlijk een evaluatie en actualisatie, de uitkomsten van de in artikel 8.1.1 bedoelde bespreking vast in een zorgplan en verstrekt terstond een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.

  • 2. Indien de verzekerde of diens vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 8.1.1, derde lid, heeft overhandigd, betrekt de zorgaanbieder dit persoonlijk plan bij het opstellen van het zorgplan.

  • 3. Voor zover de zorgaanbieder heeft vastgesteld dat de verzekerde niet in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een onderdeel van de zorgverlening, legt hij dat in het zorgplan vast. In geval van toepassing van artikel 8.1.2, vijfde lid, legt de zorgaanbieder dat vast in het zorgplan.

  • 4. Voor zover de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger te kennen heeft gegeven geen toestemming te geven voor de zorgverlening, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

  • 5. Voor zover de zorgaanbieder op grond van artikel 8.1.1, vierde of vijfde lid, geen gevolg geeft aan een weloverwogen wens van de verzekerde of de vertegenwoordiger inzake de in artikel 8.1.1 genoemde onderwerpen, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

  • 6. Indien de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger niet tot de in artikel 8.1.1 bedoelde besprekingen bereid zijn, houdt de zorgaanbieder bij de vastlegging en bij de evaluatie of de actualisering van het zorgplan zoveel mogelijk rekening met de veronderstelde wensen en de bekende mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde.

  • 7. De zorgaanbieder verstrekt desgevraagd een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.

HOOFDSTUK 9. INFORMATIEBEPALINGEN

§ 1. Verwerking van gegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens

Artikel 9.1.1
  • 1. De artikelen 4 en 6 tot en met 9 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg zijn, voor de uitvoering van deze wet, van overeenkomstige toepassing op de Wlz-uitvoerder.

  • 2. De Wlz-uitvoerder stelt de identiteit en het burgerservicenummer van de verzekerde vast:

    • a. wanneer de persoon zich ter inschrijving bij de Wlz-uitvoerder meldt;

    • b. voor zover dat redelijkerwijs nodig is ter uitvoering van artikel 12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

  • 3. Bij gegevensuitwisseling tussen de Wlz-uitvoerders en de in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties wordt voor zover die personen en instanties tot gebruik van dat nummer bevoegd zijn, het burgerservicenummer gebruikt.

  • 4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke beveiligingseisen het gebruik van het burgerservicenummer door de Wlz-uitvoerder, alsmede de opname daarvan in zijn administratie, voldoet.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, alsmede categorieën van Wlz-uitvoerders en in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties worden uitgezonderd van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens eerste tot en met het derde lid.

  • 6. Het CIZ stelt bij de aanvraag van een indicatiebesluit de identiteit van de verzekerde vast aan de hand van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, die de verzekerde hem desgevraagd ter inzage geeft.

Artikel 9.1.2
  • 1. Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, het CAK en het CIZ, verstrekken elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, dan wel stellen elkaar deze gegevens voor dit doel voor inzage of het nemen van afschrift ter beschikking, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor:

    • a. het nemen van indicatiebesluiten op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, of artikel 3.2.4 en het onderzoek dat het CIZ daarvoor verricht,

    • b. het sluiten van schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders, bedoeld in artikel 4.2.2,

    • c. de zorgplichten, bedoeld in artikel 4.2.1, eerste en tweede lid, waaronder mede begrepen het opmaken van wachtlijsten,

    • d. de beoordeling van de Wlz-uitvoerder of de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend zonder dat de verzekerde verblijft in een instelling of met een persoonsgebonden budget,

    • e. de zorglevering,

    • f. het in rekening brengen van tarieven voor de geleverde prestaties en het daartoe ontvangen en verrichten van de betalingen of vergoedingen aan zorgaanbieders van de geleverde prestaties, of de vergoeding van zorgkosten aan een verzekerde,

    • g. de vaststellingen de inning van eigen bijdragen door het CAK, bedoeld in artikel 3.2.5,

    • h. het namens een Wlz-uitvoerder of het Zorginstituut verrichten van betalingen door het CAK aan zorgaanbieders, bedoeld in artikel 6.1.2, onder c,

    • i. het verrichten van controle of fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders,

    • j. het uitoefenen van het verhaalsrecht.

  • 2. Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het CIZ en een zorgaanbieder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • 3. Indien een zorgaanbieder anders dan krachtens een door hem met de Wlz-uitvoerder gesloten overeenkomst aan een verzekerde zorg heeft verleend als bedoeld in deze wet, verstrekt hij de verzekerde kosteloos de persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende zijn gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, die voor zijn Wlz-uitvoerder noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

  • 4. Personen werkzaam ten behoeve van een zorgaanbieder of het CIZ, verstrekken die zorgaanbieder of het CIZ de persoonsgegevens die zij nodig hebben om te kunnen voldoen aan hun verplichtingen, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.

  • 5. Personen werkzaam bij een Wlz-uitvoerder, voor wie niet reeds uit hoofde van ambt of beroep een geheimhoudingplicht geldt, zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens als bedoeld in het eerste of derde lid, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen mededeling toestaat.

  • 6. Voor het verrichten van de controle als bedoeld in het eerste lid, onder i, zijn in ieder geval noodzakelijk:

    • a. de beschrijving van de prestatie zoals die

      • 1°. op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg voor een zorgaanbieder is vastgesteld, of

      • 2°. tussen de verzekerde en de zorgaanbieder is overeengekomen indien voor die zorgaanbieder niet een prestatiebeschrijving op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg behoeft te worden vastgesteld, en

    • b°. diagnose-informatie indien deze onderdeel uitmaakt van de beschrijving van de prestatie of andere informatie die tot een diagnose kan leiden.

  • 7. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:

    • a. tot welke andere gegevens dan bedoeld in het zesde lid de verplichting, bedoeld in het eerste of derde lid, zich in ieder geval of mede uitstrekt, alsmede de aard en de omvang daarvan;

    • b. op welke wijze gegevens, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, worden verwerkt;

    • c. volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;

    • d. aan welke beveiligingseisen gegevensverwerking voldoet;

    • e. in welke gevallen gegevens, bedoeld in het eerste of derde lid, verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van deze wet, een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet of een aanvullende ziektekostenverzekering, voor zover deze gegevens niet worden gebruikt voor het beoordelen en accepteren van een aspirant-verzekerde voor een aanvullende verzekering en bovendien noodzakelijk zijn voor de in het eerste lid genoemde taken.

Artikel 9.1.3
  • 1. Een Wlz-uitvoerder, het CAK, en het CIZ verstrekken op verzoek, binnen een bij dat verzoek genoemde termijn, uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie, kosteloos, de gegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, aan:

    • a. zorgverzekeraars en het Zorginstituut, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van op grond van de Zorgverzekeringswet verzekerde zorg en zorg die is verzekerd op grond van deze wet en het voorkomen van dubbele verstrekkingen;

    • b. het Zorginstituut, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de bevordering van de rechtmatige uitvoering, bedoeld in artikel 5.1.1;

    • c. de Sociale verzekeringsbank, voor zover die gegevens noodzakelijk voor de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of de betalingen ten laste van de persoonsgebonden budgetten en het daarmee verbonden budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid.

  • 2. De in het eerste lid, onderdelen a tot en met c genoemde instanties, zijn, voor de in die onderdelen genoemde doelen, bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek, de gegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, te verstrekken aan een Wlz-uitvoerder, het CAK, of het CIZ.

  • 3. Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het college van burgemeester en wethouders en de Wlz-uitvoerder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van deze wet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of Jeugdwet of voor het voorkomen van dubbele verstrekkingen.

  • 4. De inspecteur of ontvanger is verplicht desgevraagd aan het CAK de gegevens omtrent het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot te verstrekken, voor zover die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.2.5.

  • 5. De in het eerste tot en met vierde lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek verstrekt in schriftelijke vorm of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een termijn die schriftelijk wordt gesteld bij het in het eerste lid bedoelde verzoek.

  • 6. Alle ambtenaren tot afgifte van uittreksels uit registers van burgerlijke stand bevoegd, zijn verplicht aan een in het tweede lid genoemde instantie de door deze gevraagde uittreksels uit de registers kosteloos toe te zenden.

  • 7. Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, verstrekken op verzoek, kosteloos, aan een Wlz-uitvoerder, aan het CIZ, aan het CAK, aan het Zorginstituut of aan de zorgautoriteit alle gegevens, inlichtingen en uittreksels uit of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet door de Wlz-uitvoerder of het desbetreffende college.

  • 8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid.

Artikel 9.1.4
  • 1. De zorgautoriteit, onderscheidenlijk het Zorginstituut, kan na overleg met het Zorginstituut, onderscheidenlijk de zorgautoriteit, bij regeling bepalen welke gegevens en inlichtingen regelmatig door de Wlz-uitvoerders en het CAK moeten worden verstrekt.

  • 2. De regels kunnen mede omvatten het tijdstip en de wijze waarop de gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt, alsmede dat een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de juistheid van de verstrekte gegevens en inlichtingen bevestigt.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke statistische gegevens de Wlz-uitvoerders en het CAK verzamelen betreffende vormen van zorg.

  • 4. Een Wlz-uitvoerder en het CAK verlenen op verzoek van het Zorginstituut dan wel van de zorgautoriteit aan door het desbetreffende college aangewezen personen inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het nemen van afschrift en verleent de ter zake verlangde medewerking, voor zover het desbetreffende college dit nodig acht voor de uitoefening van zijn taak.

Artikel 9.1.5
  • 1. Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verstrekken desgevraagd aan Onze Minister of aan het College sanering, genoemd in artikel 32 van de Wet toelating zorginstellingen, de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen en gegevens.

  • 2. Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verlenen aan door Onze Minister of door het College sanering aangewezen personen toegang tot en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 9.1.6
  • 1. De in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde instanties maken voor de in dat artikel genoemde verstrekking of ontvangst van gegevens gebruik van elektronisch gegevensverkeer.

  • 2. Bij ministeriële regeling, bedoeld in artikel 9.1.2, zevende lid, kan tevens worden bepaald:

    • a. dat bij het elektronisch gegevensverkeer gebruik wordt gemaakt van een elektronische infrastructuur;

    • b. op welke wijze de in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde instanties op die infrastructuur zijn aangesloten;

    • c. de wijze waarop het gebruik van de infrastructuur wordt georganiseerd en beheerd, waaronder begrepen de inrichting en instandhouding van een gemeenschappelijke database;

    • d. de financiering van het gebruik van de infrastructuur en de wijze waarop de kosten ervan worden verdeeld.

Artikel 9.1.7
  • 1. Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of bij of krachtens deze wet wordt geëist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de zorgautoriteit en het Zorginstituut met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van hun taken op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen of ondernemingen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid zijn de zorgautoriteit en het Zorginstituut, voor zover dat voor hun taakuitoefening noodzakelijk is, bevoegd aan elkaar en aan Onze Minister vertrouwelijk gegevens of inlichtingen omtrent afzonderlijke Wlz-uitvoerders te verschaffen.

  • 4. Het eerste lid laat, ten aanzien van degene op wie dat lid van toepassing is, onverlet:

    • a. de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering welke betrekking hebben op het als getuige of deskundige in strafzaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de ingevolge deze wet opgedragen taak;

    • b. de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van artikel 66 van de Faillissementswet welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voor zover het gaat om gegevens of inlichtingen omtrent een Wlz-uitvoerder die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden;

    • c. de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ingevolge artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001.

  • 5. Het vierde lid, onderdeel b, geldt niet voor gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op Wlz-uitvoerders die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging de desbetreffende Wlz-uitvoerder in staat te stellen zijn bedrijf voort te zetten.

§ 2. Beleidsinformatie

Artikel 9.2.1
  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de zorgverlening, de bekostiging daarvan en de afstemming op andere wettelijke voorzieningen, regels worden gesteld over de kosteloze verstrekking van informatie van beleidsmatige en beheersmatige aard:

    • a. door zorgaanbieders aan Wlz-uitvoerders, de zorgautoriteit en Onze Minister,

    • b. door Wlz-uitvoerders aan de zorgautoriteit en Onze Minister.

  • 2. De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels als bedoeld in het eerste lid, hebben geen betrekking op persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens en worden niet gesteld dan nadat met door zorgaanbieders of de Wlz-uitvoerders voorgedragen koepelorganisaties, overleg is gevoerd over de inhoud van de in het eerste lid bedoelde gegevens en standaardisering van de wijze waarop de gegevens worden verstrekt.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het overleg, bedoeld in het tweede lid, ook plaatsvindt met andere organisaties en instanties dan genoemd in het tweede lid, en kan worden bepaald dat het eerste en tweede lid ook van toepassing is ten aanzien van die organisaties en instanties.

HOOFDSTUK 10. OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Innovatie, zorg voor bedreigde personen en ADL-assistentie

Artikel 10.1.1
  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet doeltreffender uit te voeren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 2 en van hoofdstuk 3, § 1.

  • 2. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt geregeld op welke wijze van welke artikelen wordt afgeweken en kunnen alleen regels worden gesteld:

    • a. ter verbetering van de samenwerking tussen Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, gemeenten, het CAK, het CIZ en de zorgautoriteit;

    • b. ter verbetering van de innovatieve ontwikkeling en kwaliteit van de langdurige zorg;

    • c. over de verantwoording van de uitgaven ten laste van het Fonds langdurige zorg;

    • d. over het verstrekken van inlichtingen over de resultaten van het experiment;

    • e. hoe wordt vastgesteld of het met het experiment nagestreefde doel is behaald;

    • f. over de voorwaarden die tijdens de gelding van het experiment van toepassing zijn op personen of instanties die in het experiment een rol vervullen;

    • g. over de omstandigheden waaronder het experiment tussentijds kan worden ingetrokken op grond van een daartoe strekkende aanwijzing van Onze Minister.

  • 3. De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4. Onze Minister zendt drie maanden voor het einde van de geldingsduur van een experiment aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan, anders dan als experiment.

  • 5. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid vervalt binnen drie jaar na de inwerkingtreding, tenzij:

    • a. in de algemene maatregel van bestuur is bepaald dat deze eerder vervalt;

    • b. binnen drie jaar een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een wettelijke regeling.

  • 6. Indien het in het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

Artikel 10.1.2
  • 1. In dit artikel en de daarop gebaseerde regelgeving wordt onder «diensten» verstaan:

    • a. zorg als bedoeld bij of krachtens deze wet,

    • b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,

    • c. maatschappelijke ondersteuning als bedoeld bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

    • d. jeugdhulp als bedoeld bij of krachtens de Jeugdwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde bij of krachtens de in het eerste lid genoemde wetten kan bij algemene maatregel van bestuur een experiment worden ingericht dat tot doel heeft de verzekerde één integraal, op zijn situatie afgestemd pakket aan diensten te verstrekken in plaats van afzonderlijke rechten op grond van de in het eerste lid genoemde wetten of op grond van zijn zorgverzekering.

  • 3. Een verzekerde kan niet tot deelname aan een experiment als bedoeld in het tweede lid worden verplicht.

  • 4. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid:

    • a. wordt geregeld op welke wijze van welke artikelen van de in het eerste lid genoemde wetten of de daarop gebaseerde regelgeving wordt afgeweken;

    • b. wordt bepaald op welke wijze de Wlz-uitvoerders, de zorgverzekeraars en de gemeenten samenwerken om het met het experiment beoogde doel te bereiken;

    • c. kunnen nadere voorwaarden aan deelname aan het experiment worden gesteld, waaronder de voorwaarde dat de verzekerde in plaats van eigen betalingen die bij of krachtens de in het eerste lid genoemde wetten of zijnzorgverzekering verschuldigd zijn, een eigen bijdrage voor het integrale pakket aan diensten verschuldigd is

    • d. kunnen voorwaarden worden gesteld waaronder binnen een experiment persoonsvolgende bekostiging mogelijk wordt gemaakt.

  • 5. Artikel 10.1.1, derde tot en met zesde lid, is van toepassing.

Artikel 10.1.3
  • 1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het Zorginstituut uitkeringen verstrekt ter vergoeding van kosten van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, verleend door zorgaanbieders aan personen die zijn opgenomen in het stelsel van Bewaken & Beveiligen van het Openbaar Ministerie.

  • 2. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorwaarden opgenomen worden ten aanzien van de in dat lid bedoelde uitkeringen en ten aanzien van de uitvoering van de in dat lid bedoelde taak van het Zorginstituut.

Artikel 10.1.4
  • 1. Het Zorginstituut verstrekt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels subsidies aan organisaties voor het verlenen van gedurende het gehele etmaal direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning, waaronder alarmopvolging bij een noodoproep.

  • 2. Indien de verzekerde recht heeft op de assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de woning, bedoeld in het eerste lid, heeft hij geen recht op zorg, bedoeld in artikel 3.1.1.

§ 2. De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht

Artikel 10.2.1

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van een feit dat aanleiding geeft tot het verlenen van zorg die is bekostigd ingevolge deze wet, houdt de rechter rekening met de aanspraken die de verzekerde krachtens deze wet heeft.

Artikel 10.2.2
  • 1. Behoudens toepassing van het derde lid, eerste volzin, heeft een Wlz-uitvoerder voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het in artikel 10.2.1 bedoelde feit jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 2. Voor zover de geldswaarde van de in het eerste lid bedoelde verleende zorg niet kan worden vastgesteld, wordt deze bepaald op een geschat bedrag. Onze Minister kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 3. Het Zorginstituut kan met verzekeraars overeenkomen dat zij het Zorginstituut een bedrag betalen om de in het eerste lid bedoelde schadelast die hun verzekerden naar verwachting in een komende periode zullen veroorzaken, af te kopen. De overeenkomst heeft geen betrekking op de schadelast van een Wlz-uitvoerder die voor de aanvang van de onderhandelingen over de bedoelde overeenkomst aan het Zorginstituut te kennen heeft gegeven van zijn bevoegdheid in het eerste lid gebruik te maken. Het Zorginstituut stelt voor aanvang van de periode waarvoor een afkoopsom als bedoeld in de eerste volzin is overeengekomen, Wlz-uitvoerders op de hoogte van de totstandkoming van bedoelde overeenkomst.

Artikel 10.2.3
  • 1. Indien de verzekerde in dienstbetrekking werkzaam is, geldt artikel 10.2.2, ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte persoon, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien het feit als genoemd in artikel 10.2.1 is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk persoon.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt mede als werkgever beschouwd de inlener, bedoeld in artikel 34 van de Invorderingswet 1990.

Artikel 10.2.4
  • 1. Een Wlz-uitvoerder kan van hem, die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, opzettelijk aanspraken als verzekerde bij hem doet gelden onderscheidenlijk deed gelden, alsmede van hem, die daaraan opzettelijk zijn medewerking verleent onderscheidenlijk heeft verleend, geheel of gedeeltelijk het bedrag vorderen van de zorg of van de vergoedingen die hem te veel of ten onrechte zijn verleend. Voor zover de geldswaarde van de in de eerste volzin bedoelde zorg niet vaststaat, kan deze worden vastgesteld op een geschat bedrag.

  • 2. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de in het eerste lid bedoelde terugvordering.

Artikel 10.2.5
  • 1. Indien de Wlz-uitvoerder op grond van artikel 3.1.3 heeft beslist tot verstrekking van een woningaanpassing aan een woning waarvan de verzekerde niet de eigenaar is, is de Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde, bevoegd zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 2. Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen, stelt de Wlz-uitvoerder de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.

  • 3. De Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde is niet gehouden de woningaanpassing ongedaan te maken, indien de verzekerde niet langer gebruik maakt van de woning.

§ 3. Bezwaar en beroep

Artikel 10.3.1
  • 1. Een beslissing van een Wlz-uitvoerder of het CIZ, op bezwaar inzake een recht op zorg of op een vergoeding ingevolge deze wet wordt niet genomen dan nadat daaromtrent door het Zorginstituut op verzoek van het bestuursorgaan advies is uitgebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het bezwaarschrift betrekking heeft op een ingevolge het bepaalde krachtens deze wet verschuldigde bijdrage, waarvan de hoogte niet afhankelijk is van een medisch oordeel.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

    • b. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen, of

    • c. het Zorginstituut geen advies heeft uitgebracht binnen de in het vierde lid genoemde termijn of heeft medegedeeld geen advies te zullen uitbrengen.

  • 4. Het Zorginstituut brengt een advies als bedoeld in het eerste lid uit binnen tien weken na ontvangst van alle gegevens en bescheiden die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk zijn, en zendt gelijktijdig afschrift daarvan aan de belanghebbende.

  • 5. Indien het Zorginstituut is verzocht advies uit te brengen, wordt de beslissing op bezwaar in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen binnen eenentwintig weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

Artikel 10.3.2
  • 1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1.1.2, eerste lid, 1.2.1, 1.2.2, en 2.1.1.

  • 2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

§ 4. Toezicht en handhaving

Artikel 10.4.1
  • 1. De ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn belast met het toezicht op de naleving door zorgaanbieders van de verplichtingen die voor hen uit het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 8 voortvloeien.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, bevoegd tot inzage van de dossiers van verzekerden. In afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dienen ook zorgverleners die uit hoofde van hun beroep tot geheimhouding van de dossiers verplicht zijn, de ambtenaren, bedoeld in de eerste volzin, inzage te geven in de daar bedoelde dossiers. In dat geval zijn de betrokken ambtenaren verplicht tot geheimhouding van de dossiers.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd het niet naleven door een zorgaanbieder van een verplichting die voor hem uit het bepaalde bij of krachtens deze wet voortvloeit, buiten behandeling te laten, tenzij sprake is van een situatie die voor de veiligheid van verzekerden of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, of het belang van goede zorg anderszins daaraan redelijkerwijs in de weg staat.

Artikel 10.4.2
  • 1. Indien Onze Minister van oordeel is dat het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, kan hij, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.

  • 2. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten het bepaalde bij of krachtens artikel 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder er aan moet voldoen.

  • 4. Indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de ingevolge artikel 10.4.1 met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven. In voorkomend geval wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan Onze Minister wie het mede aangaat. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, kan worden verlengd.

  • 5. De zorgaanbieder is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan de aanwijzing onderscheidenlijk onmiddellijk aan het bevel te voldoen.

  • 6. De bevoegdheid tot het verlengen van de geldigheidsduur van een bevel wordt niet gemandateerd aan een ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 10.4.3
  • 1. Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd een last onder dwangsom op te leggen aan de zorgaanbieder of de professionele zorgverlener die geen medewerking verleent aan de inzage van dossiers als bedoeld in artikel 10.4.1, tweede lid.

  • 2. Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van een krachtens artikel 10.4.2 gegeven aanwijzing of bevel.

Artikel 10.4.4
  • 1. Onze Minister is bevoegd een zorgaanbieder een aanwijzing te geven indien de zorgaanbieder niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens 9.1.2, eerste lid.

  • 2. Indien een zorgaanbieder niet binnen vier weken aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid voldoet, is Onze Minister bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.

HOOFDSTUK 11. INVOERINGSBEPALINGEN EN OVERGANGSRECHT

§ 1. Overgangsrecht verzekerden

Artikel 11.1.1
  • 1. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 4 VV, 5 VV, 6 VV, 7 VV, 8 VV, 9b VV, 10 VV, 3 VG, 4 VG, 5 VG, 6 VG, 7 VG, 8 VG, 1 SGLVG, 2 LG, 4 LG, 5 LG, 6 LG, 7 LG, 2 ZGaud, 3 ZGaud, 4 ZGaud, 2 ZGvis, 3 ZGvis, 4 ZGvis of 5 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG, 5 LVG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

  • 2. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud, of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG of 2 VG, en voor wie het recht op zorg die dag gepaard ging met verblijf in een instelling, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, voor zover hij in een instelling verblijft.

  • 3. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG of 2 VG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.

  • 4. Indien aan de verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget op grond van artikel 44, eerste lid, onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verleend en hij op die dag woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel u, van de Regeling subsidies AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wordt hij zolang hij woonachtig blijft in een kleinschalig wooninitiatief, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

  • 5. Het bepaalde krachtens het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de verzekerde die op grond van artikel 11.1.7 na inwerkingtreding van deze wet een indicatiebesluit heeft gekregen voor verblijf.

  • 6. Tot bij ministeriële regeling aan te wijzen groepen behorende verzekerden die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatie voor extramurale zorg dergelijke zorg in natura genoten of een persoonsgebonden budget ontvingen en die het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9a van die wet, voor 1 januari 2015 hebben laten weten voor zorg als bedoeld in deze wet in aanmerking te willen komen, ontvangen van dat indicatieorgaan een op 1 januari 2015 ingaand indicatiebesluit als bedoeld in artikel 3.2.3, met een geldigheidsduur tot 1 januari 2016.

Artikel 11.1.2
  • 1. De verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, heeft gedurende de geldigheidsduur van het indicatiebesluit en tot het moment waarop hij in een instelling is gaan verblijven, maar uiterlijk tot 1 januari 2016 recht op voortzetting van de aanspraken of het persoonsgebonden budget waarop hij bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten krachtens een zorgindicatiebesluit aanspraak had op de dag vóór de intrekking van die wet, met dien verstande dat de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald met inachtneming van hetgeen geregeld is krachtens artikel 11.1.5, tweede en derde lid. In afwijking van artikel 3.3.1, eerste lid, heeft een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, vanaf 1 januari 2016 slechts recht op zorg met verblijf in een instelling. De vorige volzin geldt niet voor een verzekerde van wie het CIZ na de inwerkingtreding van deze wet op aanvraag heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.

  • 2. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een aanspraak had op ADL-assistentie op grond van artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag voor die intrekking, wordt zolang hij woonachtig blijft in een ADL-woning, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij recht heeft op assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen als bedoeld in artikel 10.1.4.

  • 3. De verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, eerste lid, van wie de geldigheidsduur van het indicatiebesluit na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verstreken, blijft voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid. De vorige volzin geldt niet voor meerderjarige verzekerden die op grond van hun indicatiebesluit zijn aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG of 5 LVG.

  • 4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op:

    • a. de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, tweede lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een instelling verblijft;

    • b. de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid;

    • c. de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, vierde lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een kleinschalig wooninitiatief woonachtig blijft.

  • 5. Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket thuis zorg ontvangt en geen wijziging verlangt in de wijze waarop hem de zorg geleverd wordt, ontvangt deze zorg vanaf deze intrekking op grond van een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2. De vorige volzin geldt zonder dat sprake hoeft te zijn van een voorafgaand overleg als bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid.

  • 6. Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste of derde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in afwachting van een plaats in een specifieke instelling waar hij wenst te gaan verblijven, op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket tijdelijk thuis meer zorg ontvangt dan een verzekerde als bedoeld in het vijfde lid, behoudt zijn recht op deze zorg totdat hij deze vanaf de aanvang daarvan zes maanden heeft ontvangen, met dien verstande dat het recht zoveel eerder eindigt als hij in een instelling gaat verblijven.

  • 7. Indien een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget ontving ervoor kiest om zijn recht op zorg ook met ingang van 2015 in de vorm van een persoonsgebonden budget tot gelding te brengen, is de hoogte van dat budget tot 1 januari 2016 gelijk aan de hoogte van het budget dat hij onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontving. De vorige volzin geldt niet indien de gezondheidssituatie van de verzekerde dan wel toepasselijkheid van artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel a, noodzaakt tot een gedurende het jaar 2015 ingaande herindicatie.

Artikel 11.1.3
  • 1. Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 1° of 2°, van de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zorg behorende tot een zorgzwaartepakket B GGZ ontvangt en op eerder bedoeld moment met een dergelijk zorgzwaartepakket in een instelling verblijft dan wel op dat moment niet meer in een instelling verblijft maar uiterlijk negentig dagen na zijn ontslag wederom op deze zorg aangewezen raakt, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid. De geldigheidsduur van het indicatiebesluit van de verzekerde, bedoeld in de vorige volzin, wordt ambtshalve op drie jaar gesteld, te rekenen vanaf de datum waarop de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken.

  • 2. Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 1° of 2°, van de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van zijn indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket B GGZ en op eerder bedoeld moment op grond van dat indicatiebesluit een persoonsgebonden budget ontving, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, en kan hij in afwijking van artikel 3.3.4 in plaats van voor verblijf kiezen voor voortzetting van zijn persoonsgebonden budget. In dat geval zijn de bij en krachtens artikel 3.3.3 gestelde regels alsmede de tweede volzin van het eerste lid van toepassing.

Artikel 11.1.4
  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, 11.1.2 of 11.1.3 de kosten van de daar bedoelde zorg gedeeltelijk draagt. De artikelen 3.2.5, 9.1.2 en 9.1.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het CAK is belast met de vaststelling en inning van de eigen bijdragen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11.1.5
  • 1. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden het Zorginstituut tijdelijke subsidies aan organisaties verstrekt voor:

    • a. het verlenen van behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, aan bij die regeling aan te wijzen personen met een somatische of een psychogeriatrische aandoening of met een lichamelijke beperking, of aan bij die regeling te bepalen meerderjarige personen met een verstandelijke beperking;

    • b. medisch noodzakelijke vervoer naar en van een instelling waar gedurende een dagdeel een behandeling als bedoeld in onderdeel a wordt ontvangen, en

    • c. het verstrekken van medisch noodzakelijk kortdurend verblijf in verband met geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, al dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging of paramedische zorg.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze de Wlz-uitvoerder de verstrekking van garantiebedragen voor de hoogte van een persoonsgebonden budget voortzet, met betrekking tot verzekerden aan wie voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken op grond artikel 2.6.6a van de Regeling subsidies AWBZ, zoals die regeling voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten luidde, een garantiebedrag is verleend.

  • 3. De voorwaarden voor de in het eerste en tweede lid genoemde subsidies kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld. Daarbij kan voor de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden bepaald dat de gesubsidieerde organisatie het kortdurende verblijf slechts aan een verzekerde verstrekt onder de voorwaarde dat deze een bij ministeriële regeling te bepalen eigen bijdrage betaalt.

Artikel 11.1.6
  • 1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij, onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning recht had, kan voortzetten op grond van deze wet.

  • 2. In 2015 heeft de verzekerde die niet in een instelling verblijft geen recht op roerende voorzieningen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, of op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

  • 3. In 2015 heeft een verzekerde die zonder behandeling in een instelling verblijft, in afwijking van artikel 3.3.1, tweede lid, geen recht op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

  • 4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij onmiddellijk voorafgaand aan de afloop van de in het tweede en derde lid bedoelde periode krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 recht had, kan voortzetten op grond van deze wet.

Artikel 11.1.7

Onverminderd artikel 8.1, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, neemt het CIZ op een aanvraag als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, een indicatiebesluit met inachtneming van hetgeen bij of krachtens die wet was bepaald, voor zover geoordeeld wordt of de verzekerde is aangewezen op verblijf als bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 11.1.8

Bij ministeriële regeling kunnen ter aanvulling van de artikelen 11.1.1 tot en met 11.1.7 regels worden gesteld ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen van verzekerden die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit waren aangewezen op zorg op grond van die wet.

§ 2. Overgangsrecht uitvoerders en afwikkeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Artikel 11.2.1
  • 1. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken.

  • 2. De zorgautoriteit kan het een Wlz-uitvoerder die behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een zorgverzekeraar deel uitmaakt die de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op de dag voor de intrekking van die wet uitvoerde, op diens verzoek voor een periode van ten hoogste twaalf maanden na die intrekking toestaan de Wlz uit te voeren zonder dat de vaststelling, bedoeld in artikel 4.1.1, vierde lid, heeft plaatsgevonden.

Artikel 11.2.2
  • 1. Ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn ontstaan voor het tijdstip van intrekking van die wet, dan wel na dat tijdstip zijn ontstaan ter zake van de afwikkeling van die wet, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaand aan dat tijdstip, behoudens voor zover ter zake bij of krachtens deze wet afwijkende regels zijn gesteld.

  • 2. In deze paragraaf wordt verstaan onder zorgverzekeraar: een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zoals dat onderdeel luidde op de dag voor intrekking van die wet.

  • 3. De bestuursorganen die op grond van het bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een taak hadden bij de uitvoering van die wet en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet, dragen overeenkomstig de bepalingen van deze wet zorg voor een zorgvuldige afwikkeling van die taak.

Artikel 11.2.3
  • 1. In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een zorgverzekeraar gaan van rechtswege over op de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1. De Wlz-uitvoerder, bedoeld in de vorige volzin, heeft de hoedanigheid van zorgverzekeraar ter zake van de afwikkeling van de in die volzin bedoelde rechten en verplichtingen.

  • 2. In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon gaan van rechtswege over het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarvoor eerstgenoemde rechtspersoon was aangewezen. Dit zorgkantoor heeft ter zake van de afwikkeling van de in de vorige volzin bedoelde rechten en verplichtingen de hoedanigheid van de op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon.

  • 3. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een zorgverzekeraar respectievelijk een krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon is betrokken, treedt vanaf de intrekking van die wet, voor die zorgverzekeraar respectievelijk die rechtspersoon in de plaats:

    • a. de Wlz-uitvoerder op welke op grond van het eerste lid de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar zijn overgegaan, respectievelijk;

    • b. het zorgkantoor op welke op grond van het tweede lid de krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontstane rechten en verplichtingen zijn overgegaan.

  • 4. In zaken waarin voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen, dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kon worden toegerekend aan een zorgverzekeraar of die krachtens artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kon worden toegerekend aan een rechtspersoon die is aangewezen krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, treedt na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in de plaats van die zorgverzekeraar of die rechtspersoon de Wlz-uitvoerder dan wel het zorgkantoor op, op welke ingevolge dit artikel de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar of van die rechtspersoon zijn overgegaan.

  • 5. De archiefbescheiden van zorgverzekeraars en rechtspersonen, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die betrekking hebben op de voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten bij of krachtens die wet door hen uitgevoerde taken, worden zonder dat daarvoor de toestemming van de verzekerden is vereist en voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats:

    • a. in de gevallen, bedoeld in het eerste lid: door die zorgverzekeraars overgedragen aan de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1,

    • b. in de gevallen, bedoeld in het tweede lid: door de rechtspersoon, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten overgedragen aan de door Onze Minister krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerders die de werkzaamheden in hun regio overnemen.

Artikel 11.2.4
  • 1. De bij en krachtens de Wet financiering sociale verzekeringen opgebouwde reserve voor de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten die een krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon voor een regio had op de dag voor de intrekking van die wet, komt ten behoeve van de uitvoering van de Wlz toe aan het zorgkantoor dat met ingang van de inwerkingtreding van deze wet in de desbetreffende regio werkt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid brengt het zorgkantoor, bedoeld in het eerste lid, ook zijn beheerskosten die gepaard gaan met de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ten laste van de in het eerste lid bedoelde reserve. Uitgaven waarvan de zorgautoriteit heeft vastgesteld dat deze niet verantwoord zijn, blijven daarbij buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders heeft besloten.

Artikel 11.2.5
  • 1. In afwijking van hetgeen is overeengekomen, kunnen overeenkomsten als bedoeld in artikel 15 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten door beide partijen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste twee maanden worden opgezegd.

  • 2. Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid een vordering heeft voor zorg die hij voor intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee jaar na de intrekking van die wet een nota aan het zorgkantoor dat ingevolge artikel 11.2.3, tweede lid, de opvolger is van zijn contractspartij.

  • 3. Een zorgaanbieder die anders dan uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid of in artikel 11.2.6, een vordering heeft voor op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerde zorg die hij voor de intrekking van die wet heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde dan wel het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarin de verzekerde woont.

  • 4. Een verzekerde die ingevolge het derde lid een nota heeft ontvangen, zendt deze op straffe van verval van zijn vorderingsrecht binnen een jaar aan het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waar hij woont.

  • 5. Binnen drie maanden na ontvangst van een nota als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, beslist de Wlz-uitvoerder of, en in welke mate deze betaalbaar dient te worden gesteld en zendt hij naar aanleiding daarvan een betaal- of terugvorderingsopdracht aan het CAK.

  • 6. Het CAK voert een opdracht als bedoeld in het vijfde lid binnen drie maanden na ontvangst ervan uit.

Artikel 11.2.6
  • 1. Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst met een verzekerde, gesloten in het kader van een persoonsgebonden budget, een vordering heeft voor zorg die hij voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde.

  • 2. De verzekerde die over een persoonsgebonden budget in de vorm van een trekkingsrecht beschikt, zendt, op straffe van verval van de mogelijkheid om deze ten laste van zijn persoonsgebonden budget te betalen, de nota uiterlijk twee maanden na de ontvangst ervan ter betaling door aan de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 11.2.7

Het CAK brengt uiterlijk twee jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verschuldigde eigen bijdragen over de jaren tot de intrekking in rekening bij de verzekerde.

Artikel 11.2.8
  • 1. De Wlz-uitvoerders, de zorgkantoren die voor een regio de rechtsopvolgers zijn van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet, en het CAK, zenden ieder met betrekking tot de taken die zij ter afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten hebben, uiterlijk zes jaar na de intrekking van die wet aan de zorgautoriteit en het Zorginstituut:

    • a. een eindverslag over de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,

    • b. een financieel verslag over de afwikkeling van de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een verslag van zijn bevindingen over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het gevoerde financiële beheer, waarbij de Wlz-uitvoerders en de Wlz-uitvoerders die voor een regio de rechtsopvolgers zijn van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, onderscheid maken tussen de kosten van de verstrekte zorg en vergoedingen enerzijds en de beheerskosten anderzijds.

  • 2. Artikel 31, aanhef en onderdelen b en c, van de Wet marktordening gezondheidszorg is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.2.9
  • 1. De zorgautoriteit rapporteert uiterlijk zeven jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan Onze Minister en aan het Zorginstituut per Wlz-uitvoerder over de rechtmatigheid van de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Daarbij wordt per Wlz-uitvoerder een verklaring gegeven over de rechtmatigheid van de in de financiële verantwoording over de afwikkeling door de Wlz-uitvoerders opgenomen posten. Indien de zorgautoriteit uitgaven of besparingen op beheerskosten van een Wlz-uitvoerder als niet verantwoord heeft aangemerkt, vermeldt zij dat in haar verklaring.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het CAK.

Artikel 11.2.10

Het saldo van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten naar de situatie op 1 januari van het achtste jaar na het jaar waarin de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten werd ingetrokken, komt ten bate of ten laste van 's Rijks schatkist.

Artikel 11.2.11
  • 1. Het Zorginstituut zendt Onze Minister uiterlijk negen jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een financieel verslag over de uitgaven en ontvangsten in de periode vanaf de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten tot de datum, bedoeld in artikel 11.2.10.

  • 2. Het Zorginstituut legt in het financieel verslag, dat zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over:

    • a. de baten en lasten van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten,

    • b. de geldstromen inzake de afwikkeling van de taken die het Zorginstituut zelf in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten had,

    • c. de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

  • 3. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

  • 5. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het derde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

  • 6. Het financieel verslag behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 7. Na de goedkeuring, bedoeld in het zesde lid, stelt het Zorginstituut het financieel verslag algemeen verkrijgbaar.

Artikel 11.2.12

Baten en lasten die het Zorginstituut na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft in verband met de uitvoering van die wet, komen ten bate of ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten of, na de datum, bedoeld in artikel 11.2.10, van ’s Rijks schatkist.

Artikel 11.2.13

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die voor een goede afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten noodzakelijk zijn.

Artikel 11.2.14
  • 1. Indien de inspecteur of ontvanger een beschikking heeft gegeven die mede of uitsluitend betrekking heeft op de periode na het tijdstip van intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de in die beschikking gehanteerde terminologie geheel of gedeeltelijk is gebaseerd op de laatstgenoemde wet, geldt voor de periode vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet langdurige zorg dat die beschikking geacht wordt in zoverre betrekking te hebben op de Wet langdurige zorg.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op beschikkingen over:

    • a. het vaststellen van eigen bijdragen als bedoeld in artikel 3.2.5 door het CAK;

    • b. het verlenen van ontheffingen door de Sociale verzekeringsbank heeft verleend ter uitvoering van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

    • c. het betalen van uitkeringen door de Sociale verzekeringsbank ter uitvoering van de artikelen 57, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet en 20, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;,

    • d. het betalen van uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ter uitvoering van de artikelen 39, eerste lid, van de Werkloosheidswet, 2:55, eerste lid, en 3:47, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 71, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 40, eerste lid, van de Ziektewet, 57, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, en 54, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en

    • e. het afgeven van verklaringen als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1999 of het verlenen van ontheffingen als bedoeld in de artikelen 21a, derde lid, en 21b, derde lid, van dat besluit door de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 11.2.15
  • 1. Indien de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op 1 januari 2015 wordt ingetrokken, wordt, in afwijking van artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de rijksbijdrage in kosten heffingskortingen ten gunste van het Fonds langdurige zorg voor 2015 vastgesteld op € 3.250 miljoen.

  • 2. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt bij ministeriële regeling gewijzigd indien de heffingskortingen voor de inkomstenbelasting of de premie voor de Wet langdurige zorg, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiering sociale verzekeringen, voor het jaar 2015 daartoe aanleiding geven.

  • 3. Indien de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op 1 januari 2016 wordt ingetrokken, wordt bij de toepassing van artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de rijksbijdrage in kosten heffingskortingen ten gunste van het Fonds langdurige zorg voor 2016 berekend volgens de in dat artikel geregeld wijze, waarbij BIKKt-1 = € 3.250 miljoen, dan wel, indien het tweede lid toepassing heeft gevonden, het krachtens dat lid gewijzigde bedrag.

§ 3. Invoeringsbepalingen met betrekking tot het CIZ

Artikel 11.3.1
  • 1. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 7 van deze wet krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht behoren tot het personeel van de stichting Centrum indicatiestelling zorg, en van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, zijn op dat tijdstip van rechtswege ontslagen en treden in dienst van het CIZ.

  • 2. De overgang van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

  • 3. Artikel 7.1.1, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.3.2
  • 1. Alle vermogensbestanddelen van de stichting Centrum indicatiestelling zorg gaan onder algemene titel om niet over op het CIZ zonder dat een besluit, akte of mededeling is vereist.

  • 2. Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

Artikel 11.3.3

Archiefbescheiden van de stichting Centrum indicatiestelling zorg betreffende zaken die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan het CIZ, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Artikel 11.3.4
  • 1. Aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door de stichting Centrum indicatiestelling zorg met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor zover de uitvoering van die wet op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg was opgedragen, gelden na de inwerkingtreding van deze wet als aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door het CIZ.

  • 2. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij de stichting Centrum indicatiestelling zorg is betrokken, treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het CIZ in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

  • 3. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg, treedt het CIZ op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

Artikel 11.3.5
  • 1. Vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, wordt artikel 7.1.1 als volgt gewijzigd:

    • a. Het eerste lid komt te luiden:

      • 1. Er is een CIZ.

    • b. Het zevende lid vervalt.

  • 2. Gelijktijdig met de in het eerste lid bedoelde wijziging van artikel 7.1.1 wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald op welke organisatie de vermogensbestanddelen van het CIZ overgaan, hoe dat gebeurt en of dit om niet geschiedt. Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

§ 4. Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten

Artikel 11.4.1
  • 1. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit subsidies verstrekken voor de voortzetting van projecten ter verbetering van de wijze waarop verzekerde zorg op grond van een zorgverzekering of op grond van deze wet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet wordt geleverd aan cliënten die niet in een instelling verblijven.

  • 2. Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden slechts verstrekt voor projecten waarvan de zorgautoriteit voor 1 juli 2013 heeft vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor een vergoeding als bedoeld in haar Beleidsregel CA-300–578 (Stcrt. 8 juli 2013, nr. 18614) inzake de zorginfrastructuur.

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald aan wie de subsidies kunnen worden verstrekt, worden regels omtrent de hoogte van de subsidies gesteld en kunnen nadere voorwaarden worden gesteld waaronder de subsidies worden verstrekt.

  • 4. In aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekering is geregeld, komen de subsidies, bedoeld in dit artikel, ten laste van het Fonds langdurige zorg.

Artikel 11.4.2
  • 1. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit:

    • a. een bijdrage in de kapitaallasten verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2012 zorg of diensten, niet zijnde zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg, leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-473 (Stcrt. 11 juli 2011, nr. 12384) inzake kapitaallasten een budget kapitaallasten heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers,

    • b. een bijdrage voor vaste activa verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2012 zorg of diensten, niet zijnde zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg, leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-493 (Stcrt. 16 augustus 2011, nr. 14267) een vergoeding heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers.

  • 2. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit:

    • a. een bijdrage in de kapitaallasten verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2008 zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-473 (Stcrt. 11 juli 2011, nr. 12384) inzake kapitaallasten een budget kapitaallasten heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers,

    • b. een bijdrage voor vaste activa verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2008 zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300–493 (Stcrt. 16 augustus 2011, nr. 14267) een vergoeding heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers.

  • 3. De bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan slechts worden verstrekt aan rechtspersonen die onmiddellijk voorafgaande aan 1 januari 2015 verblijf met daarmee gepaard gaande zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verleenden en de desbetreffende zorg vanaf die datum in opdracht van een of meer colleges van burgemeester en wethouders als maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of als jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet verlenen.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de hoogte en de berekening van de bijdragen en worden nadere voorwaarden gesteld waaronder de bijdragen worden verstrekt.

  • 5. In aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekering is geregeld, komen de bijdragen, bedoeld in dit artikel, ten laste van het Fonds langdurige zorg.

HOOFDSTUK 12. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

§ 1. Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Artikel 12.1.1

De Wet marktordening gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. Onderdeel e komt te luiden:

e. Wlz-uitvoerder:

een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

3. In onderdeel f, onder 2°, wordt «een AWBZ-verzekeraar» vervangen door: een Wlz-uitvoerder.

4. In onderdeel g wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

5. Onderdeel r komt te luiden:

r. het CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

B

In artikel 16, onderdeel d, wordt «de AWBZ-verzekeraars, het CAK en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, van hetgeen bij of krachtens die wet» vervangen door: de Wlz-uitvoerders en het CAK, van hetgeen bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

C

Het opschrift van paragraaf 3.3. komt te luiden:

Paragraaf 3.3. Toezicht Wet langdurige zorg.

D

In artikel 28, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «de Wet langdurige zorg» en wordt «AWBZ-verzekeraars, het CAK en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet,» vervangen door: Wlz-uitvoerders en het CAK,.

E

In artikel 29, tweede lid, wordt «De AWBZ-verzekeraars en het CAK» vervangen door: De Wlz-uitvoerders en het CAK.

F

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bij AWBZ-verzekeraars, het CAK en rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij Wlz-uitvoerders en het CAK.

2. In het tweede lid wordt «De AWBZ-verzekeraars of het CAK» vervangen door: bij de Wlz-uitvoerders of het CAK.

G

Artikel 31 komt als volgt te luiden:

Artikel 31

De zorgautoriteit kan regels stellen met betrekking tot:

  • a. de controle door de Wlz-uitvoerders en, voor zover betrekking hebbend op de uitvoering van de in artikel 6.1.2 van de Wet langdurige zorg bedoelde taken, door het CAK,

  • b. de wijze waarop een Wlz-uitvoerder die tevens zorgkantoor als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg is, zijn financieel verslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van die wet of zijn uitvoeringsverslag, bedoeld in artikel 4.3.2 van die wet, inricht,

  • c. de inhoud en inrichting van de verklaring en van het accountantsverslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van de Wet langdurige zorg.

H

[Vervallen]

I

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel b, wordt «AWBZ-verzekeraars» vervangen door «Wlz-uitvoerders» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het vierde lid wordt «, AWBZ-verzekeraars of de rechtspersonen bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: en Wlz-uitvoerders.

J

In artikel 39, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

K

In artikel 40, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

L

In paragraaf 4.4. wordt voor artikel 50 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 49e
  • 1. Onze Minister stelt voor ieder kalenderjaar het bedrag vast dat in dat kalenderjaar beschikbaar is voor het verlenen van zorg als bedoeld in de artikelen 3.3.1, 3.3.2 en 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

  • 2. Ten behoeve van het voor zorg in natura vaststellen van tarieven als bedoeld in artikel 50, eerste lid, en van bedragen als bedoeld in artikel 56b, alsmede ten behoeve van het verstrekken van persoonsgebonden budgetten als bedoeld in de Wet langdurig zorg, verdeelt de zorgautoriteit het bedrag, bedoeld in het eerste lid, over de regio’s, bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, van laatstgenoemde wet.

M

In artikel 56a, eerste lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

N

Artikel 58, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «artikel 12, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet of 15 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 12, eerste, tweede of derde lid, van de Zorgverzekeringswet of artikel 4.2.2 van de Wet langdurige zorg.

2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt, vervalt onderdeel d.

O

In artikel 68a, derde lid, vervalt: artikel 53, eerste of derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of.

P

In artikel 76, tweede lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Q

Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een AWBZ-verzekeraar, het CAK of een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens die wet» vervangen door: een Wlz-uitvoerder die, of het CAK dat, niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een Wlz-uitvoerder werkzaamheden aan andere Wlz-uitvoerder heeft uitbesteed en een door de zorgautoriteit op grond van het eerste lid gegeven aanwijzing met betrekking tot de wijze waarop deze taak door de desbetreffende persoon wordt uitgevoerd, niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn tot een rechtmatige en doelmatige uitvoering heeft geleid, meldt de zorgautoriteit dit, onder vermelding van de naam van de Wlz-uitvoerder waaraan is uitbesteed, aan Onze Minister.

R

In artikel 80 wordt het eerste lid als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het CAK dan wel een AWBZ-verzekeraar,» vervangen door: het CAK dan wel een Wlz-uitvoerder,.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt na «zorgverzekeraar» ingevoegd «dan wel de Wlz-uitvoerder» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

S

In artikel 82 wordt na «de artikelen 25, tweede lid,» ingevoegd: 31,.

T

In artikel 104, eerste en vierde lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.2

De Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel s, komt te luiden:

s. Wlz-uitvoerder:

de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

B

In artikel 2, eerste lid, en tweede lid, onder b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 10, onderdeel h, wordt «een aanspraak op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een recht op zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

D

Artikel 39, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d vervalt het eerste subonderdeel, onder vernummering van het tweede en derde subonderdeel tot het eerste en tweede subonderdeel.

2. In het eerste subonderdeel (nieuw) vervalt «dan wel overlijdt».

3. In onderdeel k wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

E

In artikel 57, tweede lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

F

In artikel 67, onderdeel a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de verzekering langdurige zorg,.

G

Artikel 89, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «De in artikel 88, eerste lid, bedoelde zorgverzekeraars en instanties» wordt ingevoegd: , alsmede de Wlz-uitvoerders,.

2. De zinsnede «die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringen of van deze wet» wordt vervangen door: die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringen of van deze wet, of voor de onderlinge afstemming van op grond van de zorgverzekering verzekerde zorg en zorg die is verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg.

H

In artikel 93, zesde lid, wordt «artikel 91, elfde tot en met veertiende lid» vervangen door: artikel 91, twaalfde tot en met vijftiende lid.

I

In artikel 122a, tweede lid, wordt «of in artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: of in artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg,.

Artikel 12.1.3

De Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.2.5, zevende lid, wordt «een aanspraak op zorg ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, met uitzondering van artikel 58 van die wet» vervangen door: een recht op zorg ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van artikel 10.3.1 van die wet.

B

Artikel 2.5.9 vervalt.

C

Artikel 3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In de aanhef van het eerste lid wordt «vrijwillig verzekerd is» vervangen door: vrijwillig verzekerd was.

3. Er wordt een tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid geldt na de termijn, bedoeld in artikel 8.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 niet voor zorg, bedoeld in artikel 8.1. van die wet en geldt na de termijn, bedoeld in artikel 10.1, derde of vierde lid, van de Jeugdwet niet voor zorg, bedoeld in artikel 10.1, tweede lid, van die wet.

D

Artikel 3.1.3, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Op de vergoeding worden in mindering gebracht bijdragen die de persoon, bedoeld in artikel 3.1.2, verschuldigd zou zijn geweest indien hij verzekerd zou zijn geweest op grond van de Wet langdurige zorg dan wel een zorgverzekering zou hebben gehad op grond waarvan hij recht op prestaties zou hebben gehad als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet.

E

In artikel 3.1.4, tweede lid, wordt «aangewezen ingevolge artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: aangewezen ingevolge artikel 4.2.4, tweede lid, van de Wet langdurige zorg.

F

In artikel 3.1.5 wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

G

In artikel 3.1.6 wordt «een aanspraak op zorg ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, met uitzondering van artikel 58 van die wet» vervangen door: een recht op zorg ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van artikel 10.3.1 van die wet.

H

De artikelen 3.1.7, 3.1.8, 4.1 en 5.4 vervallen.

Artikel 12.1.4

Artikel 1.2 van de Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het tweede lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

3. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het college kan een voorziening weigeren indien het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de cliënt aanspraak kan doen gelden op verblijf in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

Artikel 12.1.5

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel «– CAK: het CAK, genoemd in artikel 48, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» wordt vervangen door:

CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

2. In de alfabetische rangschikking wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

CIZ:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

B

Artikel 2.3.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. Na het zesde lid wordt een artikel toegevoegd, luidende:

  • 7. Het zesde lid geldt niet voor verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, van de Wet langdurige zorg.

C

Artikel 5.1.1, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Het college is voorts bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van diens behoefte aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, indien:

    • a. de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, de persoonsgegevens met toepassing van artikel 5.2.5, eerste en tweede lid, zijn verkregen van een zorgverzekeraar of een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3; of

    • b. de persoonsgegevens met toepassing van artikel 5.2.5, derde lid, zijn verkregen van het CIZ en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

D

Artikel 5.2.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «artikel 5.1.1, vijfde lid» vervangen door: artikel 5.1.1, vierde lid.

2. In onderdeel c wordt «of van het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: of van het CIZ,.

E

Artikel 5.2.5, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het CIZ is bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan het college mede te delen dat een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat een persoon is aangewezen op zorg op grond van de Wet langdurige zorg, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5 of 2.3.6, 2.3.9, of 2.3.10.

Artikel 12.1.6

De Wet toelating zorginstellingen wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1, onderdeel e, komt te luiden:

e. Fonds langdurige zorg:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

2. In artikel 5 wordt «ingevolge artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: ingevolge artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

3. In artikel 17, zevende en achtste lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

4. In artikel 18, tweede lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.7

In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Kwaliteitswet zorginstellingen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.8

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, en onderdeel c, onder 3°, van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.9

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.10

De Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt «op grond van artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: op grond van artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

3. In onderdeel b wordt na onderdeel 4°, maar vóór de laatste zinsnede, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 5°. zorg als bedoeld in artikel 4a van de Wet publieke gezondheid;.

4. Onderdeel d komt te luiden:

d. indicatieorgaan:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

5. Onderdeel e, onder 1°, komt te luiden:

  • 1°. Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

6. In onderdeel e, onder 3°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 17, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 17a, tweede lid, aanhef, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.11

Indien het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende voorstel van wet houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten; Kamerstuknummer I 2013/14, 31 996, A) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «het bevoegde indicatieorgaan op grond van artikel 9b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het CIZ.

2. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. Het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

3. In het vierde lid wordt «zorg als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: zorg als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 4, tweede lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

C

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In de aanhef van het tweede lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het vierde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

D

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het CIZ.

2. In het vierde lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het zesde lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

4. Onderdeel c van het negende lid komt te luiden:

  • c. het CIZ op verzoek van de cliënt heeft vastgesteld dat deze zijn bereidheid tot opname heeft uitgesproken. Het CIZ doet hiervan mededeling aan de zorgaanbieder. Op verzoek van het CIZ verklaart de bij de zorg betrokken arts of de cliënt in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

5. In het tiende lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

6. In het elfde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

E

In artikel 24, derde lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

F

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het CIZ.

G

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door «Het CIZ» en wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het derde lid en vierde wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

4. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

b. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. het indicatiebesluit dat door het CIZ is vastgesteld, dan wel de verklaring, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c;.

5. In de aanhef van het zesde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

6. In het achtste lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

H

In artikel 28, eerste en tweede lid, wordt «Het indicatieorgaan» telkens vervangen door: Het CIZ.

I

In artikel 29, vierde lid, wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

J

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het indicatieorgaan van de regio waarin de accommodatie ligt waar de betrokkene is opgenomen» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «aan het in het eerste lid bedoelde indicatieorgaan» vervangen door: aan het CIZ.

K

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 35, eerste lid» vervangen door «het CIZ» en wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

L

In artikel 38, tiende lid, wordt «het indicatieorgaan dat het verzoek heeft gedaan» vervangen door: het CIZ.

M

In artikel 39, eerste lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door «het CIZ».

N

Artikel 41, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. het CIZ, en.

O

In artikel 42, onderdeel e, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

P

In artikel 44, tweede lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

Q

In artikel 57, derde en vierde lid, onder b, wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

R

In artikel 62, eerste lid, wordt «een indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

Artikel 12.1.12

In de Wet publieke gezondheid wordt na artikel 4 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a
  • 1. Onze Minister draagt zorg voor de vaccinaties, opgenomen in een bij ministeriële regeling vast te stellen vaccinatieprogramma, waarin wordt aangegeven welke doelgroepen voor vaccinatie in aanmerking komen alsmede hoe de uitvoering van dat programma plaatsvindt.

  • 2. Onze Minister draagt zorg voor het onderzoek bij pasgeborenen naar bij ministeriële regeling aan te wijzen ernstige zeldzame ziekten.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 12.1.13

Artikel 90 van de Geneesmiddelenwet komt te luiden:

Artikel 90

De verboden, bedoeld in de artikelen 85, 88, onder d, en 89, onder g, gelden niet voor publieksreclame ter bevordering van deelname aan het vaccinatieprogramma, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid.

Artikel 12.1.14

In artikel 20, vierde lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.15

In artikel 14, vijfde lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.16

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg; Kamerstuknummer I 2012/13, 32 402, E) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt het onderdeel «– AWBZ-zorg: zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door:

Wlz-zorg:

zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg;.

2. In artikel 1, eerste lid, wordt «AWBZ-zorg» telkens vervangen door: Wlz-zorg.

3. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. hulp voor de kosten waarvan een subsidie wordt verstrekt op grond van de artikelen 3.3.3, 10.1.4, of 11.1.5, eerste lid, van de Wlz.

4. In het derde lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of de Wet langdurige zorg.

5. In het zevende lid wordt «of artikel 1 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of artikel 1 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 6, onderdeel b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

C

Artikel 47 vervalt.

Artikel 12.1.17

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens; Kamerstuknummer II 2012/13, 33 509, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt in artikel 9.1.1, eerste lid, de zinsnede «Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg» vervangen door: Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg.

Artikel 12.1.18

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens; Kamerstuknummer II 2012/13, 33 509, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt «op grond van artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: op grond van artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

3. In onderdeel b wordt na onderdeel 4°, maar vóór de laatste zinsnede, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 5°. zorg als bedoeld in artikel 4a van de Wet publieke gezondheid;.

4. Onderdeel d komt te luiden:

d. indicatieorgaan:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

5. Onderdeel e, onder 1°, komt te luiden:

  • 1°. Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

6. In onderdeel e, onder 3°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 17, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 17a, tweede lid, aanhef, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.19

Nadat het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet toelating zorginstellingen als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e komt te luiden:

e. Fonds langdurige zorg:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. zorgautoriteit:

de Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg.

B

Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Wet langdurige zorg.

2. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

C

Het opschrift van hoofdstuk IVA, paragraaf 2, komt te luiden:

Paragraaf 2. Winstuitkeringsverbod aanbieders zorg met verblijf als bedoeld in de Wet langdurige zorg

D

Artikel 16b komt te luiden:

Artikel 16b

Een zorgaanbieder die op grond van de Wet langdurige zorg verzekerde zorg met verblijf verleent, keert geen winst uit.

E

In artikel 16c, vierde lid, onderdeel b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.20

Nadat het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt in artikel 104, zesde lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.21

Indien het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel IV, onderdeel A, komt te luiden:

A

Artikel 16, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. toezicht op de uitvoering van het gestelde bij en krachtens de artikelen 16b, 16c, eerste lid, onderdeel b, en tweede, derde en vierde lid, 16d, eerste lid, onderdelen a en c tot en met e, 16f, eerste lid, 16g en 16h van de Wet toelating zorginstellingen.

B

In artikel VIII wordt «een zorgaanbieder die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerde, intramurale zorg verleent» vervangen door: een zorgaanbieder die op grond van de Wet langdurige zorg verzekerde zorg met verblijf verleent.

Artikel 12.1.22

Nadat het bij koninklijke boodschap van 10 september 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken II 2011/12, 33 362, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet marktordening gezondheidszorg als volgt gewijzigd:

A

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «AWBZ-verzekeraars en rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: en Wlz-uitvoerders.

2. In het vijfde lid wordt: «, de AWBZ-verzekeraars of de rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of de Wlz-uitvoerders.

B

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «een AWBZ-verzekeraar, een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «een Wlz-uitvoerder» en wordt «over zo’n verzekeraar of over zo’n rechtspersoon» vervangen door: over zo’n zorgverzekeraar, Wlz-uitvoerder of rechtspersoon.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «of bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

3. In het tweede lid wordt «, een AWBZ-verzekeraar of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of een Wlz-uitvoerder» en wordt «artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 4.2.1 van de Wet langdurige zorg.

4. In het derde lid wordt «bij of krachtens artikel 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

5. In het vierde lid wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 80, eerste lid, vervalt: of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 12.1.23

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 september 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken II 2011/12, 33 362, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt artikel IV van die wet als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg», wordt «of over deze rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemeen Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of over deze Wlz-uitvoerders» en wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

2. In het derde lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg», wordt «of over deze rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemeen Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of over deze Wlz-uitvoerders» en wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

§ 2. Financiën

Artikel 12.2.1

Artikel 1:6, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op het financieel toezicht komt te luiden:

  • c. Wlz-uitvoerders als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg en ziekenfondsen die overeenkomstig de Ziekenfondswet waren toegelaten;.

Artikel 12.2.2

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.104, onderdeel a komt te luiden:

  • a. uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Wet langdurige zorg;.

B

Artikel 6.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. de krachtens de Wet langdurige zorg verschuldigde bijdragen;.

2. In onderdeel d wordt «Wet maatschappelijke ondersteuning» vervangen door: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

3. Onderdeel i komt te luiden:

  • i. uitgaven als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor zover een bijdrage is verschuldigd ter verkrijging van een subsidie of tegemoetkoming als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ter bekostiging van die uitgaven;.

C

In artikel 8.1, eerste lid, onderdelen c en d, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» telkens vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

D

Artikel 8.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 8.6. Berekening heffingskorting voor de verzekering langdurige zorg

2. De zinsnede «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» wordt telkens vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.2.3

In artikel 21, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.2.4

Artikel 11, eerste lid, onder g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 2°, komt te luiden:

  • 2°. de verblijfszorg, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, en de zorg, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder b en c, van de Wet langdurige zorg, alsmede huishoudelijke hulp, voor zover die zorg niet gepaard gaat met verblijf in een instelling en plaatsvindt aan personen ten behoeve van wie in een indicatiebesluit op grond van de Wet langdurige zorg is vastgesteld dat ze op de in die onderdelen bedoelde zorg zijn aangewezen, met dien verstande dat tot de bedoelde diensten niet behoren de bij ministeriële regeling in verband met het voorkomen van een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen aan te wijzen diensten;.

2. In onderdeel 4°, onder a, wordt «een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel e, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.2.5

In de bijlage bij artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet toezicht accountantsorganisaties wordt het onderdeel «− artikelen 36, tweede lid, en 45, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door:

  • de artikelen 4.3.1, tweede lid, en 5.2.2, derde lid, van de Wet langdurige zorg;.

§ 3. Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 12.3.1

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel i, komt te luiden:

i. Fonds langdurige zorg:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89;.

B

In artikel 2, onderdeel a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

Artikel 4, onderdeel c, komt te luiden:

c. verzekering langdurige zorg:

de verzekering, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet langdurige zorg.

D

Artikel 5 vervalt.

E

In artikel 11, derde lid, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

F

In artikel 12, eerste lid, onderdeel c, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten:» vervangen door «de verzekering langdurige zorg:» en wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

G

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Fonds langdurige zorg.

2. In het tweede lid wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

H

In artikel 15 wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

I

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

2. In het vijfde lid, onder a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

J

Het opschrift van hoofdstuk 7, afdeling 2, paragraaf 2, komt te luiden:

§ 2. Wet langdurige zorg

K

Artikel 89 komt te luiden:

Artikel 89. Fonds langdurige zorg

Het Zorginstituut beheert en administreert afzonderlijk een Fonds langdurige zorg.

L

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 90. Inkomsten en uitgaven Fonds langdurige zorg

2. De aanhef en de onderdelen a, b en c, van het eerste lid komen te luiden:

  • 1. Ten gunste van het Fonds langdurige zorg komen:

    • a. de premie voor de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg;

    • b. de inkomsten die in verband met de Wet langdurige zorg voortvloeien uit internationale overeenkomsten;

    • c. de bijdragen in de kosten van zorg die op grond van artikel 3.2.5 of 11.1.4 van de Wet langdurige zorg worden betaald door of namens de verzekerde, dan wel, in voorkomend geval, door het krachtens een wettelijke regeling tot betaling van zodanige bijdragen bevoegde orgaan dat uitkeringen of pensioenen uit hoofde van die regeling aan die verzekerde betaalbaar stelt;.

3. De aanhef en de onderdelen a tot en met f van het tweede lid komen te luiden:

  • 2. Uit het Fonds langdurige zorg worden betaald:

    • a. de kosten van de zorg en van de overige prestaties die op grond van de Wet langdurige zorg worden verstrekt, alsmede de met de uitvoering van die wet gepaard gaande kosten;

    • b. de uitgaven voor de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg die voortvloeien uit overeenkomsten, waaronder internationale overeenkomsten;

    • c. de uitgaven die in verband met de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg voorvloeien uit enige andere wettelijke regeling dan laatstgenoemde wet;

    • d. kosten van het overgangsrecht, opgenomen in hoofdstuk 11, paragraaf 4, van de Wet langdurige zorg en uitkeringen als bedoeld in artikel 3.1.2 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet;

    • e. een uitkering als bedoeld in artikel 3.2.8, tweede lid, van de Wet langdurige zorg;

    • f. de kosten die de Sociale verzekeringsbank maakt voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de Wet langdurige zorg;.

4. In het derde lid wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

5. Het vierde en het vijfde lid vervallen.

M

Artikel 91 wordt vervangen door:

Artikel 91. Dekking uitgaven Fonds langdurige zorg
  • 1. Het Zorginstituut doet jaarlijks uitkeringen uit het Fonds langdurige zorg ter dekking van de noodzakelijke uitgaven, gedaan voor de uitvoering van de in de Wet langdurige zorg geregelde verzekering, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Bij of krachtens deze algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld over de vorming en aanwending van reserves door Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg.

  • 2. De zorgautoriteit is bevoegd vast te stellen dat uitgaven niet verantwoord waren voor zover deze door hem niet noodzakelijk worden geacht voor de uitvoering van de verzekering op grond van de Wet langdurige zorg. Met de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, evenals met de daarmee verkregen opbrengsten worden geen uitgaven gedekt waarvan de zorgautoriteit heeft vastgesteld dat zij niet verantwoord waren, tenzij de zorgautoriteit anders besluit.

  • 3. Op de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschotten worden verleend overeenkomstig door het Zorginstituut te stellen regels,

  • 4. Op rechten of verplichtingen die voortvloeien uit hetgeen op grond van dit artikel is geregeld, is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

N

In artikel 123 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

O

In artikel 124 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

P

In de inhoudsopgave wordt «§ 2 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: § 2 Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.2

De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel j, wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Wet langdurige zorg.

B

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het vierde lid wordt «een zorgverzekeraar» vervangen door «een Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1 van de Zorgverzekeringswet» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 54, derde lid, onderdeel d, wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: , en de Wlz-uitvoerder bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.3

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 39, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 42a, derde lid, «die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: die is gegrond op artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.4

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45, eerste lid, onderdeel d, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 48, eerste lid, onderdeel d, wordt «en de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

Artikel 12.3.5

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45, eerste lid, onderdeel d, wordt «van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 48, eerste lid, onderdeel d, wordt «de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

Artikel 12.3.6

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2:55, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 3:47, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.7

De Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 15, zesde lid, «die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: die is gegrond op artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 71, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.8

In artikel 40, eerste lid, van de Ziektewet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.9

In artikel 57, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.10

In artikel 20, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.11

In artikel 31, eerste lid, van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.12

In artikel 57, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.13

In artikel 30, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.14

In artikel 12, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten wordt «hoofdstuk II, § 3, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en hoofdstuk III van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: en hoofdstuk II, § 3, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 12.3.15

In artikel 2, derde lid, van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.3.16

Indien het bij koninklijke boodschap van 1 februari 2012 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet; Kamerstukken I 2013/14, 33 161) tot wet wordt verheven, wordt de Participatiewet als volgt gewijzigd:

A

In artikel 64, eerste lid, onderdeel d, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 67, eerste lid, onderdeel d, wordt «en de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

Artikel 12.3.17

In artikel 54, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

§ 4. Veiligheid en Justitie

Artikel 12.4.1

Artikel 46 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het derde lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.2

In artikel 197, eerste lid, onder a, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt «artikel 65b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 10.2.2 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.3

In artikel 734a, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.4

In artikel 415, vijfde lid, van het Wetboek van Koophandel wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.5

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 van bijlage 2 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene wet bijzondere ziektekosten, en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met uitzondering van hoofdstuk 10, § 4.

B

In artikel 7 van bijlage 2 wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg: hoofdstuk 10, § 4.

C

In artikel 9 van bijlage 2 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, met uitzondering van een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

D

In artikel 2 van bijlage 3 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, met uitzondering van een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 12.4.6

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten vervalt: de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, artikel 65, tweede lid.

Artikel 12.4.7

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven, wordt de Wet forensische zorg als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, tweede lid wordt «artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 2.5 wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.8
  • 1. Indien de artikelen 3.1.1, 3.2.1 en 3.2.2 van deze wet in werking treden voordat het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven en in werking treedt, berust het interim-besluit forensische zorg totdat laatstgenoemde wet in werking treedt op dit artikel in plaats van op de in de aanhef van het interim-besluit forensische zorg genoemde artikelen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 2. Op verzekerden die zijn aangewezen op onder artikel 3.1.1 vallende forensische zorg als bedoeld in het interim-besluit forensische zorg zijn wat betreft die zorg de artikelen 3.1.2, 3.1.3, 3.2.1, 3.2.3. 3.2.4, 3.2.6, 3.2.8, 3.3.1 tot en met 3.3.5, 4.2.1 tot en met 4.2.6, 6.1.2, 7.1.2, eerste lid, onderdeel a, 8.1.1 tot en met 8.1.3, 9.1.1 tot en met 9.1.3 niet van toepassing en kunnen met betrekking tot de in die artikelen geregelde onderwerpen bij of krachtens het interim-besluit forensische zorg regels worden gesteld.

  • 3. Tot het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden, in aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is geregeld, aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie uit het Fonds langdurige zorg, bedoeld in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen, bijdragen betaald voor de forensische zorg, bedoeld in het interim-besluit forensische zorg.

§ 5. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Artikel 12.5.1

In artikel 119, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.2

Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel «− de voorzitter en de leden van het CAK, genoemd in artikel 48, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.» wordt vervangen door:

  • de voorzitter en de leden van het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;

2. Aan de opsomming wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • de voorzitter en de leden van het CIZ, genoemd in 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.3

In artikel 27a, eerste lid, van de Wet aanpassingen pensioenvoorzieningen Bijstandskorps wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.4

In bijlage 3 bij de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector wordt «of artikel 33 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of artikel 4.1.1 van de Wet langdurige zorg.

HOOFDSTUK 13. SLOTBEPALINGEN

Artikel 13.1.1

  • 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 5, van de Wet burgerservicenummer in de zorg, artikel 4a van de Wet publieke gezondheid en artikel 90 van de Geneesmiddelenwet vervallen met ingang van 1 januari 2018.

  • 3. Artikel 11.1.1, zesde lid, werkt terug tot en met 1 oktober 2014.

Artikel 13.1.2

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 13.1.3

Deze wet wordt aangehaald als: Wet langdurige zorg.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 3 december 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Uitgegeven de twaalfde december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Transponeringstabel wetsvoorstel 33 891

Oud

Nieuw

1.1.1 t/m 3.2.1

1.1.1 t/m 3.2.1

3.2.1a

3.2.2

3.2.2

3.2.3

3.2.3

3.2.4

3.2.4

3.2.5

3.2.5

3.2.6

3.2.6

3.2.7

3.2.7

3.2.8

3.3.1 t/m 3.3.3

3.3.1 t/m 3.3.3

3.3.3a

3.3.4

3.3.4

3.3.5

4.1.1 t/m 4.2.2

4.1.1 t/m 4.2.2

4.2.2a

4.2.3

4.2.3

4.2.4

4.2.4

4.2.5

4.2.5

4.2.6

4.3.1 t/m 10.1.1

4.3.1 t/m 10.1.1

10.1.1a

10.1.2

10.1.2

10.1.3

10.1.3

10.1.4

10.2.1 t/m 11.1.2

10.2.1 t/m 11.1.2

11.1.2a

11.2.3

11.1.3

11.1.4

11.1.4

11.1.5

11.1.5

11.1.6

11.1.6

11.1.7

11.1.7

11.1.8

11.2.1 t/m 12.1.6

11.2.1 t/m 12.1.6

12.1.6a

12.1.7

12.1.6b

12.1.8

12.1.6c

12.1.9

12.1.7

12.1.10

12.1.8

12.1.11

12.1.9

12.1.12

12.1.10

12.1.13

12.1.11

12.1.14

12.1.12

12.1.15

12.1.13

12.1.16

12.1.14

12.1.17

12.1.15

12.1.18

12.1.16

12.1.19

12.1.17

12.1.20

12.1.18

12.1.21

12.1.19

12.1.22

12.1.20

12.1.23

12.2.1 t/m 13.1.3

12.2.1 t/m 13.1.3

XHistnoot

histnoot

Kamerstuk 33 891


Eindverslag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport

L EINDVERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 18 november 2014

Na kennisneming van de nadere memorie van antwoord acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Slagter-Roukema

De griffier van de commissie, De Boer

X Noot

1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD) (vicevoorzitter), Linthorst (PvdA), Slagter-Roukema (SP) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Reuten (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Barth (PvdA), Martens (CDA), vac. (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Frijters-Klijnen (PVV), Van Dijk (PVV), De Grave (VVD), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Bruijn (VVD), Koning (PvdA)


Nadere memorie van antwoord

K NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 17 november 2014

Hierbij bied ik u de nadere memorie van antwoord inzake het bovenvermelde voorstel van wet aan.

Graag spreek ik mijn waardering uit voor de voortvarendheid waarmee uw Kamer streeft naar tijdige afronding van de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel, met het oog op de plenaire behandeling van 25 november a.s.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het nader voorlopig verslag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake bovenvermeld wetsvoorstel. De memorie van antwoord heeft voor de fracties van de PVV, SP en Groen Links aanleiding gegeven tot het stellen van nadere vragen. Met deze nadere memorie van antwoord worden deze vragen beantwoord.

1.1 PVV-fractie

Toegang en kwaliteit zorg

De leden van de PVV-fractie hebben enkele vervolgvragen over de toegang tot en de kwaliteit van de zorg. De regering geeft in eerdere beantwoording aan dat het aantal verzorgingshuisplekken gedaald is naar circa 26.000. De leden van deze fractie vinden dat een schrikbarende daling. Door het stoppen van de financiering van zorgzwaartepakketten (zzp) 1, 2 en 3 loopt dit aantal nog verder terug. De verzorgingshuizen worden opgeheven, daar zij niet vallen onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Een amendement van het lid Agema1 om de grondslag van de Wlz te verbreden waardoor de zorgzwaarte voor de verzorgingshuizen er wel binnen vallen, is verworpen. De in de memorie van antwoord vermelde keuzevrijheid, namelijk «Cliënten kunnen kiezen of zij zorg thuis willen ontvangen of dat zij liever in een instelling wonen», is daarmee vernietigd. Als de regering wel keuzevrijheid voor ogen staat, wat gaat zij dan doen om die te bewerkstelligen voor mensen met de zorgzwaarte voor de huidige verzorgingshuizen (zzp 1 t/m 3)?

In eerdere beantwoording van vragen is aangegeven dat het aantal cliënten dat nog met een licht ZZP (VV 1 t/m 3) in een verzorgingshuis verblijft, is gedaald tot ongeveer 26.000. Dit betekent niet dat het aantal plekken in verzorgingshuizen is gedaald tot 26.000. Veel plekken in verzorgingshuizen zijn inmiddels bezet door zwaardere cliënten (ZZP VV 4 of hoger) of zijn omgevormd tot moderne woonzorgcentra, waarbij cliënten zelf hun kamer of appartement huren en zorg en ondersteuning op maat kunnen krijgen. De trend dat mensen met een lichtere zorgvraag langer thuis wonen, is overigens al lange tijd zichtbaar.

Voor cliënten die in aanmerking komen voor Wlz-zorg, geldt dat zij kunnen kiezen of zij deze zorg in een instelling willen ontvangen of (indien dit verantwoord kan) thuis met een vpt, mpt of pgb.

Voor cliënten die niet in aanmerking komen voor verblijf in een instelling (bijvoorbeeld cliënten die voorheen in aanmerking zouden zijn gekomen voor ZZP VV 1 t/m 3), geldt dat zij in hun eigen woonomgeving zorg en ondersteuning op maat kunnen ontvangen vanuit de Zvw en Wmo. Deze eigen woonomgeving kan de woning zijn waar de cliënt al langere tijd woont (eventueel met het aanpassen van de woning), maar ook verhuizing naar een meer geschikte woning of een geclusterde woonomgeving is mogelijk. Een geclusterde woonomgeving kan – indien de cliënt daarvoor kiest – ook een plek in een verzorgingshuis zijn, waar mensen zelf de huur en de overige woonlasten betalen en waar ze zorg en ondersteuning op maat kunnen ontvangen. Cliënten kunnen daarbij zelf keuzes maken en zullen een afweging maken waarbij zowel de kwaliteit van de woonomgeving als een gevoel van veiligheid van zorg in de nabijheid en de mogelijkheid van sociale contacten een rol spelen. Voor cliënten die behoefte hebben aan permanent toezicht en/of 24-uurs nabijheid van zorg, geldt dat zij in de toekomst recht houden op een plek in een instelling

De vraag van de leden van de PVV-fractie waarom niet éérst de kwaliteit van zorg wordt geoptimaliseerd alvorens een enorme systeemwijziging door te voeren, is niet beantwoord. Zij krijgen alsnog graag antwoord op deze vraag.

Primair ben ik van mening dat het verbeteren van kwaliteit los zou horen te staan van welk systeem dan ook. Het is altijd zaak om als zorgaanbieder goede kwaliteit te willen leveren, onder iedere omstandigheid. Enerzijds is het werken aan kwaliteit, en het willen zijn van een lerende organisatie, in veel sterkere mate afhankelijk van de cultuur van een organisatie dan van een systeem. Anderzijds biedt juist de hervorming van de langdurige zorg een kans voor kwaliteitsverbetering. Met de hervorming wordt glashelder voor welke opgave zorgaanbieders staan binnen het domein van de Wlz: complexe, zware zorg aan kwetsbare mensen. Dat stelt eisen aan deskundigheid, houding en gedrag van iedereen die betrokken is bij de zorgverlening, van verzorgende tot bestuurder, van praktijkopleider tot zorginkoper. Nu is het de juiste tijd om dat op elkaar te laten aansluiten. Bovendien geeft de Wlz, als onderdeel van de systeemwijziging, meer mogelijkheden om te sturen op kwaliteit. Ik wijs bijvoorbeeld op het wettelijk verankeren van het zorgplan, de cliëntondersteuning en de mogelijkheid om de inkoop door zorgkantoren op aan nadere regels te onderwerpen.

Met de brief van 12 juni 20142 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voornemens om de kwaliteit in de verzorgings- en verpleeghuizen te verbeteren. De regering noemt de verblijfsrechten voor bewoners van zorginstellingen (de vroegere Beginselenwet AWBZ-zorg) als belangrijkste speerpunt om de kwaliteit in zorginstellingen significant te verbeteren. Door het aangenomen amendement-Bergkamp en Van Dijk3 zijn deze verblijfsrechten uit het voorstel van wet geschrapt (artikel 8.1.1, tweede lid) en wordt er verwezen naar lagere regelgeving zoals een AMvB. Lagere wetgeving is gemakkelijk veranderbaar en daardoor kwetsbaar. Hoe gaat de regering bewerkstellingen dat bewoners van instellingen in lagere regelgeving verblijfsrechten krijgen op het niveau zoals aangegeven in oude artikel 8.1.1, tweede lid, zonder dat deze afgezwakt worden?

Ik deel deze vrees niet. In mijn brief van 12 juni jl. over kwaliteit van de ouderenzorg (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 765, nr. 90) heb ik aangegeven dat een optimale samenwerking tussen cliënt, informele zorg en zorgverlener de sleutel is tot kwaliteit van leven. Daarmee is dat tevens het belangrijkste speerpunt. Het doel van het opnemen van de bepalingen in de Wlz was dat de zorgplanbespreking wordt beschreven als een terugkerend gesprek, waarin de dialoog over een zinvol leven wordt gevoerd, over jezelf mogen zijn met je eigen waarden. Maatgevend is dat cliënten aangeven een goed gesprek te hebben gevoerd over wat voor hen belangrijk is in het leven en dat hierover afspraken zijn gemaakt. Dit doel staat wat mij betreft nog steeds overeind en wordt ook bereikt door een combinatie van bepalingen op wetsniveau en op het niveau van een amvb. Zoals eerder is aangegeven, is een dergelijke werkwijze vooral afhankelijk van de cultuur in een instelling. De amvb beschrijft welke concrete onderwerpen in het dagelijks leven van een cliënt belangrijk zijn en zet daarmee een kader neer. Tegelijkertijd geeft het voldoende flexibiliteit om, indien nodig, aanpassingen te doen.

De regering meldt in de memorie van antwoord dat zij de uitkomsten van de tussenevaluatie Experimenten met Regelarme Instellingen (ERAI)4 – voor zover zinvol – heeft meegenomen bij de vormgeving van de herziening van het langdurig zorgstelsel. Voorbeelden hiervan zijn dat op basis van de Wmo 2015 en de Zvw de aanbieder zelf mag indiceren, aldus de regering. Met welke criteria beoordeelt de regering of de uitkomsten uit ERAI al dan niet «zinvol» zijn? Welke afwegingen zijn er op welke onderdelen gemaakt? Kan de regering daar een overzicht van geven? Waarom is de tussenevaluatie vanaf 2 mei jl. in een la blijven liggen? Waarom werd het niet naar de Kamer gezonden zodat de Tweede Kamer het kon betrekken bij het nader verslag, het tweede nader verslag en de wetsbehandeling?

Eén van de redenen om te starten met ERAI was dat professionals hun vak terug moeten krijgen. De tussenevaluatie laat zien dat het experiment op dit vlak zeker zinvol is. Alleen al omdat deelname aan ERAI heeft geleid tot een reflectie op de vraag of de regels die op de werkvloer gehanteerd worden wel hun doel dienen. De ERAI aanbieders hebben kritisch gekeken naar hun eigen processen en medewerkers en cliënten meer in samenspraak de dagelijkse zorgverlening vorm laten geven. Zij hebben met passie en betrokkenheid gewerkt, hun organisatie aangepast, nieuwe zorgvormen ontwikkeld en daarmee samenhangende administratieve procedures en registraties ontwikkeld.

Als gezegd wil ik met ERAI de zorgprofessional in zijn kracht zetten. Dit is ook een van de pijlers van de Wlz. In de Wlz zijn de voorwaarden gecreëerd om meer ruimte aan de professionals in de zorg te geven door het duidelijke onderscheid tussen de indicatie en het zorgplan. Een andere pijler van de Wlz is het creëren van ruimte voor innovatie en experimenten door de opname van een experimenteerartikel. Bovendien komt er voor de zomer van 2015 een zorgvernieuwingagenda voor de langdurige zorg. Mede op basis van de tussentijdse resultaten van ERAI wordt ten behoeve hiervan onder andere het vastleggen van outcome-criteria, het verhogen en inzichtelijk maken van de kwaliteit en het (meer) belonen op kwaliteit en uitkomsten en het (meer) persoonsvolgend maken van de financiering onderzocht en nader uitgewerkt. Dit zijn onderwerpen die ook verder uitgewerkt worden in ERAI-verband. Het project wordt verlengd tot 1 januari 2016. Kortom, het proces van het verwerken van de uitkomsten van ERAI is nog niet afgerond, het project ERAI is zelf ook nog niet afgerond. De eindresultaten en daarmee de uitkomsten van het project zijn pas op een later tijdstip bekend.

De met de instellingen afgestemde finale versie van de tussenevaluatie is in mei 2014 afgerond. Hiermee was het rapport gereed, maar voor de beleidsbrief aan uw Kamer was nadere afstemming nodig met alle stakeholders. Dit heeft ertoe geleid dat de brief niet alleen ingaat op de resultaten van de evaluatie, maar meteen ook kan dienen als voorhang voor de aanwijzing die ik op grond van artikel 7 van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) aan de NZa van plan ben te geven over de verlenging van het experiment regelarme instellingen binnen de kaders van de Zorgverzekeringswet en de AWBZ, dan wel de Wlz.

Het is de regering bekend dat in de voorliggende Wlz het zelf indiceren nu juist op wetsniveau is afschaft en dat dit dus zeer moeilijk veranderbaar is vanwege het feit dat wijzigingen zowel door Tweede als Eerste Kamer aangenomen moeten worden. Waarom schrijft de regering dan: «Voorbeelden hiervan zijn dat op basis van de Wmo 2015 en de Zvw de aanbieder zelf mag indiceren»? Waarom schrapt de regering de mogelijkheid van het zelf indiceren terwijl dit nu juist in de AWBZ/Wlz een enorm succes is gebleken? Nu uit eigen onderzoek van het CIZ («de slager die zijn eigen vlees keurt») blijkt dat slechts 2 van de 1382 instellingen fraudeerden met de indicatie, is de «straf» van het op wettelijk niveau niet meer zelf mogen indiceren, waardoor een gigantisch administratief systeem opgetuigd blijft, toch finaal uit de bocht gevlogen? Als zelf indiceren de standaard wordt en het CIZ altijd 25 procent van de indicaties toetst, waarbij malversaties gesanctioneerd worden met het niet meer zelf mogen indiceren, is er toch een veel betere oplossing gevonden dan het op wettelijk niveau dichttimmeren van zulke gigantische administratieve last?

De leden van de PVV-fractie menen dat het niet langer in mandaat indiceren door zorgaanbieders – waarmee inderdaad wordt gestart op 1 januari 2015 – alleen door een wetswijziging kan worden geherintroduceerd. Hier is sprake van een misverstand. Bij amvb kan op een daarvoor geëigend moment opnieuw het indiceren in mandaat worden toegestaan (zie artikel 3.2.2. vierde lid). Er is evenmin sprake van een uitbreiding van de administratieve lasten. Niet alleen neemt het aantal indicatiebesluiten aanmerkelijk af als resultante van de hervorming van de langdurige zorg (uitbreiding verzekerd pakket Zvw en uitbreiding pakket ondersteuning Wmo 2015), ook de manier van indiceren verandert. Zowel de klantbediening door het CIZ wijzigt als ook de wijzen van toegangsbepaling. Het is belangrijk eerst gedegen ervaring op te doen met die nieuwe manier van werken voordat breed aan zorgaanbieders kan worden toegestaan om zelf indicatiebesluiten voor te bereiden. Het is niet uitgesloten dat er in de toekomst opnieuw in mandaat zal worden geïndiceerd. Maar het is van belang eerst ervaring op te doen met de nieuwe grenzen aan de zorg binnen de nieuwe domeinen alsmede met de verschillende manieren van vaststellen van behoefte aan ondersteuning en zorg binnen de verschillende wettelijke kaders. Tegen die tijd zal ik me uiteraard ook buigen over de vraag hoe in mandaat voorbereide indicatiebesluiten moeten worden getoetst. Ik ben het met de leden van de PVV eens als zij naar voren brengen dat de omvang van de geconstateerde upcoding en/of fraude, die overigens wel op grotere schaal plaatsvindt dan deze leden melden, geen aanleiding kan zijn voor het voor eens en altijd afschaffen van mandaat, maar daarvan is dan ook geen sprake.

Met de nieuwe eis dat logeren alleen mag bij een toegelaten instelling wil de regering bereiken dat de ruimte blijft bestaan om bij logeren gebruik te maken van innovatieve woonvoorzieningen en er duidelijkheid ontstaat over het kwalitatief aanwenden van zorggeld voor respijtzorg. De regering wijst in dit verband op de discussies die in het verleden zijn ontstaan over bijvoorbeeld reizen naar het buitenland of een weekend weg waarbij ook de verblijfkosten werden gefinancierd uit het persoonsgebonden budget (pgb). De leden van de PVV-fractie vinden (verre) reizen naar het buitenland die betaald worden met een pgb ook ongewenst, maar zij vinden de oplossing van de regering veel en veel te rigoureus. De goeden lijden onder de kwaden. Het gaat de leden van deze fractie namelijk om het logeren in eigen land voor (met name) gehandicapte kinderen, ter ontlasting van de ouders. Dit hoeft dus helemaal geen instelling te betreffen. Heeft de regering een oplossing die wel de mogelijkheid voor de buitenlandse reizen, maar niet het logeren in eigen land bij particulieren, afsnijdt?

Net als in de huidige situatie kunnen budgethouders overal gaan logeren waar ze willen en hun zorg op die locatie regelen en krijgen. Daarin verandert niets. In de lagere regelgeving zijn goede tarieven opgenomen die een budgethouder kan afspreken met degene die tijdens het logeren in de zorg voorziet. Waar het de regering om gaat is of de kosten van het overnachten, naast de kosten van de aldaar geleverde zorg, ook altijd uit het pgb moeten worden betaald. De regering vindt het onwenselijk dat, naast de zorg, ook de kosten van de overnachting van het logeren bij familieleden, in een bungalowpark of in het buitenland uit een pgb worden bekostigd. Om deze soms perverse situaties te voorkomen is gezocht naar een passende maatregel. Andere mensen betalen ook de hotelkamer, het bungalowpark en overnachten om niet bij opa en oma. Het gaat erom dat zorg aldaar beschikbaar is en uit het pgb kan worden betaald. De kosten van het overnachten moeten in de genoemde voorbeelden logischerwijs voor eigen rekening zijn.

De kosten van het overnachten kunnen wel ook uit het pgb worden betaald als de budgethouder verblijft (logeert) bij een (WTZi) toegelaten aanbieder. Een WTZi-toelating brengt naar mening van de regering een beperkt aantal zaken met zich mee die goed verdedigbaar zijn. Een WTZi-toelating vereist dat een instelling beschikt over een cliëntenraad, een onafhankelijke regeling van intern toezicht die is vastgelegd in de statuten, een ordentelijke en controleerbare bedrijfsvoering en een jaarlijks verslag over de manier waarop de instelling geld heeft besteed.

Op het moment dat een kwetsbare budgethouder de nacht doorbrengt op een andere plek dan thuis, dan acht de regering dit geen onredelijke eisen en waarborgen. Via een cliëntenraad kan de budgethouder (of diens vertegenwoordiger) inspraak hebben. Dat vanuit een instelling een Raad van Toezicht vinger aan de pols houdt is ook een waarborg voor verantwoorde zorg. Vanuit deze beide perspectieven, en met een jaarlijks verslag, wordt onafhankelijk gereflecteerd op het handelen van de instelling waar de budgethouder de nacht doorbrengt. Overigens mogen kleinere zorgaanbieders volstaan met een beperktere accountantsverklaring (een samenstellingsverklaring of een beoordelingsverklaring).

Een instelling (bijvoorbeeld een zorgboerderij met dagbesteding) die al AWBZ-zorg levert, moet ook overigens nu, zonder WTZi-toelating, al aan de eisen van de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector voldoen. Dit zijn eisen, zoals het zorgen voor verantwoorde zorg, het bespreken van het zorgplan met de cliënt, het beschikken over een klachtenregeling en het jaarlijks verslag doen van het gevoerde beleid en de kwaliteit van zorg. Bovenstaande geldt niet voor solistisch werkende zorgverleners.

Kortom, een budgethouder kan overal logeren. Bij een WTZi-toegelaten aanbieder mogen ook de kosten van de overnachting worden betaald uit het pgb. De eisen die deze toelating met zich meebrengt zijn goed verdedigbaar en zorgen voor een extra waarborg op de kwaliteit en bescherming van de budgethouder.

De leden van de PVV vragen specifiek naar logeeropvang bij particulieren. Als de particulier er niet voor kiest een WTZi aanvraag te doen kan hij nog steeds een goed uurtarief met de budgethouder afspreken voor de verleende zorg tijdens het logeren. Het gaat alleen om de kosten van het logeren zelf die dan niet vergoed worden vanuit het pgb.

De regering realiseert zich dat niet iedere aanbieder op 1 januari 2015 een toelating heeft kunnen regelen, zodat haar budgethouders naast de zorgkosten ook de kosten van de overnachting bij de SVB kunnen declareren. Daarom is met zorgkantoren afgesproken dat het voldoende is dat een budgethouder op 1 januari 2015 een verklaring van de aanbieder kan laten zien waaruit blijkt dat de aanbieder een aanvraag in werking heeft gezet of zal laten zetten. Met die verklaring kunnen naast de zorgkosten ook de kosten van de overnachting bij de SVB worden gedeclareerd. Uiterlijk1 mei 2015 moet de budgethouder laten zien dat de toelating door de aanbieder daadwerkelijk is geregeld.

Op de vraag van de leden van de PVV-fractie hoe de regering het zelfbeschikkingsrecht garandeert nu de specifieke rechten voor cliënten uit de wet zijn gesloopt, meldt de regering dat zij met de voorgestelde bepalingen uit de Beginselenwet, die waren overgenomen in artikel 8.1.1. van de Wlz, een steun in de rug wilde geven door een aantal concrete onderwerpen te benoemen die in de zorgplanbespreking aan de orde moesten komen. De wens van de cliënt over de invulling van die aspecten van de zorg was daarbij leidend. In het door de Tweede Kamer aanvaarde wetsvoorstel Wlz is de mogelijkheid opgenomen om die onderwerpen in een AMvB op te nemen. De regering zegt voornemens te zijn dat ook te doen. In de Wlz is de mogelijkheid geëxpliciteerd om als cliënt voorafgaand aan de zorgplanbespreking ook zelf een persoonlijk plan te maken. Hiermee wordt de eigen regie van de cliënt nog eens extra onderstreept. De leden van PVV-fractie merken naar aanleiding hiervan op dat in een zorgplan de afspraken met de cliënt staan en niet de wensen van de cliënt gebaseerd op diens verblijfsrechten. Dat is nogal een verschil. Als het gaat om douchen staan bijvoorbeeld de dagen van de week opgesomd waarna een huis maandag tot en met zaterdag kan doorhalen en kan zeggen: «bij ons wordt alleen op zondag gedoucht». In het geval van de wettelijk verankerde verblijfsrechten geeft de cliënt aan wanneer en hoe vaak hij wil douchen. De leden van deze fractie krijgen de indruk dat de regering wel heel gemakkelijk afstapt van de wenselijkheid van in de wet vastgelegde verblijfsrechten, te meer omdat de regering deze verblijfsrechten in haar kwaliteitsbrief benoemt als belangrijkste speerpunt om de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen te verbeteren. Hoe gaat de regering de kwaliteit in verpleeghuizen nu naar een hoger niveau brengen? En, zoals hierboven eerder ook gevraagd, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de verblijfsrechten zoals eerder in artikel 8.1.1 genoemd, niet worden afgezwakt in een AMvB? Kan de regering per verblijfrecht aangeven welke verzwakking zij acceptabel vindt?

Ik ben het volledig eens met de leden van de fractie van de PVV wanneer zij stellen dat in een zorgplan de afspraken met de cliënt horen te staan. Uitgangspunt voor het maken van die afspraken is de wens van de cliënt, en dat vloeit voort uit het zelfbeschikkingsrecht dat hij van rechtswege heeft. Het kan dus niet zo zijn dat een cliënt de bepalingen uit de Beginselenwet nodig heeft voordat een zorgaanbieder hem tegemoet moet komen in zijn wens om dagelijks te douchen. Wanneer een cliënt dat graag wil, omdat het voor hem een belangrijk onderdeel van zijn waardigheid is, zal een zorgaanbieder zijn uiterste best moeten doen om hierbij te ondersteunen. Ik wijs er daarnaast op dat bepalingen uit een amvb net zoveel rechtskracht hebben als bepalingen op het niveau van een wet wanneer een cliënt zich daarop wil beroepen. Van een afzwakking is derhalve geen sprake.

Financiële aspecten

Op het verzoek van de leden van de PVV-fractie om in het overzicht van de zorguitgaven (tabel 7.1 uit de memorie van toelichting) de post «structureel» op te nemen, meldt de regering dat het niet mogelijk is inzicht te geven in het structurele uitgavenniveau van de Wlz. De leden van de PVV-fractie merken naar aanleiding hiervan op dat het hoogst ongebruikelijk is dat de regering de Kamer niet informeert over structurele verwachtingen als het om uitgaven gaat. De Kamer heeft een recht op informatie. Zij wensen deze informatie dan ook alsnog te ontvangen en zien graag de kolom «structureel» toegevoegd aan alle tabellen in de Kamerstukken betreffende de Wlz, waar deze kolom door de regering is weggelaten. Het lijkt deze leden immers vanzelfsprekend dat de eerste twee rijen uit genoemde tabel 7.1 uiteindelijk uit de begroting lopen en dus terugkomen in de kolom «structureel» en dat in die kolom de opbrengst van de sluiting van de verzorgingshuizen geen 330 maar 3000 miljoen is, een gigantisch bedrag dat de regering liever niet afgedrukt ziet. Zij verlangen echter wel een open en eerlijke communicatie met de Kamer, die naast een recht op informatie ook een controlerende taak heeft, en vragen daarom nadrukkelijk om het toevoegen en afdrukken van de kolommen «structureel» aan de financiële tabellen.

Anders dan de leden van de PVV-fractie in hun vragen aangeven, heeft de regering bij de presentatie van de verwachte ontwikkeling van de zorguitgaven Wlz in tabel 7.1 van de memorie van toelichting Wlz niet bewust een kolom «structureel» weggelaten. Het kabinet heeft de structurele netto effecten van extramuralisering onder meer helder benoemd in de nota naar aanleiding van het nader verslag Wlz (TK 2013–2014, 33 891, nr. 12, blz. 64). Daarbij heeft zij ook gedetailleerd inzichtelijk gemaakt hoe de netto besparingen zijn opgebouwd voor de periode 2015–2018. In tabel 7.1 van de memorie van toelichting Wlz is de kolom «structureel» echter weggelaten omdat, zoals aangegeven in de memorie van antwoord Wlz (EK 2014–2014, 33 891, F), de zorguitgaven jaarlijks voor loon- en prijsontwikkelingen zullen worden aangepast.

Zoals bekend maakt het CPB voorafgaand aan een kabinetsperiode een middenlange termijnraming (MLT). In de formatie maken partijen een afspraak over intensiveringen/ombuigingen afgezet tegen deze MLT-raming. Formeel kan er dus voor de zorguitgaven Wlz, inclusief loon- en prijsontwikkelingen en inclusief groeimiddelen geen structureel niveau worden bepaald. Het kabinet kan wel aangeven dat de structurele Wlz-uitgaven aan lage zzp’s (naar verwachting vanaf 2016) nihil zullen zijn, vanwege de geleidelijke uitstroom van cliënten op deze plekken. Onderstaande tabel licht de structurele uitgavenontwikkeling toe, exclusief de loon- en prijsontwikkelingen na 2017 en exclusief de groeimiddelen.

De regering heeft, zoals aangegeven, de structurele netto-effecten van extramuralisering helder benoemd in de nota naar aanleiding van het nader verslag Wlz (TK 2013–2014, 33 891, nr. 12, blz. 64). Daarbij heeft zij ook inzichtelijk gemaakt hoe de netto besparingen zijn opgebouwd voor de periode 2015–2018. Ten opzichte van tabel 7.1 uit de memorie van toelichting Wlz is daarbij rekening gehouden met geactualiseerde cijfers over aantallen cliënten en met de verzachtingen uit het zorgakkoord van april 2014 op terrein van VV4 en VG3. Het kabinet heeft daarbij aangegeven dat de bruto besparing op de Wlz-uitgaven oplopen naar 1,8 miljard in 2018, waar tegenover extra kostenposten staan doordat mensen langer thuis wonen. Rekening houdend met de derving aan intramurale eigen bijdragen en de compensatie voor Wmo, Zvw en huurtoeslag is in 2018 een netto-besparing te verwachten van € 330 miljoen. In onderstaande tabel heeft het kabinet de kolom «structureel» toegevoegd aan de eerder gepresenteerde tabel B uit de nota naar aanleiding van het nader verslag Wlz. Daarin is te zien dat de structurele besparing op de Wlz-uitgaven oploopt van € 1.800 miljoen in 2018 naar € 2.040 miljoen vanaf 2026. Deze bruto besparing ligt lager dan het bedrag voor lage zzp’s dat is opgenomen in tabel 7.1 (€ 2,8 miljard), omdat in tabel B rekening is gehouden met de verzachtingsmaatregel voor VV4 en VG3. De netto besparing loopt op van € 330 miljoen in 2018 naar € 360 miljoen structureel vanaf 2026.

Ook merkt het kabinet op dat zij reeds in de bijlage bij haar brief aan de Tweede Kamer van 25 april 2013 over de hervorming van de langdurige zorg (TK 2012–2013, 30 597, nr. 296) inzichtelijk heeft gemaakt in welk tempo de afbouw van het aantal lage zzp’s zal verlopen. Ook daarbij is helder het structurele aantal cliënten inzichtelijk gemaakt dat, gegeven de afspraken uit het regeerakkoord, valt onder het beleid van langer thuis wonen.

Onderstaande tabel presenteert de financiële effecten van de maatregelen uit het Regeerakkoord, inclusief de bijstellingen in latere akkoorden. Het overzicht is geactualiseerd ten opzichte van de tabel in de nota naar aanleiding van het verslag Wlz (TK 2013–2014, 33 891, nr. 9) over de taakstellingen in de langdurige zorg. Ten opzichte van die tabel heeft het kabinet in 2015 en 2016 extra middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor de huishoudelijke hulptoelage, waarmee gemeenten de mogelijkheid krijgen om arbeidsplaatsen in de huishoudelijke hulp te behouden. Dit betreft een kasschuif binnen de regeerakkoordmaatregel Intensivering arbeidsmarkt zorg. Tot slot is een bedrag aan groeiruimte boven demo 2018 ingezet.

In onderstaande tabel is tot slot zoals gevraagd de kolom «structureel» toegevoegd. Daarmee is voldaan aan het verzoek van de leden van de PVV-fractie om inzicht te geven in de structurele effecten van de maatregelen die zijn opgenomen in de Kamerstukken Wlz.

In antwoord op de vraag naar de structurele opbrengst van de extramuralisering en het totaal aan (gespecificeerde) verzachtingen, merkt de regering op dat voor de vaststelling van de kaders met betrekking tot de hervorming van de langdurige zorg, de effecten van het extramuraliseringsbeleid opnieuw integraal zijn doorgerekend, waarbij actuele en meer gedetailleerde gegevens over aantallen cliënten en de kosten van intramurale respectievelijk extramurale zorg zijn gebruikt. De nieuwe integrale doorrekening leidt per saldo tot een netto besparing van extramuralisering op de zorguitgaven die geleidelijk oploopt tot ruim € 300 mln. structureel vanaf 2017. Deze meerjarige effecten zijn verwerkt in het totaal budgettair kader van de hervorming van de langdurige zorg. De nieuwe integrale doorrekening vervangt daarmee de oorspronkelijk ingeboekte netto besparingen en verzachtingen. Zoals aangegeven in tabel A van de nota naar aanleiding van het tweede nader verslag Wlz5 bedroeg het totaal aan ingeboekte (gespecificeerde) verzachtingen een bedrag dat opliep van € 66,3 miljoen in 2015 tot € 420,8 miljoen in 2018. Een van de redenen waarom de oorspronkelijk ingeboekte bedragen niet aansluiten op het bedrag dat nu resulteert uit de actuele integrale doorrekening is dat de raming van de effecten van de extramuralisering op verschillende tijdstippen is bijgesteld. De leden van de PVV-fractie willen dit antwoord kunnen controleren en vragen daarom om de toevoeging van de kolommen «structureel».

Het kabinet heeft de structurele opbrengsten van extramuralisering aangegeven in tabel B bij het voorgaande antwoord. In deze tabel is rekening gehouden met de verzachtingen uit de zorgakkoorden van 2013 en 2014. Aan deze tabel is de kolom «structureel» toegevoegd. Daarmee is de opbouw van de structurele netto-besparing van extramuralisering (€ 360 miljoen vanaf 2026) toegelicht.

1.2 SP-fractie

Toegang tot zorg

De leden van de fractie van de SP hebben aangegeven van mening te zijn dat, gezien het hoge tempo van behandeling en gezien de veelvuldige amendering, van een gedegen behandeling geen sprake kan zijn, waardoor het de Eerste Kamer wordt bemoeilijkt om de deugdelijkheid en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel goed te beoordelen. Ook andere fracties hebben op de fragmentarische behandeling gewezen. Het antwoord van de regering – «Ik zie wel het gegeven dat de wet in een hoog tempo moet worden bestudeerd, al geeft de periode tussen het aannemen van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 25 september jl. en de behandeling in uw Kamer op 25 november a.s. ruim de gelegenheid het wetsvoorstel gedegen te bestuderen en te behandelen» – wekt verbazing. Gezien het belang van het wetsvoorstel en de consequenties voor het wel en wee van veel mensen die met grote veranderingen in en onzekerheid over hun woon- en zorgsituatie worden geconfronteerd, zou een goede analyse van de uitvoerbaarheid van de geamendeerde wet plaats moeten vinden. Daarvoor is tijd nodig en die tijd (voor onderzoek en reflectie) is de Kamer niet gegund. Voor de behandeling van een vergelijkbare stelselwijziging, de Zorgverzekeringswet (Zvw) in 2005, werd ruim zes maanden uitgetrokken. Daarnaast blijken juist in het voorliggend wetstraject van dag tot dag nieuwe koerswijzigingen en nieuwe onzekerheden op te duiken voor steeds weer andere groepen, zodat het schier onmogelijk is het overzicht over het geheel up-to-date te houden. Dat daarnaast (zoals ook enige malen in de memorie van antwoord wordt vermeld) de Tweede Kamer in allerlei brieven op de hoogte wordt gebracht en de leden van de Eerste Kamer maar moet raden waar de relevante correspondentie te vinden is, bevordert een soepele behandeling ook niet. Graag krijgen de leden van de SP-fractie een serieus commentaar hierop.

De regering begrijpt dat de leden van de SP-fractie het tempo van de behandeling van dit wetsvoorstel als hoog ervaren en dat zij het wetsvoorstel gedegen willen bestuderen en behandelen. De regering blijft van mening dat het verantwoord is dat deze wet op 1 januari 2015 in werking treedt. De voorbereiding was gedegen door de intensieve consultatie van de betrokken veldpartijen, waaronder de patiënten- en cliëntenorganisaties, fraudetoetsen en adviezen van diverse colleges waaronder de Raad van State. Met alle bij de uitvoering betrokken partijen is uitvoerig overlegd over invoering van de wet per 1 januari 2015. In de praktijk zal vanaf dat moment sprake zijn van een geleidelijke omslag; alle partijen zijn nu druk doende zich voor te bereiden op de implementatie. Het verlaten van dit pad levert geen voordelen op, noch voor de cliënt noch voor de betrokken uitvoerende partijen. De leden van de SP-fractie merken op dat hen onvoldoende tijd wordt gegund voor de behandeling van dit wetsvoorstel. Zoals de regering in eerdere beantwoording aangaf, is zij van mening dat er wel degelijk sprake is van voldoende voorbereidingstijd. In de antwoorden wordt inderdaad regelmatig verwezen naar brieven die naar de Tweede Kamer zijn gestuurd (met vindplaats). Ik meen dat het ook voor uw Kamer van belang is om op de hoogte te worden gehouden van correspondentie met de Tweede Kamer. Ik zal in overweging nemen om voortaan brieven aan de Tweede Kamer die gaan over de Wlz, in afschrift aan uw Kamer te doen toekomen.

Uitvoerbaarheid en zorgvuldigheid staan in ieder geval voor de leden van de fractie van de SP voorop en daar zijn de vragen dan ook grotendeels op gericht. Op verzoek van de fractie van D66 is in de memorie van antwoord een poging gedaan om een overzicht te geven van alle zorgvragende doelgroepen.6 De leden van de SP-fractie hebben hierover nog vragen. Er wordt vermeld dat in het overgangsjaar 2015 het aantal zorgprofielen nagenoeg hetzelfde zal zijn als de huidige zorgzwaartepakketten. Het streven is om daarna het aantal zorgprofielen te beperken. De leden van de SP-fractie zouden graag een overzicht willen hebben van alle op dit moment nog geldige zorgzwaartepakketten in de huidige AWBZ met, voor hun begrip, een duiding van het bijpassende (ziekte) beeld.

Bijlage 1 bevat alle op dit moment nog geldige zorgzwaartepakketten in de huidige AWBZ, waarbij een globale duiding is gegeven van het bijpassende (ziekte)beeld. De volledige omschrijving van de zorgzwaartepakketten is vastgelegd in de Regeling zorgaanspraken.

Vervolgens krijgen de leden van de SP-fractie graag per pakket een vermelding wat daarmee gebeurt als de Wlz zijn intree doet. Welke pakketten (de leden van deze fractie zijn zich terdege bewust van het feit dat het om mensen en niet om pakketten gaat, maar bedienen zich nu even voor het gemak van deze terminologie/classificering) gaan zonder enig gedoe over naar de Wlz, welke pakketten krijgen te maken met een verandering en welke dan, en over welke pakketten bestaat nog onduidelijkheid? Hoe worden de verschillende situaties gefinancierd en hoe is de toegang geregeld?

Onderstaande tabel geeft op hoofdlijnen een overzicht van het domein waarbinnen nieuwe cliënten in 2015 met een zorgprofiel behorend bij het huidige AWBZ-zzp na de hervorming van de langdurige zorg terecht kunnen. De financiering is geregeld in het betreffende domein. Voor de Wlz is van belang dat de zorgzwaartepakketten als bekostigingstitel blijven bestaan. De beleidsregels voor zorg in natura worden opgesteld door de NZa en beschrijven wanneer en op welke wijze geld door instellingen is te declareren voor de geleverde prestaties, die door zorgkantoor en instellingen in contracten zijn afgesproken (zorgprofielen). De bekostiging van zorg en ondersteuning op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet vindt plaats vanuit het Gemeentefonds en voor de Zorgverzekeringswet is dat het Zorgverzekeringsfonds.

Het CIZ bepaalt de toegang tot de Wlz. Voor de Jeugdwet en de Wmo 2015 bepaalt de gemeente de toegang. Voor de Zorgverzekeringswet stelt de professional de indicatie. Deze bepaalt wat nodig is en wie de zorg uitvoert.

ZZP

18 min

18 plus

VV01 – 03

n.v.t.

Geëxtramuraliseerd1 (muv VV03 na ziekenhuisopname).

VV04 – 9b

Wlz

VV10

Wlz

Wlz

VG01 – 02

Jeugd

Geëxtramuraliseerd1

VG03

Jeugd

Wlz

VG04 – 08

Wlz

Wlz

LVG01 – 05

Jeugd

Wlz

SGLVG01

Wlz

Wlz

LG01 en 03

Jeugd

Wlz (tot 2016)

LG02 en 04 – 07

Wlz

Wlz

ZG01 aud/vis

Jeugd

Wlz (tot 2016)

ZG02 aud/vis – 04 aud/vis

Wlz

Wlz

ZG05 vis

Wlz

Wlz

GGZ01B – 02B

Jeugd

Geëxtramuraliseerd1

GGZ03B – 07B

Jeugd

Zvw (na 3 jr: Wlz)

GGZ01C – 02C

Jeugd

Geëxtramuraliseerd1

GGZ03C – 06C

Jeugd

Wmo

X Noot

1

Cliënten met dit zorgprofiel kunnen vanaf 2015 een beroep doen op de Wmo 2015 en/of de Zvw.

Expliciet verzoeken de leden van de SP-fractie om een toelichting op de positie van huidige GGZ-cliënten die onder de AWBZ vallen, uitgesplitst naar verschillende zzp-en en een toelichting op de situatie vanaf 1 januari. Tevens zien zij dit graag uitgesplitst naar leeftijd.

Voor de positie van de huidige cliënten in de intramurale GGZ met een AWBZ-indicatie, geldt het volgende:

Cliënten van 18 jaar en ouder

Vanaf 1 januari 2015 bepaalt de duur van het verblijf gericht op behandeling de toegang tot de Wlz. Verblijft een cliënt meer dan drie jaar aaneengesloten in een psychiatrische kliniek? Dan wordt na deze drie jaar de zorg niet langer vergoed op grond van zijn zorgverzekering, maar op grond van de Wlz. Deze voorwaarde geldt niet voor cliënten met een geldige ZZP-B-indicatie die op 31 december 2014 in een psychiatrische instelling verblijven. Zijn gaan per 1 januari 2015 automatisch over naar de Wlz. De Wlz-indicatie krijgt een geldigheidsduur van drie jaar.

Beschermd wonen valt vanaf 1 januari 2015 onder de Wmo 2015. Na 1 januari gaan nieuwe cliënten voor zorg gericht op begeleiding en wonen naar het gemeentelijk Wmo-loket. Voor cliënten die op 31 december 2014 een geldige ZZP-C-indicatie hebben, geldt dat zij op 1 januari 2015 hun recht op beschermd wonen houden. Dit recht geldt voor de nog resterende duur van de indicatie, met een maximum van vijf jaar.

Cliënten tot 18 jaar

De psychische zorg voor kinderen en jongeren met psychische problemen valt vanaf 1 januari 2015 onder de Jeugdwet. Dit geldt ook voor langdurige intramurale ggz. Als een kind of jongere op 31 december 2014 in een psychiatrische instelling verblijft met een geldige ZZP-B-indicatie, kan hij of zij in 2015 in deze instelling blijven zolang de opname noodzakelijk is. Als een kind of jongere een geldige ZZP-C-indicatie heeft, heeft hij of zij automatisch recht op beschermd wonen. Dit recht geldt voor de nog resterende duur van de indicatie, met een maximum van een jaar. Daarna moet de gemeente passende zorg bieden.

Per Saldo11 bepleit dat mensen met een hoog GGZ-C pakket ook direct toegang krijgen tot de Wlz vanuit het leidende principe dat er een gelijke toepassing van criteria en toegang tot de Wlz moet worden verleend. Ook zij hebben levenslang 24 uur per dag zorg in de nabijheid en/of toezicht nodig. Ze zijn dan ook wel voorgesorteerd maar hebben geen directe toegang. Eerst moeten criteria worden uitgewerkt waarop de toegang tot de Wlz getoetst kan worden. Wanneer zijn die criteria klaar? Aangezien het, naar de leden van de SP-fractie aannemen, voor het merendeel mensen zijn die opgenomen zijn, vragen zij wat er met deze groep na 1 januari 2015 gebeurt. Is er de mogelijkheid van een verlengd overgangsrecht totdat de Wlz-criteria beschikbaar zijn? Hoe groot is deze groep?

Het eindperspectief is inderdaad dat GGZ-cliënten op basis van objectieve inhoudelijke criteria toegang kunnen krijgen tot de Wlz. De regering streeft ernaar dit eindperspectief zorgvuldig, doch zo spoedig mogelijk, te realiseren. De inhoudelijke criteria worden thans ontwikkeld. Het Zorginstituut werkt aan een afwegingskader voor de toegang. Naar verwachting is dat kader in het voorjaar van 2015 gereed, waarna besluitvorming hierover en operationalisering (bijvoorbeeld het aanpassen van CIZ-systemen) moeten plaatsvinden. Tot het moment dat er toegang tot de Wlz is op basis van objectieve criteria dragen gemeenten de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning aan alle mensen met een GGZ-C indicatie. De Wmo 2015 biedt daarbij een ruim overgangsrecht: mensen met een GGZ-C indicatie behouden hun recht op beschermd wonen gedurende ten minste vijf jaar of, indien de lopende indicatie voor een kortere periode geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie. Dit robuuste overgangsrecht geeft samen met de gemaakte werkafspraken met veldpartijen over de transitie voldoende waarborgen dat de zorg en ondersteuning doorloopt voor mensen tot het moment dat ze in aanmerking kunnen komen voor de Wlz. De omvang van de groep waaraan Per Saldo refereert is afhankelijk van de vraag wat als een «hoog GGZ-C pakket» wordt beschouwd. Wanneer de GGZ-C pakketten met zwaarte 5 en 6 als een «hoog GGZ-C pakket» worden gezien, dan gaat het om ca. 7.000 indicaties (Bron: CIZ met 1 juli 2014 als peildatum).

De leden van de SP-fractie vragen wat er na 1 januari gebeurt met nieuwe cliënten die ook voldoen aan Wlz-toegangscriteria en psychiatrisch patiënt zijn.

De regering heeft ervoor gekozen om de zorg voor nieuwe cliënten met GGZ-problematiek de eerste drie jaar onder de Zvw te positioneren. Het gaat hierbij om intramuraal verblijf gericht op behandeling. Voor patiënten waarbij het perspectief op (spoedig) herstel en/of een overgang naar ambulante zorg of ondersteuning vrij groot is, is de Zvw het meest passend. Voor de meest kwetsbare GGZ-patiënten wordt ruimte geboden in de Wlz. Daarom is in de Wlz geregeld dat cliënten voor wie na het verstrijken van deze drie jaar is gebleken dat zij intramurale zorg nodig blijven hebben, toegang hebben tot de Wlz. Deze grens van drie jaar is een tijdelijke oplossing tot de invoering van objectieve inhoudelijke toetsingscriteria voor de toegang tot de Wlz. De regering heeft het Zorginstituut gevraagd om haar hierover te adviseren.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering bekend is dat er verscheidene psychiatrische ziekten zijn te benoemen die zich intermitterend voordoen, met goede en ook zeer slechte perioden, waarin zonder meer 24 uur toezicht nodig is. Start met elke terugvalperiode een nieuw driejarig traject, totdat de toegang tot de Wlz kan plaatsvinden of is het denkbaar dat er cumulatie van opnametijd plaatsvindt?

Ja, dat is de regering bekend. In de wet- en regelgeving is daar rekening mee gehouden. In de Zvw is geregeld dat een kortdurende onderbreking van het verblijf de telling voor de driejaarsgrens niet onderbreekt. De telling wordt voortgezet na een onderbreking van maximaal dertig dagen. In de Wlz blijft de indicatie geldig indien een onderbreking niet langer dan negentig dagen duurt. Zo wordt voorkomen dat mensen vanwege korte onderbrekingen in hun opname nooit kunnen doorstromen naar de Wlz, of bij heropname na (snelle) terugval direct weer vanuit de Wlz in de Zvw terecht komen.

Daarnaast krijgen de leden van de SP-fractie graag een toelichting op de situatie van cliënten die zich nu op een zogenaamde sectorvreemde plaats bevinden. Is de regering op de hoogte van dit fenomeen en heeft zij er vertrouwen in dat het CIZ voldoende kennis in huis heeft om mensen uit deze groep adequaat in kaart te brengen?

Ja, de regering kent dit fenomeen. De regering is van mening dat het CIZ voldoende kennis in huis heeft om bij de indicatiestelling het best passende zorgprofiel toe te kennen. Als er sprake is van meerdere gezondheidsproblemen of in termen van de Wlz van meerdere grondslagen, zal het CIZ bezien welke grondslag «dominant» is. De dominante grondslag wordt bepaald door de zwaarstwegende beperkingen in relatie tot de geobjectiveerde zorgbehoefte. Vervolgens indiceert het CIZ in de betreffende situatie het best passende zorgprofiel. Wanneer op enig moment blijkt, dat het zorgprofiel niet (meer) passend is, dan is er reden tot het aanvragen van een herindicatie bij het CIZ. Ter illustratie: aanvankelijk is in het indicatiebesluit als dominante grondslag een somatische aandoening of beperking vermeld, later kan een andere grondslag de dominante grondslag worden, bijvoorbeeld de grondslag psychogeriatrische aandoening of beperking.

De leden van de SP-fractie vragen of er nog meer vergeten groepen zijn opgedoken. Naast de groep van 14.000 extra instromers met een extramurale indicatie en een zodanige zorgzwaarte dat ze waarschijnlijk een beroep kunnen doen op de Wlz, die inmiddels bekend is (klopt overigens de inschatting van deze leden dat het meer kinderen dan volwassenen betreft en wat is de verdeling?) is er ook een groep, die langzamerhand duidelijker contouren krijgt: deze groep heeft nooit een indicatie met verblijf aangevraagd, maar zou daar volgens de toegangscriteria tot de Wlz wel recht op kunnen hebben en is verder wat betreft zorgzwaarte vergelijkbaar met de 14.000. Is de regering op de hoogte van dit gegeven? Wat voor advies heeft zij voor deze groep?

In mijn brief van 9 september 2014 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2013–2014, nr. 2955) heb ik een groep mensen met een verstandelijke handicap gedefinieerd met een indicatie voor ten minste 8 dagdelen behandeling groep per week. Er zijn mensen met een zware zorgvraag, hoofdzakelijk kinderen, welke hun zorg krijgen in een kinderdienstencentrum, maar minder dan 8 dagdelen per week. Dit veelal om zorginhoudelijke redenen. Ik ben in overleg getreden met Ieder(in) en de VGN om deze mensen onder het overgangsrecht Wlz-indiceerbaren te brengen. In samenspraak met deze organisaties heb ik geregeld dat deze mensen voor zover zij niet onder een van de andere vijf doelgroepen Wlz-indiceerbaren vallen, ook onder het overgangsrecht Wlz-indiceerbaren vallen. Verder word ik op de hoogte gehouden van individuele casuïstiek die naar voren komen uit de contacten van het informatiepunt Wlz-overgangsrecht van Per Saldo en Ieder(in). Ook heb ik V&VN en VERENSO gevraagd een vinger aan de pols te houden. Indien aan de orde, zal ik bezien of hiervoor extra maatregelen nodig zijn. Uiteraard is het voor mensen met een zware zorgvraag nu en in 2015 altijd mogelijk om een aanvraag in te dienen bij het CIZ voor Wlz-zorg.

De leden van de SP-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de groep met een multiple-complexe en zware zorgvraag (mcz). Juist voor deze groep is een indicatie op maat van groot belang. Is de regering bekend met de bezwaren die Per Saldo heeft aangevoerd met betrekking tot de rollen van CIZ (stelt een passende indicatie vast waarin wordt voorzien in alle benodigde zorg) en zorgkantoor (start meerzorg-procedure). Met Per Saldo zijn deze leden van mening dat hierdoor onduidelijkheid ontstaat over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen CIZ en zorgkantoor bij het vaststellen van de indicatie en de benodigde zorg. Graag krijgen zij een toelichting hierop.

In de memorie van antwoord op het voorlopig verslag inzake het wetsvoorstel Wet langdurige zorg van 24 oktober jl. ben ik, in antwoord op vragen van diverse fracties waaronder de SP, uitvoerig ingegaan op de uitwerking van het aangenomen amendement-Dik-Faber cs (33 891, nr. 150) en de invulling van de aangenomen motie van het lid Bergkamp (33 891, nr. 102). Het kabinet is van mening dat met de gekozen uitwerking er sprake is van een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling tussen CIZ en zorgkantoor bij de besluitvorming over meerzorg. Deze verdeling van verantwoordelijkheden sluit aan bij de verdeling van verantwoordelijkheden die ik voorsta in de Wlz. De uitgangspunten van de Wlz daarbij zijn eenmalige toegangsbeoordeling door het CIZ, zorgplicht van de Wlz-uitvoerder en zorg op maat in het zorgplan of budgetplan. Ik geef momenteel uitvoering aan dit amendement en deze motie met het oog op operationalisering per 2016. Ik herhaal mijn eerdere toezegging dat ik Per Saldo hierbij zal betrekken. Zoals reeds eerder aangeven, zal ik de Tweede Kamer voor de zomer van 2015 over de voortgang voor informeren.

De leden van de SP-fractie vragen of er nog ontwikkelingen te melden zijn met betrekking tot de financiering van de zorg van de specifieke groep met multiple-complexe zorgvraag, de chronische intramurale beademde patiënten.

Voor de chronisch beademde patiënten in een instelling zijn er bovenop de zzp’s specifieke vaste toeslagen voor chronische ademhalingsondersteuning. Voor cliënten met invasieve beademing is een aanvullende toeslag van ruim € 200 euro per dag beschikbaar. Deze toeslagen blijven ongewijzigd beschikbaar in de Wlz. De functie en vormgeving van toeslagen in de bekostiging van Wlz-zorg zal ik wel betrekken in een brede verkenning die ik met betrokken partijen (vertegenwoordigingen van cliënten, professionals, zorgverzekeraars en aanbieders) op korte termijn zal starten naar de uitgangspunten en doelstellingen van zorgvernieuwing. Hiermee beoog ik verschillende onderwerpen rond zorgvernieuwing (waaronder bekostiging) in samenhang te bezien.

Eerstelijnsverblijf blijft voorlopig via een tijdelijke subsidieregeling onder de Wlz. De leden van de SP-fractie denken dat dit het zogenaamde kortdurende verblijf in een woonzorgcombinatie betreft, bijvoorbeeld ter overbrugging (maximaal 2x6 weken) van een ziekenhuisopname naar huis of om een ziekenhuisopname te vermijden. Is dat correct? Hoe is de toegang geregeld? Het betreft nogal eens spoedzorg; is hierbij een telefoontje van de huisarts toereikend?

De wettelijke basis voor de subsidieregeling eerstelijns verblijf is vastgelegd in artikel 11.1.4 derde lid van de Wlz. Het betreft hier een subsidie voor het verstrekken van medisch noodzakelijk kortdurend verblijf in verband met geneeskundige zorg, zoals huisartsen die plegen te bieden, al dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging of paramedische zorg. Bij het vaststellen van de noodzaak tot kortdurend eerstelijns verblijf wordt de afweging gemaakt of er sprake is van een hulpvraag waarvoor verblijf met 24-uurs toezicht of zorg in de nabijheid onder medische verantwoordelijkheid van de huisarts noodzakelijk is. Daarbij wordt de inschatting gemaakt of binnen korte termijn (maximaal drie maanden) terugkeer naar huis mogelijk is en verblijf niet meer noodzakelijk is. Hierbij is te denken aan medisch noodzakelijk verblijf na een ziekenhuisopname gericht op terugkeer naar de thuissituatie. Er kan ook sprake zijn van opname vanuit de thuissituatie.

De toegang tot deze zorg ten laste van de subsidieregeling wordt in 2015 op eenvoudige wijze geregeld. Er kan bij het regelen van deze zorg sprake zijn van urgentie. Het CIZ indiceert deze zorg op basis van aanvragen van professionals. Het CIZ gebruikt hiervoor een eenvoudig aanvraagformulier die huisartsen in samenspraak met transferverpleegkundigen en/of wijkverpleegkundigen kunnen gebruiken. Het uitgangspunt bij het regelen van de toegang is dat deze zorg kan starten op de datum dat deze zorg wordt aangevraagd. In bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld als de zorg start in het weekend of op een feestdag) moet de aanvraag zo spoedig mogelijk, maar maximaal 5 (kalender)dagen na de start van de zorg bij het CIZ worden ingediend. De ingangsdatum van de geïndiceerde zorg is dan de datum waarop de zorg is gestart.

Graag krijgen de leden van de SP-fractie een nadere toelichting op het gestelde op bladzijde 88 van de memorie van antwoord dat per ministeriële regeling de doelgroep wordt aangewezen die met een extramurale AWBZ- indicatie kan kiezen voor zorg uit de Wlz. Deze regeling is in voorbereiding en zal worden gepubliceerd in de Staatscourant. Over welke doelgroepen gaat het hier? Wanneer wordt deze regeling gepubliceerd? De betreffende groepen moeten, naar de mening van deze leden, voor 1 januari 2015 weten waar ze aan toe zijn.

Bij de Wlz-indiceerbaren gaat het om ca. 14.000 verzekerden met een AWBZ-indicatie voor extramurale zorg die zulke zware gezondheidsproblemen hebben, dat zij in aanmerking zouden zijn gekomen voor een indicatie voor een zzp indien zij deze zouden hebben aangevraagd. Op grond van artikel 11.1.1, zesde lid, van de Wlz kunnen verzekerden die behoren tot bij ministeriële regeling aan te wijzen groepen kiezen voor een indicatiebesluit voor de Wlz. Dit besluit zal het CIZ zonder onderzoek afgeven en is een jaar geldig. De ministeriële regeling wordt op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant en is feitelijk een juridische vertaling van de groepen die zijn genoemd in de brief van 9 september 2014 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 67) en sluit aan bij hetgeen per brief van 9 oktober 2014 is medegedeeld aan uw Kamer (kenmerk 675325-127227-LZ). De brieven zijn op 20 oktober 2014 aan de desbetreffende cliënten verzonden die tot dan toe bij het CIZ bekend zijn. Het CIZ zal dit herhalen voor cliënten die dit jaar op een later moment tot de selectie Wlz-indiceerbaren gaan behoren. Cliënten die met het terugsturen van het antwoordformulier voor het Wlz-overgansrecht kiezen krijgen per omgaande een gelijkluidend indicatiebesluit dat geldig is tot 31 december 2015.

De groep kinderen en jong volwassenen met intensieve behandeling in groepsverband is ten opzichte van de omschrijving daarvan in de brief van 9 september 2014 uitgebreid. Het betreft twee groepen cliënten die ook een indicatie kunnen hebben voor minder dan 8 dagdelen dagbehandeling. Het gaat om cliënten die dagbehandeling krijgen als gedragsproblematiek aan de orde is (aan deze vorm van behandeling ligt altijd een advies van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) ten grondslag) en ernstig meervoudig gehandicapte kinderen die behandeling krijgen zoals omschreven bij de prestatiecode’s H817 (dagbehandeling VG kind emg) of H819 (dagbehandeling VG emg volwassenen). Deze verzekerden zijn administratief alleen herkenbaar aan het type zorg in natura dat zij ontvangen. Om deze reden wordt in de regeling verwezen naar H-codes, zoals vermeld in de Beleidsregel Prestatiebeschrijvingen en tarieven dagbesteding en vervoer AWBZ (CA-300–582) van de NZa. Deze kinderen en jong-volwassenen zijn inmiddels rechtstreeks benaderd door de kinderdienstencentra (KDC’s) waar deze verzekerden hun zorg krijgen. De behandelende zorgverleners zullen de aanvraag van de cliënt mede ondertekenen en de aanvragen van hun cliënten rechtstreeks naar het CIZ sturen. De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland is op 23 oktober 2014 door mij per brief op de hoogte gesteld over de regeling Wlz-indiceerbaren en specifiek over wat de zorgaanbieders hierover moeten weten.

Ook maken de leden van de SP-fractie zich zorgen of de verschillende groepen wel worden bereikt. Hoe worden al deze groepen op de hoogte gebracht van wat er gaande is? Zowel de groepen die (waarschijnlijk) overgaan, als de groepen die voor hun zorgprobleem straks op een andere vorm van financiering zijn aangewezen, hebben recht op goede, duidelijke voorlichting. Doelgroepgericht voorlichting is een vereiste, evenals loketten met duidelijke telefoonnummers waar inlichtingen en adequate antwoorden kunnen worden ingewonnen. Hoe wordt dit geregeld? Graag krijgen zij per doelgroep een toelichting wat er geregeld is.

Zorgvuldige voorlichting naar mensen vind ik belangrijk. Ik informeer cliënten via berichtgeving in kranten, websites, radio, televisie, bijeenkomsten en doelgroepgerichte folders. Daarbij hoort ook het Informatiepunt langdurige zorg en jeugd, waar mensen uit alle doelgroepen met vragen over de wijzigingen per 2015 terecht kunnen. Het informatiepunt is bereikbaar via het gratis telefoonnummer 0800–0126. Via internet www.hoeverandertmijnzorg.nl kunnen cliënten informatie inwinnen over hun situatie. Tevens is er voor de groep van 14.000 mensen die kunnen kiezen voor overgangsrecht, het Informatiepunt Wlz-overgangsrecht ingericht. Met voorlichting van Steffie.nl zal op eenvoudige wijze informatie aangeboden worden voor laaggeletterden over de veranderingen in de zorg. Voor aanbieders is een helpdesk hervorming langdurige zorg beschikbaar en een toolkit met informatie ontwikkeld over de veranderingen, zodat zij hun medewerkers en cliënten kunnen informeren. Voor professionals is een app ontwikkeld met informatie over de veranderingen zodat zij vragen van cliënten en/of hun familie zo goed mogelijk kunnen beantwoorden. Tot slot zullen er vanaf eind november op diverse plaatsen in het land «mobiele vraagbaken» voor cliënten aanwezig zijn. Het doel is dat cliënten hier hun vragen kunnen stellen op locaties, zoals zorg- en verpleeginstellingen, bibliotheken of gemeentehuizen.

Als vervolg op de publiekscampagne zullen cliënten vervolgens door zowel gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren als ZBO’s concreter kunnen worden geïnformeerd over wat er in hun persoonlijke situatie verandert. Diverse wethouders gaven tijdens de gesprekken die ik onlangs met hen voerde aan dat zij de voorlichting naar hun inwoners op verschillende manieren oppakken. De zorgkantoren zullen cliënten die overgaan van de AWBZ naar de Wlz informeren. Zorgverzekeraars informeren betrokken cliënten over het pgb in de Zvw en informeren daarnaast met de polisvoorwaarden alle verzekerden over de aanspraak wijkverpleging binnen het basispakket van de Zvw.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het staat met de instellingen die met de omwenteling te maken hebben. Hoe wordt er met hen gecommuniceerd? Waar kunnen ze heen met vragen?

De zorgaanbieders die te maken hebben met de Wlz worden op meerdere manieren geïnformeerd. De brancheorganisaties, waarbij de zorgaanbieders zijn aangesloten, hebben de verantwoordelijkheid om alle relevante informatie te geven aan hun leden. In aanvulling hierop heeft het Ministerie van VWS voor de zomer, in het kader van de transitie, 10 congressen georganiseerd waarbij zorgaanbieders informatie kregen en vragen konden stellen. Ook is sinds de zomer van dit jaar de website hervorminglangdurigezorg.nl ingericht. Deze website bevat alle beschikbare informatie om zorgaanbieders te ondersteunen bij hun voorbereidingen op de wettelijke invoering van de hervorming van de langdurige zorg, waaronder de Wlz. Aan deze website is een helpdesk voor zorgaanbieders gekoppeld. Verder is er een tweewekelijks cockpitoverleg waarbij alle partijen (cliënten, inkopende en aanbiedende partijen) elkaar spreken over alle aspecten van de hervorming. Ook daar kunnen de zorgaanbieders via hun brancheorganisaties vragen stellen. Tenslotte zal het Ministerie van VWS op 8 december a.s. een congres over de invoering van de Wlz organiseren, waarvoor zich op dit moment ruim 600 deelnemers hebben aangemeld.

Kwaliteit van zorg

De leden van de fractie van de SP hebben een aantal vragen over de rol van de zorgverzekeraars en de positie van de zorgkantoren.

Er wordt in de memorie van antwoord wisselend gesproken over zorgkantoren en Wlz-uitvoerders. Het lijkt erop alsof de termen door elkaar worden gebruikt en er geen onderscheid is. Wat is de relatie en wat is het verschil tussen beide? Hoeveel zorgkantoren zijn er en hoeveel Wlz-uitvoerders? Is er een directe verbinding tussen een zorgkantoor en een zorgverzekeraar? En tussen een Wlz-uitvoerder en een zorgverzekeraar? Kan een zorgverzekeraar een verbinding hebben met verschillende Wlz-uitvoerders?

De uitvoering van de Wlz wordt, voor zover deze niet bij andere instanties wordt belegd, opgedragen aan Wlz-uitvoerders. Voorgeschreven is dat een Wlz-uitvoerder deel moet uitmaken van een (juridische) groep waarvan ten minste één zorgverzekeraar deel uitmaakt. Net als in de AWBZ, zal de verzekerde automatisch worden ingeschreven bij een Wlz-uitvoerder die behoort tot de groep waartoe ook zijn zorgverzekeraar (van de Zvw) behoort. De Wlz-uitvoerder is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wlz voor zijn eigen verzekerden, behalve voor de taken administratie en pgb, die op grond van de wet direct bij het zorgkantoor zijn belegd. Het ligt daarbij in de rede dat de Wlz-uitvoerders die voor een bepaalde regio niet als zorgkantoor zijn aangewezen, hun uitvoeringstaken voor hun verzekerden die in die regio wonen, uitbesteden aan het zorgkantoor.

Nederland is voor de uitvoering van de Wlz ingedeeld in 32 regio’s. Per regio zal een Wlz-uitvoerder worden aangewezen die in die regio als zorgkantoor fungeert voor alle in die regio wonende verzekerden. Er zullen dan ook 32 zorgkantoren komen, waarbij eenzelfde Wlz-uitvoerder in meerdere regio’s als zorgkantoor kan worden aangewezen. Het aantal Wlz-uitvoerders is nog niet bekend. Op dit moment worden de Wlz-uitvoerders opgericht.

De relatie tussen een Wlz-uitvoerder die in een regio niet als zorgkantoor is aangewezen en het zorgkantoor in die regio is vergelijkbaar met die van een opdrachtgever en opdrachtnemer. De Wlz-uitvoerder kan (en zal) taken zoals de zorginkoop uitbesteden aan het zorgkantoor. Daarbij geeft de Wlz-uitvoerder wensen en richtlijnen mee voor de gewenste uitvoering. Het zorgkantoor zal zich verantwoorden over de taken die hij heeft uitgevoerd namens de Wlz-uitvoerder. Een zorgkantoor zal taken voor meerdere Wlz-uitvoerders verrichten: het zorgkantoor koopt bijvoorbeeld zorg in voor alle cliënten die in de regio wonen. Het is aannemelijk dat die inwonenden bij verschillende Zvw-verzekeraars en daarmee ook verschillende Wlz-uitvoerders verzekerd zijn.

Er bestaat derhalve een zeer directe relatie tussen de Wlz-uitvoerder en het zorgkantoor: een zorgkantoor is altijd tevens Wlz-uitvoerder. De relatie tussen zorgverzekeraar en Wlz-uitvoerder/zorgkantoor hangt af van de wijze waarop het zorgverzekeraarsconcern de Wlz-uitvoerder in het concern (dit is de juridische groep) positioneert. Te verwachten is dat de Wlz-uitvoerders zustermaatschappijen van de zorgverzekeraars worden.

Hoe onafhankelijk zijn zorgkantoor en Wlz-uitvoerder van elkaar en van de/een zorgverzekeraar, zo vragen de leden van de SP-fractie. Wie van de drie bepaalt het beleid en wie ziet er op toe? Hebben beide, zorgkantoor en Wlz-uitvoerder, een eigen klachtenprocedure en een eigen cliëntenraad?

De Wlz draagt de uitvoering van die wet op aan Wlz-uitvoerders. Dat zijn rechtspersonen die niet tevens zorgverzekeraar (in de zin van de Zvw) zijn, maar wel deel uitmaken van een (juridische) groep (verder genoemd: concern) waar ook ten minste één zorgverzekeraar in deelneemt. Omdat een zorgkantoor altijd een Wlz-uitvoerder is, kan niet gesteld worden dat een zorgkantoor onafhankelijk van de Wlz-uitvoerders is. De mate waarin de Wlz-uitvoerder (on)afhankelijk is van de zorgverzekeraar, hangt af van de positionering van die Wlz-uitvoerder in het concern en van de binnen deze groep en de bij deze wet en het Burgerlijk Wetboek gestelde regels.

De zorgverzekeraar, de Wlz-uitvoerder en het zorgkantoor bepalen binnen de parameters van de geldende wetgeving en hun onderlinge verhouding hun beleid. Zo dragen in afwijking van het voorgaande de Wlz en het Blz de zorgadministratie en het verstrekken van pgb’s voor alle verzekerden die in een bepaalde regio wonen op aan een door de Minister van VWS voor de desbetreffende regio als «zorgkantoor» aan te wijzen Wlz-uitvoerder. Aangezien het hier gaat om een eigen wettelijke taak van het zorgkantoor, zijn de Wlz-uitvoerders die in een regio niet als zorgkantoor zijn aangewezen, niet verantwoordelijk voor de zorgadministratie en de verstrekking van pgb’s aan hun verzekerden die in de desbetreffende regio wonen en kunnen ze daarvoor ook geen beleid bepalen. Daarvoor is de Wlz-uitvoerder verantwoordelijk die als zorgkantoor voor die regio is aangewezen.

De NZa houdt toezicht op de uitoefening door de zorgverzekeraars en de Wlz-uitvoerders c.q. de zorgkantoren op basis van de Wet marktordening gezondheidszorg. Naar verwachting zullen Wlz-uitvoerders die in een regio niet het zorgkantoor zijn, de uitvoering van hun eigen wettelijke taken voor hun verzekerden in zo’n regio uitbesteden aan het zorgkantoor. Uitbesteding van een wettelijke taak ontslaat degene die de wettelijke taak heeft (i.c. dus de Wlz-uitvoerder) niet van de eindverantwoordelijkheid voor het volbrengen van die taak (i.c. een recht- en doelmatige uitvoering van de aan de Wlz-uitvoerder opgedragen taken). Aangezien het toezicht van de NZa zich dient toe te spitsen op de wettelijk verantwoordelijke, zal de Wlz-uitvoerder naar verwachting in het uitbestedingscontract bedingen dat het zorgkantoor de taken die hij namens de Wlz-uitvoerder verricht recht- en doelmatig uitvoert. Tevens zal de Wlz-uitvoerder naar verwachting bedingen dat het zorgkantoor hem rapporteert hoe hij de uitbestede taken voor de verzekerden van de Wlz-uitvoerder heeft verricht en hoeveel dat heeft gekost en naar verwachting zal gaan kosten. Doet hij dat niet, dan kan de NZa de Wlz-uitvoerder daarop aanspreken. Het voorgaande brengt met zich mee, dat de Wlz-uitvoerder in moet grijpen indien hij constateert dat het zorgkantoor de aan hem uitbestede taken niet goed uitvoert. Ook hier geldt weer dat de NZa kan ingrijpen als dat niet gebeurt.

Aangezien Wlz-uitvoerders en derhalve ook zorgkantoren bestuursorganen zijn, dienen zij ingevolge titel 9 van de Awb te voorzien in een klachtenprocedure. Voor wat betreft een eigen cliëntenraad zij opgemerkt dat de Wlz-uitvoerders op basis van de Wlz in hun statuten moeten voorzien in een redelijke mate van invloed van de verzekerden op het beleid. Aangezien zorgkantoren tevens Wlz-uitvoerder zijn, geldt dit ook voor de zorgkantoren. Daarnaast nemen de zorgkantoren kennis van het cliëntenperspectief door contact met gehandicapten- en patiëntenorganisaties te onderhouden en signalen te ontvangen van individuele cliënten die bij de afdeling zorgbemiddeling van het zorgkantoor binnen komen, de organisatie van regionale bijeenkomsten met diverse cliëntenraden van zorginstellingen en dergelijke.

De leden van de SP-fractie vragen of er voor cliënten met betrekking tot de keus van een Wlz-uitvoerder keuzevrijheid is.

Wlz-verzekerden met een zorgverzekering worden ingeschreven bij de bij de zorgverzekeraar behorende Wlz-uitvoerder. Zij kunnen van Wlz-uitvoerder wisselen door van zorgverzekeraar te wisselen. Dit betekent overigens niet dat de verzekerde dan ook wisselt van zorgkantoor, omdat de zorgkantoren regionaal georganiseerd zijn. De woonplaats is de bepalende factor bij welk zorgkantoor de cliënt terecht komt. Het zorgkantoor dat is gevestigd in de regio waar een cliënt woont, zal de cliënt bedienen.

Zorgkantoren (Wlz uitvoerders?) mogen geen winst maken. Kunnen /mogen ze wel met elkaar concurreren, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Wlz-uitvoerders mogen inderdaad geen winst beogen of uitkeren. Omdat een zorgkantoor een aangewezen Wlz-uitvoerder is voor de inwonenden van de regio, mag ook het zorgkantoor geen winst beogen of uitkeren. Wlz-uitvoerders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wlz voor eigen verzekerden (tenzij taken bij wet aan een ander zijn opgedragen). De Wlz-uitvoerder is gekoppeld aan de Zvw-verzekeraar van de cliënt. Bij de uitvoering van de Wlz concurreren de Wlz-uitvoerders in die zin met elkaar dat de cliënt bij ontevredenheid van zijn Wlz-uitvoerder kan overstappen naar een andere Zvw-verzekeraar en een daaraan gekoppelde andere Wlz-uitvoerder.

De leden van de SP-fractie vragen of de manier waarop iemand verzekerd is (bij welke zorgverzekeraar en met welke polis) bepaalt op welk zorgkantoor/ Wlz-uitvoerder men is aangewezen.

Bij welke zorgverzekeraar iemand verzekerd is, is bepalend op welke Wlz-uitvoerder men is aangewezen. De soort zorgpolis (natura-, resitutie-, of comninatiepolis) bij een zorgverzekeraar is daarvoor niet van belang. Verzekerden kunnen ieder jaar van zorgverzekeraar wisselen, en daarmee ook van Wlz-uitvoerder. Echter, de woonplaats is bepalend voor het zorgkantoor waarop iemand aangewezen is. Het is namelijk regionaal bepaald welk zorgkantoor de cliënt bedient.

Dat geldt in ieder geval voor de taken administratie en pgb, die direct aan het zorgkantoor zijn opgelegd. Andere taken, zoals zorginkoop en zorgplicht, hoeft de Wlz-uitvoerder niet per sé uit te besteden aan het zorgkantoor.

Graag krijgen de leden van de SP-fractie een nadere toelichting op de pilot die zorgverzekeraar DSW met twee zorgkantoren (Wlz-uitvoerders?) zal uitvoeren met het oog op een eventuele schaalvergroting in de toekomst.

DSW is in overleg met het Ministerie van VWS gestart met een pilot die uit drie onderdelen bestaat: een verdere reductie van de administratieve lasten in het proces van de inkoop van langdurige zorg, mogelijke opschaling van regionale zorgkantoren en het ontwikkelen van meerjarencontracten. Kortheidshalve zij ook verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer van 27 juni 2014 (Kamerstukken I 2013/14, 33 891, nr. 13). Zoals toegezegd tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wlz, zullen de voor- en nadelen van de eventuele opschaling van regionale zorgkantoren in beeld worden gebracht. De pilot van DSW dient daar mede toe. Aan de hand van de uitkomsten zal bezien worden of opschaling al dan niet gewenst is en hoe daaraan vorm en inhoud te geven. Tijdens de pilot onderzoekt DSW de gevolgen en benodigde acties van het samenvoegen van de twee zorgkantoorregio’s tot één regio. Het samenvoegen van beide zorgkantoorregio’s van DSW leidt er bijvoorbeeld toe dat met de aanbieders die werkzaam zijn in beide regio’s nog maar één afspraak gemaakt hoeft te worden. Dit leidt vervolgens ook tot één nacalculatie en één accountantsverklaring.

Ook vernemen de leden van de SP-fractie graag of de regering verschil ziet tussen samenwerking in de zorg in de vorm van onderaanneming en het uitlenen van personeel. Zo ja, kan de regering aangeven waar de grens ligt? Is de regering van mening dat de kwaliteitswetgeving op dit punt mogelijk moet worden aangepast?

Voor de kwaliteitswetgeving (de huidige Kwaliteitswet zorginstellingen en het voorstel van wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg, Wkkgz) maakt het niet uit of sprake is van onderaanneming of uitlenen van personeel. De zorgaanbieder (hoofdaannemer of inlener) is en blijft verantwoordelijk voor het leveren van goede zorg, die voldoet aan de professionele standaard. Overigens zijn onderaannemers en ingeleend personeel zelf ook verplicht om zich te houden aan de eisen van de Kwaliteitswet zorginstellingen, de wet Big en de eisen van het voorstel Wkkgz. Op grond van het voorstel Wkkgz krijgen ook zzp-ers een eigenstandige verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg die zij leveren. Indien sprake is van onderaanneming of inlenen van personeel moet de zorgaanbieder ervoor zorgen dat hij zodanige afspraken met de onderaannemer of het ingeleende personeel maakt dat gewaarborgd is dat de onderaannemer of het ingeleende personeel handelt conform alle verplichtingen die rusten op de zorgaanbieder. In het voorstel Wkkgz, dat momenteel ter behandeling ligt in de Eerste Kamer, is als extra eis opgenomen dat de zorgaanbieder met onderaannemers of ingeleend personeel een schriftelijke overeenkomst sluit die waarborgt dat de onderaannemer of het ingehuurde personeel handelt conform alle verplichtingen die rusten op de zorgaanbieder. Dit laat onverlet dat onderaannemers en ingeleend personeel zelf ook verplicht zijn om zich te houden aan de eisen van de Kwaliteitswet zorginstellingen, de wet BIG en de eisen van het voorstel Wkkgz.

Is de regering van mening dat concurrentie tussen zorgaanbieders mogelijk is met de komst van de Wlz, zo vragen de leden van de SP-fractie. Hiermee ontstaat toch een andere economische en ook een andere juridische realiteit dan onder de AWBZ? Is de regering van plan een economische analyse te laten verrichten naar de feitelijke mogelijkheden van concurrentie binnen de Wlz? Ziet de regering (nog) een rol weggelegd voor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) binnen het Wlz-domein? De ACM zag die rol wel voor zichzelf weggelegd met het oog op de mogelijkheden tot concurrentie binnen de (extramurale) AWBZ.

De regering is van mening dat binnen de Wlz, cliënten nog steeds mogen kiezen tussen aanbieders en dat het zorgkantoor de keuze maakt met welke aanbieders een contract wordt gesloten. Er hoeft niet met elke aanbieder een contract gesloten te worden. Bovendien kunnen cliënten die kiezen voor een pgb zelf zorg inkopen bij de door hen gewenste aanbieder. Aanbieders moeten dus blijven concurreren om gecontracteerd te worden door het zorgkantoor of individuele cliënten. Ik ben niet voornemens een nadere economische analyse te laten maken. De ACM houdt op grond van de mededingingsregels toezicht op de concurrentie en de daarmee samenhangende keuzemogelijkheden voor cliënten en zorgkantoren. Dit toezicht zal de ACM ook onder de Wlz uitoefenen.

De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de extramurale zorg. Kan de IGZ deze taak werkelijk waarmaken? De leden van de SP-fractie denken aan al die pgb-houders met hun eigen zorgverleners. Het is belangrijk om op de kwaliteit van de door hen geleverd zorg toe te zien, maar naar de mening van deze leden, is dit ook volstrekt onmogelijk. Graag krijgen zij hierop een reactie.

Pgb-houders kunnen zorg inkopen bij een zorginstelling of BIG-geregistreerde zorgverleners (zoals ZZP’ers) en bij niet-professionele zorgverleners (bijvoorbeeld familieleden). Op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet BIG houdt de IGZ toezicht op de kwaliteit van zorg die wordt geleverd door zorginstellingen en BIG-geregisteerde zorgverleners. De IGZ houdt, net als in de AWBZ, geen toezicht op de kwaliteit van zorg die wordt geleverd door niet-professionele zorgverleners.

De leden van de SP-fractie willen graag weten wat de functie van de Wmo-regiosecretarissen is. Wat is het takenpakket, wie is de opdrachtgever en wie betaalt ze? Betreft het een tijdelijke functie? Vervullen zij ook een signalerende functie naar de centrale overheid? Zijn zij ook aanspreekpunt voor burgers?

De landelijke partijen hebben werkafspraken gemaakt over de hervorming langdurige zorg12. Daarin is opgenomen dat er een regionale aanpak komt voor het faciliteren van de transitie. Per Wmo-regio is door gemeenten en zorgverzekeraars gezamenlijk een secretaris aangewezen die regie voert op het regionale overleg zodat relevante informatie in de regio wordt gedeeld. Ook voert de secretaris regie op het maken van afspraken tussen de gemeenten en zorgverzekeraars en op het overleg over de in de werkafspraken opgenomen scharnierpunten. De secretaris is aanspreekpunt voor de regio en voor VNG, ZN en VWS met betrekking tot de voortgang van de hervorming van de langdurige zorg. De VNG heeft subsidie ontvangen om gemeenten in 2014 en 2015 te kunnen ondersteunen bij de voorbereidingen die gemeenten en de VNG treffen in verband met de veranderingen in de langdurige zorg. Daarbij hoort ook de inzet van de secretarissen tot 1 juli 2015. De secretarissen zijn geen aanspreekpunt voor individuele burgers. De secretaris heeft wel als taak de lokale en regionale cliëntorganisaties te betrekken bij het regionale overleg.

Het lijkt erop dat de regering het onderscheid tussen een mantelzorger en een vrijwilliger niet duidelijk op het netvlies heeft, zo stellen de leden van de SP-fractie. Deze leden vragen wat volgens de regering een mantelzorger is en wat zijn/haar positie in de Wlz is, en wat een vrijwilliger is en wat is zijn/haar positie in de Wlz is.

Het onderscheid tussen mantelzorger en vrijwilliger wordt in de Wlz wel degelijk gemaakt. Een mantelzorger wordt in de begripsbepalingen gedefinieerd als natuurlijke persoon die rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie zorg verleent zonder dat dit beroeps- of bedrijfsmatig geschiedt. Zoals aangegeven in de Wlz wordt onder zorg in dit kader ook overige diensten verstaan, zoals begeleiding. De term vrijwilliger heeft betrekking op iemand die zich in enig georganiseerd verband onbetaald inzet voor anderen. Onderscheidend is dus of de inzet al dan niet voortvloeit uit de bestaande sociale relatie met de persoon die hulp ontvangt. In het wetsvoorstel wordt de eis gesteld dat de contracten tussen Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders bepalingen dienen te bevatten over de betrokkenheid van mantelzorgers en vrijwilligers (artikel 4.2.2. lid 2e). Voor mantelzorgers zijn in het wetsvoorstel voorts specifieke bepalingen opgenomen die toezien op bijvoorbeeld de betrokkenheid bij de zorgplanbespreking (artikel 8.1.1., lid 8) en op de ontlasting van hun taak door middel van logeeropvang (artikel 3.1.1. lid g).

De leden van de SP-fractie vragen of de zorgverzekeraar ook kan vragen om een indicatie-onderzoek door het CIZ. Er wordt vermeld dat er een speciaal loket voor verwijzers komt bij het CIZ. De leden van de fractie van de SP juichen dat idee toe, omdat uit praktijkervaring is gebleken dat het CIZ moeilijk bereikbaar is voor (huis)artsen, het CIZ niet servicegericht is en de daar (althans in het verleden) aanwezige kennis ontoereikend is. Wanneer opent het loket de lijnen, want ook nu al worden (huis)artsen regelmatig geconfronteerd met vragen van verontruste patiënten, die zich afvragen wat er voor hen gaat veranderen na 1 januari 2015. Des te eerder des te beter, is het advies van de leden van deze fractie. Op bladzijde 7 en 8 van de memorie van antwoord wordt ingegaan op fraudebestrijding en de positie van het CIZ daarin. Het is de leden van deze fractie niet duidelijk of het CIZ nu wel of niet een rol heeft bij fraudebestrijding. Anders geformuleerd, is fraudesignalering een taak van het CIZ? Is fraudebestrijding een taak van het CIZ? Zo ja, hoe communiceert zij dat met de indicatie-aanvrager en waar meldt zij een eventueel vermoeden?

Bij een cliënt die zorg ontvangt op grond van de Zvw kan op een gegeven moment sprake zijn van een zwaardere zorgvraag. De wijkverpleegkundige zal dit op enig moment in het contact dat zij met de cliënt heeft over voortzetting van de Zvw-zorg constateren. De wijkverpleegkundige bespreekt met de cliënt dat er een indicatie voor de Wlz bij het CIZ behoort te worden aangevraagd. De zorgverzekeraar kan niet zelf een Wlz-indicatiebesluit voor zijn verzekerde aanvragen, tenzij die verzekerde hem daartoe heeft gemachtigd.

Ter ondersteuning bij de aanvragen van Wlz-indicaties wordt door het CIZ een «Wlz-aanvraag Advieslijn» open gesteld. Deze lijn is bedoeld voor professionals die met ervaren indicatiestellers casuïstiek of eventuele twijfelgevallen kunnen bespreken en zal zo snel mogelijk na 1 januari 2015 operationeel zijn. Op dit moment worden al meerdere (communicatie)instrumenten ingezet, zoals de helpdesk bij het CAK en de website www.hoeverandertmijnzorg.nl.

Het CIZ heeft een duidelijke taak in het kader van de fraudebestrijding en maakt als poortwachter een cruciaal onderdeel uit van de totale zorgketen. Het CIZ heeft weliswaar geen wettelijke opsporingstaak, maar heeft wel een afdeling Fraudebestrijding. Deze afdeling is begin 2013 formeel opgericht. Deze afdeling voert op basis van interne- en externe fraudemeldingen onderzoeken uit. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken worden passende bestuurlijke maatregelen getroffen en/of nadere acties uitgezet in de keten. Het CIZ heeft het Convenant zorgfraudebestrijding van VWS in 2013 getekend en is actief deelnemer binnen de totale zorgketen. Er wordt onder andere samengewerkt met zorgkantoren, de NZa, de ISZW en het OM.

In beginsel communiceert het CIZ hierover niet met de indicatie-aanvragers, maar uiteraard wel met de ketenpartners. De aanvrager, maar ook iedere burger in Nederland, kan uiteraard een melding van fraudevermoedens doen bij het CIZ. De meldingen worden vervolgens door de afdeling Fraudebestrijding in behandeling genomen en zo nodig doorgezet naar andere partners in de keten. De afdeling Fraudebestrijding onderzoekt tevens via datamining proactief de CIZ-databases (aan de hand van risicoprofielen) op onregelmatigheden die kunnen duiden op misbruik/onjuist gebruik of fraude. Vanaf 2015 worden deze taken belegd bij de afdeling Analyse en Advies van het zbo CIZ.

Op bladzijde 50 en 51 van de memorie van antwoord wordt de verantwoordelijkheid binnen de verschillende domeinen toegelicht. Bij inadequate zorgverlenging in de Zvw zijn reguliere klachten- en geschillenregeling van toepassing. In de Wmo kan iemand tegen een besluit van de gemeente op een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning bezwaar en beroep indienen. Tot het moment dat de CIZ een positief besluit neemt voor toegang tot de Wlz is de gemeente verantwoordelijk. Eenmaal onder de reikwijdte van de Wlz valt cliëntondersteuning onder de zorgplicht van het zorgkantoor. Vanwege de versnippering vrezen de leden van de SP-fractie dat het vooral de (kwetsbare) cliënt die zorg krijgt uit meerdere domeinen bemoeilijkt wordt om in beroep te gaan. Is er een overkoepelende instantie die een cliënt zou kunnen ondersteunen bij de hulpvraag en wanneer er sprake is van inadequate zorgverlening?

De verschillende mogelijkheden voor burgers om op te treden tegen beslissingen waarmee zij het niet eens zijn, zijn over het algemeen goed kenbaar. Instanties zijn verplicht – en doen dat ook – om de verzekerde of de cliënt in begrijpelijke taal te wijzen op klacht-, bezwaar- en beroepsmogelijkheden. Klachten kunnen bijvoorbeeld ingediend worden bij een Wmo helpdesk, in persoon of telefonisch, sommige gemeenten hebben een eigen klachtenlijn, een meldpunt «cliëntenbelang» en/of een gemeentelijke Ombudsman. Ook kunnen gemeenten via mail of per post benaderd worden. Onderaan elke beschikking die wordt genomen, ongeacht het wettelijk kader, staat wat iemand moet doen indien hij het daar niet mee eens is. Alle zorgaanbieders beschikken over een regeling voor het in behandeling nemen van klachten. Mensen voor wie deze uitingen te ingewikkeld zijn of die om andere redenen geen kennis (kunnen) nemen van deze informatie, kunnen altijd een beroep doen op cliëntondersteuning. Die is zonder kosten beschikbaar in alle domeinen. Cliëntondersteuning kan vervolgens de juiste weg wijzen voor het indienen van een klacht of bezwaar. Ook kan verwezen worden naar bijvoorbeeld een Juridisch loket, gefinancierd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waar gratis juridisch advies kan worden ingewonnen.

De regering onderschrijft de stelling dat afwenteling tussen domeinen moet worden voorkomen. Het is duidelijk dat afwenteling naar de Wlz door de strenge criteria waarschijnlijk niet zal optreden. Het gaat de leden van de SP-fractie juist om de garantie dat gemeenten en zorgverzekeraars hun verantwoordelijkheid nemen. Graag krijgen zij antwoord op de vraag hoe voorkomen gaat worden dat gemeenten en zorgverzekeraars «onderzorg» gaan leveren.

De verpleging en verzorging zonder verblijf wordt van de AWBZ overgeheveld naar het basispakket. Zorgverzekeraars zijn vervolgens verplicht om deze zorg of de vergoeding van de kosten daarvan in hun zorgpolissen op te nemen. De zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Dit houdt in dat zij bij een naturapolis ervoor moeten zorgen dat de verzekerde zijn aanspraak op zorg tot gelding kan brengen. Bij een restitutiepolis moet de zorgverzekeraar desgevraagd activiteiten verrichten tot het verkrijgen van de zorg en vervolgens de kosten van deze zorg vergoeden. Met andere woorden, er is een garantie dat de cliënt de zorg straks ten laste van het basispakket krijgt.

Gemeenten krijgen met de Wmo 2015 een brede verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van mensen bij participatie en zelfredzaamheid. Gemeenten worden geacht, op basis van een zorgvuldig proces waarin het individueel onderzoek centraal staat, passende ondersteuning te bieden die mensen in staat stelt zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. De gemeente is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid en kwaliteit van deze ondersteuning en legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad.

De leden van de SP-fractie vragen op wie de taak rust om bewuste-keuzegesprekken te voeren. Op basis van welke informatie kunnen mensen een keus maken en hoe vindt de follow-up plaats?

Het zorgkantoor heeft als taak om bewustkeuzegesprekken te voeren. Er zijn verschillende aanleidingen voor een bewustkeuzegesprek. Bij het pgb (of het deel van het mpt dat met een pgb wordt ingevuld) heeft de cliënt feitelijk al de keuze op het pgb laten vallen op basis van algemeen beschikbare informatie en informatie bij de indicatiestelling. Doel van het bewustkeuzegesprek bij het pgb is te bezien of mensen zich inderdaad realiseren wat er komt kijken bij het pgb en het zelf regelen van zorg. Naast een moment van voorlichting van de zijde van het zorgkantoor kan het zorgkantoor ook in persoon beter beoordelen of daadwerkelijk geen van de weigeringsgronden van het pgb van toepassing is.

De cliënten kunnen voor het vpt of mpt kiezen op basis van algemene informatie die beschikbaar is, informatie die het zorgkantoor beschikbaar stelt en informatie die ze ontvangen bij de indicatiestelling. Bij een keuze voor vpt of mpt gaat de cliënt vaak direct in gesprek met een aanbieder. Daarnaast kunnen ook (andere) individuele zorgaanbieders hun specifieke aanbod op vele manieren kenbaar maken. Een follow-up vindt plaats bij de bespreking van zorgplannen en, indien binnen het mpt wordt gekozen om een deel met een pgb in te vullen, budgetplannen.

Kortdurend verblijf, onder de Wlz logeren genoemd, dient plaats te vinden in een gecontracteerde instelling, in principe dus niet op de zorgboerderij of enig ander particulier initiatief dat geen WTZi-toelatingsbewijs kan laten zien. De regering adviseert dat dergelijke instellingen een toelating aanvragen in het kader van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi). De leden van de SP-fractie vragen hoe een dergelijke procedure verloopt en hoeveel tijd, administratie en geld dat kost. Veel pgb-houders zullen graag hun logeermogelijkheid willen blijven behouden en continueren.

In aanvulling op mijn antwoord op de vraag over het logeren van budgethouders van de PVV-fractie (op pagina 4) het volgende:

De eisen die de WTZi-toelating met zich meebrengt zijn goed verdedigbaar en zorgen voor extra waarborg op de kwaliteit en bescherming van de budgethouder. Een WTZi-toelating wordt aangevraagd bij het CIBG. Op de website www.wtzi.nl/toelatingen staat beschreven welke documenten bij een aanvraag bij het CIBG moeten worden aangeleverd. De behandeltermijn is maximaal 16 weken. Aan de aanvraag zijn geen kosten verbonden. Afhankelijk van voor welke zorg/zorgaanbieder de aanvraag wordt gedaan dienen bepaalde documenten te worden aangeleverd. Zo mogen kleinere zorgaanbieders volstaan met een beperktere accountantsverklaring (een samenstellingsverklaring of een beoordelingsverklaring).

Zoals genoemd, realiseert de regering zich dat niet iedere aanbieder op 1 januari 2015 een toelating heeft kunnen regelen zodat haar budgethouders naast de zorgkosten ook de kosten van de overnachting bij de SVB kunnen declareren. Daarom is met zorgkantoren afgesproken dat het voldoende is dat een budgethouder op 1 januari 2015 een verklaring van de aanbieder kan laten zien waaruit blijkt dat de aanbieder een aanvraag in werking heeft gezet of zal laten zetten. Met die verklaring kunnen naast de zorgkosten ook de kosten van de overnachting bij de SVB worden gedeclareerd. Uiterlijk 1 mei moet de budgethouder laten zien dat de toelating door de aanbieder daadwerkelijk is geregeld.

Financiële aspecten

De leden van de SP-fractie hebben voorts vragen over een aantal financiële aspecten.

Op bladzijde 38 van de memorie van antwoord wordt aangegeven dat de hervormingen nodig zijn vanwege de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg: «In de afgelopen decennia is de AWBZ overbelast geraakt; teveel zaken die we ook zelf zouden kunnen regelen, worden uit de collectieve middelen betaald.» Graag krijgen de leden van de SP-fractie een verheldering van deze stelling: welke zaken hadden we ook zelf kunnen regelen?

De regering heeft drie motieven om het stelsel van langdurige zorg te hervormen. Dit is het verbeteren van de kwaliteit van ondersteuning en zorg, het vergroten van de betrokkenheid in de samenleving (meer oog voor elkaar) en de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg en ondersteuning.

In de huidige praktijk wordt bij relatief lichte zorgvragen te vaak gehandeld vanuit een medisch perspectief met minder aandacht voor problemen achter of naast de zorgvraag (bijvoorbeeld eenzaamheid of schuldenproblematiek). De verdergaande specialisatie in de zorg heeft de afgelopen jaren een belangrijke kwaliteitsimpuls tot stand gebracht. Een effect daarvan is echter ook dat de mens wordt «opgeknipt» in domeinen en als geheel met zijn wensen en doelen uit beeld dreigt te raken. Ook wordt de ondersteuning en zorg en daarmee het dagelijkse leven – met alle goede bedoelingen – te vaak onnodig overgenomen door professionals (medicalisering), waardoor mensen te afhankelijk van zorg worden gemaakt. Nederland is toegegroeid naar een situatie waarbij hulp en ondersteuning, zoals huishoudelijke hulp, wordt geboden, terwijl de (financiële) mogelijkheden van de mensen zelf of hun sociale omgeving teveel op de achtergrond zijn gekomen. Ook binnen de zorgverlening thuis of in een instelling wordt te vaak een kloof waargenomen tussen informele en formele zorg.

Met de hervorming wil ik bereiken dat het welbevinden van mensen meer centraal komt te staan, zowel thuis als in instellingen. Het is nodig om meer te kijken naar de persoon in plaats van naar enkel diens aandoening of indicatie. Op die wijze kan met de burger worden bekeken welke informele en formele ondersteuning en zorg het beste bijdraagt aan zijn mogelijkheden en levensdoelen. Dit draagt bij aan het verbeteren van de kwaliteit van ondersteuning en zorg, het vergroten van de betrokkenheid in de samenleving (meer voor elkaar zorgen) en aan de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg en ondersteuning.

Binnen het totale budgettaire kader van de Wlz zullen twee deelkaders worden gecreëerd. Een contracteerruimte voor zorg in natura en een budgetplafond voor pgb. Voor beide leveringsvormen zijn vooraf voldoende middelen beschikbaar. De leden van de SP-fractie vragen waarop deze bewering (op bladzijde 9 van de memorie van antwoord) is gebaseerd. Naar de mening van de leden van deze fractie kan het toch slechts een veronderstelling zijn die nog moet blijken waar te zijn.

Het kabinet heeft op basis van het wetsvoorstel Wlz en historische gegevens over de zorguitgaven de omvang van de contracteerruimte voor zorg in natura en het budgetplafond voor pgb bepaald. Daarmee zijn voor beide leveringsvormen naar verwachting voldoende middelen beschikbaar. Net als in de huidige AWBZ zal het kabinet vervolgens op basis van de feitelijke ontwikkelingen in het lopende jaar bezien of er bijstellingen nodig zijn.

Op grond van de historische zorgvraag worden deze middelen over de zorgkantoorregio’s verdeeld. Deze kaders mogen door de zorgkantoren niet worden overschreden. Wel kan/mag er tussen de contracteerruimte voor zorg in natura en het budgetplafond voor pgb gedurende het jaar geschoven worden, zo vragen de leden van de SP-fractie. Verwacht de regering dat met deze regeling wachtlijsten voor Wlz-zorg tegen het einde van een jaar (als het plafond is bereikt en de contracteerruimte is gevuld) zullen ontstaan? Zo nee, waarom niet en zo ja vindt zij dat acceptabel?

De regering verwacht niet dat er wachtlijsten voor Wlz-zorg zullen ontstaan. Er zijn naar verwachting voldoende middelen beschikbaar voor zowel zorg in natura als voor pgb. Er is derhalve geen reden om vooraf te veronderstellen dat er wachtlijsten zullen ontstaan. Mocht lopende het jaar blijken dat er bij zorg in natura of pgb knelpunten ontstaan die niet door het schuiven tussen beide kaders zijn op te lossen, dan zal het kabinet een nieuwe afweging maken ten aanzien van de budgettaire kaders.

Overproductie wordt niet vergoed. Wat raadt de regering instellingen aan die geconfronteerd worden met de situatie waarin ze geen financiële ruimte meer hebben en toch een cliënt op de stoep hebben staan met een geldig Wlz-besluit, zo vragen de leden van de SP-fractie. Moeten ze toch maar de deur dicht houden? Wie is in een dergelijke situatie eindverantwoordelijke? Waar ligt de zorgplicht?

In de kaderbrief over het macrobudget voor de Wlz (EK 2014–2015, 33 891, nr. 173) is aangegeven dat zorgkantoren in 2015 ook bij de nacalculatie mogen herschikken. Ik heb daarom de zorgkantoren en de zorgaanbieders gevraagd om periodiek met elkaar in overleg te gaan om het budget regionaal optimaal te alloceren. Hierbij is het van belang dat aanbieders die minder zorg leveren dan verwacht tijdig melden dat zij hun budget niet vol zullen maken. Het zorgkantoor kan in dat geval bezien of zij instellingen met overproductie tegemoet kan komen. Het zorgkantoor zal toetsen of de gevraagde hogere productie verantwoord is en beoordelen of de overproductie binnen het beschikbare kader kan worden verrekend met onderproductie. Daarmee wordt ervoor gezorgd dat de beschikbare middelen zo goed mogelijk worden benut en wordt voorkomen dat zorginstellingen onnodig «de deur dicht moeten houden». De zorgplicht ligt bij de Wlz-uitvoerders, maar zij besteden dit in de praktijk uit aan zorgkantoren. Het zorgkantoor kan met de genoemde maatregel zijn zorgplicht effectiever invullen. De eindverantwoordelijkheid blijft bij de Wlz-uitvoerder, die wordt getoetst door de NZa.

De leden van de SP-fractie vragen wat de regering een cliënt aanraadt met een geldig Wlz-besluit, die opteert voor een pgb, dat mogelijk ook al helemaal heeft voorbereid, totdat blijkt dat de Wlz-uitvoerder het budgetplafond heeft bereikt. Wie is in een dergelijke situatie eindverantwoordelijke?

Zowel de contracteerruimte voor zorg in natura als het budgetplafond voor pgb worden op basis van gegevens over de historische zorgvraag zo zorgvuldig mogelijk over de zorgkantoren verdeeld. Gedurende het jaar kan er tussen deze twee kaders worden geschoven afhankelijk van het beroep dat op beide leveringsvormen wordt gedaan. Een zorgkantoor kan dus een eventueel tekort op het pgb verrekenen met het bedrag voor naturazorg mocht daar sprake zijn van onderuitputting. De verdeling tussen zorgkantoren kan ook worden aangepast als bij het ene zorgkantoor sprake is van onderuitputting en bij het andere van tekorten. Ook wordt een klein bedrag aan herverdelingsmiddelen achter de hand gehouden om aan te vullen bij die zorgkantoren die hogere verplichtingen blijken te hebben dan voorzien. Mocht het budgetplafond voor pgb ondanks deze mogelijkheden worden bereikt dan dient het kabinet te bezien of er extra middelen beschikbaar kunnen worden gesteld. De zorgplicht, ook voor de cliënten die opteren voor een pgb, ligt bij de Wlz-uitvoerder. Die draagt dus ook de eindverantwoordelijkheid voor de levering van de zorg.

Met de regering zijn de leden van de SP-fractie van mening dat de kwaliteit van de zorg in intramurale settings omhoog moet. De laatste jaren is vaak noodgedwongen bezuinigd op de kwaliteit en deskundigheid van de verpleging en verzorging. Het opleidingsniveau is omlaag gegaan, want dat was goedkoper. Echter, het bereiken van een hogere kwaliteit door de verpleging en verzorging in verpleeghuizen te laten verrichten door zorgaanbieders met een hoger opleidingsniveau, kost extra geld, wat er naar verwachting van deze leden niet zal komen. Een wrange paradox. Graag ontvangen zij het commentaar van de regering hierop.

Om een betere kwaliteit van zorg te bereiken, draait het niet uitsluitend om hoger opgeleid personeel, maar vooral ook om anders opgeleid personeel. En personeel dat door het management van een organisatie wordt gestimuleerd in het zo goed mogelijk uitoefenen van het vak. Daar wordt in de uitwerking van de Kwaliteitsbrief van 12 juni jl. (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 765, nr. 90) nadrukkelijk aandacht aan besteed. Natuurlijk is het meer inzetten van hoger opgeleid personeel wel een factor die meespeelt, en daarom is het goed dat dit door veldpartijen reeds wordt opgepakt. Zo werkt ActiZ samen met de HBO-Raad en V&VN actief aan de opleiding HBO verpleegkunde Gerontologie-Geriatrie. Er zijn de afgelopen tijd ruim 350 HBO-ers van deze opleiding ingestroomd bij 25 zorgorganisaties.

De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bepaalt de maximale tarieven die passen bij de zorgprofielen (zzp’s). Is de verwachting dat deze naar beneden gaan als het totale budgettaire kader wordt overschreden, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De NZa stelt jaarlijks de maximumtarieven vast die passen bij de zorgprofielen. De zorgkantoren dienen de productieafspraken die zij met aanbieders hebben gemaakt in bij de NZa. De NZa toetst (net zoals in de huidige AWBZ) vervolgens of deze productieafspraken passen binnen de contracteerruimte. Het kabinet heeft op basis van het wetsvoorstel langdurige zorg en historische gegevens over de zorguitgaven de omvang van de contracteerruimte voor zorg in natura en het budgetplafond voor pgb bepaald. Daarmee zijn voor beide leveringsvormen vooraf voldoende middelen beschikbaar. Het is dus niet op voorhand te verwachten dat het totale budgettaire kader zal worden overschreden. Indien gedurende het jaar toch blijkt dat het totale budgettaire kader ontoereikend is, dan is er sprake van een nieuwe afweging voor het kabinet. Het kabinet zal op dat moment bezien hoe de overschrijding kan worden opgelost.

Gezien de vele financiële onzekerheden die met de invoering van de Wlz samenhangen, is het verstandig dat de regering besloten heeft de uitgavenontwikkeling te monitoren. De monitor, die naast de financiële aspecten, ook inzicht zal bieden in de functionering van het stelsel en in de vraag in hoeverre de doelstellingen van de hervorming van de langdurige zorg worden bereikt, zal input leveren voor de periodieke evaluatie door een onafhankelijke partij. Graag vernemen de leden van de SP-fractie welke onafhankelijke partij de regering hiervoor in gedachten heeft. Is deze al aan de slag gegaan om een nulmeting te doen? Zijn de evaluatiepunten ergens duidelijk omschreven? Zo ja, waar? Indien niet, wanneer zal dit wel het geval zijn?

De monitor moet inzicht bieden in het functioneren van het stelsel en de vraag in hoeverre de doelstellingen van de hervorming van de langdurige zorg betreffende de Wlz worden bereikt.

Op basis van deze informatie zal verantwoording worden afgelegd aan beide Kamers over de behaalde resultaten. De monitor is anders dan de periodieke evaluatie. De monitor zal samen met de inbreng van de reguliere overleggen met de Tweede Kamer over de voortgangsrapportages de evaluatiepunten bepalen. Pas nadat de evaluatiepunten en daarbij behorende onderzoeksvragen zijn omschreven zal er een aanbesteding plaatsvinden voor een onafhankelijke onderzoekspartij. Deze partij is daarom nog niet bekend. De eerste periodieke evaluatie zal binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Wlz plaatsvinden.

Het budgettaire kader van de Wlz wordt aangepast voor de zorg aan de al bekende 14.000 cliënten met een extramurale indicatie die voldoen aan het Wlz-profiel. Op bladzijde 3 van de brief van 3 november 201413 passeren een aantal bedragen de revue, waarbij het er naar het oordeel van de leden van de SP-fractie op neer komt dat het kader voor Wlz wordt verhoogd en de kaders voor WMO, Jeugdwet en Zvw worden verlaagd. Graag krijgen zij een tabel waarin de verschuivingen inzichtelijker worden gemaakt. Het gaat over voorlopige schattingen en een dekkingsbedrag. Als deze leden het proberen na te rekenen, lijken er gaten te vallen.

Het klopt dat het kader Wlz wordt verhoogd en de kaders voor Wmo, Jeugdwet en Zvw worden verlaagd. In onderstaande tabel is een integraal overzicht opgenomen van de financiële dekking voor de hogere Wlz-uitgaven door de overheveling van de genoemde groep cliënten.

De nummers in de tabel corresponderen met de genummerde tekstpassages uit de kaderbrief van 3 november 2014 (Kamerstukken I, 2014–2015, 33 891, nr. 173).

Puntsgewijze toelichting tabel:

  • 1. In de kaderbrief is aangegeven dat er met de overheveling van de Wlz-indiceerbaren naar de Wlz een bedrag van € 345 miljoen aan zorguitgaven is gemoeid.

  • 2. De dekking hiervoor komt uit verschillende bronnen. Ten eerste is er sprake van een vermindering van het aantal cliënten dat een beroep doet op het gemeentelijk domein en de Zvw. Naar mijn inschatting zal hierdoor het beroep op zorg en ondersteuning in het gemeentelijke domein en de Zvw afnemen met een bedrag van in totaal € 171 miljoen (€ 25 miljoen Wmo, € 109 miljoen Jeugdwet en € 37 miljoen Zvw). Dit betreft een voorlopige schatting op basis van gegevens van het CIZ over de 14.000 cliënten die een brief zullen ontvangen van het CIZ waarmee zij rechtstreeks in de Wlz kunnen instromen. Op basis van het feitelijk aantal instromers is het mogelijk begin januari een meer nauwkeurige berekening maken van de financiële omvang per kader en voor het gemeentelijk domein per gemeente. De VNG en ZN onderschrijven de verschuiving van deze doelgroep en de budgettaire consequenties die hiermee gemoeid zijn. Momenteel vindt overleg plaats over de wijze waarop de verschuiving van middelen kan plaatsvinden opdat alle partijen hier zo min mogelijk hinder van ondervinden. Ik zal in de decembercirculaire van het Gemeentefonds gemeenten hier ook nader over informeren en over de wijze waarop de bijstelling van het budget voor gemeenten volgend jaar zal plaatsvinden.

  • 3. Daarnaast is een bedrag van € 140 miljoen beschikbaar als dekking. Het gaat daarbij om een budgettaire reservering voor een groep cliënten met een pgb en een extramurale indicatie waarvan op voorhand was te voorzien dat zij bij aanvraag van een Wlz-indicatie aan de toegangscriteria zouden voldoen (en aldus geen beroep zouden doen op het gemeentelijke domein of Zvw, maar op de Wlz).

  • 4. Het restant van de benodigde dekking (€ 34 miljoen) betreft de inzet van een gedeelte van de gereserveerde herverdelingsmiddelen uit mijn brief van 27 juni 2014 (Kamerstukken II, 2013/14, 33 891, nr. 13).

Zijn er nog juridische consequenties aan het licht gekomen met betrekking tot al afgesloten contracten, waarmee zorg voor «de vergeten groep» hier en daar al geregeld was?

Het vereist voor gemeenten, zorgaanbieders, zorgkantoren en CIZ de nodige inspanningen om de zorg voor cliënten met een Wlz-profiel die kiezen voor voorzetting van hun huidige zorg via de Wlz in goede banen te leiden. Met name voor gemeenten speelt dat er een administratieve last gepaard gaat met het bijstellen van gemaakte afspraken met de zorginstellingen. In sommige situaties hadden gemeenten reeds contracten afgesloten die achteraf moeten worden herzien. Er zijn gemeenten die hun afspraken met zorgaanbieders hebben gemaakt onder voorbehoud van goedkeuring van de verordening en het beleidsplan door het gemeentebestuur en eventuele wijzigingen van landelijke wet- en regelgeving. De leden van de VGN is verzocht aan het neerwaarts bijstellen van met gemeente gemaakt afspraken constructief mee te werken. Dat is ook redelijk aangezien de zorg voor de betreffende cliënten aanvullend wordt ingekocht door de zorgkantoren.

De leden van de SP-fractie vragen of het de bedoeling is dat zorgaanbieders pas enkele maanden later hun vergoeding voor de zorg ontvangen en of die periode zelf moeten overbruggen of dat de mogelijkheid blijft bestaan dat zij een bevoorschotting ontvangen (op basis van feitelijk-historisch-productieverloop)?

In het kader van de transitie is eerder dit jaar met het veld de afspraak gemaakt dat onder de Wlz de huidige bevoorschotting in elk geval in 2015 en 2016 gehandhaafd blijft.

Het pgb wordt per 1 januari 2015 via een trekkingsrecht door de SVB rechtstreeks aan de gecontracteerde zorgaanbieders betaald. De huidige praktijk leert dat de doorlooptijd voor het proces tot goedkeuring van zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen van budgethouders door zorgkantoren 3 maanden betreft. Met deze doorlooptijd zal de budgethouder te laat goedkeuring krijgen, waardoor betalingen aan zorgaanbieders in januari en februari 2015 niet door de SVB gedaan kunnen worden. Dit is met name het geval bij mensen van wie de indicatie in de laatste maanden van 2014 afloopt en die om een aansluitende indicatie verzoeken. Doorbetaling van zorgverleners komt hierdoor direct in de knel met gevolg voor de continuïteit van zorg en/of doorbetaling. Onder de mensen die hiermee te maken hebben zitten relatief veel mensen die de zorg thuis organiseren. Ze hebben nu een passende indicatie in functies en klassen en zullen in de toekomst geïndiceerd worden op basis van de nieuwe nog te ontwikkelen Wlz-profielen, die pas later bekend zullen worden. De leden van de SP-fractie vragen of dit probleem bekend is bij de regering en of zij bereid is te zorgen voor goed overgangsrecht.

Het proces van zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen is voor alle partijen nieuw. In de pilot Trekkingsrecht van 2014 blijkt inderdaad dat het in voorkomende gevallen wel eens voorkwam dat zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen heen en weer gingen voordat ze goedgekeurd konden worden. Van die ervaringen is veel geleerd. Momenteel worden van alle bestaande budgethouders de zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen opgevraagd en gekeurd. Het kan voorkomen dat het proces wat langer duurt, maar een periode van 3 maanden zal naar verwachting niet meer voorkomen. Dat opvragen van overeenkomsten gebeurt nu zowel bij budgethouders met een doorlopende indicatie als bij budgethouders met een aflopende indicatie. Indien dat onverhoopt bij laatst genoemde groep niet gebeurt, dan is voor alle partijen duidelijk dat de doorlooptijd beperkt moet zijn. Dit om tijdig te kunnen en omwille van de continuïteit van zorg. Evengoed moet de overeenkomst wel rechtmatig zijn, zorgkantoren en SVB zijn daarin ook afhankelijk van het goed aanleveren door de budgethouder.

De SVB betaalt pas als de overeenkomst is goedgekeurd; de zorgverzekeraar kan pas zorg beëindigen als in Wlz-zorg is voorzien; om in Wlz-zorg te voorzien is een redelijke termijn nodig. Vindt er een verrekening plaats als de zorg geregeld is? Wat is een redelijke termijn?

De fractie doelt op de situatie dat iemand nu zorg op grond van de Zvw ontvangt en straks in aanmerking komt voor een pgb-Wlz. De vraag van de fractie ziet op een goede overgang van zorg tussen deze twee zorgdomeinen, zowel zorginhoudelijk als op juridisch vlak. De continuïteit van zorg moet worden gewaarborgd en ook juridisch moet er sprake zijn van een goede, en werkbare, overgang. Dit vraagstuk heeft mijn volle aandacht. Ik ben hierover in gesprek met de VNG en ZN.

Het volledig pakket thuis (vpt) dekt alle kosten van de zorg en wordt vaak in de vorm van een pgb uitgekeerd. De leden van de SP-fractie vragen hoeveel van de vpt’s niet in de vorm van een pgb wordt uitgekeerd.

Het vpt is evenals het pgb één van de mogelijkheden om een verblijfsindicatie te «verzilveren». Het is daarmee niet zo dat een vpt in de vorm van een pgb wordt uitgekeerd; het zijn twee verschillende naast elkaar bestaande leveringsvormen. In 2014 is er door de zorgkantoren voor ongeveer 6.500 cliënten op jaarbasis een productieafspraak voor een vpt gemaakt.

Bij een vpt worden de verblijfskosten, de kapitaallasten en kosten van eten en drinken niet vergoed. Worden kosten voor eventuele dagbesteding er wel mee vergoed of wordt dat apart door de gemeente met Wmo-geld gefinancierd, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Voor cliënten die een Wlz-indicatie hebben voor een zorgprofiel inclusief dagbesteding geldt dat de dagbesteding vanuit de Wlz wordt bekostigd (ook in het geval een cliënt zorg geniet in de vorm van het vpt). Deze dagbesteding wordt dus niet apart door de gemeente vanuit de Wmo vergoed. De verstrekking van de hotelmatige verblijfskosten (waaronder het eten en drinken) vormen overigens eveneens onderdeel van de verstrekking bij het vpt. De kapitaallasten niet, omdat de cliënt zelf zijn woonlasten betaalt.

Bij een vpt behoudt men de eigen huisarts. De leden van de SP-fractie vragen waaruit de kosten voor medicatie worden betaald. Moet een cliënt met vpt gewoon het eigen risico betalen? Hij/zij betaalt ook al een niet geringe (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage. Is er zicht op de cumulatie? Wat zijn de consequenties? Is er nagedacht over een tegemoetkoming?

De kosten van de medicatie komen in het geval van een vpt ten laste van de Zvw. Een cliënt betaalt een eigen risico over de kosten onder de Zvw vallen, waarbij een uitzondering geldt voor o.a. de kosten van het bezoek van de huisarts. De kosten voor de medicatie vallen voor alle mensen (behalve de mensen die intramuraal zijn opgenomen in een instelling die verblijf en behandeling levert) onder de Zvw. Bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage bij het vpt is rekening gehouden met het feit dat mensen zelf hun woonlasten betalen, maar bijvoorbeeld wel eten en drinken vanuit de Wlz ontvangen.

De leden van de SP-fractie vragen waaruit de kosten voor eventuele ergo- en/of fysiotherapie worden betaald. Uit de aanvullende verzekering? Is het voor cliënten met een Wlz-indicatie überhaupt mogelijk een aanvullende verzekering af te sluiten?

In de Wlz gaat het om behandeling van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard. Voorbeelden van paramedische zorg zijn fysiotherapie, ergotherapie of logopedie. Kenmerkend voor Wlz-behandeling is dat het gaat om een specifieke behandeling in die zin dat deze samenhangt met de aard van de beperking op grond waarvan iemand toegang heeft gekregen tot de Wlz. Fysiotherapie en/of ergotherapie worden dus uit de Wlz betaald als die fysio- en/of ergotherapie nodig is voor behandeling van de beperking op grond waarvan iemand toegang heeft gekregen tot de Wlz. Wanneer de fysio- of ergotherapie op een andere aandoening is gericht, bijvoorbeeld een tenniselleboog bij een zintuiglijke handicap, dan valt de fysio- en/of ergotherapie niet onder de Wlz maar onder de Zvw.

Paramedische zorg (zoals fysiotherapie) is beperkt verzekerd in de basisverzekering van de Zvw. De kosten komen dan voor eigen rekening of komen ten laste van een aanvullende verzekering. Over de mogelijkheid voor Wlz-cliënten om een aanvullende verzekering af te sluiten merk ik het volgende op. De overheid is verantwoordelijk voor de basisverzekering, niet voor de aanvullende verzekering. De derde schaderichtlijn binnen de Europese Unie is van toepassing op de aanvullende verzekering. De Minister van VWS kan daarom geen voorwaarden, zoals acceptatieplicht, opleggen aan deze aanvullende verzekering. De aanvullende verzekering behoort per definitie geheel tot de vrije markt en is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars. Het is aan verzekeraars om te bepalen wat in het aanvullende pakket zit, welk acceptatiebeleid wordt gevoerd en welke prijs ze ervoor vragen.

Het is dus ook aan verzekeraars om te bepalen of zij medische selectie toepassen bij de aanvullende verzekering en of er ten behoeve daarvan formulieren moeten worden ingevuld bij de toelating tot de aanvullende verzekering. In de praktijk blijkt dat in 2014 vier labels (merknamen) van zorgverzekeraars voor een deel van de aanvullende verzekering aanvullende vragen stellen voorafgaand aan de toelating. De toegankelijkheid van zowel basisverzekering als aanvullende verzekering wordt door de NZa als goed aangeduid.

De leden van de SP-fractie vragen wat de subsidieregeling extramurale behandeling inhoudt. Welke behandelingen vallen daaronder? Is dit een al bestaande regeling of betreft het een nieuwe regeling onder de Wlz? Wat zijn de plannen met betrekking tot deze regeling voor de toekomst?

De subsidieregeling extramurale behandeling is bedoeld voor mensen die specifieke behandeling nodig hebben en die geen Wlz-indicatie hebben. Het gaat in feite om voortzetting van de behandeling zoals nu wordt geboden vanuit artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om aanvullende functionele diagnostiek bij mensen met beginnende dementie. Er wordt dan gekeken naar de precieze aard en ernst van de beperkingen en op welke wijze iemand zo lang mogelijk zijn zelfstandigheid kan handhaven. Hierbij behoort dan ook het formuleren van een zorg- of behandelplan. Bij deze diagnostiek kunnen een specialist ouderengeneeskunde en een gedragswetenschapper betrokken zijn. De doelgroep is ten opzichte van de AWBZ gewijzigd. Mensen met een zintuiglijke handicap krijgen deze behandeling vanaf 1 januari 2015 vanuit de Zvw. Kinderen tot 18 jaar met een verstandelijke handicap krijgen deze behandeling vanuit de Jeugdwet. Het gaat binnen de subsidieregeling dan nog om mensen met een somatische- of psychogeriatrische aandoening of beperking, mensen met een lichamelijke handicap en volwassen met een verstandelijke handicap. De behandeling die kan worden geboden is van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke en specifiek paramedische aard en betreft een gelijk pakket aan behandeling zoals deze nu in de Beleidsregels Indicatiestelling AWBZ 2014 zijn beschreven. De regering is voornemens om deze behandeling op termijn onder te brengen in de Zvw. Het Zorginstituut zal hierover een advies uitbrengen.

De leden van de SP-fractie vragen wat de minimale en wat de maximale eigen bijdrage is die een Wlz-geïndiceerde moet opbrengen, zowel bij zorg in natura, intra- en extramuraal, als voor de situatie van vpt, mpt (modulair pakket thuis) of pgb.

Wlz-zorg kan zowel via zorg in natura (gecontracteerde zorg) worden verkregen als met een pgb worden ingekocht. Bij zorg in natura kan het gaan om zorg met verblijf in een instelling, een vpt of een mpt. Een combinatie tussen zorg in natura en een pgb is ook mogelijk, namelijk in het geval een mpt met een pgb wordt gecombineerd.

De minimale en maximale eigen bijdrage is niet alleen afhankelijk van deze leveringsvormen, maar ook van de het inkomen en vermogen van de verzekerde en een eventuele partner. In beginsel wordt uitgegaan van twee vormen voor de eigen bijdrage: een hoge en een lage eigen bijdrage. In 2015 geldt echter dat de ook de zogenaamde extramurale eigen bijdrage blijft bestaan, doch uitsluitend voor het mpt, zodat de huidige situatie van de AWBZ op dit punt een jaar wordt voortgezet. Er zijn bij gehuwden tal van combinaties van leveringsvormen denkbaar. Voor al die situaties wordt in het Blz precies geregeld welke bijdrage in welke situatie verschuldigd is. Hierna wordt in grote lijnen geschetst welke bijdragen gelden.

De hoge bijdrage voor zorg geldt met verblijf en bedraagt in 2015 maximaal € 2.284,60. Deze hoge eigen bijdrage is van toepassing op de ongehuwde verzekerde en voor de gehuwde verzekerden die beiden zijn opgenomen in de instelling. Er geldt voor de hoge eigen bijdrage geen minimum. Daarnaast kent de Wlz ook de lage bijdrage voor zorg met verblijf. De bijdrage geldt in de eerste zes maanden waarin zorg met verblijf wordt genoten en voor situaties waarin slechts een van beide partners zorg met verblijf ontvangt (al dan niet met een partner die een vpt, pgb of mpt ontvangt) of nog een onderhoudsplicht jegens een kind bestaat. Ook geldt de lage bijdrage als één of beide partners een vpt of pgb ontvangen. De lage bijdrage bedraagt 12,5% van het bijdrageplichtige inkomen met in 2015 een minimum van € 158,60 en een maximum van € 832,60 per maand. Indien een verzekerde een pgb heeft, betaalt hij in de Wlz de lage eigen bijdrage minus € 136 per maand.

Vanaf 2016 zullen mensen met een mpt ook de lage eigen bijdrage gaan betalen, minus € 136, zoals dat ook voor mensen met een pgb geldt. In 2015 is dit al het geval indien de verzekerde een mpt met een pgb combineert. In 2015 wordt bij de leveringsvorm mpt echter nog aangesloten bij de eigenbijdragesystematiek die de AWBZ nu kent voor extramurale zorg. Mensen die gebruik maken van een mpt zijn daarvoor een bepaald bedrag per uur of dagdeel zorg verschuldigd. Deze eigen bijdrage kent een inkomens- en vermogensafhankelijk maximum per vier weken, dat kan verschillen voor mensen die wel of juist niet de pensioensgerechtigde leeftijd hebben bereikt en verschilt voor partners of alleenstaanden. De verschuldigde eigen bijdrage (het totaal van de uurbijdragen) voor de ongehuwde verzekerde die een mpt ontvangt, of voor de gehuwde verzekerde die een mpt ontvangt en voor gehuwden verzekerden die beiden een mpt ontvangen tezamen, wordt gemaximeerd op een bedrag per bijdrageperiode (€ 19,40 onderscheidenlijk

€ 27,60), dat afhankelijk van de leeftijd (wel of niet pensioengerechtigd) en de mate waarin het bijdrageplichtig inkomen bepaalde grenzen meer of minder te boven gaat, wordt verhoogd. Die verhoging bestaat uit een bedrag dat gelijk is aan een dertiende deel van 15% van het inkomen (waarin verdisconteerd de zogenoemde vermogensinkomensbijtelling ter hoogte van 8% van het vermogen) dat boven de vrijgelaten ondergrens uitgaat. Voor verschillende groepen van verzekerden is dus, rekening houdende met hun draagkracht, de vrijgelaten ondergrens verschillend.

De eigen bijdrage wordt niet langer aan de voorkant ingehouden; de cliënt krijgt periodiek een rekening van het CAK om de bijdrage te betalen. De pgb-houder krijgt daardoor een in verhouding hoger brutopgb. Graag krijgen de leden van de SP-fractie een bevestiging dat dit alleen een bruto/netto verhaal is en geen verkapte korting/bezuiniging. De meeste pgb-houders weten nog niet hoeveel ze volgend jaar kunnen besteden, terwijl ze ook rekening moeten houden met een forse aderlating omdat de tegemoetkoming chronisch zieken vervalt.

De invoering van het bruto pgb is niet bedoeld als korting of bezuiniging. Onder de Wlz zullen budgethouders ten opzichte van de AWBZ door indexering en het brutopgb zelfs wat meer pgb te besteden hebben, uitgezonderd een kleine groep waarvan de laatste tranche van de budgetgarantie wordt afgebouwd.

De toekomstige financieringswijze en wijze van contractering van de wijkverpleging is nog onduidelijk voor de leden van de SP-fractie. Graag krijgen zij een toelichting op de indeling en daaraan gekoppelde financiering in segmenten. Hoe wenselijk is deze opsplitsing? Deze leden begrijpen niet waarom «Buurtzorg Nederland «, sinds jaar en dag het voorbeeld hoe wijkverpleging zou moeten werken, niet gecontracteerd wordt door CZ. Begrijpt de regering dat wel?

De financieringswijze van wijkverpleegkundige zorg bestaat uit drie segmenten. Het eerste segment van deze bekostiging zal zich moeten richten op de beschikbaarheidsfunctie van de wijkverpleegkundige in de wijk. De invulling van dit segment zal op basis van populatiebekostiging worden vormgegeven. In het tweede – en verruit het grootste – segment zal de verpleging en verzorging worden geleverd in een beperkt aantal zorgcategorieën met een gemiddeld tarief voor groepen cliënten op basis van voor die groep benodigde intensiteit en bijbehorende kosten van zorgverlening. Het derde segment moet zich richten op het belonen van uitkomsten. In dit segment wordt ruimte aan zorgverzekeraars en aanbieders geboden om afspraken te maken over de resultaten van de inzet van zorg. De NZa werkt, in samenspraak met partijen van het onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging, het bekostigingsmodel wijkverpleging voor 2016 uit. Integrale uitvoering van de wijkverpleegkundige is en blijf het uitgangspunt. De bekostiging in drie segmenten staat dit niet in de weg.

Zorgverzekeraars sluiten, om te kunnen voldoen aan hun zorgplicht, contracten met aanbieders van wijkverpleging. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen wijkgerichte zorg, zoals de deelname aan sociale wijkteams (S1) en de zorgverlening zelf (S2). Wijkgerichte zorg is een aparte prestatie in 2015 en heeft een omvang van € 40 mln. Voor de zorgverlening zelf (S2) is in 2015 € 3,1 mld. beschikbaar.

Het proces van contractering is momenteel in volle gang en nog niet afgerond. Ik kan derhalve niet ingaan op de contractering van wijkverpleging door zorgverzekeraar CZ. Daarbij komt dat zorgverzekeraars vrij zijn in de keuze van de te contracteren zorgaanbieders.

Valt de financiering van de wijkverpleging alleen onder de Zvw of wordt ze ook uit de Wlz betaald, in die gevallen dat cliënten een Wlz-indicatiebesluit hebben voor zorg in natura, vpt of mpt? Kan wijkverpleging ook vanuit een pgb-Wlz betaald worden, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De verpleging en verzorging thuis voor mensen met een Wlz-indicatie wordt bekostigd vanuit de Wlz en kan ook met een pgb worden ingekocht.

De leden van de SP-fractie hebben nog een vraag over het mpt. Is dit nu een containerbegrip, dat nog nader moet worden ingevuld, qua inhoud en financiering of is al volledig duidelijk wat daar onder valt en wat de financieringswijze is? Met de brief van 22 september 201414 wordt de Tweede Kamer onder meer geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN). ZN geeft aan dat het vanaf 1 januari 2015 nog niet onmiddellijk mogelijk is het mpt volgens de nieuwe (welke?) condities voor de volledige 100% operationeel te hebben, omdat dit andere expertise en andere werkprocessen bij zorgkantoren vereist. Wat betekent dit nu precies voor de cliënten? De leden van de SP-fractie krijgen hierop graag een nadere toelichting.

In 2015 zal bij de uitwerking van het mpt nauw worden aangesloten bij de huidige mogelijkheid om een verblijfsindicatie om te zetten in zorglevering in functies en klassen. De bekostiging vindt plaats op basis van de NZa-beleidsregels voor extramurale zorgverlening. Daarnaast is het – net als nu – mogelijk om dit te combineren met een pgb. Zorgkantoren hebben aangegeven dat ze mogelijk niet direct al bij de invoering van het mpt in staat zijn om met iedere cliënt een bewustekeuzegesprek te voeren. In 2015 zal ik samen met ZN een ingroeitraject vorm geven dat er toe moet leiden dat het mpt per 2016 volledig operationeel is. Voorafgaand aan de verlening van een mpt voeren cliënt en zorgaanbieder overleg over de invulling van de zorg in de thuissituatie. Ook in de huidige situatie doen cliënt en zorgaanbieder een voorstel voor een invulling van de zorg in de thuissituatie. Bij deze werkwijze wordt in 2015 nauw aangesloten. Zorgkantoren moeten de nieuwe werkwijze, waarbij zij nadrukkelijk een beslissing nemen over de zorglevering thuis, opnemen in hun werkprocessen. De cliënt zal in de beginfase vooral samen met de zorgaanbieder het gesprek voeren over de invulling van de zorg thuis en het zorgkantoor zal daarbij in aanvang meer op de achtergrond aanwezig zijn.

Gegevensuitwisseling

Tot slot hebben de leden van de SP-fractie nog enige vragen met betrekking tot de privacy.

Op bladzijde 59 van de memorie van antwoord staat: «om gemeenten in staat te stellen om ten aanzien van hun inwoners te beoordelen of die in het bezit zijn van een indicatiebesluit van het CIZ wordt een register ontwikkeld waarin deze basisinformatie is ondergebracht. Wat is het doel van dit register met zogenaamde basisinformatie? De toelichting vermeldt dat gemeenten op basis van de informatie actie kunnen ondernemen. Dat klinkt nogal vrijblijvend. Waar berust het register en voor wie is het toegankelijk? Wordt van gemeenten verwacht dat ze periodiek een kijkje nemen in het register? Worden degenen die erin zijn opgenomen daarvan op de hoogte gesteld?

Gemeenten kunnen op grond van artikel 2.3.5, zesde lid van de Wmo 2015, een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling. Gemeenten zullen op grond van artikel 2.3.9. ook periodiek onderzoek uitvoeren om een dubbele verstrekking te voorkomen. Om deze taken uit te kunnen voeren moeten gemeenten kunnen beschikken over actuele informatie over de vraag of een ingezetene beschikt over een geldige Wlz-indicatie. De bevoegdheid om deze bij het CIZ op te vragen is dan ook wettelijk geregeld in de Wmo. Op grond van artikel 4.1.1, vijfde lid, Wmo 2015 is het college bevoegd tot verwerking van gegevens die noodzakelijk zijn voor een oordeel over de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. De cliënt moet hiervoor zijn toestemming hebben verleend. De bevoegdheid van het CIZ om de gegevens te verstrekken, is opgenomen in artikel 4.2.5 Wmo 2015. Ook hiervoor moet de cliënt zijn «ondubbelzinnige toestemming» hebben verleend.

Om gemeenten praktisch te ondersteunen bij het opvragen van de gegevens, ontwikkelt het CIZ een inkijkvoorziening. Gemeenten kunnen het register bij het CIZ raadplegen uitsluitend om te bezien of een ingezetene wel of niet in het bezit is van een Wlz-indicatie. De gemeente kan via deze voorziening geen informatie verkrijgen over de inhoud van het besluit. Gemeenten kunnen ervoor kiezen de inkijkvoorziening ad-hoc te raadplegen, bijvoorbeeld als men een aanvraag behandelt voor een maatwerkvoorziening. Ook kan men met enige regelmaat bezien of cliënten die al een maatwerkvoorziening hebben inmiddels een Wlz-indicatie hebben. Indien dat het geval is, kan een gemeente het gesprek aangaan met de cliënt en tot een oordeel komen of de gemeentelijke voorziening kan worden beëindigd.

Uit de beantwoording van de regering blijkt dat zij van mening is dat de KNMG onnodig bang is dat bijzondere gegevens de gezondheid betreffende, door het CIZ verzameld, terechtkomen bij ambtenaren zonder geheimhoudingsplicht. De Minister wijst er op dat ook die ambtenaren een geheimhoudingsplicht hebben op grond van artikel 2:5 van de Awb en artikel 9.1.2, lid 5 van de Wlz. De leden van de SP-fractie hebben van de KNMG vernomen dat zij er na deze toelichting nog niet helemaal van overtuigd is dat het beroepsgeheim van de arts en de privacy van de cliënt aldus afdoende beschermd blijven. Daarom leggen deze leden nog graag het volgende voor. Dat ambtenaren een geheimhoudingsplicht hebben, is geen voldoende garantie. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de evaluatie van de Wet politiegegevens dat het ongeoorloofd doorbreken van de geheimhoudingsplicht die voor politieambtenaren geldt, vrijwel altijd zonder gevolgen blijft. Het enkele feit dat een ambtenaar een geheimhoudingsplicht heeft, is kennelijk nog geen garantie dat die ook wordt gerespecteerd. Over artsen kan juist wel worden gezegd dat geheimhouding gewaarborgd is. Volgens artikel 21, lid 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens mogen alleen personen die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, dan wel krachtens een overeenkomst tot geheimhouding zijn verplicht over gezondheidsgegevens beschikken. Deze bepaling is de implementatie van artikel 8, lid 3 van de EU Richtlijn 95/46/EG, dat bepaalt dat gezondheidsgegevens uitsluitend mogen worden verwerkt door gezondheidswerkers met een beroepsgeheim of andere personen voor wie een soortgelijke geheimhoudingsplicht geldt. Deze voorwaarde staat ook in artikel 81, lid 1, sub a van het EU voorstel voor de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat een geheimhoudingsplicht van een ambtenaar niet gelijkwaardig is aan het beroepsgeheim van een arts; zij krijgen hierop graag een reactie.

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd om een reactie op het onderscheid tussen de geheimhoudingsplicht van een ambtenaar en het beroepsgeheim van een arts.

De schending door een ambtenaar van zijn geheimhoudingsplicht kan leiden tot het opleggen van een disciplinaire straf. De lichtste disciplinaire straf is een berisping, de zwaarste ontslag. De schending door arts kan leiden tot het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel. De lichte maatregel is een waarschuwing, de zwaarste maatregel de algehele doorhaling van de inschrijving in het BIG-register. Die doorhaling heeft tot gevolg dat de arts zijn beroep niet meer kan uitoefenen. De ambtenaar en de arts kunnen bij schending van hun geheimhoudingsplicht ook strafrechtelijk worden aangepakt. De straf voor die schending is een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 20.250 in 2014). De ambtenaar is niet verplicht tot geheimhouding indien een wettelijk voorschrift hem tot de gegevensverstrekking verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot die verstrekking voortvloeit. Een arts is niet verplicht tot geheimhouding indien de patiënt toestemming heeft gegeven voor de gegevensverstrekking of een wettelijk voorschrift tot die verstrekking verplicht. Het beroepsgeheim van een arts geldt ook voor medische handelingen waarbij de vrijwilligheid om die handeling te ondergaan vanwege een feitelijke of juridische verplichting ontbreekt. Gelet op bovenstaande meent de regering dat er voor de handhaving van zowel de geheimhoudingsplicht van de ambtenaar als van het beroepsgeheim van de arts voldoende waarborgen bestaan.

De KNMG – en ook de LHV in een brief van 2 juni 201415 – pleit ervoor om ambtenaren bij gezondheidsgegevens een «afgeleid beroepsgeheim» te verlenen. Afgeleid van de oorspronkelijke geheimhouder (de behandelende arts, huisarts e.d.). De ambtenaar heeft hiermee ook een afgeleid verschoningsrecht, waarop een beroep kan/moet worden gedaan hetgeen betekent dat de toestemming van de oorspronkelijke geheimhouder nodig is voordat de ambtenaar gezondheidsgegevens op verzoek van derden (andere instanties, leidinggevende e.d.) mag doorgeven. Is de regering bereid ambtenaren dit afgeleide beroepsgeheim te verlenen, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De inspecteurs van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hebben al een afgeleid medisch beroepsgeheim op grond van de Gezondheidswet, de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van het handelen van zorgaanbieders. De inspecteurs van de IGZ kunnen voor de uitoefening van dat toezicht zonder toestemming van de patiënt patiëntendossiers inzien. Het afgeleid medisch beroepsgeheim hangt samen met de bovenbedoelde bevoegdheid (Kamerstukken II 2007/08, 31 122, nr. 20). De uitoefening van die bevoegdheid kan noodzakelijk voor het toezicht op de kwaliteit van zorgaanbieders. De overige ambtenaren zullen niet in dezelfde mate als de inspecteurs van de IGZ, inzage krijgen in individuele patiëntendossiers omdat die voor hun taakuitoefening niet noodzakelijk is. Het afgeleid medisch beroepsgeheim heeft tot gevolg dat een ambtenaar de medische gegevens uit dossiers van medisch beroepsbeoefenaren, niet zonder toestemming van de patiënt, aan anderen kan geven. De ambtenaar zal in principe voor iedere verstrekking van gegevens aan een derde, toestemming moeten vragen aan de patiënt. De regering vindt dat met het oog op de goede uitvoering van o.a. de Wlz en de Zvw ongewenst. De ambtenaar met een afgeleid medisch beroepsgeheim, zal voor gevallen waarin de toepassing van het (afgeleid) verschoningsrecht aan de orde is, de afweging of beroep wordt gedaan op dat recht, aan de medische beroepsbeoefenaar moeten laten, waarvan het beroepsgeheim is afgeleid.16 De regering vindt gezien het bovenstaande een afgeleid medisch beroepsgeheim voor andere ambtenaren dan de inspecteurs van de IGZ, niet noodzakelijk en ook ongewenst.

1.3 GroenLinks-fractie

Financiële aspecten

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de kaderbrief over het macrobudget van de langdurige zorg in 2015, waarin de budgettaire consequenties voor onder meer gemeenten worden toegelicht, inmiddels verstuurd is. Zo niet, acht de regering het wenselijk dat gemeenten en andere partijen slechts een maand voor de invoering van de Wlz beschikken over informatie over de budgetverdeling? Zo ja, kan de regering deze Kamer informeren over de inhoud daarvan?

De kaderbrief over het macrobudget voor de Wet langdurige zorg 2015 is op 3 november 2014 verstuurd naar beide kamers der Staten-Generaal (Kamerstukken I, 2014–2015, 33 891, nr. 173). In deze kaderbrief is aangegeven wat de financiële gevolgen zijn van de uitbreiding van het overgangsrecht tot de gehele groep van 14.000 cliënten met een extramurale indicatie die voldoen aan het Wlz-profiel. Voor de gemeenten geldt dat het beroep op zorg en ondersteuning via de Wmo met € 25 miljoen en de Jeugdwet met € 109 miljoen zal afnemen. Dit betreft een voorlopige schatting op basis van gegevens van het CIZ over de 14.000 cliënten die een brief zullen ontvangen van het CIZ waarmee zij rechtstreeks in de Wlz kunnen instromen. Op basis van het feitelijk aantal instromers is het mogelijk begin januari een meer nauwkeurige berekening te maken van de financiële omvang per kader en voor het gemeentelijk domein per gemeente. De VNG onderschrijft de verschuiving van deze doelgroep en de budgettaire consequenties die hiermee gemoeid zijn. Momenteel vindt overleg plaats over de wijze waarop de verschuiving van middelen kan plaatsvinden opdat alle partijen hier zo min mogelijk hinder van ondervinden. Ik zal in de decembercirculaire van het Gemeentefonds gemeenten hier ook nader over informeren en over de wijze waarop de bijstelling van het budget voor gemeenten volgend jaar zal plaatsvinden.

Toegang en kwaliteit zorg

Klopt het dat de regering onvoldoende zicht heeft op welke andere groepen of individuen dan de eerder besproken 14.000 nog tussen wal en schip kunnen raken? Zo niet, om welke groepen of individuen gaat dit, zo vragen de leden van de fractie van Groen Links.

De regering is van mening dat voorkomen moet worden dat door de hervorming van de langdurige zorg groepen cliënten tussen wal en schip vallen. Ik heb daarom in het voorjaar met alle betrokken partijen werkafspraken gemaakt om de hervorming te begeleiden. Het hoofddoel van de werkafspraken is voorkomen dat mensen tussen wal en schip geraken. Er zijn diverse waarborgen vormgegeven om zo nodig snel te kunnen handelen. Al sinds het voorjaar van dit jaar komt elke twee weken een overleggroep (de «HLZ cockpit») bij elkaar waar signalen worden gedeeld. Daarnaast monitoren de cliëntenorganisaties de effecten van de hervorming op de cliënten. Zij hebben daartoe o.a. meldpunten ingesteld. Deze en andere monitorinformatie komt in de «HLZ cockpit» aan de orde. Voorts zijn er in alle Wmo-regio’s secretarissen ingesteld om partijen in de regio te ondersteunen bij de transitie. Ook zijn er interventieteams ingericht, o.a. op het gebied van wonen (onder leiding van de heer Norder) en de transitie (onder leiding van de heer Terpstra).

In oktober zijn twee oplossingsgericht tafels gestart waar specifiek aandacht is voor Wlz-implementatievragen. Eén «werktafel Wlz» is gericht op invoeringsvragen die leven bij zorgkantoren, zorgaanbieders en professionals. Met de cliënten ben ik op gelijke wijze in gesprek. Hierbij gaat de aandacht vooral naar de effecten voor cliënten. Niet alleen vertegenwoordigers van budgethouders en cliëntenorganisaties zijn hierbij aanwezig maar bijvoorbeeld ook huisartsen, zorgaanbieders en de V&VN. Zo houd ik «10 vingers aan de pols» inzake de implementatie, waarbij ik uiteraard breder dan alleen de Wlz zal kijken. Met deze manier van werken is er voor de diverse partijen een duidelijk «loket» waar zij hun zorgen rond groepen cliënten kunnen melden. Vervolgens is er voorzien in een werkwijze waarbij direct geacteerd kan worden op een signaal. Dat kan betekenen dat een regiosecretaris wordt ingeschakeld, het interventieteam het signaal oppakt of dat het signaal vanuit mijn ministerie moet worden opgepakt. Tot slot merk ik op dat de hervorming van de langdurige zorg zo’n 800.000 cliënten aangaat. Het streven is om uiteraard van te voren zo goed mogelijk alle situaties in beeld te hebben, en veel is inmiddels ook al in beeld. Gezien de grootte van de groep cliënten is het echter onmogelijk alle modaliteiten volledig te voorzien en daarom heb ik bovengenoemd proces vormgegeven.

De leden van de fractie van Groen Links vragen hoe de regering oordeelt over het feit dat ouders nog voordat de parlementaire behandeling is afgerond, worden gevraagd een formulier te tekenen om in aanmerking te komen voor de Wlz, zonder dat ze zicht hebben op de inhoud en consequenties van die keuze. Heeft de regering bij voorbeeld de open brief van 24 oktober 2014 van een bezorgde moeder gelezen?17

Op grond van het overgangsrecht kunnen 14.000 cliënten met een extramurale indicatie en een Wlz-profiel de zorg die zij nu ontvangen via het zorgkantoor blijven ontvangen. Voor een zorgvuldige uitvoering van alle veranderingen per 1 januari 2015 is het voor zorginkoop en pgb-toekenning van groot belang tijdig te weten of de cliënten zorg zullen ontvangen op grond van de Jeugdwet, de Zvw en de Wmo 2015. Het is daarom onvermijdelijk de wensen van cliënten op dit punt al te inventariseren voordat met zekerheid is te zeggen of zij dan zorg zullen ontvangen op grond van de AWBZ of op basis van de Wlz. Overigens heb ik, naar aanleiding van de motie van de leden Keijzer, Bruins Slot en Voortman (motie 30 597, nr. 472, Kamerstukken II, 2014–2015), navraag gedaan omtrent de uiterste datum waarop cliënten moeten aangeven of ze gebruik willen maken het Wlz-overgangsrecht. Hieruit is mij gebleken dat deze reactie tot 1 december kan worden ingestuurd. Dit is toegelicht in mijn brief aan de Tweede Kamer van 13 november jl.

De open brief van een bezorgde moeder is gericht aan het CIZ. Over haar dochter is recent vastgesteld dat zij vermoedelijk zal voldoen aan de Wlz-toegangscriteria. Haar moeder geeft aan een voorkeur te hebben om per 1 januari de zorg van het zorgkantoor te behouden die haar dochter nu heeft. Het kabinet merkt daarover het volgende op. De zorg en hulp voor haar dochter zal in het jaar 2015 hetzelfde blijven. In dat jaar zal het CIZ vaststellen welk zorgprofiel voor haar het meest passend is en een definitieve indicatie afgeven, ervan uitgaande dat zij voldoet aan de Wlz-toegangscriteria. Het zorgkantoor neemt daarna een beslissing over de omvang van de passende zorg.

De regering noemt in haar memorie van antwoord diverse vormen van monitoren en zegt toe een tweetal oplossingsgerichte tafels voor Wlz-implementatievragen in te richten. Er is echter onvoldoende antwoord gegeven op de vraag of de omzetting naar de Wlz onder de bevoegdheden van de Transitiecommissie Sociaal Domein gebracht wordt en waarom daar niet voor gekozen is met het oog op overzichtelijke structuren en eenheid van beleid. Welke bevoegdheden krijgen de oplossingsgerichte tafels, waarover de regering spreekt, zo vragen de leden van de fractie van Groen Links.

Bij het sociale domein gaat het om taken op het gebied van wonen, welzijn, werk en onderwijs die worden gedecentraliseerd naar het gemeentelijk niveau. De zorg die in het kader van de Wlz (en de Zvw) is verzekerd, valt buiten deze scope van het sociale domein. Bij deze zorg gaat het ook om andere partijen, sturingsregimes en een andere verantwoordelijkheidsverdeling. Vandaar is ervoor gekozen de transitie van AWBZ naar Wlz niet onder de bevoegdheden van de Transitiecommissie Sociaal Domein te laten vallen. Met betrokken partijen zijn eerder dit jaar afspraken gemaakt om de transitie gezamenlijk in te vullen en nauwlettend te volgen. Met alle betrokken (cliënt, inkopende en aanbiedende) partijen is een overleg, afstemmings- en faciliteringsstructuur afgesproken. Elke twee weken vindt overleg plaats tussen betrokken partijen waarin alle modaliteiten op het gebied van de transitie aan de orde komen. Ook is er een apart overleg met deze partijen over de communicatie en technische implementatievraagstukken. Indien nodig vindt er bestuurlijk overleg plaats. Dit is voor partijen een toereikende structuur gebleken.

Daarnaast zijn vanuit het perspectief van invoering van de Wlz twee overlegtafels ingericht. De Wlz-implementatietafel gaat over implementatievragen, zoals kaderstelling en planning en duiding van de regelgeving. Hiervoor zijn cliëntenorganisaties, brancheorganisaties van zorgaanbieders en de ZBO’s uitgenodigd. De tweede tafel gaat over vraagstukken op het gebied van de cliënt. Hiervoor zijn cliëntenorganisaties en de beroepsorganisaties van professionals in de langdurige zorg uitgenodigd. VWS zit beide tafels voor, zodat vraagstukken die uit deze tafels naar voren komen snel zijn te adresseren. Bij het oplossen van eventuele knelpunten zal worden uitgegaan van bestaande verantwoordelijkheden en bevoegdheden van partijen.

De regering antwoordt op vragen naar uit pgb betaalde verblijfkosten bij logeeropvang dat dat ook mogelijk blijft bij kleinschalige initiatieven, zolang de instelling een toelating heeft op basis van de WTZi. De leden van de fractie van Groen-Links vragen of het klopt dat voor deze toelating onder meer nodig is dat de instelling een Raad van Toezicht, cliëntenraad en geschillenregeling heeft en een uitgebreide accountantsverklaring opstelt. Is dat voor kleinschalige initiatieven niet een onredelijke en feitelijk onmogelijke eis? Is het niet voldoende dat het zorgplan is getoetst door het zorgkantoor en de overeenkomst door de SVB?

In aanvulling op het antwoord op de vraag van de PVV-fractie over het logeren van budgethouders (op pagina 4) het volgende. De zorgkantoren krijgen met de eis van de WTZi-toelating een objectieve maatstaf om te beoordelen of de verblijfskosten uit het pgb mogen worden betaald. De geschillenregeling gaat pas gelden als het wetsvoorstel Wkkgz is aangenomen. Kleinere zorgaanbieders mogen volstaan met een beperktere accountantsverklaring (een samenstellingsverklaring of een beoordelingsverklaring).

De leden van de fractie van Groen Links vragen hoe de koppeling tussen de Wlz en het passend onderwijs is geregeld. Klopt het dat de zorg op school valt onder de verantwoordelijkheid en financiering van de gemeente/samenwerkingsverband? De memorie van toelichting stelt dat dit om samenwerking vraagt en dat er geen afwenteling zal zijn. Kan de regering toelichten hoe die samenwerking wordt afgedwongen en hoe overlap, kloven en afwenteling voorkomen worden? Hoe wordt voorkomen dat vanwege afstemmingsproblematiek bijvoorbeeld kinderen met een meervoudige complexe handicap worden buitengesloten en richting dagbesteding worden gedrongen?

Het klopt dat scholen in samenwerkingsverbanden verantwoordelijk zijn voor de extra ondersteuning in het onderwijs. Zij hebben met de ingang van passend onderwijs per 1 augustus jl. een zorgplicht en moeten zorgen voor een passende plek voor elke leerling. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs voeren op overeenstemming gericht overleg met gemeenten. Doel hiervan is om de ondersteuning van leerlingen in het onderwijs af te stemmen op die vanuit de Jeugdwet.

In geval van de Wlz wordt het recht op zorg bij een kind vastgesteld door het CIZ, ongeacht of het kind deelneemt aan het onderwijs. Zo blijft dagbesteding onderdeel van zijn recht op Wlz-zorg, ook als het (soms een paar uur) naar school gaat. Daarmee wordt de combinatie van dagbesteding en onderwijs eenvoudiger. Wel blijft samenwerking en afstemming tussen de uitvoerders van de Wlz en die van het onderwijs van belang. Het gaat dan om het zorgplan en het ontwikkelingsperspectief van het kind. De aanbieders die zorg vanuit de Wlz leveren, kunnen met de betrokken (v)so-school afspraken maken over de inzet van zorg.

De Wlz en de wetgeving passend onderwijs bieden daarmee ruimte aan ouders, zorgaanbieders en scholen voor nadere afstemming over Wlz-zorg tijdens onderwijs voor een kind met een Wlz-indicatie. De regering is van mening dat met bovenstaande in voldoende mate de mogelijkheid wordt geboden om overlap, kloven, afwenteling en afstemmingsproblematiek tussen betrokkenen te voorkomen ten gunste van de beoogde samenwerking.

Bijlage 1: Overzicht van AWBZ-zorgzwaartepakketten

Deze bijlage bevat alle op dit moment nog geldige zorgzwaartepakketten in de huidige AWBZ, waarbij een globale duiding is gegeven van het bijpassende (ziekte)beeld. De volledige omschrijving van de zorgzwaartepakketten is vastgelegd in de Regeling zorgaanspraken.

Sector Verpleging en verzorging

ZZP AWBZ

Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging.

Cliënten met een matig dementieel syndroom.

Bewoners met PG meerzorg in het verzorgingshuis.

Cliënten die door ouderdom een verzorgingsbehoefte hebben gekregen naast reeds bestaande langdurende psychiatrische problematiek.

Personen die in samenhang met de fysieke verzorgingsbehoefte extra begeleiding nodig hebben vanwege ernstige zintuiglijke beperkingen (doof-en/of blindheid op latere leeftijd).

4 VV

Beschermd wonen met intensieve dementiezorg.

Cliënten met een ernstige mate van dementie zonder veel gedragsproblematiek.

5 VV

Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging.

Cliënten met ernstige somatische beperkingen (bijvoorbeeld blijvend hersenletsel, Parkinson, chronisch hartfalen, spierziekte).

Cliënten met complexe ziekten in een nog niet vergevorderd stadium en/of zonder gedragsproblematiek.

6 VV

Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding.

Volwassenen met ernstig en blijvend niet aangeboren hersenletsel.

Cliënten met een ernstige mate van dementie in combinatie met gedragsproblemen (vooral voorkomend bij jong dementerenden).

Mensen met de ziekte van Korsakov.

Ouderen met complexe lichamelijke problematiek in combinatie met actieve psychiatrische problematiek.

Ouderen die als gevolg van doofblindheid op latere leeftijd specifieke zorg nodig hebben.

7 VV

Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging.

Cliënten in de laatste (terminale) fasen van de ziekte, zoals Huntington, ALS, MS of zware reuma.

Cliënten met Korsakov in een fase van volledige zorgafhankelijkheid.

8 VV

Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging.

Bij deze cliëntgroep heeft medisch-specialistische diagnostiek/interventie plaatsgevonden waarbij doorgaans sprake is geweest van een opname. Voorafgaand aan de interventie ontvingen (vrijwel) alle cliënten uit deze groep reeds behandeling in combinatie met verblijf.

9b VV

Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg.

Cliënten verblijven kortdurend (doorgaans niet langer dan drie maanden) in verband met een naderend overlijden, in een situatie van beschermd verblijf.

10 VV

Sector Verstandelijk Gehandicapt

 

Wonen met begeleiding en verzorging.

Deze cliëntgroep functioneert sociaal beperkt zelfstandig. De cliënten wordt een veilige en vertrouwde leef- en werkwoonomgeving geboden. Het tijdsbesef is beperkt. De ondersteuning is gericht op het stimuleren van de zelfredzaamheid bij het uitvoeren van taken en op regievoering over het eigen leven

3 VG

Wonen met begeleiding en intensieve verzorging.

De cliënten functioneren sociaal zeer beperkt zelfstandig vanwege een verstandelijke handicap (functiestoornis). Deelname aan het maatschappelijk leven is slechts met begeleiding mogelijk. Een belangrijk doel van de begeleiding is het bieden van een veilige en vertrouwde leef- en werkwoonomgeving

4 VG

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging.

Deze cliëntgroep functioneert sociaal niet zelfstandig en is continu begeleidingsbehoeftig vanwege een verstandelijke handicap (functiestoornis). Deelname aan het maatschappelijk leven is slechts met individuele begeleiding mogelijk. De begeleiding heeft een structuurverlenend karakter, met een duidelijke dagindeling, vaste leefregels en strikte afspraken. Daarnaast is er aandacht voor het ontwikkelen van sociale en praktische vaardigheden.

5 VG

Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering.

Deze cliëntgroep functioneert sociaal (zeer) beperkt zelfstandig en is intensief begeleidingsbehoeftig, vanwege een verstandelijke handicap (functiestoornis) gecombineerd met gedragsproblematiek en/of psychiatrische problematiek. De begeleiding is vaak individueel en structuurbiedend, gericht op veiligheid en er worden grenzen gesteld door anderen. Er is sprake van een voorspelbare invulling van de dag en van vaste leefregels. Veiligheidsrisico’s voor de begeleiders zijn beperkt.

6 VG

(Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering.

Dit profiel is gericht op cliënten met sterke gedragproblematiek en een licht of ernstige verstandelijke beperking. Deze SGLVG of SGEVG-cliënten functioneren sociaal beperkt of nauwelijks zelfstandig en zijn intensief begeleidingsbehoeftig, vanwege een verstandelijke handicap (functiestoornis) gecombineerd met gedrags- en/of psychiatrische problematiek.

7 VG

Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging.

Deze cliëntgroep functioneert sociaal niet zelfstandig en is continu begeleidingsbehoeftig vanwege een verstandelijke handicap (functiestoornis). De cliënten hebben daarnaast lichamelijke beperkingen waarvoor volledige verzorging en soms verpleging noodzakelijk is.

8 VG

Sector Licht Verstandelijk Gehandicapt

 

Wonen met enige behandeling en begeleiding.

De cliënt verblijft gedurende een afgebakende periode in een omgeving waar huisvesting, huishoudelijke ondersteuning en begeleiding met een behandelend karakter wordt geboden.

1 LVG

Wonen met behandeling en begeleiding.

De cliënt verblijft gedurende een afgebakende periode in een omgeving waar huisvesting, huishoudelijke ondersteuning en begeleiding met een behandelend karakter wordt geboden.

2 LVG

Wonen met intensieve behandeling en begeleiding, kleine groep.

De cliënt verblijft gedurende een afgebakende periode in een omgeving waar huisvesting, huishoudelijke ondersteuning en begeleiding met een behandelend karakter wordt geboden.

3 LVG

Wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding.

De cliënt verblijft gedurende een afgebakende periode in een omgeving waar alle leefsferen, te weten het wonen, school en/of dagbesteding en de vrije tijd op elkaar zijn afgestemd en waar vanuit de voorziening ondersteuning in de andere leefsferen plaatsvindt.

4 LVG

Besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding.

De cliënt verblijft gedurende een afgebakende periode in een besloten omgeving, waar alle leefsferen, te weten het wonen, school en/of dagbesteding en de vrije tijd op elkaar zijn afgestemd en waar vanuit de voorziening ondersteuning in de andere leefsferen plaatsvindt.

5 LVG

Behandeling in een SGLVG behandelcentrum.

Het verblijf van de cliënten op de SGLVG-behandelafdeling wordt gekenmerkt door een drie leefsferen situatie (een geïntegreerd aanbod van wonen, school/werk en vrije tijd) en een therapeutisch milieu.

1 SGLVG

Sector Lichamelijk Gehandicapt

 

Wonen met enige begeleiding en enige verzorging.

Cliënten zijn licht lichamelijk gehandicapt, functioneren sociaal grotendeels zelfstandig binnen een bepaalde structuur en hebben een goed besef van tijd, plaats en persoon.

1 LG

Wonen met begeleiding en enige verzorging.

Cliënten zijn matig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal beperkt zelfstandig binnen een afgesproken vaste structuur. Cliënten worden op een eenduidige manier benaderd.

2 LG

Wonen met enige begeleiding en verzorging.

Cliënten zijn ernstig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal grotendeels zelfstandig binnen een bepaalde structuur.

3 LG

Wonen met begeleiding en verzorging.

Cliënten zijn ernstig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal beperkt zelfstandig binnen een afgesproken vaste structuur. De cliënten worden op een eenduidige manier benaderd.

4 LG

Wonen met begeleiding en intensieve verzorging.

Cliënten zijn zeer ernstig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal grotendeels zelfstandig binnen een bepaalde structuur.

5 LG

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging.

Cliënten zijn zeer ernstig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal beperkt zelfstandig binnen een afgesproken vaste structuur. De cliënten worden op een eenduidige manier benaderd.

6 LG

Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging.

Cliënten zijn zeer ernstig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal zeer beperkt zelfstandig. De cliënt moet op een eenduidige manier worden benaderd.

7 LG

Sector Zintuiglijk Gehandicapt, auditief en communicatief

 

Wonen met begeleiding en enige verzorging.

De cliënten zijn auditief en/of communicatief gehandicapt, met eventueel andere problematiek.

1 ZGaud

Wonen met intensieve begeleiding en verzorging.

De cliënten zijn auditief en/of communicatief gehandicapt en hebben beperkte meervoudige problematiek.

2 ZGaud

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging.

De cliënten zijn auditief en/of communicatief gehandicapt en hebben een ernstige meervoudige problematiek.

3 ZGaud

Wonen met intensieve begeleiding en enige verzorging.

De cliënten zijn auditief en/of communicatief gehandicapt. Er is sprake van bijkomende problematiek.

4 ZGaud

Sector Zintuiglijk Gehandicapt, visueel

 

Wonen met enige begeleiding en enige verzorging.

De cliënten zijn enkelvoudig visueel gehandicapt en hebben een beperkte andere problematiek.

1 ZGvis

Wonen met begeleiding en enige verzorging.

De cliënten zijn enkelvoudig visueel gehandicapt en hebben matige andere problematiek.

2 ZGvis

Wonen met intensieve begeleiding en verzorging.

De cliënten zijn visueel gehandicapt en hebben ernstige andere problematiek.

3 ZGvis

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging.

De cliënten zijn visueel gehandicapt en hebben een ernstige

meervoudige problematiek.

4 ZGvis

Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging.

De cliënten zijn visueel gehandicapt en hebben zeer ernstige meervoudige problematiek.

5 ZG vis

Sector GGZ, B-groep

 

Voortgezet verblijf met begeleiding.

Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening een vorm van behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt.

1b GGZ

Voortgezet verblijf met structuur en uitgebreide begeleiding.

Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening een vorm van behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt.

2b GGZ

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding.

Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening een vorm van behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt.

3b GGZ

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en verzorging.

Deze cliëntgroep heeft vanwege een ernstige psychiatrische aandoening een vorm van behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt.

4b GGZ

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en gedragsregulering.

Deze cliëntgroep heeft vanwege een ernstige psychiatrische aandoening intensieve behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt.

5b GGZ

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging.

Deze cliëntgroep heeft vanwege een ernstige psychiatrische aandoening intensieve behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt.

6b GGZ

Beveiligd voortgezet verblijf vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding.

Deze cliëntgroep heeft vanwege een zeer ernstige psychiatrische aandoening zeer intensieve behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt.

7b GGZ

Sector GGZ, C-groep

 

Beschermd wonen met begeleiding

Deze cliëntgroep heeft vanwege een lichte psychiatrische aandoening, begeleiding en vooral bescherming en stabiliteit nodig, in een veilige en weinig eisende woonomgeving.

1c GGZ

Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding

Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening continu begeleiding nodig. De cliënten hebben een structuur, stabiliteit, bescherming en veiligheid biedende woonomgeving nodig waarin toezicht wordt gehouden en die weinig eisen stelt.

2c GGZ

Beschermd wonen met intensieve begeleiding.

Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig. De cliënten hebben een veilige, weinig eisende en prikkelarme woonomgeving nodig die bescherming, stabiliteit en structuur biedt. De symptomatologie is bij deze cliënten naar de achtergrond geschoven en de «defecten» staan op de voorgrond.

3c GGZ

Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding en verzorging.

Deze cliëntgroep heeft vanwege een complexe psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig. De cliënten hebben een structuur en toezicht biedende beschermende woonomgeving nodig, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in- en uitgang).

4c GGZ

Beschermd wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering.

Deze cliëntgroep heeft vanwege een complexe psychiatrische aandoening intensieve zorg en intensieve begeleiding nodig. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in- en uitgang).

5c GGZ

Beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging.

Deze cliëntgroep heeft vanwege een complexe psychiatrische aandoening, in combinatie met een somatische aandoening, lichamelijke handicap of verstandelijke beperking, intensieve begeleiding en zorg nodig.

6c GGZ

X Noot

1

Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 118.

X Noot

2

Kamerstukken II 2013/14, 31 765, nr. 90.

X Noot

3

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 30.

X Noot

4

Kamerstukken II 2014/15, 31 765, nr. 95 en bijlage.

X Noot

5

Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 55.

X Noot

6

Kamerstukken I 2014/15, 33 891, F, p. 73.

X Noot

11

Bijdrage van 13 oktober 2014, ter inzage gelegd onder griffienummer 155006.13.

X Noot

12

355051–119080-HLZ.

X Noot

13

Kamerstukken I 2014/15, 33 891, G.

X Noot

14

Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 158, p. 2.

X Noot

15

Ter inzage gelegd onder griffienummer 155105.07.

X Noot

16

Zie HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV 3004.

X Noot

17

http://webdrift.nl/24-oktober-2014-overzetting-naar-wlz-onder-protest/.


Nader voorlopig verslag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport

J NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 11 november 2014

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen. De commissie verzoekt de regering de nadere memorie uiterlijk 14 november 2014 om 16:00 uur aan de Kamer toe te zenden.

Inleiding

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij hebben naar aanleiding daarvan nog enkele vervolgvragen.

Bestudering van de beantwoording van de vragen van de leden van de SP-fractie heeft een groot aantal zaken verduidelijkt, waarvoor dank, maar ook een aantal aanvullende en nieuwe vragen opgeroepen. Hierop ontvangen de leden van deze fractie, ter voorbereiding op het plenaire debat, graag antwoord.

De leden van de fractie van GroenLinks danken de regering voor de antwoorden op de gestelde vragen. Zij hebben nog enige aanvullende vragen.

PVV-fractie

Toegang en kwaliteit zorg

De leden van de PVV-fractie hebben enkele vervolgvragen over de toegang tot en de kwaliteit van de zorg. De regering geeft in eerdere beantwoording aan dat het aantal verzorgingshuisplekken gedaald is naar circa 26.000. De leden van deze fractie vinden dat een schrikbarende daling. Door het stoppen van de financiering van zorgzwaartepakketten (zzp) 1, 2 en 3 loopt dit aantal nog verder terug. De verzorgingshuizen worden opgeheven, daar zij niet vallen onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Een amendement van het lid Agema2 om de grondslag van de Wlz te verbreden waardoor de zorgzwaarte voor de verzorgingshuizen er wel binnen vallen, is verworpen. De in de memorie van antwoord vermelde keuzevrijheid, namelijk «Cliënten kunnen kiezen of zij zorg thuis willen ontvangen of dat zij liever in een instelling wonen», is daarmee vernietigd. Als de regering wel keuzevrijheid voor ogen staat, wat gaat zij dan doen om die te bewerkstelligen voor mensen met de zorgzwaarte voor de huidige verzorgingshuizen (zzp 1 t/m 3)?

De vraag van de leden van de PVV-fractie waarom niet éérst de kwaliteit van zorg wordt geoptimaliseerd alvorens een enorme systeemwijziging door te voeren, is niet beantwoord. Zij krijgen alsnog graag antwoord op deze vraag.

Met de brief van 12 juni 20143 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voornemens om de kwaliteit in de verzorgings- en verpleeghuizen te verbeteren. De regering noemt de verblijfsrechten voor bewoners van zorginstellingen (de vroegere Beginselenwet AWBZ-zorg) als belangrijkste speerpunt om de kwaliteit in zorginstellingen significant te verbeteren. Door het aangenomen amendement-Bergkamp en Van Dijk4 zijn deze verblijfsrechten uit het voorstel van wet geschrapt (artikel 8.1.1, tweede lid) en wordt er verwezen naar lagere regelgeving zoals een AMvB. Lagere wetgeving is gemakkelijk veranderbaar en daardoor kwetsbaar. Hoe gaat de regering bewerkstellingen dat bewoners van instellingen in lagere regelgeving verblijfsrechten krijgen op het niveau zoals aangegeven in oude artikel 8.1.1, tweede lid, zonder dat deze afgezwakt worden?

De regering meldt in de memorie van antwoord dat zij de uitkomsten van de tussenevaluatie Experimenten met Regelarme Instellingen (ERAI)5 – voor zover zinvol – heeft meegenomen bij de vormgeving van de herziening van het langdurig zorgstelsel. Voorbeelden hiervan zijn dat op basis van de Wmo 2015 en de Zvw de aanbieder zelf mag indiceren, aldus de regering. Met welke criteria beoordeelt de regering of de uitkomsten uit ERAI al dan niet «zinvol» zijn? Welke afwegingen zijn er op welke onderdelen gemaakt? Kan de regering daar een overzicht van geven? Waarom is de tussenevaluatie vanaf 2 mei jl. in een la blijven liggen? Waarom werd het niet naar de Kamer gezonden zodat de Tweede Kamer het kon betrekken bij het nader verslag, het tweede nader verslag en de wetsbehandeling? Het is de regering bekend dat in de voorliggende Wlz het zelf indiceren nu juist op wetsniveau is afschaft en dat dit dus zeer moeilijk veranderbaar is vanwege het feit dat wijzigingen zowel door Tweede als Eerste Kamer aangenomen moeten worden. Waarom schrijft de regering dan: «Voorbeelden hiervan zijn dat op basis van de Wmo 2015 en de Zvw de aanbieder zelf mag indiceren»? Waarom schrapt de regering de mogelijkheid van het zelf indiceren terwijl dit nu juist in de AWBZ/Wlz een enorm succes is gebleken? Nu uit eigen onderzoek van het CIZ («de slager die zijn eigen vlees keurt») blijkt dat slechts 2 van de 1382 instellingen fraudeerden met de indicatie, is de «straf» van het op wettelijk niveau niet meer zelf mogen indiceren, waardoor een gigantisch administratief systeem opgetuigd blijft, toch finaal uit de bocht gevlogen? Als zelf indiceren de standaard wordt en het CIZ altijd 25 procent van de indicaties toetst, waarbij malversaties gesanctioneerd worden met het niet meer zelf mogen indiceren, is er toch een veel betere oplossing gevonden dan het op wettelijk niveau dichttimmeren van zulke gigantische administratieve last?

Met de nieuwe eis dat logeren alleen mag bij een toegelaten instelling wil de regering bereiken dat de ruimte blijft bestaan om bij logeren gebruik te maken van innovatieve woonvoorzieningen en er duidelijkheid ontstaat over het kwalitatief aanwenden van zorggeld voor respijtzorg. De regering wijst in dit verband op de discussies die in het verleden zijn ontstaan over bijvoorbeeld reizen naar het buitenland of een weekend weg waarbij ook de verblijfkosten werden gefinancierd uit het persoonsgebonden budget (pgb). De leden van de PVV-fractie vinden (verre) reizen naar het buitenland die betaald worden met een pgb ook ongewenst, maar zij vinden de oplossing van de regering veel en veel te rigoureus. De goeden lijden onder de kwaden. Het gaat de leden van deze fractie namelijk om het logeren in eigen land voor (met name) gehandicapte kinderen, ter ontlasting van de ouders. Dit hoeft dus helemaal geen instelling te betreffen. Heeft de regering een oplossing die wel de mogelijkheid voor de buitenlandse reizen, maar niet het logeren in eigen land bij particulieren, afsnijdt?

Op de vraag van de leden van de PVV-fractie hoe de regering het zelfbeschikkingsrecht garandeert nu de specifieke rechten voor cliënten uit de wet zijn gesloopt, meldt de regering dat zij met de voorgestelde bepalingen uit de Beginselenwet, die waren overgenomen in artikel 8.1.1. van de Wlz, een steun in de rug wilde geven door een aantal concrete onderwerpen te benoemen die in de zorgplanbespreking aan de orde moesten komen. De wens van de cliënt over de invulling van die aspecten van de zorg was daarbij leidend. In het door de Tweede Kamer aanvaarde wetsvoorstel Wlz is de mogelijkheid opgenomen om die onderwerpen in een AMvB op te nemen. De regering zegt voornemens te zijn dat ook te doen. In de Wlz is de mogelijkheid geëxpliciteerd om als cliënt voorafgaand aan de zorgplanbespreking ook zelf een persoonlijk plan te maken. Hiermee wordt de eigen regie van de cliënt nog eens extra onderstreept. De leden van PVV-fractie merken naar aanleiding hiervan op dat in een zorgplan de afspraken met de cliënt staan en niet de wensen van de cliënt gebaseerd op diens verblijfsrechten. Dat is nogal een verschil. Als het gaat om douchen staan bijvoorbeeld de dagen van de week opgesomd waarna een huis maandag tot en met zaterdag kan doorhalen en kan zeggen: «bij ons wordt alleen op zondag gedoucht». In het geval van de wettelijk verankerde verblijfsrechten geeft de cliënt aan wanneer en hoe vaak hij wil douchen. De leden van deze fractie krijgen de indruk dat de regering wel heel gemakkelijk afstapt van de wenselijkheid van in de wet vastgelegde verblijfsrechten, te meer omdat de regering deze verblijfsrechten in haar kwaliteitsbrief benoemt als belangrijkste speerpunt om de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen te verbeteren. Hoe gaat de regering de kwaliteit in verpleeghuizen nu naar een hoger niveau brengen? En, zoals hierboven eerder ook gevraagd, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de verblijfsrechten zoals eerder in artikel 8.1.1 genoemd, niet worden afgezwakt in een AMvB? Kan de regering per verblijfrecht aangeven welke verzwakking zij acceptabel vindt?

Financiële aspecten

Op het verzoek van de leden van de PVV-fractie om in het overzicht van de zorguitgaven (tabel 7.1 uit de memorie van toelichting) de post «structureel» op te nemen, meldt de regering dat het niet mogelijk is inzicht te geven in het structurele uitgavenniveau van de Wlz. De leden van de PVV-fractie merken naar aanleiding hiervan op dat het hoogst ongebruikelijk is dat de regering de Kamer niet informeert over structurele verwachtingen als het om uitgaven gaat. De Kamer heeft een recht op informatie. Zij wensen deze informatie dan ook alsnog te ontvangen en zien graag de kolom «structureel» toegevoegd aan alle tabellen in de Kamerstukken betreffende de Wlz, waar deze kolom door de regering is weggelaten. Het lijkt deze leden immers vanzelfsprekend dat de eerste twee rijen uit genoemde tabel 7.1 uiteindelijk uit de begroting lopen en dus terugkomen in de kolom «structureel» en dat in die kolom de opbrengst van de sluiting van de verzorgingshuizen geen 330 maar 3000 miljoen is, een gigantisch bedrag dat de regering liever niet afgedrukt ziet. Zij verlangen echter wel een open en eerlijke communicatie met de Kamer, die naast een recht op informatie ook een controlerende taak heeft, en vragen daarom nadrukkelijk om het toevoegen en afdrukken van de kolommen «structureel» aan de financiële tabellen.

In antwoord op de vraag naar de structurele opbrengst van de extramuralisering en het totaal aan (gespecificeerde) verzachtingen, merkt de regering op dat voor de vaststelling van de kaders met betrekking tot de hervorming van de langdurige zorg, de effecten van het extramuraliseringsbeleid opnieuw integraal zijn doorgerekend, waarbij actuele en meer gedetailleerde gegevens over aantallen cliënten en de kosten van intramurale respectievelijk extramurale zorg zijn gebruikt. De nieuwe integrale doorrekening leidt per saldo tot een netto besparing van extramuralisering op de zorguitgaven die geleidelijk oploopt tot ruim € 300 mln. structureel vanaf 2017. Deze meerjarige effecten zijn verwerkt in het totaal budgettair kader van de hervorming van de langdurige zorg. De nieuwe integrale doorrekening vervangt daarmee de oorspronkelijk ingeboekte netto besparingen en verzachtingen. Zoals aangegeven in tabel A van de nota naar aanleiding van het tweede nader verslag Wlz6 bedroeg het totaal aan ingeboekte (gespecificeerde) verzachtingen een bedrag dat opliep van € 66,3 miljoen in 2015 tot € 420,8 miljoen in 2018. Een van de redenen waarom de oorspronkelijk ingeboekte bedragen niet aansluiten op het bedrag dat nu resulteert uit de actuele integrale doorrekening is dat de raming van de effecten van de extramuralisering op verschillende tijdstippen is bijgesteld. De leden van de PPV-fractie willen dit antwoord kunnen controleren en vragen daarom om de toevoeging van de kolommen «structureel».

SP-fractie

Toegang tot zorg

De leden van de fractie van de SP hebben aangegeven van mening te zijn dat, gezien het hoge tempo van behandeling en gezien de veelvuldige amendering, van een gedegen behandeling geen sprake kan zijn, waardoor het de Eerste Kamer wordt bemoeilijkt om de deugdelijkheid en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel goed te beoordelen. Ook andere fracties hebben op de fragmentarische behandeling gewezen. Het antwoord van de regering – «Ik zie wel het gegeven dat de wet in een hoog tempo moet worden bestudeerd, al geeft de periode tussen het aannemen van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 25 september jl. en de behandeling in uw Kamer op 25 november a.s. ruim de gelegenheid het wetsvoorstel gedegen te bestuderen en te behandelen» – wekt verbazing. Gezien het belang van het wetsvoorstel en de consequenties voor het wel en wee van veel mensen die met grote veranderingen in en onzekerheid over hun woon- en zorgsituatie worden geconfronteerd, zou een goede analyse van de uitvoerbaarheid van de geamendeerde wet plaats moeten vinden. Daarvoor is tijd nodig en die tijd (voor onderzoek en reflectie) is de Kamer niet gegund. Voor de behandeling van een vergelijkbare stelselwijziging, de Zorgverzekeringswet (Zvw) in 2005, werd ruim zes maanden uitgetrokken. Daarnaast blijken juist in het voorliggend wetstraject van dag tot dag nieuwe koerswijzigingen en nieuwe onzekerheden op te duiken voor steeds weer andere groepen, zodat het schier onmogelijk is het overzicht over het geheel up-to-date te houden. Dat daarnaast (zoals ook enige malen in de memorie van antwoord wordt vermeld) de Tweede Kamer in allerlei brieven op de hoogte wordt gebracht en de leden van de Eerste Kamer maar moet raden waar de relevante correspondentie te vinden is, bevordert een soepele behandeling ook niet. Graag krijgen de leden van de SP-fractie een serieus commentaar hierop.

Uitvoerbaarheid en zorgvuldigheid staan in ieder geval voor de leden van de fractie van de SP voorop en daar zijn de vragen dan ook grotendeels op gericht. Op verzoek van de fractie van D66 is in de memorie van antwoord een poging gedaan om een overzicht te geven van alle zorgvragende doelgroepen.7 De leden van de SP-fractie hebben hierover nog de volgende vragen:

  • Er wordt vermeld dat in het overgangsjaar 2015 het aantal zorgprofielen nagenoeg hetzelfde zal zijn als de huidige zorgzwaartepakketten. Het streven is om daarna het aantal zorgprofielen te beperken. De leden van de SP-fractie zouden graag een overzicht willen hebben van alle op dit moment nog geldige zorgzwaartepakketten in de huidige AWBZ met, voor hun begrip, een duiding van het bijpassende (ziekte) beeld.

  • Vervolgens krijgen zij graag per pakket een vermelding wat daarmee gebeurt als de Wlz zijn intree doet. Welke pakketten (de leden van deze fractie zijn zich terdege bewust van het feit dat het om mensen en niet om pakketten gaat, maar bedienen zich nu even voor het gemak van deze terminologie/ classificering) gaan zonder enig gedoe over naar de Wlz, welke pakketten krijgen te maken met een verandering en welke dan, en over welke pakketten bestaat nog onduidelijkheid? Hoe worden de verschillende situaties gefinancierd en hoe is de toegang geregeld?

  • Expliciet verzoeken de leden van deze fractie om een toelichting op de positie van huidige GGZ-cliënten die onder de AWBZ vallen, uitgesplitst naar verschillende zzp-en en een toelichting op de situatie vanaf 1 januari. Tevens zien zij dit graag uitgesplitst naar leeftijd.

  • Per Saldo8 bepleit dat mensen met een hoog GGZ-C pakket ook direct toegang krijgen tot de Wlz vanuit het leidende principe dat er een gelijke toepassing van criteria en toegang tot de Wlz moet worden verleend. Ook zij hebben levenslang 24 uur per dag zorg in de nabijheid en/of toezicht nodig. Ze zijn dan ook wel voorgesorteerd maar hebben geen directe toegang. Eerst moeten criteria worden uitgewerkt waarop de toegang tot de Wlz getoetst kan worden. Wanneer zijn die criteria klaar? Aangezien het, naar de leden van de SP-fractie aannemen, voor het merendeel mensen zijn die opgenomen zijn, vragen zij wat er met deze groep na 1 januari 2015 gebeurt. Is er de mogelijkheid van een verlengd overgangsrecht totdat de Wlz-criteria beschikbaar zijn? Hoe groot is deze groep?

  • Wat gebeurt er na 1 januari met nieuwe cliënten die ook voldoen aan Wlz-toegangscriteria en psychiatrisch patiënt zijn?

  • Is het de regering bekend dat er verscheidene psychiatrische ziekten zijn te benoemen die zich intermitterend voordoen, met goede en ook zeer slechte perioden, waarin zonder meer 24 uur toezicht nodig is? Start met elke terugvalperiode een nieuw driejarig traject, totdat de toegang tot de Wlz kan plaatsvinden of is het denkbaar dat er cumulatie van opnametijd plaatsvindt?

  • Daarnaast krijgen deze leden graag een toelichting op de situatie van cliënten die zich nu op een zogenaamde sectorvreemde plaats bevinden. Is de regering op de hoogte van dit fenomeen en heeft zij er vertrouwen in dat het CIZ voldoende kennis in huis heeft om mensen uit deze groep adequaat in kaart te brengen?

  • Zijn er nog meer vergeten groepen opgedoken? Naast de groep van 14.000 extra instromers met een extramurale indicatie en een zodanige zorgzwaarte dat ze waarschijnlijk een beroep kunnen doen op de Wlz, die inmiddels bekend is (klopt overigens de inschatting van deze leden dat het meer kinderen dan volwassenen betreft en wat is de verdeling?) is er ook een groep, die langzamerhand duidelijker contouren krijgt: deze groep heeft nooit een indicatie met verblijf aangevraagd, maar zou daar volgens de toegangscriteria tot de Wlz wel recht op kunnen hebben en is verder wat betreft zorgzwaarte vergelijkbaar met de 14.000. Is de regering op de hoogte van dit gegeven? Wat voor advies heeft zij voor deze groep?

  • Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de groep met een multiple-complexe en zware zorgvraag (mcz)? Juist voor deze groep is een indicatie op maat van groot belang. Is de regering bekend met de bezwaren die Per Saldo heeft aangevoerd met betrekking tot de rollen van CIZ (stelt een passende indicatie vast waarin wordt voorzien in alle benodigde zorg) en zorgkantoor (start meer-zorgprocedure). Met Per Saldo zijn deze leden van mening dat hierdoor onduidelijkheid ontstaat over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen CIZ en zorgkantoor bij het vaststellen van de indicatie en de benodigde zorg. Graag krijgen zij een toelichting hierop.

  • Zijn er nog ontwikkelingen te melden met betrekking tot de financiering van de zorg van de specifieke groep met multiple-complexe zorgvraag, de chronische intramurale beademde patiënten?

  • Eerstelijnsverblijf blijft voorlopig via een tijdelijke subsidieregeling onder de Wlz. De leden van de SP-fractie denken dat dit het zogenaamde kortdurende verblijf in een woonzorgcombinatie betreft, bijvoorbeeld ter overbrugging (maximaal 2x6 weken) van een ziekenhuisopname naar huis of om een ziekenhuisopname te vermijden. Is dat correct? Hoe is de toegang geregeld? Het betreft nogal eens spoedzorg; is hierbij een telefoontje van de huisarts toereikend?

  • Graag krijgen deze leden een nadere toelichting op het gestelde op bladzijde 88 van de memorie van antwoord dat per ministeriële regeling de doelgroep wordt aangewezen die met een extramurale AWBZ- indicatie kan kiezen voor zorg uit de Wlz. Deze regeling is in voorbereiding en zal worden gepubliceerd in de Staatscourant. Over welke doelgroepen gaat het hier? Wanneer wordt deze regerling gepubliceerd? De betreffende groepen moeten, naar de mening van deze leden, voor 1 januari 2015 weten waar ze aan toe zijn.

  • Ook maken deze leden zich zorgen of de verschillende groepen wel worden bereikt. Hoe worden al deze groepen op de hoogte gebracht van wat er gaande is? Zowel de groepen die (waarschijnlijk) overgaan, als de groepen die voor hun zorgprobleem straks op een andere vorm van financiering zijn aangewezen, hebben recht op goede, duidelijke voorlichting. Doelgroepgericht voorlichting is een vereiste, evenals loketten met duidelijke telefoonnummers waar inlichtingen en adequate antwoorden kunnen worden ingewonnen. Hoe wordt dit geregeld? Graag krijgen zij per doelgroep een toelichting wat er geregeld is.

  • Hoe staat het met de instellingen die met de omwenteling te maken hebben? Hoe wordt er met hen gecommuniceerd? Waar kunnen ze heen met vragen?

Kwaliteit van zorg

De leden van de fractie van de SP hebben een aantal vragen over de rol van de zorgverzekeraars en de positie van de zorgkantoren.

  • Er wordt in de memorie van antwoord wisselend gesproken over zorgkantoren en Wlz-uitvoerders. Het lijkt erop alsof de termen door elkaar worden gebruikt en er geen onderscheid is. Wat is de relatie en wat is het verschil tussen beide? Hoeveel zorgkantoren zijn er en hoeveel Wlz-uitvoerders? Is er een directe verbinding tussen een zorgkantoor en een zorgverzekeraar? En tussen een Wlz-uitvoerder en een zorgverzekeraar? Kan een zorgverzekeraar een verbinding hebben met verschillende Wlz-uitvoerders?

  • Hoe onafhankelijk zijn zorgkantoor en Wlz-uitvoerder van elkaar en van de/een zorgverzekeraar? Wie van de drie bepaalt het beleid en wie ziet er op toe? Hebben beide, zorgkantoor en Wlz-uitvoerder, een eigen klachtenprocedure en een eigen cliëntenraad?

  • Is er voor cliënten met betrekking tot de keus van een Wlz-uitvoerder keuzevrijheid?

  • Zorgkantoren (Wlz uitvoerders?) mogen geen winst maken. Kunnen /mogen ze wel met elkaar concurreren?

  • Bepaalt de manier waarop iemand verzekerd is (bij welke zorgverzekeraar en met welke polis) op welk zorgkantoor/ Wlz-uitvoerder men is aangewezen?

  • Graag krijgen de leden van de SP-fractie een nadere toelichting op de pilot die zorgverzekeraar DSW met twee zorgkantoren (Wlz-uitvoerders?) zal uitvoeren met het oog op een eventuele schaalvergroting in de toekomst.

Ook vernemen de leden van deze fractie graag of de regering verschil ziet tussen samenwerking in de zorg in de vorm van onderaanneming en het uitlenen van personeel. Zo ja, kan de regering aangeven waar de grens ligt? Is de regering van mening dat de kwaliteitswetgeving op dit punt mogelijk moet worden aangepast?

Is de regering van mening dat concurrentie tussen zorgaanbieders mogelijk is met de komst van de Wlz? Hiermee ontstaat toch een andere economische en ook een andere juridische realiteit dan onder de AWBZ? Is de regering van plan een economische analyse te laten verrichten naar de feitelijke mogelijkheden van concurrentie binnen de Wlz? Ziet de regering (nog) een rol weggelegd voor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) binnen het Wlz-domein? De ACM zag die rol wel voor zichzelf weggelegd met het oog op de mogelijkheden tot concurrentie binnen de (extramurale) AWBZ.

De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de extramurale zorg. Kan de IGZ deze taak werkelijk waarmaken? De leden van de SP-fractie denken aan al die Pgb-houders met hun eigen zorgverleners. Het is belangrijk om op de kwaliteit van de door hen geleverd zorg toe te zien, maar naar de mening van deze leden, is dit ook volstrekt onmogelijk. Graag krijgen zij hierop een reactie.

De leden van de SP-fractie willen graag weten wat de functie van de Wmo-regiosecretarissen is. Wat is het takenpakket, wie is de opdrachtgever en wie betaalt ze? Betreft het een tijdelijke functie? Vervullen zij ook een signalerende functie naar de centrale overheid? Zijn zij ook aanspreekpunt voor burgers?

Het lijkt erop dat de regering het onderscheid tussen een mantelzorger en een vrijwilliger niet duidelijk op het netvlies heeft. Wat is volgens de regering een mantelzorger en wat is zijn/haar positie in de Wlz en wat is een vrijwilliger en wat is zijn/haar positie in de Wlz?

Kan de zorgverzekeraar ook vragen om een indicatie-onderzoek door het CIZ? Er wordt vermeld dat er een speciaal loket voor verwijzers komt bij het CIZ. De leden van de fractie van de SP juichen dat idee toe, omdat uit praktijkervaring is gebleken dat het CIZ moeilijk bereikbaar is voor (huis)artsen, het CIZ niet servicegericht is en de daar (althans in het verleden) aanwezige kennis ontoereikend is. Wanneer opent het loket de lijnen, want ook nu al worden (huis)artsen regelmatig geconfronteerd met vragen van verontruste patiënten, die zich afvragen wat er voor hen gaat veranderen na 1 januari 2015. Des te eerder des te beter, is het advies van de leden van deze fractie. Op bladzijde 7 en 8 van de memorie van antwoord wordt ingegaan op fraudebestrijding en de positie van het CIZ daarin. Het is de leden van deze fractie niet duidelijk of het CIZ nu wel of niet een rol heeft bij fraudebestrijding. Anders geformuleerd, is fraudesignalering een taak van het CIZ? Is fraudebestrijding een taak van het CIZ? Zo ja, hoe communiceert zij dat met de indicatie-aanvrager en waar meldt zij een eventueel vermoeden?

Op bladzijde 50 en 51 van de memorie van antwoord wordt de verantwoordelijkheid binnen de verschillende domeinen toegelicht. Bij inadequate zorgverlenging in de Zvw zijn reguliere klachten- en geschillenregeling van toepassing. In de Wmo kan iemand tegen een besluit van de gemeente op een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning bezwaar en beroep indienen. Tot het moment dat de CIZ een positief besluit neemt voor toegang tot de Wlz is de gemeente verantwoordelijk. Eenmaal onder de reikwijdte van de Wlz valt cliëntondersteuning onder de zorgplicht van het zorgkantoor. Vanwege de versnippering vrezen de leden van de SP-fractie dat het vooral de (kwetsbare) cliënt die zorg krijgt uit meerdere domeinen bemoeilijkt wordt om in beroep te gaan. Is er een overkoepelende instantie die een cliënt zou kunnen ondersteunen bij de hulpvraag en wanneer er sprake is van inadequate zorgverlening?

De regering onderschrijft de stelling dat afwenteling tussen domeinen moet worden voorkomen. Het is duidelijk dat afwenteling naar de Wlz door de strenge criteria waarschijnlijk niet zal optreden. Het gaat de leden van de SP-fractie juist om de garantie dat gemeenten en zorgverzekeraars hun verantwoordelijkheid nemen. Graag krijgen zij antwoord op de vraag hoe voorkomen gaat worden dat gemeenten en zorgverzekeraars «onderzorg» gaan leveren.

Op wie rust de taak bewuste-keuzegesprekken te voeren? Op basis van welke informatie kunnen mensen een keus maken en hoe vindt de follow-up plaats?

Kortdurend verblijf, onder de Wlz logeren genoemd, dient plaats te vinden in een gecontracteerde instelling, in principe dus niet op de zorgboerderij of enig ander particulier initiatief dat geen WTZi-toelatingsbewijs kan laten zien. De regering adviseert dat dergelijke instellingen een toelating aanvragen in het kader van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi). Hoe verloopt een dergelijke procedure, hoeveel tijd, administratie en geld kost dat? Veel pgb-houders zullen graag hun logeermogelijkheid willen blijven behouden en continueren.

Financiële aspecten

De leden van de SP-fractie hebben voorts vragen over een aantal financiële aspecten.

  • Op bladzijde 38 van de memorie van antwoord wordt aangegeven dat de hervormingen nodig zijn vanwege de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg: «In de afgelopen decennia is de AWBZ overbelast geraakt; teveel zaken die we ook zelf zouden kunnen regelen, worden uit de collectieve middelen betaald.» Graag krijgen de leden van de SP-fractie een verheldering van deze stelling: welke zaken hadden we ook zelf kunnen regelen?

  • Binnen het totale budgettaire kader van de Wlz zullen twee deelkaders worden gecreëerd. Een contracteerruimte voor zorg in natura en een budgetplafond voor pgb. Voor beide leverings-vormen zijn vooraf voldoende middelen beschikbaar. Waarop is deze bewering (op bladzijde 9 van de memorie van antwoord) gebaseerd? Naar de mening van de leden van deze fractie kan het toch slechts een veronderstelling zijn die nog moet blijken waar te zijn.

  • Op grond van de historische zorgvraag worden deze middelen over de zorgkantoorregio’s verdeeld. Deze kaders mogen door de zorgkantoren niet worden overschreden. Wel kan/mag er tussen de contracteerruimte voor zorg in natura en het budgetplafond voor pgb gedurende het jaar geschoven worden. Verwacht de regering dat met deze regeling wachtlijsten voor Wlz- zorg tegen het einde van een jaar (als het plafond is bereikt en de contracteerruimte is gevuld) zullen ontstaan? Zo nee, waarom niet en zo ja vindt zij dat acceptabel?

  • Overproductie wordt niet vergoed. Wat raadt de regering instellingen aan die geconfronteerd worden met de situatie waarin ze geen financiële ruimte meer hebben en toch een cliënt op de stoep hebben staan met een geldig Wlz-besluit? Moeten ze toch maar de deur dicht houden? Wie is in een dergelijke situatie eindverantwoordelijke? Waar ligt de zorgplicht?

  • En wat raadt de regering een cliënt met een geldig Wlz-besluit aan, die opteert voor een pgb, dat mogelijk ook al helemaal heeft voorbereid, totdat blijkt dat de Wlz-uitvoerder het budgetplafond heeft bereikt? Wie is in een dergelijke situatie eindverantwoordelijke?

  • Met de regering zijn deze leden van mening dat de kwaliteit van de zorg in intramurale settings omhoog moet. De laatste jaren is vaak noodgedwongen bezuinigd op de kwaliteit en deskundigheid van de verpleging en verzorging. Het opleidingsniveau is omlaag gegaan, want dat was goedkoper. Echter, het bereiken van een hogere kwaliteit door de verpleging en verzorging in verpleeghuizen te laten verrichten door zorgaanbieders met een hoger opleidingsniveau, kost extra geld, wat er naar verwachting van deze leden niet zal komen. Een wrange paradox. Graag ontvangen zij het commentaar van de regering hierop.

  • De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bepaalt de maximale tarieven die passen bij de zorgprofielen (zzp’s). Is de verwachting dat deze naar beneden gaan als het totale budgettaire kader wordt overschreden?

  • Gezien de vele financiële onzekerheden die met de invoering van de Wlz samenhangen, is het verstandig dat de regering besloten heeft de uitgavenontwikkeling te monitoren. De monitor, die naast de financiële aspecten, ook inzicht zal bieden in de functionering van het stelsel en in de vraag in hoeverre de doelstellingen van de hervorming van de langdurige zorg worden bereikt, zal input leveren voor de periodieke evaluatie door een onafhankelijke partij. Graag vernemen de leden van deze fractie welke onafhankelijke partij de regering hiervoor in gedachten heeft. Is deze al aan de slag gegaan om een nulmeting te doen? Zijn de evaluatiepunten ergens duidelijk omschreven? Zo ja, waar? Indien niet, wanneer zal dit wel het geval zijn?

  • Het budgettaire kader van de Wlz wordt aangepast voor de zorg aan de al bekende 14.000 cliënten met een extramurale indicatie die voldoen aan het Wlz-profiel. Op bladzijde 3 van de brief van 3 november 20149 passeren een aantal bedragen de revue, waarbij het er naar het oordeel van de leden van de SP-fractie op neer komt dat het kader voor Wlz wordt verhoogd en de kaders voor WMO, Jeugdwet en Zvw worden verlaagd. Graag krijgen zij een tabel waarin de verschuivingen inzichtelijker worden gemaakt. Het gaat over voorlopige schattingen en een dekkingsbedrag. Als deze leden het proberen na te rekenen, lijken er gaten te vallen.

  • Zijn er nog juridische consequenties aan het licht gekomen met betrekking tot al afgesloten contacten, waarmee zorg voor «de vergeten groep» hier en daar al geregeld was?

  • Is het de bedoeling dat zorgaanbieders pas enkele maanden later hun vergoeding voor de zorg ontvangen en moeten zij die periode zelf overbruggen of blijft de mogelijkheid bestaan dat zij een bevoorschotting ontvangen (op basis van feitelijk-historisch-productieverloop)?

  • Het pgb wordt per 1 januari 2015 via een trekkingsrecht door de SVB rechtstreeks aan de gecontracteerde zorgaanbieders betaald. De huidige praktijk leert dat de doorlooptijd voor het proces tot goedkeuring van zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen van budgethouders door zorgkantoren 3 maanden betreft. Met deze doorlooptijd zal de budgethouder te laat goedkeuring krijgen, waardoor betalingen aan zorgaanbieders in januari en februari 2015 niet door de SVB gedaan kunnen worden. Dit is met name het geval bij mensen van wie de indicatie in de laatste maanden van 2014 afloopt en die om een aansluitende indicatie verzoeken. Doorbetaling van zorgverleners komt hierdoor direct in de knel met gevolg voor de continuïteit van zorg en/of doorbetaling. Onder de mensen die hiermee te maken hebben zitten relatief veel mensen die de zorg thuis organiseren. Ze hebben nu een passende indicatie in functies en klassen en zullen in de toekomst geïndiceerd worden op basis van de nieuwe nog te ontwikkelen Wlz-profielen, die pas later bekend zullen worden. Is dit probleem bekend bij de regering en is zij bereid te zorgen voor goed overgangsrecht?

  • De SVB betaalt pas als de overeenkomst is goedgekeurd; de zorgverzekeraar kan pas zorg beëindigen als in Wlz-zorg is voorzien; om in Wlz-zorg te voorzien is een redelijke termijn nodig. Vindt er een verrekening plaats als de zorg geregeld is? Wat is een redelijke termijn?

  • Het volledig pakket thuis (vpt) dekt alle kosten van de zorg en wordt vaak in de vorm van een pgb uitgekeerd. Hoeveel van de vpt’s worden niet in de vorm van een pgb uitgekeerd?

  • Bij een vpt worden de verblijfskosten, de kapitaallasten en kosten van eten en drinken niet vergoed. Worden kosten voor eventuele dagbesteding er wel mee vergoed of wordt dat apart door de gemeente met Wmo-geld gefinancierd?

  • Bij een vpt behoudt men de eigen huisarts. Waaruit worden kosten voor medicatie betaald? Moet een cliënt met vpt gewoon het eigen risico betalen? Hij/zij betaalt ook al een niet geringe (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage. Is er zicht op de cumulatie? Wat zijn de consequenties? Is er nagedacht over een tegemoetkoming?

  • Waaruit worden de kosten voor eventuele ergo- en/of fysiotherapie betaald? Uit de aanvullende verzekering? Is het voor cliënten met een Wlz-indicatie überhaupt mogelijk een aanvullende verzekering af te sluiten?

  • Wat houdt de subsidieregeling extramurale behandeling in? Welke behandelingen vallen daaronder? Is dit een al bestaande regeling of betreft het een nieuwe regeling onder de Wlz? Wat zijn de plannen met betrekking tot deze regeling voor de toekomst?

  • Wat is de minimale en wat de maximale eigen bijdrage die een Wlz-geïndiceerde moet opbrengen, zowel bij zorg in natura, intra- en extramuraal, als voor de situatie van vpt, mpt (modulair pakket thuis) of pgb?

  • De eigen bijdrage wordt niet langer aan de voorkant ingehouden; de cliënt krijgt periodiek een rekening van het CAK om de bijdrage te betalen. De pgb-houder krijgt daardoor een in verhouding hoger brutopgb. Graag krijgen de leden van de SP-fractie een bevestiging dat dit alleen een bruto/netto verhaal is en geen verkapte korting/bezuiniging. De meeste pgb-houders weten nog niet hoeveel ze volgend jaar kunnen besteden, terwijl ze ook rekening moeten houden met een forse aderlating omdat de tegemoetkoming chronisch zieken vervalt.

  • De toekomstige financieringswijze en wijze van contractering van de wijkverpleging is nog onduidelijk voor de leden van de SP fractie. Graag krijgen zij een toelichting op de indeling en daaraan gekoppelde financiering in segmenten. Hoe wenselijk is deze opsplitsing? Deze leden begrijpen niet waarom «Buurtzorg Nederland «, sinds jaar en dag het voorbeeld hoe wijkverpleging zou moeten werken, niet gecontracteerd wordt door CZ. Begrijpt de regering dat wel?

  • Valt de financiering van de wijkverpleging alleen onder de Zvw of wordt ze ook uit de Wlz betaald, in die gevallen dat cliënten een Wlz-indicatiebesluit hebben voor zorg in natura, vpt of mpt? Kan wijkverpleging ook vanuit een pgb-Wlz betaald worden?

  • Tot slot nog een vraag over het mpt. Is dit nu een containerbegrip, dat nog nader moet worden ingevuld, qua inhoud en financiering of is al volledig duidelijk wat daar onder valt en wat de financieringswijze is? Met de brief van 22 september 201410 wordt de Tweede Kamer onder meer geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN). ZN geeft aan dat het vanaf 1 januari 2015 nog niet onmiddellijk mogelijk is het mpt volgens de nieuwe (welke?) condities voor de volledige 100% operationeel te hebben, omdat dit andere expertise en andere werkprocessen bij zorgkantoren vereist. Wat betekent dit nu precies voor de cliënten? De leden van de SP-fractie krijgen hierop graag een nadere toelichting.

Gegevensuitwisseling

Tot slot hebben de leden van de SP-fractie nog enige vragen met betrekking tot de privacy.

  • Op bladzijde 59 van de memorie van antwoord staat: «om gemeenten in staat te stellen om ten aanzien van hun inwoners te beoordelen of die in het bezit zijn van een indicatiebesluit van het CIZ wordt een register ontwikkeld waarin deze basisinformatie is ondergebracht. Wat is het doel van dit register met zogenaamde basisinformatie? De toelichting vermeldt dat gemeenten op basis van de informatie actie kunnen ondernemen. Dat klinkt nogal vrijblijvend. Waar berust het register en voor wie is het toegankelijk? Wordt van gemeenten verwacht dat ze periodiek een kijkje nemen in het register? Worden degenen die erin zijn opgenomen daarvan op de hoogte gesteld?

  • Uit de beantwoording van de regering blijkt dat zij van mening is dat de KNMG onnodig bang is dat bijzondere gegevens de gezondheid betreffende, door het CIZ verzameld, terechtkomen bij ambtenaren zonder geheimhoudingsplicht. De Minister wijst er op dat ook die ambtenaren een geheimhoudingsplicht hebben op grond van artikel 2:5 van de Awb en artikel 9.1.2, lid 5 van de Wlz. De leden van de SP-fractie hebben van de KNMG vernomen dat zij er na deze toelichting nog niet helemaal van overtuigd is dat het beroepsgeheim van de arts en de privacy van de cliënt aldus afdoende beschermd blijven. Daarom leggen deze leden nog graag het volgende voor. Dat ambtenaren een geheimhoudingsplicht hebben, is geen voldoende garantie. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de evaluatie van de Wet politiegegevens dat het ongeoorloofd doorbreken van de geheimhoudingsplicht die voor politieambtenaren geldt, vrijwel altijd zonder gevolgen blijft. Het enkele feit dat een ambtenaar een geheimhoudingsplicht heeft, is kennelijk nog geen garantie dat die ook wordt gerespecteerd. Over artsen kan juist wel worden gezegd dat geheimhouding gewaarborgd is. Volgens artikel 21, lid 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens mogen alleen personen die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, dan wel krachtens een overeenkomst tot geheimhouding zijn verplicht over gezondheidsgegevens beschikken. Deze bepaling is de implementatie van artikel 8, lid 3 van de EU Richtlijn 95/46/EG, dat bepaalt dat gezondheidsgegevens uitsluitend mogen worden verwerkt door gezondheidswerkers met een beroepsgeheim of andere personen voor wie een soortgelijke geheimhoudingsplicht geldt. Deze voorwaarde staat ook in artikel 81, lid 1, sub a van het EU voorstel voor de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat een geheimhoudingsplicht van een ambtenaar niet gelijkwaardig is aan het beroepsgeheim van een arts; zij krijgen hierop graag een reactie.

  • De KNMG – en ook de LHV in een brief van 2 juni 201411 – pleit ervoor om ambtenaren bij gezondheidsgegevens een «afgeleid beroepsgeheim» te verlenen. Afgeleid van de oorspronkelijke geheimhouder (de behandelende arts, huisarts e.d.). De ambtenaar heeft hiermee ook een afgeleid verschoningsrecht, waarop een beroep kan/moet worden gedaan hetgeen betekent dat de toestemming van de oorspronkelijke geheimhouder nodig is voordat de ambtenaar gezondheidsgegevens op verzoek van derden (andere instanties, leidinggevende e.d.) mag doorgeven. Is de regering bereid ambtenaren dit afgeleide beroepsgeheim te verlenen?

GroenLinks-fractie

Financiële aspecten

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de kaderbrief over het macrobudget van de langdurige zorg in 2015, waarin de budgettaire consequenties voor onder meer gemeenten worden toegelicht, inmiddels verstuurd is. Zo niet, acht de regering het wenselijk dat gemeenten en andere partijen slechts een maand voor de invoering van de Wlz beschikken over informatie over de budgetverdeling? Zo ja, kan de regering deze Kamer informeren over de inhoud daarvan?

Toegang en kwaliteit zorg

Klopt het dat de regering onvoldoende zicht heeft op welke andere groepen of individuen dan de eerder besproken 14.000 nog tussen wal en schip kunnen raken? Zo niet, om welke groepen of individuen gaat dit?

Hoe oordeelt de regering over het feit dat ouders nog voordat de parlementaire behandeling is afgerond, worden gevraagd een formulier te tekenen om in aanmerking te komen voor de Wlz, zonder dat ze zicht hebben op de inhoud en consequenties van die keuze? Heeft de regering bij voorbeeld de open brief van 24 oktober 2014 van een bezorgde moeder gelezen?12

De regering noemt in haar memorie van antwoord diverse vormen van monitoren en zegt toe een tweetal oplossingsgerichte tafels voor Wlz-implementatievragen in te richten. Er is echter onvoldoende antwoord gegeven op de vraag of de omzetting naar de Wlz onder de bevoegdheden van de Transitiecommissie Sociaal Domein gebracht wordt en waarom daar niet voor gekozen is met het oog op overzichtelijke structuren en eenheid van beleid. Welke bevoegdheden krijgen de oplossingsgerichte tafels, waarover de regering spreekt?

De regering antwoordt op vragen naar uit pgb betaalde verblijfkosten bij logeeropvang dat dat ook mogelijk blijft bij kleinschalige initiatieven, zolang de instelling een toelating heeft op basis van de WTZi. Klopt het dat voor deze toelating onder meer nodig is dat de instelling een Raad van Toezicht, cliëntenraad en geschillenregeling heeft en een uitgebreide accountantsverklaring opstelt? Is dat voor kleinschalige initiatieven niet een onredelijke en feitelijk onmogelijke eis? Is het niet voldoende dat het zorgplan is getoetst door het zorgkantoor en de overeenkomst door de SVB?

Hoe is de koppeling tussen de Wlz en het passend onderwijs geregeld? Klopt het dat de zorg op school valt onder de verantwoordelijkheid en financiering van de gemeente/samenwerkingsverband? De memorie van toelichting stelt dat dit om samenwerking vraagt en dat er geen afwenteling zal zijn. Kan de regering toelichten hoe die samenwerking wordt afgedwongen en hoe overlap, kloven en afwenteling voorkomen worden? Hoe wordt voorkomen dat vanwege afstemmingsproblematiek bijvoorbeeld kinderen met een meervoudige complexe handicap worden buitengesloten en richting dagbesteding worden gedrongen?

De leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Slagter-Roukema

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer

X Noot

1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD) (vicevoorzitter), Linthorst (PvdA), Slagter-Roukema (SP) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Reuten (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Barth (PvdA), Martens (CDA), vac. (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Frijters-Klijnen (PVV), Van Dijk (PVV), De Grave (VVD), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Bruijn (VVD), Koning (PvdA)

X Noot

2

Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 118

X Noot

3

Kamerstukken II 2013/14, 31 765, nr. 90

X Noot

4

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 30

X Noot

5

Kamerstukken II 2014/15, 31 765, nr. 95 en bijlage

X Noot

6

Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 55

X Noot

7

Kamerstukken I 2014/15, 33 891, F, p. 73

X Noot

8

Bijdrage van 13 oktober 2014, ter inzage gelegd onder griffienummer 155006.13

X Noot

9

Kamerstukken I 2014/15, 33 891, G

X Noot

10

Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 158, p. 2

X Noot

11

Ter inzage gelegd onder griffienummer 155105.07

X Noot

12

http://webdrift.nl/24-oktober-2014-overzetting-naar-wlz-onder-protest/


Memorie van antwoord

F MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 24 oktober 2014

1. Inleiding

Met bijzondere belangstelling heb ik kennisgenomen van de inbreng van de fracties met betrekking tot het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (Wlz). De Wlz borgt dat er voor de kwetsbaarste mensen in ons land nu en in de toekomst veilige en liefdevolle zorg is. Uit het voorlopig verslag valt af te leiden dat het merendeel van de fracties dit hoofddoel van het wetsvoorstel onderschrijft. Wel zijn er bij de fracties nog vragen. Door de onderhavige memorie van antwoord beoogt het kabinet hierop een antwoord te geven.

De Wlz vormt het sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg. De wet is de derde pijler van ons nieuwe stelsel van langdurige zorg. De eerste pijler wordt gevormd door de Jeugdwet en de Wmo 2015, waarin de gemeenten de ondersteuning in en om het huis dichter bij de mensen kunnen gaan organiseren. De tweede pijler is de Zorgverzekeringswet, waarin de wijkverpleegkundige zorg de schakel vormt tussen het medische domein en het sociale domein. De derde pijler is de Wlz. Genoemde pijlers zijn erop gericht om in de langdurige zorg een omslag te maken, gericht op meer kwaliteit, maatwerk, zorg dichtbij, een grotere betrokkenheid en meer regie voor de cliënt. Belangrijke doelstelling van de nieuwe ordening van zorg en ondersteuning is voorts een langdurige zorg die ook structureel betaalbaar en toegankelijk blijft.

Het onderhavige wetsvoorstel is om drie redenen van belang. In de eerste plaats is een aanpassing van de AWBZ nodig, omdat belangrijke onderdelen van de huidige AWBZ in andere domeinen worden ondergebracht. In de tweede plaats bevat dit wetsvoorstel cruciale verbeteringen. Zo wordt het recht op zorg op wetsniveau verankerd. Dit geldt ook voor het recht op een persoonsgebonden budget en andere leveringsvormen dan verblijf in een instelling, zoals het volledige en het modulaire pakket thuis. Verder wordt in het wetsvoorstel onderscheid gemaakt tussen de toegang tot Wlz-zorg – de indicatie vindt plaats op inhoudelijke gronden – en de zorg die mensen krijgen. Dat geeft meer ruimte aan professionals en cliënten om samen goede afspraken te maken over de zorg en de doelen die daarmee worden nagestreefd. De wet biedt ook meer mogelijkheden om de zorgkantoren aan te spreken op de kwaliteit van dienstverlening, de zorginkoop en de cliëntenondersteuning en -bemiddeling.

Tot slot biedt deze wet niet alleen zekerheid en verbetering, maar legt zij ook een fundament voor verdere vernieuwing. Deze vernieuwing is niet met wetsartikelen alleen te regelen, maar vraagt om actie. Het kabinet komt dan ook in het voorjaar 2015 met een brede vernieuwingsagenda voor de Wlz-zorg. Zo is de Wlz veel meer dan het logische sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg. De wet markeert tevens een begin van de verbetering en vernieuwing van de zorg voor de meest kwetsbare mensen in onze samenleving. Het kabinet hecht er dan ook zeer aan de Wlz met ingang van 1 januari 2015 te kunnen invoeren.

2. Specifieke vragen van de fracties

2.1 VVD-fractie

Invoering

Het is voor de leden van de VVD-fractie evident dat van veel partijen veel wordt gevraagd om ervoor te zorgen dat de ingrijpende wijzigingen die aanvaarding van dit wetsvoorstel met zich mee zullen brengen, op een adequate wijze in 2015 kunnen worden geïmplementeerd. Deze leden waarderen het vele werk dat op verschillende plaatsen wordt verzet. Het beste symbool hiervoor is wel de verantwoordelijke Staatssecretaris, die dagelijks in het land aanwezig is teneinde te luisteren naar diegenen die de nieuwe regels moeten uitvoeren dan wel er mee te maken zullen gaan krijgen. Niettemin blijven bij deze leden zorgen bestaan over de korte termijn waarop een en ander moet worden gerealiseerd. Welk beeld, zo vragen de leden van deze fractie, heeft de Staatssecretaris van VWS nu, gebaseerd op zijn vele persoonlijke gesprekken en contacten in het land? Waar zitten de grootste struikelblokken en risico’s? Op welke wijze kan snel en flexibel gereageerd worden als zich ondanks alle inzet van betrokken partijen toch problemen voordoen?

Mijn beeld is dat alle betrokken partijen, de cliëntenorganisaties, de zorgaanbieders, de zorgkantoren, het CIZ en anderen zich maximaal inzetten om de noodzakelijke zorg voor cliënten die zijn aangewezen op de Wlz te borgen. Door de inzet van al deze partijen en hun onderlinge samenwerking is een zo veel mogelijk vloeiende overgang van AWBZ naar Wlz mogelijk. Ik wijs er daarbij op dat de veranderingen die voortvloeien uit de Wlz relatief beperkt zijn in vergelijking met de Wmo en de Zvw. Ook is, na consultatie van de NZa, de zorgkantoren en de zorgaanbieders, de uitvoering van de langdurige zorg voor 2015 zodanig vormgegeven dat er voor wat betreft de zorginkoop nagenoeg geen verschil is tussen de Wlz en een eventuele versmalde AWBZ in 2015. Daarmee is geborgd dat het zorginkoopproces tussen de zorgkantoren en de zorgaanbieders tijdig en voorspelbaar gestart kan worden. Uw Kamer is hierover in de brief van 27 juni jl. geïnformeerd (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 891, nr. 13). In aanvulling hierop zijn met ZN nadere afspraken gemaakt over een verantwoorde invoering van de Wlz op 1 januari 2015. De Tweede Kamer is hierover per brief van 22 september jl. geïnformeerd (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 891, nr. 158).

De Wlz is onderdeel van de brede hervorming van de langdurige zorg. In het voorjaar heb ik met alle betrokken partijen werkafspraken gemaakt om de hervorming te begeleiden. Het hoofddoel van de werkafspraken is voorkomen dat mensen tussen wal en schip geraken. Er zijn diverse waarborgen vormgegeven om zo nodig snel te kunnen handelen. Al sinds het voorjaar van dit jaar komt elke twee weken een overleggroep (de «HLZ cockpit») bij elkaar waar signalen worden gedeeld. Daarnaast monitoren de cliëntenorganisaties de effecten van de hervorming op de cliënten. Zij hebben daartoe o.a. meldpunten ingesteld. Deze en andere monitorinformatie komt in de cockpit aan de orde. Voorts zijn er in alle Wmo-regio’s Secretarissen ingesteld om partijen in de regio te ondersteunen bij de transitie. Ook zijn er interventieteams ingericht, o.a. op het gebied van wonen (onder leiding van de heer Norder) en de transitie (onder leiding van de heer Terpstra).

Daarenboven start medio oktober van dit jaar een tweetal oplossingsgerichte tafels waar specifiek aandacht is voor Wlz-implementatievragen. Ik zal één «werktafel Wlz» inrichten die zich richt op invoeringsvragen die leven bij zorgkantoren, zorgaanbieders en professionals. Met de cliënten ga ik op gelijke wijze in gesprek. Hierbij gaat de aandacht vooral naar de effecten voor cliënten. Ik zal hiervoor niet alleen vertegenwoordigers van budgethouders en cliëntenorganisaties uitnodigen maar bijvoorbeeld ook huisartsen, zorgaanbieders en de V&VN.

De veranderingen vragen veel inspanningen van veel partijen. Ik constateer dat er een grote bereidheid is om deze veranderingen door te voeren. Door middel van bovengenoemde monitoring en samenwerking wordt geborgd dat eventuele knelpunten in de uitvoering snel zijn op te lossen.

Gevolgen amendering

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is een stevig aantal amendementen aangenomen. De leden van de VVD-fractie zouden graag een overzicht willen hebben van de gevolgen van deze aangenomen amendementen, getoetst op budgettaire consequenties, personele gevolgen voor uitvoerders en toezichthouders als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), en consequenties voor de administratieve lastendruk.

Inderdaad zijn tijdens de behandeling van de Wlz in de Tweede Kamer een stevig aantal amendementen aangenomen. Ik heb de amendementen in drie categorieën verdeeld, namelijk amendementen die in lagere regelgeving worden verwerkt, amendementen die ertoe leiden dat de huidige AWBZ-praktijk wordt bestendigd en amendementen waarvan de impact op budget, personeel en administratieve lastendruk afwezig of zeer beperkt is. Voor categorie 1 geldt dat nu nog niet getoetst kan worden op de door de VVD gevraagde elementen. Categorie 2 gaat om amendementen die niets veranderen ten opzichte van de huidige situatie. Derhalve is er geen sprake van gevolgen op de gevraagde elementen. Bij categorie 3 gaat het om amendementen die geen of een geringe impact hebben op de gevraagde elementen. Dit leidt tot het volgende overzicht:

  • 1. Amendementen die in lagere regelgeving worden verwerkt:

    • Uitbreiding reikwijdte ADL-clusterwoningen (nr. 77)

    • Uitbreiding partneropname naar gehandicaptenzorg (nr. 129)

    • Vaststellen maximumkosten per module bij modulair pakket thuis (nr. 149)

    • Regelen van meerkosten voor mensen die thuis wonen (nr. 153)

    • Nadere regels over zorgplicht en zorginkoopbeleid (nr. 142)

    • Persoonsvolgende bekostiging (nr. 108)

    • Introductie meet- en weetplicht voor Wlz-uitvoerders (nr. 141)

    • Te bespreken onderwerpen bij zorgplan (nr. 30)

    • Experimenten over de domeinen heen (nr. 66)

  • 2. Amendementen die huidige AWBZ-praktijk bestendigen:

    • Verstrekken medische gegevens alleen na toestemming cliënt (nr. 50)

    • Geen inperking bevoegdheden Algemene Rekenkamer (nr. 68)

  • 3. Amendementen waarvan de impact op budget, personeel en administratieve lastendruk afwezig of zeer beperkt is:

    • Borging cliëntondersteuning (nr. 163)

    • Recht op zorg afgestemd op de verzekerde (nr. 20)

    • Cliënt wordt actief gewezen op mogelijkheid van cliëntondersteuning (nr. 162)

    • Recht op combinatie leveringsvormen (nr. 124)

    • Recht op gewenste leveringsvorm wanneer aan criteria wordt voldaan (nr. 136)

    • Wens van de cliënt is leidend bij mpt en vpt, afwijzing moet deugdelijk worden gemotiveerd (nr. 143)

    • Wlz-uitvoerder biedt actief mogelijkheid om persoonlijk plan te overleggen (nr. 44)

    • Pgb positioneren als meer gelijkwaardig aan andere leveringsvormen (nr. 74)

    • Betrokkenheid mantelzorgers en vrijwilligers wordt onderdeel contracten Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders (nr. 161)

    • Wlz-uitvoerder houdt bij contractering rekening met enkele persoonlijke kenmerken van de verzekerden (nr. 23)

    • Idem als voorgaand, aangevuld met seksuele gerichtheid (nr. 73)

    • Recht op zorgplanbespreking bij modulair pakket thuis (nr. 75)

    • Mantelzorg betrekken bij zorgplanbespreking (nr. 154)

    • Aanpassing overgangsrecht lage zzp’s: na 2015 behoud keuze voor verblijf in een instelling (nr. 107)

    • Meerzorg (nr. 150)

    • Gemoedsbezwaarden (nr. 79)

Gegevensuitwisseling

Op een van de aangenomen amendementen willen deze leden nader ingaan. Het aangenomen amendement-Van Dijk en mevrouw Bergkamp1 heeft bewerkstelligd dat zorgverleners of zorginstellingen medische persoonsgegevens alleen met toestemming van de betreffende persoon aan het CIZ mogen verstrekken. De leden van de VVD-fractie kunnen zich de overwegingen bij dit amendement op zich goed voorstellen. Wel stellen zij een reactie van de regering op prijs op de stelling van de KNMG in hun brief aan de Eerste Kamer van 10 oktober jl. 2, dat de «achterdeur» nog steeds openstaat doordat het CIZ deze medische persoonsgegevens vervolgens wel zonder toestemming van de betreffende persoon met andere instanties zou mogen delen. Klopt de stelling van de KNMG dat dit ook na aanvaarding van het betreffende amendement mogelijk is? Zo ja, hoe beoordeelt de regering dit? Acht zij dit niet in strijd met de bedoeling van het genoemde amendement? Ziet de regering mogelijkheden deze achterdeur te sluiten, of acht zij deze achterdeur wenselijk?

Graag wil ik vooropstellen dat het medisch beroepsgeheim, hoewel niet absoluut, een kernwaarde is in de gezondheidszorg. Ik heb daarom ook begrip voor de aandacht die de KNMG vraagt voor de privacy van de cliënt en de positie van het medisch beroepsgeheim. Ik ben het echter niet eens met de zorgen van de KNMG dat het wetsvoorstel Wlz een achterdeur bij het CIZ zou creëren waardoor het CIZ medische persoonsgegevens zonder toestemming van de betreffende persoon met andere instanties zou kunnen delen. Ik zal allereerst ingaan op de taken van het CIZ en de gegevens die het CIZ met andere organen kan delen. Daarna zal ik ingaan op het aangenomen amendement-Otwin van Dijk en Bergkamp, en het verband tussen dat amendement en de gegevensverstrekking door het CIZ.

De Wlz geeft, met name in de artikelen 9.1.2 en 9.1.3, precies aan tussen welke partijen gegevensuitwisselingen kunnen plaatsvinden. Daarbij vindt ook doelbinding plaats: alleen voor de in de Wlz genoemde doelen mogen de genoemde partijen gegevens uitwisselen. In de huidige AWBZ is deze doelomschrijving nog van globalere aard. Ook met betrekking tot het CIZ is in de WLZ geregeld dat er alleen gegevensuitwisselingen mogen plaatsvinden voor zover daarin is voorzien in de Wlz. Het kan en zal hierbij vaak gaan om gegevens betreffende de gezondheid. Het enkele gegeven dat iemand een Wlz-indicatie heeft kan bijvoorbeeld al worden aangemerkt als een gegeven betreffende de gezondheid van de verzekerde. Artikel 9.1.2 van het wetsvoorstel regelt de gegevensuitwisseling van de partijen die betrokken zijn bij de primaire processen van de Wlz, de «keten». Deze primaire processen zijn het indiceren van de zorgbehoefte door het CIZ, het toewijzen en het leveren van de zorg door de Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder en het opleggen van de eigen bijdrage door het CAK. Meer specifiek voor het CIZ houdt dit in dat het CIZ het indicatiebesluit zonder toestemming van de verzekerde aan de Wlz-uitvoerder van de verzekerde zal sturen. De Wlz-uitvoerder heeft dit besluit immers nodig om zijn zorgplicht jegens de verzekerde in te vullen. Indien de verzekerde daartoe toestemming verleent, kan het CIZ het indicatiebesluit bovendien ook aan een zorgaanbieder zenden. Hierdoor kan de zorgplanbespreking een aansluitend de zorgverlening spoedig na de indicatiestelling starten. Omdat deze gegevensuitwisseling tussen het CIZ en de aanbieder echter niet noodzakelijk is in het licht van de doelen die beschreven zijn in de Wlz, wordt hier dus vereist dat de verzekerde toestemming verleent. Artikel 9.1.3. van het wetsvoorstel regelt de gegevensuitwisseling tussen de ketenpartijen en enkele partijen buiten de Wlz-keten. Ik begrijp de opmerkingen van de KNMG zo dat dit artikel volgens de KNMG de achterdeur zou bieden waardoor het CIZ gegevens zou kunnen verstrekken aan diverse instanties waar mensen werken die geen geheimhoudingsplicht hebben. Ik ben het om verschillende redenen niet eens met de stelling van de KNMG.

In de eerste plaats wil ik er voor waken dat het woord «achterdeur» impliceert dat via het CIZ (medische) gegevens van de verzekerde ongemerkt kunnen weglekken naar andere partijen. Het CIZ wordt in artikel 9.1.3, eerste lid, inderdaad genoemd als een van de ketenpartijen die voor bepaalde doelen gegevens zou kunnen verstrekken aan partijen van buiten de Wlz-keten. Het gaat hierbij echter alleen om mogelijke verstrekkingen aan in dat artikellid genoemde instanties: de zorgverzekeraar (als uitvoerder van de Zvw), het Zorginstituut en de Sociale verzekeringsbank. Deze gegevensuitwisselingen zijn alleen mogelijk voor zover dat noodzakelijk is om een beperkt aantal doelen te bereiken, eveneens genoemd in artikel 9.1.3, eerste lid. De zorgverzekeraar van de verzekerde kan bijvoorbeeld gegevens betreffende de gezondheid van de verzekerde nodig hebben die noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van de Zvw-zorg en Wlz-zorg en het voorkomen van dubbele verstrekkingen. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het indicatiebesluit of het gegeven dat de zorgverlening van de Wlz is gestart. Als de gegevens niet noodzakelijk zijn voor een in artikel 9.1.3, eerste lid, genoemd doel, is gegevensverstrekking door het CIZ niet zonder toestemming van de verzekerde mogelijk.

Voorafgaande toestemming van de verzekerde is niet vereist voor zover het gaat om de melding door het CIZ aan de gemeente dat de verzekerde een indicatiebesluit heeft gekregen dat hem recht geeft op Wlz-zorg. Dit wordt geregeld in artikel 4.2.5, derde lid, van de Wmo 2015, zoals dat lid komt te luiden na wijziging middels artikel 12.1.5, onderdeel E, van het wetsvoorstel. Het CIZ mag dus alleen «dat-informatie» verschaffen en alleen aan de gemeente waarvan de verzekerde inwoner is. Deze informatie heeft de gemeente nodig om binnen haar bevoegdheden van de Wmo 2015 de voorzieningen af te stemmen op de Wlz-zorg of om bepaalde voorzieningen te kunnen weigeren. Indien de gemeente ook andere gegevens over de gezondheid van de verzekerde wil hebben, zal de verzekerde daartoe toestemming moeten verlenen.

In de tweede plaats zag het aangenomen amendement-Otwin van Dijk en Bergkamp op een andersoortige situatie, waar de beeldspraak «voordeur» en «achterdeur» lijkt te impliceren dat het om soortgelijke gevallen gaat. Met het aangenomen amendement is het voorgestelde artikel 9.1.2, tweede lid, vervallen. Dat artikellid zou hebben geregeld dat medisch beroepsbeoefenaren alle relevante medische informatie over de verzekerde aan het CIZ zou moeten verstrekken. Daarbij zou aan de medisch beroepsbeoefenaar geen zelfstandige afwegingsruimte worden gelaten om alsnog te weigeren om de gegevens te verstrekken. Door het aangenomen amendement vervalt het aan de Tweede Kamer voorgestelde tweede lid van artikel 9.1.2 en geldt de situatie die al in de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) staat beschreven (art. 7:457 BW). Gegevens mogen daardoor alleen verstrekt worden indien er toestemming is van de cliënt en de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De medisch beroepsbeoefenaar houdt de ruimte om te weigeren de gegevens te verstrekken.

In de derde plaats gaat de KNMG er onterecht vanuit dat, in het geval het CIZ medische gegevens deelt met de in artikel 9.1.3, eerste lid, genoemde instanties, de gegevens zullen worden gebruikt door mensen die geen geheimhoudingsplicht hebben. Ook medewerkers van die instanties hebben een geheimhoudingsplicht. Dat zullen uiteraard niet altijd mensen zijn die reeds op grond van hun ambt of beroep een geheimhoudingsplicht hebben (medisch beroepsbeoefenaren), maar ook voor de overige medewerkers geldt dat zij een geheimhoudingsplicht hebben, behoudens voor zover enige wettelijke voorschrift hen tot mededeling verplicht of vanuit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. Dit is geregeld in artikel 2:5 van de Awb en artikel 9.1.2, vijfde lid van de Wlz.

Hoewel de leden van de VVD-fractie zoals gezegd begrip hebben voor de overwegingen achter het genoemde amendement, roept de aanvaarding ervan wel vragen op. Immers, het amendement is van de kant van de regering in stevige bewoordingen ontraden, omdat het CIZ medische persoonsgegevens nodig zou hebben voor een adequate bestrijding van ernstige zorgfraude. Nu de Tweede Kamer desondanks het amendement heeft aanvaard moet het CIZ dit volgens de regering noodzakelijke instrument missen, althans is zij afhankelijk van de instemming van de patiënt, instemming die bij ernstige zorgfraude – zo valt te vrezen – niet snel zal worden gegeven. Welke consequenties heeft dit voor de mogelijkheden van het CIZ rond fraudebestrijding en welke maatregelen gaat de regering nemen teneinde te voorkomen dat het CIZ niet in staat zou zijn adequaat toe te zien op een juiste besteding van de vele miljarden die omgaan in de Wlz?

Ik begin met een antwoord op het laatste deel van de vraag van de leden van de VVD. Ik neem geen maatregelen in de richting van het CIZ als het gaat om het toezien op een juiste besteding van middelen die in de Wlz omgaan. Dat is geen taak van het CIZ maar van de zorgkantoren, waar de NZa toezicht op houdt. Deze leden vroegen mij naar de mogelijkheden van het CIZ om zorgfraude te bestrijden nu het amendement op Kamerstuk 33 891 is aanvaard, hetgeen met zich brengt dat zonder toestemming van de cliënt er geen (medische) persoonsgegevens van derden gevraagd mogen worden door het CIZ. Voorop blijft staan dat het CIZ voor het kunnen verstrekken van een indicatiebesluit moet beschikken over voldoende en relevante informatie over de verzekerde en diens (medische) omstandigheden. Het is daarom noodzakelijk dat cliënten zich realiseren dat slechte of geen (schriftelijke) informatie schadelijk is voor het welslagen van het indicatieproces. In tegenstelling tot de huidige praktijk zal er bij de indicatiestelling door CIZ in alle gevallen sprake zijn van een persoonlijk contact. Maar zonder de beschikking over de relevante (medische) data, kan het CIZ geen indicatiebesluit nemen. Indien de cliënt deze machtiging niet (goed) verstrekt en het CIZ daardoor geen adequaat onderzoek kan uitvoeren (controle van de medische informatie of opvragen van aanvullende medische informatie), zal het CIZ een negatief indicatiebesluit afgeven. Kortom, indien de cliënt niet meewerkt aan het onderzoek en weigert een machtiging te verstrekken aan het CIZ, dan kan dit vergaande consequenties hebben. Het feit dat het CIZ zelf in de beginfase alle onderzoeken en beoordelingen ten behoeve van de indicatiebesluiten uitvoert en er geen gemandateerde indicatiestelling zal zijn, temeer omdat er sprake is van nieuwe indicatiecriteria en de inwerkingtreding van een geheel nieuwe stelsel voor de langdurige zorg, draagt eraan bij dat het risico op de hoeveelheid foute of frauduleuze indicatiebesluiten zal dalen.

Bovendien wordt in de Wlz verankerd dat het CIZ bij het vermoeden dat een indicatiebesluit is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens ambtshalve kan overgaan tot het herzien of zelfs intrekken van het indicatiebesluit. Het CIZ heeft in de afgelopen jaren al een aanzienlijk aantal indicatiebesluiten van cliënten via een zogenaamd ambtshalve herindicatietraject opnieuw in onderzoek genomen. De afdeling Fraudebestrijding van het CIZ heeft in die gevallen op basis van nader onderzoek en/of screening vastgesteld, dat het op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk is dat deze besluiten niet juist zijn. Het gaat daarbij in de meeste gevallen om besluiten van cliënten waarbij sprake is van (ernstige) vermoeden van fraude, misbruik en/of oneigenlijk gebruik. Het is daarom noodzakelijk om een ambtshalve herindicatietraject uit te voeren. Dit is een traject waarbij het CIZ eigenstandig, zonder aanvraag van de cliënt, opnieuw een indicatieonderzoek uitvoert. Bij deze herindicatietrajecten wordt de cliënt verzocht een machtiging af te geven aan het CIZ om (nadere medische) informatie te kunnen opvragen bij derden. Daarbij kan het niet verstrekken van de benodigde informatie in een uiterste geval leiden tot het intrekken van een reeds afgegeven indicatiebesluit.

Bij reeds opgemerkte gevallen van (mogelijke) fraude bestaat regelmatig een vermoeden dat behandelend artsen van cliënten zelf frauderen. Bij de afdeling Fraudebestrijding van het CIZ zijn vanaf januari tot en met mei 2014 ruim 640 meldingen binnen gekomen, waarbij in ongeveer een kwart de gevallen sprake was van een vermoeden van fraude door middel van gemanipuleerde diagnostiek door een arts of andere behandelaar. In het wetsvoorstel zoals dat naar de Tweede Kamer is gestuurd was daarom een bepaling opgenomen waarmee niet alleen zou worden geregeld dat de verzekerde geen toestemming hoeft te geven voor de uitwisseling van de benodigde gegevens, maar ook dat de medisch beroepsbeoefenaar een spreekplicht heeft. Dit artikellid is door het amendement onder nummer 33 891, nr. 50 geschrapt. Ik heb tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer aangegeven dat ik van mening ben dat het amendement een belangrijk instrument voor fraudebestrijding zou wegnemen. Ik heb om die reden het amendement dan ook ontraden. Aan de leden van de Tweede Kamer heb ik wel toegezegd om voor de komende fraudedebatten in de rapportages aan te geven met wat voor gevallen van fraude we worden geconfronteerd en op welke wijze die bestreden kunnen worden. Bij die gelegenheden zal ik dus weer in debat gaan met de leden van de Tweede Kamer over de instrumenten die nodig zijn voor een effectieve fraudebestrijding.

Financiële aspecten

Bij de schriftelijke voorbereiding in de Tweede Kamer zijn, zo constateren de leden van de VVD-fractie, veel vragen gesteld over de macro-uitgavencijfers voor de zorg, uitgesplitst naar cure en care; deze zijn tevens internationaal vergeleken. Begrijpelijk, want er zijn heel veel cijfers, vaak afkomstig van diverse instanties zoals het CBS, SCP, CPB en OESO, die elk hun eigen definities en methodieken hanteren. Daarnaast geeft de regering in de miljoenennotastukken, overigens steeds betere, cijfers over de macro-uitgavenontwikkeling van de diverse zorgcategorieën. Het probleem is, zoals ook blijkt uit de vele vragen aan de overzijde bij de schriftelijke voorbereiding, dat uit al deze verschillende cijfers vaak heel verschillende conclusies worden getrokken. De leden van deze fractie achten dit ongewenst. Zou de regering willen bevorderen dat er meer eenduidigheid komt in de systematiek van meting van de zorgkosten door de diverse instanties? Kan zij toezeggen dat bijvoorbeeld in de jaarlijkse Miljoenennota eenduidig en objectief cijfermateriaal beschikbaar is, op basis waarvan het politieke debat kan plaatsvinden?

De cijfers in de jaarlijkse Miljoenennota zijn eenduidig en objectief. Het is echter waar dat deze soms moeilijk te doorgronden zijn, bijvoorbeeld omdat de perspectieven van waaruit ze worden gepresenteerd verschillen. In de Zorgbalans 2014 staan in tabel 8.1 (pag. 238) in de vraag genoemde drie perspectieven naast elkaar, opdat de overeenkomsten en de verschillen in een oogopslag duidelijk zijn. Verder is het via CBS/Statline mogelijk om de perspectieven OECD/SHA respectievelijk VWS/BKZ om te zetten naar CBS/ZR en omgekeerd.

Om invulling te geven aan de brede behoefte aan betere toegankelijkheid tot actuele cijfers over de gezondheidszorg en zorgkosten, is op 19 september jl. de app «Zorgcijfers» gelanceerd. Alle cijfers in deze app zijn gebaseerd op de Monitor Langdurige Zorg, die sinds eind 2013 voor iedereen beschikbaar is. In deze app is, met het oog op de transparantie, ervoor gekozen om voor elk cijfer één bron te kiezen. De app «Zorgcijfers» is daarmee een eerste stap in het harmoniseren van begrippen, definities, bronnen en uitkomsten. De app is te downloaden via www.zorgcijfers.nl of via de appstores van Apple en Google. De app wordt twee keer per in september (bij de begroting) en mei (bij de verantwoording) in zijn geheel geactualiseerd. Via het archief blijven oudere sets beschikbaar. Op bovenstaande wijze geeft het kabinet invulling aan de terechte vraag van de leden van de VVD om tot een eenduidig en objectief cijferbeeld te komen.

De leden van de VVD-fractie blijven worstelen met de samenhang tussen enerzijds de grotere nadruk op de wensen van de zorggerechtigde en de ruimere mogelijkheden voor de dienstverlener tot maatwerk, en anderzijds de budgettaire begrenzingen voor het zorgkantoor. Hoe gaat dit, zo vragen deze leden, nou in de praktijk als de zorgverlener en zorggerechtigde een zorgplan opstellen en bij het zorgkantoor is het budgettaire plafond bereikt. Dan kan er regionaal worden verevend, maar wat gebeurt er als dit geen soelaas biedt, omdat ook bij die zorgkantoren de grenzen zijn bereikt? Kan er dan pas het jaar daarop worden ingegrepen door de regering? En kan dat zonder wetswijziging? Zij nodigen de regering uit tot een nadere beschouwing over dit spanningsveld.

Het CIZ stelt bij de indicatiestelling vast of een cliënt aan de toegangscriteria van de Wlz voldoet en in welk zorginhoudelijk profiel de cliënt het beste past. Voor de bekostiging zijn de zorgprofielen aan zzp’s gekoppeld. In het zorgplan worden de afspraken vastgelegd die de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger, eventueel met hulp van zijn cliëntondersteuner, heeft gemaakt met zorginstelling over de invulling van de zorg. Het gaat daarbij om aspecten die voor iemand van wezenlijk belang zijn voor de kwaliteit van leven en om bijvoorbeeld de betrokkenheid van familie en vrienden. Deze afspraken tussen de cliënt en de zorgaanbieder moeten passen binnen de afspraken die de zorginstelling met het zorgkantoor heeft gemaakt bij de zorginkoop. De beheersingsinstrumenten zoals die in de AWBZ worden gehanteerd, blijven grotendeels hetzelfde.

Binnen het totale budgettaire kader van de Wlz zullen twee deelkaders worden gecreëerd. Een contracteerruimte voor zorg in natura en een budgetplafond voor pgb. Op grond van de historische zorgvraag worden deze middelen over de zorgkantoorregio’s verdeeld. Deze kaders mogen door de zorgkantoren niet worden overschreden. Voor beide leveringsvormen zijn vooraf voldoende middelen beschikbaar. Afhankelijk van het beroep dat op beide leveringsvormen wordt gedaan kan gedurende het jaar geschoven worden tussen de contracteerruimte voor zorg in natura en het budgetplafond voor pgb. De regering maakt vooraf een zo goed mogelijke verdeling van het beschikbare macrokader over zorg in natura en pgb. Niettemin is de kans reëel dat er landelijk of regionaal sprake is van onbenutte ruimte bij zorg in natura. Andersom kan er echter ook sprake zijn van onderbenutting van het pgb-plafond. Het schuiven kan dus twee kanten op gaan. Voor het schuiven van deze middelen had de regering oorspronkelijk twee momenten voorzien, maar zij heeft de mogelijkheden hiertoe na overleg met de betrokken partijen verruimd:

  • Het eerste moment waarop er geschoven kan worden is op advies van de NZa. Ik heb de NZa gevraagd om mij in mei (jaar t) te informeren over de ontwikkelingen in de contracteerruimte (jaar t) en de regionale ruimtes voor het pgb (jaar t). Afhankelijk van dit advies zal ik een besluit over de contracteerruimte en het budgetplafond nemen.

  • Een tweede mogelijkheid is het schuiven tussen de regionale contracteerruimte en de beschikbare middelen voor pgb, op verzoek van het betreffende zorgkantoor. De verzoeken hiertoe dienen de zorgkantoren in bij het aanleveren van de definitieve productieafspraken over het lopende jaar. Voor het jaar t is dit op 1 november jaar t. Op dat moment weten Wlz-uitvoerders ook in hoeverre er nog middelen onbenut zijn ten aanzien van de contracteerruimte en kunnen ze op basis van de zorg die in de eerste maanden van het jaar is geleverd een inschatting maken van de benutting van het pgb-kader. De schuif tussen contracteerruimte zorg in natura en pgb-plafond is alleen mogelijk als het binnen het totale beschikbare kader past.

Na overleg met de betrokken partijen (ZN, NZa en de brancheorganisaties) heb ik besloten om specifiek voor het jaar 2015 ook na 1 november 2015 nog herverdeling van middelen mogelijk te maken (binnen de beschikbare kaders). Om de beschikbare contracteermiddelen ten volle te benutten kunnen de productieafspraken tussen de zorgkantoren en de zorgaanbieders dus, anders dan in eerdere jaren, ook na 1 november 2015 van het lopende jaar nog worden bijgesteld. De zorgkantoren en de zorgaanbieders zullen daartoe periodiek met elkaar in overleg gaan om het budget regionaal optimaal te alloceren en hierover tijdig productieafspraken te maken. Hierbij is het van belang dat aanbieders die minder zorg leveren dan verwacht tijdig melden dat zij hun budget niet vol zullen maken.

De regering is ervan overtuigd dat dankzij deze instrumenten de kans klein is dat het totale budget voor de zorgkantoren gedurende het jaar ontoereikend blijkt te zijn. De financiële beheersingssystematiek van de contracteerruimte heeft de afgelopen jaren bewezen effectief te zijn. Indien ondanks de genoemde beheersingsinstrumenten het beschikbare kader in het lopende jaar toch onvoldoende blijkt te zijn dan zal er door de regering ook in datzelfde jaar een nieuwe budgettaire afweging moeten worden gemaakt. De regering kan dus nog in het lopende jaar ingrijpen. Hiervoor is geen wetswijziging noodzakelijk.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel veel extra taken en verantwoordelijkheden bij het CIZ en de NZa legt. De regering is tevens verantwoordelijk voor de begroting van de instanties. Acht de regering deze instanties in staat de extra taken en verantwoordelijkheden op zich te nemen en adequaat uit te voeren, zonder dat dit ten kosten gaat van hun al bestaande taken en verantwoordelijkheden? Zo ja, hoe is de regering tot deze conclusie gekomen? Zijn de NZa en het CIZ in de gelegenheid geweest hun visie ter zake te geven en hoe luidde hun standpunt? Welke extra middelen hebben de beide organisaties ontvangen ter uitvoering van hun extra taken?

Zowel het CIZ als de NZa zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het wetsvoorstel. Ten aanzien van het CIZ valt het volgende op te merken. De leden van de fractie van de VVD merken op dat er veel extra taken en verantwoordelijkheden bij het CIZ zijn neergelegd. Voor het CIZ geldt dat er van extra taken feitelijk gezien geen sprake is. Op dit moment stelt het CIZ de zorgbehoefte van verzekerden vast en legt dat vast in een indicatiebesluit. Daarin komt naar de aard van de werkzaamheden geen wijziging. Ook in de Wlz is een indicatiebesluit van het CIZ nodig om aanspraak op zorg te kunnen maken. De hoeveelheid aanvragen daarentegen wijzigt aanmerkelijk. Immers, in het kader van de hervorming van de langdurige zorg gaan veel extramurale zorgvormen met ingang van 2015 vanuit andere wettelijke domeinen geleverd worden. De Wmo 2015 en de Zvw zijn tot dit doel gewijzigd. Dit heeft tot gevolg dat het CIZ naar verwachting per jaar zo’n 250.000 besluiten zal moeten gaan nemen (tegen ruim 900.000 (peiljaar 2013) onder de AWBZ). Als gevolg hiervan wordt de organisatie CIZ ook ingrijpend gereorganiseerd. Tegelijkertijd wordt de Wlz anders uitgevoerd dan de AWBZ op dit moment. Deze omstandigheden zijn uiteraard met elkaar verbonden. Het feit dat er meer persoonlijk contact zal zijn met verzekerden die in aanmerking willen komen voor een Wlz-indicatiebesluit maakt wel dat er andere competenties moeten worden ingezet. Ook het feit dat de indicatiecriteria andere zullen zijn dan thans het geval is vergt nadere opleiding van de medewerkers. Dat alles maakt niet dat er sprake is van extra taken en verantwoordelijkheden. Als deze leden zouden duiden op de inzet van het CIZ in het tegengaan van fouten en fraude in de zorg, ook die inzet wordt door het CIZ op dit moment al geleverd. Voor zover één van beide processen, waaraan nog kan worden toegevoegd de werkzaamheden in het kader van de wet BOPZ, al zou leiden tot extra taken en/of verantwoordelijkheden, dan zijn die op te vangen binnen de nieuwe personeelsformatie. Uiteraard heeft het CIZ zich kunnen uitspreken over het wetsvoorstel in de consultatieronde die is gehouden in de voorbereiding van het wetsvoorstel. Het CIZ heeft uitgesproken dat zij in staat is de Wlz uit te voeren. Bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting van het CIZ is rekening gehouden met enerzijds de vermindering van activiteiten en anderzijds de intensivering van werkzaamheden bijvoorbeeld als gevolg van het persoonlijk contact.

Ten aanzien van de NZa is het volgende op te merken. De NZa zal, net als bij de huidige AWBZ, toezicht houden op de uitvoering van de Wlz. Deze taak van de NZa is vastgelegd in de Wmg. De NZa houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Wlz, door Wlz-uitvoerders en zorgkantoren. De regering heeft uitgebreid contact met de NZa over de gevolgen van de invoering van de Wlz voor haar taakuitoefening, zowel over haar regulerings- als toezichtstaken. De NZa heeft in haar reactie op het consultatiedocument enkele risico’s benoemd. In reactie hierop zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd bij nota van wijziging, onder andere op het gebied van de pgb’s. De regering acht de NZa daarom ook na invoering van de Wlz in staat adequaat toezicht te houden. Er zijn extra middelen beschikbaar voor intensivering van het toezicht op de doelmatige uitvoering door de Wlz-uitvoerders, waaronder ook misbruik, oneigenlijk gebruik en fraude.

Tot slot vernemen de leden van de VVD-fractie graag hoe het plafond van het persoonsge-bonden budget (pgb) wordt vastgesteld. Wordt de oude regel verblijfskosten minus twintig procent gehandhaafd? Indien dit anders is geregeld, wat wordt dan het maximumbedrag?

Het plafond van het totale pgb-kader, dat binnenkort aan de Tweede Kamer bekend wordt gemaakt, wordt vastgesteld op basis van de meest recente gegevens van het aantal budgethouders en de omvang van hun pgb, de verwachte ontwikkelingen en de verwachte financiële effecten van veranderingen binnen het pgb. Het maximale pgb (vanaf 2015 in de vorm van een trekkingsrecht) is maximaal het tarief voor zorg in natura dat hoort bij het zorginhoudelijk profiel waarin de cliënt door het CIZ is geïndiceerd gecorrigeerd voor onder meer de vergoeding voor kapitaallasten van de instelling, de verblijfskosten (met uitzondering van een vergoeding voor huishoudelijke hulp) en behandeling. De behandeling kan niet met een pgb worden ingekocht.

2.2 PvdA-fractie

Doel en organisatie Wlz

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de drie doelstellingen van de Wlz: het verbeteren van de kwaliteit van de langdurige ondersteuning en zorg, het vergroten van de betrokkenheid van de samenleving en de financiële houdbaarheid van de zorg. Hebben zij het bij het rechte eind dat de tweede doelstelling met name bereikt wordt door de lichtere, niet blijvende vormen van zorg over te hevelen naar de Wmo 2015 en de Zvw, en het in de Wlz wettelijk borgen van het persoonsgebonden budget (pgb), het volledig pakket thuis (vpt) en het modulair pakket thuis (mpt)?

De genoemde drie doelstellingen betreffen de gehele hervorming van de langdurige zorg. De regering geeft aan de tweede doelstelling inderdaad invulling door bijvoorbeeld de lichtere vormen van zorg en ondersteuning onder de verantwoordelijkheid te brengen van gemeenten en zorgverzekeraars. In een vernieuwd stelsel van de langdurige zorg staat voorop dat mensen zorg en ondersteuning krijgen die bij hun behoefte en mogelijkheden van dat moment past. Uitgangspunt is wat mensen, samen met hun naaste omgeving, zelf kunnen. Daar waar hulp en ondersteuning nodig is moet deze beschikbaar zijn en zo dichtbij mogelijk worden georganiseerd. Gemeenten en zorgverzekeraars zijn hierbij als eerste aan zet. Gemeenten zullen in het gesprek met de burger de mogelijkheden verkennen om oplossingen te vinden voor de problemen met zelfredzaamheid en participatie in het sociaal netwerk van de cliënt of door het inzetten van vrijwilligers. Is dat netwerk afwezig of wordt de zorgvraag te zwaar, dan zal de gemeente een of meerdere maatwerkvoorzieningen verstrekken zodat iemand thuis kan blijven wonen. Wordt de zorgbehoefte dusdanig groot dat de burger een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, dan regelt de Wlz het recht op zorg. Ook voor de Wlz geldt dat de zorg zo goed mogelijk moet aansluiten op het (normale) leven en moet zijn afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van de betrokkene. Door het vastleggen in de Wlz van de verschillende leveringsvormen van de zorg, het pgb, vpt en mpt, wordt zowel de keuzevrijheid van de cliënt versterkt als ook diens mogelijkheden om zoveel als mogelijk zelfstandig aan de samenleving deel te nemen. In die zin wordt de vraag van de PvdA-fractie dan ook bevestigend beantwoord. Aanvullend daarop kan worden gesteld dat betrokkenheid van de samenleving niet ophoudt bij de deur van de instelling. Ook dan is het van belang dat er ruimte is voor sociale contacten en deelname aan de samenleving. Vrijwilligers en mantelzorgers spelen hierbij een belangrijke rol. In het wetsvoorstel zijn ook vereisten vastgelegd voor onder andere het betrekken van mantelzorgers en vrijwilligers bij de zorginkoop en bij de bespreking van het zorgplan.

Deze leden constateren ook dat de regering uit pragmatische redenen – met name de korte implementatieperiode – de organisatie van de langdurige zorg grotendeels overneemt van de AWBZ. Zij hebben daar begrip voor, maar zij zijn desalniettemin weer eens onaangenaam onder de indruk van de hoeveelheid instanties die betrokken zullen zijn bij de uitvoering van de Wlz en zijn er van overtuigd dat dit simpeler moet kunnen. Kan de regering een overzicht leveren van de kosten die op dit moment verbonden zijn aan de uitvoering van de AWBZ? En een schatting van het aantal medewerkers dat bij CIZ, CAK, Zorgkantoren, Wlz-uitvoerders, ZIN, SVB en VWS betrokken zullen zijn bij de uitvoering van de Wlz?

In onderstaande tabel zijn de uitvoeringskosten opgenomen van het CIZ en de zorgkantoren/ Wlz-uitvoerders. De uitvoeringskosten van deze organisaties zijn eenduidig gekoppeld aan de AWBZ respectievelijk de Wlz.

Uit de cijfers opgenomen in het overzicht valt op te maken dat voor CIZ en zorgkantoren/ Wlz-uitvoerders de invoering van de Wlz tot een aanzienlijke daling van de uitvoeringskosten leidt.

Een schatting van het aantal medewerkers dat betrokken zal zijn bij de uitvoering van de Wlz is met enige onzekerheden omgeven. Naar verwachting gaat het bij CIZ om circa 700 fte, bij CAK om circa 500 fte, bij zorgkantoren/Wlz-uitvoerder om circa 1.100 fte, bij het Zorginstituut om circa 6 fte, bij SVB om 60 fte en circa 60 fte bij VWS.

Kwaliteit van zorg

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat door de hervorming van de langdurige zorg de complexiteit van de doelgroep in de Wlz aanzienlijk zal toenemen. Zij vragen de regering hoe zij de kwaliteit van met name de intramurale langdurige zorg daar op af wil stemmen? Is naar de mening van de regering bijvoorbeeld het gemiddelde kennisniveau van medewerkers in de langdurige zorg toereikend voor die complexiteit? Zo nee, welke voornemens heeft de regering om de kloof tussen wens en werkelijkheid te dichten?

Dit is een terechte vraag, die ook aan de orde is geweest in het rapport van de Inspectie en mijn brief over de kwaliteit van de ouderenzorg, die op 12 juni jl. tezamen naar de Tweede Kamer zijn gestuurd (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 765, nr. 90). De Inspectie constateert dat de kwaliteit van zorg verbetert, maar dat die verbetering te langzaam gaat. In combinatie met het feit dat meer cliënten in de Wlz een complexe zorgvraag zullen hebben, zal er daarom stevig moeten worden ingezet op de professionaliteit van medewerkers, maar ook op het luider maken van de stem van de cliënt. Beide onderdelen komen terug in de volgende vijf speerpunten waarlangs ik mijn nieuwe kwaliteitsbeleid wil vormgeven:

  • 1. optimale samenwerking tussen cliënt, informele zorg en zorgverlener: de sleutel naar kwaliteit van leven;

  • 2. basis op orde: veilige zorg;

  • 3. meer ruimte voor – en kwaliteit van – professionals;

  • 4. kwaliteit staat of valt met bestuurlijk leiderschap;

  • 5. openheid en transparantie.

Van belang is om te benadrukken dat het uiteraard primair een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders is om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van zorg die zij leveren goed is, en is afgestemd op de doelgroep die zij in huis hebben. De overheid dient te zorgen voor de juiste randvoorwaarden.

Als het om verbetering van de kwaliteit van de zorg en ondersteuning van de langdurige zorg gaat, zouden de leden van de PvdA-fractie graag een nader beeld krijgen van de prestatie-indicatoren waarmee de kwaliteit zal worden gemeten. Welke zijn gericht op uitkomsten en resultaten van zorg, en welke meer op kwaliteit van het proces van zorgverlening? Is er met aanbieders van langdurige zorg consensus over de benchmarks waarmee kwaliteit van zorgaanbieders gemeten en vergeleken kan en zal gaan worden?

De indicatoren verschillen niet alleen per sector, ook is de ene sector verder in het ontwikkelen van een set indicatoren waarmee de kwaliteit goed kan worden gemeten dan de andere. Voor alle sectoren geldt echter dat de discussie erover volop plaatsvindt. Die discussie gaat zowel over de inhoud van indicatoren, de vraag of zij eenduidig en betrouwbaar de gewenste inhoud meten en over de bovenliggende vraag of alle aspecten van kwaliteit zijn weer te geven in meetbare indicatoren die leiden tot vergelijkbare gegevens. Dat betekent dat er nu nog geen landelijk vastgestelde kwaliteitscriteria zijn, waardoor het niet goed mogelijk is nu reeds regels te stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van de zorginkoop. Ik wil voorkomen dat instellingen getoetst worden aan criteria die geen adequaat beeld geven van de geleverde kwaliteit of die geen toegevoegde waarde hebben voor hun eigen interne kwaliteitsproces. Dit verhoogt immers nodeloos de administratieve lasten. Om die reden geef ik er de voorkeur aan dat de betrokken partijen eerst deze criteria ontwikkelen, waarbij ik voldoende draagvlak essentieel vind. Daarbij is een ontwikkeling richting meer uitkomst-georiënteerde indicatoren evenwel een gewenste ontwikkeling.

De leden van de PvdA-fractie hebben gelezen dat het Zorginstituut Nederland (ZIN) werkt aan de vormgeving van zorgprofielen, die bij de indicatie van cliënten de plaats zullen innemen van de zzp’s. Hoe ver is ZIN met de uitwerking van de zorgprofielen?

Een zorgprofiel kan worden omschreven als een algemene typering van vergelijkbare zorgbehoeften of beperkingen op dezelfde terreinen, waarbij de verzorgings-, verplegings-, begeleidings- of behandelingsdoelen naar aard, inhoud en globale omvang overeenkomen. Het zorgzwaartepakket blijft vooralsnog bestaan voor de bekostiging. Voor 2015 zal het aantal zorgprofielen nagenoeg hetzelfde zijn als de huidige zorgzwaartepakketten. Het is het streven om na 2015 het aantal zorgprofielen te beperken. De regering gaat het Zorginstituut vragen om te adviseren over de vormgeving van de zorgprofielen en die uit te werken in samenwerking met het CIZ, VWS, de NZa, branche- en cliëntenorganisaties. De ontwikkeling van de zorgprofielen dient gelijk op te gaan met de nadere uitwerking van de nieuwe bekostigingssytematiek. De regering streeft er naar om verbeteringen in de bekostigingssystematiek vanaf 2017 door te voeren. Daar waar dit mogelijk is, streeft de regering er naar, in overleg met betrokken partijen reeds vanaf 2016 hier een aanvang mee te maken.

In de Wlz krijgen cliënten een nagenoeg compleet pakket aangeboden, inclusief huishoudelijke zorg en cliëntondersteuning. Kan de regering aangeven welke inspanningen de regering wil leveren om de persoonlijke continuïteit van deze vormen van ondersteuning voor cliënten zo veel mogelijk te waarborgen als een cliënt overgaat van Wmo naar Wlz? Is de regering van mening dat persoonlijke continuïteit voor cliënten van belang is?

Ik begrijp goed dat de leden van de PvdA-fractie deze vraag stellen, immers bij de overgang van de Wmo 2015 naar de Wlz verandert er veel voor de betreffende cliënt. Het zou dan prettig zijn als mensen hun vertrouwde zorgverleners (voor bijvoorbeeld de huishoudelijke zorg) kunnen behouden. Hoe belangrijk persoonlijke continuïteit ook is, dit zal helaas niet in alle gevallen mogelijk zijn. Zo gaat de overgang naar de Wlz vaak gepaard met een verhuizing naar een zorginstelling. Continuïteit is mogelijk als de Wlz-uitvoerder ook een contract heeft met de desbetreffende aanbieder die de ondersteuning op grond van de Wmo 2015 leverde. Dan ligt het voor de hand dat als de cliënt dit wenst, de zorg door die aanbieder wordt voortgezet. Bij de keuze voor een pgb zijn er meer mogelijkheden voor persoonlijke continuïteit, dan kan de cliënt de zorg bij dezelfde aanbieder blijven inkopen. Voor de nabije toekomst ziet de regering wat dit thema betreft, vooral een rol voor zich weggelegd bij het uitwerken en vormgeven van de vernieuwingsagenda. De regering zal hierbij aandacht besteden aan het meer persoonsvolgend maken van de financiering en het versterken van de inbreng van de cliënt bij het organiseren van de zorg.

Cliëntondersteuning speelt een rol bij het versterken van de inbreng van de cliënt; om die reden zie ik in beginsel de meerwaarde om die ondersteuning ook te continueren wanneer iemand van de Wmo naar de Wlz overgaat. Daarover ga ik met de betrokken partijen in gesprek, want zij zullen dat moeten organiseren. Ik sluit echter niet uit dat de vragen waar een cliënt mee te maken krijgt in de Wlz van een andere orde zijn dan in de Wmo. Daarom kan het in het belang van de cliënt zijn uiteindelijk over te gaan naar een andere cliëntondersteuner. Zeker wanneer het om kwetsbare mensen gaat, zal die overgang natuurlijk zorgvuldig moeten gebeuren.

In de tweede nota van wijziging is geregeld dat woningaanpassingen voor meerderjarigen toch uit de Wlz vergoed kunnen worden. Is de regering van plan daar vooraf nog beperkingen in de aanspraak op aan te brengen, zo vragen de leden van deze fractie. Zo ja, welke? En geldt deze wijziging ook voor verhuizingen?

Woningaanpassingen en verhuizingen voor Wlz-cliënten zijn in 2015 nog onderdeel van de Wmo 2015. De verantwoordelijkheid voor de verstrekking daarvan blijft voor 2015 een verantwoordelijkheid van gemeenten. Vanaf 2016 zullen woningaanpassingen onderdeel uitmaken van de Wlz. De komende tijd zullen de nadere voorwaarden die hiervoor gaan gelden in de Wlz worden uitgewerkt en afgestemd met betrokken partijen. Medio 2015 zal duidelijk worden wat deze inhouden. Het kabinet heeft daarop thans op voorhand geen beperkingen in gedachten.

In de memorie van toelichting3 wordt melding gemaakt van het feit dat bij veel instellingen voor langdurige zorg de rendementen toenemen. Daaruit concludeert de regering dat de maximumtarieven in de langdurige zorg ruim zijn. Kan de regering die veronderstelling nader onderbouwen? Zou het bijvoorbeeld ook niet kunnen, zo vragen de leden van deze fractie, dat instellingen in afwachting van de hervormingen de laatste jaren de hand op de knip houden, en al dan niet noodzakelijke investeringen in de (toekomstige) kwaliteit van zorg niet meer doen. Of reserves opbouwen om mogelijke frictiekosten op te vangen?

Er is sprake van een structurele toename van solvabiliteit en weerstandsvermogen in de periode 2007 t/m 2013 en een positief langjarig rendement op geïnvesteerd vermogen in de periode 2009–2013. Deze ontwikkeling is langdurig en structureel, zodat de regering het niet aannemelijk acht dat instellingen specifiek de laatste jaren de hand op de knip houden of reserves opbouwen.

De regering concludeert eveneens uit jaarlijks onderzoek van het Centraal bureau voor de Statistiek, zoals laatstelijk gepubliceerd in Financiële kengetallen zorginstellingen 2012, dat dit de gemiddelde resultaten van de sector zijn. Er is veel verschil tussen financieel beter en financieel minder presterende instellingen. Het CBS heeft op verzoek van de regering gekeken naar verklaringen voor deze afwijkingen. Daarbij is onder andere gekeken naar de productmix, maar er is nauwelijks gebleken van statistisch significante correlaties.

Gemiddelde van de sector

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

VV

Solvabiliteit

19,6%

29,1%

30,0%

30,3%

31,3%

33,6%

34,6%

 

Weerstandsvermogen

16,1%

22,4%

23,4%

25,7%

27,8%

29,6%

31,0%

 

Rendement1

6,1%

7,1%

3,7%

5,7%

4,3%

GHZ

Solvabiliteit

24,2%

28,1%

30,7%

29,0%

34,5%

37,3%

39,1%

 

Weerstandsvermogen

19,0%

21,4%

24,1%

25,8%

26,1%

27,0%

29,0%

 

Rendement1

8,6%

7,7%

8,0%

9,9%

9,2%

GGZ

Solvabiliteit

16,1%

22,4%

23,4%

25,4%

28,7%

26,3%

2

 

Weerstandsvermogen

14,0%

15,1%

17,6%

18,8%

20,1%

18,8%

2

 

Rendement1

5,6%

5,7%

18,1%

12,4%

2

Thuiszorg

Solvabiliteit

15,7%

21,1%

23,2%

28,4%

22,2%

27,2%

24,5%

 

Weerstandsvermogen

10,1%

11,0%

13,9%

16,2%

16,5%

16,7%

14,2%

 

Rendement1

9,4%

13,7%

7,7%

17,2%

9,6%

Bron: CBS

X Noot

1

Rendement op geïnvesteerd vermogen.

X Noot

2

de GGZ instellingen hebben uitstel van de indiening van de jaarverslagen

Voor de Wlz-uitvoerders wordt gekozen voor de privaatrechtelijke ZBO. Hoe verhoudt deze keuze zich tot de risico-aansprakelijkheid van de staat voor de Wlz? Is goede parlementaire controle over die risico-aansprakelijkheid wel mogelijk als de uitvoerders een privaatrechtelijke rechtsvorm krijgen?

Doordat de Wlz een verzekering van rechtswege is, is de Staat als het ware de verzekeraar en loopt de Staat het verzekeringsrisico. De uitvoering van de Wlz valt daarom binnen het publiekrecht, en wel het bestuursrecht. De uitvoering van de Wlz wordt opgedragen aan de Wlz-uitvoerders, die daarmee zelfstandig bestuursorgaan (zbo) worden. Inderdaad zal het hier gaan om privaatrechtelijke zbo’s en niet om publiekrechtelijke zbo’s. Hiervoor is vooral om praktische redenen gekozen. Ook de AWBZ wordt uitgevoerd door privaatrechtelijke zbo’s en er was geen praktische reden om de uitvoering van de Wlz aan een of meer publiekrechtelijke zbo’s op te dragen. Voor de parlementaire controle op de vervulling van de taken van het zbo en de daarmee gepaard gaande kosten maakt het geen verschil of de uitvoering van de Wlz plaatsvindt door privaatrechtelijke of publiekrechtelijke zbo’s. Dit geldt eens te meer nu de Wlz-uitvoerders naast de uitvoering van de Wlz geen privaatrechtelijke werkzaamheden mogen verrichten (art. 4.2.6, tweede lid, Wlz) of winst mogen beogen en uitkeren (art. 4.1.2, eerste lid, Wlz).

Kan de regering aangeven op grond van welke criteria het presteren van zorgkantoren nu gemeten wordt? Zullen die veranderen na invoering van de Wlz? De regering geeft aan dat er nu grote kwaliteitsverschillen bestaan tussen zorgkantoren, en dat het algemeen functioneren moet worden verbeterd. Op welke aspecten van kwaliteit wil de regering dat het functioneren in algemene zin en bij specifieke achterblijvers verbetert? Wat houdt het precies in dat de NZa zorgkantoren en WLZ-uitvoerders «steviger» (blz. 40 van de memorie van toelichting) gaat aanspreken op hun kwaliteit van functioneren? Kan de regering de beleidsinstrumenten die de NZa daarbij straks kan gaan inzetten nader toelichten?

Jaarlijks wordt door de NZa onderzoek gedaan naar de uitvoering van de AWBZ door zorgkantoren. Dit onderzoek wordt uitgevoerd op basis van prestatie-indicatoren die betrekking hebben op de volgende 12 velden: zorg in natura, persoonsgebonden budget, klachtenbehandeling, contracteerproces, doelmatige zorgverlening binnen de contracteerruimte, innovatie en kwaliteit van zorgverlening, administratie op verzekerdenniveau voor zorg in natura, administratie op verzekerdenniveau voor pgb, monitoring continuïteit zorgverlening, materiële controle, bestrijding misbruik (fraude) en oneigenlijk gebruik en administratieve organisatie en interne beheersing. Bij wijze van benchmarking vergelijkt de NZa de prestaties van de zorgkantoren in het jaarlijkse onderzoeksrapport onderling. Het huidige toezicht is vrij gedetailleerd en vraagt van de zorgkantoren veel verantwoordingsinformatie. Bovendien is een aantal prestatie-indicatoren veelal gericht op het proces en minder op de uitkomst. De NZa zal daarom daar waar mogelijk de lasten die voortkomen uit het toezicht verminderen en het toezicht op de Wlz meer richten op enkele kernindicatoren die het meest van belang zijn voor een doelmatige uitvoering van de Wlz en goede dienstverlening aan verzekerden.

Wlz-uitvoerders zijn verplicht om de verstrekking van onnodige zorg en uitgaven die hoger dan noodzakelijk zijn te voorkomen en de Wlz doelmatig uit te voeren. De NZa houdt hier toezicht op. Gezien het belang dat de regering hecht aan een doelmatige uitvoering van de Wlz, is de NZa gevraagd om meer gewicht toe te kennen aan deze prestatie-indicator. Daarnaast is de NZa gevraagd deze indicator jaarlijks integraal te onderzoeken, eventueel meer verdiepend doelmatigheidsonderzoek te doen en steviger op te treden indien Wlz-uitvoerders op dit onderdeel tekortschieten. De hiervoor genoemde benchmarking van zorgkantoren, die plaatsvindt bij het toezicht door de NZa, zal minder vrijblijvend worden gemaakt. Daarbij zal de NZa niet alleen de zorgkantoren aanspreken, maar ook de Wlz-uitvoerders namens welke de zorgkantoren de Wlz uitvoeren. De prestaties in de Wlz stralen daarmee meer af op de zorgverzekeraar die aan de Wlz-uitvoerder is gelieerd. Wanneer de NZa onvolkomenheden signaleert, kan het bestaande handhavingsinstrumentarium worden ingezet. Dit instrumentarium bestaat bijvoorbeeld uit het kunnen geven van een aanwijzing of een last onder bestuursdwang. De NZa heeft de vrijheid zelfstandig te beoordelen welke instrumenten wanneer ingezet moeten worden en neemt hierbij de proportionaliteit en subsidiariteit in acht.

Genoemde maatregelen zijn ingesteld om een onrechtmatige situatie te beëindigen of te voorkomen. De verplichting als gevolg van de aanwijzing of last onder bestuursdwang bestaat eruit, dat toekomstige overtredingen vermeden moeten worden en reeds opgetreden overtredingen, of de gevolgen daarvan, te beëindigen of ongedaan te maken. De NZa volgt kritisch in hoeverre de opgelegde verbeteringen worden doorgevoerd. De NZa beschikt naast genoemd instrumentarium ook over instrumenten als voorlichting en openbaarmaking. In het kader van transparantie kan de NZa op grond van artikel 40 van de Wmg Wlz-uitvoerders verplichten om informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten, en wel op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Deze informatie betreft onder andere de kwaliteit van de aangeboden producten en diensten. De NZa maakt de informatie niet direct zelf openbaar maar bewerkstelligt dat de uitvoerders die openbaar maken. Indien hiertoe aanleiding is, kan de NZa dit overnemen. Het Zorginstituut draagt er op basis van artikel 47c Zorgverzekeringswet zorg voor dat kwaliteitsinformatie via kiesBeter.nl inzichtelijk wordt. Nieuw is in de Wlz dat de NZa de Minister adviseert over een uitbestedingsverbod aan zorgkantoren die ondanks inspanningen van de Wlz-uitvoerders en de NZa niet naar behoren functioneren.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen zorgaanbieders die de zorgbemiddelingstaak van het zorgkantoor in feite uitvoeren. Enerzijds zien deze leden dat de regering dit «een prima manier van werken» acht, zolang de cliënt er mee uit de voeten kan; anderzijds geeft de regering aan dat dit onwenselijk kan zijn omdat zorgaanbieders een ander eigenbelang kunnen hebben, en dat dit mogelijk bij AMvB verboden zal worden (blz. 41 van de memorie van toelichting). Kan de regering aangeven hoe deze twee uitgangspunten zich tot elkaar verhouden?

De regering merkt hierover op dat de Wlz-uitvoerder op grond van deze wet een zorgplicht heeft voor de bij hem ingeschreven verzekerden die volgens de indicatie van het CIZ op zorg zijn aangewezen. De zorgplicht omvat de verplichting de geïndiceerde zorg te (laten) leveren, dan wel desgewenst een pgb te verstrekken. Tevens impliceert de zorgplicht dat de Wlz-uitvoerder (in de praktijk dus: het zorgkantoor) de cliënt naar zorg bemiddelt. Op dit moment geven zorgkantoren daar beperkt invulling aan door op hun website informatie te plaatsen over het gecontracteerde zorgaanbod. Slechts in uitzonderingsgevallen vindt zorgbemiddeling op cliëntniveau plaats. Veelal neemt een cliënt rechtstreeks contact op met een gecontracteerde zorgaanbieder en is het zorgkantoor onbekend voor de cliënt. De zorgaanbieder vult dan in feite de zorgbemiddelingstaak van het zorgkantoor in. Zoals eerder in de memorie van toelichting gesteld, is dit een prima manier van werken zolang de cliënt hiermee uit de voeten kan. Indien de cliënt echter behoefte heeft aan uitgebreidere zorgbemiddeling, moet hij daarvoor te allen tijde een beroep kunnen doen op het zorgkantoor. Op basis van deze wet heeft hij daar recht op. Het zorgkantoor heeft als taak ervoor te zorgen dat de cliënt de zorg die hij nodig heeft daadwerkelijk ontvangt. De Wlz-uitvoerder en in de praktijk dus het zorgkantoor zal zich duidelijker en actiever moeten profileren op deze verplichting. Indien het Wlz-uitvoerders verboden wordt de zorgplicht uit te besteden aan zorgaanbieders, staat het een cliënt nog altijd vrij bij een zorgaanbieder informatie op te vragen over de zorgmogelijkheden. Daarnaast kan deze cliënt desgewenst ook informatie opvragen bij het zorgkantoor en het zorgkantoor vragen om te bemiddelen bij onenigheid tussen de cliënt en de zorgaanbieder of om cliëntondersteuning bij de zorgplanbespreking. Hoe meer het zorgkantoor zich op deze taken profileert, des te eerder zullen cliënten hiervan gebruik gaan maken.

De Minister van VWS kan een Wlz-uitvoerder die slecht presteert op een zwarte lijst plaatsen. De Wlz-uitvoerder mag dan in het hele land niet meer optreden als zorgkantoor. Waarom is niet gekozen voor een verbod om als zorgkantoor te functioneren in de regio waar slecht gepresteerd wordt? Is dat niet werkbaarder en logischer, als de regionale verschillen nu al groot zijn?

Naar verwachting zal een Wlz-uitvoerder die voor meerdere regio's als zorgkantoor is aangewezen en die in één regio slecht presteert, in al zijn regio's slecht presteren. In dat geval ligt een algeheel verbod tot uitbesteding aan die Wlz-uitvoerder en het intrekken van de aanwijzing van de Wlz-uitvoerder als zorgkantoor voor alle betrokken regio's in de rede. Voor het geval er in de toekomst toch een Wlz-uitvoerder zou kunnen zijn die als zorgkantoor in de ene regio ondermaats presteert en in de andere niet, laat de wettekst echter de mogelijkheid open om slechts de aanwijzing van de Wlz-uitvoerder voor eerstbedoelde regio in te trekken. Overigens herhaal ik hier graag wat reeds in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is gemeld: het intrekken van een aanwijzing zie ik als ultimum remedium. Zorgkantoren dienen zich in te spannen om de Wlz goed uit te voeren, Wlz-uitvoerders spreken hen erop aan als ze zich niet voldoende inspannen. Als dat ook niet heeft geholpen, grijpt de NZa in en geeft bijvoorbeeld een aanwijzing.

Kan de regering inzicht geven in de stand van zaken rond de Kwaliteitsagenda die de regering samen met veldpartijen wil opstellen en uitwerken? De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat op basis van de Wlz bij AMvB nadere regels gesteld kunnen worden over cliëntondersteuning door het zorgkantoor. Is de regering van plan zo’n AMvB te ontwerpen? Of laat de regering dat afhangen van de (verbetering van) de prestaties van zorgkantoren op dit vlak?

In mijn brief van 12 juni jl. heb ik de speerpunten beschreven waarlangs ik het kwaliteitsbeleid wil invullen (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 765, nr. 90). Op diverse onderdelen worden meters gemaakt. Ik zal de Tweede Kamer rond de kerst over de voortgang rapporteren. Ik constateer echter ook dat het verbeteren van de kwaliteit van zorg een zaak van lange adem is, waarin alle partijen moeten samenwerken. Snelle resultaten zijn op dit onderwerp niet over de volle breedte mogelijk. Ik zal in de brief aan de Tweede Kamer aangeven hoe ik deze gezamenlijke aanpak wil vormgeven

Cliëntondersteuning is een manier om de positie van kwetsbare cliënten te versterken. De cliëntondersteuning voor cliënten die een positief indicatiebesluit hebben voor zorg op grond van de Wlz valt onder de zorgplicht van het zorgkantoor. Het zorgkantoor heeft de verplichting dit goed te organiseren voor de cliënt. Het kan bijvoorbeeld gaan om hulp bij het zoeken van een geschikte zorgaanbieder in de buurt (informatie en advies), het tot gelding brengen van het verzekerd pakket op zorg, bemiddeling bij onenigheid tussen de cliënt en de zorgaanbieder over de te leveren zorg of cliëntondersteuning bij de zorgplanbespreking. Het wetsvoorstel bevat inderdaad de mogelijkheid bij amvb regels te stellen aan de invulling van de zorgbemiddeling c.q. de cliëntondersteuning in de Wlz. De regering zal pas van deze mogelijkheid gebruik maken als mocht blijken dat de zorgkantoren deze taak onvoldoende oppakken. Daartoe zal de regering actief monitoren hoe de zorgkantoren invulling geven aan de cliëntondersteuning.

De regering geeft aan dat zij het aantal pgb’s dat in een regio wordt aangevraagd en toegekend zal opvatten als een indicator voor de kwaliteit van zorginkoop en zorgaanbod in een regio. De leden van de PvdA-fractie vragen of dat niet een oneigenlijk instrument is. Kunnen cliënten volgens de regering ook andere motieven voor het aanvragen van een pgb hebben dan ontevredenheid met de kwaliteit van bestaande inkoop en aanbod?

Cliënten hebben inderdaad allerlei overwegingen om voor een pgb te kiezen. Het merendeel kiest het pgb uit positieve beweegredenen: om regie over hun zorg te voeren, thuis te kunnen blijven wonen of om te kunnen wonen in een pgb-gefinancierd kleinschalig wooninitiatief. De praktijk wijst echter ook uit dat een behoorlijk aantal mensen voor een pgb denkt te moeten kiezen, omdat ze in zorg in natura niet altijd kunnen vinden wat ze willen of omdat ze slechte ervaringen hebben met gecontracteerde aanbieders. Het aantal pgb’s is daarmee een indicatie – geen oordeel – over de kwaliteit van zorginkoop en zorgaanbod in een bepaalde regio en reden om met het betreffende zorgkantoor in gesprek te gaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Inspectie de kwaliteit van zorg ook zal toetsen bij extramurale langdurige zorg.

De Inspectie houdt toezicht op alle zorg, zoals omschreven in de Wlz. Deze zorg omvat zowel de verblijfszorg als de extramurale zorg.

Toegang tot zorg

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de regering overweegt om pgb-houders de eigen bijdrage zelf te laten betalen (op een brutopgb), in plaats van dat deze, zoals nu gebruikelijk is, vooraf wordt ingehouden (netto-pgb). Zij begrijpen de stimulans op kostenbewustzijn die daar van uit zou kunnen gaan, maar is dit niet ook het rondpompen van geld, dat bij cliënten tot extra bureaucratische lasten leidt? Volstaat het niet om de hoogte van de eigen bijdrage bij toekenning van een pgb te vermelden? Zou anders niet ook de indruk bij cliënten kunnen ontstaan dat de eigen bijdrage een nieuw onderdeel van de Wlz vormt, zo vragen de leden van deze fractie.

Met het wetsvoorstel Wlz wordt het pgb een gelijkwaardige leveringsvorm naast zorg in natura. Ook voor wat betreft de systematiek van de eigen bijdragen wordt aangesloten bij de geldende regels en werkwijze voor de andere leveringsvormen. De suggestie om de inhouding van de eigen bijdrage te vermelden bij de toekenning bereikt dit niet. Het zelf betalen van de eigen bijdrage stimuleert kostenbewustzijn. Dat wordt niet bereikt door het vermelden van de eigen bijdrage bij de toekenning. Bij het verlenen van een brutopgb is geen sprake van een wezenlijke additionele bureaucratische last voor de burger. De betaling van de eigen bijdrage vindt plaats door middel van een maandelijkse inning door het CAK. De wijziging van de eigen bijdrage systematiek voor het pgb valt nu gelijk met de invoering van de Wlz, maar is een voornemen dat los staat van deze wet. In de communicatie naar cliënten over de nieuwe systematiek zal er benadrukt worden dat er eerder ook een eigen bijdrage bestond voor het pgb.

Er komt in overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Per Saldo een set van voorwaarden op basis waarvan een pgb wordt toegekend, die indien nodig in lagere regelgeving wordt vast gelegd. De leden van de PvdA-fractie vragen of dat uit een oogpunt van rechtszekerheid van burgers niet sowieso zou moeten gebeuren?

Met ZN en Per Saldo heb ik de afgelopen tijd regelmatig overleg gevoerd over deze voorwaarden. In de Wlz staan voorwaarden genoemd voor het toekennen van een pgb. Deze voorwaarden continueren de situatie zoals die nu geldt onder de AWBZ. Voorbeelden hiervan zijn het volledig invullen van een budgetplan en het verschijnen op een bewustekeuzegesprek. Maar belangrijker is nog dat een budgethouder in staat moet zijn om de aan het pgb verbonden verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren en dat hij een zorgverlener of zorgverlenende instantie zodanig aanstuurt dat werkzaamheden op elkaar worden afgestemd, zodat sprake is van verantwoorde zorg. Wanneer een budgethouder vertegenwoordigd wordt, dient de vertegenwoordiger te voldoen aan eisen die worden gesteld in lagere regelgeving. Dit ter bescherming van de budgethouder of van het waarborgen van de hulp. De bedoeling van deze eisen is een kwetsbare budgethouder te beschermen tegen een persoon of organisatie die als vertegenwoordiger of bemiddelaar optreedt en misbruik maakt van die situatie. Ik ga de wettelijke eisen aan de vertegenwoordiger nader uitwerken. De uitkomsten zullen opgenomen worden in lagere regelgeving. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de rechtszekerheid voor burgers.

Kan de regering inzicht geven in de stand van zaken rond een mogelijke samenvoeging van UVW en CIZ, om te komen tot één onafhankelijk indicatieorgaan voor arbeidsgeschiktheid en langdurige zorg?

In het akkoord tussen werkgevers en werknemers staat het beeld beschreven dat UWV en CIZ zullen worden samengevoegd. In het sociaal akkoord met het kabinet is afgesproken dat het kabinet dit nader zal bezien en hierbij ook de VNG zal betrekken. Deze verkenning heeft inmiddels plaatsgevonden. Hierbij stond een verkenning naar de meerwaarde van een samenvoeging van UWV en CIZ vanwege het combineren van de indicatieprocessen centraal en niet de rol voor een onafhankelijk indicatieorgaan om centraal de mate van arbeidsvermogen vast te stellen in het kader van de Participatiewet. Deze laatste discussie is in de Werkkamer, het overleg tussen VNG en de Stichting van de Arbeid, aan de orde geweest.

Voor de verkenning naar een samenvoeging van UWV en CIZ zijn de ontwikkelingen binnen het sociale domein relevant, die voorzien in de nieuwe wetgeving van de Wmo, de Wlz en de Participatiewet. In het kader van de Wlz bepaalt het CIZ alleen nog de toegang voor mensen die permanent zijn aangewezen op langdurige intensieve zorg. De populatie van het CIZ zal in het kader van de Wlz voor het grootste deel betrekking hebben op ouderen die niet meer tot de beroepsbevolking behoren. Voor de Wmo is het uitgangspunt dat op lokaal niveau maatwerk kan worden geboden door gemeenten bij de zorgtoewijzing. Niet het CIZ, maar gemeenten zullen gaan bepalen in hoeverre mensen in aanmerking komen voor algemene voorzieningen of maatwerk, zoals bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget. Met de Participatiewet is er een regeling voor mensen met arbeidsvermogen. Gemeenten en sociale partners gaan in de 35 arbeidsmarktregio’s in werkbedrijven aan de slag om deze mensen aan het werk te krijgen. De verwachting is dat van deze groep het aantal mensen dat is aangewezen op langdurige intensieve zorg (in het kader van de Wlz) beperkt zal zijn. De huidige groep Wajongers wordt herbeoordeeld op arbeidsvermogen, maar blijft in de Wajong voor de Participatiewet. De Wajong2015 staat alleen open voor mensen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn.

De overlap tussen de doelgroepen van het UWV en het CIZ zal met de ingezette wetswijzigingen voor een belangrijk deel afnemen. UWV blijft beoordelen wie in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIA) en voor de nieuwe Wajong voor jonggehandicapten zonder arbeidsvermogen. Daarnaast zal het UWV in verband met de Participatiewet in de toekomst beoordelen of iemand behoort tot de doelgroep voor de baangarantie/quotum of tot de doelgroep voor beschut werk. Het CIZ zal in de toekomst in het kader van de Wlz beoordelen wie behoefte heeft aan langdurig intensieve zorg in de vorm van permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De verwachting is dat de groep personen die met beide organen of indicaties te maken heeft, beperkt zal zijn. Hoewel er onmiskenbaar overlap is tussen de taken van beide organisaties (beide beoordelen de specifieke situatie van een cliënt) leiden de specifieke doelstellingen toch tot sterk afwijkende werkprocessen.

De verkenning is afgesloten met de conclusie binnen de huidige beleidskaders het samenvoegen van UWV en CIZ een relatief beperkte meerwaarde heeft. Als deze kaders worden verzet zal hier opnieuw een gesprek over plaatsvinden.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming gelezen dat medewerkers van het CIZ meer face-to-face-gesprekken met cliënten gaan voeren om tot goede indicering te kunnen komen. Echter, zijn de medewerkers van het CIZ volgens de regering daar voldoende voor toegerust? Zo nee, wat zal worden gedaan om die toerusting tot stand te brengen?

Het CIZ gaat inderdaad over tot een persoonlijke benadering van verzekerden die om een indicatiebesluit vragen. Dit kan betekenen dat er ten minste een telefonisch gesprek met de verzekerde is, bijvoorbeeld ter verificatie van de inhoud van de aanvraag. Het gaat ook betekenen dat een veel groter aantal aanvragers een gesprek in persoon zal voeren met een medewerker van het CIZ. Dat kan op een (spreekuur)locatie, dat kan zijn thuis bij de aanvrager. Ook op dit moment voeren medewerkers van het CIZ gesprekken in persoon met aanvragers. Het is dus niet zo dat de daarvoor benodigde competenties op dit moment niet aanwezig zijn bij de medewerkers. Maar in het licht van de uitvoering van de Wlz zal zowel in de bemensing van de nieuwe organisatie als in het scholingsprogramma voor de medewerkers ruim aandacht zijn voor de noodzakelijke kennis, ervaring en competenties op dit vlak. Uiteraard gaat die kennis gepaard aan de kwalificaties die nodig zijn voor een inhoudelijke beoordeling van een indicatie-aanvraag.

Kan de regering inzicht geven in de stand van zaken van de regionale opschaling die plaats zal vinden in de uitvoering van de Wlz?

In 2015 zal er niets veranderen aan het aantal en de indeling van regio’s. Mogelijk zal dit in de toekomst veranderen. Hoe de regio's eruit komen te zien en hoeveel zorgkantoren de regering nu precies wenselijk acht, is nog niet bekend. Voordat de regering een beslissing neemt over of, hoe en wanneer over te gaan tot regionale opschaling, wil de regering de voor- en nadelen van regionale opschaling goed in beeld brengen. Pas nadat deze in beeld zijn, kan er een beslissing worden genomen of en hoe regionale opschaling gewenst zou zijn. Dit is ook de reden waarom de regering in gesprek is over de start van een pilot op dit vlak bij twee regio’s van DSW.

Wordt het Persoonlijk Assistentiebudget een gebruikelijke leveringsvorm in de Wlz, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, of blijft dit beperkt tot een experiment. Is bij de toekenning van een pgb de gemeente altijd en overal gehouden om de gemaakte administratiekosten van een cliënt te vergoeden?

Het persoonlijk assistentiebudget is bedoeld voor cliënten die volledige regie hebben over het eigen leven, maar een zeer zware lichamelijke handicap hebben en vanuit medisch oogpunt zijn aangewezen op permanent toezicht of 24-uur per dag zorg in de nabijheid. Zoals ik heb aangegeven in antwoorden op vragen van de Tweede Kamer op 9 september 2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, nr. 2955) zal op korte termijn een start worden gemaakt met persoonlijke assistentie. De huidige regelgeving biedt daarvoor mogelijkheden. Ook onder de Wlz is dat het geval. Daarom is niet gekozen voor een experiment.

De gemeente is niet gehouden administratiekosten te vergoeden. Onder de Wmo 2015 wordt geen bedrag meer aan de cliënt uitgekeerd waaruit de cliënt zelf betalingen kan doen. De Sociale Verzekeringsbank voert voor de cliënt, namens het college, ten laste van het verstrekte persoonsgebonden budget, de betalingen aan leveranciers uit. Dit bedrag is bedoeld voor de maatschappelijke ondersteuning waartoe de gemeente heeft besloten ten behoeve van de cliënt.

Deze leden delen de voorkeur van de regering om te komen tot meerjarige zorginkoopcontracten. Kan de regering aangeven of deze ook gerealiseerd zullen worden? Zo ja, waarop baseert de regering die veronderstelling? Zo nee, hoe kan de regering het afsluiten van meerjarige contracten stimuleren?

Naar verwachting van de regering zullen er in de Wlz meerjarige zorginkoopcontracten worden gerealiseerd. Belemmering voor het overeenkomen van meerjarige afspraken bleek het feit dat de zorgkantoren de afgelopen jaren telkens jaarlijks werden aangewezen (concessie-verlening). Ook de jaarlijks wijzigende financiële kaders c.q. het beschikbare budget bleken een belemmering. De aanwijzing van de zorgkantoren voor de administratie- en/of controletaak kan in de Wlz beginsel meerjarig worden verleend. De regering zal deze meerjarige aanwijzing verder bezien in relatie tot het verminderen van het aantal zorgkantoorregio’s. Zij streeft daarbij naar een eerste stap per 2016. Daarmee zal dus een belangrijke belemmering zijn weggenomen. Financiële kaders zullen aan (jaarlijkse) wijzigingen onderhevig blijven. Niettemin zijn er meerjarige afspraken over een basisbudget aan productieafspraken mogelijk. Daarnaast kunnen jaarlijks aanvullende afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld innovatie, groei en andere mutaties.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat de regering haar voornemen om de intramurale geestelijke gezondheidszorg in zijn geheel over te hevelen naar de Zorgverzekeringswet in de eerste nota van wijziging heeft bijgesteld. Nu zal de intramurale geestelijke gezondheidszorg voor een periode van drie jaar worden overgeheveld naar de Zvw; als een patiënt dan nog intramurale zorg nodig heeft, komt deze in de Wlz. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering welke inhoudelijke motivering er achter deze keuze ligt? Het ziektebeeld van een patiënt is na drie jaar toch niet opeens veranderd? Kan de regering een inhoudelijke grond bedenken waarop GGZ-patiënten in het regime van de Wlz zouden passen, en mogelijk al eerder dan na drie jaar vanuit de Zvw in de Wlz zouden kunnen belanden? Zal de keus voor een knip niet leiden tot afwentelingsgedrag van verzekeraars en behandelaars? Hoe past deze keus bij hedendaagse zorginhoudelijke en wetenschappelijke inzichten, die gericht zijn op herstel en die aangeven dat langdurige intramurale GGZ voor patiënten geen meerwaarde heeft en zelfs contraproductief kan uitpakken? Was een overgangstermijn voor huidige patiënten met een historie van extreem lange opname in de GGZ niet beter geweest? Welke gevolgen heeft deze knip voor de administratieve lastendruk van de instellingen?

De regering licht graag toe welke inhoudelijke motivering er achter de keuze ligt om de intramurale geestelijke gezondheidszorg deels in de Zvw en deels in de Wlz te positioneren. Het uitgangspunt van de regering is dat mensen met psychische problemen in ieder domein de juiste zorg en ondersteuning krijgen. Voor patiënten waarbij het perspectief op (spoedig) herstel en/of een overgang naar ambulante zorg of ondersteuning vrij groot is, is de Zvw het meest passend. Maar voor de meest kwetsbare GGZ-patiënten moet ruimte geboden worden in de Wlz. Er is inderdaad na drie jaar niet opeens een ander ziektebeeld. De grens bij drie jaar intramuraal verblijf gericht op behandeling is dan ook niet definitief, maar een tijdelijke oplossing tot de invoering van objectieve inhoudelijke toetsingscriteria voor toegang tot de Wlz. De regering kan de leden van de PvdA-fractie op dit moment nog niet laten weten op basis van welke inhoudelijke gronden GGZ-patiënten toegang zullen krijgen tot de Wlz, aangezien dergelijke criteria nog ontwikkeld moeten worden. Daarom wordt aan het Zorginstituut gevraagd om de regering te adviseren over objectieve inhoudelijke toetsingscriteria voor toegang van GGZ-cliënten tot de Wlz.

De regering is het met de leden van de PvdA-fractie eens dat afwenteling tussen domeinen zoveel mogelijk voorkomen moet worden. De regering verwacht echter niet dat de invoering van de driejaarsgrens zal leiden tot meer afwentelingsgedrag. Integendeel, ondermeer vanwege het minimaliseren van de prikkel tot afwenteling is het belangrijk om in de Zvw de huidige 365-dagen grens tussen Zvw en AWBZ te vervangen door een driejaarsgrens tussen Zvw en Wlz. Zorgverzekeraars hebben vanaf 2015 niet langer het perspectief dat veel «dure» mensen al na een jaar «klinisch verblijf» doorstromen naar de langdurige zorg. Het merendeel van de mensen die in de huidige situatie na 365 dagen intramuraal verblijf een zzp B indicatie krijgt, is na drie jaar intramuraal verblijf uitgestroomd uit klinisch verblijf, waarna eventuele vervolgbehandeling voor rekening komt van de zorgverzekeraar. In de nieuwe situatie zal dan ook meer dan voorheen gelden dat zorgverzekeraars verantwoordelijk blijven voor het gehele behandelingstraject, zowel klinisch als ambulant. De verwachting is dan ook dat zorgverzekeraars, zorgaanbieders en behandelaars nog meer dan nu zullen stimuleren om in te zetten op ambulantisering en herstel, omdat dit zowel op de korte als langere termijn doelmatiger is, ook voor de zorgverzekeraar. Daarmee sluit het vervangen van de huidige 365-dagen grens door een driejaarsgrens, en op termijn door inhoudelijke toetsingscriteria voor toegang tot de Wlz, goed aan bij de door de leden van de PvdA-fractie genoemde inzichten over het belang van herstelgerichte zorg, waar mogelijk ambulant. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het niet beter was geweest om de toegang tot de Wlz te beperken tot huidige patiënten met een historie van extreem lange opname in de GGZ. De regering ziet dat niet als een wenselijke optie. Immers, helaas blijft ook in de toekomst (zeer) langdurige opname in de intramurale GGZ waarschijnlijk in sommige gevallen noodzakelijk.

Inderdaad moet voorkomen worden dat de administratieve lastendruk toeneemt. Het vervangen van de 365-dagen grens door een driejaarsgrens leidt naar verwachting niet tot grote veranderingen voor de administratieve lasten van zorgaanbieders. Zowel de langdurige GGZ in de Wlz als de langdurige GGZ die wordt overgeheveld naar de Zvw blijft in 2015 bekostigd worden op basis van zzp’s. En net als nu bij de overgang van Zvw naar AWBZ, blijft het bij de overgang van Zvw naar Wlz nodig om een indicatie aan te vragen bij het CIZ. Door het verschuiven van de jaargrens zal het waarschijnlijk wel om aanzienlijk minder indicaties gaan.

Overig

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat het prudentieel toezicht van De Nederlandse Bank (DNB) op de zorgverzekeraars onder Solvency-II als gevolg van onderhavig wetsvoorstel uitsluitend betrekking heeft op de operationele risico’s van de Wlz-uitvoerder en niet op de verzekeringstechnische risico’s. Is dat geen dubbel werk ten opzichte van het toezicht van de NZa? Kan de regering een indicatie en/of een modelberekening bieden van de extra vereiste solvabiliteitsmarge als gevolg van het toezicht van DNB zoals opgenomen in het wetsvoorstel? Kan de regering een indicatie en/of modelberekening geven van wat hiervan, ceteris paribus, de doorwerking op de premies zal zijn?

Net zoals dat bij de AWBZ het geval is, is bij de uitvoering van de Wlz de Staat risicodrager. Dit geldt zowel voor het verzekeringstechnische als het uitvoeringsrisico. Dit betekent dat aan de Wlz-uitvoerders geen solvabiliteitseisen zullen worden gesteld. Aangezien de Wlz-uitvoerder onderdeel is van een groep waartoe ook een of meerdere zorgverzekeraars behoren, zal DNB op basis van de Solvency II-richtlijn wel kijken naar de indirecte operationele risico’s van de Wlz-uitvoering op de uitvoering van de basisverzekering en de aanvullende verzekering van de onder haar toezicht vallende verzekeraars. Dit wordt betrokken bij het geconsolideerd toezicht. Dit kan een effect hebben op de vereiste solvabiliteit met betrekking tot basis- en aanvullende verzekering. Het gaat hier echter om een zeer beperkt risico. Het effect op de omvang van de vereiste solvabiliteit voor de groep waartoe ook Wlz-uitvoerder behoort, zal naar verwachting zeer beperkt zijn. Ik verwacht een maximaal effect van 3% van de uitvoeringskosten zijnde € 150 miljoen, oftewel maximaal € 4,5 miljoen op macroniveau. Dit zal dan ook geen effect hebben op de hoogte van de premie. Het prudentieel toezicht van DNB is geen dubbel werk ten opzichte van het toezicht van de NZa. De DNB ziet nu ook al toe op het concern waar de Wlz-uitvoerder deel van uitmaakt. De DNB ziet niet sec toe op de Wlz-uitvoerder. De NZa ziet wel toe op de Wlz-uitvoerder voor wat betreft de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Wlz.

De leden van de PvdA-fractie hebben er kennis van genomen dat in de tweede nota van wijziging is vast gelegd dat de overdracht van huishoudelijke verzorging en mobiliteitshulpmiddelen naar de Wlz om uitvoeringstechnische redenen pas in 2016 zal plaats vinden. Daar hebben zij begrip voor, maar zij vragen de regering wel om nader te motiveren waarom deze vormen van zorg en ondersteuning voor Wlz-gerechtigden ten principale onder het domein van de Wlz komen te vallen, en sociaal vervoer en mantelzorgondersteuning niet. De regering stelt dat deze laatstgenoemde vormen van ondersteuning «qua aard van de voorziening» in de Wmo thuis horen, maar is dat niet evenzo het geval voor huishoudelijke verzorging en mobiliteitshulpmiddelen? Waar trekt de regering inhoudelijk precies de grens, zo vragen de leden van deze fractie.

De Wlz richt zich op mensen met een dusdanig zware zorgvraag dat het niet (langer) verantwoord of doelmatig is die zorg uit allerlei samengestelde onderdelen op te bouwen. Voor deze mensen is integraliteit van belang: een duidelijk aanspreekpunt, continuïteit van zorg, een zorgaanbieder die de organisatie en een deel van de regie over de zorg kan overnemen van de cliënt of zijn mantelzorgers. Met deze overwegingen voor ogen, is ervoor gekozen de huishoudelijke verzorging en mobiliteitshulpmiddelen onderdeel uit te laten zijn van het verzekerd pakket op grond van de Wlz. Het sociaal vervoer is een algemene voorziening op grond van de Wmo 2015; een voorziening die voor iedereen toegankelijk is, zonder een diepgaand onderzoek en ongeacht de vraag of iemand een Wlz-indicatie heeft. De aard van deze voorziening is er bij uitstek één, die in het wettelijk kader van de Wmo 2015 past. Bij mantelzorg voor iemand met een Wlz-indicatie ligt het genuanceerder. In de Wlz kan een cliënt ervoor kiezen thuis te blijven wonen. De mantelzorger speelt dan vaak een belangrijke rol als het gaat om de dagelijkse zorg. In dit geval valt het ontlasten van de mantelzorg (het tijdelijk overnemen van de zorg), respijtzorg, onder de Wlz. Zo kan de cliënt ervoor kiezen een dag in de week te gaan logeren ter ontlasting van de mantelzorger. In deze situatie is er dus geen beroep mogelijk op respijtzorg vanuit de Jeugdwet of Wmo 2015. Reden is dat cliënten in de Wlz reeds recht hebben op een integraal pakket aan zorg en ondersteuning dat in natura met verblijf, vpt, mpt of met een pgb kan worden genoten. Cliënten in de Wlz die met een van deze leveringsvormen thuis verblijven, moeten binnen dat pakket of budget keuzes maken. Respijtzorg kan daar onderdeel vanuit maken.

Respijtzorg kan vele vormen hebben zoals begeleiding thuis, dagopvang of logeerhuis. Indien de cliënt heeft gekozen voor verblijf in een instelling zal het zwaartepunt van de mantelzorg niet zozeer liggen op de dagelijkse zorg en ondersteuning maar meer bestaan uit liefdevolle aandacht als bijdrage aan het welbevinden van de betrokkene. Het tijdelijk overnemen van de totale zorg van de mantelzorger (respijtzorg) is dan niet aan de orde. Mantelzorgers van een cliënt met een Wlz-indicatie kunnen wel bij gemeenten een beroep doen op algemene voorzieningen. De gemeente is vrij in de keuze van de voorzieningen die zij treft, bijvoorbeeld lotgenotencontact of praktische hulp bij het invullen van formulieren.

Deze leden hebben met instemming gelezen dat enkele AWBZ-aanspraken die niet in de systematiek van de langdurige zorg passen in de Wlz niet meer zullen voorkomen. Zo worden de neonatale hielprik en het vaccinatieprogramma overgeheveld naar de Wet Publieke Gezondheid. Maar waarom is dat slechts tot 1 januari 2018 geregeld, zo vragen deze leden? Wat gebeurt er daarna met deze vormen van zorg? En hoe wordt de bekostiging van abortusklinieken na 1 januari 2015 geregeld? Blijft het voor meisjes en vrouwen mogelijk om een abortus te ondergaan zonder dat de verrichting, de zorgverlener of de kosten bijvoorbeeld zichtbaar worden op een declaratie? De leden van de PvdA-fractie hechten er aan dat er geen onnodige drempels worden opgeworpen voor vrouwen en meisjes om te kiezen voor een veilige onderbreking van een zwangerschap, bijvoorbeeld omdat abortus onder een vorm van eigen risico of eigen bijdrage zou vallen of omdat zij niet verzekerd zijn. Is de regering dat met deze leden eens?

In de brief van 28 augustus 2014 over het borgen en organiseren van de publieke gezondheidszorg (Kamerstukken II 2013–2014, 32 620, nr. 132) is gemeld dat het vaccinatieprogramma en de hielprik vanuit de AWBZ worden overgebracht naar de Wet publieke gezondheid (Wpg). De financiering zal rechtstreeks via de begroting plaatsvinden. Hiermee worden de verschillende onderdelen van de publieke gezondheidszorg in deze wet geborgd. Medio 2015 zal voor het structureel brengen van het vaccinatieprogramma en de hielprik onder de Wpg een voorstel van wet bij de Tweede Kamer worden ingediend. Omdat dit niet gerealiseerd is voordat de AWBZ is ingetrokken, is in het onderhavige wetsvoorstel een bepaling opgenomen waarmee een tijdelijke bepaling in de Wpg wordt opgenomen om het vaccinatieprogramma en de hielprik te continueren, zoals die nu in het kader van de AWBZ zijn geregeld. Vanaf 2018 zullen het vaccinatieprogramma en de hielprik structureel zijn geborgd in de Wpg.

Ik ben het eens met de leden van de PvdA. Daarom heb ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 september 2014 (TK, 2014–2015, 29 214, nr. 70) besloten dat de subsidiëring van abortusklinieken met ingang van 1 januari 2015 gecontinueerd wordt op basis van de Kaderwet VWS-subsidies. De systematiek voor het verstrekken van subsidies blijft hetzelfde als onder de Regeling subsidies AWBZ. Ook wijzigt de kring van personen die in aanmerking komt voor de gesubsidieerde behandeling niet (nu nog personen die overeenkomstig de AWBZ zijn verzekerd, vanaf 1 januari 2015 personen die overeenkomstig de Wlz zijn verzekerd). Meisjes en vrouwen die een abortus ondergaan bij een abortuskliniek hoeven dus geen declaratie in te dienen. Ik ben het er mee eens dat er geen onnodige drempels moeten zijn. Zowel in de huidige regeling als in de regeling die vanaf 1 januari 2015 ingaat, is er geen sprake van eigen risico of eigen bijdrage bij abortusklinieken, zolang het personen betreft die overeenkomstig de AWBZ respectievelijk Wlz zijn verzekerd.

2.3 CDA-fractie

Standpuntbepaling

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft de regering haar aanvankelijke opvatting over een aantal onderwerpen herzien. Dat was onder andere het geval bij de positionering van de zware, langdurige GGZ (langer dan 3 jaar), de zware ouderenzorg, de scheiding van wonen en zorg, woningaanpassingen voor cliënten ouder en jonger dan 18 jaar, en voor persoonsvolgende bekostiging. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie wat nu het definitieve standpunt van de regering op elk van deze terreinen is, en of deze standpunten naar de mening van de regering de komende tijd nog weer heroverwogen zouden moeten worden.

Sinds verzending van de Wlz naar de Tweede Kamer heeft de regering inderdaad, zoals de leden van de CDA-fractie opmerken, haar aanvankelijke opvatting op een aantal onderwerpen herzien. Dat opvattingen op onderwerpen (na een intensieve dialoog met betrokken partijen) worden bijgesteld is bij zo’n ingrijpende hervorming zoals deze niet te vermijden. Deze grote hervorming moet zorgvuldig plaatsvinden, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat het gaat om mensen en niet om de systemen. Onderwerpen waarvoor dit het geval is, zijn opgenomen in de twee nota’s van wijziging en in de brief die de regering heeft verzonden naar aanleiding van de ingediende moties en amendementen tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 891, nr. 113). De voornaamste herziening die bij eerste nota van wijziging is opgetreden, betreft de zorg voor mensen die voor een behandeling op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in een instelling verblijven na drie jaar voor rekening komt van de Wlz.

Een van de belangrijkste nieuwe elementen die bij tweede nota van wijziging is doorgevoerd is de introductie van het modulair pakket thuis (mpt) waardoor cliënten met een Wlz indicatie die geen pgb wensen en voor wie het VPT niet passend is, op flexibele wijze zorg thuis kunnen ontvangen. In het mpt zijn wonen en zorg net als in het pgb en het VPT gescheiden. Bij het scheiden van wonen en zorg wordt de wooncomponent niet langer vanuit de Wlz bekostigd. Tevens is in deze nota van wijziging geregeld dat naast de woningaanpassingen voor jongeren, ook de woningaanpassingen voor verzekerden van achttien jaar of ouder kunnen worden vergoed op grond van de Wlz indien de verzekerde de Wlz-zorg thuis krijgt. Dit is tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wmo 2015 in de Tweede Kamer toegezegd. Tot slot is bij tweede nota van wijziging geregeld dat mobiliteitshulpmiddelen en woningaanpassingen in 2015 nog door de gemeenten worden verstrekt. Reden is dat het in 2015 voor zorgkantoren nog niet haalbaar is deze taak voor Wlz-gerechtigden die thuis blijven wonen goed uit te voeren. Per 2016 valt dit wel onder de Wlz plaats.

Persoonsvolgende bekostiging is in de Wlz altijd een belangrijk onderwerp geweest. De Wlz kent reeds diverse persoonvolgende elementen. Zo wordt het pgb wettelijk verankerd, krijgen het vpt en het mpt een volwaardig karakter (ook met het oog op vernieuwing van het zorgaanbod) en op termijn worden zzp’s omgevormd tot zorgprofielen waardoor de aanbieder in samenspraak met de cliënt meer ruimte krijgt om de zorg op maat in te vullen. Daarnaast wordt er geëxperimenteerd met vormen van persoonsvolgende bekostiging. Tijdens de plenaire behandeling van de Wlz heb ik bovendien aangekondigd dat ik een vernieuwingsagenda voor de Wlz zal opstellen. Deze vernieuwingsagenda gaat onder andere over meer persoonsvolgende bekostiging, meer zeggenschap voor de cliënt, meer kleinschaligheid en minder regels. Hierover is door het lid Van Dijk c.s. tevens een motie ingediend die door de Tweede Kamer is aangenomen (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 891, nr. 106).

Naast bovenstaande heb ik besloten om extra overgangsrecht te regelen voor de groep van 10.000 cliënten die thuis intensieve zorg en toezicht nodig hebben en voldoen aan de toegangscriteria voor de Wlz. Zij stromen per 1 januari 2015 in de Wet langdurige zorg (Wlz), mits zij dat zelf willen.

De standpunten die de regering op bovenstaande thema’s heeft ingenomen zijn voor het overgrote deel vastgelegd in het wetsvoorstel zoals dat door de Tweede Kamer is aangenomen. Daarmee ligt de keuze van de regering op deze onderwerpen vast en kan uw Kamer zich hierover uitspreken.

Zorgverzekeraars

In de zorg, en ook in de langdurige zorg, is een belangrijke rol weggelegd voor zorgverzekeraars. In een stelsel dat, zoals de regering wil, meer vraaggestuurd moet worden ingericht, bundelen zij de gezamenlijke vraag van hun verzekerden en brengen die in de onderhandelingen met zorgaanbieders tot gelding. Cliënten die niet tevreden zijn met de zorg die hun verzekeraar inkoopt, zouden van verzekeraar moeten wisselen. Hoewel dit systeem in theorie aantrekkelijk lijkt, zijn er in de praktijk wel een aantal vragen bij te stellen, die zeker ook op het gebied van de langdurige zorg relevant zijn. Zorgverzekeraars hebben in het stelsel een hele sterke positie, maar de controle op hun handelen is beperkt. Weliswaar dienen zij volgens de wet in hun statuten een plaats voor inbreng van verzekerden te bieden, maar de regeling daarvan is, anders dan bij de aanbieders die een cliëntenraad dienen te hebben, vormvrij. Bovendien loopt de inkoop van zorg via twee schijven, waarop van rechtstreekse invloed van verzekerden geen sprake is: de Wlz-uitvoerder en het regionale zorgkantoor. De geringe invloed van cliënten/verzekerden is temeer een aandachtspunt, daar in de langdurige zorg de keuzevrijheid van cliënten beperkt is: op het moment dat zij van langdurige zorg afhankelijk worden, is overstappen naar een andere verzekeraar in de praktijk niet of nauwelijks mogelijk. De leden van de CDA-fractie willen graag een beschouwing van de regering over deze problematiek, waarbij de regering in het bijzonder ingaat op de mogelijkheden van verzekerden om het inkoopbeleid ten aanzien van langdurige zorg te beïnvloeden, en op de mogelijkheden voor cliënten die van langdurige zorg afhankelijk zijn, om nog van verzekeraar te wisselen.

De regering vindt het (ook) een belangrijk aandachtspunt dat cliënten/verzekerden invloed hebben op het beleid van hun Wlz-uitvoerder. Dat is de reden waarom dit wettelijk verankerd is. Dat is ook een vooruitgang ten opzichte van de AWBZ. Ik ben het niet eens met de opvatting dat de zorginkoop via twee schijven verloopt en dat er geen rechtstreekse invloed van verzekerden op plaatsvindt. Het klopt dat de zorginkoop op twee manieren kan plaatsvinden. In de Wlz wordt deze taak wettelijk opgedragen aan de Wlz-uitvoerder. In de praktijk mag de Wlz-uitvoerder deze taak uitbesteden aan het zorgkantoor. In dat geval doet het zorgkantoor de zorginkoop. Er is dus praktisch maar één inkoper. Ik weet uit de gesprekken met het veld dat zorgkantoren en zorgaanbieders in de AWBZ cliëntenraden betrekken bij de zorginkoop. Zij zijn van plan deze inspraak in de Wlz op eenzelfde manier te organiseren. Zo nodigen meerdere zorgkantoren cliëntenraden uit om het over hun inkoopbeleid te praten. Er bestaan dus mogelijkheden voor cliënten/verzekerden om hun invloed uit te oefenen.

Ten opzichte van de mogelijkheid om over te stappen van verzekeraar: deze mogelijkheid bestaat te allen tijde. Voor de basisverzekering in de Zvw geldt een acceptatieplicht. Verzekeraars kunnen personen – ook als zij afhankelijk zijn geworden van langdurige zorg – niet weigeren voor hun basisverzekering. Hoewel de beleving van een drempel om over te stappen leeft, komt deze drempel niet overeen met de praktijk. Ook in de aanvullende verzekering zou overstappen geen probleem moeten vormen voor cliënten die afhankelijk zijn geworden van langdurige zorg. In de praktijk blijkt namelijk dat in 2014 maar vier van de vijfendertig labels (merknamen) van zorgverzekeraars voor een deel van de aanvullende verzekering aanvullende vragen stellen voorafgaand aan de toelating. De NZa duidt de toegankelijkheid van zowel de basisverzekering als aanvullende verzekering als goed aan.

Aangezien de Wlz-uitvoerder een aparte juridische entiteit van de Zvw-verzekeraar is, kan er ook worden gewisseld van Wlz-uitvoerder. Echter, dat betekent niet dat een persoon bij het wisselen van verzekeraar wisselt van zorgkantoor. Het is regionaal bepaald welk zorgkantoor de cliënt bedient. Indien de cliënt ontevreden is over het zorgkantoor, kan de cliënt terecht bij zijn Wlz-uitvoerder. De Wlz-uitvoerder blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van de langdurige zorg (voor de uitbestede taken aan het zorgkantoor) voor zijn verzekerde en kan het zorgkantoor er dan op aanspreken.

Spreiding voorzieningen

Voor langdurige zorg is een goede spreiding van het aanbod aan voorzieningen van groot belang: dat geldt ook voor de minder dicht bevolkte delen van ons land. Zoals gesteld wordt de spreiding en beschikbaarheid van voorzieningen nu via de zorginkoop uiteindelijk door de verzekeraars bepaald. De leden van de CDA-fractie hebben al vaker aandacht gevraagd voor deze in hun ogen sterke positie, en voor de spreiding van voorzieningen.4 Ook in het kader van de langdurige zorg is dit een belangrijk aandachtspunt. De leden van de CDA-fractie vragen dan ook hoe deze spreiding kan worden geborgd, en of het openbaar bestuur, bijvoorbeeld via de gemeenten of provincies, niet een rol bij het bewaken van een goede spreiding van voorzieningen voor langdurige zorg over het land zouden moeten vervullen. Zij vernemen graag de reactie van de regering op hun zorgen ten aanzien van de spreiding van voorzieningen, en de voornoemde suggestie dienaangaande.

Het vraagstuk van een adequate spreiding is daarenboven van belang nu andere delen van de langdurige zorg de verantwoordelijkheid van de gemeenten zijn geworden. Afstemming van het aanbod aan voorzieningen tussen gemeenten en Wlz-uitvoerders is dan ook van belang. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie hoe de regering deze afstemming wil veilig stellen.

Voor een goede afstemming van het aanbod aan voorzieningen in de regio is overleg tussen relevante partijen, waaronder gemeenten en Wlz-uitvoerder, van belang. De regering heeft daarom met landelijke partijen afgesproken dat er in elke regio een regiosecretaris de regie voert op het proces van de regionale overleggen. Omdat de secretaris zorgt voor regionale samenwerking kunnen partijen sneller relevante informatie uitwisselen die gemeenten en Wlz-uitvoerders kunnen betrekken bij hun zorginkoop. Het is daarbij ook van belang dat gemeenten en Wlz-uitvoerders /zorgkantoren regie nemen bij hun inkoopfunctie en rekening houden met de visie en wensen van de andere partij. Dit is met name van belang in krimpregio’s waar zorglocaties worden gesloten en voorzieningen worden geconcentreerd. Ik begrijp uit signalen uit het veld dat er veel over dit soort onderwerpen wordt gesproken tussen zorgkantoren en gemeenten. De afstemming van het aanbod aan voorzieningen lijkt vooralsnog voldoende geborgd.

Een volgend aandachtspunt betreft het vastgoed van de zorgaanbieders, dat in veel gevallen in het verleden ook met publieke middelen is gefinancierd. De beslissingen van de zorgverzekeraars (c.q. Wlz-uitvoerder en zorgkantoor) hebben grote invloed op de bezetting van deze vastgoedcomplexen. Nu kunnen de lasten van het vastgoed bezwaarlijk een doorslaggevende factor bij het inkoopbeleid van de zorgverzekeraar zijn; anderzijds kan het naar het oordeel van de CDA-fractie ook niet de bedoeling zijn dat een zorgaanbieder die goede kwaliteit levert en in zijn omgeving een betekenisvol aanbod realiseert, in ernstige financiële problemen komt doordat hij de lasten van het vastgoed niet langer kan opbrengen.

Graag vernemen deze leden de opvatting van de regering op dit punt.

Naar de mening van de regering hoort in het oordeel van zorginkoop ook het wonen van cliënten te worden betrokken en de opvatting van cliënten over het woningaanbod. Waar de overheid in het verleden via vergunningverlening een impliciet oordeel gaf, is deze taak naar het zorgkantoor gegaan, die zich bij de zorginkoop baseert op de vraag. De kwaliteit van de zorg, maar ook de huisvesting en de vraag daarnaar van cliënten, hoort onderdeel te zijn van de totale integrale weging. Een zorgaanbieder die goede kwaliteit van zorg biedt maar in een woonvoorziening waar (te) weinig vraag (meer) naar is, zal zijn vastgoed moeten aanpassen.

Er is onderzoek gedaan door TNO, Dutch Center for Health assets, naar de actuele situatie rond het vastgoed van verzorgingshuizen en het intramurale vastgoed van de gehandicaptenzorg. Dit beeld is naar zorgkantoorregio, Wmo-regio of Wmo-subregio beschikbaar en deze informatie voor verzorgingshuizen komt binnenkort via het internet algemeen beschikbaar. De gevolgen voor het vastgoed van de intramurale gehandicaptenzorg zijn uitgesplitst naar regio (zeer) gering en komen alleen op landelijk niveau beschikbaar. Gezien de beperkte gevolgen voor verzorgingshuizen acht de regering het niet waarschijnlijk dat er op grotere schaal ernstige financiële problemen ontstaan. Zeker niet op het moment dat er vraag is naar het aanbod. De tarieven voorzien in voldoende dekking.

Organisatie en financiële aspecten

Ook anderszins vinden de leden van de CDA-fractie de organisatie van de langdurige zorg bijzonder complex. Naast zorgverzekeraars, Wlz-uitvoerders en zorgkantoren hebben immers het CIZ, de CAK, en de SVB taken in de reguliere uitvoering, en de NZA, de IGZ, het Zorginstituut en DNB taken in de rol van toezichthouder. De lijst met betrokkenen en hun verantwoordelijkheden op blz. 55 van de memorie van toelichting is indrukwekkend, in meerdere opzichten. De leden van de CDA-fractie vernemen graag of, en zo ja, waar de regering op termijn mogelijkheden tot vereenvoudiging van deze structuur ziet.

De leden van het CDA stellen terecht dat de organisatie van de AWBZ complex is. Dit wordt volgens de leden veroorzaakt door het grote aantal organisaties dat bij de AWBZ is betrokken. Deze organisaties hebben echter hun eigen verantwoordelijkheden. In de Wlz zijn deze verantwoordelijkheden, scherper dan in de huidige AWBZ benoemd. Zo is de zorgplicht belegd bij de Wlz-uitvoerder en het zorgkantoor en houdt de NZa toezicht op deze organisaties. Het toezicht op de kwaliteit van de zorgleverantie door zorgaanbieders is de unieke taak voor de IGZ. De indicatiestelling is eenduidige taak van het CIZ, waarbij het CIZ zijn verantwoordelijkheid beter kan waarmaken door het weghalen van delen van de indicatiestelling bij zorgaanbieders en het CIZ de status van een publiekrechtelijk ZBO te geven. Het CAK behoudt zijn taak in het kader van het betalingsverkeer richting de zorgaanbieders en in het kader van de eigen bijdrage. Het Zorginstituut is net als in de AWBZ zowel een advies- als uitvoeringsorganisatie. Zij adviseert over de inhoud en omvang van het verzekerde pakket en beheert het Fonds Langdurige zorg en zij bevordert de rechtmatige en doelmatige ketenuitvoering door de Wlz-uitvoerders, het CIZ en het CAK en heeft als taak informatie over de kwaliteit van zorg in de Wlz breed toegankelijk te maken. Op grond van die laatste taak werkt het Zorginstituut nauw samen met andere uitvoeringsorganisaties, maar de taken zijn complementair. Daarnaast is een aantal taken verlegd, zoals het beheer van het pgb dat in de Wlz bij de SVB wordt belegd. Opgemerkt dient te worden dat bijna al deze instanties hun taken uitvoeren in verschillende zorgdomeinen.

Bij de vormgeving van de Wlz is niet de inzet geweest om het aantal betrokken organisaties te beperken, maar de complexiteit van het systeem te beperken door de verantwoordelijkheidsverdeling te verhelderen. Daarnaast worden met betrokken partijen afspraken gemaakt over het stroomlijnen van informatie en gegevensuitwisseling. Voorkomen moet worden dat verschillende partijen los van elkaar dezelfde informatie uitvragen. Ook wordt ingezet op een verdere vereenvoudiging en uniformering van het proces van de inkoop van langdurige zorg. Het Rijk spant zich in om de regeldruk voor burgers en zorgaanbieders en de uitvoeringslasten/beheerskosten voor uitvoerders zoveel mogelijk te beperken. De inzet hierop zal ook na 2015 worden voortgezet. Verder zal nog de optimale regio-indeling voor zorgkantoren worden onderzocht. Ook dit draagt bij aan een vereenvoudiging van de structuur.

De financiële houdbaarheid van de AWBZ is de afgelopen decennia vooral onder druk komen te staan doordat ten laste van de AWBZ op politieke gronden voortdurend nieuwe aanspraken werden gehonoreerd. Dat leidde uiteindelijk tot veel hogere premies dan bij invoering van de AWBZ voorzien, en desondanks ook nog eens tot een negatieve reserve in het fonds bijzonder ziektekosten van zo’n € 23 mld. Ook de behandeling van de Wlz in de Tweede Kamer laat zien dat het politiek aantrekkelijk is om aanspraken van cliënten veilig te stellen via een volksverzekering, in plaats van via de voorzieningen in de Wmo, of de gewone ziektekostenverzekering. Wat zijn in dat opzicht de structurele kosten van de wijzigingen in het Wlz-pakket, zoals die uit amendering van de Tweede Kamer voortvloeien? Daarbij valt onder meer (maar niet limitatief) te denken aan amendering ten aanzien van de kosten van woningaanpassingen, aanspraken op ADL-assistentie, partneropname, het recht op thuiswonen ondanks «enige ondoelmatigheid», of in de sfeer van het overgangsrecht.

De amenderingen van de Tweede Kamer in het Wlz-pakket betreffen in hoofdzaak verduidelijkingen van de rechten van de cliënten en voorkomen een onbedoelde achteruitgang voor cliënten ten opzichte van de huidige situatie. Deze verduidelijkingen leiden naar verwachting van de regering per saldo niet tot structurele meerkosten op macro-niveau. Zo worden woningaanpassingen voor thuiswonende Wlz-cliënten thans (en bij wijze van overgangsregeling ook nog in 2015) door gemeenten geleverd. Het verruimen van de potentiële reikwijdte van de subsidieregeling ADL-assistentie leidt niet tot macro-meerkosten aangezien deze cliënten hoe dan ook op hun behoefte toegesneden zorg nodig hebben en de kosten daarvan in beginsel niet toenemen wanneer deze zorg via een subsidieregeling wordt gefinancierd in plaats van via de reguliere toegang tot Wmo, Zvw of Wlz. Verder is het niet de verwachting dat partneropname substantieel meer zal voorkomen door de verruimde toegang. Bovendien neemt bij partneropname de eigen bijdrage toe, waardoor de meerkosten deels worden gecompenseerd. Daarnaast is het recht op thuiswonen ondanks enige ondoelmatigheid nu reeds in de AWBZ geregeld. Het amendement beoogt dit voort te zetten onder de Wlz. De aanpassing van het overgangsrecht voor cliënten met een laag ZZP die thuis wonen kan er enerzijds toe leiden dat cliënten na 2015 alsnog opteren voor een plek in een instelling (waarvan de zorgkosten hoger zijn), maar anderzijds voorkomt de aanpassing dat cliënten uit voorzorg in 2015 kiezen voor verblijf om hun recht daarop niet te verliezen. Per saldo zijn daarom geen macro-meerkosten voorzien.

Beheersing van de kosten van de langdurige zorg zal ook in de toekomst van belang zijn. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag nog een overzicht van de totale kosten die de regering nu voor de Wlz voorziet, en voor de dekking daarvan uit eigen bijdragen, premies of de Rijksbegroting. Welke mechanismen voorziet de regering om ook op langere termijn in financiële zin van een houdbaar systeem van langdurige zorg te kunnen. Welke andere doelmatigheidsprikkels zijn in de Wlz voorzien, en ziet de regering op dat vlak nog verdere mogelijkheden?

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verwachte uitgaven in de Wlz en de financiering daarvan voor de periode 2015–2017. In 2015 wordt thans een exploitatietekort verwacht van circa 0,7 miljard euro, als gevolg van de doorwerking van de augustusbesluitvorming in de opbrengst van de Wlz-premie. Dit is circa 0,2 miljard euro meer dan oorspronkelijk werd beoogd. Een exacte raming van de opbrengst van de procentuele premie voor de jaren 2016 en 2017 is op dit moment nog niet te maken, omdat voor deze jaren geen actuele CPB-raming beschikbaar is van de macro-economische ontwikkeling. Die ontwikkeling is bepalend voor de ontwikkeling van de premiegrondslag en daarmee ook voor opbrengst van de procentuele premie. Goede ramingen voor 2016 en 2017 zijn daarom pas te maken in 2015 respectievelijk 2016. Om toch een globaal beeld te kunnen schetsen is voor de jaren 2016 en 2017 gebruik gemaakt van extrapolaties voor de premie-inkomsten.

Jaar

2015

2016

2017

Verwachte uitgaven Wlz

19,5

19

19

Inkomsten/financiering

18,8

19

19

Wv. Opbrengst Procentuele premie

13,8

14

14

Wv. Eigen bijdragen Wlz

1,7

2

2

Wv. Rijksbijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK)

3,3

3

4

Saldo (uitgaven minus inkomsten)

– 0,7

0

0

De belangrijkste beheersmechanismen in de Wlz zijn gelijk aan of verbeterd ten opzichte van de AWBZ. De budgettaire beheersing is verbeterd doordat de contracteerruimte voor zorg in natura en het budgetplafond voor pgb zijn ondergebracht in een totaal macrokader voor de Wlz. Op grond van de historische zorgvraag worden deze middelen over de zorgkantoorregio’s verdeeld. Deze kaders mogen door de zorgkantoren niet worden overschreden. Voor beide leveringsvormen zijn vooraf voldoende middelen beschikbaar. Afhankelijk van het beroep dat op beide leveringsvormen wordt gedaan kan gedurende het jaar geschoven worden tussen de contracteerruimte voor zorg in natura en het budgetplafond voor pgb. De schuif tussen contracteerruimte zorg in natura en pgb-plafond is alleen mogelijk als het binnen het totale beschikbare kader past. VWS stelt het macrokader vast en geeft de NZa een aanwijzing voor het vaststellen van (regionale) contracteerruimtes en de NZa stelt maximum tarieven vast. Op instellingsniveau zijn de productieafspraken leidend voor vergoeding. Overproductie wordt niet vergoed. De aanspraken zijn in de Wlz op wettelijk niveau vastgelegd. In de AWBZ was dit niet het geval.

Het CIZ wordt een steviger poortwachter. Gemandateerde indicatiestelling door aanbieders is in de Wlz in beginsel niet meer mogelijk en het CIZ wordt een publiekrechtelijk ZBO. De Minister stelt voor de Wlz jaarlijks het totaal van het macrobudgettaire kader vast, inclusief de nominale ontwikkeling, beschikbare groeimiddelen en effecten van maatregelen. Bovendien zijn de voorwaarden die gesteld worden aan het pgb in de Wlz aangescherpt. Daarnaast wordt de Wlz-uitvoerder meer in de wind gezet als het gaat om doelmatigheid en kwaliteit. De zorgplicht van Wlz-uitvoerder is in de wet gedefinieerd en de Wlz-uitvoerders zijn expliciet verantwoordelijk gemaakt voor de (onafhankelijke) cliëntondersteuning. De Minister kan met een algemene maatregel van bestuur regels stellen over de zorgbemiddeling, zorginkoop en kwaliteit. Het toezicht van de NZa wordt uitgebreid naar de Wlz-uitvoerders en wordt specifieker. Als ultimum remedium heeft de Minister de mogelijkheid om een uitbestedingsverbod op te leggen.

Met bovenstaande mechanismen is de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg voor de langere termijn verbeterd. Aanvullend start ik binnenkort een brede verkenning met betrokken partijen (vertegenwoordigingen van cliënten, professionals, zorgverzekeraars en aanbieders) naar de uitgangspunten en doelstellingen van zorgvernieuwing. Hiermee beoog ik verschillende onderwerpen rond zorgvernieuwing (waaronder doelmatigheidsprikkels in de bekostiging) in samenhang te bezien. Op basis van deze verkenning verwacht ik een zorgvernieuwingsagenda voor de zomer van 2015 naar de Tweede Kamer te kunnen sturen. De financiële houdbaarheid is hierbij een belangrijk thema is. Hiervoor is door het lid Van Dijk c.s. tevens een motie ingediend die door de Tweede Kamer is aangenomen (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 891, nr. 106).

Kwaliteit van zorg

Voor veel cliënten zal de afhankelijkheid van langdurige zorg blijvend zijn; de zorgvraag kan echter wel veranderen, en groter, kleiner of anders worden. Zorginhoudelijke, medische en technologische ontwikkelingen kunnen hierop ook van invloed zijn. Voor zover de leden van de CDA-fractie kunnen overzien is echter van periodieke herbeoordeling van de zorgvraag, anders dan eventueel op initiatief van de cliënt geen sprake. Graag vernemen de leden van deze fractie of dit juist is en hoe de regering denkt te borgen dat de geleverde zorg in overeenstemming is met de werkelijke behoefte van de cliënt, ook als er sprake is van een verminderde of gewijzigde zorgbehoefte.

De Wlz is het sluitstuk van de langdurige zorg. Mensen die in aanmerking komen voor Wlz-zorg hebben een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Het CIZ stelt bij de indicatie vast of er sprake is van een blijvende behoefte. Blijvend wil zeggen, van niet voorbijgaande aard. Daarnaast stelt het CIZ het zorgprofiel vast dat past bij de individuele cliëntkenmerken en zorgbehoefte. Het indicatiebesluit is voor onbepaalde tijd geldig. Het gaat hier immers om mensen die niet of niet snel beter zullen worden. Er is daarom geen reden om hen van tijd tot tijd te herindiceren. Dit komt ook tegemoet aan een veelgehoorde opmerking van cliënten namelijk dat zij, ondanks dat hun beperking of aandoening niet is veranderd, toch weer opnieuw een indicatie moeten aanvragen. In de loop van de tijd kan de zorgbehoefte van een cliënt wel veranderen. Vaak zal er sprake zijn van een zwaardere zorgbehoefte. In zo’n geval zal allereerst overleg plaatsvinden tussen de zorgaanbieder en cliënt. Zij zoeken samen naar een andere invulling van de zorg. Indien de veranderde zorgvraag niet binnen de ruimte van het zorgprofiel van de cliënt past, kan de cliënt in overleg met de zorgaanbieder een herindicatie aanvragen. De mogelijkheid tot herbeoordelen is er dus altijd.

Net als bij de Wmo is er ook bij de behandeling van de Wlz veel aandacht voor de ondersteuning van de cliënt. In het ene geval voorziet de gemeente hierin, in het andere geval de zorgverzekeraar. Kan de regering duidelijk maken hoe wordt verzekerd dat de cliënt die enerzijds met de Wmo, anderzijds, eventueel later in de tijd, met de Wlz te maken krijgt, niet met twee verschillende ondersteuners te maken krijgt? Overigens wordt met deze wet een aantal elementen toegevoegd, die ongetwijfeld bedoeld zijn om de positie van de cliënt te versterken, zoals het zorgplan. De leden van de CDA-fractie vragen zich echter wel af, of voor de «gewone» cliënt nog begrijpelijk is hoe de hem aangeboden zorg tot stand komt. Is mede als gevolg van de Wlz niet sprake van een vergaande instrumentalisering en bureaucratisering, die de het verlenen c.q. ontvangen van zorg voor de cliënten en de werkers in de zorg steeds minder inzichtelijk maakt? Graag krijgen de leden van de CDA-fractie een reactie van de regering hierop.

De leden van de CDA-fractie zien het juist dat (ook) met de Wlz wordt beoogd de positie van kwetsbare cliënten te versterken. Cliëntondersteuning is daar één van de manieren voor. Op grond van de Wmo 2015 is de gemeente er verantwoordelijk voor dat ondersteuning beschikbaar is voor cliënten die (nog) geen toegang tot de Wlz hebben. Wanneer een cliënt een positief indicatiebesluit voor de Wlz ontvangt, valt de persoon voortaan onder de reikwijdte van de Wlz en gaat de verantwoordelijkheid voor zijn zorg en ondersteuning over van de gemeente en de zorgverzekeraar naar het zorgkantoor. Daarmee heeft het zorgkantoor de verplichting ook de cliëntondersteuning goed te organiseren. De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is dat de gemeentelijke ondersteuner deze rol voor de cliënt kan blijven vervullen ook als deze zorg uit de Wlz ontvangt. In beginsel heeft de gemeentelijke ondersteuner op dat moment geen rol meer. Ik begrijp dat het cliënten zwaar kan vallen dat de taken van hun ondersteuner, met wie zij soms jarenlang een vertrouwensband hebben opgebouwd, door iemand anders worden overgenomen. Ik zal dan ook in overleg met betrokken partijen bezien of het mogelijk is afspraken te maken dat, na de overgang van de Wmo naar de Wlz, de cliënt een beroep kan blijven doen op dezelfde cliëntondersteuner. Ik teken daar nu wel alvast bij aan dat dit niet altijd zal kunnen. Cliënten in de Wlz hebben namelijk heel andere zorgvragen dan cliënten die een beroep doen op de Wmo 2015. Er zal dus wel rekening moeten worden gehouden met het feit dat het in het belang van de cliënt kan zijn dat deze, na de overgang van de Wmo naar de Wlz, een beroep kan doen op een andere cliëntondersteuner. Maar er dient dan wel sprake te zijn van een «warme» overdracht. Gemeenten en uitvoerders van de Wlz zullen hierover goede afspraken moeten maken. Het wetsvoorstel Wlz bevat de mogelijkheid bij amvb regels te stellen aan de invulling van de cliëntondersteuning. Als in de praktijk blijkt dat de overdracht onverhoopt niet goed verloopt, dan zal ik overwegen gebruik maken van mijn bevoegdheid bij amvb nadere regels te stellen.

De regering onderschrijft de zorg van de leden van de CDA-fractie niet. De Wlz is gericht op de cliënt door een eenvoudigere toegang tot zorg, een recht op zorg, een sterkere positie van de cliënt en mantelzorgers bij de invulling van de zorg en een wettelijk verankerde cliëntondersteuning. Daarnaast regelt de Wlz dat het zorgkantoor voldoende keuzes heeft om de zorg bij de wens van de cliënt aan te laten sluiten: volledig in eigen regie thuis (met pgb), maatwerk thuis (met mpt) of een volledig zorgarrangement thuis (met vpt). De regering beoogt met deze diversiteit aan leveringsvormen zorgkantoren in staat te stellen om beter aan te sluiten bij de uiteenlopende behoeftes en kenmerken van cliënten. Hiervoor besluit het zorgkantoor of de zorg op doelmatige en verantwoorde wijze in de thuissituatie geleverd kan worden. Deze taak had het zorgkantoor in de AWBZ impliciet ook al en dit is in de Wlz explicieter gemaakt.

Invoering

In dit kader vragen de leden van de CDA-fractie ook aandacht voor de problematiek van de invoering. De regering zag de Wlz bij voorkeur al voor de afgelopen zomervakantie aanvaard in beide Kamers van de Staten-Generaal. Dat proces is aanzienlijk vertraagd. De leden van deze fractie vernemen graag hoe de regering het invoeringstraject nu beoordeelt, uitgaande van aanvaarding van de wet in de laatste maanden van 2014. Kan er nog sprake zijn van een verantwoorde invoering van de Wlz per 1 januari 2015? Welke risico’s ziet de regering, en hoe denkt ze die te kunnen beheersen?

In overleg met alle bij de uitvoering betrokken partijen (NZa, Zorginstituut Nederland, ZN, CAK, CIZ, Actiz, VGN, GGZ-Nederland en BTN) zijn vanaf begin 2014 alle activiteiten in kaart gebracht die nodig zijn voor een verantwoorde transitie van AWBZ naar Wlz per 1 januari 2015. Gezamenlijk is daarbij vastgesteld dat gekozen dient te worden gefaseerde, stapsgewijze, invoering. Deze fasering houdt in dat in het overgangsjaar 2015 geen wezenlijke veranderingen worden doorgevoerd ten aanzien van de bekostiging van zorg (zzp-bekostiging), de regionale zorgkantoorindeling (32 zorgkantoorregio’s), de AZR-registratie en de zorginkoop. Op basis van een gezamenlijk opgesteld transitieplan Wlz zijn, onder voorbehoud van parlementaire aanvaarding van de Wlz, de voorbereidingen voor 2015 gestart (Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 428). Toen duidelijk werd dat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wlz pas na het zomerreces kon worden afgerond, zijn in overleg met betrokken partijen de condities verduidelijkt waaronder zij de langdurige zorg in 2015 verantwoord kunnen uitvoeren. Deze condities zijn toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 27 juni 2014 en gelden ongeacht het wettelijk regime in 2015: de Wlz of een voortzetting een «versmalde» AWBZ (i.c. de huidige AWBZ minus alle geplande overhevelingen en decentralisaties op 1 januari 2015) (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 891, nr. 13). Op basis hiervan hebben partijen hun voorbereidingen voor 2015 voortgezet, waaronder het per 1 juli 2014 starten van de zorginkoop voor 2015. Gelet op deze voorbereidingen en het gegeven dat de omslag in de uitvoeringspraktijk geleidelijk zal gaan plaatsvinden acht de regering de geplande invoeringsdatum van 1 januari 2015 haalbaar en verantwoord.

De Wlz is onderdeel van de brede hervorming van de langdurige zorg. In het voorjaar heb ik met alle betrokken partijen werkafspraken gemaakt om de hervorming te begeleiden. Het hoofddoel van de werkafspraken is voorkomen dat mensen tussen wal en schip geraken. Er zijn diverse waarborgen vormgegeven om zo nodig snel te kunnen handelen. Al sinds het voorjaar van dit jaar komt elke twee weken een overleggroep (de «HLZ cockpit») bij elkaar waar signalen worden gedeeld. Daarnaast monitoren de cliëntenorganisaties de effecten van de hervorming op de cliënten. Zij hebben daartoe o.a. meldpunten ingesteld. Deze en andere monitorinformatie komt in de cockpit aan de orde. Voorts zijn er in alle Wmo-regio’s Secretarissen ingesteld om partijen in de regio te ondersteunen bij de transitie. Ook zijn er interventieteams ingericht, o.a. op het gebied van wonen (onder leiding van de heer Norder) en de transitie (onder leiding van de heer Terpstra).

Medio oktober van dit jaar start een tweetal oplossingsgerichte tafels waar specifiek aandacht is voor Wlz-implementatievragen. Ik zal één «werktafel Wlz» inrichten die zich richt op invoeringsvragen die leven bij zorgkantoren, zorgaanbieders en professionals. Met de cliënten ga ik op gelijke wijze in gesprek. Hierbij gaat de aandacht vooral naar de effecten voor cliënten. Ik zal hiervoor niet alleen vertegenwoordigers van budgethouders en cliëntenorganisaties uitnodigen maar bijvoorbeeld ook huisartsen, zorgaanbieders en de V&VN. De veranderingen vragen veel inspanningen van veel partijen. Ik constateer dat er een grote bereidheid is om deze veranderingen door te voeren. Door middel van bovengenoemde monitoring en samenwerking wordt geborgd dat eventuele knelpunten in de uitvoering snel zijn op te lossen.

2.4 PVV-fractie

Toegang tot zorg

Het motto van Wlz is: met professionele zorg, zo thuis mogelijk! Gezien de grote problemen en onzekerheden die nu duidelijk worden bij de invoering van de Wmo, zoals het enorme gebrek aan passende woonruimte en zorg, merken de leden van de PVV-fractie op dat het motto voor deze wet niet meer van toepassing lijkt. Zij krijgen hierop graag een reactie van de regering.

Mensen met een toenemende zorgbehoefte willen graag zo lang mogelijk een zo normaal mogelijk leven leiden. Wat dit betekent verschilt per persoon en in hoeverre mensen hiertoe in staat zijn is mede afhankelijk van hun mogelijkheden en beperkingen. Voor cliënten die in aanmerking komen voor zorg vanuit de Wlz betekent dit dat zij hierbij veel zorg en ondersteuning nodig hebben. Zorg die gezien de zorgzwaarte van de cliëntengroep die aanspraak maakt op de Wlz, grotendeels vanuit het professionele circuit wordt geboden en die erop gericht is om mensen een zo normaal mogelijk of «zo thuis mogelijk» leven te laten leiden. Ook als het zorg in een instelling betreft. Dat de Wlz hierop is gericht blijkt onder meer uit de bepalingen voor de zorgplanbespreking die in het Blz worden verankerd. De zorgplanbespreking geeft cliënten een instrument in handen om in overleg met de zorgaanbieder afspraken te maken over de inrichting van de zorg. Zaken die bij de zorgplanbespreking aan de orde komen hebben betrekking op het «normale leven». Daarnaast biedt de Wlz verschillende leveringsvormen die allemaal in de wet zijn vastgelegd. Cliënten kunnen kiezen of zij zorg thuis willen ontvangen of dat zij liever in een instelling wonen. Zij kunnen de zorg zelf organiseren met een pgb en mantelzorgers of vrijwilligers kunnen een bijdrage leveren aan de zorg als zij dat willen. Ook biedt de Wlz meer ruimte voor maatwerk doordat het CIZ in aard en inhoud van zorg (zorgprofielen) gaat indiceren in plaats van in uren zorg (zorgzwaartepaketten). Het motto van de Wlz (met professionele zorg, zo thuis mogelijk) is daarom zeer van toepassing.

Betere kwaliteit van zorg is een van de redenen voor deze wet. Hoe denkt de regering de kwaliteit te verbeteren met zo’n enorme bezuiniging? Is het niet zaak eerst de kwaliteit te optimaliseren alvorens een enorme systeemwijziging door te voeren?

De hervorming van de langdurige zorg dient drie doelen, die onlosmakelijk met elkaar samenhangen. Het gaat om financiële houdbaarheid, grotere betrokkenheid van burgers en een betere kwaliteit van zorg. Deze hervorming vindt plaats door een aanpassing van vier stelsels. Dat gaat integraal en moet ook integraal. Omdat een verbetering van de kwaliteit echter niet (uitsluitend) via wetgeving tot stand gebracht kan worden, is aanvullend beleid noodzakelijk. Ik heb dan ook recentelijk de Tweede Kamer in mijn brief van 12 juni jl. geïnformeerd over mijn voornemens om de kwaliteit in de verzorgings- en verpleeghuizen te verbeteren (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 765, nr. 90).

De regering is van mening dat de AWBZ zoals wij die nu kennen, vastloopt in steeds ingewikkeldere regelgeving. Waarom heeft de regering geen gebruik gemaakt van de evaluatie Experimenten met Regelarme Instellingen (ERAI) die, zoals nu blijkt, ruim voor de behandeling van de wet in de Tweede Kamer beschikbaar was?

De regering heeft de uitkomsten van de tussenevaluatie ERAI zo veel als zinvol meegenomen bij de vormgeving van de herziening van het langdurig zorgstelsel. Voorbeelden hiervan zijn dat op basis van de Wmo 2015 en de Zvw de aanbieder zelf mag indiceren. Er is ook gebleken dat een aantal experimenten nog verder uitgewerkt moet worden om een goede bijdrage te kunnen leveren aan de vormgeving en implementatie van het langdurig zorgstelsel. Gelet hierop wordt waar dat nodig is het experiment ERAI met een jaar verlengd. Daarnaast is er een aanwijzing aan de NZa voor de verlenging van ERAI bij de Eerste en Tweede Kamer voorgehangen voor wat betreft de bekostiging onder de Zvw en de Wlz voor de duur van de overgangstermijn. In de nog op te stellen zorgvernieuwingsagenda zal bezien worden welke eindresultaten van ERAI de basis kunnen vormen voor nieuw beleid, dat nog beter aansluit bij de belevingswereld van de cliënt. Overigens is een belangrijke uitkomst van de tussenevaluatie van ERAI dat heel veel mogelijk is zonder dat daarvoor wettelijke regels in de weg staan. Het ging ERAI-zorgaanbieders niet zozeer om minder regels, maar om regels die beter aansloten op de praktijk van de zorgprofessional. De ERAI-zorgaanbieders hebben kritisch gekeken naar hun eigen processen, en medewerkers en cliënten meer in samenspraak de dagelijkse zorgverlening vorm laten geven. Het is aan het veld om in deze gevallen in onderling overleg de tussenresultaten verder te borgen en landelijk te verspreiden. Daar waar daarbij de regering aan zet is, zullen wij het veld hierbij een steun in de rug bieden.

Mensen met een pgb mogen straks alleen nog gebruik maken van logeeropvang als die wordt aangeboden door een AWBZ-instelling. Mensen met een pgb kunnen dan geen gebruik meer maken van particuliere initiatieven, waaronder veel zorgboerderijen. Dit is zeer onwenselijk en verkleint de keuzevrijheid enorm. Graag ontvangen de leden van de PVV-fractie hierop een reactie.

Ik herken de bezwaren en wil die tegemoet komen door in het BLZ op te nemen dat de verblijfscomponent (het feitelijke logeren) alleen betaald mag worden met het pgb als het logeren plaatsvindt bij een instelling met een toelating in het kader van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi). Organisaties zoals bijvoorbeeld zorgboerderijen die een logeeropvang organiseren kunnen ook een toelating aanvragen in het kader van de WTZi. Het is niet nodig dat de instelling of het zorginitiatief daarna een contract afsluit met het zorgkantoor om de logeeropvang te betalen uit het pgb. Als een budgethouder ervoor kiest om te logeren bij een niet toegelaten instelling dan zijn de verblijfskosten voor eigen rekening, de zorg kan wel uit het pgb betaald worden. Met de nieuwe eis dat logeren alleen mag bij een toegelaten instelling wil ik bereiken dat de ruimte blijft bestaan om bij logeren gebruik te maken van innovatieve woonvoorzieningen en er duidelijkheid ontstaat over het kwalitatief aanwenden van zorggeld voor respijtzorg. Dit laatste vanwege de discussies die in het verleden zijn ontstaan over bijvoorbeeld reizen naar het buitenland of een weekend weg waarbij ook de verblijfkosten werden gefinancierd uit het pgb.

De nieuwe wet sluit aan bij de in de maatschappij heersende principes. De leden van deze fractie horen graag over welke principes het hier gaat.

In mijn eerste brief over de hervorming langdurige zorg van 25 april 2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 30 597, nr. 296), heb ik uitvoerig aangegeven waarom de hervorming van de langdurige zorg nodig is. Hierin heb ik aangegeven dat we de eisen die we stellen aan de organisatie van de langdurige zorg aan het veranderen zijn. Dat we onder andere door de resultaten van de gezondheidszorg steeds ouder worden en dat we tegelijkertijd ook andere eisen stellen aan de kwaliteit van het leven bij het ouder worden. Daar waar in de langdurige zorg vooral de nadruk lag op het repareren van medische mankementen, ligt in de hervorming de nadruk op kwaliteit van leven. Deze wordt naast medische aspecten ook bepaald door psychische en sociale aspecten. Daarbij ligt de nadruk op wat mensen wel kunnen en hoe welbevinden kan worden behouden c.q. waar meerwaarde aan welbevinden kan worden toegevoegd. Oud betekent niet per definitie dat eigen regie en eigen kracht niet mogelijk is. Het hebben van een beperking ook niet. De samenleving moet optimaal inclusief zijn voor eenieder. Tweede kernaspect betreft de verbinding tussen de zorg en de maatschappij. Daar waar dat in het verleden nadrukkelijk twee gescheiden werelden waren, worden deze door de hervorming van de langdurige zorg nadrukkelijk aan elkaar verbonden.

Mensen willen zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen wonen in een omgeving die zij zelf gekozen hebben. Omringd door de mensen die er voor hen toe doen. Vaak zal ondersteuning van het eigen sociale netwerk of (gemeentelijke) thuiszorgvoorzieningen nodig zijn. En als het thuis echt niet langer gaat, moeten er goede instellingen zijn waar oog is voor het individu en de kwaliteit van leven. Ook daar: omringd door mensen die er voor hen toe doen. De eisen die mensen aan de zorg stellen worden – net als bij andere producten en diensten – ook steeds hoger. De hervorming moet de mogelijkheid beiden om aan die eisen tegemoet te kunnen treden. Bovenal door het bieden van ruimte. Ook heb ik aangegeven dat de hervormingen nodig zijn vanwege de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg. In de afgelopen decennia is de AWBZ overbelast geraakt; teveel zaken die we ook zelf zouden kunnen regelen, worden uit de collectieve middelen betaald. Daarmee dreigt het gevaar van steeds hogere premies die het besteedbare inkomen uithollen en de solidariteit aantasten. Een houdbare langdurige zorg, die ook beschikbaar is voor toekomstige generaties, betekent dat we nu keuzes moeten maken.

Daarnaast heb ik aangegeven dat de hervorming van de langdurige zorg niet los kan worden gezien van de wijze waarop wij in Nederland samenleven. Wij moeten niet terug naar de tijd dat participatie afhankelijk was van liefdadigheid, maar tegelijkertijd willen we ook geen samenleving, waarin het tegengaan van eenzaamheid afhankelijk is van betaalde en verzekerde zorg. In overleg met veldpartijen zijn destijds principes geïdentificeerd die van belang zijn bij de hervorming van de langdurige zorg. Kernpunten die daaruit naar voren zijn gekomen en waarbij is aangesloten zijn de wenselijkheid van zelfregie voor cliënten (door de wettelijke verankering van het pgb in de Wmo 2015, Jeugdwet, Zvw en WLZ), alsmede het mpt en vpt in de WLZ), een betere ondersteuning van mantelzorgers, het breed bieden van cliëntondersteuning, de mate waarin langer thuis wonen mogelijk is, de noodzaak van een verzekerd recht in de Wlz en de wens tot geïntegreerde dienstverlening door gemeenten en zorgverzekeraars. Dit zijn enkele van de in de maatschappij heersende principes waar in de memorie van toelichting van de Wlz op wordt gedoeld.

In hoofdlijnen komt het erop neer dat een cliënt recht heeft op zorg op grond van de Wlz, indien hij vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap blijvend behoefte heeft aan:

  • permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel; of

  • 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat de cliënt, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen, door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of, door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

Geeft de regering de garantie dat er geen mensen tussen wal en schip gaan vallen, gezien de grote problemen van gemeenten om de zorg via de Wmo op tijd te regelen?

Zoals in de vraag terecht is weergegeven, hebben mensen die in aanmerking komen voor Wlz-zorg blijvend behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor regelt hun integrale zorg. Dit kan in een instelling of thuis op basis van een vpt, een mpt of een pgb. Mensen waarbij acuut blijvend een behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid ontstaat (bijvoorbeeld na een ongeval of ernstige ziekte) kunnen per direct zorg vanuit de Wlz ontvangen. Het CIZ zal dan binnen twee weken een indicatiebesluit afgeven dat terugwerkt tot en met de dag dat de zorg is aangevangen. Mensen die zorg en ondersteuning vanuit de Zvw, Wmo 2015 of Jeugdwet ontvangen en waarbij een dusdanige verslechtering optreedt, dat zij op Wlz-zorg raken aangewezen, blijven zolang het CIZ dit nog niet heeft vastgesteld, hun zorg en ondersteuning nog van hun zorgverzekeraar en gemeente ontvangen. Hiermee raken er geen mensen tussen de wal en het schip.

Ieder mens heeft zelfbeschikkingsrecht. Dat verandert niet als je cliënt wordt. Om de autonomie van de cliënt écht centraal te zetten, zijn de bepalingen over de zorgplanbespreking uit het wetvoorstel «Beginselenwet AWBZ-zorg», dat in 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden en in september 2013 is ingetrokken, in de Wlz opgenomen. Hoe garandeert de regering het zelfbeschikkingsrecht, nu de specifieke rechten voor cliënten uit de wet zijn gesloopt?

Het zelfbeschikkingsrecht van cliënten staat of valt niet met bepalingen in deze wet; zij hebben dat automatisch op grond van wetten en verdragen zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Wat de voorgestelde bepalingen uit de Beginselenwet, die de regering had overgenomen in artikel 8.1.1. van de Wlz, deden, was het geven van een steun in de rug door een aantal concrete onderwerpen te benoemen die in de zorgplanbespreking aan de orde moesten komen. De wens van de cliënt over de invulling van die aspecten van de zorg was daarbij leidend. In het door de Tweede Kamer aanvaarde wetsvoorstel Wlz is de mogelijkheid opgenomen om die onderwerpen in een Amvb op te nemen. De regering is voornemens dat ook te doen. In de Wlz is de mogelijkheid geëxpliciteerd om als cliënt voorafgaand aan de zorgplanbespreking ook zelf een persoonlijk plan te maken. Hiermee wordt de eigen regie van de cliënt nog eens extra onderstreept.

Financiële aspecten

Tabel 7.1 uit de memorie van toelichting5 geeft een overzicht van de zorguitgaven Wlz. De leden van de PVV-fractie missen hierin de post «structureel» en zouden die hierin graag opgenomen zien.

In de memorie van toelichting is de uitgavenontwikkeling van de Wlz tot en met 2017 weergegeven. In de VWS begroting 2015 zijn de actualiseerde ramingen van de Wlz-uitgaven tot en met 2019 vermeld. De uitgaven van de Wlz worden jaarlijks beïnvloed door de ontwikkeling van de zorgvraag (vanwege de vergrijzing en effecten overgangsrecht) en de jaarlijkse indexering naar aanleiding van loon- en prijsontwikkelingen. Het is dus niet mogelijk om inzicht te geven in het structurele uitgavenniveau van de Wlz. In algemene zin kan worden opgemerkt, dat de uitgaven van de Wlz eerst zullen gaan dalen omdat de cliënten die op basis van het overgangsrecht recht hebben op Wlz-zorg veelal door overlijden de Wlz zullen verlaten en nieuwe cliënten met lage zorgzwaarte niet de Wlz instromen. Nadat deze effecten zijn uitgewerkt, zullen de uitgaven van de Wlz gaan toenemen. Elke kabinetsperiode wordt de omvang van de beschikbare groeimiddelen vooraf vastgelegd.

In de nota naar aanleiding van het nader verslag6 staat een tabel met een overzicht van de ombuigingen langdurige zorg (Wlz en Wmo uitgesplitst) in de jaren 2015–2018. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dezelfde tabel7, maar dan met andere cijfers. Graag krijgen de leden van de PVV-fractie hierop een nadere toelichting.

In het nader verslag van de Wmo (blz. 113) staat de volgende tabel (samengevat):

Wmo NnvNV

2015

2016

2017

2018

Wmo

– 1.035

– 1.245

– 1.285

– 1.295

Wlz

– 200

– 245

– 750

– 750

Overig Care

– 1.405

– 1.415

– 1.320

– 1.330

 

 

 

 

 

Totaal

– 2.640

– 2.905

– 3.355

– 3.375

In het verslag van de Wlz (blz. 216) staat de volgende tabel (samengevat):

Wlz NnvV

2015

2016

2017

2018

Wmo

– 741

– 980

– 1.135

– 1.155

Wlz

– 200

– 245

– 750

– 750

Overig Care

– 1.400

– 1.380

– 1.270

– 1.270

 

 

 

 

 

Totaal

– 2.341

– 2.605

– 3.155

– 3.175

VERSCHIL

2015

2016

2017

2018

Wmo

294

265

150

140

Wlz

0

0

0

0

Overig Care

5

35

50

60

 

 

 

 

 

Totaal

299

300

200

200

Het verschil bij de ombuigingen Wmo wordt veroorzaakt door de aanvullende compensatie die met gemeenten is afgesproken (€ 195 mln. in 2015) en de vermindering van de ombuiging dagbesteding (€ 100 mln.). De mutatie bij overig care wordt veroorzaakt door de verzachting van de effecten van de extramuralisering.

Wat is nu uiteindelijk structureel de opbrengst van de extramuralisering? Wat is het totaal aan (gespecificeerde) verzachtingen?

Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het tweede nader verslag Wlz (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 891, nr. 55, blz 26) heb ik voor de vaststelling van de kaders met betrekking tot de hervorming van de langdurige zorg de effecten van het extramuraliseringsbeleid opnieuw integraal doorgerekend. Daarbij heb ik actuele en meer gedetailleerde gegevens over aantallen cliënten en de kosten van intramurale respectievelijk extramurale zorg gebruikt. De nieuwe integrale doorrekening leidt per saldo tot een netto besparing van extramuralisering op de zorguitgaven die geleidelijk oploopt tot ruim € 300 mln. structureel vanaf 2017. Deze meerjarige effecten zijn verwerkt in het totaal budgettair kader van de hervorming van de langdurige zorg.

De nieuwe integrale doorrekening vervangt daarmee de oorspronkelijk ingeboekte netto besparingen en verzachtingen. Zoals aangegeven in tabel A van de nota naar aanleiding van het tweede nader verslag Wlz bedroeg het totaal aan ingeboekte (gespecificeerde) verzachtingen een bedrag dat opliep van € 66,3 miljoen in 2015 tot € 420,8 miljoen in 2018. Een van de redenen waarom de oorspronkelijk ingeboekte bedragen niet aansluiten op het bedrag dat nu resulteert uit de actuele integrale doorrekening is dat de raming van de effecten van de extramuralisering op verschillende tijdstippen is bijgesteld.

Wat zijn de effecten van extramuralisering op andere begrotingen naast VWS, bijvoorbeeld SZW (WW- en bijstand-uitkeringen, banenplan) en W&R (huursubsidies)?

In tabel B van de nota naar aanleiding van het nader verslag Wlz (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 891, nr. 12) heeft de regering inzicht gegeven in de opbouw van de netto besparingen van extramuralisering. In onderstaande tabel zijn deze cijfers herschikt naar de begrotingen waarop deze effecten betrekking hebben. Dit betreft naast de begroting van VWS de begrotingen van het Gemeentefonds en de begroting van W&R. De compensatie van het Gemeentefonds (reeks 2a) betreft een toevoeging aan de integratie-uitkering Wmo in verband met het feit dat mensen die langer thuis wonen mogelijk langer een beroep doen op de Wmo. De toevoeging aan de begroting van W&R betreft de effecten op de huurtoeslag (reeks 3a), doordat mensen langer een beroep kunnen doen op huurtoeslag. De maatregel heeft geen effecten op andere onderdelen van de Rijksbegroting.

2.5 SP-fractie

Behandeling en amendering

De leden van de SP-fractie storen zich aan de snelle behandeling van onderhavig wetsvoorstel. Door het hoge tempo van de behandeling kan de Eerste Kamer onmogelijk dienstdoen als «chambre de réflexion». Door de grote veranderingen die het oorspronkelijke wetsvoorstel heeft ondergaan gedurende de behandeling in de Tweede Kamer, wordt het de Eerste Kamer bemoeilijkt om de deugdelijkheid en de uitvoerbaarheid van de veelvuldig geamendeerde wet te beoordelen. Is de regering zich bewust van het risico van deze snelle behandeling, namelijk dat er straks een wet ligt die niet «doordacht» is?

De regering realiseert zich dat tempo van de wetsbehandeling hoog is. De voorbereiding is niettemin zeer gedegen geweest. Zowel binnen het kabinet als daarbuiten door een intensieve consultatie met de betrokken veldpartijen, waaronder de patiënten- en cliëntenorganisaties, fraudetoetsen en adviezen van diverse colleges waaronder met name de Raad van State. Ik ben de leden van het parlement dan ook bijzonder erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee zij dit wetsvoorstel hebben willen agenderen. De behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer was gedegen. Ik heb uitgebreid met de leden gediscussieerd over het wetsvoorstel en daarbij vele vragen beantwoord. Verschillende amendementen die door de leden van de Tweede Kamer zijn ingediend dragen bij aan de gedegenheid van het wetsvoorstel. Zo versterken een aantal amendementen de positie van de cliënt en diens keuzevrijheid. Dat komt de zorgverlening en het draagvlak ten goede. Het belang van inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2015, als sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg, is groot. De aanpalende wijzigingen op het terrein van de Wmo 2015, Jeugdwet en de Zvw zijn immers ook al (bijna) afgerond. Daarbij heb ik gekozen voor een geleidelijke overgang naar de nieuwe situatie. De facto betekent dit een gefaseerde invoering van de gewenste veranderingen onder het regime van de Wlz. Het biedt ruimte voor de uitvoeringspraktijk om stapsgewijs naar de gewenste situatie toe te groeien en de gewenste (cultuur) omslag te realiseren. Met alle betrokken partijen worden op dit moment de voorbereidingen getroffen voor de invoering van de Wlz op 1 januari 2015. Zo zijn de voorbereidingen voor de zorginkoop al gestart. Uiteraard heb ik met alle partijen overleg gevoerd over een verantwoorde invoering van de Wlz per 1 januari 2015. Ik constateer, mede op basis van die overleggen, dat er in 2015 nog geen wezenlijke veranderingen in de zorginkoop, bekostiging en registratie plaatsvinden terwijl de nieuwe mogelijkheden die de wet biedt geleidelijk aan kunnen worden benut. Ik zie wel het gegeven dat de wet in een hoog tempo moet worden bestudeerd, al geeft de periode tussen het aannemen van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 25 september jl. en de behandeling in uw Kamer op 25 november a.s. ruim de gelegenheid het wetsvoorstel gedegen te bestuderen en te behandelen. Zoals ik hierboven al aangaf is het wetsvoorstel, ondanks het hoge tempo, gedegen doordacht, voorbereid en behandeld. Van een ondoordachte wet is daarom naar mijn mening geen sprake.

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is een groot aantal amendementen aangenomen. Er is daardoor zoveel gesleuteld aan het wetsvoorstel dat de leden van de fractie van de SP zich zorgen maken over de samenhang. Graag krijgen zij per aangenomen amendement toegelicht hoe de regering hieraan uitvoering denkt te geven en hoe zij de samenhang van het wetsvoorstel beoordeelt.

Door de leden van de Tweede Kamer is een groot aantal amendementen ingediend. Verschillende amendementen hebben tot doel de positie van de cliënt en diens keuzevrijheid versterken. Dat komt de zorgverlening en het draagvlak ten goede. De aangenomen amendementen dragen, naar de mening van de regering, bij en doen recht aan de uitgangspunten van de Wlz. Deze amendementen brengen de samenhang van het wetsvoorstel niet in gevaar. Voor alle aangenomen amendementen geldt in het algemeen dat zij, voor zover van toepassing, zijn verwerkt in de betreffende wetsartikelen van de Wlz.

Amendement

Uitvoering

Uitbreiding reikwijdte ADL-clusterwoningen (nr. 77)

Dit amendement wordt uitgewerkt in de subsidieregeling ADL-clusterwoningen.

Borging Cliëntondersteuning net als bij Wmo 2015 (nr. 163)

Dit zal gezamenlijk met cliëntenorganisaties worden uitgewerkt.

Uitbreiding partneropname naar gehandicaptenzorg (nr. 129)

Dit zal bij of krachtens amvb zodanig worden uitgewerkt dat over deze uitbreiding nadere regels kunnen worden gesteld.

Recht op zorg afgestemd op verzekerde (nr. 20)

Dit amendement beoogt vast te leggen dat het verzekerde recht op zorg inhoudt dat de zorg op maat van de verzekerde is aangepast. Door het vaststellen van het best passende zorgprofiel door het CIZ en door afspraken te maken in het zorgplan wordt hieraan uitvoering gegeven.

CIZ geeft indicatie voor meerzorg (nr. 150)

(motie 102, onderzoek implementatie maatwerkprofiel 2016)

In overleg met partijen wordt in 2015 invulling geeft aan dit amendement.

Cliënt wordt actief gewezen op mogelijkheid cliëntondersteuning door CIZ, Wlz-uitvoerder en aanbieder (nr. 162)

Dit amendement zal worden uitgewerkt in overleg met ZN.

Recht op combinatie van leveringsvormen (nr. 124)

Dit amendement benadrukt de combinatiemogelijkheid van mpt en pgb. In de informatievoorziening aan de cliënt door de Wlz-uitvoerder zal hieraan aandacht besteed worden.

Recht op gewenste leveringsvorm wanneer wordt voldaan criteria en er geen weigeringsgrond van toepassing is (nr. 136)

Met dit amendement is geregeld dat de Wlz-uitvoerder geen mogelijkheid meer heeft om zelfstandig aanvullende criteria te hanteren bij het bepalen of iemand gebruik kan maken van pgb, vpt of mpt.

Wens cliënt bij mpt en vpt is leidend, afwijzing op basis van criteria verantwoord en doelmatig moet Wlz-uitvoerder deugdelijk motiveren (nr 143)

De Wlz-uitvoerders moeten deugdelijk motiveren waarom zij een mpt of vpt weigeren.

Wlz-uitvoerder biedt cliënt actief de mogelijkheid aan bij keuze pgb en mpt om een persoonlijk plan te overleggen binnen 7 dagen na de aanvraag en betrekt dit bij de aanvraag (nr. 44)

De Wlz-uitvoerder zal de cliënt hierover informeren. Het persoonlijk plan kan bij pgb als onderlegger worden gebruikt voor het budgetplan en bij mpt als basis voor het zorgplan.

Bij amvb kunnen voor het mpt maximumkosten per module worden vastgesteld en kan worden bepaald dat bestanddelen bij de berekening niet worden meegenomen (nr. 149)

Door in 2015 de cliënt de mogelijkheid te geven om per functie te kiezen voor pgb of zorg in natura wordt invulling gegeven aan het tweede deel van het amendement. Hierbij wordt aangesloten bij de huidige praktijk.

Pgb positioneren als meer gelijkwaardig aan andere leveringsvormen (nr. 74)

In de aanvraag/budgetplan 2015 komt de vraag te vervallen dat de cliënt zich bij zorginstellingen heeft georiënteerd. De cliënt moet motiveren waarom hij/zij een pgb wil. Hiermee wordt invulling gegeven aan dit amendement.

Bij amvb regelen van meerkosten bij mpt (nr. 153)

Dit zal worden geregeld in het Besluit langdurige zorg. Hiermee wordt invulling gegeven aan het amendement.

Bij amvb nadere regels over inkoop van zorg en zorgplicht, inclusief voorhang (nr. 142)

Bij amvb zullen regels worden vastgesteld die invulling geven aan dit amendement. Deze regels zullen in 2015 worden gemaakt.

Betrokkenheid van mantelzorgers en vrijwilligers wordt onderdeel van contracten tussen Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders en Nza ziet hierop toe (nr. 161)

Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders pakken dit op. VWS zal met hen bespreken dat dit tijdig wordt opgepakt voor de inkoop 2016.

Wlz-uitvoerder houdt bij contractering rekening met enkele persoonlijke kenmerken van de verzekerden (nr. 23)

De Wlz-uitvoerder houdt bij de contractering rekening met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de verzekerden.

Idem voorgaande, aangevuld met seksuele gerichtheid (nr, 73)

De Wlz-uitvoerder houdt bij de contractering naast de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond ook rekening met de seksuele gerichtheid van de verzekerden.

Bij amvb kunnen nadere regels worden gesteld over persoonsvolgende bekostiging (nr. 108)

Dit wordt nader uitgewerkt als onderdeel van de vernieuwingsagenda.

Introductie meet- en weetplicht voor Wlz-uitvoerders nadat outcomecriteria zijn vastgesteld (nr. 141)

De uitvoering van dit amendement zal in samenspraak met veldpartijen worden opgepakt als onderdeel van de vernieuwingsagenda.

Overzicht te bespreken onderwerp bij zorgplanbespreking regelen op het niveau van een amvb (nr. 30)

Dit is verwerkt in het Besluit langdurige zorg. Hiermee is uitwerking gegeven aan het amendement.

Recht op zorgplan(bespreking) bij mpt (nr. 75)

In het jaar 2015 zal een ingroeitraject worden vormgegeven zodat per 1 januari 2016 de uitvoering van het mpt volledig operationeel is.

Mantelzorg betrekken bij zorgplanbespreking (nr. 154)

Bij de zorgplanbespreking dient de zorgaanbieder de mantelzorger te betrekken indien daarom wordt verzocht. Zorgaanbieders zullen hier dus in hun beleid rekening mee moeten houden.

Alleen verstrekken medische gegevens met toestemming van de cliënt (nr. 50)

Het CIZ zal hier naar handelen.

Geen inperking bevoegdheden Algemene Rekenkamer (nr. 68)

Dit amendement is verwerkt in de wet en behoeft geen verdere uitvoering in lagere regelgeving.

Bij AMvB inrichten van experimenten over de domeinen heen (nr. 66)

Dit zal worden uitgewerkt in de vernieuwingsagenda.

aanpassing overgangsrecht laag zzp: na 2015 behoudt keuze voor verblijf in instelling (nr. 107)

Dit amendement is uitgewerkt in het overgangsrecht. Cliënten worden hierover geïnformeerd.

Gemoedsbezwaarden (nr. 79)

VWS zal de regeling in overleg met het Zorginstituut aanpassen, zodat het Zorginstituut conform het amendement de regeling voor gemoedsbezwaren kan uitvoeren.

Regeldruk en administratieve lasten

De regering betoogt dat met de invoering van dit wetsvoorstel de regeldruk afneemt. Er zijn echter voldoende signalen waaruit te concluderen valt dat de regeldruk en bureaucratie toe zal nemen. Gemeenten laten zich uitgebreid ondersteunen door adviseurs en het aantal ambtenaren dat zich op gemeentelijk niveau bezighoudt met alle veranderingen neemt hand over hand toe. De leden van de fractie van de SP verzoeken de regering met betrekking tot dit wetsvoorstel een zogenaamde regeldruktoets uit te voeren. Zij verzoeken daarbij niet alleen het aantal regels in kaart te brengen dat door de regering aan de decentrale overheid wordt opgelegd, maar ook alle regelgeving die vanuit de gemeenten als gevolg daarvan neerdaalt op de cliënten en zorgaanbieders.

Het is voor de regering van groot belang om de regeldruk die met de transitie samenhangt zoveel mogelijk te beperken of terug te dringen. De voorbeelden die worden geschetst hebben echter betrekking op (de reikwijdte van) de Wmo, die al voor de zomer door uw Kamer is aangenomen. De regering ziet geen toegevoegde waarde om een extra toets uit te voeren naast alle toetsen die al hebben plaatsgevonden en de afspraken om de effecten voor onder meer regeldruk ook in de komende jaren te blijven monitoren. De regering zet zich met de werkafspraken rond de hervorming van de langdurige zorg in om samen met gemeenten en zorgverzekeraars/zorgkantoren te komen tot een gestandaardiseerde uitvraag en het maken van afspraken die toezien op het gebruik van gemeenschappelijke kaders. Daarmee wordt de regeldruk verminderd. In 2014 gaat echter alle aandacht uit naar het waarborgen van continuïteit van zorg en ondersteuning.

Met betrekking tot het inzichtelijk maken van de regeldrukeffecten wijst de regering op het onderzoeksrapport dat in april 2014 naar de Tweede Kamer is verzonden en waarbij gekeken is welke effecten voor de regeldruk de hervorming van de langdurige zorg met zich meebrengt (Kamerstukken II 2013/14, 30 597, nr. 431). De conclusies hierbij is dat de regeldruk vermindert, en dat dit voornamelijk is toe te schrijven aan:

  • vereenvoudiging aanvraagprocedure Wmo 2015: integraal gesprek

  • bewust beleid Wmo 2015: inzetten op algemene voorzieningen en sociaal netwerk;

  • laagdrempelige algemene voorzieningen;

  • afsluiten van meerjarencontracten met zorgaanbieders;

  • trekkingsrechten pgb bij SVB;

  • minder indicatiestellingen Wlz;

  • onbeperkte geldigheidsduur indicatiestelling Wlz;

  • verdwijnen van de gemandateerde indicatiestelling;

  • eenvoudigere berekening eigen bijdrage CAK door overheveling extramurale zorg;

  • minder frequent inzage geven in medische gegevens van cliënten.

Ook wijst de regering ook nog op een onderzoek naar het reduceren van de administratieve lasten in het proces van de inkoop van langdurige zorg, waarover de Tweede Kamer in januari 2014 een rapport met een begeleidende brief heeft ontvangen (Kamerstukken II, 2013/14, 29 515, nr. 351).

Daarmee is uitvoering gegeven aan de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Van Dijk c.s. (Kamerstukken II 2012/13, 29 515, nr. 356). De verbetervoorstellen uit het rapport zijn ingebracht in de besprekingen ter voorbereiding van de inkoop van intramurale langdurige zorg voor het jaar 2015.

Tot slot is recentelijk afgesproken met de heer Rinnooy Kan, in zijn rol als voorzitter van de «Agenda voor de zorg», dat de regering als onderdeel van de hervormingsagenda samen met de leden van de «Agenda voor de zorg» tot een concrete aanpak zal komen om de regeldruk te verminderen. De Tweede Kamer zal daar nader over worden geïnformeerd.

Zij vragen met betrekking tot de regeldichtheid ook aandacht voor de administratieve lasten die bij betrokkenen wordt neergelegd, indien ze kiezen/in aanmerking wensen te komen voor een persoonsgebonden budget (pgb) of modulair pakket thuis (mpt). In de voorbereiding wordt zowel een behandelplan als een verantwoordingsplan per minuut gevraagd. Hoe meer verantwoordingsmomenten en regels er zijn, des te minder budget kan er over blijven voor de daadwerkelijke zorg en begeleiding van de cliënt. Is de regering bereid te kijken naar deze regeldichtheid?

Voor cliënten die kiezen voor een pgb, geldt dat zij hebben aangeven (een deel van) de regie over hun eigen zorg te willen voeren. Daarbij geldt dat er meer verplichtingen gelden dan bij intramurale zorg, waarbij de zorgverlener vrijwel alles overneemt van de cliënt. Het kabinet vindt het waarborgen van goede en doelmatige zorg van groot belang; het gaat immers binnen de Wlz om een kwetsbare doelgroep. Ook is een goede controle en verantwoording noodzakelijk vanwege het voorkomen en opsporen van misbruik en fraude. Uit de aanpak van pgb-fraude mag geconcludeerd worden dat de controle en verantwoording beperkt en/of onvoldoende waren vormgegeven. Uiteraard brengen extra controle en verantwoording ook kosten met zich mee. De verwachting is echter dat die zich terug zullen betalen in minder fraude.

Voor het pgb geldt bovendien dat deze leveringsvorm komend jaar in de vorm van een trekkingsrecht beschikbaar komt. Trekkingsrecht betekent dat het geld niet meer op eigen rekening komt en hulpverleners worden uitbetaald door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in opdracht van de budgethouder. Voordat de SVB uitbetaalt is elke overeenkomst tussen budgethouder en een bepaalde hulpverlener, met daarbij een beschrijving van de zorg, goedgekeurd door zorgkantoor en SVB. De controles verschuiven daarmee naar de voorkant. Dat betekent aan de voorkant meer werk, maar dat betaalt zich uit in minder verantwoording tussentijds en achteraf.

Het is overigens onjuist dat in de Wlz per minuut een plan moet worden gemaakt of moet worden verantwoord. Met het trekkingsrecht wordt aan de voorkant in zorgovereenkomst en bijbehorende beschrijving duidelijk gemaakt om welke zorg en activiteiten het gaat die een bepaalde hulpverlener levert en hoeveel uur een bepaalde activiteit vraagt. Soms is het daarbij nodig en ook in belang van cliënt en hulpverlener om aan te geven dat het om een deel van het uur gaat. Zo is exacter te bepalen hoeveel een hulpverlener uit het trekkingsrecht betaald krijgt. De leveringsvorm van het mpt brengt slechts beperkt meer administratieve lasten voor een cliënt met zich mee dan die van zorg in natura met verblijf. Er zal bij een mpt meer contact zijn met het zorgkantoor dat zich een oordeel moet vormen over de vraag of de zorg thuis verantwoord kan worden geleverd. Deze toets door het zorgkantoor op doelmatigheid en verantwoorde zorg is van groot belang omdat het in de Wlz gaat om kwetsbare doelgroepen. Voor het deel van mpt dat met een pgb wordt ingevuld, geldt het bovengenoemde.

Zorgverzekeraars/Wlz-uitvoerders vallen niet onder een directe democratische controle. Is de regering bereid zich in te spannen om toch zo min mogelijk extra lasten bij de betrokkenen neer te leggen?

De stelling van de leden van de SP-fractie dat de zorgverzekeraars en de Wlz-uitvoerders niet onder een directe democratische controle vallen, verdient nuancering. De langdurige zorg is ingebed in een publiekrechtelijk stelsel met privaatrechtelijke elementen. De uitvoering van de Wlz verandert niet wezenlijk ten opzichte van de AWBZ. Over het functioneren van dit stelsel legt de regering verantwoording af aan het parlement. De regering heeft de wijze waarop zij de verantwoording aflegt in de memorie van toelichting nader omschreven. Om de genoemde stelselverantwoordelijkheid waar te maken, wenst de regering met betrokken partijen afspraken te maken over de monitoring van de bereikte resultaten, de uitgavenontwikkeling over het geheel van de langdurige zorg, door te meten en te benchmarken. Hierbij worden in ieder geval de zorgkantoren, de zelfstandige bestuursorganen die in deze wet een taak krijgen, zorgaanbieders en cliëntenorganisaties betrokken. De monitor moet inzicht bieden in het functioneren van het stelsel en de vraag in hoeverre de doelstellingen van de hervorming van de langdurige zorg betreffende de Wlz worden bereikt. De monitoring biedt de informatie om verantwoording af te leggen aan de Eerste en Tweede Kamer over de behaalde resultaten. De eerste evaluatie vindt plaats binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Wlz. Daarnaast wordt via de jaarlijkse rapporten van de NZa over de uitvoering van de Zvw en het debat daarover tussen de Kamer en de regering, ook democratische controle uitgeoefend op de zorgverzekeraars. In die zin kan er naar het oordeel van de regering een adequate democratische controle worden uitgeoefend op zowel de zorgverzekeraars als de Wlz-uitvoerders.

De regering begrijpt de vraag verder zo dat gevraagd wordt of de regering bereid is zich daarnaast op uitvoeringsniveau in te spannen om zo min mogelijk extra lasten bij de zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders neer te leggen. De inspanning van Rijk en gemeenten is er op gericht de regeldruk voor burgers en zorgaanbieders en de uitvoeringslasten/beheerskosten voor uitvoerders zoveel mogelijk te beperken. Onnodige administratieve lasten gaan immers ten koste van het primaire proces: het verlenen van zorg. Het tegengaan ervan is extra belangrijk omdat de regering daarmee een deel van de aangekondigde taakstelling van de Wlz vanaf 2017 wil realiseren. Tegelijkertijd zijn er stevige waarborgen nodig voor doelmatigheid en kwaliteit, waardoor een bepaalde mate van administratieve lasten altijd zal blijven bestaan. Met het terugdringen van de administratieve lasten is bij de zorginkoop voor 2015 een start gemaakt. Hierbij zijn afspraken gemaakt over eenduidige definities en de te gebruiken kwaliteitscriteria.

Transitie

Hoe hoog schat de regering de kosten die gepaard gaan met de transitie van AWBZ naar Wlz? Wat vindt de regering een gewenst percentage als overheadnorm? Denkt de regering dat dit haalbaar is? Is de regering zich ervan bewust dat hoge kosten het toch al te krappe gemeentelijke budget alleen maar krapper maken? Het is bovendien strijdig met het uitgangspunt dat de kosten juist teruggedrongen dienen te worden.

De overgang van de AWBZ naar de Wlz zal vooral leiden tot een daling van de uitvoeringskosten in dit domein. Het gaat dan met name om de kosten van het CIZ en de zorgkantoren, die in 2014 nog circa € 310 mln. bedragen en in 2015 nog circa € 240 mln. Tegenover deze uitvoeringskosten staan relatief beperkte reorganisatiekosten, met name bij het CIZ, van € 10,1 mln. in 2014 en € 1,5 mln. in 2015. De afbouw van de huidige organisatie leidt in de jaren 2014, 2015 en 2016 tot frictiekosten door boventalligheid van medewerkers en leegstand van panden. Hiervoor zal het CIZ nog in 2014 voorzieningen moeten treffen. Over de raming van deze kosten (en bijbehorende voorzieningen) vinden momenteel gesprekken plaats. Dit bedrag aan frictiekosten wordt ruimschoots gecompenseerd door de structurele daling van de personeels- en huisvestingskosten vanaf 2015. Door de reorganisatie van het CIZ zal de kwaliteit van de dienstverlening verbeteren. Ook zonder de invoering van de Wlz zou deze kwaliteitsslag zijn ingezet. De uitvoeringskosten ten opzichte van de totale Wlz-uitgaven in 2015 van € 19,5 mld. bedragen 1,2%. De regering hanteert hierbij geen optimaal percentage als overheadnorm. De kosten zijn immers afhankelijk van de taken die de zorgkantoren en het CIZ moeten uitvoeren.

Om de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten en de uitbreiding van taken voor gemeenten met het oog op de Wmo 2015 te ondersteunen, te monitoren en waar nodig te corrigeren, zijn al diverse commissies al dan niet als autoriteit werkzaam. Genoemd kan worden de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ), de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) en de Transitiecommissie Sociaal Domein (TSD). De leden van de fractie van de SP zijn van mening dat ook de met dit wetsvoorstel samenhangende transitie zo goed mogelijk begeleid moet worden, zodat zo snel mogelijk aan de bel kan worden getrokken indien kwetsbare mensen tussen wal en schip dreigen te vallen. Op welke manier gaat de regering hieraan vormgeven? Hebben de al genoemde commissies daar ook een rol in en hoe wordt samengewerkt?

De Wlz is onderdeel van de brede hervorming van de langdurige zorg. In het voorjaar heb ik met alle betrokken partijen werkafspraken gemaakt om de hervorming te begeleiden. Het hoofddoel van de werkafspraken is voorkomen dat mensen tussen wal en schip geraken. Er zijn diverse waarborgen vormgegeven om zo nodig snel te kunnen handelen. Al sinds het voorjaar van dit jaar komt elke twee weken een overleggroep (de «HLZ cockpit») bij elkaar waar signalen worden gedeeld. Daarnaast monitoren de cliëntenorganisaties de effecten van de hervorming op de cliënten. Zij hebben daartoe o.a. meldpunten ingesteld. Deze en andere monitorinformatie komt in de cockpit aan de orde. Voorts zijn er in alle Wmo-regio’s Secretarissen ingesteld om partijen in de regio te ondersteunen bij de transitie. Ook zijn er interventieteams ingericht, o.a. op het gebied van wonen (onder leiding van de heer Norder) en de transitie (onder leiding van de heer Terpstra). Medio oktober van dit jaar start een tweetal oplossingsgerichte tafels waar specifiek aandacht is voor Wlz-implementatievragen. Ik zal één «werktafel Wlz» inrichten die zich richt op invoeringsvragen die leven bij zorgkantoren, zorgaanbieders en professionals. Met de cliënten ga ik op gelijke wijze in gesprek. Hierbij gaat de aandacht vooral naar de effecten voor cliënten. Ik zal hiervoor niet alleen vertegenwoordigers van budgethouders en cliëntenorganisaties uitnodigen maar bijvoorbeeld ook huisartsen, zorgaanbieders en de V&VN. De veranderingen vragen veel inspanningen van veel partijen. Ik constateer dat er een grote bereidheid is om deze veranderingen door te voeren. Door middel van bovengenoemde monitoring en samenwerking wordt geborgd dat eventuele knelpunten in de uitvoering snel zijn op te lossen.

Opvallend is dat de verantwoordelijke Staatssecretaris van Rijn zich het vuur uit de sloffen loopt om als een rondreizende verkoper van goede bedoelingen bij gemeenten de stand van zaken te peilen met betrekking tot de voorgenomen decentralisaties. Hoewel zijn pogen schoon is te noemen, is het voor de leden van de SP-fractie toch de vraag hoe zinnig deze aanpak is. Het besluit te decentraliseren met de overeengekomen taakstelling, waardoor de grootste knelpunten worden veroorzaakt, is door het voltallige kabinet genomen. Zou het niet van solidariteit getuigen als dat hele kabinet verantwoordelijkheid zou nemen en met de Staatssecretaris op reis zou gaan? De leden van deze fractie zijn ervan overtuigd dat hiermee de Haagse werkelijkheid iets dichter bij de werkelijkheid van alle dag kan komen van diegenen die op langdurige zorg zijn aangewezen en van degenen die die zorg op zich nemen. Graag krijgen zij een reactie hierop.

De hervorming van de langdurige zorg is een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid. Alle leden van het kabinet dragen de decentralisatieplannen uit voor zover dat op enig moment aan de orde is. De Minister van BZK, de Staatssecretaris van V&J en de Staatssecretaris van SZW hebben dan ook op mijn uitnodiging deelgenomen aan een aantal van de vijftien regionale bijeenkomsten met de wethouders Wmo en Jeugd.

Toegang tot zorg

Het aantal mensen dat gebruik maakt van de AWBZ is 800.000. Dit is ongeveer 5% van de bevolking. Oorspronkelijk was de AWBZ bedoeld voor 0,6% van de bevolking. De kosten zijn gestegen van € 275 miljoen in 1968 tot € 27 miljard in 2013. Volgens de regering komt dit omdat de AWBZ steeds verder is uitgebreid. Er waren steeds meer (groepen van) mensen die aanspraak konden maken op AWBZ-zorg. Dit is ook de belangrijkste reden waarom de AWBZ nu wordt afgeslankt en als Wlz verder gaat. Toegangscriteria zijn op wetsniveau vastgelegd en deze criteria zijn in de Wlz strenger dan in de AWBZ. De Wlz is alleen voor mensen met zware zorgbehoeften. De leden van de SP-fractie vragen of deze criteria inderdaad voor een scherpe afbakening kunnen zorgen en krijgen graag een toelichting hierop.

In de Wlz gaat het om mensen met een zware en blijvende zorgvraag. Daarom heb ik er bewust voor gekozen om bij het bepalen van de toegang tot de Wlz alleen uit te gaan van zorginhoudelijke criteria. Bij deze mensen gaat het immers om een behoefte aan zware zorg die redelijkerwijs niet meer van de omgeving van de cliënt kan worden verwacht. Daarom weegt de inzet van de mantelzorg en/of gemeenten en zorgverzekeraars voldoende zorg en ondersteuning bieden, niet mee bij het bepalen van de toegang tot de Wlz. De in de Wlz opgenomen zorginhoudelijke criteria zijn permanent toezicht en/of 24 uur zorg in de nabijheid en blijvend. Dit zijn medisch objectiveerbare criteria en door de professionals van het CIZ goed vast te stellen. Dit zo nodig op basis van informatie en navraag bij de huisarts of medisch specialist. Met deze uitwerking (toegang tot de Wlz alleen op basis van zorginhoudelijke criteria) heb ik een scherpe afbakening gecreëerd tussen enerzijds de Wlz en anderzijds de Wmo 2015/Jeugdwet en de Zvw.

De indicatie zoals voorheen geregeld in allerlei vormen van pakketten vervalt en wordt omgevormd naar zorgprofielen en maatwerk. Vermeld wordt ook dat het aantal profielen zal afnemen. Maatwerk wijst op differentiëren, wat naar de mening van deze leden juist zou moeten leiden tot meer profielen. Graag krijgen zij hierover een nadere uitleg.

In het indicatiebesluit stelt het CIZ vast of een cliënt aan de toegangscriteria van de Wlz voldoet en of de cliënt op basis hiervan toegang tot de Wlz heeft. Daarnaast stelt het CIZ vast welk inhoudelijk zorgprofiel het beste past bij de cliënt. Het CIZ indiceert de zorgbehoefte hiertoe in aard, inhoud en (globale) omvang. Het CIZ indiceert niet meer in uren. Voor 2015 zal het aantal zorgprofielen nagenoeg hetzelfde zijn als de huidige zorgzwaartepakketten. Het is het streven om daarna het aantal zorgprofielen te beperken. De regering benadrukt dat het maatwerk bij de invulling van het recht op zorg plaatsvindt in het zorgplan, en niet in het zorgprofiel. Het zorgplan maakt het mogelijk om de zorg nèt anders – meer op de cliënt gericht – te leveren en om fluctuaties in de zorgbehoefte op te vangen. De cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, maakt afspraken over de zorg met de zorgaanbieder. Deze afspraken, vastgelegd in het zorgplan, zullen leiden tot het gewenste maatwerk. Het aantal beschikbare zorgprofielen is derhalve niet bepalend of daarmee maatwerk is te realiseren.

In de afgelopen maanden is gemeld dat er verschillende groepen zijn die buiten de boot dreigen te vallen. Sommige «vergeten groepen» zijn al geïdentificeerd en kunnen alsnog in de Wlz instromen (14.000 cliënten, die een zogenaamde extramurale indicatie hebben, maar een zodanige zorgzwaarte dat ze naar alle waarschijnlijkheid een beroep kunnen doen op de Wlz8). Andere groepen zijn nog niet ontdekt, mogelijk omdat ze zelf niet de consequenties van de wetswijziging kunnen overzien, mogelijk omdat hun situatie zo ingewikkeld is dat ze in geen enkel kader passen. Hieronder vallen bijvoorbeeld:

Cliënten die chronisch beademd worden. Dit gebeurt deels extra en deels intramuraal. Wat betreft de intramurale setting: deze valt nu al feitelijk buiten de zzp-financiering; het wordt bekostigd op grond van extra zzp-toeslagen en aanvullende financiering die jaarlijks in overleg met het zorgkantoor wordt vastgesteld. De groep zal straks onder de Wlz vallen. Onduidelijk is of de extra toeslagen kunnen blijven bestaan. Indien dit niet het geval is, dan is instandhouding van deze setting niet haalbaar. Kan de regering hierop reageren?

Het klopt dat er bovenop de zzp’s toeslagen zijn voor onder meer chronische ademhalingsondersteuning. Deze toeslagen blijven vooralsnog beschikbaar in de Wlz. De functie en vormgeving van toeslagen in de bekostiging van Wlz-zorg zal ik wel betrekken in een brede verkenning die ik met betrokken partijen (vertegenwoordigingen van cliënten, professionals, zorgverzekeraars en aanbieders) op korte termijn zal starten naar de uitgangspunten en doelstellingen van zorgvernieuwing. Hiermee beoog ik verschillende onderwerpen rond zorgvernieuwing (waaronder bekostiging) in samenhang te bezien.

Van de ongeveer 3.000 cliënten die deze groep telt woont 84% thuis. Het betreft veelal progressieve ziektebeelden waarbij de hulpafhankelijkheid toeneemt. Ze zijn voor het ademhalen een deel van de tijd of volcontinu afhankelijk van een machine. Het is vaak noodzakelijk dat er gedurende 24 uur per dag een deskundig persoon in de nabijheid is om in te grijpen als er iets mis gaat. Een deel van deze groep zal vanuit de Wmo en de zorgverzekeringsaanspraak «Verpleging en verzorging» zorg ontvangen, een deel zal dat vanuit de Wlz moeten doen. Kan zich bij deze groep de situatie voordoen dat de zorgverzekeraar bepaalt dat de verzorging thuis en buitenshuis zo veelomvattend is dat hij de cliënt doorverwijst naar de Wlz? Is met andere woorden de zorgverzekeraar verplicht de gemeentelijke keuze te volgen?

Het is mogelijk dat de situatie zich voordoet dat de zorgverzekeraar van mening is dat de cliënt in aanmerking kan komen voor de Wlz vanwege zijn of haar intensieve zorgvraag. Het is het CIZ (en niet de zorgverzekeraar) die bepaalt of iemand voldoet aan de criteria van de Wlz. Bepalend daarbij is de behoefte aan permanent toezicht of zorg die voortdurend in de nabijheid geleverd dient te worden. Voor de zorgverzekeraar bestaat geen grond om de zorgverlening te beëindigen, voordat het CIZ het recht op zorg op grond van de Wlz heeft vastgesteld. De Wlz-uitvoerder moet tevens een redelijke termijn worden geboden om in de zorg waarop deze cliënt is aangewezen te voorzien.

Meer algemeen gesteld: het lijkt er op dat de zorgaanspraak «verpleging en verzorging» vanuit de zorgverzekeraar bepalend is voor de keuze tussen Wmo en Wlz. Hoe verhoudt zich dit tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid? Met andere woorden, wie kan de cliënt aanspreken op inadequate zorgverlening? En wie kan hem/haar ondersteunen bij zijn hulpvraag? De gemeentelijke Wmo-cliëntondersteuner of de cliënt-ondersteuning die het zorgkantoor moet leveren?

Het is niet zo dat de gemeente en/of zorgverzekeraar bepaalt of iemand toegang krijgt tot de Wlz of niet. Het CIZ beoordeelt de vraag of iemand voldoet aan de criteria van de Wlz. Bij inadequate zorgverlening zijn in de Zvw de reguliere klachten- en geschillenregeling van toepassing. Dit betekent dat de verzekerde eerst een klacht indient bij zijn zorgverzekeraar, die vervolgens zijn besluit moet heroverwegen. Kan de verzekerde zich niet vinden in de beslissing van de zorgverzekeraar, dan kan de verzekerde zich wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering (SKGZ). In de Wmo zijn waarborgen opgenomen voor een passend aanbod, zoals de bepalingen over het individueel onderzoek en de beschikbaarheid van cliëntondersteuning. Tegen een besluit van de gemeente op een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning is bezwaar en beroep mogelijk.Tot het moment dat het CIZ een positief indicatiebesluit neemt voor toegang tot de Wlz, is de gemeente verantwoordelijk voor de cliëntondersteuning. Zodra de persoon onder de reikwijdte van de Wlz komt, valt de cliëntondersteuning onder de zorgplicht van het zorgkantoor. Het zorgkantoor heeft de verplichting om dit voor de cliënt goed te organiseren.

Cliënten met een multiple-complexe en zware zorgvraag (mcz) worden benadeeld in de Wlz, omdat de zorgindicatie wordt gewijzigd in een zorgprofiel. Het zorgprofiel wordt gebaseerd op de meest voorliggende beperking, terwijl er bij mcz-cliënten sprake is van meerdere aandoeningen. De in de Tweede Kamer aangenomen motie «maatwerkprofiel» roept op tot onderzoek naar het ontwikkelen van een maatwerkprofiel, waarbij indicering plaatsvindt door het CIZ. Kan de regering een toelichting geven op de uitvoering van deze motie? Kan de regering bevestigen dat besloten is om de toekenning van zorg ter aanvulling op het standaardprofiel in handen te leggen van het Zorgkantoor? Hoe kan het Zorgkantoor op onafhankelijke wijze beslissen over de toekenning van zorg op maat aan cliënten met een multiple-complexe en zware zorgvraag? Wat zijn volgens de regering de waarborgen voor een onafhankelijk oordeel van het Zorgkantoor? Het Zorgkantoor vervult hier twee rollen, die op gespannen voet met elkaar staan: de toekenning van de soort zorg en de contractering (uitvoering). Is de regering van mening dat de taken en verantwoordelijkheden van het Zorgkantoor en het CIZ bij de indicatiestelling voldoende duidelijk zijn?

De leden van de fracties van SP, D66, GroenLinks en ChristenUnie hebben vragen gesteld over de indicatie van meerzorg, de ontwikkeling van een maatwerkprofiel voor indicatiestelling en de meerzorgprocedure. Daarbij is door de leden van de ChristenUnie gevraagd specifiek in te gaan op de uitwerking van het aangenomen amendement-Dik-Faber cs (33 891 nr. 150) en door de leden van de SP en D66 naar de invulling van de aangenomen motie van het lid Bergkamp (33 891 nr. 102). Door zowel de fracties van de SP, D66, GroenLinks en ChristenUnie zijn vragen gesteld over de verdeling van verantwoordelijkheden tussen CIZ en Wlz-uitvoerder/zorgkantoor. SP, D66 en GroenLinks vragen naar de onafhankelijkheid van de beoordeling over de toekenning van zorg op maat. Ik heb er voor gekozen deze vragen in samenhang te beantwoorden. Ik zal de Tweede Kamer over de invulling van het amendement- Dik-Faber en motie-Bergkamp uiteraard nog nader informeren.

Het amendement-Dik-Faber bewerkstelligt dat het CIZ op aanvraag van een verzekerde een passende indicatie vaststelt, waarin wordt voorzien in alle benodigde zorg. In artikel 3.2.3, eerste lid, is daartoe opgenomen dat het recht op zorg dat wordt opgenomen in het indicatiebesluit aansluit bij de behoefte van de verzekerde. De motie-Bergkamp vraagt om onderzoek hoe vanaf 2016 de mogelijkheid van een maatwerkprofiel voor de indicatiestelling kan worden vormgegeven.

In de AWBZ indiceert het CIZ bij de systematiek van zorgzwaartepakketten uitsluitend in de vorm van zzp’s. Het vaststellen van de behoefte aan meer zorg voor mensen die meer zorg nodig hebben dan in het meest passende zzp besloten ligt, is in de AWBZ niet de bevoegdheid van het CIZ. Dit is als uitzondering vastgelegd in het Zorgindicatiebesluit. Het amendement-Dik-Faber cs (33 891 nr. 150) zorgt voor een uitbreiding van de taken van het CIZ ten opzichte van de AWBZ en beoogt daarmee de rechtszekerheid van de verzekerde te vergroten. Uit de toelichting op het amendement blijkt dat het beoogt te regelen dat het CIZ, indien iemand niet past binnen het zorgprofiel, direct in het indicatiebesluit aangeeft dat het zorgkantoor de meerzorgprocedure moet starten.

Dit sluit aan bij verdeling van verantwoordelijkheden die ik voorsta in de Wlz. De uitgangspunten van de Wlz daarbij zijn eenmalige toegangsbeoordeling door het CIZ, zorgplicht van de Wlz-uitvoerder en zorg op maat in het zorgplan of budgetplan. Hieronder beschrijf ik de verantwoordelijkheden van CIZ en Wlz-uitvoerder/zorgkantoor voor cliënten die niet in het zorgprofiel passen. Zoals ook de toelichting op het amendement zegt, zal een en ander in de lagere regelgeving worden uitgewerkt.

1. Toegangsbeoordeling door het CIZ en meerzorgprocedure starten

De Wlz kent een recht op zorg. Eerste waarborg voor de cliënt is dat de toegang tot de zorg wordt vastgesteld door het CIZ. Op grond van zorgbehoefte wordt op onafhankelijke en uniforme wijze door het CIZ beoordeeld of een verzekerde aan het indicatiecriterium van de Wlz voldoet en zo ja, welk zorgprofiel het meest passend is. Daarnaast wordt in de Wlz door het amendement-Dik-Faber c.s. een nieuwe taak opgedragen aan het CIZ voor cliënten die meer zorg nodig hebben dan de zorg die behoort bij het meest passende zorgprofiel. Het CIZ zal van deze cliënten niet alleen het meest passende zorgprofiel indiceren, maar daarnaast in het indicatiebesluit kenmerken opnemen op grond waarvan de verzekerde mogelijk is aangewezen op meer zorg dan de zorg die behoort bij het geïndiceerde zorgprofiel. De Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor dient dan vervolgens na te gaan hoe hierin moet worden voorzien. De motie Bergkamp geeft richting aan deze nieuwe taak voor het CIZ en geeft ruimte om dit zorgvuldig te implementeren per 1 januari 2016. Ze verzoekt te onderzoeken hoe vanaf 2016 een maatwerkprofiel voor de indicatiestelling door het CIZ kan worden vormgegeven. Maatwerk is in ieder geval nodig bij zorg in verband met invasieve beademing, met non-invasieve beademing, zorg in verband met complexe niet (goed) behandelbare epilepsie en zorg in verband met met complexe gedragproblematiek. Met het CIZ zal dit nader onderzocht en uitgewerkt worden gericht op operationalisering per 1 januari 2016. Hiermee geef ik invulling aan de motie-Bergkamp. Met de motie-Bergkamp kan ik het amendement-Dik-Faber per 2016 operationaliseren. Ik zal de Tweede Kamer hierover voor de zomer van 2015 informeren.

2. Zorgplicht door de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor: een zorgvuldige meerzorgprocedure

Tweede waarborg in het wetsvoorstel voor de cliënt is dat het recht op zorg geborgd wordt door de zorgplicht die de Wlz-uitvoerder heeft. Naast rechtszekerheid voor de cliënt enerzijds – waar heb ik recht op? – dient er ruimte te zijn voor de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor om bij de invulling van dat recht zorg op maat te kunnen aanbieden. Indien het CIZ in het indicatiebesluit kenmerken heeft opgenomen die er mogelijk toe leiden dat de zorg die in het geïndiceerde zorgprofiel besloten ligt niet volstaat, heeft de verzekerde er recht op dat de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor nagaat hoeveel extra zorg nodig is en welk type zorg dit betreft. De invulling van de onafhankelijk vastgestelde zorgbehoefte is afhankelijk van de fysieke, sociale en organisatiecontext waarin de zorg wordt geleverd en kan fluctueren in de tijd. Dat geldt zeker bij de meerzorgprocedure. De Wlz-uitvoerder dient de context waarin de onafhankelijk vastgestelde zorgbehoefte zijn invulling krijgt te beoordelen. Er spelen dan aspecten als personeelssamenstelling (opleidingsniveau, ziekteverzuim), groepssamenstelling, behandelmethodieken, ontwikkelingsperspectief en huisvesting. De Wlz-uitvoerder dient daarbij te kijken of er sprake is van doelmatige en verantwoorde zorg. Dat wordt mede bepaald door de stand van wetenschap en praktijk en, bij het ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten.

Met de meerzorg in zorg in natura hebben zorgkantoren al jarenlang ervaring. Bij meerzorg gaat het om zeer complexe zorg, waarbij vaak ernstige gedragsproblematiek aan de orde is. Voor de beoordeling van wat als verantwoorde en adequate zorg en diensten geldt wordt onafhankelijk advies ingewonnen bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE). Het CCE heeft de kennis en expertise over deze zorg en heeft historisch een onafhankelijke, adviserende rol bij aanvragen voor deze complexe zorg. Voor cliënten met pgb doen zorgkantoren sinds dit jaar ervaring op met beoordelingen van meerzorg. Bij de weging van de vraag of sprake is van verantwoorde en doelmatige zorg wordt door zorgkantoren aansluiting gezocht bij de jarenlange ervaringen in de naturazorg. Voor het mpt geldt dat zorgkantoren deze ervaring ook moeten gaan opdoen. Met ZN wil ik afspraken maken over een zorgvuldige meerzorgprocedure bij mpt en pgb en specifiek of een intensivering van expertise bij zorgkantoren is vereist. Ik wil daarbij ook nadrukkelijk Per Saldo, Ieder(in), CCE en VGN betrekken. Ik zal de Tweede Kamer hierover voor de zomer van 2015 informeren.

Ten aanzien van de groep met een multiple-complexe en zware zorgvraag hebben de leden van deze fractie nog de aanvullende vraag wat de regering verstaat onder respijtzorg. Uit de antwoorden aan de Tweede Kamer valt op te maken dat zij hiertoe zowel logeren in een gastgezin of opvanghuis voor een aantal nachten/week als ontlasting voor de ouders, als dagbesteding voor het kind zelf rekent. Respijtzorg is iets voor ouders; dagbesteding is iets voor het kind, in feite een vorm van onderwijs waar elk kind recht op heeft. Graag vernemen de leden van de SP-fractie het commentaar van de regering hierop.

Respijtzorg betreft het tijdelijk overnemen van de totale ondersteuning ter ontlasting van de mantelzorger en kan op verschillende manier geëffectueerd worden. Het gaat feitelijk om momenten dat de mantelzorger voor een kortere of langere periode vrij is van de zorg aan de cliënt. Er zijn verschillende vormen van «vervangende» «zorg», zoals thuisopvang, dagopvang, kortdurend verblijf zoals logeeropvang in een instelling of inzet van informele zorg. Het naar de dagbesteding gaan van een kind heeft niet als primair doel de mantelzorger te ontlasten, maar kan wel als bijkomend effect hebben dat de afwezigheid van het kind thuis door de mantelzorger wordt ervaren als respijt. De mantelzorger is dan immers een aaneengesloten periode «vrij van zorg» aan de verzekerde. Ook schoolbezoek door een kind kan bij de mantelzorger het gevoel van respijt als bijkomend effect hebben.

Is respijtzorg een aparte verstrekking onder de Wlz? Zo nee, waarom niet?

In de Wlz is opgenomen dat bij het logeren in een instelling door mensen die thuis wonen, tweetal etmalen per week zowel de te bieden zorg als de huisvestingscomponent kan worden gedeclareerd. Overigens kunnen deze tweetal etmalen per week ook «opgespaard» worden voor een langere aaneengesloten periode.

Ten aanzien van cliënten die in 2015 voor kortdurend eerstelijns verblijf in aanmerking komen, was het de bedoeling dat de kosten van dit verblijf voor rekening van de Zvw zouden komen. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat dit onmogelijk is per 2015, omdat deze zorg zowel qua inhoud (afbakening van de zorg, vertaling naar prestaties) als qua uitgaven (verwachte totale uitgaven, volume en kosten per verzekerde) niet op tijd in kaart is te brengen. Is het correct aan te nemen dat deze zorg in ieder geval in 2015 nog deel blijft uitmaken van de Wlz?

Dit is correct. Tijdens de behandeling van de Wlz in de Tweede Kamer is een amendement9 op de wet ingediend, waarmee wordt beoogd dat het kortdurend eerstelijns verblijf10 in 2015 door middel van een subsidie op grond van de Wlz wordt gefinancierd. Dit amendement is aangenomen. Hiermee zal, na aanvaarding van de Wlz in de Eerste Kamer, kortdurend eerstelijns verblijf in 2015 via een subsidieregeling onder de Wlz11 bekostigd gaan worden. Uitvoering van kortdurend eerstelijns verblijf bekostigd vanuit de Zvw wordt – zo is het streven – op 1 januari 2016 ingevoerd.

Aansluitend de vraag of de regering met de zorgverzekeraars van mening is dat deze onuitvoerbaarheid in de Zvw ook zal gelden voor andere «nieuw» geïdentificeerde vormen van zorg die momenteel nog niet in een wettelijk financieel en/of beleidsmatig kader is geplaatst.

Er is duidelijkheid over de positionering van de zorg onder de verschillende wetten. De zorg en ondersteuning die in de nieuwe domeinen zijn ondergebracht zijn voorzien van een financieel en beleidsmatig kader. Met ZN is akkoord bereikt over een verantwoorde uitvoering van de Wlz per 1 januari 2015. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer van 22 september jl. (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 891, nr. 158).

Langdurige – op behandeling gerichte – intramurale GGZ valt na 3 jaar Zvw-behandeling onder de Wlz. Hoe gaat de regering de zorginhoudelijke criteria die de toegang moeten bepalen, vormgeven? De grens van 3 jaar geldt als voorlopig. Wat wordt daarmee bedoeld? Geldt deze grens alleen voor hen die al intramuraal zijn opgenomen, of ook voor nieuwe «gevallen»?

Het Zorginstituut verricht op verzoek van de regering onderzoek naar een nieuwe manier van vaststellen of een verzekerde in het kader van de Wlz recht heeft op een integraal zorgpakket op grond van die wet. Het gaat om een onderzoek naar de factoren die maken dat iemand aan de criteria van de Wlz voldoet, naar de wijze waarop die meetbaar zijn, en naar de manier waarop de resultaten van de meting afgewogen moeten worden. In dat kader vraagt de regering het Zorginstituut ook om haar te adviseren over objectieve inhoudelijke toetsingscriteria voor toegang van GGZ-cliënten tot de Wlz. Het streven is dit onderzoek in het eerste kwartaal van 2015 af te ronden. Mede op basis van het advies van het Zorginstituut neemt de regering een besluit over de vaststelling en implementatie van de objectieve inhoudelijke criteria. De grens van drie jaar is ingesteld om in afwachting van de invoering van de objectieve toetsingscriteria al toegang tot de Wlz te bieden aan de meest kwetsbare GGZ-cliënten. Het gaat om een voorlopige grens, omdat deze zal komen te vervallen wanneer de objectieve toetsingscriteria worden ingevoerd. In het overgangsrecht is geregeld dat iedere volwassene die op 31 december 2014 al GGZ-verblijf gericht op behandeling heeft in de AWBZ, direct kan doorstromen naar de Wlz. De grens van drie jaar geldt alleen voor nieuwe gevallen, dat wil zeggen voor mensen van wie de zorg op dit moment nog onder de Zvw valt. Daarbij maakt het niet uit of zij op dit moment zijn opgenomen of niet, de telling voor de driejaarsgrens begint bij de eerste dag van opname.

Bij welk loket kunnen cliënten terecht die het vermoeden dan wel de zekerheid hebben dat ze een vergeten groep zijn? Wie trekt zich hun lot aan en waar kunnen ze een klacht indienen?

Het Wlz-overgangsrecht is bedoeld voor mensen met een extramurale AWBZ-indicatie die voldoen aan de criteria van de Wlz, maar er niet automatisch in komen omdat zij in 2014 geen indicatie voor een zorgzwaartepakket hebben. Op basis van bestaande indicaties zijn zes groepen onderscheiden die voor het overgangsrecht in aanmerking komen. Het CIZ zal de cicra 14.000 cliënten een brief sturen met een antwoordkaart. Zodra cliënten die kaart terugsturen krijgen zij van het CIZ een bevestiging. Het is mogelijk dat cliënten geen brief krijgen en toch van mening zijn dat zij tot de doelgroep behoren. Zij kunnen dan contact opnemen met het informatiepunt Wlz-overgangsrecht van Per Saldo/Ieder(in). Het informatiepunt is op werkdagen van 10.00 tot 17.00 uur bereikbaar via telefoonnummer: 030- 7897878. Een medewerker zal de cliënt dan verder helpen. Cliënten die niet onder het overgangsrecht vallen, maar toch denken in aanmerking te komen voor Wlz-zorg, kunnen bij het CIZ een reguliere aanvraag voor Wlz-zorg doen.

Wat zijn de financiële consequenties voor gemeenten en zorgverzekeraars als blijkt dat meerdere groepen cliënten (waaronder de al genoemde 14000) alsnog onder de Wlz vallen? Worden ze beide in budget gekort en stijgt de budgettaire omvang van de Wlz navenant? En hoe wordt dat dan verdisconteerd? Graag krijgen de leden van de SP-fractie een overzicht van de hiermee gepaard gaande financiële stromen. Hoe zullen gemeenten reageren als ze alsnog (minder dan 3 maanden voor de daadwerkelijke invoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015) minder budget ter beschikking krijgen? Dienen hun veelal toch al laat tot stand gekomen plannen en de daarmee gepaard gaande inkoop van zorg weer aangepast te worden? Wat zijn de gevolgen voor de cliënt, die heen en weer geslingerd wordt tussen Zvw, Wmo, Jeugdwet en Wlz?

De regering heeft op grond van de indicatiegegevens van de cliënten de beschikbare zorgmiddelen over de verschillende domeinen verdeeld. De ontwikkeling van het aantal mensen dat in de toekomst een plek zal vinden in één van de domeinen zal worden gemonitord en, indien noodzakelijk, zullen ook correcties van budgetten tussen diverse domeinen aan de orde kunnen zijn. Zoals aangekondigd in mijn brief van 9 oktober (EK 2013–2014, 33 891, nr. D) zal ik het budgettaire kader van de Wlz voor de uitbreiding van het overgangsrecht aanpassen voor de groep van 14.000 Wlz-indiceerbaren. In de binnenkort te versturen kaderbrief over het macro-budget van de langdurige zorg in 2015 worden de budgettaire consequenties toegelicht.

Is de regering van plan om een vangnet te scheppen voor de groepen die inderdaad tussen wal en schip vallen? Wie gaat dat beoordelen? Vormt de Wlz als sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg de voorziening die uiteindelijk als «stofzuiger « zal fungeren? Is er een noodscenario beschikbaar?

Alle betrokken partijen (de cliëntenorganisaties, de zorgaanbieders, de zorgkantoren, het CIZ en anderen) zetten zich maximaal in om de noodzakelijke zorg voor cliënten die zijn aangewezen op de Wlz te borgen. Door de inzet van al deze partijen en hun onderlinge samenwerking is een zo veel mogelijk vloeiende overgang van AWBZ naar Wlz mogelijk. Daarenboven start medio oktober van dit jaar een tweetal overleg tafels waar sec aandacht is voor Wlz vragen. Een tafel betreft vraagstukken die de cliënt betreffen, de andere tafel betreft de meer technische implementatievraagstukken. De overlegtafel die betrekking heeft op cliëntaspecten heeft als doelstelling om daar waar een groep cliënten niet de noodzakelijke zorg (dreigt) te krijgen, daarvoor snel een oplossing te vinden.

Financiële aspecten

De Wlz gaat gepaard met een forse taakstelling. Het is de bedoeling dat door aanscherping van de toegangscriteria veel minder mensen aanspraak kunnen maken op de Wlz dan binnen de AWBZ het geval is. Echter, aangezien de AWBZ ook opgaat in de Zvw, de Wmo en de Jeugdwet is vooraf moeilijk te bepalen of de aanscherping zal resulteren in een daling van de uitgaven aan de langdurige zorg. Hoe schat de regering dit in? Kan zij met zekerheid stellen dat de uitgaven aan de langdurige zorg daadwerkelijk dalen? En zo ja, hoe dan en waardoor? Het kan toch niet alleen liggen aan de te ruime criteria die de toegang tot de oude AWBZ bepaalden, dat de kosten de afgelopen jaren zo gestegen zijn? Waar zijn de onderliggende stukken te vinden die van belang zijn voor de beoordeling en evaluatie van de oorzaken van de stijging van de kosten van de langdurige zorg? Op grond van welke argumenten rechtvaardigt de regering de stelselwijziging?

Met de overgang van de AWBZ naar de Wlz, Jeugdwet, Wmo 2015 en Zvw is een taakstelling gepaard die in 2015 € 2,2 mld. bedraagt en oploopt naar € 3,2 mld. in 2018. Daarmee zijn de uitgaven in de nieuwe wetten gezamenlijk lager dan de AWBZ-uitgaven geweest zouden zijn bij ongewijzigd beleid. Deze ombuigingen betreffen onder meer een beperking van de uitgaven huishoudelijk hulp, begeleiding en persoonlijk verzorging. Ook is de groeiruimte in 2015 en 2016 verlaagd tot het niveau van de demografische groei. Het gaat dus niet alleen om de nieuwe toegangscriteria van de Wlz.

De uitgaven van de Wlz zijn daarnaast lager dan de AWBZ-uitgaven door overheveling van taken naar de Wmo, Jeugdwet en de Zvw mede als gevolg van de extramuralisering. Overigens is de verwachting dat door de toenemende zorgvraag en de loon- en prijsbijstellingen de uitgaven van de langdurige zorg 2017 ongeveer gelijk zullen zijn aan het uitgavenniveau 2013.

In de memorie van toelichting is een aantal onderzoeken vermeld waarin de uitgavenontwikkeling is geschetst (onder meer CPB (2011): «Omgevingsscenario’s voor gezondheid en zorg»; OECD (2011) «Help wanted» en SER (2008) «Langdurige zorg verzekerd»). In de memorie van het wetsvoorstel is ook aangegeven dat de belangrijkste redenen voor de nu voorgestelde stelselwijziging zijn gelegen in het verbeteren van de kwaliteit van de zorg, het verbeteren van de balans tussen formele en informele zorg (meer voor elkaar zorgen) en de financiële houdbaarheid.

Recent is veel commotie ontstaan over de 10.000 «wenswachtenden». Deze mensen hebben recht op zorg, maar kunnen niet terecht in een verzorgingstehuis, vanwege de lange wachtlijsten. Uit onderzoek van Berenschot blijkt dat ongeveer 800 van de 2.000 verzorgingstehuizen hun deuren moeten sluiten. Door de forse bezuinigingen die gepaard gaan met onderhavig wetsvoorstel, zijn zorgaanbieders gedwongen keuzes te maken met betrekking tot de exploitatie. Zorgaanbieders kunnen niet meer alle kamers verhuren (terwijl die wel beschikbaar zijn), omdat hier geen geld meer voor is. Er zijn echter nog wel wachtlijsten. Heeft de regering een plan van aanpak om dit probleem op te lossen?

De wens van mensen om langer thuis te blijven wonen is al vele jaren zichtbaar. Tussen 1980 en 2010 is het aantal plekken in een verzorgingshuis afgenomen van ongeveer 150.000 plaatsen naar ongeveer 84.000 plaatsen, terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde periode meer dan verdubbeld is. Bij de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning wordt aangesloten bij deze trend; zorg wordt meer in de eigen omgeving georganiseerd. Veel cliënten die op een wachtlijst staan, wachten op een plek van hun voorkeur. In een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 3 september 2014 over de wenswachtenden is gesproken over schrijnende gevallen. Wanneer bij cliënten sprake van een urgente zorgvraag, is het van belang dat zij geplaatst worden bij een instelling waar zij passende zorg krijgen. Normaal gesproken kunnen cliënten terecht bij de instelling van voorkeur, maar dat kan niet worden gegarandeerd. Samen met ZN heb ik een traject in gang gezet om nauwgezet te verifiëren om welke gevallen het gaat en deze cliënten zo snel mogelijk te plaatsen dan wel perspectief te bieden op plaatsing. De resultaten van deze verificatieslag worden momenteel verzameld. In november zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van deze operatie.

Een eerdere raming van Berenschot dat mogelijk 800 van de 2.000 verzorgingshuizen hun deuren zouden moeten sluiten, komt nog vaak terug. Ik ben echter van mening dat een veel geringer aantal locaties daadwerkelijk besluit om de deuren te sluiten. Verzorginghuizen kunnen zich richten op zwaardere doelgroepen of hun kamers verhuren gecombineerd met het leveren van extramurale zorg en ondersteuning. In recente jaren is tussen 2010 en 2013 het aantal mensen dat in een instelling verbleef met ZZP VV 1 t/m 3 met bijvoorbeeld met ongeveer 20.000 afgenomen, terwijl in dezelfde periode het aantal bezette plaatsen in de sector verpleging en verzorging slechts met 3.000 is afgenomen. Veel van de verzorgingshuisplaatsen zijn dus inmiddels al bezet door mensen met een hogere zorgvraag. Eind 2013 waren er nog ongeveer 26.000 mensen die in een instelling verbleven met ZZP VV 1 t/m 3. Omgerekend naar een aantal locaties betreft dat ongeveer 350 locaties. Deze locaties hoeven echter niet allemaal te worden gesloten. Ik heb in een overleg met de Tweede Kamer de inschatting gemaakt dat ongeveer 180 locaties gaan sluiten. Dat lijkt me een realistischer aantal dan de genoemde 800 locaties. Ik vind het vooral van belang dat lokaal en regionaal goed wordt gekeken naar het aanbod van wonen, zorg en welzijn.

Bij het scheiden van wonen en zorg moeten huren voor kamers in tehuizen worden betaald die flink hoger liggen dan in een reguliere huursituatie. Deze hoge prijzen zijn voor veel mensen niet op te brengen. Kunnen deze mensen in aanmerking komen voor huursubsidie? Wat vindt de regering van de gedwongen verhuizingen? Ziet de regering in dat het wegvallen van verzorgingstehuizen in kleine gemeente de leefbaarheid van kleine dorpen ernstig bedreigt?

Indien zorginstellingen besluiten om kamers/appartementen in de instelling te gaan verhuren, dan krijgen ze te maken met de regels die gelden bij (ver)huur. Bij het verhuren van kamers door zorginstellingen, gelden de regels van het woningwaarderingsstelsel voor het bepalen van de maximale huur die instellingen aan huur mogen vragen. Voor kamers en appartementen die vallen onder de zogenoemde huurtoeslaggrens kunnen mensen net als in de reguliere huursector (afhankelijk van hun inkomen) in aanmerking komen voor huursubsidie. Ik zie overigens voorbeelden van zorgaanbieders die ook relatief kleine kamers verhuren en daarvoor een lage huur vragen die goed betaalbaar is voor mensen met lage inkomens. Bij het realiseren van nieuwe initiatieven moeten woningcorporaties en zorgaanbieders rekening houden met de betaalbaarheid van de woningen. In een brief van 4 juni 2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 847, nr. 121) ga ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst in op het langer zelfstandig wonen en de rol van de rijksoverheid daarbij, bijvoorbeeld in het oplossen van eventueel knellende regelgeving.

Een verhuizing is vaak een zeer ingrijpende gebeurtenis. Dat geldt zeker voor kwetsbare mensen. Zorginstellingen zullen gedwongen verhuizingen zoveel als mogelijk is, willen voorkomen. Zorginstellingen kunnen zich gaan richten op zwaardere doelgroepen of op het verhuren van kamers en appartementen (aangevuld met het leveren van extramurale zorg en ondersteuning op maat). In een aantal gevallen zal sluiting van een locatie de enige reële optie zijn, omdat het gebouw niet meer voldoet aan de veranderde eisen van de tijd en de wens van de mensen om langer thuis te blijven wonen. In het geval van een sluiting van een locatie is het van groot belang dat zorginstellingen hierover zorgvuldig communiceren met cliënten (en hun vertegenwoordigers) en met het personeel. In kleine gemeenten kan sluiting van een verzorgingshuis ingrijpend zijn indien er geen alternatieven voor wonen, zorg en welzijn voor handen zijn. Daar staat tegenover dat juist in kleine gemeenschappen gemeente, woningcorporaties, zorginstellingen en ook de burgers gezamenlijk op zoek gaan naar toekomstbestendige alternatieven waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke wensen die zijn afgestemd op de lokale situatie. In een gezamenlijke brief met de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 4 juni 2014 (TK 2013–2014, 32 847, nr. 121) geef ik aan dat samenwerking vooral op regionaal en lokaal niveau moet plaatsvinden. Daartoe heb ik onder andere regionale overlegtafels georganiseerd en samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst ook een aanjaagteam langer zelfstandig wonen in het leven geroepen om daar waar het overleg onvoldoende tot stand komt, te kunnen ondersteunen.

Indicatiestelling

De indicatiestelling voor de Wlz uitgedrukt in zorgprofielen vindt plaats door het CIZ, dat hiermee nieuw leven wordt ingeblazen. Het krijgt de positie van een zelfstandig bestuursorgaan, waarmee de onafhankelijkheid gewaarborgd zou zijn. Waar kunnen cliënten en zorgaanbieders terecht met klachten over de indicatie en handelwijze? Getuige de gebleken verstrengeling van belangen van het Ministerie van VWS en de NZa is de vraag opportuun waar de onafhankelijkheid uit blijkt. Komt er een ministeriële regeling waarin dat is vastgelegd? Is die al in te zien? Worden er kwaliteitseisen gesteld aan de medewerkers? Hoe zit de organisatie in elkaar? Hoeveel regio’s, congruent met zorgkantoorregio’s, komen er? Worden de daar werkzame artsen er speciaal voor opgeleid? Hoe werkt het CIZ samen met de Wmo-loketten van de gemeenten? Wordt naar elkaar verwezen? Worden de indicaties over en weer gerespecteerd?

Zorgprofielen maken ook in de AWBZ reeds onderdeel uit van de zogeheten zorgwaartepakketten. Ze zijn derhalve niet nieuw voor de Wlz. Het Zorginstituut heeft opdracht gekregen om nieuwe profielen te ontwikkelen, die passen bij de doelgroepen van de Wlz. Het CIZ wordt in de Wlz ook geen nieuw leven ingeblazen.

Het CIZ hanteert een klachtenprocedure voor cliënten inzake kwesties van bejegening en professioneel gedrag. Deze klachtenprocedure is gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht. Het bestaan van deze klachtenregeling wordt door de daarvoor bestemde kanalen onder de aandacht van de cliënt gebracht. Daarnaast is er uiteraard de mogelijkheid van het maken van bezwaar en beroep tegen besluiten van het CIZ. Het Zorginstituut en de rechter vormen zich in tweede instantie (beroep is slechts mogelijk op een beslissing op bezwaar bij het bestuursorgaan zelf) een oordeel over de indicatiestelling door het CIZ.

Juist het feit dat gekozen is voor een zelfstandig bestuursorgaan dat regelgebonden op uniforme wijze voor alle verzekerden die in aanmerking wensen te komen voor Wlz-zorg de noodzaak daarvan onderzoekt zonder dat het in die beoordeling wordt gestuurd door zaken die niet de persoon van de cliënt betreffen (zoals bijvoorbeeld financiële middelen, druk vanuit andere wettelijke domeinen, politieke druk), maakt dat er sprake is van een onafhankelijke claimbeoordeling. Voor 2015 stelt het ministerie nog, in nauw overleg met het CIZ, beleidsregels indicatiestelling op die in het najaar ter informatie naar de Tweede Kamer worden gezonden. Vanaf het jaar 2016 stelt het CIZ de beleidsregels zelf vast.

De medewerkers van het CIZ worden uiteraard geselecteerd op basis van kernprofielen die zijn opgesteld voor en door de organisatie CIZ die de Wlz gaat uitvoeren. Kennis en ervaring met indicatiestelling, met de zorg in den brede, maar competenties die hen in staat stellen op een goede manier persoonlijke gesprekken te voeren zijn daarvoor uiteraard van belang. Net als de indicatiestellers worden de artsen van het CIZ speciaal opgeleid. Deze opleiding richt zich met name op het toepassen van relevante wet- en regelgeving en het bijscholen op nieuwe medische ontwikkelingen. Het CIZ zal gaan werken vanuit 4 regiokantoren, aangevuld met meerdere spreekuurlocaties. In Driebergen is het hoofdkantoor gevestigd. Veel indicatiestellers zullen vanuit huis gaan werken, omdat hun werkgebied groter wordt en er wordt uitgegaan van persoonlijk contact.

Om gemeenten in staat te stellen om ten aanzien van hun inwoners te beoordelen of die in het bezit zijn van een indicatiebesluit van het CIZ, wordt een register ontwikkeld waarin deze basisinformatie is ondergebracht. Het gaat om hierbij om «dat-informatie» (= is er een indicatiebesluit aan deze persoon verstrekt). De gemeente komt verder niets te weten over de inhoud van het besluit. Toch is de gemeente op basis van deze informatie in staat te besluiten zelf een ondersteuningsarrangement aan te bieden of om de inwoner te verwijzen naar de Wlz-uitvoerder, een zorgaanbieder of het CIZ. Bovendien zal het CIZ op haar site beleidsinformatie beschikbaar stellen voor cliënten, voor aanbieders en voor andere betrokkenen in de langdurige zorg. Daarnaast zullen de medewerkers van het CIZ verzekerden, indien nodig, doorverwijzen naar gemeenten of naar de door gemeenten te organiseren cliëntondersteuning. Deze ondersteuning kan worden ingezet voor de ondersteuning van burgers in hun contacten met het CIZ. Ten slotte, er wordt een speciaal «loket» (waarvan de naam nog niet bekend is) in het leven geroepen, waar verwijzers/zorgverleners (huisartsen, sociale wijkteams, wijkverpleegkundigen) in de aanpalende domeinen (Zvw, Wmo 2015 en de Jeugdwet) met CIZ medewerkers/ indicatiestellers kunnen overleggen over moeilijke casuïstiek om onnodige verwijzing te voorkomen.

Het indicatiebesluit heeft in beginsel een onbeperkte geldigheidsduur. Wat bepaalt dat een besluit kan worden herzien? En wie bepaalt dat? Is er ook de mogelijkheid tot spoedindicatie of valt dat niet te verwachten gezien de doelgroep? Denkt de regering wel aan tijdelijke indicaties?

Mensen die in aanmerking komen voor Wlz-zorg hebben een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Het CIZ stelt bij de indicatie vast of er sprake is van een blijvende behoefte. Blijvend wil zeggen, van niet voorbijgaande aard. Daarnaast stelt het CIZ het zorgprofiel vast dat past bij de individuele cliëntkenmerken en zorgbehoefte. Het indicatiebesluit is voor onbepaalde tijd geldig. Het gaat hier immers om mensen die niet of niet snel beter zullen worden. Eventuele functionele verbeteringen zullen bij deze mensen waarschijnlijk niet zodanig optreden dat de behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dat zorg in de nabijheid vervalt. Er is daarom geen reden hen van tijd tot tijd te herindiceren. In de loop van de tijd kan de zorgbehoefte van een cliënt wel zwaarder worden. In zo’n geval zal allereerst overleg plaatsvinden tussen de zorgaanbieder en cliënt. Zij zoeken samen naar een andere invulling van de zorg. Indien de veranderde zorgvraag niet binnen de ruimte van het zorgprofiel van de cliënt past, kan de cliënt in overleg met de zorgaanbieder een herindicatie aanvragen. De mogelijkheid tot herbeoordelen is er dus altijd.

De Wlz kent wel de mogelijkheid van spoedindicaties. Voor mensen waarbij acuut blijvend een behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid ontstaat, bijvoorbeeld na een ongeval of ernstige ziekte, heeft de regering geregeld dat deze mensen per direct zorg vanuit de Wlz kunnen ontvangen. Het CIZ zal in deze (spoed)situaties dan binnen twee weken een indicatiebesluit afgeven dat terugwerkt tot en met de dag dat de zorg is aangevangen.

In de Wlz hebben indicaties een onbeperkte geldigheidsduur. Er zijn hier de volgende uitzonderingen op namelijk als het gaat om een verzekerde die is aangewezen op een zorgprofiel dat overeenkomt met integrale behandelzorg met verblijf (grofweg vergelijkbaar met de zzp’s lvg 1 t/m 5 of zzp sglvg). Bij deze groep is niet in alle gevallen sprake van een blijvende behoefte aan zorg die vanuit de Wlz moet worden geleverd. Deze groep krijgt een tijdelijke indicatie met een maximale duur van drie jaar. Dit geldt ook voor de zzp’s ggz-B en revalidatie (zzp 9b).

Bij de indicatiestelling weegt de context niet mee bij het oordeel van de toegang tot zorg. Het speelt wel een rol bij de keuze en mogelijkheden van de leveringsvorm. Wordt bij deze keuze ook het advies de mening van de huisarts betrokken? Er zijn situaties te benoemen waarin de geïndiceerde de wens heeft thuis de zorg te ontvangen, terwijl dat eigenlijk medisch gezien niet verantwoord is. De complexiteit van de zorgvraag of gevraagde ondersteuning van de huisarts kunnen het de huisarts onmogelijk maken om de verantwoordelijkheid voor de medische zorg thuis op zich te nemen. Is het in deze gevallen denkbaar dat bijvoorbeeld de specialist ouderengeneeskunde, dan wel een andere medische specialist, deze zorg thuis biedt (en er ook verantwoordelijkheid voor neemt, inclusief de ANW-zorg)?

Cliënten die kiezen om thuis te blijven wonen dienen bij het zorgkantoor hiertoe een zorg- of budgetplan in. Het zorgkantoor (als opdrachtnemer van de Wlz-uitvoerder) voert met de cliënt of zijn vertegenwoordiger in geval van een mpt of een pgb een bewustkeuzegesprek. Het zorgkantoor stelt op basis hiervan vast of de invulling van het mpt of pgb zal leiden tot verantwoorde en doelmatige zorg. In de praktijk zullen de zorgverleners contact hebben met de huisarts als zij signaleren dat het niet langer verantwoord is dat de cliënt thuis blijft wonen. De huisarts zal dan met de cliënt, en indien van toepassing de partner, de mantelzorger en/of de andere belangrijke sleutelpersonen uit het sociaal netwerk van deze cliënt bespreken of thuiswonen niet langer verantwoord is en of opname in een instelling is geboden. Huisartsen kunnen daarbij een specialist ouderengeneeskunde of arts verstandelijk gehandicapten consulteren.

Het zorgkantoor stelt bij de invulling van het mpt, vpt of pgb via een zorg- of budgetplan vast of de zorg thuis zal leiden tot verantwoorde en doelmatige zorg. Als het zorgkantoor constateert dat dit niet het geval is, kan zij de verstrekking van het mpt, vpt of pgb weigeren. In de praktijk zullen de zorgverleners contact hebben met de huisarts als zij signaleren de zij het niet langer verantwoord is om thuis te wonen. De huisarts zal dan met de cliënt, en indien van toepassing de partner, de mantelzorger en/of de andere belangrijke sleutelpersonen uit het sociaal netwerk van deze cliënt bespreken dat thuiswonen niet langer verantwoord is en dat opname in een instelling is geboden.

Voor mensen die via het zorgprofiel Wlz-behandeling geïndiceerd hebben gekregen en waar het verantwoord is om thuis te blijven wonen danwel in een instelling waar geen behandeling wordt gegeven, valt de algemeen medische zorg onder de Zvw. Deze mensen behouden hun huisarts. De huisarts kan bij vragen over de aanpak van een medisch probleem de verpleeghuisarts of arts verstandelijk gehandicapten betrekken bij de behandeling. Naast de algemeen medische zorg onder de Zvw is in deze gevallen ook extramurale behandeling aan de orde onder de Wlz. Deze wordt geleverd door onder andere de specialist ouderen geneeskunde. Dit omvat onder andere behandeling gericht op herstel of gericht op voorkomen van verergering en de eerder genoemde consultatie of medebehandeling ten behoeve van de huisarts en of medisch specialist. De huisarts behoudt de regie over de medische zorg thuis. Bovengenoemde verdeling is gelijk aan zoals deze nu onder de AWBZ wordt gehanteerd.

Wat is überhaupt de positie van de specialist ouderengeneeskunde in de Wlz, zowel intramuraal als extramuraal? Overweegt de regering ook een positie voor deze specialisten, waaraan in de toekomst gezien de extramuralisering, de veroudering en het complexer worden van de hulpvraag door multimorbiditeit veel behoefte zal zijn, binnen de Zvw?

De Wlz kent geen positie toe aan specifieke zorgprofessionals. De specialist ouderengeneeskunde is een zorgverlener die in dienst van of in opdracht van de Wlz-aanbieder zowel intramuraal als extramuraal zorg kan verlenen. Dit kan vanuit het integrale Wlz-zorgprofiel, maar ook vanuit de subsidieregeling extramurale behandeling voor die cliënten die nog niet op de Wlz zijn aangewezen en hun zorg en ondersteuning krijgen van zorgverzekeraars en gemeenten. De taken en verantwoordelijkheden van de specialist ouderengeneeskunde komen ook aan bod in de uitvoeringstoets die ik aan het Zorginstituut zal vragen over de positionering van de extramurale behandeling. Deze zorg is nu tijdelijk ondergebracht in de subsidieregeling extramurale behandeling.

Cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning is erg belangrijk voor mensen die op zoek zijn naar geschikte en passende zorg. Graag krijgen de leden van de SP-fractie toegelicht hoe de regering het belang ervan duidt en wat de samenhang is tussen ondersteuning vanuit de gemeente (keukentafelgesprek) en vanuit de Wlz-uitvoerder (ondersteuning bij het maken van een keuze en het bewuste-keuzegesprek bij pgb en mpt)? Kan de regering toelichten wat de stand van zaken is bij de inkoop van de cliëntondersteuning door de gemeenten? MEE Nederland geeft per brief12 aan dat er nog steeds vele knelpunten zijn, waardoor de onafhankelijkheid (toch het uitgangspunt?) in het geding is. Hetzelfde zal (zo vrezen de leden van deze fractie) gaan gelden voor de ondersteuning die de Wlz-uitvoerder moet inkopen en leveren.

Eén van de belangrijkste aspecten van de visie van de regering op langdurige zorg is dat de zorg op maat is voor de cliënt en aansluit bij zijn wensen. Voor een aantal groepen cliënten kan het van belang zijn iemand te hebben die hem kan ondersteunen in het formuleren van zijn wensen. Net zoals cliëntondersteuning in de Wmo wettelijk is geregeld, is het daarom logisch deze functie in de Wlz een plek te geven. Dat is een belangrijke verbetering voor kwetsbare cliënten ten opzichte van de AWBZ. De samenhang tussen cliëntondersteuning vanuit de gemeente en vanuit de Wlz-uitvoerder is als volgt. Op grond van de Wmo 2015 is de gemeente er verantwoordelijk voor dat ondersteuning beschikbaar is voor cliënten die (nog) geen toegang tot de Wlz hebben. Hieronder vallen ook de mensen van wie het vermoeden bestaat dat zij zorg op grond van de Wlz nodig hebben en zich voor een indicatiebesluit bij het CIZ melden. De gemeenten moeten er voor zorgen dat de cliënt tijdens het proces van indicatiestelling door het CIZ ondersteund wordt. Deze ondersteuning moet zo worden vormgegeven dat het belang van de betrokken cliënt het uitgangspunt is en zodanig dat deze onafhankelijk is. Wanneer een cliënt een positief indicatiebesluit voor de Wlz ontvangt, valt de persoon voortaan onder de reikwijdte van de Wlz en gaat de verantwoordelijkheid voor zijn zorg en ondersteuning over van de gemeente naar het zorgkantoor. Daarmee heeft het zorgkantoor de verplichting dit goed te organiseren voor de cliënt. Het kan bijvoorbeeld gaan om hulp bij het vinden van een geschikte zorgaanbieder in de buurt (informatie en advies), het tot gelding brengen van het verzekerd pakket op zorg, bemiddeling bij onenigheid tussen de cliënt en de zorgaanbieder over de te leveren zorg of cliëntondersteuning bij de zorgplanbespreking. Dit betekent dat de gemeentelijke ondersteuner in beginsel niet langer een rol voor de cliënt zal vervullen. Dat kan ook niet altijd, omdat cliënten in de Wlz heel andere zorgvragen hebben dan cliënten die een beroep doen op de Wmo 2015. Het is wel belangrijk dat er sprake is van een «warme overdracht». Daarom zal, in overleg met betrokken partijen, worden bezien of het mogelijk is afspraken te maken zodat de cliënt, na de overgang van de Wmo naar de Wlz, een beroep kan blijven doen op dezelfde cliëntondersteuner. Daarbij zal dan wel rekening moeten worden gehouden met het feit dat het in het belang van de cliënt kan zijn dat deze na de overgang van de Wmo naar de Wlz een beroep kan doen op een andere cliëntondersteuner.

De voortgang van de transitie van de cliëntondersteuning wordt zowel gevolgd via het Transitievolgsysteem als de interne monitor van MEE Nederland. Volgens de monitor van MEE Nederland zijn per 1 oktober in nagenoeg alle gemeenten ambtelijke afspraken met de MEE-organisaties gemaakt. In 84% van de gemeenten zijn die afspraken ook op collegeniveau afgerond. De MEE-organisaties hebben daarmee een beeld van de voornemens van de gemeente, waaronder het bedrag dat bij de MEE-organisatie zal worden besteed. Het Transitievolgsysteem laat in hoofdlijnen hetzelfde beeld zien. De volgende stap voor gemeenten is het omzetten van deze afspraken in definitieve afspraken in de vorm van een subsidiebeschikking of een contract. Hiervan is het beeld dat de datum van 1 oktober vaak niet wordt gehaald, maar dat dit in oktober snel zal oplopen. Gemeenten zijn op dit moment bezig de onafhankelijke cliëntondersteuning conform de wettelijke eisen in te richten. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten hun verantwoordelijkheid voor cliëntondersteuning niet of onvoldoende zullen nemen.

Kan de regering toelichten wat de samenhang, dan wel het verschil is tussen de cliëntondersteuning volgens de Wmo en de Wlz en de cliëntvertrouwenspersoon, zoals die wordt voorgesteld in het voorstel Wet zorg en dwang13?

De cliëntvertrouwenspersoon zoals die wordt voorgesteld in het wetsvoorstel Zorg en dwang, dat ter behandeling in uw Kamer ligt, is vooral gericht op het bewaken van de rechtspositie van de cliënt. Dat is belangrijk omdat wordt ingegrepen op de persoonlijke levenssfeer van de cliënt. De cliëntvertrouwenspersoon bewaakt dat de zorgaanbieder daarbij zorgvuldig handelt, regels volgt en zich aan wettelijke termijnen houdt. Hij kan namens de cliënt klachten indienen en heeft ook een algemene, signalerende functie als de instelling de rechtspositie van cliënten schaadt. Het is een juridisch georiënteerde functie. In de Wlz is de functie van cliëntondersteuning geïntroduceerd. De cliëntondersteuner helpt de cliënt vooral om zijn weg in het systeem te vinden, om zijn zorgvraag te formuleren en te bereiken dat de zorg aansluit bij zijn leven.

Wie stelt het zorgplan op, dat wettelijk is verankerd voor zorg in natura met verblijf en bij het volledig pakket thuis? Wie is eindverantwoordelijke? Gaat er een vast format voor gelden?

Onderdeel van het leveren van zorg van goede kwaliteit is het werken met een zorgplan. Daarin staan de doelen van de zorg beschreven, de wijze waarop die doelen worden bereikt en wie er voor de uitvoering verantwoordelijk is. De zorgaanbieder is degene die moet zorgen voor een zorgplan. Dat laat onverlet dat cliënten en hun naasten zelf ook een persoonlijk plan kunnen opstellen, waarin zij hun wensen aangeven. Om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden, en zorgaanbieders de ruimte te geven te kiezen voor een vorm die past bij hun organisatie, is er geen format voor het zorgplan voorgeschreven.

Gegevensuitwisseling

Over de privacy en gegevensbescherming bestaan bij de leden van de fractie van de SP wederom grote zorg. Eerder is gewezen op het tekortschietend kader en de teleurstellende notitie van de Minister van Binnenlandse zaken «Zorgvuldig en bewust: gegevensverwerking en Privacy in een gedecentraliseerd sociaal domein» (d.d. 27 mei 2014)14. Het bewustzijn van gemeenten ten aanzien van de privacybescherming is onvoldoende. De zorgen gelden ook voor de bescherming van gegevens die in het kader van de Wlz moeten worden uitgewisseld. Met name de veiligheid van bijzondere gegevens de gezondheid betreffende en vallend onder het medisch beroepsgeheim staat onder druk. KNMG en LHV wijzen hierop.15 Het CIZ heeft voor het opvragen van medische gegevens altijd expliciete toestemming van de cliënt nodig. Dit is in de Wlz verankerd met amendement-Van Dijk en Bergkamp.16 Echter, de Wlz verplicht het CIZ (medische) persoonsgegevens uit te wisselen met uitvoerende organen zoals gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, CAK en SVB. Daarom leggen de leden van de SP-fractie hierover de volgende vragen voor:

Het CIZ mag uitsluitend met toestemming van de betrokkene medische gegevens bij de behandelaars opvragen. Is het de betrokkene daarbij voldoende duidelijk wat zijn/haar rechten daarbij zijn? De leden van deze fractie doelen daarbij op recht op inzage, correctie en afschrift.

Het klopt dat het CIZ toestemming van de verzekerde nodig heeft om de voor de indicatiestelling benodigde gegevens te ontvangen van de medisch beroepsbeoefenaren en de verzekerde. In het aanvraagformulier voor een indicatiebesluit wordt expliciet om toestemming van de cliënt gevraagd om diens gegevens te verstrekken aan ketenpartners, bijvoorbeeld Wlz-uitvoerders. Het CIZ past uiteraard de vigerende wetgeving toe als het gaat om inzage van dossiers, verwijderen of aanvullen daarvan.

Is het de betrokkenen ook duidelijk wat er daarna met zijn (bijzondere) gegevens gebeurt? Het CIZ is verplicht gegevens uit te wisselen. Over welke gegevens gaat het dan? Ook de bijzondere, de gezondheid betreffende? Wordt voor deze uitwisseling apart toestemming gevraagd? Kan de betrokken cliënt overzien wie zijn gegevens allemaal in (kunnen/mogen?) zien?

Het CIZ moet in bepaalde gevallen gegevens over de verzekerde, waaronder die betreffende de gezondheid, delen met andere partijen, ook zonder toestemming van de verzekerde. Dit geldt echter alleen voor gegevens die noodzakelijk zijn voor bepaalde doelen die in de wet zijn bepaald en voor verstrekkingen aan instanties die in de wet zijn genoemd. De zorgverzekeraar van de verzekerde kan bijvoorbeeld gegevens betreffende de gezondheid van de verzekerde nodig hebben die noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van de Zvw-zorg en Wlz-zorg en het voorkomen van dubbele verstrekkingen. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het indicatiebesluit of het gegeven dat de zorgverlening van de Wlz is gestart. Het CIZ zal verder aan de gemeente waarin de verzekerde woont een melding doen van het feit dat de verzekerde recht heeft op Wlz-zorg. In dit geval gaat het dus alleen om «dat-informatie», omdat de gemeenten hiermee voldoende weet voor de uitoefening van zijn taken in het kader van de Wmo 2015.

De leden van de SP-fractie vragen ook of de betrokken cliënt kan overzien wie zijn gegevens allemaal kunnen of mogen inzien. Het CIZ heeft op dit moment cliëntfolders waarin deze informatie is opgenomen. Bovendien kan via het klantcontactcentrum desgevraagd extra informatie worden verkregen. Voor de Wlz zal uiteraard al het bestaande informatiemateriaal (folders, website, ed.) worden geactualiseerd en daarin zal ook dit onderwerp worden betrokken.

Op welke wijze wordt gewaarborgd dat (medewerkers) van organisaties als gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren en het CAK de (medische) persoonsgegevens niet gebruiken voor andere doeleinden dan die waarvoor ze door de persoon met het medisch beroepsgeheim zijn verstrekt?

Zoals hierboven aangegeven zijn de bepalingen over de gegevensverstrekking in de Wlz ten opzichte gespecificeerd met doelomschrijvingen en beperkt tot de genoemde instanties. Aan de technische kant van de gegevensuitwisseling worden waarborgen ingebouwd in het systeem van de elektronische gegevensuitwisseling. Net als nu in de AWBZ het geval is, zal het berichtenverkeer tussen de ketenpartijen vooral plaatsvinden met gebruik van standaarden die zijn ontwikkeld voor de «AWBZ-brede zorgregistratie» (AZR). Op www.istandaarden.nl is te zien om welke gegevensstromen en wat voor soort gegevens het gaat. Het Zorginstituut heeft de verantwoordelijkheid voor het tactisch beheer en het releasebeheer van de AZR-systematiek. Het Zorginstituut spreekt samen met de betrokken ketenpartijen standaarden af voor de gegevensuitwisseling. Daarnaast heeft elk van de ketenpartijen zelf de verantwoordelijkheid om organisatorische en technische maatregelen te nemen om te waarborgen dat alleen die werknemers die dat uit hoofde van hun functie nodig hebben toegang hebben tot deze gegevens. Indien het wetsvoorstel Wlz wordt aangenomen en in werking treedt, zal dit berichtensysteem voor de uitvoering van de Wlz door de ketenpartijen worden voortgezet. Voor alle medewerkers van het CIZ geldt overigens dat zijn een geheimhoudingsplicht hebben. Met artikel 9.1.7 van het wetsvoorstel wordt bovendien bepaald dat het eenieder is verboden om gegevens uit te wisselen om andere redenen dan die in de Wlz zijn genoemd. Gezien de beschreven waarborgen zie ik geen reden om aan te nemen dat gegevens uitgewisseld gaan worden tussen partijen waartoe geen noodzaak bestaat.

Welke redenen kan de regering aanvoeren om niet in de wet vast te leggen dat gegevens van patiënten alleen uitgewisseld kunnen worden tussen zorgverleners met een medisch beroepsgeheim?

Er zijn hiervoor twee hoofdzakelijke redenen. In de eerste plaats zou er een onwerkbare situatie ontstaan als alleen (de al betrokken) zorgverleners de medische gegevens aan elkaar zouden mogen verschaffen. De uitvoering van de Wlz vindt immers plaats door het CIZ, Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders en het CAK. Zij moeten in het kader van hun wettelijke taken kunnen beschikken over informatie over de verzekerde, waaronder gegevens over zijn gezondheid. Bij deze instanties zijn niet alleen betrokken hulpverleners werkzaam. In de tweede plaats zou dit geen meerwaarde betekenen waar het gaat om de geheimhoudingsplicht betreffende medische gegevens. Op medewerkers van het CIZ, de Wlz-uitvoerders, de zorgaanbieders en het CAK rust immers ook een geheimhoudingsplicht op grond van hun ambt of beroep of op grond van artikel 2:5 van de Awb of op grond van artikel 9.1.2, vijfde lid, van de Wlz.

Kan de regering toelichten wat zij het belang vindt van een zogenaamde Chinese muur bij zorgverzekeraars tussen de verwerking van persoonsgegevens voor de uitvoering van de Zvw, de uitvoering van de Wlz en de uitvoering van de aanvullende ziektekostenverzekering? Op welke wijze vindt verantwoording plaats en op welke wijze wordt er op toegezien en vindt handhaving plaats?

De regering acht zogenaamde Chinese muren bij zorgverzekeraars tussen de verwerking van persoonsgegevens van belang, omdat zij van oordeel is dat verzekerden niet het risico mogen lopen dat een koppeling van gegevens, verkregen bij de uitvoering Zvw of de Wlz, een (negatieve) rol kan spelen bij uitvoering van die wetten. Met name moet voorkomen worden dat de kennis over in principe onverzekerbare risico’s wordt gebruikt bij de aanvullende verzekeringen, waarvoor geen acceptatieplicht geldt.

De artikelen 68a, derde lid, van de Wmg, 87, vijfde lid, van de Zvw en het huidige artikel 53 van de AWBZ bevatten verboden om persoonsgegevens uit te wisselen ten behoeve van andere ziektekostenverzekeringen (chinese walls). Met het wetsvoorstel Wlz zal artikel 53 van de AWBZ op dit punt worden vervangen door artikel 9.1.2 van de Wlz. Die artikelen bieden allen de mogelijkheid om bij ministeriële regeling onder voorwaarden de doorbreking van die muren toe te staan. Zie onder andere artikel 7.11 van de Regeling zorgverzekeringen. De zorgverzekeraars hebben dit zelf uitgewerkt in de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Zorgverzekeraars. Toezicht en handhaving ligt bij College Bescherming Persoonsgegevens.

Invoering

Per brief van 9 september 2014 aan de Tweede Kamer stelt Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de volgende zorgelijke punten aan de orde:

  • ZN wil dat de Wlz een jaar uitgesteld wordt, want de zorgverzekeraars redden het niet. Zorgkantoren kunnen het modulair pakket thuis niet onder de huidige condities per 1 januari 2015 operationeel hebben.

  • Gezien de late besluitvorming kunnen zorgkantoren, indien de Staatssecretaris toch besluit tot invoering op 1 januari 2015, geen volwaardige uitvoeringsstructuur inrichten conform de wettelijke eisen die in de Wlz worden gesteld.

  • ZN pleit er daarom voor dat VWS in 2015 het AWBZ-toezichtkader hanteert.

  • De zorgkantoren worden geconfronteerd met een flink aantal extra opdrachten en taken vanuit VWS. Om de druk op de zorgkantoren in 2015 te verlichten pleit ZN ervoor om geen overhaaste stappen te nemen in de herinrichting van de regio-indeling van de zorgkantoren en extra ruimte te geven voor extra beheerskosten.

  • Zorgverzekeraars snappen de wens tot het introduceren van het modulair pakket thuis (mpt), zoals staat vermeld in de recente tweede nota van wijziging. Het mpt vergroot de keuzemogelijkheid voor de cliënt en kan doelmatige zorg bevorderen. Echter, ZN concludeert dat zorgkantoren het mpt onder de huidige condities per 1 januari 2015 niet operationeel kunnen hebben. Zorgverzekeraars stellen vraagtekens bij de wijze waarop het mpt nu in de wettekst staat beschreven. Bovendien dreigt de regeling een administratieve tijger te worden.

  • Om te (blijven) voldoen aan alle toezeggingen van de Staatssecretaris dat continuïteit van zorg gewaarborgd is en dat cliënten de zorg behouden die zij nu krijgen hebben ook zorgkantoren het comfort nodig dat de financiële middelen toereikend zijn en blijven.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om commentaar op alle genoemde punten.

Over deze punten is in mijn brief van 22 september jl. de Tweede Kamer als volgt geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2014–2015, 33 891, nr. 158):

«Over deze brief is recent met ZN constructief overleg gevoerd. Op verzoek van uw Kamer informeer ik u over de uitkomsten van dit overleg waarin aanvullende afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van de Wlz in 2015. Op basis hiervan hebben we gezamenlijk geconstateerd dat de Wlz in 2015 verantwoord is in te voeren.

Gezamenlijk is nogmaals vastgesteld dat 2015 moet worden gezien als een transitiejaar, waarin veel van alle betrokken partijen zal worden gevraagd. Het is dan ook belangrijk om de invoering samen nauwlettend te volgen. Hierover zijn al afspraken gemaakt. Over de aandachtspunten van ZN is het volgende afgesproken

• Toezicht

ZN stelt voor om de Wlz-uitvoerder en de zorgkantoren in 2015 nog onder het AWBZ-toezichtkader te laten vallen. Formeel is dit niet mogelijk wanneer de Wlz in werking treedt. Zorgverzekeraars hebben dan geen rol meer in de uitvoering, maar Wlz-uitvoerders. Zij kunnen hun taken uitbesteden aan een zorgkantoor, maar niet de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor deze taken. Daarnaast wijkt de Wlz op een aantal onderdelen af van de AWBZ. De Wlz-uitvoerders en de zorgkantoren zullen, zeker daar waar de Wlz de verzekerde meer rechten geeft dan de AWBZ, aan de nieuwe regels moeten voldoen. Tegelijkertijd zie ik dat de Wlz-uitvoerders hun systemen en inkoop nog niet direct volledig volgens de Wlz kunnen hebben ingericht per 1 januari 2015. Zij zullen dus ook in 2015 nog de tijd nodig hebben om systemen aan te passen. De NZa is bekend met deze problematiek en heeft mij laten weten hier rekening mee te willen houden.

• Modulair pakket thuis (mpt)

ZN geeft aan dat het vanaf 1 januari 2015 nog niet onmiddellijk mogelijk is het mpt volgens de nieuwe condities voor de volledige 100% operationeel te hebben, omdat dit andere werkprocessen en expertise bij zorgkantoren vereist. Ik begrijp dat het invoeren, bijvoorbeeld van de bewuste keuzegesprekken, tijd kost. Daarom heb ik met ZN afgesproken na te gaan hoe voor de uitvoering van het mpt in 2015 een ingroeitraject kan worden vormgegeven dat er toe moet leiden dat uiterlijk vanaf 1 januari 2016 de uitvoering van het mpt volledig operationeel is. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan het in eerste instantie beperken van het aantal bewustekeuzegesprekken tot degenen die aangeven daar behoefte aan te hebben. Zoals gemeld in de brief van 27 juni jl. geldt dat vanaf 1 januari 2015 een mpt wordt afgegeven volgens de huidige systematiek (in functies en klassen).

• Regionale opschaling

Om tegemoet te komen aan de hoge werkdruk van zorgkantoren, die ondermeer wordt veroorzaakt door de transitie van de AWBZ naar de Wlz, verzoekt ZN in 2015 nog geen overhaaste stappen te zetten naar een nieuwe regio-indeling. Ik deel deze opvatting. Zoals eerder afgesproken blijft in 2015 de regionale indeling hetzelfde. Wel zal in 2015 samen met zorgverzekeraar DSW een pilot worden uitgevoerd waarbij zij de werkzaamheden voor hun beide regio’s samenvoegen. Vervolgstappen ten aanzien van een nieuwe regio-indeling zullen nadrukkelijk worden gekoppeld aan de vernieuwingsagenda langdurige zorg die ik uw Kamer heb toegezegd. Hierbij wordt ook betrokken dat de verschillende cliëntgroepen in de Wlz vragen om een andere schaalgrootte.

• Financieel kader

ZN maakt zich zorgen over het financiële Wlz-kader. Hierbij geldt, zoals eerder aangegeven, dat ook in 2015 samen met gemeenten, verzekeraars en zorgkantoren zal worden bezien of de budgettaire kaders adequaat zijn en of eventuele herverdeling noodzakelijk is, omdat bijvoorbeeld er gedragseffecten kunnen optreden. Specifiek ten aanzien van de beheerskosten is afgesproken dat op basis van actuele inzichten over het takenpakket in 2015 een actuele raming voor de beheerkosten voor dat jaar zal worden gemaakt. 2015 is een overgangsjaar. In 2015 zal voorts een actuele raming van de structurele beheerskosten worden opgesteld in het licht van de nieuwe taken van de zorgkantoren/Wlz-uitvoerders.»

Overig

Onder zowel de Zvw, de Wmo 2015, de Wlz als de Jeugdwet bestaat de mogelijkheid te kiezen voor een pgb. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen, met betrekking tot aanvraag, eigen bijdrage, uitkering, voorwaarden et cetera?

Uitgangspunt is dat de pgb’s in de vier domeinen zoveel als mogelijk op elkaar aansluiten. Dat geldt in het bijzonder voor de Wmo 2015 en de Jeugdwet, omdat beide door de gemeenten worden uitgevoerd. Ook is een vergelijkbaar pgb van belang omdat sommige cliënten zowel een pgb kunnen krijgen vanuit de gemeente (Wmo 2015 of Jeugdwet) als de verzekeraar (Zvw-pgb). De verschillende wettelijke domeinen kennen echter ook enkele karakterologische en terminologische verschillen. Ook daarmee is rekening gehouden in de vormgeving van het instrument binnen de verschillende domeinen, zodat het instrument past binnen het grotere geheel van de wijze waarop de zorg onder de betreffende wet is georganiseerd. Met mijn brief van 25 maart 2014 over de verankering van het pgb Zvw heb ik de Tweede Kamer een vergelijking van de diverse pgb’s op diverse aspecten doen toekomen (Kamerstukken II, 2013–2014, 25 657, nr. 1). Als bijlage bij dit verslag is een geactualiseerd overzicht17 toegevoegd, waarin de aanpassingen als gevolg van de behandeling van de verschillende wetten zijn verwerkt.

Hoe groot is de groep van cliënten die vanaf 1 maart (ingang van het besluit Zvw) verzorging en verpleging krijgen vanuit de Zvw?

De aanspraak wijkverpleging (waarin de extramurale verpleging en verzorging opgaan) gaat per 1 januari 2015 van kracht. Er kunnen daarom geen cijfers worden gegeven die laten zien wat de toekomstige gebruikers zullen zijn. Er zijn wel cijfers beschikbaar over het huidige aantal cliënten met een extramurale AWBZ-indicatie. Over het aantal cliënten dat gebruik maakt van persoonlijke verzorging en verpleging publiceert het CBS cijfers op de website van de Monitor Langdurige zorg. Uit onderstaande tabel blijkt dat in op 1 april 2014 circa 280.000 unieke cliënten ouder dan 18 jaar een indicatie hebben voor extramurale persoonlijke verzorging in natura. Voor verpleging zijn dat er 95.000.

Van de cliënten met een indicatie voor persoonlijke verzorging zijn er bij benadering 266.000 die een aanspraak zouden kunnen krijgen op grond van de Zvw. Daarnaast zouden circa 90.000 cliënten verpleging kunnen krijgen via de Zvw. De aantallen kunnen niet zonder meer worden opgeteld: cliënten kunnen immers zowel persoonlijke verzorging als verpleging hebben.

 

Totaal

18-

18+

Totaal persoonlijke verzorging

280.000

14.000

266.000

Totaal verpleging

95.000

5.000

90.000

Bron: Monitor Langdurige Zorg (bewerking VWS).

Hoe zit het met de indicaties die de wijkverpleging afgeeft? De wijkverpleging wordt ingekocht door de zorgverzekeraar. Is de wijkverpleging hiermee nog in staat onafhankelijk te indiceren? Is hier niet het risico van targets van de zorgverzekeraar aan verbonden?

Het is aan de verpleegkundige om de behoefte aan verpleging en verzorging in de eigen omgeving van de cliënt te bepalen. Dat wil zeggen dat zij een verpleegkundige diagnose kan stellen, bepalen welke verpleegkundige/verzorgende handelingen verricht moeten worden en hoeveel de cliënt nog zelf kan. Voor de zorgverlening door de wijkverpleegkundige heeft de beroepsvereniging V&VN een onafhankelijk normenkader ontwikkeld. In het onderhandelingsresultaat verpleging en verzorging18 hebben de landelijke koepelorganisaties voor zorgverzekeraars en aanbieders het belang van een dergelijk onafhankelijk indictie-instrument onderschreven. Het zelfstandig en onafhankelijk opereren van de wijkverpleegkundige wordt op deze wijze geborgd. De aansturing van de wijkverpleegkundige vindt plaats door de werkgever, die op zijn beurt wordt gecontracteerd door de zorgverzekeraar.

Welke garanties zijn er dat noch de gemeente, noch de zorgverzekeraar zich mogen onthouden van zorg, wanneer zowel de gemeenten als de zorgverzekeraar naar elkaar wijzen? Is het voor gemeenten én zorgverzekeraars nu niet erg gemakkelijk om «onderzorg» te gaan leveren? Bij verslechtering valt iemand immers onder de Wlz en betaalt het Rijk?

Gemeenten en zorgverzekeraars zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning van cliënten, zodat mensen zolang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. De regering is van mening dat de wens van de cliënt om thuis te blijven wonen met zorg en ondersteuning vanuit de Zvw en de Wmo 2015 zoveel en zolang mogelijk moet worden gerealiseerd door zorgverzekeraars en gemeenten. Ik onderschrijf het belang dat afwenteling tussen domeinen wordt voorkomen. De helderheid over de verantwoordelijkheidsverdeling ligt besloten in de verschillende voorstellen voor de wijziging van de wet- en regelgeving. De afbakening tussen dit wetsvoorstel, het wetsvoorstel Wmo 2015, het Besluit zorgverzekering en de Jeugdwet is scherp en biedt geen ruimte voor afwenteling tussen de verschillende stelsels (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 538, nr. 152). Daarnaast moet om toegang te krijgen tot de Wlz aan specifieke zorginhoudelijke criteria worden voldaan en vindt onafhankelijke indicatiestelling door het CIZ plaats. Zorgverzekeraars en gemeenten kunnen dus geen cliënten afwentelen op de Wlz als deze cliënten niet voldoen aan de criteria. Indien een cliënt niet voldoet aan de criteria van de Wlz, dan zijn gemeenten en zorgverzekeraars verantwoordelijk voor het bieden van zorg en ondersteuning opdat de cliënt zo lang mogelijk thuis kan blijven wonen.

Kan de regering uitleggen waarom gekozen is voor de organisatie van een derde financieringsstroom in de thuiszorg? Nu ligt huishoudelijke verzorging en begeleiding bij de gemeenten. Voor alle mensen die ook verpleging krijgen, wordt de persoonlijke verzorging via de zorgverzekeraar (95%) geregeld. Voor 5% van de mensen echter, die geen verpleging hebben, maar alleen persoonlijke verzorging in combinatie met de gemeente, mag de gemeenten het wél regelen. Waarom geldt daar het recht op zorg dan niet (meer)?

De positionering van de verpleging en verzorging in de Zvw en de persoonlijke verzorging in de Wmo 2015 is geregeld in het kader van de Wmo 2015 en de Zvw. De Wlz is hierop niet van invloed. Voor een nadere toelichting op de positionering van deze zorg verwijs ik uw Kamer naar de brief aan de Tweede Kamer van 6 november 2013 over de herziening van de langdurige zorg (Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 380).

Mobiliteitshulpmiddelen en woningaanpassingen vallen tot 2016 onder de gemeenten. Nadien behoren zij tot het onder de Wlz verzekerde pakket. Hoe vindt controle van afschuifgedrag door gemeenten plaats? Kan de regering de garantie geven dat door gemeenten gefinancierde mobiliteitsmiddelen, die in veel gevallen op maat zijn gemaakt voor de (gehandicapte) cliënt na 1 januari 2016 niet worden ingenomen door de gemeenten, maar soepel over kunnen gaan naar de Wlz-financiering, waarbij voorstelbaar is dat de Wlz-uitvoerder de gemeente compenseert voor de gemaakte kosten? Dezelfde vraag zien de leden van deze fractie graag beantwoord indien het een woningaanpassing betreft.

Aanvragen van mensen voor mobiliteitshulpmiddelen en woningaanpassingen met een Wlz indicatie worden in 2015 door de gemeente beoordeeld binnen het wettelijke kader van de Wmo 2015. Dit wettelijke kader is niet vrijblijvend. Gemeenten kunnen hun deuren niet sluiten voor mensen met een ondersteuningsbehoefte, ook niet wanneer het gaat om mensen met een Wlz-indicatie die in 2015 een beroep doen op gemeenten. Daarnaast zijn gemeenten gehouden aan de afhandeltermijnen die wettelijk zijn vastgelegd, waardoor gemeenten ondersteuning niet kunnen doorschuiven naar 2016. De Wmo 2015 waarborgt dat beslissingen van colleges over de maatschappelijke ondersteuning van cliënten op inhoudelijke en niet op financiële gronden genomen blijven worden. Indien een gemeente niet voldoet aan haar wettelijke opdracht, kan het Rijk ingrijpen op basis van het generieke toezichtsinstrumentarium uit de Gemeentewet. De ondersteuning in de vorm van hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz indicatie wordt in de huidige situatie ook reeds door gemeenten uitgevoerd. Het budget dat hiermee samenhangt blijft in 2015 ongewijzigd in het gemeentefonds.

In de Wlz is opgenomen dat bij ministeriële regeling wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij krachtens de Wmo 2015 recht had, kan voortzetten op grond van de Wlz. De voorwaarden worden gedurende de totstandkoming afgestemd met betrokkenen en zullen medio 2015 beschikbaar zijn. Eerder is aan de Tweede Kamer gecommuniceerd dat de regeling in het najaar van 2014 beschikbaar zou zijn. Aangezien woningaanpassingen en hulpmiddelen in 2015 nog onderdeel van de Wmo uitmaken, is er nu voor gekozen meer tijd te nemen voor een zorgvuldige uitwerking van deze voorwaarden. Deze zullen daarom pas later worden opgenomen in de betreffende ministeriële regeling en zullen pas in werking treden per 2016, wanneer woningaanpassingen en hulpmiddelen onderdeel zijn van de Wlz.

Onder de Wmo 2015 geldt dat er voor rolstoelen geen eigen bijdrage gevraagd mag worden. Hoe zit dat als mobiliteitshulpmiddelen per 2016 onder de Wlz vallen?

Afhankelijk van de wijze waarop de overgang van mobiliteitshulpmiddelen van de Wmo naar de Wlz wordt vormgegeven, worden de financiële consequenties ten aanzien van bijvoorbeeld eigen betalingen bekeken. In overleg met VNG en ZN zal rekening worden gehouden met een zorgvuldige overgang in 2016.

Graag krijgen de leden van de SP-fractie een toelichting op de tot nu toe gevoerde route met betrekking tot de ADL-assistentie (van subsidieregeling naar tijdelijke aanspraak en vice versa). Wat is de reden om het Zorg Instituut Nederland te vragen zorg te dragen voor de uitvoering? Hoe groot is het budget en hoe vindt toedeling plaats? Blijft iedereen die nu in aanmerking komt voor ADL-assistentie verzekerd van deze zorg?

Tot 1 januari 2012 werd ADL-assistentie bekostigd via een subsidie aan de drie aanbieders van ADL-assistentie. De overgang naar AWBZ-bekostiging per 1 januari 2012 vloeide voort uit een kabinetsbeslissing van 2004. Het toenmalige kabinet heeft besloten het aantal subsidieregelingen in de zorg drastisch terug te brengen. In 2008 is in de Regeling Subsidies AWBZ vastgelegd dat de subsidieparagraaf ADL-assistentie per 1 januari 2012 zal vervallen. Gekozen is voor een zorgvuldige overgang naar AWBZ-bekostiging. In het nieuwe stelsel zal het ADL-concept mogelijk blijven. Hetgeen specifiek is aan de zorgverlening, namelijk de 24-uurs ADL-assistentie in en om de ADL-woning, wordt per 1 januari 2015 bekostigd via een subsidie onder de Wlz. Hiervoor is gekozen, omdat de doelgroep niet (in zijn geheel) past binnen Wlz, Wmo of Zvw. Een subsidieregeling verhoudt zich het beste met het specifieke karakter van deze zorg. De subsidieregeling binnen de Wlz is bedoeld als een permanente vervanging van de tijdelijke aanspraak op 24-uurs ADL-assistentie, zoals deze nu geldt in de AWBZ. De bepalingen in de subsidieregeling sluiten aan bij de bepalingen van de tijdelijke aanspraak. Het Zorginstituut zal de regeling uitvoeren. Alle cliënten die woonachtig zijn in een ADL-woning kunnen de ADL-assistentie blijven oproepen die zij gewend waren te vragen. Het budget voor ADL-assistentie bedraagt voor 2015 circa € 85 miljoen. De toedeling vindt plaats op basis van de bepalingen in de subsidieregeling.

Zorgverleners worden op het moment massaal ontslagen. Duizenden medewerkers zijn al ontslagen in de thuiszorg en in de verzorgingstehuizen. Dit zijn geschoolde medewerkers die niet kunnen worden vervangen door mantelzorgers en vrijwillige krachten. Hoe garandeert de regering de kwaliteit van de zorg nu zoveel professionele werknemers het veld hebben moeten ruimen voor vrijwilligers?

Voor objectieve informatie over de arbeidsmarkt in de langdurige zorg verwijs ik graag naar de meest recente Arbeidsmarkteffectrapportage (AER) (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 282, nr. 206). In het kader van de AER wordt ook in kaart gebracht hoeveel mensen hun baan verliezen als gevolg van de transities. Om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken zijn een aantal trajecten in gang gezet: extra investeringen in het kader van de huishoudelijke hulp toelage, interventieteam hervorming langdurige zorg en aanvullende dienstverlening UWV (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 282, nr. 205). Met de hervormingen in de langdurige zorg streven we naar een goede balans tussen informele ondersteuning en zorg, wat mensen voor elkaar doen, en formele zorg en ondersteuning. Wanneer formele zorg nodig is, moet die beschikbaar zijn. Het is nadrukkelijk niet zo dat mantelzorgers en vrijwilligers verplicht voor lijfsgebonden zorg worden ingezet. Deze blijft ook vanaf 2015 in handen van mensen die daarvoor zijn gekwalificeerd en deze kunnen uitvoeren volgens professionele standaarden (Kamerstukken II, 2013–2014, 30 169, nr. 28.). Daarbij staat de veiligheid en gezondheid van de cliënt voorop. Het is niet acceptabel als mensen handelingen moeten verrichten waarvoor ze niet bekwaam zijn. De veiligheid en gezondheid van cliënten kunnen dan in het gedrang komen. Als cliënten klachten hebben, kunnen zij deze in eerste instantie melden bij de betreffende zorgaanbieder. Het is uiteindelijk aan de Inspectie om toe te zien op de kwaliteit van zorg door instellingen. De inzet van zorgverleners maakt onderdeel uit van deze kwaliteit. De Inspectie toetst of er sprake is van verantwoorde zorg door gekwalificeerde zorgverleners.

Per 1 oktober 2014 start het Interventieteam hervorming langdurige zorg. Een van de taken is het beperken van onnodige ontslagen. Hoe definieert de regering onnodige ontslagen? Kan de regering garanties geven dat er geen onnodige ontslagen zullen plaatsvinden? Hoe draag t het interventieteam hieraan bij?

In mijn brief van 25 juli jl. over de arbeidsmarkt in de zorg onderscheid ik de volgende groepen (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 282, nr. 199):

  • 1. Ontslagaanvragen die voortvloeien uit onzekerheid bij instellingen en hoger zijn dan strikt noodzakelijk.

  • 2. Ontslagen als gevolg van het verlies van een aanbestedingstraject.

  • 3. Ontslagen als gevolg van het verdwijnen of verplaatsen van zorgactiviteiten (beperking huishoudelijke hulp, verplaatsing van intramurale zorg naar extramurale zorg).

  • 4. Tijdelijke contractanten waarvan het dienstverband niet voortgezet wordt.

De eerste groep moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Het Interventieteam levert daarbij een belangrijke bijdrage door in actie te komen als het proces rond de inkoop van zorg en ondersteuning in de regio stokt. Daarnaast kan het interventieteam bij onenigheid tussen partijen een bemiddelende en adviserende rol spelen om de sociale gevolgen voor medewerkers te minimaliseren. Voor wat betreft de tweede groep is in de Wmo 2015 opgenomen dat continuïteit van zorg gewaarborgd moet worden. Het Interventieteam Hervorming Langdurige Zorg zal dan ook nadrukkelijk aandacht hebben voor het verloop van de gesprekken over de overname van personeel in geval van wisseling van zorgaanbieder. Voor alle groepen moet daarnaast alles in het werk gesteld worden om de gevolgen voor de betreffende werknemers terug te dringen. Relevante maatregelen daartoe zijn met name de sectorplannen, de aanvullende dienstverlening van het UWV en de extra middelen in het kader van de huishoudelijke hulp toelage (Zie ook: Kamerstukken II, 2014–2015, 29 282, nr. 205).

2.6 D66-fractie

Toegang tot zorg

De leden van de fractie van D66 merken op dat kort voor en ook na de stemming over dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer mede naar aanleiding van berichten in de media met de Tweede Kamer nog een schriftelijke uitwisseling is geweest over nog een aantal knelpunten. Nadien hebben ook andere belanghebbenden zich gewend tot de vaste Kamercommissie van VWS in de Eerste Kamer met hun zorgen en vragen over de wetstoepassing. Dit leidt tot de eerste vraag: zijn de veranderingen ten opzichte van elke specifieke zorgvragende groep in hun specifieke omstandigheden goed geborgd? Door de fragmentarische behandeling van het wetsvoorstel en ook door de aangenomen amendementen is het lastig het totale terrein goed te overzien. De leden van de D66-fractie hebben daarom behoefte aan een schematisch overzicht waarin alle specifieke zorgvragende doelgroepen worden genoemd met vermelding van het loket waar zij met hun vraag terecht kunnen, welke de dekking er is, hetzij onder de Wet langdurige zorg (Wlz), hetzij onder de Zorgverzekeringswet (Zvw), en hoe hun positie bij weigering van de gevraagde zorg is geregeld. Kan de regering een dergelijk overzicht geven?

Het terrein van de hervorming van de langdurige zorg is inderdaad breed. Ik heb zeker begrip voor de behoefte van deze leden aan overzicht. De wijzigingen die in het wetsvoorstel zijn aangebracht als gevolg van de amendementen zijn talrijk. Ik kom hierbij graag tegemoet aan de vraag van deze leden naar de «toedeling» van specifiek zorgvragende doelgroepen, maar plaats daarbij zeer nadrukkelijk een kanttekening. Het stelsel is niet ingedeeld naar doelgroep of aard van de beperking. De essentie van de hervorming is nu juist dat de aard van de zorg en/of ondersteuning persoonlijk is in de zin dat deze afhankelijk is van én de complexiteit van iemands zorgbehoefte (van zeer laag tot zeer hoog) én de weerbaarheid van iemand. Het is in die zin opgebouwd dat eerst een beroep wordt gedaan op wat mensen en hun sociale omgeving zelf kunnen. Is er geen sociaal netwerk of is de zorg te zwaar dan kan een beroep worden gedaan op de gemeenten en/of de zorgverzekeraar. Zij bieden in het kader van de Wmo 2015, Jeugdwet en de Zvw zorg en ondersteuning waarbij zij zo goed mogelijk rekening moeten houden met de specifieke zorg- en ondersteuningsvraag en zo veel mogelijk maatwerk moeten bieden. Wordt de zorgbehoefte zo zwaar, dat sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, dan borgt de Wlz, ongeacht de aard van de beperking, het recht op zorg. In onderstaand schema is, voor zover mogelijk, per specifiek zorgvragende doelgroep het van toepassing zijnde wettelijke kader weergegeven.

Specifieke groep/vormen van zorg

Domein(en)

Kortdurend verblijf (respijtzorg)

Jeugdwet en Wmo 2015. Voor mensen die een Wlz-indicatie hebben en thuis blijven wonen, is in de Wlz de aanspraak logeeropvang opgenomen.

Intensieve kindzorg

Zvw

Palliatief terminale zorg

Zvw

Wlz voor mensen met een Wlz-indicatie.

ADL-assistentie

Subsidieregeling op grond van de Wlz.

Eerstelijnsverblijf

Subsidieregeling op grond van de Wlz (tijdelijk) daarna Zvw.

Behandeling extramuraal

Voor verstandelijk gehandicapten 18-: Jeugdwet.

Somatiek, lg, en vg 18+: subsidieregeling op grond van de Wlz (tijdelijk) daarna Zvw.

Voor zintuiglijk gehandicapten: Zvw.

Zintuiglijk gehandicapten

Behandeling: Zvw

Begeleiding: Wmo 2015 of Jeugdwet.

Doventolkzorg: Wmo 2015.

Verstandelijke beperking en gedragsproblematiek

Wlz mits voldaan wordt aan toegangscriteria, anders:

Begeleiding vg in Jeugdwet en Wmo 2015.

Behandeling vg 18- in Jeugdwet.

Behandeling vg 18+ in subsidieregeling op grond van de Wlz (tijdelijk) daarna Zvw.

Autisme

Jeugdwet, Wmo 2015, Zvw

Licht Verstandelijke Beperking en gedragsproblematiek

18-: Jeugdwet

18+: Wlz

Niet aangeboren hersenletsel

Wmo 2015, evt. in combinatie met Zvw wanneer er sprake is van behandeling.

Wlz voor mensen met een Wlz-indicatie.

Psychiatrische aandoening met behandeling

18-: Jeugdwet

18+: Zvw en na drie jaar behandeling met verblijf overgang naar Wlz.

Psychiatrische aandoening zonder behandeling

18-: Jeugdwet

18+: Wmo 2015 (beschermd wonen)

Multiproblemgezinnen met intensieve thuisbegeleiding

Wmo 2015

Maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, zwerfjongeren

Wmo 2015

Inloop GGZ

Wmo 2015

Wlz-indiceerbaren (groep van 14.000 cliënten)

Wlz

Voor wat betreft de vraag hoe de positie van cliënten is geregeld bij weigering van de gevraagde zorg, merk ik het volgende op. Voor zover een beslissing wordt genomen door een bestuursorgaan zoals het CIZ of de gemeente, gelden de beginselen en waarborgen van de Algemene wet bestuursrecht. Een beslissing kan derhalve in bezwaar en beroep worden aangevochten. Oordeelt het CIZ dat iemand niet voldoet aan de voorwaarden voor Wlz-zorg, dan kan iemand zich per ommegaande melden bij de gemeente met een beroep op de Wmo 2015. Het domein van de Zorgverzekeringswet heeft een civielrechtelijk karakter. Is een verzekerde het niet eens met een beslissing van de zorgverzekeraar, dan kan deze zich wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Dit is een onafhankelijke en onpartijdige organisatie die tot doel heeft problemen op te lossen tussen een verzekerde en diens zorgverzekeraar. Dat kan door bemiddeling van de Ombudsman Zorgverzekeringen of door een bindende uitspraak van de Geschillencommissie Zorgverzekeringen.

Zo is bijvoorbeeld de afgelopen maand veel gesproken over de «vergeten groep» van 10.000 gehandicapte kinderen en volwassenen die thuis of in een gezinsvervangend tehuis wonen en voortdurend toezicht nodig hebben. De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennis genomen van het feit dat de zorg voor deze mensen alsnog onder de Wlz komt te vallen en hoopt dat de grote onzekerheid hieromtrent bij deze groep ouders en cliënten is weggenomen. Tegelijkertijd bestaat de zorg bij deze leden dat er specifieke doelgroepen naar voren zullen blijven komen die tussen wal en schip dreigen te vallen door implementatie van het voorliggend wetsvoorstel. Heeft de regering voldoende overzicht van alle (vergeten) doelgroepen en van de effecten van het beleid op die groepen? Kan de regering toezeggen dat er een (of meerdere) breed toegankelijk en voldoende kenbaar meldpunt ingericht wordt voor groepen die hier vragen over hebben en aan de alarmbel willen trekken?

De Wlz is onderdeel van de brede hervorming van de langdurige zorg. In het voorjaar heb ik met alle betrokken partijen werkafspraken gemaakt om de hervorming te begeleiden. Het hoofddoel van de werkafspraken is voorkomen dat mensen tussen wal en schip geraken. Er zijn diverse waarborgen vormgegeven om zo nodig snel te kunnen handelen. Al sinds het voorjaar van dit jaar komt elke twee weken een overleggroep (de «HLZ cockpit») bij elkaar waar signalen worden gedeeld. Daarnaast monitoren de cliëntenorganisaties de effecten van de hervorming op de cliënten; zij hebben daartoe o.a. meldpunten ingesteld. Deze en andere monitorinformatie komt in de cockpit aan de orde.

Daarenboven start medio oktober van dit jaar een tweetal oplossingsgerichte tafels waar specifiek aandacht is voor Wlz-implementatievragen. Ik zal één «werktafel Wlz» inrichten die zich richt op invoeringsvragen die leven bij zorgkantoren, zorgaanbieders en professionals. Met de cliënten ga ik op gelijke wijze in gesprek. Hierbij gaat de aandacht vooral naar de effecten voor cliënten. Ik zal hiervoor niet alleen vertegenwoordigers van budgethouders en cliëntenorganisaties uitnodigen maar bijvoorbeeld ook huisartsen, zorgaanbieders en de V&VN. Apart zal ik een gesprekstafel organiseren over trekkingsrechten. Zo houd ik «10 vingers aan de pols» inzake de implementatie, waarbij ik uiteraard breder dan alleen de Wlz zal kijken.

De leden van de D66-fractie hebben ook kennisgenomen van de zorgwekkende positie van mensen met een multiple-complexe en zware zorgvraag (mcz). Deze groep volwassenen en kinderen met een stapeling van met elkaar interfererende ernstige (verstandelijke) beperkingen zal onder de Wlz vallen, maar desalniettemin bestaan er veel zorgen over hun positie onder de nieuwe wet. Zo ontvangt deze groep in de huidige AWBZ zorg door middel van een zorgindicatie op maat, waardoor de zorg toegesneden op de persoon ingevuld kan worden. In de Wlz wordt dit echter vervangen door een zorgprofiel dat gebaseerd is op de «meest voorliggende beperking» en geen rekening houdt met andere beperkingen. De leden van de D66-fractie menen met de Tweede Kamer dat, wanneer iemand niet in één van de drie zorgprofielen uit de Wlz past, alleen een maatwerkprofiel de oplossing zou kunnen bieden. Zij vernemen van de regering graag hoe zij uitvoering zal geven aan motie-Bergkamp19 waarin de regering wordt verzocht om mogelijkheden te onderzoeken voor de vormgeving van een maatwerkprofiel voor de indicatiestelling door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Een ander punt van zorg voor deze groep is het persoonsgebonden budget (pgb) in de Wlz. In theorie is het pgb een volwaardige leveringsvorm van zorg naast de overige leveringsvormen. Desondanks hebben deze leden berichten ontvangen dat nog onvoldoende gewaarborgd zou zijn dat dat daadwerkelijk het geval is, voornamelijk vanwege het feit dat de pgb-tarieven in veel gevallen niet kostendekkend zullen zijn. Als voorbeeld wordt genoemd het pgb-tarief voor dagbesteding met intensieve verzorging en begeleiding voor mcz. Kan de regering toelichten hoe het pgb in de dagelijkse praktijk een gelijkwaardige leveringsvorm van zorg voor mcz gaat zijn? Tevens horen deze leden graag hoe in de uitvoering van de Wlz de zorgbehoevende mensen en niet de systemen centraal komen te staan, zodat de uitvoeringsregels van de Wlz beter aansluiten op de zorg voor deze cliënten met een multiple-complexe en zware zorgvraag en deze groep niet over het hoofd wordt gezien.

De leden van de D66-fractie geven aan dat, wanneer iemand niet in één van de drie zorgprofielen uit de Wlz past, alleen een maatwerkprofiel de oplossing zou kunnen bieden. Ik wil het misverstand wegnemen dat in 2015 sprake is van drie zorgprofielen. Voor 2015 zal het aantal zorgprofielen nagenoeg hetzelfde zijn als de huidige zorgzwaartepakketten. Het is het streven om daarna het aantal zorgprofielen te beperken. De ontwikkeling van de zorgprofielen dient gelijk op te gaan met de nadere uitwerking van de nieuwe bekostigingssytematiek. Het Zorginstituut zal de vormgeving van de zorgprofielen nader uitwerken, in samenwerking met het CIZ, VWS, de NZa, branche- en cliëntenorganisaties. In de nieuwe zorgprofielen zal de kennis en ervaring die in de afgelopen jaren over de langdurige zorg, zoals het verloop van bepaalde ziekten, is opgedaan, zo veel mogelijk worden meegenomen. Hierbij zal ook betrokken worden hoe het beste kan worden omgegaan met interfererende ernstige (verstandelijke) beperkingen.

De leden van de D66-fractie vragen een toelichting op de uitvoering van de aangenomen motie- Bergkamp (33 891 nr. 102) over onderzoek om vanaf 2016 een maatwerkprofiel voor de indicatiestelling bij het CIZ vorm te geven. Ik verwijs naar de uitvoerige algemene toelichting in het antwoord op de vragen van de SP-fractie over deze motie en de samenhang met het aangenomen amendement-Dik-Faber (33 891 nr. 150) waarin het mogelijk wordt gemaakt dat CIZ direct in het indicatiebesluit aangeeft dat het zorgkantoor de meerzorgprocedure start (zie pagina 39).

Net als in de AWBZ wordt onder de Wlz bij het bepalen van de hoogte van het pgb geen rekening gehouden met de kosten van verblijf. In die zin verandert er niets. Het pgb is onder de Wlz gelijk aan de zorgcomponent van het naturatarief dat voor een bepaald zorgprofiel/ZZP staat. De kapitaallasten, verblijfscomponent en component voor eten en drinken zijn daartoe uit het natura-tarief gehaald. Ook worden dezelfde maximale tarieven gehanteerd die budgethouders met hulpverleners kunnen afspreken. Wel komt het voor en zal het voorkomen, dat de aanbieder van dagbesteding de cliënt een tarief berekend waar ook bepaalde kosten van verblijf in zijn meegenomen terwijl daar geen rekening mee is gehouden in het vaststellen van de hoogte van pgb. Een budgethouder heeft de ruimte om te onderhandelen over tarieven, zeker met niet-professionele hulpverleners, en kan het dus (elders) compenseren. Of de budgethouder kan de dagbesteding, buiten het pgb, in natura laten verzorgen. Dat laatste komt mede hierom veelvuldig voor en is door de introductie van het mpt ook weer mogelijk gemaakt.

De samenleving is veranderd, maar de manier van organiseren van de langdurige zorg sloot daar niet meer bij aan. De samenleving heeft nu andere wensen als het gaat om de langdurige zorg; zo willen mensen zo lang mogelijk thuis, in de vertrouwde omgeving, blijven wonen. Hierdoor worden ook andere eisen gesteld aan de kwaliteit van de zorg. De Wlz biedt een nieuw kader voor de zorgverlening aan de meest kwetsbare cliënten. In de Wlz ligt de nadruk op zorg als onderdeel van het leven en welzijn van de cliënt en de cliënt en zijn naasten daarop zeggenschap te geven. Door het verzekerd pakket en de zorginhoudelijke toegangscriteria vast te leggen op wetsniveau krijgen cliënten meer rechtszekerheid. In de wet is er een volwaardige keuze tussen zorg met verblijf of zorg thuis. Dit wordt bereikt door het pgb, vpt en mpt als volwaardige leveringsvormen in de wet vast te leggen. Daarnaast is het wettelijk vastleggen van het recht op bespreking van het zorgplan een belangrijk instrument om te zorgen dat de (kwetsbare) cliënt centraal staat en niet het systeem.

In de Tweede Kamer is een aantal amendementen aangenomen die de positie van de cliënt en de zorgverlening ten goede komen. Zo wordt het recht op onafhankelijke cliëntondersteuning in de wet geborgd, dient de cliënt actief op de mogelijkheid van cliëntondersteuning te worden gewezen en is vastgelegd dat het verzekerde recht op zorg inhoudt dat de zorg op maat van de verzekerde is aangepast. Ook de amendementen die gaan over meerzorg, meerkosten, het leidend zijn van de wens van de cliënt bij mpt en vpt dragen bij aan het centraal stellen van de cliënt en niet het systeem.

In de Wlz gaat het om kwetsbare mensen met een zware zorgvraag, soms zelfs zeer complex vanwege een combinatie van beperkingen. Met de Wlz zoals die nu voorligt zijn er vele waarborgen dat voor deze mensen aandacht is en zij zelf voldoende mogelijkheden hebben hierop zelf regie te voeren. Niettemin heeft dit onderwerp bij de implementatie mijn volle aandacht. Zo ga ik in gesprek met zorgkantoren, zorgaanbieders en professionals over invoeringsvragen en ga ik ook in gesprek met de cliënten over hun signalen.

Naast de mensen in «vergeten groepen» zijn er ook cliënten die – ongewild – op de grens laveren tussen de verschillende zorgwetten. Zijn de scheidslijnen tussen de Wmo, de Wlz, de Zvw en de Jeugdwet wel écht voldoende afgebakend, zodat die afbakening ook in de praktijk werkbaar en helder is? Meer specifiek wijst de VSCA (Vereniging Samenwerkingsverband Chronische Ademhalingsondersteuning) in een brief20 op de situatie dat een deel van hun cliënten zorg ontvangt vanuit de Wlz en een ander deel uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de zorgverzekeringsaanspraak «verpleging en verzorging». Op grond van de Wmo is de gemeente verplicht om een passend maatwerkpakket op te stellen, maar kan dit ook aanbieden aan mensen die in potentie Wlz-indiceerbaar zijn wegens een zware zorgvraag. Kan een zorgverzekeraar in de situatie dat de verzorging buitenshuis zo omvattend is een cliënt doorverwijzen naar de Wlz, waardoor in feite dus een kans op «afwenteling» naar de Wlz bestaat? Ook de Raad van State heeft dit punt in haar advies aangestipt. De genoemde zorgaanspraak «verpleging en verzorging» is dan van groot belang voor het bepalen van de van toepassing zijnde wet, te weten de Wmo of de Wlz. Hoe beoordeelt de regering dergelijke gevallen in het licht van haar systeemverantwoordelijkheid? De leden van de fractie van D66 ontvangen ook op dit punt graag een reactie.

De Jeugdwet, de Wmo 2015, de Zvw en de Wlz kennen elk een eigen sturingsmechanisme, uitvoeringsmethodiek en informatiestroom en zijn vooral aanvullend op elkaar. Het is van groot belang dat burgers en cliënten weten waar zij met hun vraag naar zorg en ondersteuning terecht kunnen. Tevens is van belang dat afwenteling tussen domeinen wordt voorkomen en cliënten niet tussen wal en schip geraken. Om dit te bereiken voorzien genoemde stelselwetten in heldere aanspraken, een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling en onderling afbakening.

Gemeenten en zorgverzekeraars krijgen belangrijke, nieuwe verantwoordelijkheden toebedeeld. Gemeenten worden verantwoordelijk voor het treffen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Zorgverzekeraars krijgen nieuwe verantwoordelijkheden voor het verlenen lijfsgebonden zorg, gericht op genezing, behandeling en verpleging. Het bieden van maatschappelijke ondersteuning en genoemde vormen van zorg zijn voldoende onderscheidend. Dit neemt niet weg dat deze zorg en ondersteuning in veel gevallen samen gaan, op elkaar moeten zijn afgestemd en in samenhang moeten worden verleend. Gemeenten en zorgverzekeraars maken hiertoe praktische samenwerkingsafspraken. De afbakening tussen genoemde domeinen en de Wlz is helder nu de toegang tot de Wlz plaatsvindt op basis van geobjectiveerde, zorginhoudelijke criteria. Of er in een individueel geval aan de toelatingscriteria wordt voldaan, wordt bepaald door een onafhankelijke indicatiesteller, het CIZ.

De Wlz is in veel gevallen feitelijk voorliggend op de Wmo 2015 en Zvw wanneer een cliënt voldoet aan de toegangscriteria van de Wlz. Kort gezegd heeft de cliënt aanspraak op Wlz-zorg voor zover hij daar naar aard, inhoud en omvang redelijkerwijs op is aangewezen. Er gelden de volgende cumulatieve eisen:

de zorgbehoefte vloeit voort uit een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;

  • 1. de verzekerde behoeft permanent toezicht of voortdurende zorg in de nabijheid;

  • 2. de zorgbehoefte is blijvend, en

  • 3. het CIZ heeft in een op aanvraag van de verzekerde genomen indicatiebesluit vastgesteld dat aan de eerste 3 eisen is voldaan.

Cliënten die niet in aanmerking komen voor Wlz-zorg kunnen een beroep doen op de overige domeinen.

Het is mogelijk dat de situatie zich voordoet dat de zorgverzekeraar van mening is dat de cliënt in aanmerking kan komen voor de Wlz vanwege zijn of haar intensieve zorgvraag. Uiteindelijk bepaalt niet de zorgverzekeraar, maar het CIZ of iemand voldoet aan de criteria van de Wlz. Bepalend daarbij is de behoefte aan permanent toezicht of zorg die voortdurend in de nabijheid geleverd dient te worden. Voor de zorgverzekeraar bestaat geen grond om de zorgverlening te beëindigen, voordat het CIZ het recht op zorg op grond van de Wlz heeft vastgesteld. De Wlz-uitvoerder moet tevens een redelijke termijn worden geboden om in de zorg waarop deze cliënt is aangewezen te voorzien.

Ook de rol en positie van het zorgkantoor is een onderwerp van zorg. Ten eerste lezen deze leden in de Handelingen van de Tweede Kamer dat de zorgplicht in beginsel bij de zorgkantoren ligt, maar dat de Wlz-uitvoerders (de zorgverzekeraars) makkelijker rechtstreeks aanspreekbaar zijn in geval van discussies over de wijze waarop de zorgplicht wordt uitgeoefend. Ondanks de toelichting hierop door de Staatssecretaris tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer bestaat er bij deze leden nog enige onduidelijkheid over deze constructie en over de zorgplicht. Kan de regering deze toezichtconstructie van de Wlz-uitvoerder ten opzichte van het zorgkantoor verhelderen, daarbij de zorgplicht in ogenschouw nemend? Een tweede punt betreft de rol van de zorgkantoren bij de indicatiestelling voor zogenaamde «meerzorg». Bij de meerzorgregeling gaat het zorgkantoor de zorgvraag beoordelen. Waarom kiest de regering, ondanks herhaalde verzoeken uit vele kampen, er niet voor om de indicatiestelling hiervoor bij het onafhankelijke CIZ onder te brengen, waardoor de indicatiestelling tevens op een meer integrale wijze plaats zal vinden? In de Tweede Kamer is terecht opgemerkt dat vraagtekens kunnen worden gesteld bij de onafhankelijkheid van de zorgkantoren, die in theorie indicatiestellingen zouden kunnen beoordelen met in hun achterhoofd het eigen budget. Zou de regering nogmaals in kunnen gaan op dit vraagstuk? Tenslotte gaan de zorgkantoren op basis van de Wlz beoordelen of een modulair of volledig pakket thuis wordt toegekend en kunnen de zorgkantoren dat weigeren als de zorg niet verantwoord of doelmatig thuis kan worden geleverd. Op vragen of de zorgkantoren de expertise wel in huis hebben om te beoordelen wat verantwoord of doelmatig is heeft de Staatssecretaris geantwoord dat zorgkantoren inderdaad vaak terug zullen moeten vallen op de expertises van de zorgaanbieders. Verwacht de regering dat de zorgkantoren zich voldoende bewust zijn van (mogelijk) gebrek aan expertise op deze gebieden en verwacht zij dat ze tijdig aankloppen bij de zorgaanbieders voor assistentie, zodat deze besluiten wel overwogen tot stand komen en de cliënten gewaarborgd zijn van de juiste en passende zorg?

De Wlz-uitvoerder heeft op basis van deze wet een zorgplicht en is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan voor de bij hem ingeschreven verzekerden (tenzij het gaat om werkzaamheden die op basis van de wet aan andere rechtspersonen zijn opgedragen). Per regio wijst de Minister een Wlz-uitvoerder aan als zorgkantoor. De Wlz-uitvoerder kan zijn taken, de zorgplicht, uitbesteden aan een aldus aangewezen zorgkantoor. Indien die taak door Wlz-uitvoerders aan een zorgkantoor is uitbesteed, oefent dat zorgkantoor zijn taak op het gebied van de zorgplicht uit binnen de wettelijk kaders en binnen de door de Wlz-uitvoerder gestelde voorwaarden. Het zorgkantoor dat deze taken uitvoert in een bepaalde regio, is over deze taakuitoefening verantwoording verschuldigd aan alle Wlz-uitvoerders die verzekerden hebben in die regio. De Wlz-uitvoerder is uiteindelijk verantwoordelijk en aanspreekbaar over de wijze waarop zorgkantoren inhoud geven aan de aan hen uitbestede taak.

Zoals gezegd heeft de Wlz-uitvoerder een zorgplicht en is daarvoor verantwoordelijk tenzij de Wlz de werkzaamheden aan andere rechtspersonen heeft opgedragen. Met de werkzaamheden die aan andere rechtspersonen zijn opgedragen wordt gedoeld op de werkzaamheden die rechtstreeks aan zorgkantoren zijn opgedragen. De zorgkantoren hebben als eigen taak het verstrekken pgb’s en het zorgen voor de administratie daaromheen. Voor de uitoefening van deze taak zijn de verschillende zorgkantoren direct verantwoording verschuldigd aan de NZa. De NZa spreekt zorgkantoren rechtstreeks aan indien zij onderdelen van deze taak niet naar behoren uitvoeren.

Over meerzorg zijn door meerdere fracties vragen gesteld. De vragen zijn in onderlinge samenhang beantwoord op pagina 39.

In mijn brief van 22 september jl. aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 891, nr. 158) heb ik aangegeven dat ik in overleg met ZN na zal gaan hoe in 2015 een ingroeitraject kan worden vormgegeven dat er toe moet leiden dat uiterlijk 1 januari 2016 de uitvoering van het mpt volledig operationeel is. In 2015 zal het mpt (inclusief de combinatie met het pgb) nog worden vormgegeven volgens de huidige systematiek (in functies en klassen). In de huidige praktijk is het vooral de zorgaanbieder die aangeeft of zorgverlening verantwoord is. Dat zal in 2015 (maar ook in de jaren daarna) niet anders zijn. Formeel komt de beslissingsbevoegdheid daarover bij de zorgkantoren te liggen, die zich mede baseren op het oordeel van de zorgaanbieder. Ik verwacht dat het niet nodig is dat de zorgkantoren voor assistentie aan de bel trekken bij de zorgaanbieders. Zorgaanbieders hebben de plicht om aan het zorgkantoor te melden indien de zorg thuis niet langer verantwoord is. Samen met cliënt, zorgaanbieder en zorgkantoor moet dan worden gezocht naar een passende oplossing.

Ook willen de leden van de fractie van D66 graag een toelichting op de zorgvernieuwing. Particuliere initiatieven en innoverende woonvoorzieningen zijn voor de ontwikkeling van nieuwe initiatieven van grote waarde. Deze kunnen leiden tot meer maatwerk. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de regering aan dat cliënten door middel van het pgb zelf zorg kunnen inkopen bij een innovatieve woonvoorziening die aansluit bij de specifieke behoefte.21 De organisatie Ieder(in) heeft echter aan de alarmbel getrokken22 en aangegeven dat mensen met een pgb straks alleen gebruik mogen maken van een logeeropvang als die wordt aangeboden door een AWBZ-instelling. Dit zal tot gevolg hebben dat deze groep geen gebruik meer kan maken van particuliere initiatieven, zoals vele zorgboerderijen. Hoe rijmt de regering deze tegengestelde berichten met elkaar? Graag krijgen de leden van deze fractie hierop een reactie.

Met het pgb kan zorg overal en altijd ingekocht worden waardoor er ruimte is voor innovatieve wijzen van zorgverlening. De door Ieder(in) genoemde logeeropvang bevat een verblijfscomponent. Immers de budgethouder verblijft op een andere locatie waardoor de betreffende hulpverlener of aanbieder naast kosten voor zorg ook kosten voor verblijf maakt. Om aan de bezwaren van Ieder(in) en Per Saldo tegemoet te komen wil ik in het Blz opnemen dat de verblijfscomponent (het feitelijke logeren) alleen betaald mag worden met het pgb als het logeren plaatsvindt bij een toegelaten instelling. Organisaties zoals zorgboerderijen die een logeeropvang organiseren kunnen ook een toelating aanvragen in het kader van de Wet Toelating Zorginstellingen. Dit is een relatief eenvoudige aangelegenheid voor de betrokken instellingen. Het is niet nodig dat de instelling of het zorginitiatief daarna een contract afsluit met het zorgkantoor om de logeeropvang te betalen uit het pgb. Als een budgethouder ervoor kiest om te logeren bij een niet toegelaten instelling dan zijn de verblijfskosten voor eigen rekening, de zorg kan wel uit het pgb betaald worden.

Met de nieuwe eis dat logeren alleen mag bij een toegelaten instelling wil ik bereiken dat de ruimte blijft bestaan om bij logeren gebruik te maken van innovatieve woonvoorzieningen en er duidelijkheid ontstaat over het kwalitatief aanwenden van zorggeld voor respijtzorg. Dit laatste vanwege de discussies die in het verleden zijn ontstaan over bijvoorbeeld reizen naar het buitenland of een weekend weg waarbij ook de verblijfkosten werden gefinancierd uit het pgb.

Tevens horen de leden van de D66-fractie graag waarom de leveringsvorm modulair pakket thuis (mpt) gemaximeerd is. De Staatssecretaris heeft in de Tweede Kamer gezegd dat hij het van belang acht dat iedereen een leveringsvorm van zorg kan kiezen op grond van wens en noodzaak, en niet op grond van het feit dat het ene stukje wat meer budgetrecht heeft dan het andere. Maar waarom, zo vragen deze leden, heeft de regering dan toch het mpt gemaximeerd? Is deze leveringsvorm zo wel bruikbaar in de praktijk? Graag ontvangen deze leden een verheldering op dit punt. En hoe beoordeelt de regering het bericht van de zorgverzekeraars dat zij het mpt naar alle waarschijnlijkheid niet operationeel krijgen per 2015?

De prijs van het mpt is, evenals die van alle andere leveringsvormen, gemaximeerd. De bekostiging van de zorgcomponent van het mpt en het pgb is afgeleid van de kosten van de zorgcomponent zoals die bij een bepaald zorgprofiel/zzp gelden. Daarmee worden mpt, vpt en zzp in de bekostigng van de zorgcomponent gelijk behandeld. Aanvullend hierop kan zowel bij zzp, vpt als mpt sprake zijn van meerzorg indien het zorgprofiel niet passend is. In bepaalde omstandigheden wordt een uitzondering gemaakt op het uitgangspunt dat zorg thuis niet duurder mag zijn dan zorg in een instelling. Daarmee wordt voorkomen dat kinderen, jongvolwassenen en mensen in andere specifieke situaties verplicht in een intramurale instelling moeten gaan verblijven omdat hun zorg thuis duurder is dan verblijf in een instelling. In 2015 zal het mpt (inclusief de combinatie met het pgb) nog worden vormgegeven volgens de huidige systematiek (in functies en klassen). In de huidige praktijk zijn er ongeveer 40.000 mensen die een zzp-indicatie hebben, maar de zorg geleverd krijgen in de vorm van functies en klassen. Daarmee is voor mij aangetoond dat deze leveringsvorm (ook nu al) bruikbaar is. Cliënten die ondanks hun zzp-indicatie thuis blijven wonen en zorg ontvangen in functies en klassen nemen gemiddeld genomen minder zorg af dan ze in een instelling zouden ontvangen. Dit komt doordat ze – vaak mogelijk gemaakt door ondersteuning van mantelzorgers, partners en anderen – zelf kunnen voorzien in een deel van de behoefte aan zorg en ondersteuning. Doordat de bekostiging van de zorg in het mpt wordt gelijkgesteld met de omvang van de zorg in een instelling verwacht ik dat deze leveringsvorm zeker bruikbaar is in de praktijk. Gezamenlijk met alle betrokken partijen heb ik vastgesteld dat 2015 moet worden gezien als een transitiejaar, waarin veel van betrokken partijen zal worden gevraagd. Het is dan ook van belang om de invoering samen nauwlettend te volgen en daarover heb ik ook afspraken gemaakt. In mijn brief van 22 september jl. aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 891, nr. 158) heb ik aangegeven dat ik in overleg met ZN na zal gaan hoe in 2015 een ingroeitraject kan worden vormgegeven dat er toe moet leiden dat uiterlijk 1 januari 2016 de uitvoering van het mpt volledig operationeel is. Zoals gemeld zal in 2015 het mpt de zelfde vorm krijgen als in de huidige systematiek (in functies en klassen).

Regeldruk en administratieve lasten

De volgende vraag borduurt in feite verder op de vernieuwing en verbetering van de (langdurige) zorg. Minder bureaucratie en minder regeldichtheid zal de uitvoering van de wetgeving betreffende de langdurige zorg naar de mening van deze leden alleen maar ten goede komen. Momenteel staat in het voorliggend wetsvoorstel dat het zorgplan twee keer per jaar dient te worden geëvalueerd. Ieder(in) geeft aan dat dat een onnodige bureaucratische werking kan hebben, vanwege het feit dat vaak kan worden volstaan met één evaluatie per jaar. Wanneer de wet bepaalt dat minimaal éénmaal per jaar (en zo nodig vaker) dient te worden geëvalueerd kan dat enige regeldruk verminderen. Hoe kijkt de regering tegen dit voorstel aan? Graag ontvangen de leden van D66-fractie een toelichting hierop. Ook op het gebied van de zogenaamde regeldichtheid is nog terrein te winnen, zo menen deze leden. De aanvraagprocedure van het pgb en de voorbereiding van het modulair pakket thuis (mpt) betekenen in de praktijk enorme hoofdbrekende en ingewikkelde administratieve procedures. De leden van de D66-fractie verwachten dat dit alleen maar ten koste van goede en toegankelijke zorg kan gaan. Kan de regering ingaan op de maatregelen die hij wil nemen om de regeldichtheid van het wetsvoorstel te verminderen?

In dit verband wijs ik erop dat in de langdurige zorg inmiddels niet zozeer het opstellen van een zorgplan een aandachtspunt is, maar met name het cyclisch werken met het zorgplan. Ervan uitgaande dat het zorgplan de doelen van de zorg beschrijft, en ook hoe die doelen bereikt gaan worden, is het naar mijn mening geen blijk van overdreven bureaucratie om twee maal per jaar met de betrokken disciplines te praten over de vraag of de gestelde doelen dichterbij zijn gekomen en over de vraag of de zorgverlening nog aansluit bij het leven en de wensen van een cliënt. Dat gebeurt ook in andere onderdelen van publieke dienstverlening en is juist bij deze doelgroep opportuun. Dat draagt enorm bij aan het op gang brengen van een methodische en systematische werkwijze en verhoogt op die manier de kwaliteit van zorg. Het gaat hier immers om kwetsbare mensen met een complexe zorgvraag. Wanneer er in de situatie van een cliënt helemaal niets is veranderd, is dat ook goed om vast te stellen. De evaluatie hoeft dan niet onnodig ingewikkeld te worden gemaakt. Met betrekking tot het inzichtelijk maken van de regeldrukeffecten wijst de regering op het onderzoeksrapport dat in april 2014 naar de Tweede Kamer is verzonden (Kamerstukken II 2013–2014, 30 597, nr. 431) en waarbij gekeken is welke effecten voor de regeldruk de hervorming van de langdurige zorg met zich meebrengt. De conclusies hierbij is dat de regeldruk vermindert. Ook wijst de regering ook nog op een onderzoek naar het reduceren van de administratieve lasten in het proces van de inkoop van langdurige zorg, waarover de Tweede Kamer in januari 2014 een rapport met een begeleidende brief heeft ontvangen (Kamerstukken II 2013–2014, 29 515, nr. 351). Daarmee is uitvoering gegeven aan de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Van Dijk c.s. (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 515, nr. 356). De verbetervoorstellen uit het rapport zijn ingebracht in de besprekingen ter voorbereiding van de inkoop van intramurale langdurige zorg voor het jaar 2015. Tot slot is recentelijk afgesproken met de heer Rinnooy Kan, in zijn rol als voorzitter van de «Agenda voor de zorg», dat de regering als onderdeel van de hervormingsagenda samen met de leden van de «Agenda voor de zorg» tot een concrete aanpak zal komen om de regeldruk te verminderen. De Tweede Kamer zal daar nader over worden geïnformeerd.

Voor cliënten die kiezen voor een mpt of pgb, geldt dat zij hebben aangeven (een deel van) de regie over hun eigen zorg te willen voeren. Bij het voeren van deze eigen regie horen iets meer administratieve lasten dan bij intramurale zorg, waarbij de zorgverlener vrijwel alles overneemt van de cliënt. Het kabinet vindt het waarborgen van goede en doelmatige zorg van groot belang; het gaat immers binnen de Wlz om een kwetsbare doelgroep. Ook is enige mate van controle en verantwoording noodzakelijk vanwege voorkomen en opsporen van misbruik en fraude. Uit de aanpak van pgb-fraude mag geconcludeerd worden dat de controle en verantwoording beperkt en/of onvoldoende waren vormgegeven. Dat houdt echter niet in dat de controle en verantwoording door moeten slaan.

De regering zal zich te allen tijde inspannen om samen met de zorgkantoren/wlz-uitvoerders continue te blijven zoeken naar een goede balans tussen enerzijds administratieve lasten en anderzijds de beoordeling of zorg in de thuissituatie op een verantwoorde manier plaats vindt of kan vinden alsmede dat geen sprake is of zal zijn van misbruik of fraude. Dat geldt voor het mpt, dat verder vorm wordt gegeven het komend jaar en dit jaar werkt via de huidige systematiek met functies en klassen. Dat geldt ook voor het pgb, dat bovendien komend jaar in de vorm van trekkingsrecht beschikbaar komt. Trekkingsrecht betekent dat het geld niet meer op eigen rekening komt en hulpverleners worden uitbetaald door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in opdracht van de budgethouder. Voordat de SVB uitbetaalt is elke overeenkomst tussen budgethouder en hulpverlener goedgekeurd door zorgkantoor en SVB. De controles verschuiven daarmee naar de voorkant. Dat betekent aan de voorkant meer werk, maar dat betaalt zich uit in minder verantwoording tussentijds en achteraf. De Tweede Kamer heeft mij bovendien verzocht Actal een onderzoek te laten uitvoeren naar de administratieve last in het pgb. Aan dit verzoek kom ik tegemoet.

Gegevensuitwisseling

Deze leden hebben ook een vraag over de privacy van de cliënt en het beroepsgeheim van de arts. In de Tweede Kamer is al meermalen gesproken over het te gemakkelijk opvragen van hele medische dossiers en de verplichting in de wet om gegevens uit te wisselen tussen zorgaanbieders, de Wlz-uitvoerder, het CIZ en het CAK (Centraal Administratie Kantoor). Ook de Raad van State heeft zich kritisch uitgelaten over het onderwerp en de leden van de D66-fractie hebben met instemming gelezen dat veel van de opmerkingen van de Raad omtrent de verwerking van persoonsgegevens zijn overgenomen door de regering. Toch bestaan er nog zorgen bij deze leden met betrekking tot deze kwestie. Ook de KNMG (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst) en de LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging) hebben recentelijk wederom in een brief aangegeven dat de privacy van de patiënt en het beroepsgeheim van de arts onder druk staat. Hoewel zij aangeven dat de rechten en plichten van patiënt en arts door het amendement-Van Dijk/Bergkamp aan de «voordeur» nu goed zijn gewaarborgd, doordat gegevens alleen verstrekt mogen worden met toestemming van de cliënt en de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad, is datzelfde niet het geval bij de «achterdeur». Het CIZ kan gegevens, die vallen onder het medisch beroepsgeheim, zonder toestemming van de patiënt delen met andere instanties waar ook mensen werkzaam zijn zonder medisch beroepsgeheim. De leden van de fractie van D66 delen deze zorgen. Graag vernemen zij welke instanties cliëntgegevens in handen kunnen krijgen van het CIZ. Is de regering voornemens te voorzien in aanvullende waarborgen ten aanzien van de bescherming van het medisch beroepsgeheim en in het verlengde daarvan de privacy en gezondheid van de patiënt?

De artikelen 9.1.2 en 9.1.3 geven aan het CIZ gedetailleerde grondslagen voor gegevensverstrekking aan andere instanties. Het kan hierbij ook gaan om gegevens betreffende de gezondheid. Bij deze gegevensuitwisselingen is sprake van doelbinding: alleen indien het noodzakelijk is voor de in de Wlz genoemde doelen mogen de genoemde partijen gegevens uitwisselen. Artikel 9.1.2 van het wetsvoorstel regelt de gegevensuitwisseling van de ketenpartijen in de Wlz. Deze partijen zijn betrokken bij de primaire processen van de Wlz. Het is het CIZ hierdoor toegestaan om het indicatiebesluit aan de Wlz-uitvoerder van de verzekerde te sturen. De Wlz-uitvoerder kan zijn zorgplicht jegens de verzekerde alleen waarmaken indien hij over deze gegevens beschikt. Indien de verzekerde daartoe toestemming verleent, kan het CIZ het indicatiebesluit bovendien ook aan een zorgaanbieder zenden. Hierdoor kan de zorgplanbespreking en aansluitend de zorgverlening spoedig na de indicatiestelling starten. Omdat deze gegevensuitwisseling tussen het CIZ en de aanbieder echter niet noodzakelijk is in het licht van de doelen die beschreven zijn in de Wlz, wordt hier dus vereist dat de verzekerde toestemming verleent. Artikel 9.1.3. van het wetsvoorstel regelt de gegevensuitwisseling tussen de ketenpartijen en enkele partijen buiten de Wlz-keten. Het gaat hierbij echter alleen om mogelijke verstrekkingen aan in dat artikel genoemde instanties: de zorgverzekeraar (als uitvoerder van de Zvw), het Zorginstituut en de Sociale verzekeringsbank of de gemeente. Deze gegevensuitwisselingen zijn alleen mogelijk voor zover dat noodzakelijk is om een beperkt aantal doelen te bereiken, eveneens genoemd in artikel 9.1.3. Het CIZ zal overigens aan de gemeente alleen laten weten dat de verzekerde een indicatiebesluit heeft gekregen dat hem recht geeft op Wlz-zorg. Deze informatie heeft de gemeente nodig om binnen haar bevoegdheden van de Wmo 2015 de voorzieningen af te stemmen op de Wlz-zorg of bepaalde voorzieningen te kunnen weigeren. Indien de gemeente ook andere gegevens over de gezondheid van de verzekerde wil hebben, zal de verzekerde daartoe toestemming moeten verlenen. Het wetsvoorstel voorziet aldus, in lijn met onder andere het advies van het College Bescherming Persoonsgegevens, in een specifieke regeling voor gegevensuitwisseling, waarbij duidelijk wordt bepaald welke instanties met elkaar gegevens mogen wisselen en met welk doel. Doordat daarbij een noodzakelijkheidvereiste geldt en op de medewerkers van deze instanties geheimhoudingsplichten rusten, ben ik van mening dat er geen reden is om in verdere waarborgen te voorzien.

Seniorenhuisvesting

Deze leden hebben tevens vragen ten aanzien van de huisvesting voor senioren. De (langdurige) zorgsector is en wordt ingrijpend herzien. Ook op het gebied van de combinatie wonen en zorg doen zich grote veranderingen voor. In een rapport van de Kamer van Koophandel is aangetoond dat, zoals bekend en verwacht, de vraag naar passende woningen toeneemt door de vergrijzing.23 Het rapport noemt onderzoek dat heeft geconcludeerd dat er op landelijk niveau een tekort bestaat in passende huisvesting voor senioren en dat dit tekort de komende decennia snel toeneemt, waarbij als uitgangspunt is genomen dat er voldoende substitutiemogelijkheden zijn voor lichte intramurale en zwaardere intramurale zorgplaatsen enerzijds en woningen voor Verzorgd wonen anderzijds. Hoewel de vraag naar huisvesting in de categorie intramuraal licht weg valt, stijgt de vraag snel in de categorie intramuraal zwaar, zo stelt het onderzoek. Door de vergrijzing en het scheiden van wonen en zorg stijgt de vraag naar Verzorgd Wonen en Geschikt Wonen in rap tempo. De toenemende vraag naar passende huisvesting voor senioren vraagt om investeringen in de komende decennia. Ook komt de verantwoordelijkheid voor voldoende zorg en ondersteuning meer lokaal te liggen door de decentralisaties. Graag ontvangen de leden van de D66-fractie een toelichting op de gevolgen van de Wlz voor het gebied van seniorenhuisvesting. Kan de regering de fractie informeren op welke manier zij de zorg, ondersteuning en huisvesting voor ouderen op een goede en zorgvuldige wijze gaat organiseren? Welke rol ziet de regering weggelegd voor innovaties en samenwerking op het gebied van wonen en zorg voor ouderen?

In de brief «Transitieagenda langer zelfstandig wonen» (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 847, nr. 121) ben ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst uitvoerig ingegaan op de huisvesting voor mensen met beperkingen. Vanaf 1980 zien we al dat er minder ouderen in een verzorgings- of verpleeghuis wonen. Met de extramuralisering van zzp 1–3 is bij deze trend aangesloten. De Wlz heeft geen directe gevolgen voor de seniorenhuisvesting; de toegang tot de Wlz sluit aan bij de grens van zzp 3. Door de vergrijzing en de extramuralisering neemt het aantal mensen dat met een beperking thuis wil blijven wonen toe. De hervorming van de langdurige zorg is erop gericht om mensen hierbij te ondersteunen en daarom wordt de zorg dichter bij de mensen georganiseerd. Door wijkverpleging bij de Zvw onder te brengen wordt de eerste lijn versterkt en komt bijvoorbeeld een betere verbinding tussen huisartsen en wijkverpleegkundigen tot stand. Hierdoor kunnen mensen met chronische ziekten en beperkingen beter worden gevolgd. Met de decentralisatie van begeleiding en dagbesteding wordt het ook beter mogelijk om mensen maatwerk aan te bieden om te zorgen voor welzijn en het voorkomen van eenzaamheid.

Voor een deel is het ook een ontwikkeltraject. Zorgaanbieders zullen nieuwe arrangementen tot stand willen brengen; hierbij kan bijvoorbeeld de gemeente een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van eenzaamheid en het geven van dagbesteding. Om de samenwerking op het regionale niveau te ondersteunen en te stimuleren worden er regionale overleggen georganiseerd. Met deze regionale overleggen kunnen partijen bijvoorbeeld met elkaar in gesprek gaan over toekomstige vraag en aanbod ten aanzien van wonen en zorg. Een belangrijke rol bij de innovaties is ook weggelegd voor private partijen; mensen hebben nog een beperkt zicht op de mogelijkheden van domotica en allerlei producten die een verblijf thuis met beperkingen eenvoudiger kunnen maken. Het gaat er hierbij ook om dat mensen zich er tijdig van bewust zijn dat ze later in het leven kunnen worden geconfronteerd met beperkingen, zodat op het moment dat zij verbouwen hier al rekening mee houden.

Toekomstig beleid en financiële aspecten

Dan lezen de leden van de fractie van D66 dat de regering, na de voltooiing van de transitie van AWBZ naar Wlz mogelijkheden gaat onderzoeken voor het op termijn, «in de tweede fase», risicodragend overhevelen van de ouderenzorg naar de Zvw en het onderbrengen van gehandicaptenzorg in «een ander domein». Als de Wlz zich van volksverzekering naar voorzieningenstelsel zou ontwikkelen zou dat principiële vragen doen rijzen. De leden van de D66-fractie horen graag wat de visie van de regering op deze ontwikkeling is. Kan zij tevens toelichten wanneer naar haar mening de zogenaamde eerste fase is afgerond? Deelt de regering de mening van deze leden dat de invoering van deze wet pas het begin zou zijn, en dat er nog veel tijd over heen zal gaan voordat de gehele machine goed functioneert en alle zorgbehoevenden passende en goede zorg ontvangen? Wat is de kijk van de regering op deze genoemde eerste en tweede termijn? Ziet de regering de Wlz als een tussenwet? Graag ontvangen deze leden een verduidelijking op dit gebied.

De regering wil benadrukken dat zij de Wlz niet ziet als een tussenwet, maar als een zelfstandige wet waarmee de noodzakelijke en wenselijke herziening van de langdurige zorg tot stand komt.

De wet beoogt de langdurige zorg voor de cliënt beter te maken, de mogelijkheden om langer thuis te blijven te vergroten en de beheersbaarheid uit de AWBZ te behouden en op punten te verbeteren. De meerwaarde van de Wlz ten opzichte van de AWBZ bestaat uit vijf pijlers: een wettelijk recht op intensieve zorg; een wettelijke verankering van het pgb en het vpt; een duidelijker verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, de Wlz-uitvoerders en de zorgkantoren; meer ruimte voor de professionals in de zorg door het duidelijke onderscheid tussen de indicatie en het zorgplan; en tot slot, ruimte voor innovatie en experimenten doordat er een experimenteerartikel in de wet is opgenomen.

De regering vindt dat er ook na de stap die met de invoering van de Wlz wordt gezet, moet worden gekeken naar mogelijkheden om de doelmatigheid verder te verbeteren. Andere uitvoeringsmodellen voor de gehandicaptenzorg en ouderenzorg behoren daarbij tot de mogelijkheden. De regering merkt op dat er op dit moment nog geen sprake is van een specifiek toekomstbeeld. Als de transitie van AWBZ naar Wlz voltooid is, komt er ruimte om de mogelijke verbeteringen die in de tweede fase kunnen plaatsvinden te onderzoeken. De regering heeft geen tijdpad bepaald voor fase twee. Leidend zijn de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om over te kunnen gaan naar een andere uitvoeringsstructuur. Besluitvorming over fase twee is pas aan de orde als aan die voorwaarden wordt voldaan.

Op dit moment ligt de prioriteit bij het zo goed mogelijk implementeren van alle transities. Het streven van de regering is dat bij implementatie van de Wlz cliënten direct passende en goede zorg ontvangen. De regering let daarbij op signalen uit het veld en zal ingrijpen om problemen op te lossen of hindernissen weg te nemen waar dat kan en nodig is. Het is het doel van de regering – om in de taal van D66 te spreken – dat de «machine» geen jaren nodig heeft om goed te functioneren. Hoewel 2015 nog in het teken zal staan van de implementatie van alle hervormingen, zijn alle voorbereidingen van de regering en veldpartijen erop gericht dat zorgbehoevenden ook in 2015 passende en goede zorg zullen ontvangen en dat hier geen tijd voor overheen hoeft te gaan.

De leden van de D66-fractie vragen de regering ook om een nadere uiteenzetting op het gebied van de bekostiging. Is voor de overheveling van de medisch georiënteerde persoonlijke verzorging voldoende budget beschikbaar voor de zorgverzekeraars? Wat is het te verwachten gevolg voor de premieheffing, zowel wat betreft de premie voor de zorgverzekeringspolis en de inkomens gerelateerde zorgbijdrage als de werknemersbijdrage voor de AWBZ wanneer deze verandert in Wlz? Daarnaast heeft de Staatssecretaris in de Tweede Kamer gezegd dat hij over de bekostiging in de toekomst een open debat wil voeren en alternatieven voor het huidige aanbodgerichte bekostigingssysteem wil onderzoeken. Deze leden vernemen graag hoe de regering, met de door haar beoogde inwerkingtreding van 1 januari 2015 in het achterhoofd, dit onderzoek en open debat over de bekostiging – een fundamenteel onderdeel van de Wlz – wil vormgeven en op welke termijn dat gaat gebeuren.

Het kabinet gaat er vooralsnog van uit dat de geraamde kosten van de zorg die naar de Zvw wordt overgeheveld correct zijn. Indien zorgverzekeraars een andere inschatting maken van de uitgaven aan de overgehevelde zorg dan het Ministerie van VWS, dan kunnen zij dit opvangen uit hun financiële buffers, uit uitgavenmeevallers elders of via de nominale premie die zij vragen. Het veranderen van de AWBZ in de Wlz heeft op zichzelf geen gevolgen voor de premieheffing. De premies veranderen weliswaar door de overheveling van zorguitgaven van de AWBZ naar de Zvw en gemeenten, maar deze overhevelingen vinden niet hun beslag in de Wlz. Deze overhevelingen zijn vastgelegd in de reeds behandelde en aangenomen Wmo 2015, in de Jeugdwet en in het besluit zorgpakket Zvw 2015. De premiegevolgen van de overhevelingen worden toegelicht in het Financieel Beeld Zorg in de begroting van het Ministerie van VWS voor 2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XVI, nr. 2, paragraaf 4.3, bladzijde 182–191).

In reactie op de motie-Van Dijk c.s. (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 891, nr. 106) heb ik aangegeven een plan van aanpak voor zorgvernieuwing op te stellen. Over een aantal van de in deze motie genoemde onderwerpen heb ik reeds brieven aan de Tweede Kamer gestuurd (bijvoorbeeld de innovatiebrief, de arbeidsmarktbrief en de kwaliteitsbrief). De zaken die in deze motie zijn genoemd als onderdeel van de zorgvernieuwingsagenda zal ik in samenhang bezien. Dat betekent ook dat ik met betrokken partijen (vertegenwoordigingen van cliënten, professionals, zorgverzekeraars en aanbieders) op korte termijn een verkenning zal starten naar de uitgangspunten en doelstellingen van zorgvernieuwing. Alternatieven voor de huidige wijze van bekostiging, die overigens niet sec is gebaseerd op de Wlz, zullen daarin worden meegenomen. Op basis van deze verkenning verwacht ik de gevraagde zorgvernieuwingsagenda voor de zomer van 2015 naar de Tweede Kamer toe te kunnen sturen. Ondertussen zal ik voortgaan met het uitvoeren van de voornemens uit de eerder gestuurde brieven.

2.7 GroenLinks-fractie

Invoering

Wat zou volgens de regering een wenselijke invoeringstermijn zijn die de veldpartijen en betrokken zorggebruikers in staat zouden stellen zich adequaat voor te bereiden op de nieuwe situatie? Indien dat langer is dan de enkele maand die nu waarschijnlijk nog resteert, waarom is die invoeringstermijn hier dan niet gerespecteerd, bijvoorbeeld door dit wetsvoorstel eerder aan te bieden of de invoeringsdatum naar achteren te schuiven, zo willen de leden van de fractie van GroenLinks graag weten. Geeft de gefaseerde invoering van de transformatie-aspecten, zoals verwoord in de brief aan de Tweede Kamer van 27 juni24 niet aan dat het niet realistisch is per 1 januari 2015 het stelsel Wlz werkelijk om te vormen? Hoe kijkt de regering terug op haar brief aan de Tweede Kamer van 24 maart 2014 waarin zij schrijft: «Ook voor de Wlz en de AMvB Wlz – die grotendeels volgen uit de Wmo 2015 en het gewijzigd Besluit Zorgverzekeringen – is het hoogst wenselijk dat deze voor het zomerreces van dit jaar gepubliceerd zijn in het Staatsblad»?25 Hoe staan de verzekeraars, die zich eerder uitspraken voor uitstel, momenteel tegenover de voorgestelde invoeringstermen? Kan het veld deze aanpassing er ook nog bij hebben nu alle zeilen moeten worden bijgezet om de andere decentralisaties goed te accommoderen?

De regering acht de geplande invoeringsdatum van 1 januari 2015 haalbaar en verantwoord, omdat vanaf begin 2014 met alle bij de uitvoering betrokken partijen (NZa, Zorginstituut Nederland, ZN, CAK, CIZ, ActiZ, VGN, GGZ-Nederland en BTN) de voorbereidingen zijn gestart en op verzoek van partijen tijdig de condities voor de uitvoering zijn verduidelijkt. Gezamenlijk is ook geconstateerd dat een verantwoorde invoering van de Wlz op 1 januari 2015 alleen mogelijk is bij een geleidelijke omslag in de uitvoeringspraktijk. Gelet op deze keuze biedt een eventueel uitstel van de Wlz geen voordelen, maar biedt invoering in 2015 wel mogelijkheden om de gewenste verbeteringen al in te zetten. Het meest wenselijke scenario is, zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 24 maart jl., in een vroegtijdig stadium duidelijkheid over het wettelijk regime in 2015. Toen duidelijk werd dat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wlz pas na het zomerreces kan worden afgerond, zijn in overleg met de uitvoering van betrokken partijen de condities voor 2015 verhelderd. Ik verwijs hiervoor naar de brief aan de Tweede Kamer van 27 juni jl. (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 891, nr. 13). Door deze verheldering konden partijen hun voorbereidingen voor 2015, zoals de zorginkoop, voortzetten. In een brief van 9 september jl. heeft ZN gewezen op een aantal zaken die een zorgvuldige invoering van de Wlz in 2015 in de weg zouden kunnen staan. Over deze brief is met ZN constructief overleg gevoerd. Dit overleg heeft ertoe geleid dat gezamenlijk aanvullende afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van de Wlz in 2015. Op basis hiervan is gezamenlijk geconstateerd dat de Wlz in 2015 verantwoord is in te voeren. Voor de uitkomsten van dit overleg verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 22 september jl. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2014–2015, 33 891, nr. 158).

De regering hanteert als terugvaloptie bij eventueel niet tijdig aannemen van de Wlz een voorlopige regeling om te voorkomen dat per 1 januari 2015 overlappingen of kloven ontstaan. Behelst deze terugvaloptie enkel formele aanpassingen om genoemde overlappingen of kloven te voorkomen, of grijpt zij ook reeds vooruit op materiële wijzigingen die in de Wlz voorzien zijn?

In de brief van 27 juni 2014 (Kamerstukken II, 2014–2014, 33 891. nr. 13) is ingegaan op de gefaseerde invoering van de Wlz vanaf 1 januari 2015. Daarbij is aangegeven dat in 2015 geen wezenlijke veranderingen in bekostiging van zorg (zzp-bekostiging), de regionale zorgkantoorindeling (32 zorgkantoorregio’s), de AZR-registratie en de zorginkoop zouden plaatsvinden. In de brief is ook ingegaan op wat intussen de terugvaloptie is gaan heten voor het geval de Wlz onverhoopt niet op 1 januari 2015 in werking zou kunnen treden. In die terugvaloptie zouden natuurlijk de AWBZ-amvb’s (het Besluit zorgaanspraken, het Zorgindicatiebesluit en het Bijdragebesluit zorg) alsnog in zuiver technische zin worden aangepast in verband met de reeds geaccordeerde overhevelingen naar de Zvw en de decentralisaties naar gemeenten, wat de leden van de fractie van GroenLinks aanduiden als formele aanpassingen om overlappingen of kloven te voorkomen. Daarnaast zouden echter de AWBZ-amvb’s, uiteraard met inachtneming van de wettelijke (delegatie)bepalingen van de AWBZ, ook worden aangepast om de versmalde AWBZ en het wetsvoorstel Wlz, op voor de uitvoering essentiële onderdelen, te stroomlijnen, d.w.z. inhoudelijk zó aan te passen dat de Wlz-situatie zoveel mogelijk zou worden benaderd: aangepaste zorgaanspraken (inclusief schrap zzp 3), regeling van leveringsvormen volledig en modulair pakket thuis, omzetten van aanspraak op ADL en extramurale behandeling (behalve voor zintuiglijk gehandicapten) naar subsidie, wijziging van indicatiestelling (zorgprofielen, geen indicatiemeldingen meer, indicatie voor onbepaalde tijd) en aanpassing van eigen bijdragen in verband met het modulair pakket.

Toegang tot zorg

De noodkreet die in de laatste weken geklonken heeft inzake de zorg voor 10.000 mensen met een zeer zware beperking die extramurale zorg ontvangen, heeft er toe geleid dat zij nu alsnog onder de Wlz zullen vallen. Hoe beoordeelt de regering het gegeven dat zij op 9 september jl.26 aan de Tweede Kamer schreef dat zij onder de Wmo zouden vallen, dat amendement-Keijzer27 ter zake op 24 september28 door de regering werd ontraden en successievelijk door de Tweede Kamer verworpen, en dat de regering op 9 oktober29 een brief schreef dat deze groep toch onder het overgangsrecht Wlz zal kunnen vallen? Deelt de regering de taxatie van deze leden dat dit gerommel grote onzekerheid veroorzaakt bij kwetsbare groepen in de samenleving en afbreuk doet aan het vertrouwen dat mensen in de overheid zouden moeten kunnen hebben?

Een van de uitgangspunten van de hervorming van de langdurige zorg is dat cliënten die geen verblijfsindicatie hebben voor hun zorg terecht kunnen bij de Wmo 2015, de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet. Cliënten die zijn aangewezen op permanent toezicht en zorg 24 uur per dag in de nabijheid komen in aanmerking voor de Wlz-zorg. In de brief van 27 juni jl. is aangegeven dat een uitzondering gemaakt zal worden voor cliënten die nu qua zorgzwaarte zijn aangewezen op verblijf, maar vanwege zogenoemde «enige ondoelmatigheid» een indicatie voor extramurale zorg hebben, vanaf 1 januari 2015 toegang kunnen krijgen tot zorg op grond de Wlz (Kamerstukken II, 2014–2014, 33 891. nr. 13). Bij Tweede nota van wijziging op de Wlz is extra overgangsrecht opgenomen voor nader te bepalen groepen cliënten. Voorzien was dat het hier om een relatief kleine groep kinderen zou gaan, maar gaandeweg is gebleken dat de groep cliënten die zeer waarschijnlijk een Wlz-profiel heeft, in omvang groter was. Er is de noodzakelijke tijd genomen om te bezien of voor degenen die daadwerkelijk een Wlz-profiel hebben, een zorgvuldige maar gefaseerde overgang naar de Wlz mogelijk was zonder toepassing van het extra overgangsrecht. Tijdens de wetsbehandeling is aangegeven welke randvoorwaarden daarvoor, vanuit perspectief van de cliënten, wenselijk zouden zijn. Om hierop niet vooruit te lopen is de Tweede Kamer gevraagd om enige tijd om een gezamenlijke analyse uit te voeren, vandaar dat het amendement op dat moment is ontraden. Mede op basis van de bevindingen van de werkgroep is gekomen tot nadere besluitvorming, waarover beide Kamers zijn geïnformeerd. Gesteld kan worden dat bij de besluitvorming een voor cliënten soepele overgang naar de Wlz steeds voorop stond. De gemaakte keuzes geven de cliënt nu duidelijkheid.

Hoewel de leden van de GroenLinks-fractie de koerswijziging van de regering ten aanzien van deze 10.000 mensen inhoudelijk steunen, vragen zij hoe dit wetstechnisch wordt gerepareerd nu het amendement ter zake (op grond van het advies van de regering) is verworpen. Daarnaast willen zij weten wat de financiële consequenties zijn voor gemeenten als het budget van deze groep uit de Wmo wordt overgeheveld naar de Wlz. Acht de regering het een toonbeeld van goed bestuur om tot het laatste moment de budgetten van gemeenten te blijven wijzigen? Hoe kunnen gemeenten hun beleid ontwikkelen als het «haastige spoed»-beleid van de rijksoverheid ertoe leidt dat de sturingsinformatie steeds verandert? Is de regering bereid om deze consequentie van de zeer late ontwikkeling van het wetsvoorstel voor haar eigen rekening te nemen en af te zien van de met de overheveling gepaard gaande korting op het budget Wmo?

In de tweede nota van wijziging was reeds een mogelijkheid gecreëerd om cliënten met een extramurale indicatie toegang te geven tot de Wlz. Daarvoor was geen wijziging van het wetsvoorstel meer noodzakelijk, evenmin is een reparatie aan de orde. Op grond van artikel 11.1.1, zesde lid, zal namelijk per ministeriële regeling de doelgroep worden aangewezen die met een extramurale AWBZ-indicatie kan kiezen voor zorg vanuit de Wlz. Op dit moment is deze ministeriële regeling in voorbereiding. De regeling zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.

In de binnenkort te versturen kaderbrief over het macro-budget van de langdurige zorg in 2015 worden de budgettaire consequenties toegelicht.

Leden van de Tweede Kamer hebben aangedrongen op het direct tot de Wlz toegang geven van de gehele groep van 14.000. Met de beslissing om hiertoe over te gaan is de regering toegemoet gekomen aan de uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer. Ook veldpartijen hebben hierop zeer positief gereageerd. Onvermijdelijk gevolg hiervan is echter dat verrekening plaatsvindt van vrijvallende ruimte bij gemeenten en verzekeraars. In goed overleg met partijen zal worden nagegaan op welke wijze deze verrekening in het voorjaar het best kan plaatsvinden.

Welke andere groepen of individuen kunnen nog tussen wal en schip raken en welk vangnet of reparatie-instrument heeft de regering daarvoor voorzien? Wordt de omzetting naar de Wlz ook onder de bevoegdheden gebracht van de Transitiecommissie Sociaal Domein of is hier een andere vorm gekozen om invulling te geven aan de regierol en stelselverantwoordelijkheid van de rijksoverheid?

Mijn beeld is dat alle betrokken partijen (de cliëntenorganisaties, de zorgaanbieders, de zorgkantoren, het CIZ en anderen) zich maximaal inzetten om de noodzakelijke zorg voor cliënten die zijn aangewezen op de Wlz te borgen. Door de inzet van al deze partijen en hun onderlinge samenwerking is een zo veel mogelijk vloeiende overgang van AWBZ naar Wlz mogelijk.

De Wlz is onderdeel van de brede hervorming van de langdurige zorg. In het voorjaar heb ik met alle betrokken partijen werkafspraken gemaakt om de hervorming te begeleiden. Het hoofddoel van de werkafspraken is voorkomen dat mensen tussen wal en schip belanden. Er zijn diverse waarborgen vormgegeven om zo nodig snel te kunnen handelen. Al sinds het voorjaar van dit jaar komt elke twee weken een overleggroep (de «HLZ cockpit») bij elkaar waar signalen worden gedeeld. Daarnaast monitoren de cliëntenorganisaties de effecten van de hervorming op de cliënten; zij hebben daartoe o.a. meldpunten ingesteld. Deze en andere monitorinformatie komt in de cockpit aan de orde. Voorts zijn er in alle Wmo-regio’s Secretarissen ingesteld om partijen in de regio te ondersteunen bij de transitie. Ook zijn er interventieteams ingericht, o.a. op het gebied van wonen (o.l.v. de heer Norder) en de transitie (o.l.v. de heer Terpstra). Daarenboven start medio oktober van dit jaar een tweetal oplossingsgerichte tafels waar specifiek aandacht is voor Wlz-implementatievragen. Ik zal één «werktafel Wlz» inrichten die zich richt op invoeringsvragen die leven bij zorgkantoren, zorgaanbieders en professionals. Met de cliënten ga ik op gelijke wijze in gesprek. Hierbij gaat de aandacht vooral naar de effecten voor cliënten. Ik zal hiervoor niet alleen vertegenwoordigers van budgethouders en cliëntenorganisaties uitnodigen maar bijvoorbeeld ook huisartsen, zorgaanbieders en de V&VN. De veranderingen vragen veel inspanningen van veel partijen. Ik constateer dat er een grote bereidheid is om deze veranderingen door te voeren. Door middel van bovengenoemde monitoring en samenwerking wordt geborgd dat eventuele knelpunten in de uitvoering snel zijn op te lossen.

Zorggebruikers kunnen kiezen tussen verschillende opties, waaronder zorg in natura (vpt, mpt) of pgb. Klopt de interpretatie van deze leden dat de keuze van de zorggebruiker daarbij leidend is en dat het zorgkantoor enkel toetst op formele criteria als de opstelling van het zorgplan? Of heeft het zorgkantoor ook materieel invloed op de invulling van het zorgplan? Anders gezegd: is de vrije keuze voor een pgb gegarandeerd? Wat gebeurt er als het plafond voor het inzetten van pgb’s is bereikt en hoe wordt dan deze vrije keuze van de zorggebruiker gerealiseerd? Heeft in dit kader de werkwijze van uitbetaling via trekkingsrechten implicaties voor de rechten en de keuzevrijheid van de pgb-houder of is het enkel een administratieve structuur? En waarom vindt de indicatiestelling bij de meerzorgregeling plaats door het zorgkantoor en niet door het CIZ, waarmee de onafhankelijkheid van de indicatiestelling meer geborgd zou zijn?

De vrije keuze voor een pgb (en mpt) is gegarandeerd door de wettelijke verankering. Aan toekenning van het pgb waren en zijn echter wel voorwaarden verbonden. Ten eerste voorwaarden zoals het feit dat het verplicht is een budgetplan op te stellen. Ook zijn de algemene voorwaarden zoals die aan elke subsidie conform de Algemene Wet Bestuursrecht zijn verbonden van toepassing. Verder beoordeelt het zorgkantoor of er daadwerkelijk sprake is van eigen regie, of een budgethouder in staat is om hulpverleners aan te sturen en of op hoofdlijnen er sprake is van doelmatige en kwalitatief goede zorg. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan, dan kan het zorgkantoor op dat moment het pgb weigeren. Omdat in de Wlz sprake is van zeer kwetsbare mensen (zoals dementerenden en verstandelijk gehandicapten) zal het geregeld het geval zijn dat de eigen regie ontbreekt. Een vertegenwoordiger kan dan het pgb namens de budgethouder beheren. Cliënten met specifieke zorgprofielen zullen verplicht een vertegenwoordiger moeten hebben omdat per definitie geen sprake zal zijn van eigen regie. Het is mogelijk om bij lagere regelgeving ook eisen aan deze vertegenwoordiger te stellen. Dit is mede ingegeven door het feit dat vaak de vertegenwoordiger (een individu of organisatie) gebruik of misbruik maakt van (het pgb van) een kwetsbare budgethouder.

In het verleden bestond de mogelijkheid om een pgb-stop af te kondigen als het totale pgb-kader zou worden overschreden en er geen financiële ruimte was om het kader op te hogen. Dat gebeurt zeer zelden en is in 2010 voor het laatst toegepast. In theorie is voor de beheersbaarheid van het budgettaire kader van de Wlz een pgb-stop mogelijk, echter omdat er tussen de kaders voor zorg in natura en pgb geschoven kan worden ligt het niet in de rede dat een pgb-stop wordt ingesteld indien nog middelen voor zorg in natura beschikbaar zijn.

Het trekkingsrecht heeft geen enkele invloed op het wel/niet toekennen van een pgb. Als eenmaal een pgb in de vorm van trekkingsrecht is toegekend, geldt wel de eis dat een budgethouder met elke hulpverlener een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving opstelt. Deze moeten door zorgkantoor (zorginhoudelijk) en SVB (arbeidsrechtelijk) worden goedgekeurd voordat een budgethouder aan de SVB de opdracht kan geven een hulpverlener uit te betalen. Er is een aantal zaken uitgesloten waaraan het pgb kan worden besteed. Het zorgkantoor doet de zorginhoudelijke controle nu aan het eind van het budgetjaar. De niet toegestane zorg was dan al geleverd en betaald. Met de invoering van trekkingsrecht verschuift de controle op de inkoop van rechtmatige zorg naar de voorkant.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de indicatiestelling bij de meerzorgregeling. Bij de meerzorgregeling hebben zowel het CIZ als het zorgkantoor een rol. Hier past zowel een toelichting op het aangenomen amendement-Dik-Faber c.s. (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 891 nr. 150) als op de aangenomen motie-Bergkamp (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 891 nr. 102). Het amendement-Dik-Faber c.s. beoogt te regelen dat het CIZ, indien iemand niet past binnen het zorgprofiel, direct in het indicatiebesluit aangeeft dat het zorgkantoor de meerzorgprocedure moet starten. De motie van het lid Bergkamp gaat in op onderzoek om vanaf 2016 een maatwerkprofiel voor de indicatiestelling bij het CIZ vorm te geven. Ik verwijs naar de uitvoerige algemene toelichting in het antwoord op de vragen van de SP-fractie voor de uitwerking van dit amendement en de motie (zie pagina 39).

In de memorie van toelichting schrijft de regering op p. 43: «Het voornemen is om een bruto pgb uit te keren en de cliënt vanwege onder meer kostenbewustzijn en remmende werking zelf de eigen bijdragen te laten betalen. Nu wordt de eigen bijdrage van tevoren ingehouden en krijgt een cliënt een netto pgb. Dit voornemen behoeft verdere uitwerking en voor het pgb zal daarmee nog moeten worden bekeken wat de adequate wijze van het vaststellen en heffen van een eigen bijdrage wordt.» Deze leden vragen of dit voornemen inmiddels is uitgewerkt. Waar kunnen zorggebruikers met een pgb op rekenen in 2015?

In 2015 wordt het pgb in de Wlz inderdaad bruto verleend. Voor de pgb-houder geldt de zogenoemde lage intramurale eigen bijdrage. De lage intramurale eigen bijdrage in 2015 bedraagt ten minste € 158,60 en niet meer dan € 832,60 per maand. De hoogte is afhankelijk van inkomen, vermogen, leeftijd en gezinsamenstelling. Hierop wordt voor de pgb-houder standaard € 136 per maand in mindering gebracht. Voor lage inkomens zal de eigen bijdrage bij een pgb dus ongeveer uitkomen op € 23 per maand. De betaling van de eigen bijdrage vindt plaats door middel van een maandelijkse inning door het CAK.

Zoals recent op schrijnende wijze via de media is bekend geworden, kunnen zorggebruikers die opteren voor zorg met verblijf in zorginstellingen worden geconfronteerd met gedwongen verhuizing door opheffing of samenvoeging van de zorginstelling. Op welke wijze zijn hierin de rechten van zorggebruikers gewaarborgd, die immers gegeven het karakter van «zorg met verblijf» niet alleen zorg maar ook verblijf genieten? In welke zin is hierin sprake van analogie met de bescherming van huurders?

Cliënten die met een verblijfsindicatie in een instelling verblijven houden recht op verblijf in een instelling. Dat is vanaf het begin altijd het uitgangspunt geweest bij het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten heeft betrekking op nieuwe cliënten. Indien een instelling besluit om een locatie te sluiten omdat deze onvoldoende voldoet aan veranderende wensen van deze tijd en de veranderende wensen van mensen om langer thuis te blijven wonen, kan dat betekenen dat de huidige bewoners van de instelling moeten verhuizen naar een andere plek. Zij blijven echter recht houden op een plek in een instelling, maar dat kan op een andere locatie zijn. Het is van belang dat in dat geval in goed overleg met de cliënt wordt gezocht naar een passend alternatief. Net als bij huurbescherming houdt betrokkene dus het recht op verblijf.

De transitie in de zorg van formele naar informele zorg roept bij deze leden de vraag op wat er wordt gedaan om mantelzorgers te ondersteunen. Klopt het dat de gevolgde denkrichting – zelfs bij de formulering van «gebruikelijke zorg» – is dat de overheid die mensen helpt die geen hulp uit hun sociale netwerk kunnen ontvangen? Is dat dan niet een perverse prikkel die ertoe leidt dat mensen er belang bij zullen (denken te) hebben om de mogelijke bijdrage uit dat netwerk te minimaliseren? Op welke wijze wordt er ingezet om steun uit het netwerk te faciliteren? Volgens de memorie van toelichting (p. 12) speelt het netwerk geen rol bij het bepalen van de toegang tot de Wlz, maar alleen bij de invulling van het zorgplan. Aangezien daar de zorg concreet wordt gemaakt, is het netwerk toch wel degelijk een factor bij het bepalen van de te leveren zorg?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering de denkrichting volgt, dat die mensen worden geholpen die geen hulp uit hun sociale netwerk kunnen ontvangen, waardoor mensen er (denken) belang bij (te) hebben de mogelijke bijdrage uit dat netwerk te minimaliseren. Ik kan de leden van de fractie van GroenLinks antwoorden dat dit niet de gevolgde denkrichting is. De regering gaat namelijk uit van een ander vertrekpunt: de toegang tot de Wlz hangt niet samen met het sociale netwerk. De toegangscriteria zijn zorginhoudelijk en volledig verbonden aan de cliënt (uitgezonderd de gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen). In de Wlz gaat het om mensen met een behoefte aan zorg die dusdanig omvangrijk en zwaar is, dat deze niet (langer) van de omgeving hoeft te worden gevraagd. De vraag of de cliënt hulp uit het sociale netwerk kan ontvangen, komt inderdaad in de zorgplanbespreking aan de orde, maar niet vanuit oogpunt van vervanging van zorg door zorgprofessionals. Betrokkenheid van mantelzorgers bij de zorg en ondersteuning kan namelijk de kwaliteit van leven van de cliënt bevorderen. Mantelzorg komt in aanvulling op, nooit in plaats van professionele zorg. Mantelzorg is dan ook niet verplicht, maar wordt verleend op basis van de relatie tussen de mensen die het betreft. Tijdens de zorgplanbespreking kan worden afgesproken hoe familie en naasten samen met de zorgverleners een integraal hulp- en ondersteuningspakket vormgeven.

Het is zaak dat in de samenwerking tussen formele en informele zorg goed rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en de (ondersteunings)behoefte van de mantelzorger. De ondersteuning van de mantelzorger vindt plaats op basis van de Wlz. Bij de (periodieke) bespreking van het zorgplan moet dan ook aandacht worden besteed aan de mantelzorger, waarbij de inzet er tijdig op moet zijn gericht dat zorg- en ondersteuningstaken de draagkracht van de mantelzorger niet overschrijden. Voor Wlz-gerechtigden die thuis wonen, kan respijtzorg worden afgesproken als onderdeel van het zorgplan bij de leveringsvorm vpt, het mpt, dan wel als onderdeel van het budgetplan bij het pgb. Zo zal een Wlz-gerechtigde die thuis woont met bijvoorbeeld zijn partner of ouders en een vpt, mpt of pgb heeft, af en toe (een dag of een week) in een Wlz-toegelaten instelling kunnen logeren. Dat kan nodig zijn om de mantelzorger even te verlichten. Ook zal een Wlz-gerechtigde kortstondig in een instelling kunnen worden opgenomen als de mantelzorger tijdelijk niet in staat is om dezelfde hoeveelheid mantelzorg te verlenen. Naast de ondersteuning vanuit de Wlz kan de mantelzorger van een Wlz-gerechtigde als ingezetene van een gemeente ook gebruik maken van daar bestaande algemene voorzieningen.

De memorie van toelichting vermeldt dat de anticumulatieregeling voor de eigen bijdrage vervalt omdat het niet mogelijk is tegelijk gebruik te maken van Wlz en Wmo. Om dezelfde reden blijft er wel een anticumulatieregeling voor partners bestaan. Kan de regering uitleggen of en hoe deze anticumulatieregeling functioneert in gezinnen waarin verschillende gezinsleden (bijvoorbeeld kinderen) zorg ontvangen die onder verschillende wetten met een eigen bijdrage-regime vallen?

Binnen een gezin kan samenloop voorkomen, bijvoorbeeld een van de partners verblijft in een Wlz-instelling en de andere in beschermd wonen of ontvangt een andere maatwerkvoorziening, een pgb, mpt of vpt. Ten einde ongewenste culminatie van eigen bijdragen te voorkomen, is geregeld dat als er binnen een gezin de inkomens- en vermogensafhankelijk gemaximeerde eigen bijdrage voor Wlz verblijf en/of voor beschermd wonen betaald wordt, er geen eigen bijdrage voor extramurale zorg of een maatwerkvoorziening Wmo 2015, anders dan beschermd wonen, betaald hoeft te worden. Is er binnen gezin slechts sprake van een mpt én een maatwerkvoorziening Wmo 2015, anders dan beschermd wonen, dan geldt net als nu voor het gezin één inkomen- en vermogensafhankelijk maximum en wordt er dus niet meer opgelegd aan eigen bijdragen dan dat inkomens- en vermogensafhankelijke maximum.

Kan de regering toelichten waarom woningaanpassing of verhuizing voor meerderjarigen niet wordt gedekt onder de Wlz? Als het de bedoeling is dat mensen langer thuis blijven wonen en daar ook door middel van vpt of pgb de benodigde zorg voor kunnen ontvangen, ligt het dan niet in de rede om ook woningaanpassingen of verhuizingen die dit mogelijk maken te vergoeden en zo te faciliteren dat mensen niet gedwongen zijn tot de duurdere keuze van zorg met verblijf?

Tijdens de plenaire behandeling van de Wmo 2015 in de Tweede Kamer heb ik toegezegd dat op grond van de Wlz ook woningaanpassingen voor verzekerden van achttien jaar of ouder vergoed kunnen worden per 2016. Dit is geregeld in de tweede nota van wijziging op de Wlz. In 2015 worden woningaanpassingen en verhuizingen voor cliënten met een Wlz-indicatie om praktische redenen van uitvoeringstechnische aard, nog door gemeenten verstrekt en blijft deze vorm van ondersteuning dus beschikbaar

Toekomstig beleid

De regering schetst als toekomstbeeld dat ouderenzorg zou kunnen worden ondergebracht bij de Zvw. Hoewel dat nu nog niet aan de orde is, vragen de leden van deze fractie hoe dit toekomstbeeld zich verhoudt tot de kerngedachte dat het bij de Zvw primair om op herstel gerichte zorg gaat en bij de Wlz niet. Is de regering van oordeel dat deze ouderenzorg naar haar aard past bij de kerngedachte van de Zvw? Deelt zij de mening van deze leden dat de vaak zware ouderenzorg feitelijk onverzekerbaar is en om die reden niet in een private verzekering dient te vallen? Wat zouden de consequenties zijn van deze eventuele overheveling voor de betaalbaarheid van het Zvw-stelsel? Ligt het in de rede dat dat gerepareerd zal gaan worden door verhoging van de zorgpremie of verkleining van het pakket? Is de regering van zins met een fundamentele analyse op dit punt te komen alvorens een dergelijk toekomstbeeld te propageren?

De regering vindt dat er ook na de invoering van de Wlz moet worden gekeken naar mogelijkheden om de zorg verder te verbeteren. Daarbij heeft de regering de overheveling van de ouderenzorg naar de Zvw als mogelijk toekomstbeeld geschetst. Zoals in hoofdstuk vijftien van de memorie van toelichting is aangegeven acht ook de regering de wijze van financiering van de Zvw een aandachtspunt indien in budgettair opzicht omvangrijke delen van de zware langdurige zorg zouden worden overgeheveld naar de Zvw. Zoals aangegeven zal een beslissing over overheveling van (delen van) zorg niet voor 2017 worden genomen. De regering doet dan ook geen uitspraken over hoe de consequenties van de overheveling voor de betaalbaarheid zullen zijn of dienen te worden gecompenseerd.

Gegevensuitwisseling

In de wetsbehandeling heeft aandacht voor privacy-aspecten ertoe geleid dat expliciete toestemming van de patiënt nodig is voor de uitwisseling van gezondheidsgegevens tussen zorgverlener en CIZ vanwege de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het medisch beroepsgeheim. Is daarmee definitief geborgd dat het CIZ deze gezondheidsgegevens alleen mag gebruiken voor het beoordelen van een beroep op de Wlz en niet mag uitwisselen met gemeente, zorgkantoor, GAK, SVB en andere partijen?

Dat is niet het geval. Het CIZ kan op grond van de artikelen 9.1.2 en 9.1.3 gegevens van de verzekerde, ook betreffende de gezondheid, verstrekken aan een van de andere ketenpartijen binnen de Wlz (de Wlz-uitvoerder, het CAK, of zorgaanbieder), of met genoemde partijen buiten de Wlz-keten. Het gaat hier echter om gegevensuitwisselingen die alleen voor in de wet omschreven doelen mogen plaatsvinden en alleen voor zover ze noodzakelijk zijn om die doelen te bereiken. Hierdoor kan de zorgverzekeraar in het kader van de uitvoering van de Zvw beschikken over gegevens betreffende de gezondheid van de verzekerde die noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van de Zvw-zorg en Wlz-zorg en het voorkomen van dubbele verstrekkingen. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het indicatiebesluit of het gegeven dat de zorgverlening van de Wlz is gestart. Als de gegevens niet noodzakelijk zijn voor een in artikel 9.1.3, eerst lid, genoemd doel, is gegevensverstrekking door het CIZ niet zonder toestemming van de verzekerde mogelijk. Het CIZ kan ook de gemeente informeren over het feit dat een bepaalde inwoner van die gemeenten een recht kan doen gelden op Wlz-zorg omdat aan die verzekerde een indictiebesluit is afgegeven. In dit geval mag het CIZ dus alleen «dat-informatie» aan de gemeente verstrekken. Ik wil graag nogmaals benadrukken dat het onderhavige wetsvoorstel ten opzichte van de huidige AWBZ veel specifieker bepaalt in welke gevallen gegevensuitwisseling kan plaatsvinden. Ik ben daarom van mening dat het wetsvoorstel de positie van de verzekerde op dit punt versterkt.

2.8 ChristenUnie-fractie

Toegang tot zorg

Het kan op de instemming van de leden van de ChristenUnie-fractie rekenen dat de regering met dit wetsvoorstel de autonomie en keuzevrijheid van de patiënt tracht te vergroten. Hoe is dat in dit wetsvoorstel gewaarborgd voor cliënten die niet of verminderd in staat zijn eigen regie te voeren? Hoe wordt in dergelijke gevallen het belang van de patiënt in de wet geborgd? En welke waarborgen zijn er voor de betrokkenheid van familieleden en mantelzorgers? Hoe is dit in het bijzonder voor de zorgplanbespreking geregeld?

Een van de centrale thema’s in de Wlz is het versterken van de eigen regie van cliënten. Dat geldt ook wanneer iemand die regie uit zichzelf minder kan voeren. Juist voor hen is in het wetsvoorstel de cliëntondersteuning geïntroduceerd, met als doel de stem van de cliënt beter tot zijn recht te laten komen. Dat is expliciet aan de orde bij de zorgplanbespreking. Hoewel ik in overleg met de zorgkantoren en de cliëntenorganisaties nog nader kom te spreken over de invulling van deze functie, kan ik al wel aangeven het van belang te vinden dat het er niet om gaat de regie over te nemen, maar daar samen met de cliënt invulling aan te geven. Via methodes als shared decision making is daar al veel ervaring mee opgedaan. Vanzelfsprekend zijn er ook veel cliënten die kunnen terugvallen op een naaste om met hen, of namens hen, beslissingen te nemen. Zij treden op als vertegenwoordiger, onder meer bij de zorgplanbespreking.

De regering heeft een oplossing gevonden voor wat wel de «vergeten groep» is genoemd en verwijst daarnaar in de brief aan de Eerste Kamer van 9 oktober 2014. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn daar blij mee. Is te verwachten dat er nog meer groepen of personen zijn voor wie het mogelijk onwenselijke gevolgen heeft om via de Wmo 2015 zorg te ontvangen? Wat betekent de brief van 9 oktober 2014 over de «vergeten groep» voor de financiële positie van gemeenten? Welke gemeenten hebben binnen de Wmo 2015 al zorg ingekocht voor deze groep? Verwacht de regering financiële schade als gevolg daarvan? Hoe wordt omgegaan met de gemeenten die dit betreft?

Met de groep van 14.000 zijn naar huidig inzicht alle cliënten met een extramurale indicatie en Wlz-profiel getraceerd die op voorhand zijn te herkennen. Het is echter niet uitgesloten dat er nog andere cliënten zijn met een extramurale indicatie die denken te voldoen aan de Wlz-criteria. Het kan zijn dat ook zij er belang bij zouden kunnen hebben als de samenhangende zorg met het daarbij noodzakelijke toezicht vanuit een domein kan worden geleverd. In dat geval kunnen zij een aanvraag doen voor Wlz-zorg. Zoals aangekondigd in mijn brief van 7 oktober betekent het aanpassen van het budgettaire kader van de Wlz een verschuiving van middelen waarbij de vermindering van budgetten voor gemeenten en verzekeraars wordt gevolgd door minder cliënten die een beroep doen op de Wmo 2015, Jeugdwet en Zvw.

In de binnenkort te versturen kaderbrief over het macro-budget van de langdurige zorg in 2015 worden de budgettaire consequenties toegelicht.

Met de VNG en een aantal gemeenten vindt tevens overleg plaats over de juridische en/of financiële consequenties voor reeds afgesloten contracten. Er wordt gezamenlijk opgetrokken om niet alleen de cliënten, maar ook gemeenten en aanbieders te informeren. Het Rijk zal gemeenten maximaal faciliteren om de gevolgen te kunnen opvangen.

Veel gestelde vragen en nadere informatie zijn momenteel al beschikbaar op www.hoeverandertmijnzorg.nl, www.invoeringwmo.nl en de site van de VNG. Er is ook een informatiepunt ingesteld over het Wlz-overgangsrecht van Per Saldo en Ieder(in) dat zowel telefonisch als per mail bereikbaar is. Ik zal in de decembercirculaire van het Gemeentefonds gemeenten nader informeren over de wijze waarop de bijstelling van het budget voor gemeenten volgend jaar zal plaatsvinden.

Voorts hebben deze leden een enkele vraag over de meerzorg in de Wlz. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer is hierover een amendement aangenomen30 dat regelt dat wanneer een cliënt niet in een bepaald kostenprofiel past, het CIZ direct in het indicatiebesluit kan aangeven dat het zorgkantoor de meerzorgprocedure start. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de status zal worden van deze beslissing van het CIZ ten opzichte van het zorgkantoor. Is het mogelijk dat het zorgkantoor hiervan afwijkt of bezwaar aantekent? Wie heeft hier het laatste woord? En wat is de status van de meerzorg voor de cliënt? Kan deze bijvoorbeeld bezwaar aantekenen tegen het CIZ-besluit géén meerzorgprocedure te adviseren aan het zorgkantoor? Kan de regering ook ingaan op de financiële dekking van de meerzorg, onder meer in verband met het pgb-budgetplafond in dit wetsvoorstel? Kan het zo zijn dat een cliënt met een zeer zware zorgvraag op een gegeven moment zijn of haar meerzorg verliest als gevolg van het bereiken van een budgetplafond?

Door meerdere fracties zijn vragen gesteld over meerzorg. Voor het antwoord op de vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie verwijs ik naar de uitvoerige algemene toelichting in het antwoord op de vragen van de SP-fractie (zie pagina 73).

Bij het berekenen van het budgetplafond onder de Wlz, dat binnenkort aan de Tweede Kamer bekend wordt gemaakt, is rekening gehouden met het budget van bestaande budgethouders die straks onder de Wlz komen, inclusief hun meerzorg. Daarnaast wordt bij het berekenen van het budgetplafond op basis van ervaringen in de afgelopen jaren geraamd wie met welke zorgvraag een beroep zal doen op het pgb. Het is niet mogelijk dat een bestaande budgethouder zijn of haar pgb en/of meerzorg verliest vanwege het bereiken van het budgetplafond. Een pgb-stop voor nieuwe cliënten blijft theoretisch wel tot de mogelijkheden behoren, maar omdat er in de Wlz tussen de kaders voor zorg in natura en pgb geschoven kan worden ligt het niet in de rede dat een pgb-stop wordt ingesteld indien nog middelen voor zorg in natura beschikbaar zijn.

Bij de bespreking van dit wetsvoorstel zegt de regering te verwachten dat er in 2015 280.000 mensen in de Wlz zullen zitten, een aantal dat naar verwachting van de regering op termijn zal dalen tot 200.000 mensen. Klopt dat aantal nog na de recente bijstellingen van de reikwijdte van de wet? De regering wijst voor de onderbouwing van deze verwachte daling naar de demografie. Zijn er nog andere redenen voor de daling? Zo nee, kan de regering de demografische onderbouwing daarbij aangeven?

Rond de behandeling van het wetsvoorstel was nog de veronderstelling dat het aantal cliënten dat in 2015 toegang tot de Wlz zal krijgen circa 280.000 zou bedragen. Recentelijk is besloten dat 14.000 cliënten met een extramurale indicatie en een Wlz-profiel via een soepele procedure toegang krijgen tot de Wlz. Hierover heb ik u geïnformeerd per brief van 7 oktober jl. (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 891, nr. 172). Ervan uitgaande dat deze cliënten kiezen voor de Wlz komt het aantal Wlz-cliënten op circa 294.000.

Naar verwachting zal het aantal Wlz-cliënten na verloop van tijd afnemen omdat er geen cliënten meer instromen met een laag ZZP. Op dit moment is geen raming beschikbaar van het aantal Wlz-cliënten op langere termijn. Bekend is wel dat de groeiontwikkelingen tussen de sectoren sterk verschilt. Het SCP heeft in 2012 de groei in de sector verpleging en verzorging geraamd (VeVeRa-IV. Actualisatie en aanpassing ramingsmodel verpleging en verzorging 2009 – 2030). Uit dit rapport bleek dat de groei van sector minder is dan te verwachten op basis demografische ontwikkelingen. Bij deze relatief lage groei speelt mee dat ouderen steeds langer in goede gezondheid verkeren en het opleidings- en inkomensniveau van ouderen toeneemt. Vermoedelijk zal in de toekomst ook het beleid van extramuralisering bijdragen aan een lagere instroom in verpleeghuizen. Voor de gehandicaptenzorg en langdurige GGZ is bekend is dat de stijging van de vraag naar intramurale zorg sterker is dan verklaard kan worden op basis van demografie. Hier spelen maatschappelijke ontwikkelingen mee. Het SCP zal in december van dit jaar een rapport uitbrengen over de verklaringen van de groei van de zorgvraag van cliënten met een verstandelijke beperking.

In de motivatie voor dit wetsvoorstel stelt de regering dat de uitvoeringspraktijk van de AWBZ niet meer spoort met de praktijk. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de Wlz op de lange termijn blijft beantwoorden aan de (uitvoerings-)praktijk? En hoe geeft de regering invulling aan haar systeemverantwoordelijkheid voor de samenhang van deze wet met de Wmo 2015 en de Zorgverzekeringswet?

In de motivatie voor het wetsvoorstel is aangegeven dat de wet en de uitvoeringspraktijk uit elkaar zijn gegroeid. Dat komt omdat de AWBZ zich in de praktijk verder heeft ontwikkeld heeft. De Wlz geeft, in geeft vergelijking tot de AWBZ, op belangrijke punten beter aan hoe de volksverzekering uitgevoerd wordt. Bestaande praktijk en wet zijn dus met elkaar in lijn gebracht.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven dat de regering de bereikte resultaten van de wet zal monitoren. Om de stelselverantwoordelijkheid waar te maken worden afspraken gemaakt met betrokken partijen over monitoring, de uitgavenontwikkeling en het geheel van de langdurige zorg.

Bij de monitoring worden in ieder geval de zorgkantoren, de zelfstandige bestuursorganen die in deze wet een taak hebben, zorgaanbieders en cliëntenorganisaties betrokken. De monitor moet inzicht bieden in het functioneren van het stelsel en in de vraag in hoeverre de doelstellingen van de hervorming van de langdurige zorg betreffende de Wlz worden bereikt. De werking van het wetsvoorstel wordt ook periodiek geëvalueerd door een onafhankelijke partij. Hiervoor is in de wet een evaluatiebepaling opgenomen die bepaalt dat de wet binnen drie jaar na inwerkingtreding, en vervolgens telkens na vijf jaar, wordt geëvalueerd. Deze evaluaties gaan in op de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. In de evaluatie krijgt ook de samenhang tussen de wetten een plek. Hierdoor kan onder meer worden bekeken in welke mate de doelstellingen van de wet zijn verwezenlijkt, welke neveneffecten optreden, en of de wet goed en eenduidig uitgevoerd wordt of kan worden. De evaluaties zullen aan de beide Kamers der Staten-Generaal gezonden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hechten zeer veel waarde aan de liefdevolle inzet van de talloze mantelzorgers in Nederland. Hoe verhoudt het beroep dat in de langdurige zorg op mantelzorgers wordt gedaan zich tot de verwachte inzet van mantelzorgers in de Wmo 2015? Hoe worden mantelzorgers de komende tijd ondersteund in alles wat van hen gevraagd wordt?

De Eerste Kamer heeft de Wmo 2015 op 8 juli 2014 aangenomen. Met de ChristenUnie hecht ik veel waarde aan de inzet van mantelzorgers. Deze inzet vind ik van wezenlijke betekenis voor de kwaliteit van leven van mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben. Om die reden wordt in de Wmo 2015 meer aandacht besteed aan de positie van de mantelzorger. Bij de beoordeling van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning dient de gemeente – in samenspraak met de cliënt – integraal te kijken naar de situatie van de cliënt en de mantelzorger. Dit stelt de gemeente in staat om voor zover nodig en mogelijk ondersteuning op maat aan de cliënt te bieden en ook om de mantelzorger goed toe te rusten zodat deze zijn informele zorgtaken kan volhouden. Het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers is hierbij een belangrijk aandachtspunt. In de Wmo 2015 is derhalve aangegeven dat kortdurend verblijf in een instelling, ter ontlasting van de mantelzorger, onderdeel kan uitmaken van de aan een cliënt te verstrekken maatwerkvoorziening. Tevens dient de gemeenten in het beleidsplan aandacht te besteden aan de wijze waarop mantelzorgers worden ondersteund en ter uitvoering van het plan algemene maatregelen te treffen. Hierbij kan gedacht worden aan het organiseren van lotgenotencontact voor mantelzorgers of het inrichten van een steunpunt. Daarnaast dient de gemeente jaarlijks zorg te dragen voor een blijk van waardering van mantelzorgers van cliënten in hun gemeente. Ten slotte zullen gemeenten vanaf 2015, als uitvloeisel van het begrotingsakkoord van vorig jaar, structureel € 11 miljoen extra middelen voor de ondersteuning van mantelzorgers ontvangen. Ik verwacht dat deze en de bestaande middelen gemeenten in staat stellen mantelzorgers waar nodig op maat te ondersteunen.

Over het algemeen zal er sprake zijn van volgtijdelijkheid in de mantelzorg voor de cliënt die eerst thuis zorg en ondersteuning ontvangt op grond van de Wmo 2015 (en de Zvw) en daarna op grond van de Wlz. In de Wlz gaat het om mensen met een behoefte aan zorg die dusdanig omvangrijk en zwaar is, dat deze niet (langer) van de omgeving kan worden gevraagd. De vraag of de cliënt hulp uit het sociale netwerk kan ontvangen, komt dan in de zorgplanbespreking aan de orde uit oogpunt van kwaliteit van leven van de cliënt. Mantelzorg is niet verplicht maar wordt verleend op basis van de relatie tussen de mensen die het betreft. Als tot mantelzorg wordt besloten, is het zaak dat in de samenwerking tussen formele zorg en de mantelzorg rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en de (ondersteunings)behoefte van de mantelzorger. De ondersteuning van de mantelzorger vindt plaats op basis van de Wlz. Bij de (periodieke) bespreking van het zorgplan moet ook aandacht worden besteed aan de mantelzorger zelf, waarbij de inzet er tijdig op moet zijn gericht dat zorg- en ondersteuningstaken de draagkracht van de mantelzorger niet overschrijden. Voor Wlz-gerechtigden die thuis wonen, kan respijtzorg worden afgesproken als onderdeel van het zorgplan bij de leveringsvorm vpt, mpt, dan wel als onderdeel van het budgetplan bij de leveringsvorm pgb. Zo zal een Wlz-gerechtigde die thuis woont met bijvoorbeeld zijn partner of ouders en een vpt, mpt of pgb heeft, af en toe (een dag of een week) kunnen gaan logeren. Dat kan nodig zijn om de mantelzorger even te ontlasten. Naast de ondersteuning van uit de Wlz kan de mantelzorger van een Wlz-gerechtigde als ingezetene van een gemeente ook gebruik maken van daar bestaande algemene voorzieningen. Zoals ik heb aangegeven in de beleidsbrief «Versterken, verlichten en verbinden» van 20 juli 2013 staat naast het versterken van de mantelzorger, in mijn beleid ook het verlichten van de mantelzorger en het beter verbinden van de inzet van de mantelzorger met die van de professionele zorg en ondersteuning centraal. Als onderdeel daarvan is in 2014 € 4 miljoen – van de vorig jaar tijdens de begrotingsbehandeling € 11 miljoen voor 2014 beschikbaar gestelde extra middelen ten behoeve van de uitvoering van de motie-Van der Staaij, Rutte, Otwin van Dijk, Bergkamp en Dik-Faber (Kamerstukken II, 2014–2015, 37 750-XVI, nr. 43) toegekend aan het programma «In voor Mantelzorg». Het programma, waaraan 80 zorgaanbieders in de ouderen- en gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, ziekenhuizen en revalidatiecentra, thuiszorg en crosssectorale eerstelijns samenwerkingsverbanden deelnemen, richt zich in 2014 en 2015 op het verbeteren van de samenwerking tussen beroepskrachten en mantelzorgers. Daarnaast vormt een belangrijk onderdeel van voornoemde drie actielijnen de op 18 september jl. door partijen in de zorg- en welzijnketen en gemeenten tot stand gebrachte Agenda Informele Zorg en Ondersteuning. De komende periode worden de door partijen geformuleerde agendapunten, die bijdragen aan een hoogwaardige ondersteuning van mantelzorgers van cliënten en Wlz-gerechtigden, doorontwikkeld en vervolgens toegepast op de werkvloer.

De leden van deze fractie zijn ingenomen met de in het wetsvoorstel opgenomen experimenteerbepaling, die onder meer tot doel heeft te experimenteren met vormen van persoonsvolgende bekostiging. Kan de regering aangeven op welke schaal zij verwacht daarmee te (laten) experimenteren? Wat is de ambitie van de regering met betrekking tot de invoering van persoonsvolgende bekostiging op een meer structurele wijze? Aan welke andere experimenten denkt de regering te kunnen werken op grond van deze bepaling? Kan de regering tevens aangeven hoe binnen deze experimenteerbepaling het belang van de patiënt blijvend gewaarborgd is?

Ik heb reeds toegezegd om in het voorjaar van 2015 met een zogeheten vernieuwingsagenda te zullen komen. Daarin zal persoonsvolgende bekostiging een onderwerp zijn. Door ActiZ is voorgesteld dat vier zorgaanbieders nog dit jaar een experiment starten met verschillende vormen van persoonsvolgendheid. Zij worden daarbij ondersteund door «InVoorZorg!». Doel is inzicht te verkrijgen op welke wijze persoonvolgendheid de kwaliteit van leven van kwetsbare mensen kan vergroten. Andere experimenten kunnen in de loop der jaren over meerdere thema’s gaan, zoals kwaliteit van leven, ruimte voor de professional, beheersbaarheid en lagere administratieve lasten.

Om reden van een soepele invoering van de Wlz, zal een deel van de Wlz-zorg in 2015 nog worden uitgevoerd vanuit de nieuwe Wmo, dus door gemeenten. Dit is het geval bij bijvoorbeeld het verstrekken van mobiliteitshulpmiddelen en woningaanpassingen. Hier is echter geen sprake van een plicht voor de gemeenten. Kan de regering ingaan op de verhouding tussen de (uitvoering van de) Wlz en de lokale democratie ten aanzien van het «overgangsjaar» 2015? Hoe kan de regering erop toezien dat gemeenten hun verantwoordelijkheid niet ontlopen, door bijvoorbeeld noodzakelijke investeringen in een woning voor een Wlz-geïndiceerde in 2015 uit te stellen tot na dit jaar, waardoor ze er geen geld aan kwijt zijn?

Aanvragen van mensen met een Wlz indicatie worden in 2015 door de gemeente beoordeeld binnen het wettelijke kader van de Wmo 2015. Dit wettelijke kader is niet vrijblijvend. Gemeenten kunnen hun deuren niet sluiten voor mensen met een ondersteuningsbehoefte, ook niet wanneer het gaat om mensen met een Wlz-indicatie die in 2015 een beroep doen op gemeenten. Daarnaast zijn gemeenten gehouden aan de afhandeltermijnen die wettelijk zijn vastgelegd, waardoor gemeenten ondersteuning niet kunnen doorschuiven naar 2016. De Wmo 2015 waarborgt dat beslissingen van colleges over de maatschappelijke ondersteuning van cliënten op inhoudelijke en niet op financiële gronden genomen blijven worden. Indien een gemeente niet voldoet aan haar wettelijke opdracht, kan het Rijk ingrijpen op basis van het generieke toezichtsinstrumentarium uit de Gemeentewet. De ondersteuning in de vorm van hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz indicatie wordt in de huidige situatie ook reeds door gemeenten uitgevoerd. Het budget dat hiermee samenhangt blijft in 2015 ongewijzigd in het gemeentefonds.

Toekomstig beleid

De regering spreekt in de memorie van toelichting (hoofdstuk 15) onder andere over het onderzoek naar de mogelijkheid om op termijn de ouderenzorg risicodragend over te hevelen naar de Zvw. Daar plaatsen de leden van deze fractie vraagtekens bij. Kan de regering aangeven of zij het wetsvoorstel Wlz ziet als een stap in die richting?

De regering wil benadrukken dat zij de Wlz ziet als een zelfstandige wet die verbeteringen in de langdurige zorg teweeg brengt ten opzichte van de AWBZ. De regering heeft in de memorie van toelichting aangegeven dat zij zal bekijken of er nog verdere mogelijkheden zijn om de uitvoering van de langdurige zorg te verbeteren. Daarbij heeft de regering mogelijke toekomstige scenario’s geschetst.

De invoering van de Wlz is onderdeel van een grotere herschikking van verantwoordelijkheden in de zorg, waarbij veel zorgtaken naar de gemeenten gaan. Is met de situatie per 1 januari 2015 op hoofdlijnen een duurzame herschikking bereikt of zijn aanvullende herschikkingen nodig naar de mening van de regering?

De invoering van de Wlz is, zoals de ChristenUnie, terecht stelt onderdeel van een grotere herschikking van verantwoordelijkheden in de zorg. De AWBZ wordt vervangen door de Wlz. Hier vanuit wordt zorg geleverd aan cliënten die 24 uur per dag zorg en ondersteuning of permanent toezicht nodig hebben en aan cliënten die vallen onder de langdurige GGZ. De Wmo 2015 biedt ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie, beschermd wonen en opvang, ondersteuning van mantelzorgers en cliëntondersteuning. Hiervoor zijn gemeenten verantwoordelijk. Daarnaast hebben gemeenten in het kader van de Jeugdwet een jeugdhulpplicht. Zorg in het kader van de wijkverpleegkundige functie, persoonlijke verzorging, extramurale palliatieve zorg en intensieve kindzorg vallen per 1 januari 2015 onder de Zvw. Met deze verdeling is de langdurige zorg naar mijn mening op duurzame wijze integraal en samenhangend hervormd volgens de voornemens uit het Regeerakkoord. De komende jaren zullen in het teken staan van het uitwerken van de nadere regelgeving, zoals enkele tijdelijke subsidieregelingen, onder andere voor de extramurale behandeling, ADL en kortdurend verblijf die nu tijdelijk in de Wlz zijn ondergebracht en het daadwerkelijk denken en doen in lijn met de gedachte achter de hervorming. Naast de transitie dient de komende jaren derhalve te worden gewerkt aan de transformatie.

Uit de begroting van het Ministerie van VWS begrijpen de leden van de ChristenUnie-fractie dat de financiering van de Wlz uit het Fonds Langdurige Zorg in 2015 al kampt met een verwacht tekort van 625 miljoen euro. De regering stelt dat er over een termijn van enkele jaren naar evenwicht tussen uitgaven en inkomsten wordt gestreefd. Welke aanvullende maatregelen heeft de regering in gedachten om dit evenwicht in de jaren na 2015 te bereiken?

In augustus van dit jaar is op basis van de toen beschikbare CPB-cijfers voor 2015 een inschatting gemaakt van het Wlz-premiepercentage dat nodig zou zijn om de Wlz-uitgaven tot en met 2017 te dekken. Een belangrijk aandachtspunt daarbij was dat het CPB geen actuele ramingen kent voor de jaren na 2015. Aangenomen is dat de opbrengst van de Wlz-premie bij een gelijkblijvend premiepercentage van jaar op jaar groeit vanwege de groeiende premiegrondslag. Omdat de Wlz-uitgaven in 2016 en 2017 lager zijn dan de uitgaven in 2015 is in augustus aangenomen dat het Fonds Langdurige Zorg in 2015 een beperkt tekort zou mogen hebben, dat dan vervolgens in latere jaren zou worden ingelopen. Beoogd was een tekort in 2015 van circa 0,5 miljard euro. Een aandachtspunt was, dat op dat moment niet duidelijk was wat het gevolg zou zijn van de augustusbesluitvorming op de Wlz-premie-inkomsten. Dat effect bleek groter dan gedacht, waardoor de Wlz-premie jaarlijks circa 0,2 miljard euro minder oplevert dan in augustus was ingeschat. Het tekort in het Fonds Langdurige Zorg komt hierdoor in 2015 uit op circa 0,7 miljard euro in plaats van 0,5 miljard euro. Door de verlaagde raming van de premie-inkomsten wordt dit tekort volgens de huidige inzichten niet meer ingelopen in de jaren 2016 en 2017. Naar huidige inschatting wordt per ultimo 2017 een negatief vermogen in het fonds wordt voorzien tussen de 0,5 en 1 miljard euro. Het is niet de bedoeling om via aanvullende maatregelen dit thans voorziene tekort weg te werken. Het is goed mogelijk dat dit tekort verdwijnt als er een nieuwe integrale doorrekening van de premiegrondslag van het CPB beschikbaar is. Beoogd is dat een volgend kabinet bij zijn aantreden op basis van de dan beschikbare raming van de uitgaven en het vermogen van het fonds de premie zodanig kan vaststellen dat aan het eind van die volgende kabinetsperiode een vermogen in het fonds ontstaat van nul.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

X Noot

1

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 50.

X Noot

2

Ter inzage gelegd onder griffienummer 155006.11

X Noot

3

Memorie van toelichting; Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3

X Noot

4

Zie o.m. de motie-Flierman, Kamerstukken I 2013/14, 33 253, E

X Noot

5

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3, p. 79

X Noot

6

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 12, p. 113

X Noot

7

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 9, p. 216

X Noot

8

Brief 7 oktober 2014, Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 172

X Noot

9

Kamerstuk 33 891, nr. 132.

X Noot

10

Dit kortdurend eerstelijns verblijf omvat «medisch noodzakelijk kortdurend verblijf in verband met geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, al dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging of paramedische zorg».

X Noot

11

Artikel 11.1.5 van de Wet langdurige zorg.

X Noot

12

Brief van 2 oktober 2014 over de voortgang Wmo 2015 (ter inzage gelegd onder griffienummer 155980).

X Noot

13

Kamerstukdossier 31 996.

X Noot

14

Kamerstukken II 2013/14, 32 761, nr. 62.

X Noot

15

Reacties KNMG en LHV, ter inzage gelegd onder respectievelijk griffienummer 155006.11 en 155006.03.

X Noot

16

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 50

X Noot

17

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 155006.21.

X Noot

18

Kamerstuk 30 597, nr. 428, bijlage 310978.

X Noot

19

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 102

X Noot

20

Ter inzage gelegd onder griffienummer 155006.06

X Noot

21

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 9, p. 243.

X Noot

22

Ter inzage gelegd onder griffienummer 155006.04.

X Noot

23

Kamer van Koophandel, Seniorenhuisvesting vormt brandstof voor economie.

X Noot

24

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 13

X Noot

25

Kamerstukken II 2013/14 33 891, nr. 5, p. 2

X Noot

26

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 67

X Noot

27

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 159

X Noot

28

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 171

X Noot

29

Kamerstukken I 2014/15, 33 891, D

X Noot

30

Amendement-Dik-Faber; Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 150


Voorlopig verslag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, welzijn en sport

E VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 21 oktober 2014

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie staan positief jegens de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de doelstellingen van het voorstel als sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg. Eerdere stappen als de overheveling van taken vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) konden ook op instemming van deze leden rekenen. Zij ondersteunen de regering in haar visie dat de langdurige zorg een omslag moet maken naar meer maatwerk, meer zorg dichtbij en naar meer regie voor zorgbehoevende, met als cruciale randvoorwaarde een langdurige zorg die structureel financieel betaalbaar blijft. Dat is naar de mening van deze leden noodzakelijk teneinde deze cruciale voorziening ook voor toekomstige generaties veilig te stellen. De leden van de VVD-fractie zijn onder de indruk van de mate waarin de Tweede Kamer werk heeft gemaakt van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel aldaar. Alleen al de reactie van de regering op de gestelde vragen bij de schriftelijke voorbereiding omvat meer dan 400 bladzijden. Overigens terecht, dit wetsvoorstel raakt vele burgers, waaronder velen die zich in een kwetsbare, afhankelijke positie bevinden. Dat vergt een zeer zorgvuldige parlementaire behandeling. Anderzijds geldt voor de leden van de VVD-fractie in de Senaat dat zij geen meerwaarde zien in overdoen van het werk in de Tweede Kamer. Zij willen zich derhalve in hun inbreng richten op de huidige stand van zaken rond de implementatie, de gevolgen van de amendering in de Tweede Kamer en een aantal onderwerpen met een bredere strekking.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal zorgen en vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel Wet langdurige zorg (Wlz). Zij zien dit als het laatste deel van de herziening van de langdurige zorg. Zij hebben alvorens tot een definitief oordeel te komen nog de nodige vragen.

De leden van de fractie van de PVV hebben na kennisname van het voorstel Wet langdurige zorg nog enkele vragen, die zij graag aan de regering voorleggen.

Met de invoering van de nieuwe Wmo en de Jeugdwet per 1 januari 2015 worden delen van de AWBZ overgeheveld naar de gemeenten en de zorgverzekeraars. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de oude AWBZ nog verder «uitgekleed» zodat er slechts voor een beperkte groep mensen een recht op (vergoeding uit collectieve middelen voor) langdurige zorg blijft bestaan. Het wetsvoorstel vormt daarmee het sluitstuk van een gigantische overheveling van taken, verantwoordelijkheden en middelen naar gemeenten aan de ene kant en aan de andere kant uitvoering door private zorgverzekeraars, die (in de toekomst, bij het uitvoeren van een aantal taken, die voorheen onder de AWBZ vielen) hiervoor risico dragend worden. De genoemde overhevelingen en de consequenties ervan, die naar de mening van de leden van de SP-fractie niet voldoende in kaart zijn gebracht en zijn te overzien, zorgen voor zeer veel onrust onder de bevolking, met name onder degenen over wie het gaat en die het zal gaan treffen: de cliënten en de werkers in de langdurige zorg. Dit heeft zeker ook te maken met de snelheid en de taakstelling waarmee deze regering de veranderingen wil doorzetten. Zoals al eerder bij de plenaire behandeling van de Wmo 2015 en de Jeugdwet werd betoogd: de leden van de SP-fractie steunen de gedachte dat zorg zo dicht mogelijk bij mensen in de buurt moet worden georganiseerd. Zij zijn niet tegen decentraliseren, maar niet zo snel en niet met zo weinig middelen. De Eerste Kamer beoordeelt de deugdelijkheid en uitvoerbaarheid van wetgeving en op beide is met betrekking tot het voorliggende wetsvoorstel nog veel aan te merken. De leden van de SP-fractie hebben dan ook diverse vragen, die zij graag aan de regering voorleggen.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het ingrijpende wetsvoorstel dat het bestaande stelsel van langdurige zorg beoogt te herzien. Het wetsvoorstel is onderdeel van de brede hervorming van de langdurige zorg. Na de indiening van het wetsvoorstel begin dit jaar zijn aanpassingen gedaan die in de ogen van de leden van D66-fractie het oorspronkelijke voorstel op belangrijke punten aanzienlijk hebben verbeterd. Wel hebben zij nog meerdere vragen ten aanzien van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat de langdurige zorg regelt en daarmee vormgeeft aan het laatste deel van de decentralisaties in het zorgdomein. Deze leden ondersteunen de richting van de decentralisaties, maar hebben zich steeds bezorgd getoond over de invoeringsproblematiek en de combinatie van transitie, transformatie en bezuiniging. Zij menen dat de oplopende kritiek rondom deze invoeringsproblematiek onderstreept hoe terecht hun bezwaren waren en zijn. In dat licht hebben zij grote zorg over de invoeringssnelheid van de voorliggende Wet langdurige zorg. Bovendien heeft de wet ook gevolgen voor mensen die nu langdurige zorg ontvangen. Zij stellen nog de volgende vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de noodzaak tot hervorming van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Zij vinden dat zorg voor de meest kwetsbaren in onze samenleving gegarandeerd moet zijn. Deze leden hebben nog enige vragen over het wetsvoorstel.

VVD-fractie

Invoering

Het is voor de leden van de VVD-fractie evident dat van veel partijen veel wordt gevraagd om ervoor te zorgen dat de ingrijpende wijzigingen die aanvaarding van dit wetsvoorstel met zich mee zullen brengen, op een adequate wijze in 2015 kunnen worden geïmplementeerd. Deze leden waarderen het vele werk dat op verschillende plaatsen wordt verzet. Het beste symbool hiervoor is wel de verantwoordelijke Staatssecretaris, die dagelijks in het land aanwezig is teneinde te luisteren naar diegenen die de nieuwe regels moeten uitvoeren dan wel er mee te maken zullen gaan krijgen. Niettemin blijven bij deze leden zorgen bestaan over de korte termijn waarop een en ander moet worden gerealiseerd. Welk beeld, zo vragen de leden van deze fractie, heeft de Staatssecretaris van VWS nu, gebaseerd op zijn vele persoonlijke gesprekken en contacten in het land? Waar zitten de grootste struikelblokken en risico’s? Op welke wijze kan snel en flexibel gereageerd worden als zich ondanks alle inzet van betrokken partijen toch problemen voordoen?

Gevolgen amendering

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is een stevig aantal amendementen aangenomen. De leden van de VVD-fractie zouden graag een overzicht willen hebben van de gevolgen van deze aangenomen amendementen, getoetst op budgettaire consequenties, personele gevolgen voor uitvoerders en toezichthouders als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), en consequenties voor de administratieve lastendruk.

Gegevensuitwisseling

Op een van de aangenomen amendementen willen deze leden nader ingaan. Het aangenomen amendement van de heer van Dijk en mevrouw Bergkamp2 heeft bewerkstelligd dat zorgverleners of zorginstellingen medische persoonsgegevens alleen met toestemming van de betreffende persoon aan het CIZ mogen verstrekken. De leden van de VVD-fractie kunnen zich de overwegingen bij dit amendement op zich goed voorstellen. Wel stellen zij een reactie van de regering op prijs op de stelling van de KNMG in hun brief aan de Eerste Kamer van 10 oktober jl. 3, dat de «achterdeur» nog steeds openstaat doordat het CIZ deze medische persoonsgegevens vervolgens wel zonder toestemming van de betreffende persoon met andere instanties zou mogen delen. Klopt de stelling van de KNMG dat dit ook na aanvaarding van het betreffende amendement mogelijk is? Zo ja, hoe beoordeelt de regering dit? Acht zij dit niet in strijd met de bedoeling van het genoemde amendement? Ziet de regering mogelijkheden deze achterdeur te sluiten, of acht zij deze achterdeur wenselijk?

Hoewel de leden van de VVD-fractie zoals gezegd begrip hebben voor de overwegingen achter het genoemde amendement, roept de aanvaarding ervan wel vragen op. Immers, het amendement is van de kant van de regering in stevige bewoordingen ontraden, omdat het CIZ medische persoonsgegevens nodig zou hebben voor een adequate bestrijding van ernstige zorgfraude. Nu de Tweede Kamer desondanks het amendement heeft aanvaard moet het CIZ dit volgens de regering noodzakelijke instrument missen, althans is zij afhankelijk van de instemming van de patiënt, instemming die bij ernstige zorgfraude – zo valt te vrezen – niet snel zal worden gegeven. Welke consequenties heeft dit voor de mogelijkheden van het CIZ rond fraudebestrijding en welke maatregelen gaat de regering nemen teneinde te voorkomen dat het CIZ niet in staat zou zijn adequaat toe te zien op een juiste besteding van de vele miljarden die omgaan in de Wlz?

Financiële aspecten

Bij de schriftelijke voorbereiding in de Tweede Kamer zijn, zo constateren de leden van de VVD-fractie, veel vragen gesteld over de macro-uitgavencijfers voor de zorg, uitgesplitst naar cure en care; deze zijn tevens internationaal vergeleken. Begrijpelijk, want er zijn heel veel cijfers, vaak afkomstig van diverse instanties zoals het CBS, SCP, CPB en OESO, die elk hun eigen definities en methodieken hanteren. Daarnaast geeft de regering in de miljoenennotastukken, overigens steeds betere, cijfers over de macro-uitgavenontwikkeling van de diverse zorgcategorieën. Het probleem is, zoals ook blijkt uit de vele vragen aan de overzijde bij de schriftelijke voorbereiding, dat uit al deze verschillende cijfers vaak heel verschillende conclusies worden getrokken. De leden van deze fractie achten dit ongewenst. Zou de regering willen bevorderen dat er meer eenduidigheid komt in de systematiek van meting van de zorgkosten door de diverse instanties? Kan zij toezeggen dat bijvoorbeeld in de jaarlijkse Miljoenennota eenduidig en objectief cijfermateriaal beschikbaar is, op basis waarvan het politieke debat kan plaatsvinden?

De leden van de VVD-fractie blijven worstelen met de samenhang tussen enerzijds de grotere nadruk op de wensen van de zorggerechtigde en de ruimere mogelijkheden voor de dienstverlener tot maatwerk, en anderzijds de budgettaire begrenzingen voor het zorgkantoor. Hoe gaat dit, zo vragen deze leden, nou in de praktijk als de zorgverlener en zorggerechtigde een zorgplan opstellen en bij het zorgkantoor is het budgettaire plafond bereikt. Dan kan er regionaal worden verevend, maar wat gebeurt er als dit geen soelaas biedt, omdat ook bij die zorgkantoren de grenzen zijn bereikt? Kan er dan pas het jaar daarop worden ingegrepen door de regering? En kan dat zonder wetswijziging? Zij nodigen de regering uit tot een nadere beschouwing over dit spanningsveld.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel veel extra taken en verantwoordelijkheden bij het CIZ en de NZa legt. De regering is tevens verantwoordelijk voor de begroting van de instanties. Acht de regering deze instanties in staat de extra taken en verantwoordelijkheden op zich te nemen en adequaat uit te voeren, zonder dat dit ten kosten gaat van hun al bestaande taken en verantwoordelijkheden? Zo ja, hoe is de regering tot deze conclusie gekomen? Zijn de NZa en het CIZ in de gelegenheid geweest hun visie ter zake te geven en hoe luidde hun standpunt? Welke extra middelen hebben de beide organisaties ontvangen ter uitvoering van hun extra taken?

Tot slot vernemen de leden van de VVD-fractie graag hoe het plafond van het persoonsge-bonden budget (pgb) wordt vastgesteld. Wordt de oude regel verblijfskosten minus twintig procent gehandhaafd? Indien dit anders is geregeld, wat wordt dan het maximumbedrag?

PvdA-fractie

Doel en organisatie Wlz

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de drie doelstellingen van de Wlz: het verbeteren van de kwaliteit van de langdurige ondersteuning en zorg, het vergroten van de betrokkenheid van de samenleving en de financiële houdbaarheid van de zorg. Hebben zij het bij het rechte eind dat de tweede doelstelling met name bereikt wordt door de lichtere, niet blijvende vormen van zorg over te hevelen naar de Wmo 2015 en de Zvw, en het in de Wlz wettelijk borgen van het persoonsgebonden budget (pgb), het volledig pakket thuis (vpt) en het modulair pakket thuis (mpt)?

Deze leden constateren ook dat de regering uit pragmatische redenen – met name de korte implementatieperiode – de organisatie van de langdurige zorg grotendeels overneemt van de AWBZ. Zij hebben daar begrip voor, maar zij zijn desalniettemin weer eens onaangenaam onder de indruk van de hoeveelheid instanties die betrokken zullen zijn bij de uitvoering van de Wlz en zijn er van overtuigd dat dit simpeler moet kunnen. Kan de regering een overzicht leveren van de kosten die op dit moment verbonden zijn aan de uitvoering van de AWBZ? En een schatting van het aantal medewerkers dat bij CIZ, CAK, Zorgkantoren, Wlz-uitvoerders, ZIN, SVB en VWS betrokken zullen zijn bij de uitvoering van de Wlz?

Kwaliteit van zorg

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat door de hervorming van de langdurige zorg de complexiteit van de doelgroep in de Wlz aanzienlijk zal toenemen. Zij vragen de regering hoe zij de kwaliteit van met name de intramurale langdurige zorg daar op af wil stemmen? Is naar de mening van de regering bijvoorbeeld het gemiddelde kennisniveau van medewerkers in de langdurige zorg toereikend voor die complexiteit? Zo nee, welke voornemens heeft de regering om de kloof tussen wens en werkelijkheid te dichten?

Als het om verbetering van de kwaliteit van de zorg en ondersteuning van de langdurige zorg gaat, zouden de leden van de PvdA-fractie graag een nader beeld krijgen van de prestatie-indicatoren waarmee de kwaliteit zal worden gemeten. Welke zijn gericht op uitkomsten en resultaten van zorg, en welke meer op kwaliteit van het proces van zorgverlening? Is er met aanbieders van langdurige zorg consensus over de benchmarks waarmee kwaliteit van zorgaanbieders gemeten en vergeleken kan en zal gaan worden?

De leden van de PvdA-fractie hebben gelezen dat het Zorginstituut Nederland (ZIN) werkt aan de vormgeving van zorgprofielen, die bij de indicatie van cliënten de plaats zullen innemen van de ZZP’s. Hoe ver is ZIN met de uitwerking van de zorgprofielen?

In de Wlz krijgen cliënten een nagenoeg compleet pakket aangeboden, inclusief huishoudelijke zorg en cliëntondersteuning. Kan de regering aangeven welke inspanningen de regering wil leveren om de persoonlijke continuïteit van deze vormen van ondersteuning voor cliënten zo veel mogelijk te waarborgen als een cliënt overgaat van Wmo naar Wlz? Is de regering van mening dat persoonlijke continuïteit voor cliënten van belang is?

In de tweede nota van wijziging is geregeld dat woningaanpassingen voor meerderjarigen toch uit de Wlz vergoed kunnen worden. Is de regering van plan daar vooraf nog beperkingen in de aanspraak op aan te brengen, zo vragen de leden van deze fractie. Zo ja, welke? En geldt deze wijziging ook voor verhuizingen?

In de memorie van toelichting4 wordt melding gemaakt van het feit dat bij veel instellingen voor langdurige zorg de rendementen toenemen. Daaruit concludeert de regering dat de maximumtarieven in de langdurige zorg ruim zijn. Kan de regering die veronderstelling nader onderbouwen? Zou het bijvoorbeeld ook niet kunnen, zo vragen de leden van deze fractie, dat instellingen in afwachting van de hervormingen de laatste jaren de hand op de knip houden, en al dan niet noodzakelijke investeringen in de (toekomstige) kwaliteit van zorg niet meer doen. Of reserves opbouwen om mogelijke frictiekosten op te vangen?

Voor de Wlz-uitvoerders wordt gekozen voor de privaatrechtelijke ZBO. Hoe verhoudt deze keuze zich tot de risico-aansprakelijkheid van de staat voor de Wlz? Is goede parlementaire controle over die risico-aansprakelijkheid wel mogelijk als de uitvoerders een privaatrechtelijke rechtsvorm krijgen?

Kan de regering aangeven op grond van welke criteria het presteren van zorgkantoren nu gemeten wordt? Zullen die veranderen na invoering van de Wlz? De regering geeft aan dat er nu grote kwaliteitsverschillen bestaan tussen zorgkantoren, en dat het algemeen functioneren moet worden verbeterd. Op welke aspecten van kwaliteit wil de regering dat het functioneren in algemene zin en bij specifieke achterblijvers verbetert? Wat houdt het precies in dat de NZa zorgkantoren en WLZ-uitvoerders «steviger» (blz. 40 van de memorie van toelichting) gaat aanspreken op hun kwaliteit van functioneren? Kan de regering de beleidsinstrumenten die de NZa daarbij straks kan gaan inzetten nader toelichten?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen zorgaanbieders die de zorgbemiddelingstaak van het zorgkantoor in feite uitvoeren. Enerzijds zien deze leden dat de regering dit «een prima manier van werken» acht, zolang de cliënt er mee uit de voeten kan; anderzijds geeft de regering aan dat dit onwenselijk kan zijn omdat zorgaanbieders een ander eigenbelang kunnen hebben, en dat dit mogelijk bij AMvB verboden zal worden (blz. 41 van de memorie van toelichting). Kan de regering aangeven hoe deze twee uitgangspunten zich tot elkaar verhouden?

De Minister van VWS kan een Wlz-uitvoerder die slecht presteert op een zwarte lijst plaatsen. De Wlz-uitvoerder mag dan in het hele land niet meer optreden als zorgkantoor. Waarom is niet gekozen voor een verbod om als zorgkantoor te functioneren in de regio waar slecht gepresteerd wordt? Is dat niet werkbaarder en logischer, als de regionale verschillen nu al groot zijn?

Kan de regering inzicht geven in de stand van zaken rond de Kwaliteitsagenda die de regering samen met veldpartijen wil opstellen en uitwerken? De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat op basis van de Wlz bij AMvB nadere regels gesteld kunnen worden over cliëntondersteuning door het zorgkantoor. Is de regering van plan zo’n AMvB te ontwerpen? Of laat de regering dat afhangen van de (verbetering van) de prestaties van zorgkantoren op dit vlak?

De regering geeft aan dat zij het aantal pgb’s dat in een regio wordt aangevraagd en toegekend zal opvatten als een indicator voor de kwaliteit van zorginkoop en zorgaanbod in een regio. De leden van de PvdA-fractie vragen of dat niet een oneigenlijk instrument is. Kunnen cliënten volgens de regering ook andere motieven voor het aanvragen van een pgb hebben dan ontevredenheid met de kwaliteit van bestaande inkoop en aanbod?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Inspectie de kwaliteit van zorg ook zal toetsen bij extramurale langdurige zorg.

Toegang tot zorg

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de regering overweegt om pgb-houders de eigen bijdrage zelf te laten betalen (op een brutopgb), in plaats van dat deze, zoals nu gebruikelijk is, vooraf wordt ingehouden (netto-pgb). Zij begrijpen de stimulans op kostenbewustzijn die daar van uit zou kunnen gaan, maar is dit niet ook het rondpompen van geld, dat bij cliënten tot extra bureaucratische lasten leidt? Volstaat het niet om de hoogte van de eigen bijdrage bij toekenning van een pgb te vermelden? Zou anders niet ook de indruk bij cliënten kunnen ontstaan dat de eigen bijdrage een nieuw onderdeel van de Wlz vormt, zo vragen de leden van deze fractie.

Er komt in overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Per Saldo een set van voorwaarden op basis waarvan een pgb wordt toegekend, die indien nodig in lagere regelgeving wordt vast gelegd. De leden van de PvdA-fractie vragen of dat uit een oogpunt van rechtszekerheid van burgers niet sowieso zou moeten gebeuren?

Kan de regering inzicht geven in de stand van zaken rond een mogelijke samenvoeging van UVW en CIZ, om te komen tot één onafhankelijk indicatieorgaan voor arbeidsgeschiktheid en langdurige zorg?

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming gelezen dat medewerkers van het CIZ meer face-to-face-gesprekken met cliënten gaan voeren om tot goede indicering te kunnen komen. Echter, zijn de medewerkers van het CIZ volgens de regering daar voldoende voor toegerust? Zo nee, wat zal worden gedaan om die toerusting tot stand te brengen?

Kan de regering inzicht geven in de stand van zaken van de regionale opschaling die plaats zal vinden in de uitvoering van de Wlz?

Wordt het Persoonlijk Assistentiebudget een gebruikelijke leveringsvorm in de Wlz, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, of blijft dit beperkt tot een experiment. Is bij de toekenning van een pgb de gemeente altijd en overal gehouden om de gemaakte administratiekosten van een cliënt te vergoeden?

Deze leden delen de voorkeur van de regering om te komen tot meerjarige zorginkoopcontracten. Kan de regering aangeven of deze ook gerealiseerd zullen worden? Zo ja, waarop baseert de regering die veronderstelling? Zo nee, hoe kan de regering het afsluiten van meerjarige contracten stimuleren?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat de regering haar voornemen om de intramurale geestelijke gezondheidszorg in zijn geheel over te hevelen naar de Zorgverzekeringswet in de eerste nota van wijziging heeft bijgesteld. Nu zal de intramurale geestelijke gezondheidszorg voor een periode van drie jaar worden overgeheveld naar de Zvw; als een patiënt dan nog intramurale zorg nodig heeft, komt deze in de Wlz. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering welke inhoudelijke motivering er achter deze keuze ligt? Het ziektebeeld van een patiënt is na drie jaar toch niet opeens veranderd? Kan de regering een inhoudelijke grond bedenken waarop GGZ-patiënten in het regime van de Wlz zouden passen, en mogelijk al eerder dan na drie jaar vanuit de Zvw in de Wlz zouden kunnen belanden? Zal de keus voor een knip niet leiden tot afwentelingsgedrag van verzekeraars en behandelaars? Hoe past deze keus bij hedendaagse zorginhoudelijke en wetenschappelijke inzichten, die gericht zijn op herstel en die aangeven dat langdurige intramurale GGZ voor patiënten geen meerwaarde heeft en zelfs contraproductief kan uitpakken? Was een overgangstermijn voor huidige patiënten met een historie van extreem lange opname in de GGZ niet beter geweest? Welke gevolgen heeft deze knip voor de administratieve lastendruk van de instellingen?

Overig

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat het prudentieel toezicht van De Nederlandse Bank (DNB) op de zorgverzekeraars onder Solvency-II als gevolg van onderhavig wetsvoorstel uitsluitend betrekking heeft op de operationele risico’s van de Wlz-uitvoerder en niet op de verzekeringstechnische risico’s. Is dat geen dubbel werk ten opzichte van het toezicht van de NZa? Kan de regering een indicatie en/of een modelberekening bieden van de extra vereiste solvabiliteitsmarge als gevolg van het toezicht van DNB zoals opgenomen in het wetsvoorstel? Kan de regering een indicatie en/of modelberekening geven van wat hiervan, ceteris paribus, de doorwerking op de premies zal zijn?

De leden van de PvdA-fractie hebben er kennis van genomen dat in de tweede nota van wijziging is vast gelegd dat de overdracht van huishoudelijke verzorging en mobiliteitshulpmiddelen naar de Wlz om uitvoeringstechnische redenen pas in 2016 zal plaats vinden. Daar hebben zij begrip voor, maar zij vragen de regering wel om nader te motiveren waarom deze vormen van zorg en ondersteuning voor Wlz-gerechtigden ten principale onder het domein van de Wlz komen te vallen, en sociaal vervoer en mantelzorgondersteuning niet. De regering stelt dat deze laatstgenoemde vormen van ondersteuning «qua aard van de voorziening» in de Wmo thuis horen, maar is dat niet evenzo het geval voor huishoudelijke verzorging en mobiliteitshulpmiddelen? Waar trekt de regering inhoudelijk precies de grens, zo vragen de leden van deze fractie.

Deze leden hebben met instemming gelezen dat enkele AWBZ-aanspraken die niet in de systematiek van de langdurige zorg passen in de Wlz niet meer zullen voorkomen. Zo worden de neonatale hielprik en het vaccinatieprogramma overgeheveld naar de Wet Publieke Gezondheid. Maar waarom is dat slechts tot 1 januari 2018 geregeld, zo vragen deze leden? Wat gebeurt er daarna met deze vormen van zorg? En hoe wordt de bekostiging van abortusklinieken na 1 januari 2015 geregeld? Blijft het voor meisjes en vrouwen mogelijk om een abortus te ondergaan zonder dat de verrichting, de zorgverlener of de kosten bijvoorbeeld zichtbaar worden op een declaratie? De leden van de PvdA-fractie hechten er aan dat er geen onnodige drempels worden opgeworpen voor vrouwen en meisjes om te kiezen voor een veilige onderbreking van een zwangerschap, bijvoorbeeld omdat abortus onder een vorm van eigen risico of eigen bijdrage zou vallen of omdat zij niet verzekerd zijn. Is de regering dat met deze leden eens?

CDA-fractie

Standpuntbepaling

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft de regering haar aanvankelijke opvatting over een aantal onderwerpen herzien. Dat was onder andere het geval bij de positionering van de zware, langdurige GGZ (langer dan 3 jaar), de zware ouderenzorg, de scheiding van wonen en zorg, woningaanpassingen voor cliënten ouder en jonger dan 18 jaar, en voor persoonsvolgende bekostiging. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie wat nu het definitieve standpunt van de regering op elk van deze terreinen is, en of deze standpunten naar de mening van de regering de komende tijd nog weer heroverwogen zouden moeten worden.

Zorgverzekeraars

In de zorg, en ook in de langdurige zorg, is een belangrijke rol weggelegd voor zorgverzekeraars. In een stelsel dat, zoals de regering wil, meer vraaggestuurd moet worden ingericht, bundelen zij de gezamenlijke vraag van hun verzekerden en brengen die in de onderhandelingen met zorgaanbieders tot gelding. Cliënten die niet tevreden zijn met de zorg die hun verzekeraar inkoopt, zouden van verzekeraar moeten wisselen. Hoewel dit systeem in theorie aantrekkelijk lijkt, zijn er in de praktijk wel een aantal vragen bij te stellen, die zeker ook op het gebied van de langdurige zorg relevant zijn. Zorgverzekeraars hebben in het stelsel een hele sterke positie, maar de controle op hun handelen is beperkt. Weliswaar dienen zij volgens de wet in hun statuten een plaats voor inbreng van verzekerden te bieden, maar de regeling daarvan is, anders dan bij de aanbieders die een cliëntenraad dienen te hebben, vormvrij. Bovendien loopt de inkoop van zorg via twee schijven, waarop van rechtstreekse invloed van verzekerden geen sprake is: de Wlz-uitvoerder en het regionale zorgkantoor. De geringe invloed van cliënten/verzekerden is temeer een aandachtspunt, daar in de langdurige zorg de keuzevrijheid van cliënten beperkt is: op het moment dat zij van langdurige zorg afhankelijk worden, is overstappen naar een andere verzekeraar in de praktijk niet of nauwelijks mogelijk. De leden van de CDA-fractie willen graag een beschouwing van de regering over deze problematiek, waarbij de regering in het bijzonder ingaat op de mogelijkheden van verzekerden om het inkoopbeleid ten aanzien van langdurige zorg te beïnvloeden, en op de mogelijkheden voor cliënten die van langdurige zorg afhankelijk zijn, om nog van verzekeraar te wisselen.

Spreiding voorzieningen

Voor langdurige zorg is een goede spreiding van het aanbod aan voorzieningen van groot belang: dat geldt ook voor de minder dicht bevolkte delen van ons land. Zoals gesteld wordt de spreiding en beschikbaarheid van voorzieningen nu via de zorginkoop uiteindelijk door de verzekeraars bepaald. De leden van de CDA-fractie hebben al vaker aandacht gevraagd voor deze in hun ogen sterke positie, en voor de spreiding van voorzieningen.5 Ook in het kader van de langdurige zorg is dit een belangrijk aandachtspunt. De leden van de CDA-fractie vragen dan ook hoe deze spreiding kan worden geborgd, en of het openbaar bestuur, bijvoorbeeld via de gemeenten of provincies, niet een rol bij het bewaken van een goede spreiding van voorzieningen voor langdurige zorg over het land zouden moeten vervullen. Zij vernemen graag de reactie van de regering op hun zorgen ten aanzien van de spreiding van voorzieningen, en de voornoemde suggestie dienaangaande.

Het vraagstuk van een adequate spreiding is daarenboven van belang nu andere delen van de langdurige zorg de verantwoordelijkheid van de gemeenten zijn geworden. Afstemming van het aanbod aan voorzieningen tussen gemeenten en Wlz-uitvoerders is dan ook van belang. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie hoe de regering deze afstemming wil veilig stellen.

Een volgend aandachtspunt betreft het vastgoed van de zorgaanbieders, dat in veel gevallen in het verleden ook met publieke middelen is gefinancierd. De beslissingen van de zorgverzekeraars (c.q. Wlz-uitvoerder en zorgkantoor) hebben grote invloed op de bezetting van deze vastgoedcomplexen. Nu kunnen de lasten van het vastgoed bezwaarlijk een doorslaggevende factor bij het inkoopbeleid van de zorgverzekeraar zijn; anderzijds kan het naar het oordeel van de CDA-fractie ook niet de bedoeling zijn dat een zorgaanbieder die goede kwaliteit levert en in zijn omgeving een betekenisvol aanbod realiseert, in ernstige financiële problemen komt doordat hij de lasten van het vastgoed niet langer kan opbrengen. Graag vernemen deze leden de opvatting van de regering op dit punt.

Organisatie en financiële aspecten

Ook anderszins vinden de leden van de CDA-fractie de organisatie van de langdurige zorg bijzonder complex. Naast zorgverzekeraars, Wlz-uitvoerders en zorgkantoren hebben immers het CIZ, de CAK, en de SVB taken in de reguliere uitvoering, en de NZA, de IGZ, het Zorginstituut en DNB taken in de rol van toezichthouder. De lijst met betrokkenen en hun verantwoordelijkheden op blz. 55 van de memorie van toelichting is indrukwekkend, in meerdere opzichten. De leden van de CDA-fractie vernemen graag of, en zo ja, waar de regering op termijn mogelijkheden tot vereenvoudiging van deze structuur ziet.

De financiële houdbaarheid van de AWBZ is de afgelopen decennia vooral onder druk komen te staan doordat ten laste van de AWBZ op politieke gronden voortdurend nieuwe aanspraken werden gehonoreerd. Dat leidde uiteindelijk tot veel hogere premies dan bij invoering van de AWBZ voorzien, en desondanks ook nog eens tot een negatieve reserve in het fonds bijzonder ziektekosten van zo’n € 23 mld. Ook de behandeling van de Wlz in de Tweede Kamer laat zien dat het politiek aantrekkelijk is om aanspraken van cliënten veilig te stellen via een volksverzekering, in plaats van via de voorzieningen in de Wmo, of de gewone ziektekostenverzekering. Wat zijn in dat opzicht de structurele kosten van de wijzigingen in het Wlz-pakket, zoals die uit amendering van de Tweede Kamer voortvloeien? Daarbij valt onder meer (maar niet limitatief) te denken aan amendering ten aanzien van de kosten van woningaanpassingen, aanspraken op ADL-assistentie, partneropname, het recht op thuiswonen ondanks «enige ondoelmatigheid», of in de sfeer van het overgangsrecht.

Beheersing van de kosten van de langdurige zorg zal ook in de toekomst van belang zijn. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag nog een overzicht van de totale kosten die de regering nu voor de Wlz voorziet, en voor de dekking daarvan uit eigen bijdragen, premies of de Rijksbegroting. Welke mechanismen voorziet de regering om ook op langere termijn in financiële zin van een houdbaar systeem van langdurige zorg te kunnen. Welke andere doelmatigheidsprikkels zijn in de Wlz voorzien, en ziet de regering op dat vlak nog verdere mogelijkheden?

Kwaliteit van zorg

Voor veel cliënten zal de afhankelijkheid van langdurige zorg blijvend zijn; de zorgvraag kan echter wel veranderen, en groter, kleiner of anders worden. Zorginhoudelijke, medische en technologische ontwikkelingen kunnen hierop ook van invloed zijn. Voor zover de leden van de CDA-fractie kunnen overzien is echter van periodieke herbeoordeling van de zorgvraag, anders dan eventueel op initiatief van de cliënt geen sprake. Graag vernemen de leden van deze fractie of dit juist is en hoe de regering denkt te borgen dat de geleverde zorg in overeenstemming is met de werkelijke behoefte van de cliënt, ook als er sprake is van een verminderde of gewijzigde zorgbehoefte.

Net als bij de Wmo is er ook bij de behandeling van de Wlz veel aandacht voor de ondersteuning van de cliënt. In het ene geval voorziet de gemeente hierin, in het andere geval de zorgverzekeraar. Kan de regering duidelijk maken hoe wordt verzekerd dat de cliënt die enerzijds met de Wmo, anderzijds, eventueel later in de tijd, met de Wlz te maken krijgt, niet met twee verschillende ondersteuners te maken krijgt? Overigens wordt met deze wet een aantal elementen toegevoegd, die ongetwijfeld bedoeld zijn om de positie van de cliënt te versterken, zoals het zorgplan. De leden van de CDA-fractie vragen zich echter wel af, of voor de «gewone» cliënt nog begrijpelijk is hoe de hem aangeboden zorg tot stand komt. Is mede als gevolg van de Wlz niet sprake van een vergaande instrumentalisering en bureaucratisering, die de het verlenen c.q. ontvangen van zorg voor de cliënten en de werkers in de zorg steeds minder inzichtelijk maakt? Graag krijgen de leden van de CDA-fractie een reactie van de regering hierop.

Invoering

In dit kader vragen de leden van de CDA-fractie ook aandacht voor de problematiek van de invoering. De regering zag de Wlz bij voorkeur al voor de afgelopen zomervakantie aanvaard in beide Kamers van de Staten-Generaal. Dat proces is aanzienlijk vertraagd. De leden van deze fractie vernemen graag hoe de regering het invoeringstraject nu beoordeelt, uitgaande van aanvaarding van de wet in de laatste maanden van 2014. Kan er nog sprake zijn van een verantwoorde invoering van de Wlz per 1 januari 2015? Welke risico’s ziet de regering, en hoe denkt ze die te kunnen beheersen?

PVV-fractie

Toegang tot zorg

Het motto van Wlz is: met professionele zorg, zo thuis mogelijk! Gezien de grote problemen en onzekerheden die nu duidelijk worden bij de invoering van de Wmo, zoals het enorme gebrek aan passende woonruimte en zorg, merken de leden van de PVV-fractie op dat het motto voor deze wet niet meer van toepassing lijkt. Zij krijgen hierop graag een reactie van de regering.

Betere kwaliteit van zorg is een van de redenen voor deze wet. Hoe denkt de regering de kwaliteit te verbeteren met zo’n enorme bezuiniging? Is het niet zaak eerst de kwaliteit te optimaliseren alvorens een enorme systeemwijziging door te voeren?

De regering is van mening dat de AWBZ zoals wij die nu kennen, vastloopt in steeds ingewikkeldere regelgeving. Waarom heeft de regering geen gebruik gemaakt van de evaluatie Experimenten met Regelarme Instellingen (ERAI) die, zoals nu blijkt, ruim voor de behandeling van de wet in de Tweede Kamer beschikbaar was?

Mensen met een pgb mogen straks alleen nog gebruik maken van logeeropvang als die wordt aangeboden door een AWBZ-instelling. Mensen met een pgb kunnen dan geen gebruik meer maken van particuliere initiatieven, waaronder veel zorgboerderijen. Dit is zeer onwenselijk en verkleint de keuzevrijheid enorm. Graag ontvangen de leden van de PVV-fractie hierop een reactie.

De nieuwe wet sluit aan bij de in de maatschappij heersende principes. De leden van deze fractie horen graag over welke principes het hier gaat.

In hoofdlijnen komt het erop neer dat een cliënt recht heeft op zorg op grond van de Wlz, indien hij vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap blijvend behoefte heeft aan:

  • permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel; of

  • 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat de cliënt, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen, door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of, door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

Geeft de regering de garantie dat er geen mensen tussen wal en schip gaan vallen, gezien de grote problemen van gemeenten om de zorg via de Wmo op tijd te regelen?

Ieder mens heeft zelfbeschikkingsrecht. Dat verandert niet als je cliënt wordt. Om de autonomie van de cliënt écht centraal te zetten, zijn de bepalingen over de zorgplanbespreking uit het wetvoorstel «Beginselenwet AWBZ-zorg», dat in 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden en in september 2013 is ingetrokken, in de Wlz opgenomen. Hoe garandeert de regering het zelfbeschikkingsrecht, nu de specifieke rechten voor cliënten uit de wet zijn gesloopt?

Financiële aspecten

Tabel 7.1 uit de memorie van toelichting6 geeft een overzicht van de zorguitgaven Wlz. De leden van de PVV-fractie missen hierin de post «structureel» en zouden die hierin graag opgenomen zien.

In de nota naar aanleiding van het nader verslag7 staat een tabel met een overzicht van de ombuigingen langdurige zorg (Wlz en Wmo uitgesplitst) in de jaren 2015–2018. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dezelfde tabel8, maar dan met andere cijfers. Graag krijgen de leden van de PVV-fractie hierop een nadere toelichting.

Wat is nu uiteindelijk structureel de opbrengst van de extramuralisering? Wat is het totaal aan (gespecificeerde) verzachtingen?

Wat zijn de effecten van extramuralisering op andere begrotingen naast VWS, bijvoorbeeld SZW (WW- en bijstand-uitkeringen, banenplan) en W&R (huursubsidies)?

SP-fractie

Behandeling en amendering

De leden van de SP-fractie storen zich aan de snelle behandeling van onderhavig wetsvoorstel. Door het hoge tempo van de behandeling kan de Eerste Kamer onmogelijk dienstdoen als «chambre de réflexion». Door de grote veranderingen die het oorspronkelijke wetsvoorstel heeft ondergaan gedurende de behandeling in de Tweede Kamer, wordt het de Eerste Kamer bemoeilijkt om de deugdelijkheid en de uitvoerbaarheid van de veelvuldig geamendeerde wet te beoordelen. Is de regering zich bewust van het risico van deze snelle behandeling, namelijk dat er straks een wet ligt die niet «doordacht» is? Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is een groot aantal amendementen aangenomen. Er is daardoor zoveel gesleuteld aan het wetsvoorstel dat de leden van de fractie van de SP zich zorgen maken over de samenhang. Graag krijgen zij per aangenomen amendement toegelicht hoe de regering hieraan uitvoering denkt te geven en hoe zij de samenhang van het wetsvoorstel beoordeelt.

Regeldruk en administratieve lasten

De regering betoogt dat met de invoering van dit wetsvoorstel de regeldruk afneemt. Er zijn echter voldoende signalen waaruit te concluderen valt dat de regeldruk en bureaucratie toe zal nemen. Gemeenten laten zich uitgebreid ondersteunen door adviseurs en het aantal ambtenaren dat zich op gemeentelijk niveau bezighoudt met alle veranderingen neemt hand over hand toe. De leden van de fractie van de SP verzoeken de regering met betrekking tot dit wetsvoorstel een zogenaamde regeldruktoets uit te voeren. Zij verzoeken daarbij niet alleen het aantal regels in kaart te brengen dat door de regering aan de decentrale overheid wordt opgelegd, maar ook alle regelgeving die vanuit de gemeenten als gevolg daarvan neerdaalt op de cliënten en zorgaanbieders. Zij vragen met betrekking tot de regeldichtheid ook aandacht voor de administratieve lasten die bij betrokkenen wordt neergelegd, indien ze kiezen/in aanmerking wensen te komen voor een persoonsgebonden budget (pgb) of modulair pakket thuis (mpt). In de voorbereiding wordt zowel een behandelplan als een verantwoordingsplan per minuut gevraagd. Hoe meer verantwoordingsmomenten en regels er zijn, des te minder budget kan er over blijven voor de daadwerkelijke zorg en begeleiding van de cliënt. Is de regering bereid te kijken naar deze regeldichtheid? Zorgverzekeraars/Wlz-uitvoerders vallen niet onder een directe democratische controle. Is de regering bereid zich in te spannen om toch zo min mogelijk extra lasten bij de betrokkenen neer te leggen?

Transitie

Hoe hoog schat de regering de kosten die gepaard gaan met de transitie van AWBZ naar Wlz? Wat vindt de regering een gewenst percentage als overheadnorm? Denkt de regering dat dit haalbaar is? Is de regering zich ervan bewust dat hoge kosten het toch al te krappe gemeentelijke budget alleen maar krapper maken? Het is bovendien strijdig met het uitgangspunt dat de kosten juist teruggedrongen dienen te worden.

Om de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten en de uitbreiding van taken voor gemeenten met het oog op de Wmo 2015 te ondersteunen, te monitoren en waar nodig te corrigeren, zijn al diverse commissies al dan niet als autoriteit werkzaam. Genoemd kan worden de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ), de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) en de Transitiecommissie Sociaal Domein (TSD). De leden van de fractie van de SP zijn van mening dat ook de met dit wetsvoorstel samenhangende transitie zo goed mogelijk begeleid moet worden, zodat zo snel mogelijk aan de bel kan worden getrokken indien kwetsbare mensen tussen wal en schip dreigen te vallen. Op welke manier gaat de regering hieraan vormgeven? Hebben de al genoemde commissies daar ook een rol in en hoe wordt samengewerkt?

Opvallend is dat de verantwoordelijke Staatssecretaris van Rijn zich het vuur uit de sloffen loopt om als een rondreizende verkoper van goede bedoelingen bij gemeenten de stand van zaken te peilen met betrekking tot de voorgenomen decentralisaties. Hoewel zijn pogen schoon is te noemen, is het voor de leden van de SP-fractie toch de vraag hoe zinnig deze aanpak is. Het besluit te decentraliseren met de overeengekomen taakstelling, waardoor de grootste knelpunten worden veroorzaakt, is door het voltallige kabinet genomen. Zou het niet van solidariteit getuigen als dat hele kabinet verantwoordelijkheid zou nemen en met de Staatssecretaris op reis zou gaan? De leden van deze fractie zijn ervan overtuigd dat hiermee de Haagse werkelijkheid iets dichter bij de werkelijkheid van alle dag kan komen van diegenen die op langdurige zorg zijn aangewezen en van degenen die die zorg op zich nemen. Graag krijgen zij een reactie hierop.

Toegang tot zorg

Het aantal mensen dat gebruik maakt van de AWBZ is 800.000. Dit is ongeveer 5% van de bevolking. Oorspronkelijk was de AWBZ bedoeld voor 0,6% van de bevolking. De kosten zijn gestegen van € 275 miljoen in 1968 tot € 27 miljard in 2013. Volgens de regering komt dit omdat de AWBZ steeds verder is uitgebreid. Er waren steeds meer (groepen van) mensen die aanspraak konden maken op AWBZ-zorg. Dit is ook de belangrijkste reden waarom de AWBZ nu wordt afgeslankt en als Wlz verder gaat. Toegangscriteria zijn op wetsniveau vastgelegd en deze criteria zijn in de Wlz strenger dan in de AWBZ. De Wlz is alleen voor mensen met zware zorgbehoeften. De leden van de SP-fractie vragen of deze criteria inderdaad voor een scherpe afbakening kunnen zorgen en krijgen graag een toelichting hierop.

De indicatie zoals voorheen geregeld in allerlei vormen van pakketten vervalt en wordt omgevormd naar zorgprofielen en maatwerk. Vermeld wordt ook dat het aantal profielen zal afnemen. Maatwerk wijst op differentiëren, wat naar de mening van deze leden juist zou moeten leiden tot meer profielen. Graag krijgen zij hierover een nadere uitleg.

In de afgelopen maanden is gemeld dat er verschillende groepen zijn die buiten de boot dreigen te vallen. Sommige «vergeten groepen» zijn al geïdentificeerd en kunnen alsnog in de Wlz instromen (14.000 cliënten, die een zogenaamde extramurale indicatie hebben, maar een zodanige zorgzwaarte dat ze naar alle waarschijnlijkheid een beroep kunnen doen op de Wlz9). Andere groepen zijn nog niet ontdekt, mogelijk omdat ze zelf niet de consequenties van de wetswijziging kunnen overzien, mogelijk omdat hun situatie zo ingewikkeld is dat ze in geen enkel kader passen. Hieronder vallen bijvoorbeeld:

  • Cliënten die chronisch beademd worden. Dit gebeurt deels extra en deels intramuraal. Wat betreft de intramurale setting: deze valt nu al feitelijk buiten de ZZP-financiering; het wordt bekostigd op grond van extra ZZP-toeslagen en aanvullende financiering die jaarlijks in overleg met het zorgkantoor wordt vastgesteld. De groep zal straks onder de Wlz vallen. Onduidelijk is of de extra toeslagen kunnen blijven bestaan. Indien dit niet het geval is, dan is instandhouding van deze setting niet haalbaar. Kan de regering hierop reageren?

  • Van de ongeveer 3000 cliënten die deze groep telt woont 84% thuis. Het betreft veelal progressieve ziektebeelden waarbij de hulpafhankelijkheid toeneemt. Ze zijn voor het ademhalen een deel van de tijd of volcontinu afhankelijk van een machine. Het is vaak noodzakelijk dat er gedurende 24uur per dag een deskundig persoon in de nabijheid is om in te grijpen als er iets mis gaat. Een deel van deze groep zal vanuit de Wmo en de zorgverzekeringsaanspraak «Verpleging en verzorging» zorg ontvangen, een deel zal dat vanuit de Wlz moeten doen. Kan zich bij deze groep de situatie voordoen dat de zorgverzekeraar bepaalt dat de verzorging thuis en buitenshuis zo veelomvattend is dat hij de cliënt doorverwijst naar de Wlz? Is met andere woorden de zorgverzekeraar verplicht de gemeentelijke keuze te volgen?

  • Meer algemeen gesteld: het lijkt er op dat de zorgaanspraak «verpleging en verzorging» vanuit de zorgverzekeraar bepalend is voor de keuze tussen Wmo en Wlz. Hoe verhoudt zich dit tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid? Met andere woorden, wie kan de cliënt aanspreken op inadequate zorgverlening? En wie kan hem/haar ondersteunen bij zijn hulpvraag? De gemeentelijke Wmo-cliëntondersteuner of de cliënt-ondersteuning die het zorgkantoor moet leveren?

  • Cliënten met een multiple-complexe en zware zorgvraag (mcz) worden benadeeld in de Wlz, omdat de zorgindicatie wordt gewijzigd in een zorgprofiel. Het zorgprofiel wordt gebaseerd op de meest voorliggende beperking, terwijl er bij mcz-cliënten sprake is van meerdere aandoeningen. De in de Tweede Kamer aangenomen motie «maatwerkprofiel» roept op tot onderzoek naar het ontwikkelen van een maatwerkprofiel, waarbij indicering plaatsvindt door het CIZ. Kan de regering een toelichting geven op de uitvoering van deze motie? Kan de regering bevestigen dat besloten is om de toekenning van zorg ter aanvulling op het standaardprofiel in handen te leggen van het Zorgkantoor? Hoe kan het Zorgkantoor op onafhankelijke wijze beslissen over de toekenning van zorg op maat aan cliënten met een multiple-complexe en zware zorgvraag? Wat zijn volgens de regering de waarborgen voor een onafhankelijk oordeel van het Zorgkantoor? Het Zorgkantoor vervult hier twee rollen, die op gespannen voet met elkaar staan: de toekenning van de soort zorg en de contractering (uitvoering). Is de regering van mening dat de taken en verantwoordelijkheden van het Zorgkantoor en het CIZ bij de indicatiestelling voldoende duidelijk zijn?

  • Ten aanzien van de groep met een multiple-complexe en zware zorgvraag hebben de leden van deze fractie nog de aanvullende vraag wat de regering verstaat onder respijtzorg. Uit de antwoorden aan de Tweede Kamer valt op te maken dat zij hiertoe zowel logeren in een gastgezin of opvanghuis voor een aantal nachten/week als ontlasting voor de ouders, als dagbesteding voor het kind zelf rekent. Respijtzorg is iets voor ouders; dagbesteding is iets voor het kind, in feite een vorm van onderwijs waar elk kind recht op heeft. Graag vernemen de leden van de SP-fractie het commentaar van de regering hierop.

  • Is respijtzorg een aparte verstrekking onder de Wlz? Zo nee, waarom niet?

  • Ten aanzien van cliënten die in 2015 voor kortdurend eerstelijns verblijf in aanmerking komen, was het de bedoeling dat de kosten van dit verblijf voor rekening van de Zvw zouden komen. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat dit onmogelijk is per 2015, omdat deze zorg zowel qua inhoud (afbakening van de zorg, vertaling naar prestaties) als qua uitgaven (verwachte totale uitgaven, volume en kosten per verzekerde) niet op tijd in kaart is te brengen. Is het correct aan te nemen dat deze zorg in ieder geval in 2015 nog deel blijft uitmaken van de Wlz?

  • Aansluitend de vraag of de regering met de zorgverzekeraars van mening is dat deze onuitvoerbaarheid in de Zvw ook zal gelden voor andere «nieuw» geïdentificeerde vormen van zorg die momenteel nog niet in een wettelijk financieel en/of beleidsmatig kader is geplaatst.

  • Langdurige – op behandeling gerichte – intramurale GGZ valt na 3 jaar Zvw-behandeling onder de Wlz. Hoe gaat de regering de zorginhoudelijke criteria die de toegang moeten bepalen, vormgeven? De grens van 3 jaar geldt als voorlopig. Wat wordt daarmee bedoeld? Geldt deze grens alleen voor hen die al intramuraal zijn opgenomen, of ook voor nieuwe «gevallen»?

  • Bij welk loket kunnen cliënten terecht die het vermoeden dan wel de zekerheid hebben dat ze een vergeten groep zijn? Wie trekt zich hun lot aan en waar kunnen ze een klacht indienen?

Wat zijn de financiële consequenties voor gemeenten en zorgverzekeraars als blijkt dat meerdere groepen cliënten (waaronder de al genoemde 14.000) alsnog onder de Wlz vallen? Worden ze beide in budget gekort en stijgt de budgettaire omvang van de Wlz navenant? En hoe wordt dat dan verdisconteerd? Graag krijgen de leden van de SP-fractie een overzicht van de hiermee gepaard gaande financiële stromen. Hoe zullen gemeenten reageren als ze alsnog (minder dan 3 maanden voor de daadwerkelijke invoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015) minder budget ter beschikking krijgen? Dienen hun veelal toch al laat tot stand gekomen plannen en de daarmee gepaard gaande inkoop van zorg weer aangepast te worden? Wat zijn de gevolgen voor de cliënt, die heen en weer geslingerd wordt tussen Zvw, Wmo, Jeugdwet en Wlz?

Is de regering van plan om een vangnet te scheppen voor de groepen die inderdaad tussen wal en schip vallen? Wie gaat dat beoordelen? Vormt de Wlz als sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg de voorziening die uiteindelijk als «stofzuiger» zal fungeren? Is er een noodscenario beschikbaar?

Financiële aspecten

De Wlz gaat gepaard met een forse taakstelling. Het is de bedoeling dat door aanscherping van de toegangscriteria veel minder mensen aanspraak kunnen maken op de Wlz dan binnen de AWBZ het geval is. Echter, aangezien de AWBZ ook opgaat in de Zvw, de Wmo en de Jeugdwet is vooraf moeilijk te bepalen of de aanscherping zal resulteren in een daling van de uitgaven aan de langdurige zorg. Hoe schat de regering dit in? Kan zij met zekerheid stellen dat de uitgaven aan de langdurige zorg daadwerkelijk dalen? En zo ja, hoe dan en waardoor? Het kan toch niet alleen liggen aan de te ruime criteria die de toegang tot de oude AWBZ bepaalden, dat de kosten de afgelopen jaren zo gestegen zijn? Waar zijn de onderliggende stukken te vinden die van belang zijn voor de beoordeling en evaluatie van de oorzaken van de stijging van de kosten van de langdurige zorg? Op grond van welke argumenten rechtvaardigt de regering de stelselwijziging?

Recent is veel commotie ontstaan over de 10.000 «wenswachtenden». Deze mensen hebben recht op zorg, maar kunnen niet terecht in een verzorgingstehuis, vanwege de lange wachtlijsten. Uit onderzoek van Berenschot blijkt dat ongeveer 800 van de 2.000 verzorgingstehuizen hun deuren moeten sluiten. Door de forse bezuinigingen die gepaard gaan met onderhavig wetsvoorstel, zijn zorgaanbieders gedwongen keuzes te maken met betrekking tot de exploitatie. Zorgaanbieders kunnen niet meer alle kamers verhuren (terwijl die wel beschikbaar zijn), omdat hier geen geld meer voor is. Er zijn echter nog wel wachtlijsten. Heeft de regering een plan van aanpak om dit probleem op te lossen?

Bij het scheiden van wonen en zorg moeten huren voor kamers in tehuizen worden betaald die flink hoger liggen dan in een reguliere huursituatie. Deze hoge prijzen zijn voor veel mensen niet op te brengen. Kunnen deze mensen in aanmerking komen voor huursubsidie? Wat vindt de regering van de gedwongen verhuizingen? Ziet de regering in dat het wegvallen van verzorgingstehuizen in kleine gemeente de leefbaarheid van kleine dorpen ernstig bedreigt?

Indicatiestelling

De indicatiestelling voor de Wlz uitgedrukt in zorgprofielen vindt plaats door het CIZ, dat hiermee nieuw leven wordt ingeblazen. Het krijgt de positie van een zelfstandig bestuursorgaan, waarmee de onafhankelijkheid gewaarborgd zou zijn. Waar kunnen cliënten en zorgaanbieders terecht met klachten over de indicatie en handelwijze? Getuige de gebleken verstrengeling van belangen van het Ministerie van VWS en de NZA is de vraag opportuun waar de onafhankelijkheid uit blijkt. Komt er een ministeriële regeling waarin dat is vastgelegd? Is die al in te zien? Worden er kwaliteitseisen gesteld aan de medewerkers? Hoe zit de organisatie in elkaar? Hoeveel regio’s, congruent met zorgkantoorregio’s, komen er? Worden de daar werkzame artsen er speciaal voor opgeleid? Hoe werkt het CIZ samen met de Wmo-loketten van de gemeenten? Wordt naar elkaar verwezen? Worden de indicaties over en weer gerespecteerd?

Het indicatiebesluit heeft in beginsel een onbeperkte geldigheidsduur. Wat bepaalt dat een besluit kan worden herzien? En wie bepaalt dat? Is er ook de mogelijkheid tot spoedindicatie of valt dat niet te verwachten gezien de doelgroep? Denkt de regering wel aan tijdelijke indicaties?

Bij de indicatiestelling weegt de context niet mee bij het oordeel van de toegang tot zorg. Het speelt wel een rol bij de keuze en mogelijkheden van de leveringsvorm. Wordt bij deze keuze ook het advies/ de mening van de huisarts betrokken? Er zijn situaties te benoemen waarin de geïndiceerde de wens heeft thuis de zorg te ontvangen, terwijl dat eigenlijk medisch gezien niet verantwoord is. De complexiteit van de zorgvraag of gevraagde ondersteuning van de huisarts kunnen het de huisarts onmogelijk maken om de verantwoordelijkheid voor de medische zorg thuis op zich te nemen. Is het in deze gevallen denkbaar dat bijvoorbeeld de specialist ouderengeneeskunde, dan wel een andere medische specialist, deze zorg thuis biedt (en er ook verantwoordelijkheid voor neemt, inclusief de ANW-zorg)?

Wat is überhaupt de positie van de specialist ouderengeneeskunde in de Wlz, zowel intramuraal als extramuraal? Overweegt de regering ook een positie voor deze specialisten, waaraan in de toekomst gezien de extramuralisering, de veroudering en het complexer worden van de hulpvraag door multimorbiditeit veel behoefte zal zijn, binnen de Zvw?

Cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning is erg belangrijk voor mensen die op zoek zijn naar geschikte en passende zorg. Graag krijgen de leden van de SP-fractie toegelicht hoe de regering het belang ervan duidt en wat de samenhang is tussen ondersteuning vanuit de gemeente (keukentafelgesprek) en vanuit de Wlz-uitvoerder (ondersteuning bij het maken van een keuze en het bewuste-keuzegesprek bij pgb en mpt)? Kan de regering toelichten wat de stand van zaken is bij de inkoop van de cliëntondersteuning door de gemeenten? MEE Nederland geeft per brief10 aan dat er nog steeds vele knelpunten zijn, waardoor de onafhankelijkheid (toch het uitgangspunt?) in het geding is. Hetzelfde zal (zo vrezen de leden van deze fractie) gaan gelden voor de ondersteuning die de Wlz-uitvoerder moet inkopen en leveren.

Kan de regering toelichten wat de samenhang, dan wel het verschil is tussen de cliëntondersteuning volgens de Wmo en de Wlz en de cliëntvertrouwenspersoon, zoals die wordt voorgesteld in het voorstel Wet zorg en dwang11?

Wie stelt het zorgplan op, dat wettelijk is verankerd voor zorg in natura met verblijf en bij het volledig pakket thuis? Wie is eindverantwoordelijke? Gaat er een vast format voor gelden?

Gegevensuitwisseling

Over de privacy en gegevensbescherming bestaan bij de leden van de fractie van de SP wederom grote zorg. Eerder is gewezen op het tekortschietend kader en de teleurstellende notitie van de Minister van Binnenlandse zaken «Zorgvuldig en bewust: gegevensverwerking en Privacy in een gedecentraliseerd sociaal domein» (d.d. 27 mei 2014)12. Het bewustzijn van gemeenten ten aanzien van de privacybescherming is onvoldoende. De zorgen gelden ook voor de bescherming van gegevens die in het kader van de Wlz moeten worden uitgewisseld. Met name de veiligheid van bijzondere gegevens de gezondheid betreffende en vallend onder het medisch beroepsgeheim staat onder druk. KNMG en LHV wijzen hierop.13 Het CIZ heeft voor het opvragen van medische gegevens altijd expliciete toestemming van de cliënt nodig. Dit is in de Wlz verankerd met amendement-Van Dijk en Bergkamp.14 Echter, de Wlz verplicht het CIZ (medische) persoonsgegevens uit te wisselen met uitvoerende organen zoals gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, CAK en SVB. Daarom leggen de leden van de SP-fractie hierover de volgende vragen voor:

  • Het CIZ mag uitsluitend met toestemming van de betrokkene medische gegevens bij de behandelaars opvragen. Is het de betrokkene daarbij voldoende duidelijk wat zijn/haar rechten daarbij zijn? De leden van deze fractie doelen daarbij op recht op inzage, correctie en afschrift.

  • Is het de betrokkenen ook duidelijk wat er daarna met zijn (bijzondere) gegevens gebeurt? Het CIZ is verplicht gegevens uit te wisselen. Over welke gegevens gaat het dan? Ook de bijzondere, de gezondheid betreffende? Wordt voor deze uitwisseling apart toestemming gevraagd? Kan de betrokken cliënt overzien wie zijn gegevens allemaal in (kunnen/mogen?) zien?

  • Op welke wijze wordt gewaarborgd dat (medewerkers) van organisaties als gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren en het CAK de (medische) persoonsgegevens niet gebruiken voor andere doeleinden dan die waarvoor ze door de persoon met het medisch beroepsgeheim zijn verstrekt?

  • Welke redenen kan de regering aanvoeren om niet in de wet vast te leggen dat gegevens van patiënten alleen uitgewisseld kunnen worden tussen zorgverleners met een medisch beroepsgeheim?

Kan de regering toelichten wat zij het belang vindt van een zogenaamde Chinese muur bij zorgverzekeraars tussen de verwerking van persoonsgegevens voor de uitvoering van de Zvw, de uitvoering van de Wlz en de uitvoering van de aanvullende ziektekostenverzekering? Op welke wijze vindt verantwoording plaats en op welke wijze wordt er op toegezien en vindt handhaving plaats?

Invoering

Per brief van 9 september 2014 aan de Tweede Kamer stelt Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de volgende zorgelijke punten aan de orde:

  • ZN wil dat de Wlz een jaar uitgesteld wordt, want de zorgverzekeraars redden het niet. Zorgkantoren kunnen het modulair pakket thuis niet onder de huidige condities per 1 januari 2015 operationeel hebben

  • Gezien de late besluitvorming kunnen zorgkantoren, indien de Staatssecretaris toch besluit tot invoering op 1 januari 2015, geen volwaardige uitvoeringsstructuur inrichten conform de wettelijke eisen die in de Wlz worden gesteld.

  • ZN pleit er daarom voor dat VWS in 2015 het AWBZ-toezichtkader hanteert

  • De zorgkantoren worden geconfronteerd met een flink aantal extra opdrachten en taken vanuit VWS. Om de druk op de zorgkantoren in 2015 te verlichten pleit ZN ervoor om geen overhaaste stappen te nemen in de herinrichting van de regio-indeling van de zorgkantoren en extra ruimte te geven voor extra beheerskosten.

  • Zorgverzekeraars snappen de wens tot het introduceren van het modulair pakket thuis (mpt), zoals staat vermeld in de recente tweede nota van wijziging. Het mpt vergroot de keuzemogelijkheid voor de cliënt en kan doelmatige zorg bevorderen. Echter, ZN concludeert dat zorgkantoren het mpt onder de huidige condities per 1 januari 2015 niet operationeel kunnen hebben. Zorgverzekeraars stellen vraagtekens bij de wijze waarop het mpt nu in de wettekst staat beschreven. Bovendien dreigt de regeling een administratieve tijger te worden.

  • Om te (blijven) voldoen aan alle toezeggingen van de Staatssecretaris dat continuïteit van zorg gewaarborgd is en dat cliënten de zorg behouden die zij nu krijgen hebben ook zorgkantoren het comfort nodig dat de financiële middelen toereikend zijn en blijven.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om commentaar op alle genoemde punten.

Overig

Onder zowel de Zvw, de Wmo 2015, de Wlz als de Jeugdwet bestaat de mogelijkheid te kiezen voor een pgb. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen, met betrekking tot aanvraag, eigen bijdrage, uitkering, voorwaarden et cetera?

Hoe groot is de groep van cliënten die vanaf 1 maart (ingang van het besluit Zvw) verzorging en verpleging krijgen vanuit de Zvw?

Hoe zit het met de indicaties die de wijkverpleging afgeeft? De wijkverpleging wordt ingekocht door de zorgverzekeraar. Is de wijkverpleging hiermee nog in staat onafhankelijk te indiceren? Is hier niet het risico van targets van de zorgverzekeraar aan verbonden?

Welke garanties zijn er dat noch de gemeente, noch de zorgverzekeraar zich mogen onthouden van zorg, wanneer zowel de gemeenten als de zorgverzekeraar naar elkaar wijzen? Is het voor gemeenten én zorgverzekeraars nu niet erg gemakkelijk om «onderzorg» te gaan leveren? Bij verslechtering valt iemand immers onder de Wlz en betaalt het Rijk?

Kan de regering uitleggen waarom gekozen is voor de organisatie van een derde financieringsstroom in de thuiszorg? Nu ligt huishoudelijke verzorging en begeleiding bij de gemeenten. Voor alle mensen die ook verpleging krijgen, wordt de persoonlijke verzorging via de zorgverzekeraar (95%) geregeld. Voor 5% van de mensen echter, die geen verpleging hebben, maar alleen persoonlijke verzorging in combinatie met de gemeente, mag de gemeenten het wél regelen. Waarom geldt daar het recht op zorg dan niet (meer)?

Mobiliteitshulpmiddelen en woningaanpassingen vallen tot 2016 onder de gemeenten. Nadien behoren zij tot het onder de Wlz verzekerde pakket. Hoe vindt controle van afschuifgedrag door gemeenten plaats? Kan de regering de garantie geven dat door gemeenten gefinancierde mobiliteitsmiddelen, die in veel gevallen op maat zijn gemaakt voor de (gehandicapte) cliënt na 1 januari 2016 niet worden ingenomen door de gemeenten, maar soepel over kunnen gaan naar de Wlz-financiering, waarbij voorstelbaar is dat de Wlz-uitvoerder de gemeente compenseert voor de gemaakte kosten? Dezelfde vraag zien de leden van deze fractie graag beantwoord indien het een woningaanpassing betreft.

Onder de Wmo 2015 geldt dat er voor rolstoelen geen eigen bijdrage gevraagd mag worden. Hoe zit dat als mobiliteitshulpmiddelen per 2016 onder de Wlz vallen?

Graag krijgen de leden van de SP-fractie een toelichting op de tot nu toe gevoerde route met betrekking tot de ADL-assistentie (van subsidieregeling naar tijdelijke aanspraak en vice versa). Wat is de reden om het Zorg Instituut Nederland te vragen zorg te dragen voor de uitvoering? Hoe groot is het budget en hoe vindt toedeling plaats? Blijft iedereen die nu in aanmerking komt voor ADL-assistentie verzekerd van deze zorg?

Zorgverleners worden op het moment massaal ontslagen. Duizenden medewerkers zijn al ontslagen in de thuiszorg en in de verzorgingstehuizen. Dit zijn geschoolde medewerkers die niet kunnen worden vervangen door mantelzorgers en vrijwillige krachten. Hoe garandeert de regering de kwaliteit van de zorg nu zoveel professionele werknemers het veld hebben moeten ruimen voor vrijwilligers?

Per 1 oktober 2014 start het Interventieteam hervorming langdurige zorg. Een van de taken is het beperken van onnodige ontslagen. Hoe definieert de regering onnodige ontslagen? Kan de regering garanties geven dat er geen onnodige ontslagen zullen plaatsvinden? Hoe draag t het interventieteam hieraan bij?

D66-fractie

Toegang tot zorg

De leden van de fractie van D66 merken op dat kort voor en ook na de stemming over dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer mede naar aanleiding van berichten in de media met de Tweede Kamer nog een schriftelijke uitwisseling is geweest over nog een aantal knelpunten. Nadien hebben ook andere belanghebbenden zich gewend tot de vaste Kamercommissie van VWS in de Eerste Kamer met hun zorgen en vragen over de wetstoepassing. Dit leidt tot de eerste vraag: zijn de veranderingen ten opzichte van elke specifieke zorgvragende groep in hun specifieke omstandigheden goed geborgd? Door de fragmentarische behandeling van het wetsvoorstel en ook door de aangenomen amendementen is het lastig het totale terrein goed te overzien. De leden van de D66-fractie hebben daarom behoefte aan een schematisch overzicht waarin alle specifieke zorgvragende doelgroepen worden genoemd met vermelding van het loket waar zij met hun vraag terecht kunnen, welke de dekking er is, hetzij onder de Wet langdurige zorg (Wlz), hetzij onder de Zorgverzekeringswet (Zvw), en hoe hun positie bij weigering van de gevraagde zorg is geregeld. Kan de regering een dergelijk overzicht geven?

Zo is bijvoorbeeld de afgelopen maand veel gesproken over de «vergeten groep» van 10.000 gehandicapte kinderen en volwassenen die thuis of in een gezinsvervangend tehuis wonen en voortdurend toezicht nodig hebben. De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennis genomen van het feit dat de zorg voor deze mensen alsnog onder de Wlz komt te vallen en hoopt dat de grote onzekerheid hieromtrent bij deze groep ouders en cliënten is weggenomen. Tegelijkertijd bestaat de zorg bij deze leden dat er specifieke doelgroepen naar voren zullen blijven komen die tussen wal en schip dreigen te vallen door implementatie van het voorliggend wetsvoorstel. Heeft de regering voldoende overzicht van alle (vergeten) doelgroepen en van de effecten van het beleid op die groepen? Kan de regering toezeggen dat er een (of meerdere) breed toegankelijk en voldoende kenbaar meldpunt ingericht wordt voor groepen die hier vragen over hebben en aan de alarmbel willen trekken?

De leden van de D66-fractie hebben ook kennisgenomen van de zorgwekkende positie van mensen met een multiple-complexe en zware zorgvraag (mcz). Deze groep volwassenen en kinderen met een stapeling van met elkaar interfererende ernstige (verstandelijke) beperkingen zal onder de Wlz vallen, maar desalniettemin bestaan er veel zorgen over hun positie onder de nieuwe wet. Zo ontvangt deze groep in de huidige AWBZ zorg door middel van een zorgindicatie op maat, waardoor de zorg toegesneden op de persoon ingevuld kan worden. In de Wlz wordt dit echter vervangen door een zorgprofiel dat gebaseerd is op de «meest voorliggende beperking» en geen rekening houdt met andere beperkingen. De leden van de D66-fractie menen met de Tweede Kamer dat, wanneer iemand niet in één van de drie zorgprofielen uit de Wlz past, alleen een maatwerkprofiel de oplossing zou kunnen bieden. Zij vernemen van de regering graag hoe zij uitvoering zal geven aan motie van het lid Bergkamp15 waarin de regering wordt verzocht om mogelijkheden te onderzoeken voor de vormgeving van een maatwerkprofiel voor de indicatiestelling door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Een ander punt van zorg voor deze groep is het persoonsgebonden budget (pgb) in de Wlz. In theorie is het pgb een volwaardige leveringsvorm van zorg naast de overige leveringsvormen. Desondanks hebben deze leden berichten ontvangen dat nog onvoldoende gewaarborgd zou zijn dat dat daadwerkelijk het geval is, voornamelijk vanwege het feit dat de pgb-tarieven in veel gevallen niet kostendekkend zullen zijn. Als voorbeeld wordt genoemd het pgb-tarief voor dagbesteding met intensieve verzorging en begeleiding voor mcz. Kan de regering toelichten hoe het pgb in de dagelijkse praktijk een gelijkwaardige leveringsvorm van zorg voor mcz gaat zijn? Tevens horen deze leden graag hoe in de uitvoering van de Wlz de zorgbehoevende mensen en niet de systemen centraal komen te staan, zodat de uitvoeringsregels van de Wlz beter aansluiten op de zorg voor deze cliënten met een multiple-complexe en zware zorgvraag en deze groep niet over het hoofd wordt gezien.

Naast de mensen in «vergeten groepen» zijn er ook cliënten die – ongewild – op de grens laveren tussen de verschillende zorgwetten. Zijn de scheidslijnen tussen de Wmo, de Wlz, de Zvw en de Jeugdwet wel écht voldoende afgebakend, zodat die afbakening ook in de praktijk werkbaar en helder is? Meer specifiek wijst de VSCA (Vereniging Samenwerkingsverband Chronische Ademhalingsondersteuning) in een brief16 op de situatie dat een deel van hun cliënten zorg ontvangt vanuit de Wlz en een ander deel uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de zorgverzekeringsaanspraak «verpleging en verzorging». Op grond van de Wmo is de gemeente verplicht om een passend maatwerkpakket op te stellen, maar kan dit ook aanbieden aan mensen die in potentie Wlz-indiceerbaar zijn wegens een zware zorgvraag. Kan een zorgverzekeraar in de situatie dat de verzorging buitenshuis zo omvattend is een cliënt doorverwijzen naar de Wlz, waardoor in feite dus een kans op «afwenteling» naar de Wlz bestaat? Ook de Raad van State heeft dit punt in haar advies aangestipt. De genoemde zorgaanspraak «verpleging en verzorging» is dan van groot belang voor het bepalen van de van toepassing zijnde wet, te weten de Wmo of de Wlz. Hoe beoordeelt de regering dergelijke gevallen in het licht van haar systeemverantwoordelijkheid? De leden van de fractie van D66 ontvangen ook op dit punt graag een reactie.

Ook de rol en positie van het zorgkantoor is een onderwerp van zorg. Ten eerste lezen deze leden in de Handelingen van de Tweede Kamer dat de zorgplicht in beginsel bij de zorgkantoren ligt, maar dat de Wlz-uitvoerders (de zorgverzekeraars) makkelijker rechtstreeks aanspreekbaar zijn in geval van discussies over de wijze waarop de zorgplicht wordt uitgeoefend. Ondanks de toelichting hierop door de Staatssecretaris tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer bestaat er bij deze leden nog enige onduidelijkheid over deze constructie en over de zorgplicht. Kan de regering deze toezichtconstructie van de Wlz-uitvoerder ten opzichte van het zorgkantoor verhelderen, daarbij de zorgplicht in ogenschouw nemend? Een tweede punt betreft de rol van de zorgkantoren bij de indicatiestelling voor zogenaamde «meerzorg». Bij de meerzorgregeling gaat het zorgkantoor de zorgvraag beoordelen. Waarom kiest de regering, ondanks herhaalde verzoeken uit vele kampen, er niet voor om de indicatiestelling hiervoor bij het onafhankelijke CIZ onder te brengen, waardoor de indicatiestelling tevens op een meer integrale wijze plaats zal vinden? In de Tweede Kamer is terecht opgemerkt dat vraagtekens kunnen worden gesteld bij de onafhankelijkheid van de zorgkantoren, die in theorie indicatiestellingen zouden kunnen beoordelen met in hun achterhoofd het eigen budget. Zou de regering nogmaals in kunnen gaan op dit vraagstuk? Tenslotte gaan de zorgkantoren op basis van de Wlz beoordelen of een modulair of volledig pakket thuis wordt toegekend en kunnen de zorgkantoren dat weigeren als de zorg niet verantwoord of doelmatig thuis kan worden geleverd. Op vragen of de zorgkantoren de expertise wel in huis hebben om te beoordelen wat verantwoord of doelmatig is heeft de Staatssecretaris geantwoord dat zorgkantoren inderdaad vaak terug zullen moeten vallen op de expertises van de zorgaanbieders. Verwacht de regering dat de zorgkantoren zich voldoende bewust zijn van (mogelijk) gebrek aan expertise op deze gebieden en verwacht zij dat ze tijdig aankloppen bij de zorgaanbieders voor assistentie, zodat deze besluiten wel overwogen tot stand komen en de cliënten gewaarborgd zijn van de juiste en passende zorg?

Ook willen de leden van de fractie van D66 graag een toelichting op de zorgvernieuwing. Particuliere initiatieven en innoverende woonvoorzieningen zijn voor de ontwikkeling van nieuwe initiatieven van grote waarde. Deze kunnen leiden tot meer maatwerk. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de regering aan dat cliënten door middel van het pgb zelf zorg kunnen inkopen bij een innovatieve woonvoorziening die aansluit bij de specifieke behoefte.17 De organisatie Ieder(in) heeft echter aan de alarmbel getrokken18 en aangegeven dat mensen met een pgb straks alleen gebruik mogen maken van een logeeropvang als die wordt aangeboden door een AWBZ-instelling. Dit zal tot gevolg hebben dat deze groep geen gebruik meer kan maken van particuliere initiatieven, zoals vele zorgboerderijen. Hoe rijmt de regering deze tegengestelde berichten met elkaar? Graag krijgen de leden van deze fractie hierop een reactie.

Tevens horen de leden van de D66-fractie graag waarom de leveringsvorm modulair pakket thuis (mpt) gemaximeerd is. De Staatssecretaris heeft in de Tweede Kamer gezegd dat hij het van belang acht dat iedereen een leveringsvorm van zorg kan kiezen op grond van wens en noodzaak, en niet op grond van het feit dat het ene stukje wat meer budgetrecht heeft dan het andere. Maar waarom, zo vragen deze leden, heeft de regering dan toch het mpt gemaximeerd? Is deze leveringsvorm zo wel bruikbaar in de praktijk? Graag ontvangen deze leden een verheldering op dit punt. En hoe beoordeelt de regering het bericht van de zorgverzekeraars dat zij het mpt naar alle waarschijnlijkheid niet operationeel krijgen per 2015?

Regeldruk en administratieve lasten

De volgende vraag borduurt in feite verder op de vernieuwing en verbetering van de (langdurige) zorg. Minder bureaucratie en minder regeldichtheid zal de uitvoering van de wetgeving betreffende de langdurige zorg naar de mening van deze leden alleen maar ten goede komen. Momenteel staat in het voorliggend wetsvoorstel dat het zorgplan twee keer per jaar dient te worden geëvalueerd. Ieder(in) geeft aan dat dat een onnodige bureaucratische werking kan hebben, vanwege het feit dat vaak kan worden volstaan met één evaluatie per jaar. Wanneer de wet bepaalt dat minimaal éénmaal per jaar (en zo nodig vaker) dient te worden geëvalueerd kan dat enige regeldruk verminderen. Hoe kijkt de regering tegen dit voorstel aan? Graag ontvangen de leden van D66-fractie een toelichting hierop. Ook op het gebied van de zogenaamde regeldichtheid is nog terrein te winnen, zo menen deze leden. De aanvraagprocedure van het pgb en de voorbereiding van het modulair pakket thuis (mpt) betekenen in de praktijk enorme hoofdbrekende en ingewikkelde administratieve procedures. De leden van de D66-fractie verwachten dat dit alleen maar ten koste van goede en toegankelijke zorg kan gaan. Kan de regering ingaan op de maatregelen die hij wil nemen om de regeldichtheid van het wetsvoorstel te verminderen?

Gegevensuitwisseling

Deze leden hebben ook een vraag over de privacy van de cliënt en het beroepsgeheim van de arts. In de Tweede Kamer is al meermalen gesproken over het te gemakkelijk opvragen van hele medische dossiers en de verplichting in de wet om gegevens uit te wisselen tussen zorgaanbieders, de Wlz-uitvoerder, het CIZ en het CAK (Centraal Administratie Kantoor). Ook de Raad van State heeft zich kritisch uitgelaten over het onderwerp en de leden van de D66-fractie hebben met instemming gelezen dat veel van de opmerkingen van de Raad omtrent de verwerking van persoonsgegevens zijn overgenomen door de regering. Toch bestaan er nog zorgen bij deze leden met betrekking tot deze kwestie. Ook de KNMG (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst) en de LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging) hebben recentelijk wederom in een brief aangegeven dat de privacy van de patiënt en het beroepsgeheim van de arts onder druk staat. Hoewel zij aangeven dat de rechten en plichten van patiënt en arts door het amendement-Van Dijk/Bergkamp aan de «voordeur» nu goed zijn gewaarborgd, doordat gegevens alleen verstrekt mogen worden met toestemming van de cliënt en de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad, is datzelfde niet het geval bij de «achterdeur». Het CIZ kan gegevens, die vallen onder het medisch beroepsgeheim, zonder toestemming van de patiënt delen met andere instanties waar ook mensen werkzaam zijn zonder medisch beroepsgeheim. De leden van de fractie van D66 delen deze zorgen. Graag vernemen zij welke instanties cliëntgegevens in handen kunnen krijgen van het CIZ. Is de regering voornemens te voorzien in aanvullende waarborgen ten aanzien van de bescherming van het medisch beroepsgeheim en in het verlengde daarvan de privacy en gezondheid van de patiënt?

Seniorenhuisvesting

Deze leden hebben tevens vragen ten aanzien van de huisvesting voor senioren. De (langdurige) zorgsector is en wordt ingrijpend herzien. Ook op het gebied van de combinatie wonen en zorg doen zich grote veranderingen voor. In een rapport van de Kamer van Koophandel is aangetoond dat, zoals bekend en verwacht, de vraag naar passende woningen toeneemt door de vergrijzing.19 Het rapport noemt onderzoek dat heeft geconcludeerd dat er op landelijk niveau een tekort bestaat in passende huisvesting voor senioren en dat dit tekort de komende decennia snel toeneemt, waarbij als uitgangspunt is genomen dat er voldoende substitutiemogelijkheden zijn voor lichte intramurale en zwaardere intramurale zorgplaatsen enerzijds en woningen voor Verzorgd wonen anderzijds. Hoewel de vraag naar huisvesting in de categorie intramuraal licht weg valt, stijgt de vraag snel in de categorie intramuraal zwaar, zo stelt het onderzoek. Door de vergrijzing en het scheiden van wonen en zorg stijgt de vraag naar Verzorgd Wonen en Geschikt Wonen in rap tempo. De toenemende vraag naar passende huisvesting voor senioren vraagt om investeringen in de komende decennia. Ook komt de verantwoordelijkheid voor voldoende zorg en ondersteuning meer lokaal te liggen door de decentralisaties. Graag ontvangen de leden van de D66-fractie een toelichting op de gevolgen van de Wlz voor het gebied van seniorenhuisvesting. Kan de regering de fractie informeren op welke manier zij de zorg, ondersteuning en huisvesting voor ouderen op een goede en zorgvuldige wijze gaat organiseren? Welke rol ziet de regering weggelegd voor innovaties en samenwerking op het gebied van wonen en zorg voor ouderen?

Toekomstig beleid en financiële aspecten

Dan lezen de leden van de fractie van D66 dat de regering, na de voltooiing van de transitie van AWBZ naar Wlz mogelijkheden gaat onderzoeken voor het op termijn, «in de tweede fase», risicodragend overhevelen van de ouderenzorg naar de Zvw en het onderbrengen van gehandicaptenzorg in «een ander domein». Als de Wlz zich van volksverzekering naar voorzieningenstelsel zou ontwikkelen zou dat principiële vragen doen rijzen. De leden van de D66-fractie horen graag wat de visie van de regering op deze ontwikkeling is. Kan zij tevens toelichten wanneer naar haar mening de zogenaamde eerste fase is afgerond? Deelt de regering de mening van deze leden dat de invoering van deze wet pas het begin zou zijn, en dat er nog veel tijd over heen zal gaan voordat de gehele machine goed functioneert en alle zorgbehoevenden passende en goede zorg ontvangen? Wat is de kijk van de regering op deze genoemde eerste en tweede termijn? Ziet de regering de Wlz als een tussenwet? Graag ontvangen deze leden een verduidelijking op dit gebied.

De leden van de D66-fractie vragen de regering ook om een nadere uiteenzetting op het gebied van de bekostiging. Is voor de overheveling van de medisch georiënteerde persoonlijke verzorging voldoende budget beschikbaar voor de zorgverzekeraars? Wat is het te verwachten gevolg voor de premieheffing, zowel wat betreft de premie voor de zorgverzekeringspolis en de inkomens gerelateerde zorgbijdrage als de werknemersbijdrage voor de AWBZ wanneer deze verandert in Wlz? Daarnaast heeft de Staatssecretaris in de Tweede Kamer gezegd dat hij over de bekostiging in de toekomst een open debat wil voeren en alternatieven voor het huidige aanbodgerichte bekostigingssysteem wil onderzoeken. Deze leden vernemen graag hoe de regering, met de door haar beoogde inwerkingtreding van 1 januari 2015 in het achterhoofd, dit onderzoek en open debat over de bekostiging – een fundamenteel onderdeel van de Wlz – wil vormgeven en op welke termijn dat gaat gebeuren.

GroenLinks-fractie

Invoering

Wat zou volgens de regering een wenselijke invoeringstermijn zijn die de veldpartijen en betrokken zorggebruikers in staat zouden stellen zich adequaat voor te bereiden op de nieuwe situatie? Indien dat langer is dan de enkele maand die nu waarschijnlijk nog resteert, waarom is die invoeringstermijn hier dan niet gerespecteerd, bijvoorbeeld door dit wetsvoorstel eerder aan te bieden of de invoeringsdatum naar achteren te schuiven, zo willen de leden van de fractie van GroenLinks graag weten. Geeft de gefaseerde invoering van de transformatie-aspecten, zoals verwoord in de brief aan de Tweede Kamer van 27 juni20 niet aan dat het niet realistisch is per 1 januari 2015 het stelsel Wlz werkelijk om te vormen? Hoe kijkt de regering terug op haar brief aan de Tweede Kamer van 24 maart 2014 waarin zij schrijft: «Ook voor de Wlz en de AMvB Wlz – die grotendeels volgen uit de Wmo 2015 en het gewijzigd Besluit Zorgverzekeringen – is het hoogst wenselijk dat deze voor het zomerreces van dit jaar gepubliceerd zijn in het Staatsblad»?21 Hoe staan de verzekeraars, die zich eerder uitspraken voor uitstel, momenteel tegenover de voorgestelde invoeringstermen? Kan het veld deze aanpassing er ook nog bij hebben nu alle zeilen moeten worden bijgezet om de andere decentralisaties goed te accommoderen?

De regering hanteert als terugvaloptie bij eventueel niet tijdig aannemen van de Wlz een voorlopige regeling om te voorkomen dat per 1 januari 2015 overlappingen of kloven ontstaan. Behelst deze terugvaloptie enkel formele aanpassingen om genoemde overlappingen of kloven te voorkomen, of grijpt zij ook reeds vooruit op materiële wijzigingen die in de Wlz voorzien zijn?

Toegang tot zorg

De noodkreet die in de laatste weken geklonken heeft inzake de zorg voor 10.000 mensen met een zeer zware beperking die extramurale zorg ontvangen, heeft er toe geleid dat zij nu alsnog onder de Wlz zullen vallen. Hoe beoordeelt de regering het gegeven dat zij op 9 september jl.22 aan de Tweede Kamer schreef dat zij onder de Wmo zouden vallen, dat amendement-Keijzer23 ter zake op 24 september24 door de regering werd ontraden en successievelijk door de Tweede Kamer verworpen, en dat de regering op 9 oktober25 een brief schreef dat deze groep toch onder het overgangsrecht Wlz zal kunnen vallen? Deelt de regering de taxatie van deze leden dat dit gerommel grote onzekerheid veroorzaakt bij kwetsbare groepen in de samenleving en afbreuk doet aan het vertrouwen dat mensen in de overheid zouden moeten kunnen hebben?

Hoewel de leden van de GroenLinks-fractie de koerswijziging van de regering ten aanzien van deze 10.000 mensen inhoudelijk steunen, vragen zij hoe dit wetstechnisch wordt gerepareerd nu het amendement ter zake (op grond van het advies van de regering) is verworpen. Daarnaast willen zij weten wat de financiële consequenties zijn voor gemeenten als het budget van deze groep uit de Wmo wordt overgeheveld naar de Wlz. Acht de regering het een toonbeeld van goed bestuur om tot het laatste moment de budgetten van gemeenten te blijven wijzigen? Hoe kunnen gemeenten hun beleid ontwikkelen als het «haastige spoed»-beleid van de rijksoverheid ertoe leidt dat de sturingsinformatie steeds verandert? Is de regering bereid om deze consequentie van de zeer late ontwikkeling van het wetsvoorstel voor haar eigen rekening te nemen en af te zien van de met de overheveling gepaard gaande korting op het budget Wmo?

Welke andere groepen of individuen kunnen nog tussen wal en schip raken en welk vangnet of reparatie-instrument heeft de regering daarvoor voorzien? Wordt de omzetting naar de Wlz ook onder de bevoegdheden gebracht van de Transitiecommissie Sociaal Domein of is hier een andere vorm gekozen om invulling te geven aan de regierol en stelselverantwoordelijkheid van de rijksoverheid?

Zorggebruikers kunnen kiezen tussen verschillende opties, waaronder zorg in natura (vpt, mpt) of pgb. Klopt de interpretatie van deze leden dat de keuze van de zorggebruiker daarbij leidend is en dat het zorgkantoor enkel toetst op formele criteria als de opstelling van het zorgplan? Of heeft het zorgkantoor ook materieel invloed op de invulling van het zorgplan? Anders gezegd: is de vrije keuze voor een pgb gegarandeerd? Wat gebeurt er als het plafond voor het inzetten van pgb’s is bereikt en hoe wordt dan deze vrije keuze van de zorggebruiker gerealiseerd? Heeft in dit kader de werkwijze van uitbetaling via trekkingsrechten implicaties voor de rechten en de keuzevrijheid van de pgb-houder of is het enkel een administratieve structuur? En waarom vindt de indicatiestelling bij de meerzorgregeling plaats door het zorgkantoor en niet door het CIZ, waarmee de onafhankelijkheid van de indicatiestelling meer geborgd zou zijn?

In de memorie van toelichting schrijft de regering op p. 43: «Het voornemen is om een bruto pgb uit te keren en de cliënt vanwege onder meer kostenbewustzijn en remmende werking zelf de eigen bijdragen te laten betalen. Nu wordt de eigen bijdrage van tevoren ingehouden en krijgt een cliënt een netto pgb. Dit voornemen behoeft verdere uitwerking en voor het pgb zal daarmee nog moeten worden bekeken wat de adequate wijze van het vaststellen en heffen van een eigen bijdrage wordt.» Deze leden vragen of dit voornemen inmiddels is uitgewerkt. Waar kunnen zorggebruikers met een pgb op rekenen in 2015?

Zoals recent op schrijnende wijze via de media is bekend geworden, kunnen zorggebruikers die opteren voor zorg met verblijf in zorginstellingen worden geconfronteerd met gedwongen verhuizing door opheffing of samenvoeging van de zorginstelling. Op welke wijze zijn hierin de rechten van zorggebruikers gewaarborgd, die immers gegeven het karakter van «zorg met verblijf» niet alleen zorg maar ook verblijf genieten? In welke zin is hierin sprake van analogie met de bescherming van huurders?

De transitie in de zorg van formele naar informele zorg roept bij deze leden de vraag op wat er wordt gedaan om mantelzorgers te ondersteunen. Klopt het dat de gevolgde denkrichting – zelfs bij de formulering van «gebruikelijke zorg» – is dat de overheid die mensen helpt die geen hulp uit hun sociale netwerk kunnen ontvangen? Is dat dan niet een perverse prikkel die ertoe leidt dat mensen er belang bij zullen (denken te) hebben om de mogelijke bijdrage uit dat netwerk te minimaliseren? Op welke wijze wordt er ingezet om steun uit het netwerk te faciliteren? Volgens de memorie van toelichting (p. 12) speelt het netwerk geen rol bij het bepalen van de toegang tot de Wlz, maar alleen bij de invulling van het zorgplan. Aangezien daar de zorg concreet wordt gemaakt, is het netwerk toch wel degelijk een factor bij het bepalen van de te leveren zorg?

De memorie van toelichting vermeldt dat de anticumulatieregeling voor de eigen bijdrage vervalt omdat het niet mogelijk is tegelijk gebruik te maken van Wlz en Wmo. Om dezelfde reden blijft er wel een anticumulatieregeling voor partners bestaan. Kan de regering uitleggen of en hoe deze anticumulatieregeling functioneert in gezinnen waarin verschillende gezinsleden (bijvoorbeeld kinderen) zorg ontvangen die onder verschillende wetten met een eigen bijdrage-regime vallen?

Kan de regering toelichten waarom woningaanpassing of verhuizing voor meerderjarigen niet wordt gedekt onder de Wlz? Als het de bedoeling is dat mensen langer thuis blijven wonen en daar ook door middel van vpt of pgb de benodigde zorg voor kunnen ontvangen, ligt het dan niet in de rede om ook woningaanpassingen of verhuizingen die dit mogelijk maken te vergoeden en zo te faciliteren dat mensen niet gedwongen zijn tot de duurdere keuze van zorg met verblijf?

Toekomstig beleid

De regering schetst als toekomstbeeld dat ouderenzorg zou kunnen worden ondergebracht bij de Zvw. Hoewel dat nu nog niet aan de orde is, vragen de leden van deze fractie hoe dit toekomstbeeld zich verhoudt tot de kerngedachte dat het bij de Zvw primair om op herstel gerichte zorg gaat en bij de Wlz niet. Is de regering van oordeel dat deze ouderenzorg naar haar aard past bij de kerngedachte van de Zvw? Deelt zij de mening van deze leden dat de vaak zware ouderenzorg feitelijk onverzekerbaar is en om die reden niet in een private verzekering dient te vallen? Wat zouden de consequenties zijn van deze eventuele overheveling voor de betaalbaarheid van het Zvw-stelsel? Ligt het in de rede dat dat gerepareerd zal gaan worden door verhoging van de zorgpremie of verkleining van het pakket? Is de regering van zins met een fundamentele analyse op dit punt te komen alvorens een dergelijk toekomstbeeld te propageren?

Gegevensuitwisseling

In de wetsbehandeling heeft aandacht voor privacy-aspecten ertoe geleid dat expliciete toestemming van de patiënt nodig is voor de uitwisseling van gezondheidsgegevens tussen zorgverlener en CIZ vanwege de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het medisch beroepsgeheim. Is daarmee definitief geborgd dat het CIZ deze gezondheidsgegevens alleen mag gebruiken voor het beoordelen van een beroep op de Wlz en niet mag uitwisselen met gemeente, zorgkantoor, GAK, SVB en andere partijen?

ChristenUnie-fractie

Toegang tot zorg

Het kan op de instemming van de leden van de ChristenUnie-fractie rekenen dat de regering met dit wetsvoorstel de autonomie en keuzevrijheid van de patiënt tracht te vergroten. Hoe is dat in dit wetsvoorstel gewaarborgd voor cliënten die niet of verminderd in staat zijn eigen regie te voeren? Hoe wordt in dergelijke gevallen het belang van de patiënt in de wet geborgd? En welke waarborgen zijn er voor de betrokkenheid van familieleden en mantelzorgers? Hoe is dit in het bijzonder voor de zorgplanbespreking geregeld?

De regering heeft een oplossing gevonden voor wat wel de «vergeten groep» is genoemd en verwijst daarnaar in de brief aan de Eerste Kamer van 9 oktober 2014. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn daar blij mee. Is te verwachten dat er nog meer groepen of personen zijn voor wie het mogelijk onwenselijke gevolgen heeft om via de Wmo 2015 zorg te ontvangen? Wat betekent de brief van 9 oktober 2014 over de «vergeten groep» voor de financiële positie van gemeenten? Welke gemeenten hebben binnen de Wmo 2015 al zorg ingekocht voor deze groep? Verwacht de regering financiële schade als gevolg daarvan? Hoe wordt omgegaan met de gemeenten die dit betreft?

Voorts hebben deze leden een enkele vraag over de meerzorg in de Wlz. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer is hierover een amendement aangenomen26 dat regelt dat wanneer een cliënt niet in een bepaald kostenprofiel past, het CIZ direct in het indicatiebesluit kan aangeven dat het zorgkantoor de meerzorgprocedure start. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de status zal worden van deze beslissing van het CIZ ten opzichte van het zorgkantoor. Is het mogelijk dat het zorgkantoor hiervan afwijkt of bezwaar aantekent? Wie heeft hier het laatste woord? En wat is de status van de meerzorg voor de cliënt? Kan deze bijvoorbeeld bezwaar aantekenen tegen het CIZ-besluit géén meerzorgprocedure te adviseren aan het zorgkantoor? Kan de regering ook ingaan op de financiële dekking van de meerzorg, onder meer in verband met het pgb-budgetplafond in dit wetsvoorstel? Kan het zo zijn dat een cliënt met een zeer zware zorgvraag op een gegeven moment zijn of haar meerzorg verliest als gevolg van het bereiken van een budgetplafond?

Bij de bespreking van dit wetsvoorstel zegt de regering te verwachten dat er in 2015 280.000 mensen in de Wlz zullen zitten, een aantal dat naar verwachting van de regering op termijn zal dalen tot 200.000 mensen. Klopt dat aantal nog na de recente bijstellingen van de reikwijdte van de wet? De regering wijst voor de onderbouwing van deze verwachte daling naar de demografie. Zijn er nog andere redenen voor de daling? Zo nee, kan de regering de demografische onderbouwing daarbij aangeven?

In de motivatie voor dit wetsvoorstel stelt de regering dat de uitvoeringspraktijk van de AWBZ niet meer spoort met de praktijk. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de Wlz op de lange termijn blijft beantwoorden aan de (uitvoerings-)praktijk? En hoe geeft de regering invulling aan haar systeemverantwoordelijkheid voor de samenhang van deze wet met de Wmo 2015 en de Zorgverzekeringswet?

De leden van de ChristenUnie-fractie hechten zeer veel waarde aan de liefdevolle inzet van de talloze mantelzorgers in Nederland. Hoe verhoudt het beroep dat in de langdurige zorg op mantelzorgers wordt gedaan zich tot de verwachte inzet van mantelzorgers in de Wmo 2015? Hoe worden mantelzorgers de komende tijd ondersteund in alles wat van hen gevraagd wordt?

De leden van deze fractie zijn ingenomen met de in het wetsvoorstel opgenomen experimenteerbepaling, die onder meer tot doel heeft te experimenteren met vormen van persoonsvolgende bekostiging. Kan de regering aangeven op welke schaal zij verwacht daarmee te (laten) experimenteren? Wat is de ambitie van de regering met betrekking tot de invoering van persoonsvolgende bekostiging op een meer structurele wijze? Aan welke andere experimenten denkt de regering te kunnen werken op grond van deze bepaling? Kan de regering tevens aangeven hoe binnen deze experimenteerbepaling het belang van de patiënt blijvend gewaarborgd is?

Om reden van een soepele invoering van de Wlz, zal een deel van de Wlz-zorg in 2015 nog worden uitgevoerd vanuit de nieuwe Wmo, dus door gemeenten. Dit is het geval bij bijvoorbeeld het verstrekken van mobiliteitshulpmiddelen en woningaanpassingen. Hier is echter geen sprake van een plicht voor de gemeenten. Kan de regering ingaan op de verhouding tussen de (uitvoering van de) Wlz en de lokale democratie ten aanzien van het «overgangsjaar» 2015? Hoe kan de regering erop toezien dat gemeenten hun verantwoordelijkheid niet ontlopen, door bijvoorbeeld noodzakelijke investeringen in een woning voor een Wlz-geïndiceerde in 2015 uit te stellen tot na dit jaar, waardoor ze er geen geld aan kwijt zijn?

Toekomstig beleid

De regering spreekt in de memorie van toelichting (hoofdstuk 15) onder andere over het onderzoek naar de mogelijkheid om op termijn de ouderenzorg risicodragend over te hevelen naar de Zvw. Daar plaatsen de leden van deze fractie vraagtekens bij. Kan de regering aangeven of zij het wetsvoorstel Wlz ziet als een stap in die richting?

De invoering van de Wlz is onderdeel van een grotere herschikking van verantwoordelijkheden in de zorg, waarbij veel zorgtaken naar de gemeenten gaan. Is met de situatie per 1 januari 2015 op hoofdlijnen een duurzame herschikking bereikt of zijn aanvullende herschikkingen nodig naar de mening van de regering?

Uit de begroting van het Ministerie van VWS begrijpen de leden van de ChristenUnie-fractie dat de financiering van de Wlz uit het Fonds Langdurige Zorg in 2015 al kampt met een verwacht tekort van 625 miljoen euro. De regering stelt dat er over een termijn van enkele jaren naar evenwicht tussen uitgaven en inkomsten wordt gestreefd. Welke aanvullende maatregelen heeft de regering in gedachten om dit evenwicht in de jaren na 2015 te bereiken?

De leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 24 oktober 2014.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Slagter-Roukema

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer

X Noot

1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD) (vice-voorzitter), Linthorst (PvdA), Slagter-Roukema (SP) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Reuten (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Barth (PvdA), Martens (CDA), vac. (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Frijters-Klijnen (PVV), Van Dijk (PVV), De Grave (VVD), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Bruijn (VVD), Koning (PvdA)

X Noot

2

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 50.

X Noot

3

Ter inzage gelegd onder griffienummer 155006.11

X Noot

4

Memorie van toelichting; Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3

X Noot

5

Zie o.m. de motie-Flierman, Kamerstukken I 2013/14, 33 253, E

X Noot

6

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3, p. 79

X Noot

7

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 12, p. 113

X Noot

8

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 9, p. 216

X Noot

9

Brief 7 oktober 2014, Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 172

X Noot

10

Brief van 2 oktober 2014 over de voortgang Wmo 2015 (ter inzage gelegd onder griffienummer 155980).

X Noot

11

Kamerstukdossier 31 996.

X Noot

12

Kamerstukken II 2013/14, 32 761, nr. 62.

X Noot

13

Reacties KNMG en LHV, ter inzage gelegd onder respectievelijk griffienummer 155006.11 en 155006.03.

X Noot

14

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 50

X Noot

15

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 102

X Noot

16

Ter inzage gelegd onder griffienummer 155006.06

X Noot

17

Kamerstukken II 2013/14, 33.891, nr. 9, p. 243.

X Noot

18

Ter inzage gelegd onder griffienummer 155006.04.

X Noot

19

Kamer van Koophandel, Seniorenhuisvesting vormt brandstof voor economie.

X Noot

20

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 13

X Noot

21

Kamerstukken II 2013/14 33 891, nr. 5, p. 2

X Noot

22

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 67

X Noot

23

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 159

X Noot

24

Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 171

X Noot

25

Kamerstukken I 2014/15, 33 891, D

X Noot

26

Amendement-Dik-Faber; Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 150


Brief van de Staatssecretaris van Volkgsgezondheid, welzijn en sport

D BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2014

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wet Langdurige Zorg (Wlz) van dinsdag 23 september jl. in de Tweede Kamer is gesproken over ca. 14.000 cliënten die een zogenaamde extramurale indicatie hebben, maar een zodanige zorgzwaarte dat ze, naar alle waarschijnlijkheid, een beroep kunnen doen op de Wlz. Ik vind het belangrijk dat deze volwassenen en kinderen met een zware zorgvraag niet onnodig worden belast door de veranderingen. De zorg die voor deze mensen noodzakelijk is en blijft, is immers in nagenoeg alle gevallen tot stand gekomen na een intensieve en soms langdurige zoektocht om passende zorg te bewerkstelligen. Ik kan mij voorstellen dat de cliënten, ouders en verwanten zich zorgen maken over de vraag of het vaak kwetsbare evenwicht wat nu is bereikt onnodig wordt verstoord. Het feit dat ook onder de huidige wetgeving tal van uitzonderingen en voorzieningen zijn getroffen voor deze groep is een teken dat wij ook in het nieuwe systeem moeten borgen dat passende zorg gewaarborgd is. Dat is in de diverse wetten ook wettelijk verankerd. Het komt er nu op aan ook bij de uitvoering daarvan het uitgangspunt «van systemen naar mensen» als leidraad te nemen.

In mijn brief van 9 september jl.1 heb ik beschreven dat het om twee groepen gaat. Het betreft circa 4.000 kinderen en jongvolwassenen waarvoor wordt geregeld dat zij kunnen opteren voor Wlz-zorg. Deze cliënten krijgen een brief van het CIZ, waarmee zij rechtstreeks kunnen instromen in de Wlz. Indien de cliënt hiervoor kiest dan wordt de huidige indicatie administratief omgezet naar een indicatie voor de Wlz. In 2015 volgt een reguliere (her)indicatietraject.

Daarnaast gaat het om een groep van 10.000 cliënten (kinderen en volwassenen) waarvoor een zorgvuldige instroom in de Wlz gedurende 2015 gerealiseerd moet worden, ervan uitgaande dat voldaan wordt aan de toegangscriteria van de Wlz. Ter uitvoering van de motie Leijten/Bergkamp (33 891, nr. 92) en mijn toezegging aan de Tweede Kamer is afgelopen week in een werkgroep met alle partijen bezien op welke wijze deze cliënten zo soepel, snel en zorgvuldig mogelijk kunnen instromen in de Wlz, waarbij ook is gekeken naar het realiseren van één aanspreekpunt.

Hierbij is ook meegewogen dat cliënten zorg ontvangen via een pgb, zorg-in-natura of een combinatie. Tevens is gesproken over een meldpunt. Per Saldo en Ieder(in) zullen dit laatste met (financiële) ondersteuning van mijn ministerie inrichten. Ook is met de VGN de afspraak gemaakt dat de betrokken zorgaanbieders en specifiek de kinderdagcentra worden geïnformeerd.

Ten aanzien van de groep van 10.000 cliënten is geconstateerd dat het tijdelijk onderbrengen van deze cliënten onder de Wmo 2015, Jeugdwet en Zvw wel mogelijk is, maar altijd in ieder geval financiële en administratieve consequenties heeft voor deze cliënten. Zo verschillen bijvoorbeeld de eigen bijdrage in de Wlz met die van de Wmo 2015, Jeugdwet en Zvw (geen eigen risico voor verpleging en verzorging). Of zullen de verantwoordingseisen of uitvoering bij de verschillende pgb-regelingen wel veel op elkaar afgestemd kunnen worden, maar niet volledig. Cliëntenorganisaties hebben in de werkgroep erop aangedrongen om te streven naar geen enkele verandering voor deze groep mensen, omdat het een tijdelijke situatie betreft: instroom in de Wlz volgt, ervan uitgaande dat wordt voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz, uiterlijk per 1 januari 2016. Ik wil graag gehoor geven aan dit verzoek en duidelijkheid bieden voor deze cliënten.

Na intensief overleg met onder andere Per Saldo, Ieder(in), VCSA, VGN, VNG, ZN en CIZ kom ik tot de conclusie dat voor de groep van 10.000 cliënten, zoals omschreven in mijn brief van 9 september jl. het overgangsrecht van Wlz van toepassing kan worden gebracht. Ook deze cliënten krijgen een brief van het CIZ, waarmee zij rechtstreeks kunnen instromen in de Wlz. Indien de cliënt hiervoor kiest dan wordt de huidige indicatie administratief omgezet naar een indicatie voor de Wlz. In 2015 volgt een reguliere (her)indicatietraject.

Ook de VNG en ZN vinden het belangrijk dat de cliënten niet onnodig tijdelijk onder Wmo 2015 of Zvw komen te vallen. Ik ben in overleg met de VNG en ZN op welke wijze het beste aan de uitwerking vorm kan worden gegeven. Onderbrenging in de Wlz betekent immers dat zorg uit de Wlz betaald gaat worden, waarvan eerder voorzien was dat deze vanuit de Wmo 2015, Jeugdwet of Zvw bekostigd zou worden. Overigens betreft het een verschuiving van middelen, waarbij de vermindering van budgetten voor gemeenten en verzekeraars uiteraard wordt gevolgd door minder cliënten die een beroep doen op de Wmo 2015, Jeugdwet en Zvw. Daar waar een en ander juridische en/ of financiële consequenties heeft voor reeds afgesloten contracten, treed ik in overleg met de VNG. In de definitieve aanwijzing contracteerruimte Wlz, die uw Kamer binnenkort ontvangt, zal ik aangeven met hoeveel middelen de contracteerruimte Wlz wordt opgehoogd en hoe dit in samenspraak met VNG en ZN zal worden verrekend.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

X Noot

1

Kamerstukken II, veraderjaar 2013–2014, 33 891, nr. 67.


Gewijzigd voorstel van wet

C HERDRUK1 GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

25 september 2014

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten te vervangen door een, de gehele bevolking omvattende, verplichte verzekering voor langdurige zorg, waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia en die recht doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de burgers voor de wijze waarop zij hun leven inrichten, deelnemen aan het maatschappelijk leven, en de wijze waarop zij elkaar naar vermogen daarin bijstaan;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Begripsbepalingen

ADL-woning:

woning die deel uitmaakt van een aantal bij elkaar horende rolstoeldoorgankelijke sociale huurwoningen;

begeleiding:

activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven;

burgerservicenummer:

het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1;

CIZ:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1;

cliëntondersteuning:

onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies, algemene ondersteuning en zorgbemiddeling die bijdraagt aan het tot gelding brengen van het recht op zorg in samenhang met dienstverlening op andere gebieden;

continentaal plat:

de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;

dossier:

de schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van zorg aan een cliënt;

Fonds langdurige zorg:

fonds, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

indicatiebesluit:

besluit van het CIZ waarbij beoordeeld wordt of en in welke omvang de verzekerde in aanmerking komt voor zorg;

inspecteur of ontvanger:

de functionaris, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

instelling:

  • 1°. een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen;

  • 2°. een organisatorisch verband dat gevestigd is buiten het grondgebied van het Europese deel van Nederland en overeenkomstig de daar geldende wetgeving rechtmatig gezondheidszorg verstrekt als bedoeld bij of krachtens artikel 3.1.1;

mantelzorger:

natuurlijke persoon die rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie zorg verleent zonder dat dit beroeps- of bedrijfsmatig geschiedt;

Onze Minister:

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

persoonsgebonden budget:

een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen;

persoonlijke verzorging:

het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid;

Nederland:

het Europese deel van Nederland;

solistisch werkende zorgverlener:

een zorgverlener die, anders dan in dienst of onmiddellijk of middellijk in opdracht van een instelling beroepsmatig zorg verleent;

Sociale verzekeringsbank:

de Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

verblijf:

verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a;

verpleging:

handelingen, gericht op herstel of voorkoming van verergering van de aandoening, beperking of handicap;

verzekeraar:

verzekeringsonderneming als bedoeld in richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringbranche en de uitoefening daarvan (PbEG L 228);

vreemdeling:

vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000;

Wlz-uitvoerder:

rechtspersoon die geen zorgverzekeraar is, die zich overeenkomstig artikel 4.1.1 heeft aangemeld voor de uitvoering van deze wet, het zorgkantoor daaronder begrepen;

woningaanpassing:

bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

zorg:

zorg en overige diensten als bedoeld in artikel 3.1.1;

zorg in natura:

zorg, geleverd door zorgaanbieders op grond van schriftelijke overeenkomsten tussen zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders als bedoeld in artikel 4.2.2;

zorgaanbieder:

een instelling dan wel een solistisch werkende zorgverlener;

zorgautoriteit:

de zorgautoriteit, genoemd in artikel 3 van de Wet marktordening gezondheidszorg;

Zorginstituut:

het Zorginstituut Nederland, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet;

zorgkantoor:

een ingevolge artikel 4.2.4, tweede lid, voor een bepaalde regio aangewezen Wlz-uitvoerder;

zorgplan:

schriftelijk of elektronisch als zodanig vastgelegde uitkomsten van hetgeen met de verzekerde dan wel een vertegenwoordiger van de verzekerde is besproken met betrekking tot de in artikel 8.1.1 genoemde onderwerpen;

zorgverlener:

een natuurlijke persoon die in persoon beroepsmatig zorg verleent;

zorgverzekeraar:

een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet;

zorgverzekering:

een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 1.1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 1.1.2

  • 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    • c. gehuwd: als partner geregistreerd;

    • d. gehuwde: als partner geregistreerde.

  • 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    • a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het derde lid.

§ 2. Algemene bepalingen

Artikel 1.2.1

Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.

Artikel 1.2.2

  • 1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.

  • 3. Degene die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels op het grondgebied van Aruba, Sint Maarten, Curaçao of op het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.

HOOFDSTUK 2. DE VERZEKERDEN

§ 1. De kring van verzekerden

Artikel 2.1.1

  • 1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:

    • a. ingezetene is;

    • b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, niet verzekerd.

  • 3. In afwijking van het tweede lid zijn verzekerd:

    • a. kinderen in Nederland geboren uit een in Nederland wonende vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel in het buitenland geboren uit in Nederland wonende ouders die rechtmatig verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000;

    • b. kinderen die door in Nederland wonende personen met de Nederlandse nationaliteit dan wel met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, worden geadopteerd en voor wie met het oog op adoptie beginseltoestemming is verleend op grond van artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. De verzekering gaat in vanaf het moment van adoptie naar het recht van het land waar het kind zijn gewone verblijf heeft of vanaf het moment van de gezagsoverdracht van het kind met het oog op adoptie aan een echtpaar of een persoon die zijn gewone verblijf in Nederland heeft en die de procedure van opneming ter adoptie van een kind ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie heeft gevolgd.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding worden gegeven aan de kring der verzekerden voor zover het betreft:

    • a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten dan wel hebben verricht;

    • b. vreemdelingen die, na in Nederland rechtmatig verblijf te hebben genoten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf hebben aangevraagd, dan wel bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen de intrekking van het besluit tot toelating, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist.

Artikel 2.1.2

Zo nodig in afwijking van artikel 2.1.1 en de daarop berustende bepalingen:

  • a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Artikel 2.1.3

De Sociale verzekeringsbank stelt ambtshalve en, desgevraagd, op aanvraag vast of een natuurlijke persoon voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 2.1.1 of 2.1.2 vastgestelde voorwaarden voor het verzekerd zijn ingevolge deze wet.

§ 2. De inschrijving van verzekerden

Artikel 2.2.1

  • 1. Indien de verzekerde een zorgverzekering heeft en zijn zorgverzekeraar deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een Wlz-uitvoerder deel uitmaakt, meldt zijn zorgverzekeraar hem, onder vermelding van zijn burgerservicenummer, met ingang van de datum waarop de zorgverzekering ingaat ter inschrijving bij de desbetreffende Wlz-uitvoerder aan. De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in. Indien de zorgverzekering is ingegaan binnen vier maanden nadat de verzekeringsplicht, bedoeld in de Zorgverzekeringswet is ontstaan, werkt de inschrijving terug tot en met de dag waarop die verzekeringsplicht ontstond.

  • 2. De verzekerde die niet op grond van het eerste lid voor de uitvoering van deze wet bij een Wlz-uitvoerder is ingeschreven, meldt zich voor de toepassing van deze wet met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels ter inschrijving aan bij een Wlz-uitvoerder die werkzaam is in de gemeente waar hij woont. De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in. Een in het buitenland woonachtige verzekerde meldt zich aan bij een Wlz-uitvoerder naar eigen keuze. De Wlz-uitvoerder is verplicht hem tot dat doel in te schrijven.

  • 3. Het is een Wlz-uitvoerder verboden een persoon als verzekerde in te schrijven of ingeschreven te doen houden, indien in verband met de toepassing van het eerste of tweede lid op een andere Wlz-uitvoerder een inschrijvingsplicht rust dan wel, indien het tweede lid van toepassing is en de verzekerde in Nederland woont, indien de Wlz-uitvoerder niet werkzaam is in de gemeente waar deze persoon woont.

  • 4. De natuurlijke persoon die op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is ontheven van de verplichtingen, opgelegd op grond van deze wet, wordt door de Sociale Verzekeringsbank ter inschrijving aangemeld bij het zorgkantoor voor de regio waarin hij woont.

Artikel 2.2.2

  • 1. De verzekerde die zich ingevolge artikel 2.2.1, tweede lid, bij een Wlz-uitvoerder aanmeldt ter inschrijving, vermeldt daarbij zijn burgerservicenummer.

  • 2. De Wlz-uitvoerder verlangt van de vreemdeling die zich ter inschrijving aanmeldt, een kopie van het document of de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat wordt aangemerkt als een bescheid als bedoeld in artikel 4:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 3. DE INHOUD VAN DE VERZEKERING

§ 1. De verzekerde zorg

Artikel 3.1.1

  • 1. Het op grond van deze wet verzekerde pakket omvat de volgende vormen van zorg:

    • a. verblijf in een instelling, met inbegrip van voorzieningen die niet ten laste van de verzekerde kunnen komen, waaronder in elk geval:

      • 1°. het verstrekken van eten en drinken,

      • 2°. het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde, en

      • 3°. voor meerdere verzekerden te gebruiken of te hergebruiken roerende voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de zorgverlening of in verband met het opheffen of verminderen van belemmeringen die de verzekerde als gevolg van een aandoening, beperking, stoornis of handicap ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte;

    • b. persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging;

    • c. behandeling, omvattende geneeskundige zorg van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard die noodzakelijk is in verband met de aandoening, beperking, stoornis of handicap van de verzekerde;

    • d. door of namens een instelling waarvan de verzekerde verblijf alsmede behandeling als bedoeld in onderdeel c ontvangt te verlenen:

      • 1°. geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg,

      • 2°. behandeling van een psychische stoornis indien de behandeling integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling van een van de in artikel 3.2.1 genoemde aandoeningen of beperkingen;

      • 3°. farmaceutische zorg;

      • 4°. het gebruik van hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

      • 5°. tandheelkundige zorg;

      • 6°. kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

    • e. het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen;

    • f. vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt;

    • g. logeeropvang in een instelling, met inbegrip van de voorzieningen, bedoeld in onderdeel a, mits dit geschiedt ter ontlasting van een of meer mantelzorgers.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aard, inhoud en omvang van de verzekerde zorg nader worden geregeld.

Artikel 3.1.2

  • 1. De echtgenoot van een persoon met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die recht heeft op zorg en in een instelling verblijft, heeft in afwijking van artikel 3.2.1, eerste lid, recht op verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, in dezelfde instelling. Hij behoudt recht op verblijf in die instelling na het overlijden van zijn echtgenoot dan wel na het vertrek van zijn echtgenoot naar een andere instelling.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden de echtgenoot van de verzekerde met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap recht heeft op verblijf als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.1.3

  • 1. De verzekerde die recht heeft op zorg, heeft recht op een vergoeding voor een woningaanpassing die bedoeld is om de door hem gekozen verblijfplaats geschikt te doen zijn voor de verlening van zorg, voor zover:

    • a. de verzekerde zijn recht tot gelding brengt zonder verblijf in een instelling en zonder woonachtig te zijn in een bij algemene maatregel van bestuur omschreven kleinschalig wooninitiatief, en

    • b. de Wlz-uitvoerder oordeelt dat die investering duurzaam en doelmatig is.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

§ 2. Het recht op zorg en het tot gelding brengen van het recht

Artikel 3.2.1

  • 1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:

    • a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of

    • b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,

      • 1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of

      • 2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

  • a. blijvend:

    van niet voorbijgaande aard;

    b. permanent toezicht:

    onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen;

    c. ernstig nadeel voor de verzekerde:

    een situatie waarin de verzekerde:

    • 1°. zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;

    • 2°. zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;

    • 3°. ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;

    • 4°. ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt;

    d. zelfzorg:

    de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder de persoonlijke verzorging en hygiëne en, zo nodig, de verpleegkundige zorg;

    e. regieproblemen:

    beperkingen in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie.

    2. In het eerste lid wordt verstaan onder:

  • 3. In afwijking van het eerste lid heeft een meerderjarige verzekerde recht op zorg voor zover hij vanwege een combinatie van een licht verstandelijke handicap en gedragsproblemen:

    • a. tijdelijk behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, of

    • b. volgens zijn behandelaar is aangewezen op het afmaken van een onder de Jeugdwet aangevangen behandeling met verblijf.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen een verzekerde, in afwijking van het eerste lid, geen recht heeft op vormen van zorg voor zover hij krachtens een zorgverzekering of een andere wettelijke regeling recht heeft of kan doen gelden op die zorg.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met derde lid.

Artikel 3.2.2

  • 1. Een verzekerde met een psychische stoornis wiens recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg op grond van zijn zorgverzekering beëindigd is omdat de krachtens zijn zorgverzekering geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, heeft aansluitend recht op voortzetting van deze zorg gedurende een onafgebroken periode van maximaal drie jaar.

  • 2. Na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, kan de zorg telkens voor een onafgebroken periode van maximaal drie jaar verder worden voortgezet.

  • 3. Een onderbreking van ten hoogste negentig dagen wordt niet als onderbreking beschouwd.

  • 4. Een verzekerde heeft slechts recht op zorg als bedoeld in het eerste en tweede lid voor zover hij daar naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op is aangewezen.

Artikel 3.2.3

  • 1. Het recht op zorg wordt op aanvraag van de verzekerde in een indicatiebesluit vastgesteld door het CIZ. Het recht op zorg dat wordt vastgesteld in het indicatiebesluit sluit aan bij de behoefte van de verzekerde.

  • 2. De verzekerde vermeldt bij de aanvraag zijn burgerservicenummer.

  • 3. De verzekerde verstrekt op verzoek of uit eigen beweging alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op zorg, en is verplicht mee te werken door zich te laten onderzoeken door het CIZ of door daartoe door het CIZ aangewezen personen.

  • 4. Het CIZ wijst de verzekerde bij de aanvraag op het recht op cliëntondersteuning, bedoeld in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de indicatie tot stand komt en over de inrichting en geldigheidsduur van het indicatiebesluit.

Artikel 3.2.4

Het CIZ kan een indicatiebesluit herzien dan wel intrekken indien het CIZ vaststelt dat:

  • a. door de verzekerde of derden onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of

  • b. de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.

Artikel 3.2.5

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde de kosten daarvan gedeeltelijk draagt. De eigen bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort, de zorg die verstrekt wordt en de wijze waarop het recht op zorg tot gelding wordt gebracht, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het inkomen en vermogen, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald.

  • 3. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op het in dat lid bedoelde vermogen, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de artikelen 3.1.2 en 3.1.3.

Artikel 3.2.6

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat zorg wordt voortgezet na het tijdstip waarop de verzekering is geëindigd of dat een recht op een vergoeding bestaat voor zorg die wordt verleend na dat tijdstip. Daarbij kunnen beperkingen en voorwaarden worden gesteld. De wijze waarop een zodanige recht tot gelding wordt gebracht, wordt daarbij eveneens geregeld.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voor gevallen of omstandigheden waarin de kosten van het verlenen van de desbetreffende zorg in redelijkheid niet of niet volledig ten laste van de in deze wet geregelde verzekering dienen te komen, worden bepaald dat:

    • a. de zorg wordt geweigerd;

    • b. de zorg op een later tijdstip ingaat;

    • c. een hogere bijdrage van de verzekerde wordt gevorderd dan krachtens artikel 3.2.5, eerste lid, is vastgesteld; of

    • d. een vergoeding van gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd.

Artikel 3.2.7

Een recht op zorg kan niet tot gelding worden gebracht gedurende de periode waarin de verzekerde in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, een instelling als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdelen i en j, van de Wet forensische zorg of een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verblijft.

Artikel 3.2.8

  • 1. Voor militairen in werkelijke dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Militaire ambtenarenwet 1931, alsmede voor militairen aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend, treden de aanspraken inzake zorg door of vanwege de Militair Geneeskundige Dienst in de plaats van de rechten op grond van deze wet.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake een uitkering door het Zorginstituut aan Onze Minister van Defensie ten laste van het Fonds langdurige zorg in verbrand met het vervallen van de rechten ingevolge deze wet.

§ 3. De leveringsvormen

Artikel 3.3.1

  • 1. De verzekerde die recht heeft op zorg, kan ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met zorg in natura, bestaande uit zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, of een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b, dan wel met een persoonsgebonden budget. De verzekerde kan tevens kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een modulair pakket thuis in combinatie met een persoonsgebonden budget.

  • 2. De verzekerde die zijn recht op zorg tot gelding wil brengen met zorg in natura, wendt zich daartoe tot een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten. Indien er meerdere gecontracteerde zorginstellingen zijn die de verzekerde binnen redelijke termijn de zorg kunnen verlenen waaraan hij behoefte heeft, stelt de Wlz-uitvoerder hem in de gelegenheid uit deze instellingen te kiezen.

Artikel 3.3.2

  • 1. De Wlz-uitvoerder laat, op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het derde, vierde en achtste lid, zorg in natura leveren zonder dat de verzekerde in een instelling verblijft, door middel van:

    • a. een integraal en volledig pakket thuis, te verlenen door of onder verantwoordelijkheid van één zorginstelling, of

    • b. een modulair pakket thuis, bestaande uit één of meer losse vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1.

  • 2. In afwijking van het eerste lid heeft een verzekerde die kiest voor een van de daar bedoelde leveringsvormen geen recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, en een verzekerde die kiest voor een modulair pakket thuis heeft bovendien geen recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°.

  • 3. De Wlz-uitvoerder verleent een volledig pakket thuis, tenzij de zorg volgens de Wlz-uitvoerder niet op een verantwoorde of doelmatige wijze ten huize van de verzekerde kan worden verleend.

  • 4. De Wlz-uitvoerder overlegt met de verzekerde of zijn vertegenwoordiger over de samenstelling van het modulair pakket thuis en verleent dat pakket tenzij:

    • a. de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een zodanige samenstelling van het modulair pakket thuis verlangt, dat de zorg waarop de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen, volgens de Wlz-uitvoerder niet verantwoord of doelmatig zal kunnen worden verleend, of

    • b. de totale kosten ervan of, indien de verzekerde naast het modulair pakket thuis ook een persoonsgebonden budget ontvangt of wenst te ontvangen, de totale kosten van dat pakket en het budget tezamen, meer zouden bedragen dan het bedrag dat de verzekerde als persoonsgebonden budget zou worden verleend indien hij geen modulair pakket thuis zou ontvangen.

  • 5. Voordat een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt genomen, kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de Wlz-uitvoerder een persoonlijk plan te overhandigen, waarin de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de door hem beoogde samenstelling van het modulair pakket thuis schetst. De Wlz-uitvoerder brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de aanvraag in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 6. Indien de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in het vijfde lid aan de Wlz-uitvoerder heeft overhandigd, betrekt de Wlz-uitvoerder dat plan bij het nemen van het besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 7. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van een besluit om een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis te verlenen.

  • 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

    • a. kunnen voor het modulair pakket thuis maximumkosten per module worden vastgesteld;

    • b. kan worden bepaald dat bestanddelen bij de berekening, bedoeld in het vierde lid, onder b, niet in aanmerking worden genomen, en

    • c. kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 3.3.3

  • 1. Het zorgkantoor verleent op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d.

  • 2. Voordat een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger het zorgkantoor een persoonlijk plan overhandigen, waarin de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de door hem beoogde samenstelling van het persoonsgebonden budget schetst. Het zorgkantoor brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de aanvraag in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 3. Indien de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het zorgkantoor heeft overhandigd, betrekt het zorgkantoor het persoonlijk plan bij het nemen van het besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:

    • a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;

    • b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • c. de verzekerde naar het oordeel van de het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;

    • d. de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,

    • e. de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.

  • 5. Het persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien:

    • a. de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen;

    • b. de verzekerde blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres;

    • c. de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

    • d. de vertegenwoordiger van de verzekerde niet voldoet aan regels inhoudende

    beperkingen of eisen die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan de kring van vertegenwoordigers kunnen worden gesteld in het belang van de bescherming van de verzekerde of van het waarborgen van de hulp, bedoeld in de onderdelen b en c van het vierde lid.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

  • 7. De Sociale verzekeringsbank voert namens de zorgkantoren de betalingen ten laste van verstrekte persoonsgebonden budgetten, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.

  • 8. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de verzekerde aan wie een persoonsgebonden budget wordt verleend, de mogelijkheid heeft om zorg te betrekken van een mantelzorger of een natuurlijke persoon die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent, of die persoon vanuit het persoonsgebonden budget te betalen;

    • b. verplichtingen die aan de verzekerde worden opgelegd met betrekking tot de overeenkomsten die de verzekerde sluit met de personen van wie hij de zorg betrekt en daarvoor betaling ontvangen uit het persoonsgebonden budget;

    • c. de gevallen waarin, onverminderd het vierde en vijfde lid, verzekerden worden uitgesloten van de verlening van een persoonsgebonden budget;

    • d. de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het zevende lid, uitvoert, en

    • e. de vorm en inhoud van het budgetplan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

  • 9. De op grond van het eerste, vijfde, zesde en achtste lid gestelde regels kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld.

Artikel 3.3.4

In afwijking van de artikelen 3.3.1 tot en met 3.3.3 kan een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2 zijn recht op zorg slechts tot gelding brengen in een instelling waarmee de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.

Artikel 3.3.5

  • 1. Een recht op zorg kan uitsluitend met zorg in natura tot gelding worden gebracht bij een zorgaanbieder die is gevestigd binnen het grondgebied van Nederland, of, indien de noodzakelijke zorg binnen dat grondgebied niet of niet tijdig kan worden verkregen en de Wlz-uitvoerder voorafgaande toestemming heeft verleend, bij een zorgaanbieder die is gevestigd binnen het grondgebied van de staten behorende tot de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland en die de zorg waarop recht bestaat levert binnen het desbetreffende grondgebied.

  • 2. Een verzekerde heeft buiten Nederland, maar binnen het grondgebied van de staten behorende tot de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels in plaats van recht op zorg recht op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de voor de zorg gemaakte kosten, indien die wordt verleend door een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder geen overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde vergoeding wordt verminderd met de krachtens artikel 3.2.5 vastgestelde eigen bijdrage.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald:

    • a. in welke gevallen en onder welke voorwaarden de verlening van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.3 tijdelijk kan worden voortgezet buiten het grondgebied van Nederland;

    • b. door wie in welke gevallen en onder welke voorwaarden werkzaamheden die zijn opgedragen aan het CIZ kunnen worden verricht in plaats van het CIZ;

    • c. in welke gevallen en onder welke voorwaarden het derde lid wordt toegepast.

HOOFDSTUK 4. DE WLZ-UITVOERDERS

§ 1. De aan- en afmelding en de statuten

Artikel 4.1.1

  • 1. Een rechtspersoon die behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een zorgverzekeraar deel uitmaakt en die deze wet ten aanzien van de verzekerden wenst uit te voeren, meldt zich daartoe als Wlz-uitvoerder aan bij de zorgautoriteit, onder vermelding van de dag met ingang waarvan hij voornemens is zulks te gaan doen.

  • 2. Na aanmelding is de rechtspersoon verplicht te voldoen aan de voorschriften die bij of krachtens deze wet aan Wlz-uitvoerders zijn opgelegd.

  • 3. Artikel 26 van de Zorgverzekeringswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde rechtspersoon kan deze wet niet eerder uitvoeren dan nadat de zorgautoriteit met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels heeft vastgesteld dat de rechtspersoon in voldoende mate is voorbereid op de uitvoering van de wet. De zorgautoriteit kan aan die vaststelling voorschriften of beperkingen verbinden.

  • 5. De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat, en kan de melding bedoeld in het eerste lid slechts doen indien, het dagelijks beleid wordt bepaald of mede wordt bepaald door personen:

    • 1°. die geschikt zijn in verband met de uitvoering van de wettelijke taken en daaruit voorvloeiende werkzaamheden, en

    • 2°. wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de geschiktheid en betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het vijfde lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen.

Artikel 4.1.2

  • 1. De statuten van een Wlz-uitvoerder:

    • a. sluiten winstoogmerk en het uitkeren van winst uit,

    • b. voorzien in toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming,

    • c. bieden waarborgen voor een redelijke mate van invloed van de verzekerden op het beleid, en

    • d. sluiten iedere verplichting van de verzekerden of gewezen verzekerden tot het doen van een bijdrage in tekorten van de rechtspersoon uit.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de mate van invloed die verzekerden ten minste op het beleid van een Wlz-uitvoerder dienen te hebben.

Artikel 4.1.3

  • 1. De Wlz-uitvoerder die deze wet niet meer wenst uit te voeren, meldt het voornemen hiertoe schriftelijk aan de zorgautoriteit, onder vermelding van de dag waarop hij deze wet niet meer zal uitvoeren.

  • 2. Artikel 26 van de Zorgverzekeringswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde Wlz-uitvoerder kan door de zorgautoriteit met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels worden verplicht tot het voortzetten van de uitvoering van deze wet tot is voorzien in een zodanige afwikkeling van de activiteiten van de Wlz-uitvoerder dat verzekerden en zorgaanbieders daarvan geen onevenredig nadeel ondervinden.

Artikel 4.1.4

  • 1. Indien de Wlz-uitvoerder verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, voldoet het Zorginstituut aan verzekerden en aan zorgaanbieders jegens die Wlz-uitvoerder of voormalige Wlz-uitvoerder bestaande vorderingen, ter zake van op grond van deze wet verstrekte zorg of vergoeding van daarvoor gemaakte kosten.

  • 2. De vorderingen, bedoeld in het eerste lid, gaan bij wijze van subrogatie op het Zorginstituut over voor zover dat college deze heeft voldaan.

  • 3. Het Rijk is tegenover het Zorginstituut aansprakelijk voor de betalingen, bedoeld in het eerste lid.

§ 2. De taken van de Wlz-uitvoerder

Artikel 4.2.1

  • 1. De Wlz-uitvoerder heeft een zorgplicht, die inhoudt dat:

    • a. hij de bij hem ingeschreven verzekerde informatie verschaft over de leveringsvormen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3, en deze verzekerde, indien hij in aanmerking kan komen voor meerdere leveringsvormen, in de gelegenheid stelt voor zorg met verblijf in een instelling, voor een volledig pakket thuis of voor een modulair pakket thuis te kiezen of hem wijst op de mogelijkheid om bij het zorgkantoor een persoonsgebonden budget aan te vragen,

    • b. indien de verzekerde zorg in natura zal worden verstrekt:

      • 1°. hij ervoor zorgt dat de zorg waarop de verzekerde aangewezen is binnen redelijke termijn en op redelijke afstand van waar deze wenst te gaan wonen dan wel bij hem thuis, wordt geleverd,

      • 2°. hij de verzekerde de keuze laat uit alle geschikte, gecontraceerde zorgaanbieders die deze verzekerde de zorg op redelijke termijn kunnen verlenen, of

      • 3°. hij de verzekerde desgewenst bemiddelt naar geschikte, gecontracteerde zorgaanbieders,

    • c. hij ervoor zorgt dat voor de verzekerde cliëntondersteuning beschikbaar is waarop de verzekerde, al dan niet met behulp van zijn vertegenwoordiger of mantelzorger, een beroep kan doen.

  • 2. Het zorgkantoor heeft een zorgplicht, die inhoudt dat:

    • a. hij de verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij als zorgkantoor is aangewezen, desgevraagd informatie verschaft over de voorwaarden waaronder zij in aanmerking kunnen komen voor een persoonsgebonden budget,

    • b. hij, indien hij met toepassing van artikel 3.3.3 een persoonsgebonden budget heeft verleend, ervoor zorgt dat het budget binnen redelijke termijn beschikbaar wordt gesteld.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de Wlz-uitvoerder het eerste lid, onderdelen a, en b, onder 2° en 3°, uitvoert.

  • 4. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 4.2.2

  • 1. Ter uitvoering van zijn zorgplicht sluit een Wlz-uitvoerder schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders die zorg kunnen verlenen die ingevolge artikel 3.1.1 verzekerd is.

  • 2. De overeenkomsten bevatten ten minste bepalingen over:

    • a. de ingangsdatum van de overeenkomst, de duur van de overeenkomst en de mogelijkheden voor tussentijdse beëindiging van de overeenkomst;

    • b. de aard, de kwaliteit, de doelmatigheid en de omvang van de te verlenen zorg;

    • c. de prijs van de te verlenen zorg;

    • d. de wijze waarop de verzekerden van informatie worden voorzien;

    • e. de wijze waarop bij de zorgverlening mantelzorgers en vrijwilligers betrokken kunnen worden;

    • f. de controle op de naleving van de overeenkomst, waaronder begrepen de controle op de te verlenen dan wel verleende zorg en op de juistheid van de daarvoor in rekening gebrachte bedragen;

    • g. de administratieve voorwaarden die partijen bij de uitvoering van de overeenkomst in acht zullen nemen.

  • 3. De duur van een overeenkomst bedraagt maximaal vijf jaar.

  • 4. De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat in het aanbod van gecontracteerde zorgaanbieders redelijkerwijs rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging, de culturele achtergrond en de seksuele gerichtheid van de bij hem ingeschreven verzekerden.

  • 5. Indien na beëindiging van een overeenkomst voor een bepaalde vorm van zorg door een Wlz-uitvoerder geen aansluitende overeenkomst voor die vorm van zorg met dezelfde zorgaanbieder tot stand komt, behoudt de verzekerde, zolang die zorg noodzakelijk en verantwoord is, jegens de Wlz-uitvoerder recht op ononderbroken voortzetting van die vorm van zorg, te verlenen door dezelfde zorgaanbieder, indien die zorg is aangevangen voor de datum waarop de overeenkomst met die zorgaanbieder voor de desbetreffende vorm van zorg is beëindigd.

  • 6. Gedurende de tijdelijke voortzetting van de zorg, bedoeld in het vijfde lid, gelden tussen de Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder de voorwaarden van de overeenkomst waaronder de zorg aan de in het vijfde lid bedoelde verzekerde is aangevangen, behoudens voor zover bij ministeriële regeling anders wordt bepaald.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. de wijze waarop de overeenkomsten tot stand komen en, in aanvulling op hetgeen daarover in het tweede en derde lid is bepaald, de inhoud van die overeenkomsten;

    • b. de kwaliteit van de te verlenen zorg, waaronder de afstemming van de zorg op de behoeften, mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde en de wijze waarop bij de zorgverlening mantelzorgers en andere vrijwilligers betrokken kunnen worden.

  • 8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 4.2.3

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarmee de zorg persoonsvolgend kan worden bekostigd.

Artikel 4.2.4

  • 1. De Wlz-uitvoerder is verantwoordelijk voor de uitvoering van hetgeen bij en krachtens deze wet is geregeld voor de bij hem ingeschreven verzekerden. De eerste volzin geldt niet voor werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan een andere rechtspersoon zijn opgedragen.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt Nederland ingedeeld in regio’s. Onze Minister wijst per regio een Wlz-uitvoerder aan als zorgkantoor. Het zorgkantoor is voor alle verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij is aangewezen belast met de verstrekking van het persoonsgebonden budget, alsmede in een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen mate met de administratie of controle van de aan die verzekerden verleende zorg.

  • 3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur of de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, kunnen nadere voorwaarden aan de administratie of controle worden gesteld en kunnen, voor het geval voor een regio een ander zorgkantoor wordt aangewezen, regels worden gesteld om een goede taakoverdracht te bewerkstelligen.

  • 4. Indien een Wlz-uitvoerder werkzaamheden ter vervulling van zijn zorgplicht of van zijn in het eerste lid bedoelde taak uitbesteedt, neemt hij daartoe bij algemene maatregel van bestuur te bepalen regels in acht alsmede, voor zover het verlenen van de verzekerde zorg wordt uitbesteed, de bij of krachtens artikel 4.2.2 gestelde regels.

  • 5. Nadat Onze Minister een melding van de zorgautoriteit als bedoeld in artikel 79, vierde lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg heeft ontvangen, kan hij bepalen dat de Wlz-uitvoerders geen werkzaamheden mogen uitbesteden aan het in de melding genoemde zorgkantoor en kan hij de in het tweede lid bedoelde aanwijzing van het zorgkantoor intrekken.

  • 6. Overeenkomsten die in strijd met het bij en krachtens het vierde en vijfde lid of het bij of krachtens artikel 4.2.2 bepaalde zijn gesloten, zijn nietig.

Artikel 4.2.5

De Wlz-uitvoerder is verplicht zijn werkzaamheden op een doelmatige wijze uit te voeren. Hij treft de nodige maatregelen ter voorkoming van de verstrekking van onnodige zorg en van uitgaven die hoger dan noodzakelijk zijn.

Artikel 4.2.6

  • 1. De Wlz-uitvoerder voert ter zake van de uitvoering van deze wet een administratie die gescheiden is van de overige activiteiten die plaatsvinden in de groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe de Wlz-uitvoerder behoort.

  • 2. Buiten de werkzaamheden die uit deze wet voortvloeien, verricht de Wlz-uitvoerder slechts taken die hem bij of krachtens de wet zijn opgedragen.

§ 3. Verslaglegging

Artikel 4.3.1

  • 1. Een Wlz-uitvoerder zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen de beheerskosten en de kosten van verstrekking van zorg en vergoedingen.

  • 2. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een verslag van zijn bevindingen over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het gevoerde financiële beheer.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld omtrent de inhoud van het financieel verslag.

  • 4. De zorgautoriteit zendt het Zorginstituut onverwijld een exemplaar van de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken.

  • 5. Op aanvraag van een Wlz-uitvoerder is de zorgautoriteit bevoegd voor in haar besluit aan te wijzen baten en lasten te besluiten dat het ontbreken van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 geen gevolgen heeft voor de inhoud van de verklaring, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4.3.2

  • 1. De Wlz-uitvoerder zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit in tweevoud een uitvoeringsverslag waarin hij:

    • a. rapporteert over de uitvoering van deze wet in het voorafgaande kalenderjaar, en

    • b. een overzicht geeft van zijn voornemens met betrekking tot de uitvoering van deze wet in het lopende kalenderjaar en het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld omtrent de inhoud van het uitvoeringsverslag. De voorschriften kunnen in het bijzonder betrekking hebben op naleving van een in de regeling aan te wijzen gedragscode.

  • 3. De Wlz-uitvoerder voegt bij het uitvoeringsverslag twee exemplaren van een verslag met bevindingen van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over de vraag of:

    • a. het uitvoeringsverslag overeenkomstig de daarvoor geldende regels is opgesteld;

    • b. de uitvoering is geschied overeenkomstig de verplichtingen die bij of krachtens deze wet in het voorafgaande kalenderjaar op de Wlz-uitvoerder rustten.

  • 4. Artikel 4.3.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.3.3

Bij het geven van een overzicht van zijn voornemens, bedoeld in artikel 4.3.2, eerste lid, onderdeel b, geeft de Wlz-uitvoerder aan welke criteria worden gehanteerd om te meten of de voornemens zich hebben verwezenlijkt alsmede welke outcomecriteria worden gehanteerd ten aanzien van zorgaanbieders. Bij het rapporteren over de uitvoering van deze wet, bedoeld in artikel 4.3.2, eerste lid, onderdeel a, hanteert de Wlz-uitvoerder de in de eerste volzin genoemde criteria.

§ 4. Overig

Artikel 4.4.1

De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing op de Wlz-uitvoerders.

HOOFDSTUK 5. HET ZORGINSTITUUT

§ 1. Taken

Artikel 5.1.1

  • 1. Het Zorginstituut bevordert de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet door de Wlz-uitvoerders en het CAK.

  • 2. Het Zorginstituut kan met het oog op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet beleidsregels stellen voor de Wlz-uitvoerders en voor het CAK.

Artikel 5.1.2

Het Zorginstituut geeft aan Wlz-uitvoerders, aan zorgaanbieders en aan burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

Artikel 5.1.3

  • 1. Het Zorginstituut rapporteert Onze Minister desgevraagd over voorgenomen beleid inzake aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

  • 2. Het Zorginstituut signaleert gevraagd en ongevraagd aan Onze Minister feitelijke ontwikkelingen die aanleiding kunnen geven tot wijzigingen van de aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

Artikel 5.1.4

Het Zorginstituut voert bij of krachtens algemene maatregel van bestuur genoemde werkzaamheden uit ten behoeve van de gezamenlijke zorg voor de instandhouding van het elektronische gegevensverkeer, bedoeld in artikel 9.1.6, eerste lid.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 5.2.1

  • 1. Het Zorginstituut zendt jaarlijks voor 15 april aan Onze Minister een zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek ingericht financieel verslag uitvoeringstaken over het afgelopen kalenderjaar, met een financiële verantwoording over bij ministeriële regeling aan te wijzen, op die uitvoeringstaken betrekking hebbende geldstromen, alsmede het verslag van bevindingen, waarin per geldstroom de bevindingen worden aangegeven.

  • 2. Het financieel verslag uitvoeringstaken gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid.

  • 3. Het verslag van bevindingen geeft aan of het beheer en de organisatie voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

  • 4. De verklaring omtrent getrouwheid en het verslag van bevindingen worden opgesteld door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

Artikel 5.2.2

  • 1. Het Zorginstituut zendt jaarlijks voor 31 december aan Onze Minister met betrekking tot het Fonds langdurige zorg een jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar, alsmede het verslag van bevindingen, bedoeld in het vijfde lid.

  • 2. Het Zorginstituut legt in de jaarrekening, die zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over:

    • a. de baten en lasten van het Fonds langdurige zorg;

    • b. de geldstromen, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid;

    • c. de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het Fonds langdurige zorg;

    • d. de toestand van het Fonds langdurige zorg per 31 december van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen van het Fonds langdurige zorg.

  • 5. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het derde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

Artikel 5.2.3

  • 1. Het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden over de inhoud en de inrichting van:

    • a. het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1;

    • b. de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2;

    • c. de accountantscontrole van het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en van de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2;

    • d. de bij het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2, behorende verslagen van bevindingen.

  • 3. Na de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, stelt het Zorginstituut het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening van het Fonds langdurige zorg algemeen verkrijgbaar.

HOOFDSTUK 6. HET CAK

§ 1. Instelling en taak

Artikel 6.1.1

  • 1. Er is een CAK, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2. Het CAK is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 3. Het CAK bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 4. Het CAK wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 5. Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CAK alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 6. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 7. In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de personeelsleden van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 6.1.2

Het CAK is belast met:

  • a. de vaststelling en de inning van de eigen bijdragen, bedoeld in artikel 3.2.5;

  • b. de vaststelling en inning van de eigen bijdragen, bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c. het namens een Wlz-uitvoerder of het Zorginstituut verrichten van betalingen aan zorgaanbieders, welke de Wlz-uitvoerders, of het Zorginstituut, uit hoofde van de uitvoering van deze wet verschuldigd zijn.

Artikel 6.1.3

  • 1. Het CAK stelt een bestuursreglement vast.

  • 2. Vergaderingen van het CAK zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 6.2.1

  • 1. Het CAK zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 november een werkprogramma en een begroting.

  • 2. Het werkprogramma bevat een beschrijving van de activiteiten die het CAK voornemens is in het volgende kalenderjaar te verrichten. Het werkprogramma behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 3. Onverminderd artikel 27 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat de begroting een meerjarenraming van de beheerskosten voor de vier kalenderjaren, volgend op het begrotingsjaar.

  • 4. De in de artikelen 26 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bedoelde begroting en jaarrekening hebben betrekking op de beheerskosten van het CAK.

  • 5. Onverminderd artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen doet de accountant tevens verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van het CAK voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid.

Artikel 6.2.2

  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget vast voor de door het CAK ter uitvoering van zijn in artikel 6.1.2 genoemde taken in het volgende kalenderjaar te maken beheerskosten.

  • 2. Het door Onze Minister vastgestelde budget wordt gedekt uit ’s Rijks kas.

  • 3. Indien het budget niet is vastgesteld voor 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, is het CAK bevoegd, teneinde zijn activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het in het budget opgenomen bedrag voor beheerskosten dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld.

  • 4. Het CAK gaat met betrekking tot de met de uitvoering van zijn taken gepaard gaande beheerskosten geen verplichtingen aan en doet geen uitgaven die leiden tot overschrijding van het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten.

  • 5. Onze Minister kan besluiten het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten te wijzigen.

Artikel 6.2.3

In afwijking van artikel 29 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen behoeven wijzigingen in de bedragen die in de goedgekeurde begroting zijn opgenomen voor de beheerskosten geen goedkeuring van Onze Minister, mits:

  • a. de totale omvang van het in die begroting opgenomen bedrag voor beheerskosten geen wijziging ondergaat, en

  • b. de wijziging per groep van kostensoorten en baten, gerekend over het desbetreffende begrotingsjaar, een bedrag van vijf procent van het in artikel 6.2.2, eerste lid, bedoelde budget, voor zover dat betrekking heeft op beheerskosten, niet te boven gaat.

Artikel 6.2.4

Na de goedkeuring, bedoeld in artikel 6.2.1, tweede lid, alsmede de goedkeuring, bedoeld in de artikelen 29, eerste lid, en 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, stelt het CAK het werkprogramma, de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening algemeen verkrijgbaar.

Artikel 6.2.5

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

  • a. de inhoud en inrichting van het werkprogramma, bedoeld in artikel 6.2.1, eerste lid;

  • b. de inhoud en inrichting van de begroting, bedoeld in artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • c. de inhoud en inrichting van het jaarverslag en de jaarrekening, bedoeld in de artikelen 18 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • d. de accountantscontrole van de jaarrekening;

  • e. de omvang van de door het CAK te vormen egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • f. de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het budget, bedoeld in artikel 6.2.2, wordt vastgesteld;

  • g. de gegevens die worden verstrekt ten behoeve van de vaststelling van het budget.

Artikel 6.2.6

  • 1. Het CAK zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar. Artikel 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het CAK zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit in tweevoud een uitvoeringsverslag. Artikel 4.3.2 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in het derde lid, onderdeel b, van dat artikel, betrekking hebben op de verplichtingen die op het CAK rusten.

HOOFDSTUK 7. HET CIZ

§ 1. Instelling en taak

Artikel 7.1.1

  • 1. Er is een CIZ, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2. Het CIZ is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 3. Het CIZ bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 4. Het CIZ wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 5. Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CIZ alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 6. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 7. In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de personeelsleden van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 7.1.2

  • 1. Het CIZ is belast met:

    • a. het nemen van indicatiebesluiten als bedoeld in artikel 3.2.3;

    • b. het oordeel over de noodzaak van opneming en verblijf of de voortzetting van het verblijf, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.

  • 2. Het CIZ is bevoegd de rechter te verzoeken een machtiging als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten te verlenen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aan het CIZ werkzaamheden worden opgedragen die verband houden met de taken die bij wet zijn opgedragen.

  • 4. Mandaat tot het nemen van besluiten ingevolge het eerste lid, onder a, wordt niet verleend aan iemand die niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het CIZ.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van besluiten worden aangewezen waarvoor het verbod op mandaatverlening niet geldt.

Artikel 7.1.3

  • 1. Het CIZ stelt een bestuursreglement vast.

  • 2. Vergaderingen van het CIZ zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 7.2.1

  • 1. Het CIZ zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 november een werkprogramma en een begroting.

  • 2. Artikel 6.2.1, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma en de begroting van het CIZ.

  • 3. Artikel 6.2.3 is van overeenkomstige toepassing op de begroting van het CIZ.

Artikel 7.2.2

  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget vast voor de door het CIZ ter uitvoering van zijn in artikel 7.1.2 genoemde taken in het volgende kalenderjaar te maken beheerskosten.

  • 2. Artikel 6.2.2, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het budget voor de door het CIZ te maken beheerskosten.

Artikel 7.2.3

  • 1. De artikelen 6.2.4 en 6.2.5 zijn van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma, de begroting, het budget, het jaarverslag, de jaarrekening en de te vormen egalisatiereserve van het CIZ.

  • 2. De artikelen 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, en 6.2.6, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het financieel verslag van het CIZ, met uitzondering van de tweede volzin van artikel 4.3.1, eerste lid.

  • 3. De artikelen 4.3.2 en 6.2.6, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het uitvoeringsverslag van het CIZ, met dien verstande dat de bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in artikel 4.3.2, derde lid, onder b, betrekking hebben op de verplichtingen die op het CIZ rusten.

HOOFDSTUK 8. ZEGGENSCHAP VAN DE VERZEKERDE OVER ZIJN LEVEN

Artikel 8.1.1

  • 1. De verzekerde aan wie een zorgaanbieder zorg verleent, anders dan op grond van artikel 3.3.3, heeft er recht op dat de zorgaanbieder vóór, dan wel zo spoedig mogelijk na de aanvang van de zorgverlening een bespreking met hem organiseert teneinde afspraken te maken over:

    • a. de doelen die met betrekking tot de zorgverlening voor een bepaalde periode worden gesteld, en de wijze waarop de zorgaanbieder en de verzekerde de gestelde doelen trachten te bereiken;

    • b. de zorgverleners die voor de verschillende onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk zijn, de wijze waarop afstemming tussen die zorgverleners plaatsvindt, en wie de verzekerde op die afstemming kan aanspreken;

    • c. de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten en de ondersteuning die de verzekerde daarbij van de zorgaanbieder zal ontvangen;

    • d. de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder een en ander met de verzekerde zal worden geëvalueerd en geactualiseerd.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald aan welke aspecten in ieder geval aandacht wordt besteed bij de bespreking van de onderwerpen, genoemd in het eerste lid, onder c.

  • 3. Voorafgaand aan de bespreking kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de zorgaanbieder een persoonlijk plan overhandigen waarin hij ingaat op de onderwerpen, genoemd in het eerste en tweede lid. De zorgaanbieder brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen daaropvolgend in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 4. De zorgaanbieder respecteert een weloverwogen wens van de verzekerde met betrekking tot de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten, tenzij dit in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd in verband met:

    • a. beperkingen die voor de verzekerde gelden op grond van het bepaalde bij of krachtens een andere wet dan wel de lichamelijke en geestelijke mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde;

    • b. de verplichting tot het verlenen van de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd;

    • c. de rechten van andere verzekerden of een goede en ordelijke gang van zaken.

  • 5. De zorgaanbieder is in afwijking van de aanhef van het vierde lid niet gehouden tot meer dan overeenkomt met de zorg waarop de verzekerde recht heeft ingevolge het indicatiebesluit, onderscheidenlijk met hetgeen door of namens de verzekerde met de zorgaanbieder is overeengekomen ter zake van de aard, inhoud en omvang van de zorg en het verblijf.

  • 6. De verzekerde heeft er voorts recht op dat de zorgaanbieder overeenkomstig de met hem gemaakte afspraken tweemaal per jaar een bespreking met hem organiseert ter evaluatie en actualisatie van de afspraken.

  • 7. De Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder wijzen de verzekerde, zijn vertegenwoordiger en zijn mantelzorger voorafgaand aan de bespreking, bedoeld in het eerste en zesde lid, op de mogelijkheid voor de verzekerde om gebruik te maken van cliëntondersteuning.

  • 8. Op verzoek van de verzekerde of van zijn vertegenwoordiger betrekt de zorgaanbieder de mantelzorger of mantelzorgers bij de besprekingen.

Artikel 8.1.2

  • 1. De verplichtingen op grond van de artikelen 8.1.1 en 8.1.3 worden:

    • a. indien de verzekerde de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over de verzekerde uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • b. indien de verzekerde de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, tevens nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • c. indien de verzekerde minderjarig is en de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • d. indien een meerderjarige verzekerde die onder curatele staat of ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens de curator of de mentor;

    • e. indien een meerderjarige verzekerde die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, niet onder curatele staat of ten behoeve van hem niet een mentorschap is ingesteld, nagekomen jegens de persoon die daartoe door de verzekerde schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats op te treden dan wel, indien zodanige persoon ontbreekt of niet optreedt, jegens de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, een ouder, kind, broer of zuster van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst.

  • 2. De verplichtingen worden nagekomen jegens de in het eerste lid bedoelde personen, tenzij die nakoming niet verenigbaar is met de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd.

  • 3. De persoon jegens wie de zorgaanbieder krachtens het tweede lid gehouden is de verplichtingen na te komen die uit deze wet jegens de verzekerde voortvloeien, betracht de zorg van een goed vertegenwoordiger. Deze persoon is gehouden de verzekerde zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken.

  • 4. Indien in een van de in het eerste lid, onder b tot en met e, genoemde gevallen tussen de verzekerde en de bedoelde andere persoon verschil van inzicht bestaat en de verzekerde weloverwogen vasthoudt aan zijn standpunt, respecteert de zorgaanbieder diens standpunt.

  • 5. Indien een verzekerde van zestien jaar of ouder niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, respecteren de zorgaanbieder en de in het eerste lid bedoelde persoon de weigering van toestemming van de verzekerde, mits hij deze heeft vastgelegd in schriftelijke vorm toen hij nog tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat was. De zorgaanbieder kan hiervan slechts afwijken om gegronde redenen.

Artikel 8.1.3

  • 1. De zorgaanbieder legt binnen zes weken na aanvang van de zorgverlening, onderscheidenlijk een evaluatie en actualisatie, de uitkomsten van de in artikel 8.1.1 bedoelde bespreking vast in een zorgplan en verstrekt terstond een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.

  • 2. Indien de verzekerde of diens vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 8.1.1, derde lid, heeft overhandigd, betrekt de zorgaanbieder dit persoonlijk plan bij het opstellen van het zorgplan.

  • 3. Voor zover de zorgaanbieder heeft vastgesteld dat de verzekerde niet in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een onderdeel van de zorgverlening, legt hij dat in het zorgplan vast. In geval van toepassing van artikel 8.1.2, vijfde lid, legt de zorgaanbieder dat vast in het zorgplan.

  • 4. Voor zover de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger te kennen heeft gegeven geen toestemming te geven voor de zorgverlening, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

  • 5. Voor zover de zorgaanbieder op grond van artikel 8.1.1, vierde of vijfde lid, geen gevolg geeft aan een weloverwogen wens van de verzekerde of de vertegenwoordiger inzake de in artikel 8.1.1 genoemde onderwerpen, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

  • 6. Indien de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger niet tot de in artikel 8.1.1 bedoelde besprekingen bereid zijn, houdt de zorgaanbieder bij de vastlegging en bij de evaluatie of de actualisering van het zorgplan zoveel mogelijk rekening met de veronderstelde wensen en de bekende mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde.

  • 7. De zorgaanbieder verstrekt desgevraagd een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.

HOOFDSTUK 9. INFORMATIEBEPALINGEN

§ 1. Verwerking van gegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens

Artikel 9.1.1

  • 1. De artikelen 4 en 6 tot en met 9 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg zijn, voor de uitvoering van deze wet, van overeenkomstige toepassing op de Wlz-uitvoerder.

  • 2. De Wlz-uitvoerder stelt de identiteit en het burgerservicenummer van de verzekerde vast:

    • a. wanneer de persoon zich ter inschrijving bij de Wlz-uitvoerder meldt;

    • b. voor zover dat redelijkerwijs nodig is ter uitvoering van artikel 12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

  • 3. Bij gegevensuitwisseling tussen de Wlz-uitvoerders en de in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties wordt voor zover die personen en instanties tot gebruik van dat nummer bevoegd zijn, het burgerservicenummer gebruikt.

  • 4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke beveiligingseisen het gebruik van het burgerservicenummer door de Wlz-uitvoerder, alsmede de opname daarvan in zijn administratie, voldoet.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, alsmede categorieën van Wlz-uitvoerders en in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties worden uitgezonderd van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens eerste tot en met het derde lid.

  • 6. Het CIZ stelt bij de aanvraag van een indicatiebesluit de identiteit van de verzekerde vast aan de hand van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, die de verzekerde hem desgevraagd ter inzage geeft.

Artikel 9.1.2

  • 1. Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, het CAK en het CIZ, verstrekken elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, dan wel stellen elkaar deze gegevens voor dit doel voor inzage of het nemen van afschrift ter beschikking, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor:

    • a. het nemen van indicatiebesluiten op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, of artikel 3.2.4 en het onderzoek dat het CIZ daarvoor verricht,

    • b. het sluiten van schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders, bedoeld in artikel 4.2.2,

    • c. de zorgplichten, bedoeld in artikel 4.2.1, eerste en tweede lid, waaronder mede begrepen het opmaken van wachtlijsten,

    • d. de beoordeling van de Wlz-uitvoerder of de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend zonder dat de verzekerde verblijft in een instelling of met een persoonsgebonden budget,

    • e. de zorglevering,

    • f. het in rekening brengen van tarieven voor de geleverde prestaties en het daartoe ontvangen en verrichten van de betalingen of vergoedingen aan zorgaanbieders van de geleverde prestaties, of de vergoeding van zorgkosten aan een verzekerde,

    • g. de vaststellingen de inning van eigen bijdragen door het CAK, bedoeld in artikel 3.2.5,

    • h. het namens een Wlz-uitvoerder of het Zorginstituut verrichten van betalingen door het CAK aan zorgaanbieders, bedoeld in artikel 6.1.2, onder c,

    • i. het verrichten van controle of fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders,

    • j. het uitoefenen van het verhaalsrecht.

  • 2. Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het CIZ en een zorgaanbieder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • 3. Indien een zorgaanbieder anders dan krachtens een door hem met de Wlz-uitvoerder gesloten overeenkomst aan een verzekerde zorg heeft verleend als bedoeld in deze wet, verstrekt hij de verzekerde kosteloos de persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende zijn gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, die voor zijn Wlz-uitvoerder noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

  • 4. Personen werkzaam ten behoeve van een zorgaanbieder of het CIZ, verstrekken die zorgaanbieder of het CIZ de persoonsgegevens die zij nodig hebben om te kunnen voldoen aan hun verplichtingen, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.

  • 5. Personen werkzaam bij een Wlz-uitvoerder, voor wie niet reeds uit hoofde van ambt of beroep een geheimhoudingplicht geldt, zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens als bedoeld in het eerste of derde lid, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen mededeling toestaat.

  • 6. Voor het verrichten van de controle als bedoeld in het eerste lid, onder i, zijn in ieder geval noodzakelijk:

    • a. de beschrijving van de prestatie zoals die

      • 1°. op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg voor een zorgaanbieder is vastgesteld, of

      • 2°. tussen de verzekerde en de zorgaanbieder is overeengekomen indien voor die zorgaanbieder niet een prestatiebeschrijving op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg behoeft te worden vastgesteld, en

    • b°. diagnose-informatie indien deze onderdeel uitmaakt van de beschrijving van de prestatie of andere informatie die tot een diagnose kan leiden.

  • 7. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:

    • a. tot welke andere gegevens dan bedoeld in het zesde lid de verplichting, bedoeld in het eerste of derde lid, zich in ieder geval of mede uitstrekt, alsmede de aard en de omvang daarvan;

    • b. op welke wijze gegevens, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, worden verwerkt;

    • c. volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;

    • d. aan welke beveiligingseisen gegevensverwerking voldoet;

    • e. in welke gevallen gegevens, bedoeld in het eerste of derde lid, verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van deze wet, een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet of een aanvullende ziektekostenverzekering, voor zover deze gegevens niet worden gebruikt voor het beoordelen en accepteren van een aspirant-verzekerde voor een aanvullende verzekering en bovendien noodzakelijk zijn voor de in het eerste lid genoemde taken.

Artikel 9.1.3

  • 1. Een Wlz-uitvoerder, het CAK, en het CIZ verstrekken op verzoek, binnen een bij dat verzoek genoemde termijn, uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie, kosteloos, de gegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, aan:

    • a. zorgverzekeraars en het Zorginstituut, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van op grond van de Zorgverzekeringswet verzekerde zorg en zorg die is verzekerd op grond van deze wet en het voorkomen van dubbele verstrekkingen;

    • b. het Zorginstituut, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de bevordering van de rechtmatige uitvoering, bedoeld in artikel 5.1.1;

    • c. de Sociale verzekeringsbank, voor zover die gegevens noodzakelijk voor de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of de betalingen ten laste van de persoonsgebonden budgetten en het daarmee verbonden budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid.

  • 2. De in het eerste lid, onderdelen a tot en met c genoemde instanties, zijn, voor de in die onderdelen genoemde doelen, bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek, de gegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, te verstrekken aan een Wlz-uitvoerder, het CAK, of het CIZ.

  • 3. Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het college van burgemeester en wethouders en de Wlz-uitvoerder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van deze wet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of Jeugdwet of voor het voorkomen van dubbele verstrekkingen.

  • 4. De inspecteur of ontvanger is verplicht desgevraagd aan het CAK de gegevens omtrent het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot te verstrekken, voor zover die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.2.5.

  • 5. De in het eerste tot en met vierde lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek verstrekt in schriftelijke vorm of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een termijn die schriftelijk wordt gesteld bij het in het eerste lid bedoelde verzoek.

  • 6. Alle ambtenaren tot afgifte van uittreksels uit registers van burgerlijke stand bevoegd, zijn verplicht aan een in het tweede lid genoemde instantie de door deze gevraagde uittreksels uit de registers kosteloos toe te zenden.

  • 7. Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, verstrekken op verzoek, kosteloos, aan een Wlz-uitvoerder, aan het CIZ, aan het CAK, aan het Zorginstituut of aan de zorgautoriteit alle gegevens, inlichtingen en uittreksels uit of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet door de Wlz-uitvoerder of het desbetreffende college.

  • 8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid.

Artikel 9.1.4

  • 1. De zorgautoriteit, onderscheidenlijk het Zorginstituut, kan na overleg met het Zorginstituut, onderscheidenlijk de zorgautoriteit, bij regeling bepalen welke gegevens en inlichtingen regelmatig door de Wlz-uitvoerders en het CAK moeten worden verstrekt.

  • 2. De regels kunnen mede omvatten het tijdstip en de wijze waarop de gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt, alsmede dat een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de juistheid van de verstrekte gegevens en inlichtingen bevestigt.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke statistische gegevens de Wlz-uitvoerders en het CAK verzamelen betreffende vormen van zorg.

  • 4. Een Wlz-uitvoerder en het CAK verlenen op verzoek van het Zorginstituut dan wel van de zorgautoriteit aan door het desbetreffende college aangewezen personen inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het nemen van afschrift en verleent de ter zake verlangde medewerking, voor zover het desbetreffende college dit nodig acht voor de uitoefening van zijn taak.

Artikel 9.1.5

  • 1. Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verstrekken desgevraagd aan Onze Minister of aan het College sanering, genoemd in artikel 32 van de Wet toelating zorginstellingen, de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen en gegevens.

  • 2. Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verlenen aan door Onze Minister of door het College sanering aangewezen personen toegang tot en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 9.1.6

  • 1. De in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde instanties maken voor de in dat artikel genoemde verstrekking of ontvangst van gegevens gebruik van elektronisch gegevensverkeer.

  • 2. Bij ministeriële regeling, bedoeld in artikel 9.1.2, zevende lid, kan tevens worden bepaald:

    • a. dat bij het elektronisch gegevensverkeer gebruik wordt gemaakt van een elektronische infrastructuur;

    • b. op welke wijze de in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde instanties op die infrastructuur zijn aangesloten;

    • c. de wijze waarop het gebruik van de infrastructuur wordt georganiseerd en beheerd, waaronder begrepen de inrichting en instandhouding van een gemeenschappelijke database;

    • d. de financiering van het gebruik van de infrastructuur en de wijze waarop de kosten ervan worden verdeeld.

Artikel 9.1.7

  • 1. Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of bij of krachtens deze wet wordt geëist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de zorgautoriteit en het Zorginstituut met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van hun taken op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen of ondernemingen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid zijn de zorgautoriteit en het Zorginstituut, voor zover dat voor hun taakuitoefening noodzakelijk is, bevoegd aan elkaar en aan Onze Minister vertrouwelijk gegevens of inlichtingen omtrent afzonderlijke Wlz-uitvoerders te verschaffen.

  • 4. Het eerste lid laat, ten aanzien van degene op wie dat lid van toepassing is, onverlet:

    • a. de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering welke betrekking hebben op het als getuige of deskundige in strafzaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de ingevolge deze wet opgedragen taak;

    • b. de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van artikel 66 van de Faillissementswet welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voor zover het gaat om gegevens of inlichtingen omtrent een Wlz-uitvoerder die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden;

    • c. de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ingevolge artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001.

  • 5. Het vierde lid, onderdeel b, geldt niet voor gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op Wlz-uitvoerders die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging de desbetreffende Wlz-uitvoerder in staat te stellen zijn bedrijf voort te zetten.

§ 2. Beleidsinformatie

Artikel 9.2.1

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de zorgverlening, de bekostiging daarvan en de afstemming op andere wettelijke voorzieningen, regels worden gesteld over de kosteloze verstrekking van informatie van beleidsmatige en beheersmatige aard:

    • a. door zorgaanbieders aan Wlz-uitvoerders, de zorgautoriteit en Onze Minister,

    • b. door Wlz-uitvoerders aan de zorgautoriteit en Onze Minister.

  • 2. De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels als bedoeld in het eerste lid, hebben geen betrekking op persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens en worden niet gesteld dan nadat met door zorgaanbieders of de Wlz-uitvoerders voorgedragen koepelorganisaties, overleg is gevoerd over de inhoud van de in het eerste lid bedoelde gegevens en standaardisering van de wijze waarop de gegevens worden verstrekt.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het overleg, bedoeld in het tweede lid, ook plaatsvindt met andere organisaties en instanties dan genoemd in het tweede lid, en kan worden bepaald dat het eerste en tweede lid ook van toepassing is ten aanzien van die organisaties en instanties.

HOOFDSTUK 10. OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Innovatie, zorg voor bedreigde personen en ADL-assistentie

Artikel 10.1.1

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet doeltreffender uit te voeren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 2 en van hoofdstuk 3, § 1.

  • 2. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt geregeld op welke wijze van welke artikelen wordt afgeweken en kunnen alleen regels worden gesteld:

    • a. ter verbetering van de samenwerking tussen Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, gemeenten, het CAK, het CIZ en de zorgautoriteit;

    • b. ter verbetering van de innovatieve ontwikkeling en kwaliteit van de langdurige zorg;

    • c. over de verantwoording van de uitgaven ten laste van het Fonds langdurige zorg;

    • d. over het verstrekken van inlichtingen over de resultaten van het experiment;

    • e. hoe wordt vastgesteld of het met het experiment nagestreefde doel is behaald;

    • f. over de voorwaarden die tijdens de gelding van het experiment van toepassing zijn op personen of instanties die in het experiment een rol vervullen;

    • g. over de omstandigheden waaronder het experiment tussentijds kan worden ingetrokken op grond van een daartoe strekkende aanwijzing van Onze Minister.

  • 3. De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4. Onze Minister zendt drie maanden voor het einde van de geldingsduur van een experiment aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan, anders dan als experiment.

  • 5. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid vervalt binnen drie jaar na de inwerkingtreding, tenzij:

    • a. in de algemene maatregel van bestuur is bepaald dat deze eerder vervalt;

    • b. binnen drie jaar een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een wettelijke regeling.

  • 6. Indien het in het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

Artikel 10.1.2

  • 1. In dit artikel en de daarop gebaseerde regelgeving wordt onder «diensten» verstaan:

    • a. zorg als bedoeld bij of krachtens deze wet,

    • b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,

    • c. maatschappelijke ondersteuning als bedoeld bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

    • d. jeugdhulp als bedoeld bij of krachtens de Jeugdwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde bij of krachtens de in het eerste lid genoemde wetten kan bij algemene maatregel van bestuur een experiment worden ingericht dat tot doel heeft de verzekerde één integraal, op zijn situatie afgestemd pakket aan diensten te verstrekken in plaats van afzonderlijke rechten op grond van de in het eerste lid genoemde wetten of op grond van zijn zorgverzekering.

  • 3. Een verzekerde kan niet tot deelname aan een experiment als bedoeld in het tweede lid worden verplicht.

  • 4. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid:

    • a. wordt geregeld op welke wijze van welke artikelen van de in het eerste lid genoemde wetten of de daarop gebaseerde regelgeving wordt afgeweken;

    • b. wordt bepaald op welke wijze de Wlz-uitvoerders, de zorgverzekeraars en de gemeenten samenwerken om het met het experiment beoogde doel te bereiken;

    • c. kunnen nadere voorwaarden aan deelname aan het experiment worden gesteld, waaronder de voorwaarde dat de verzekerde in plaats van eigen betalingen die bij of krachtens de in het eerste lid genoemde wetten of zijnzorgverzekering verschuldigd zijn, een eigen bijdrage voor het integrale pakket aan diensten verschuldigd is

    • d. kunnen voorwaarden worden gesteld waaronder binnen een experiment persoonsvolgende bekostiging mogelijk wordt gemaakt.

  • 5. Artikel 10.1.1, derde tot en met zesde lid, is van toepassing.

Artikel 10.1.3

  • 1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het Zorginstituut uitkeringen verstrekt ter vergoeding van kosten van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, verleend door zorgaanbieders aan personen die zijn opgenomen in het stelsel van Bewaken & Beveiligen van het Openbaar Ministerie.

  • 2. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorwaarden opgenomen worden ten aanzien van de in dat lid bedoelde uitkeringen en ten aanzien van de uitvoering van de in dat lid bedoelde taak van het Zorginstituut.

Artikel 10.1.4

  • 1. Het Zorginstituut verstrekt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels subsidies aan organisaties voor het verlenen van gedurende het gehele etmaal direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning, waaronder alarmopvolging bij een noodoproep.

  • 2. Indien de verzekerde recht heeft op de assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de woning, bedoeld in het eerste lid, heeft hij geen recht op zorg, bedoeld in artikel 3.1.1.

§ 2. De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht

Artikel 10.2.1

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van een feit dat aanleiding geeft tot het verlenen van zorg die is bekostigd ingevolge deze wet, houdt de rechter rekening met de aanspraken die de verzekerde krachtens deze wet heeft.

Artikel 10.2.2

  • 1. Behoudens toepassing van het derde lid, eerste volzin, heeft een Wlz-uitvoerder voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het in artikel 10.2.1 bedoelde feit jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 2. Voor zover de geldswaarde van de in het eerste lid bedoelde verleende zorg niet kan worden vastgesteld, wordt deze bepaald op een geschat bedrag. Onze Minister kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 3. Het Zorginstituut kan met verzekeraars overeenkomen dat zij het Zorginstituut een bedrag betalen om de in het eerste lid bedoelde schadelast die hun verzekerden naar verwachting in een komende periode zullen veroorzaken, af te kopen. De overeenkomst heeft geen betrekking op de schadelast van een Wlz-uitvoerder die voor de aanvang van de onderhandelingen over de bedoelde overeenkomst aan het Zorginstituut te kennen heeft gegeven van zijn bevoegdheid in het eerste lid gebruik te maken. Het Zorginstituut stelt voor aanvang van de periode waarvoor een afkoopsom als bedoeld in de eerste volzin is overeengekomen, Wlz-uitvoerders op de hoogte van de totstandkoming van bedoelde overeenkomst.

Artikel 10.2.3

  • 1. Indien de verzekerde in dienstbetrekking werkzaam is, geldt artikel 10.2.2, ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte persoon, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien het feit als genoemd in artikel 10.2.1 is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk persoon.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt mede als werkgever beschouwd de inlener, bedoeld in artikel 34 van de Invorderingswet 1990.

Artikel 10.2.4

  • 1. Een Wlz-uitvoerder kan van hem, die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, opzettelijk aanspraken als verzekerde bij hem doet gelden onderscheidenlijk deed gelden, alsmede van hem, die daaraan opzettelijk zijn medewerking verleent onderscheidenlijk heeft verleend, geheel of gedeeltelijk het bedrag vorderen van de zorg of van de vergoedingen die hem te veel of ten onrechte zijn verleend. Voor zover de geldswaarde van de in de eerste volzin bedoelde zorg niet vaststaat, kan deze worden vastgesteld op een geschat bedrag.

  • 2. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de in het eerste lid bedoelde terugvordering.

Artikel 10.2.5

  • 1. Indien de Wlz-uitvoerder op grond van artikel 3.1.3 heeft beslist tot verstrekking van een woningaanpassing aan een woning waarvan de verzekerde niet de eigenaar is, is de Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde, bevoegd zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 2. Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen, stelt de Wlz-uitvoerder de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.

  • 3. De Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde is niet gehouden de woningaanpassing ongedaan te maken, indien de verzekerde niet langer gebruik maakt van de woning.

§ 3. Bezwaar en beroep

Artikel 10.3.1

  • 1. Een beslissing van een Wlz-uitvoerder of het CIZ, op bezwaar inzake een recht op zorg of op een vergoeding ingevolge deze wet wordt niet genomen dan nadat daaromtrent door het Zorginstituut op verzoek van het bestuursorgaan advies is uitgebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het bezwaarschrift betrekking heeft op een ingevolge het bepaalde krachtens deze wet verschuldigde bijdrage, waarvan de hoogte niet afhankelijk is van een medisch oordeel.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

    • b. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen, of

    • c. het Zorginstituut geen advies heeft uitgebracht binnen de in het vierde lid genoemde termijn of heeft medegedeeld geen advies te zullen uitbrengen.

  • 4. Het Zorginstituut brengt een advies als bedoeld in het eerste lid uit binnen tien weken na ontvangst van alle gegevens en bescheiden die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk zijn, en zendt gelijktijdig afschrift daarvan aan de belanghebbende.

  • 5. Indien het Zorginstituut is verzocht advies uit te brengen, wordt de beslissing op bezwaar in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen binnen eenentwintig weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

Artikel 10.3.2

  • 1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1.1.2, eerste lid, 1.2.1, 1.2.2, en 2.1.1.

  • 2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

§ 4. Toezicht en handhaving

Artikel 10.4.1

  • 1. De ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn belast met het toezicht op de naleving door zorgaanbieders van de verplichtingen die voor hen uit het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 8 voortvloeien.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, bevoegd tot inzage van de dossiers van verzekerden. In afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dienen ook zorgverleners die uit hoofde van hun beroep tot geheimhouding van de dossiers verplicht zijn, de ambtenaren, bedoeld in de eerste volzin, inzage te geven in de daar bedoelde dossiers. In dat geval zijn de betrokken ambtenaren verplicht tot geheimhouding van de dossiers.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd het niet naleven door een zorgaanbieder van een verplichting die voor hem uit het bepaalde bij of krachtens deze wet voortvloeit, buiten behandeling te laten, tenzij sprake is van een situatie die voor de veiligheid van verzekerden of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, of het belang van goede zorg anderszins daaraan redelijkerwijs in de weg staat.

Artikel 10.4.2

  • 1. Indien Onze Minister van oordeel is dat het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, kan hij, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.

  • 2. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten het bepaalde bij of krachtens artikel 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder er aan moet voldoen.

  • 4. Indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de ingevolge artikel 10.4.1 met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven. In voorkomend geval wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan Onze Minister wie het mede aangaat. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, kan worden verlengd.

  • 5. De zorgaanbieder is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan de aanwijzing onderscheidenlijk onmiddellijk aan het bevel te voldoen.

  • 6. De bevoegdheid tot het verlengen van de geldigheidsduur van een bevel wordt niet gemandateerd aan een ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 10.4.3

  • 1. Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd een last onder dwangsom op te leggen aan de zorgaanbieder of de professionele zorgverlener die geen medewerking verleent aan de inzage van dossiers als bedoeld in artikel 10.4.1, tweede lid.

  • 2. Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van een krachtens artikel 10.4.2 gegeven aanwijzing of bevel.

Artikel 10.4.4

  • 1. Onze Minister is bevoegd een zorgaanbieder een aanwijzing te geven indien de zorgaanbieder niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens 9.1.2, eerste lid.

  • 2. Indien een zorgaanbieder niet binnen vier weken aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid voldoet, is Onze Minister bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.

HOOFDSTUK 11. INVOERINGSBEPALINGEN EN OVERGANGSRECHT

§ 1. Overgangsrecht verzekerden

Artikel 11.1.1

  • 1. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 4 VV, 5 VV, 6 VV, 7 VV, 8 VV, 9b VV, 10 VV, 3 VG, 4 VG, 5 VG, 6 VG, 7 VG, 8 VG, 1 SGLVG, 2 LG, 4 LG, 5 LG, 6 LG, 7 LG, 2 ZGaud, 3 ZGaud, 4 ZGaud, 2 ZGvis, 3 ZGvis, 4 ZGvis of 5 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG, 5 LVG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

  • 2. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud, of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG of 2 VG, en voor wie het recht op zorg die dag gepaard ging met verblijf in een instelling, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, voor zover hij in een instelling verblijft.

  • 3. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG of 2 VG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.

  • 4. Indien aan de verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget op grond van artikel 44, eerste lid, onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verleend en hij op die dag woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel u, van de Regeling subsidies AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wordt hij zolang hij woonachtig blijft in een kleinschalig wooninitiatief, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

  • 5. Het bepaalde krachtens het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de verzekerde die op grond van artikel 11.1.7 na inwerkingtreding van deze wet een indicatiebesluit heeft gekregen voor verblijf.

  • 6. Tot bij ministeriële regeling aan te wijzen groepen behorende verzekerden die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatie voor extramurale zorg dergelijke zorg in natura genoten of een persoonsgebonden budget ontvingen en die het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9a van die wet, voor 1 januari 2015 hebben laten weten voor zorg als bedoeld in deze wet in aanmerking te willen komen, ontvangen van dat indicatieorgaan een op 1 januari 2015 ingaand indicatiebesluit als bedoeld in artikel 3.2.3, met een geldigheidsduur tot 1 januari 2016.

Artikel 11.1.2

  • 1. De verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, heeft gedurende de geldigheidsduur van het indicatiebesluit en tot het moment waarop hij in een instelling is gaan verblijven, maar uiterlijk tot 1 januari 2016 recht op voortzetting van de aanspraken of het persoonsgebonden budget waarop hij bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten krachtens een zorgindicatiebesluit aanspraak had op de dag vóór de intrekking van die wet, met dien verstande dat de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald met inachtneming van hetgeen geregeld is krachtens artikel 11.1.5, tweede en derde lid. In afwijking van artikel 3.3.1, eerste lid, heeft een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, vanaf 1 januari 2016 slechts recht op zorg met verblijf in een instelling. De vorige volzin geldt niet voor een verzekerde van wie het CIZ na de inwerkingtreding van deze wet op aanvraag heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.

  • 2. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een aanspraak had op ADL-assistentie op grond van artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag voor die intrekking, wordt zolang hij woonachtig blijft in een ADL-woning, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij recht heeft op assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen als bedoeld in artikel 10.1.4.

  • 3. De verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, eerste lid, van wie de geldigheidsduur van het indicatiebesluit na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verstreken, blijft voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid. De vorige volzin geldt niet voor meerderjarige verzekerden die op grond van hun indicatiebesluit zijn aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG of 5 LVG.

  • 4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op:

    • a. de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, tweede lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een instelling verblijft;

    • b. de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid;

    • c. de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, vierde lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een kleinschalig wooninitiatief woonachtig blijft.

  • 5. Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket thuis zorg ontvangt en geen wijziging verlangt in de wijze waarop hem de zorg geleverd wordt, ontvangt deze zorg vanaf deze intrekking op grond van een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2. De vorige volzin geldt zonder dat sprake hoeft te zijn van een voorafgaand overleg als bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid.

  • 6. Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste of derde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in afwachting van een plaats in een specifieke instelling waar hij wenst te gaan verblijven, op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket tijdelijk thuis meer zorg ontvangt dan een verzekerde als bedoeld in het vijfde lid, behoudt zijn recht op deze zorg totdat hij deze vanaf de aanvang daarvan zes maanden heeft ontvangen, met dien verstande dat het recht zoveel eerder eindigt als hij in een instelling gaat verblijven.

  • 7. Indien een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget ontving ervoor kiest om zijn recht op zorg ook met ingang van 2015 in de vorm van een persoonsgebonden budget tot gelding te brengen, is de hoogte van dat budget tot 1 januari 2016 gelijk aan de hoogte van het budget dat hij onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontving. De vorige volzin geldt niet indien de gezondheidssituatie van de verzekerde dan wel toepasselijkheid van artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel a, noodzaakt tot een gedurende het jaar 2015 ingaande herindicatie.

Artikel 11.1.3

  • 1. Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 1° of 2°, van de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zorg behorende tot een zorgzwaartepakket B GGZ ontvangt en op eerder bedoeld moment met een dergelijk zorgzwaartepakket in een instelling verblijft dan wel op dat moment niet meer in een instelling verblijft maar uiterlijk negentig dagen na zijn ontslag wederom op deze zorg aangewezen raakt, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid. De geldigheidsduur van het indicatiebesluit van de verzekerde, bedoeld in de vorige volzin, wordt ambtshalve op drie jaar gesteld, te rekenen vanaf de datum waarop de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken.

  • 2. Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 1° of 2°, van de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van zijn indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket B GGZ en op eerder bedoeld moment op grond van dat indicatiebesluit een persoonsgebonden budget ontving, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, en kan hij in afwijking van artikel 3.3.4 in plaats van voor verblijf kiezen voor voortzetting van zijn persoonsgebonden budget. In dat geval zijn de bij en krachtens artikel 3.3.3 gestelde regels alsmede de tweede volzin van het eerste lid van toepassing.

Artikel 11.1.4

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, 11.1.2 of 11.1.3 de kosten van de daar bedoelde zorg gedeeltelijk draagt. De artikelen 3.2.5, 9.1.2 en 9.1.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het CAK is belast met de vaststelling en inning van de eigen bijdragen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11.1.5

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden het Zorginstituut tijdelijke subsidies aan organisaties verstrekt voor:

    • a. het verlenen van behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, aan bij die regeling aan te wijzen personen met een somatische of een psychogeriatrische aandoening of met een lichamelijke beperking, of aan bij die regeling te bepalen meerderjarige personen met een verstandelijke beperking;

    • b. medisch noodzakelijke vervoer naar en van een instelling waar gedurende een dagdeel een behandeling als bedoeld in onderdeel a wordt ontvangen, en

    • c. het verstrekken van medisch noodzakelijk kortdurend verblijf in verband met geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, al dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging of paramedische zorg.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze de Wlz-uitvoerder de verstrekking van garantiebedragen voor de hoogte van een persoonsgebonden budget voortzet, met betrekking tot verzekerden aan wie voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken op grond artikel 2.6.6a van de Regeling subsidies AWBZ, zoals die regeling voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten luidde, een garantiebedrag is verleend.

  • 3. De voorwaarden voor de in het eerste en tweede lid genoemde subsidies kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld. Daarbij kan voor de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden bepaald dat de gesubsidieerde organisatie het kortdurende verblijf slechts aan een verzekerde verstrekt onder de voorwaarde dat deze een bij ministeriële regeling te bepalen eigen bijdrage betaalt.

Artikel 11.1.6

  • 1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij, onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning recht had, kan voortzetten op grond van deze wet.

  • 2. In 2015 heeft de verzekerde die niet in een instelling verblijft geen recht op roerende voorzieningen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, of op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

  • 3. In 2015 heeft een verzekerde die zonder behandeling in een instelling verblijft, in afwijking van artikel 3.3.1, tweede lid, geen recht op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

  • 4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij onmiddellijk voorafgaand aan de afloop van de in het tweede en derde lid bedoelde periode krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 recht had, kan voortzetten op grond van deze wet.

Artikel 11.1.7

Onverminderd artikel 8.1, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, neemt het CIZ op een aanvraag als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, een indicatiebesluit met inachtneming van hetgeen bij of krachtens die wet was bepaald, voor zover geoordeeld wordt of de verzekerde is aangewezen op verblijf als bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 11.1.8

Bij ministeriële regeling kunnen ter aanvulling van de artikelen 11.1.1 tot en met 11.1.7 regels worden gesteld ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen van verzekerden die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit waren aangewezen op zorg op grond van die wet.

§ 2. Overgangsrecht uitvoerders en afwikkeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Artikel 11.2.1

  • 1. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken.

  • 2. De zorgautoriteit kan het een Wlz-uitvoerder die behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een zorgverzekeraar deel uitmaakt die de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op de dag voor de intrekking van die wet uitvoerde, op diens verzoek voor een periode van ten hoogste twaalf maanden na die intrekking toestaan de Wlz uit te voeren zonder dat de vaststelling, bedoeld in artikel 4.1.1, vierde lid, heeft plaatsgevonden.

Artikel 11.2.2

  • 1. Ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn ontstaan voor het tijdstip van intrekking van die wet, dan wel na dat tijdstip zijn ontstaan ter zake van de afwikkeling van die wet, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaand aan dat tijdstip, behoudens voor zover ter zake bij of krachtens deze wet afwijkende regels zijn gesteld.

  • 2. In deze paragraaf wordt verstaan onder zorgverzekeraar: een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zoals dat onderdeel luidde op de dag voor intrekking van die wet.

  • 3. De bestuursorganen die op grond van het bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een taak hadden bij de uitvoering van die wet en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet, dragen overeenkomstig de bepalingen van deze wet zorg voor een zorgvuldige afwikkeling van die taak.

Artikel 11.2.3

  • 1. In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een zorgverzekeraar gaan van rechtswege over op de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1. De Wlz-uitvoerder, bedoeld in de vorige volzin, heeft de hoedanigheid van zorgverzekeraar ter zake van de afwikkeling van de in die volzin bedoelde rechten en verplichtingen.

  • 2. In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon gaan van rechtswege over het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarvoor eerstgenoemde rechtspersoon was aangewezen. Dit zorgkantoor heeft ter zake van de afwikkeling van de in de vorige volzin bedoelde rechten en verplichtingen de hoedanigheid van de op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon.

  • 3. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een zorgverzekeraar respectievelijk een krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon is betrokken, treedt vanaf de intrekking van die wet, voor die zorgverzekeraar respectievelijk die rechtspersoon in de plaats:

    • a. de Wlz-uitvoerder op welke op grond van het eerste lid de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar zijn overgegaan, respectievelijk;

    • b. het zorgkantoor op welke op grond van het tweede lid de krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontstane rechten en verplichtingen zijn overgegaan.

  • 4. In zaken waarin voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen, dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kon worden toegerekend aan een zorgverzekeraar of die krachtens artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kon worden toegerekend aan een rechtspersoon die is aangewezen krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, treedt na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in de plaats van die zorgverzekeraar of die rechtspersoon de Wlz-uitvoerder dan wel het zorgkantoor op, op welke ingevolge dit artikel de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar of van die rechtspersoon zijn overgegaan.

  • 5. De archiefbescheiden van zorgverzekeraars en rechtspersonen, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die betrekking hebben op de voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten bij of krachtens die wet door hen uitgevoerde taken, worden zonder dat daarvoor de toestemming van de verzekerden is vereist en voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats:

    • a. in de gevallen, bedoeld in het eerste lid: door die zorgverzekeraars overgedragen aan de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1,

    • b. in de gevallen, bedoeld in het tweede lid: door de rechtspersoon, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten overgedragen aan de door Onze Minister krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerders die de werkzaamheden in hun regio overnemen.

Artikel 11.2.4

  • 1. De bij en krachtens de Wet financiering sociale verzekeringen opgebouwde reserve voor de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten die een krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon voor een regio had op de dag voor de intrekking van die wet, komt ten behoeve van de uitvoering van de Wlz toe aan het zorgkantoor dat met ingang van de inwerkingtreding van deze wet in de desbetreffende regio werkt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid brengt het zorgkantoor, bedoeld in het eerste lid, ook zijn beheerskosten die gepaard gaan met de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ten laste van de in het eerste lid bedoelde reserve. Uitgaven waarvan de zorgautoriteit heeft vastgesteld dat deze niet verantwoord zijn, blijven daarbij buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders heeft besloten.

Artikel 11.2.5

  • 1. In afwijking van hetgeen is overeengekomen, kunnen overeenkomsten als bedoeld in artikel 15 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten door beide partijen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste twee maanden worden opgezegd.

  • 2. Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid een vordering heeft voor zorg die hij voor intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee jaar na de intrekking van die wet een nota aan het zorgkantoor dat ingevolge artikel 11.2.3, tweede lid, de opvolger is van zijn contractspartij.

  • 3. Een zorgaanbieder die anders dan uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid of in artikel 11.2.6, een vordering heeft voor op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerde zorg die hij voor de intrekking van die wet heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde dan wel het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarin de verzekerde woont.

  • 4. Een verzekerde die ingevolge het derde lid een nota heeft ontvangen, zendt deze op straffe van verval van zijn vorderingsrecht binnen een jaar aan het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waar hij woont.

  • 5. Binnen drie maanden na ontvangst van een nota als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, beslist de Wlz-uitvoerder of, en in welke mate deze betaalbaar dient te worden gesteld en zendt hij naar aanleiding daarvan een betaal- of terugvorderingsopdracht aan het CAK.

  • 6. Het CAK voert een opdracht als bedoeld in het vijfde lid binnen drie maanden na ontvangst ervan uit.

Artikel 11.2.6

  • 1. Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst met een verzekerde, gesloten in het kader van een persoonsgebonden budget, een vordering heeft voor zorg die hij voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde.

  • 2. De verzekerde die over een persoonsgebonden budget in de vorm van een trekkingsrecht beschikt, zendt, op straffe van verval van de mogelijkheid om deze ten laste van zijn persoonsgebonden budget te betalen, de nota uiterlijk twee maanden na de ontvangst ervan ter betaling door aan de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 11.2.7

Het CAK brengt uiterlijk twee jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verschuldigde eigen bijdragen over de jaren tot de intrekking in rekening bij de verzekerde.

Artikel 11.2.8

  • 1. De Wlz-uitvoerders, de zorgkantoren die voor een regio de rechtsopvolgers zijn van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet, en het CAK, zenden ieder met betrekking tot de taken die zij ter afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten hebben, uiterlijk zes jaar na de intrekking van die wet aan de zorgautoriteit en het Zorginstituut:

    • a. een eindverslag over de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,

    • b. een financieel verslag over de afwikkeling van de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een verslag van zijn bevindingen over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het gevoerde financiële beheer, waarbij de Wlz-uitvoerders en de Wlz-uitvoerders die voor een regio de rechtsopvolgers zijn van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, onderscheid maken tussen de kosten van de verstrekte zorg en vergoedingen enerzijds en de beheerskosten anderzijds.

  • 2. Artikel 31, aanhef en onderdelen b en c, van de Wet marktordening gezondheidszorg is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.2.9

  • 1. De zorgautoriteit rapporteert uiterlijk zeven jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan Onze Minister en aan het Zorginstituut per Wlz-uitvoerder over de rechtmatigheid van de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Daarbij wordt per Wlz-uitvoerder een verklaring gegeven over de rechtmatigheid van de in de financiële verantwoording over de afwikkeling door de Wlz-uitvoerders opgenomen posten. Indien de zorgautoriteit uitgaven of besparingen op beheerskosten van een Wlz-uitvoerder als niet verantwoord heeft aangemerkt, vermeldt zij dat in haar verklaring.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het CAK.

Artikel 11.2.10

Het saldo van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten naar de situatie op 1 januari van het achtste jaar na het jaar waarin de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten werd ingetrokken, komt ten bate of ten laste van 's Rijks schatkist.

Artikel 11.2.11

  • 1. Het Zorginstituut zendt Onze Minister uiterlijk negen jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een financieel verslag over de uitgaven en ontvangsten in de periode vanaf de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten tot de datum, bedoeld in artikel 11.2.10.

  • 2. Het Zorginstituut legt in het financieel verslag, dat zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over:

    • a. de baten en lasten van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten,

    • b. de geldstromen inzake de afwikkeling van de taken die het Zorginstituut zelf in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten had,

    • c. de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

  • 3. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

  • 5. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het derde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

  • 6. Het financieel verslag behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 7. Na de goedkeuring, bedoeld in het zesde lid, stelt het Zorginstituut het financieel verslag algemeen verkrijgbaar.

Artikel 11.2.12

Baten en lasten die het Zorginstituut na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft in verband met de uitvoering van die wet, komen ten bate of ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten of, na de datum, bedoeld in artikel 11.2.10, van ’s Rijks schatkist.

Artikel 11.2.13

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die voor een goede afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten noodzakelijk zijn.

Artikel 11.2.14

  • 1. Indien de inspecteur of ontvanger een beschikking heeft gegeven die mede of uitsluitend betrekking heeft op de periode na het tijdstip van intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de in die beschikking gehanteerde terminologie geheel of gedeeltelijk is gebaseerd op de laatstgenoemde wet, geldt voor de periode vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet langdurige zorg dat die beschikking geacht wordt in zoverre betrekking te hebben op de Wet langdurige zorg.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op beschikkingen over:

    • a. het vaststellen van eigen bijdragen als bedoeld in artikel 3.2.5 door het CAK;

    • b. het verlenen van ontheffingen door de Sociale verzekeringsbank heeft verleend ter uitvoering van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

    • c. het betalen van uitkeringen door de Sociale verzekeringsbank ter uitvoering van de artikelen 57, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet en 20, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;,

    • d. het betalen van uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ter uitvoering van de artikelen 39, eerste lid, van de Werkloosheidswet, 2:55, eerste lid, en 3:47, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 71, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 40, eerste lid, van de Ziektewet, 57, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, en 54, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en

    • e. het afgeven van verklaringen als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1999 of het verlenen van ontheffingen als bedoeld in de artikelen 21a, derde lid, en 21b, derde lid, van dat besluit door de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 11.2.15

  • 1. Indien de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op 1 januari 2015 wordt ingetrokken, wordt, in afwijking van artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de rijksbijdrage in kosten heffingskortingen ten gunste van het Fonds langdurige zorg voor 2015 vastgesteld op € 3.250 miljoen.

  • 2. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt bij ministeriële regeling gewijzigd indien de heffingskortingen voor de inkomstenbelasting of de premie voor de Wet langdurige zorg, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiering sociale verzekeringen, voor het jaar 2015 daartoe aanleiding geven.

  • 3. Indien de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op 1 januari 2016 wordt ingetrokken, wordt bij de toepassing van artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de rijksbijdrage in kosten heffingskortingen ten gunste van het Fonds langdurige zorg voor 2016 berekend volgens de in dat artikel geregeld wijze, waarbij BIKKt-1 = € 3.250 miljoen, dan wel, indien het tweede lid toepassing heeft gevonden, het krachtens dat lid gewijzigde bedrag.

§ 3. Invoeringsbepalingen met betrekking tot het CIZ

Artikel 11.3.1

  • 1. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 7 van deze wet krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht behoren tot het personeel van de stichting Centrum indicatiestelling zorg, en van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, zijn op dat tijdstip van rechtswege ontslagen en treden in dienst van het CIZ.

  • 2. De overgang van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

  • 3. Artikel 7.1.1, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.3.2

  • 1. Alle vermogensbestanddelen van de stichting Centrum indicatiestelling zorg gaan onder algemene titel om niet over op het CIZ zonder dat een besluit, akte of mededeling is vereist.

  • 2. Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

Artikel 11.3.3

Archiefbescheiden van de stichting Centrum indicatiestelling zorg betreffende zaken die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan het CIZ, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Artikel 11.3.4

  • 1. Aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door de stichting Centrum indicatiestelling zorg met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor zover de uitvoering van die wet op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg was opgedragen, gelden na de inwerkingtreding van deze wet als aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door het CIZ.

  • 2. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij de stichting Centrum indicatiestelling zorg is betrokken, treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het CIZ in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

  • 3. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg, treedt het CIZ op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

Artikel 11.3.5

  • 1. Vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, wordt artikel 7.1.1 als volgt gewijzigd:

    • a. Het eerste lid komt te luiden:

      • 1. Er is een CIZ.

    • b. Het zevende lid vervalt.

  • 2. Gelijktijdig met de in het eerste lid bedoelde wijziging van artikel 7.1.1 wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald op welke organisatie de vermogensbestanddelen van het CIZ overgaan, hoe dat gebeurt en of dit om niet geschiedt. Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

§ 4. Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten

Artikel 11.4.1

  • 1. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit subsidies verstrekken voor de voortzetting van projecten ter verbetering van de wijze waarop verzekerde zorg op grond van een zorgverzekering of op grond van deze wet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet wordt geleverd aan cliënten die niet in een instelling verblijven.

  • 2. Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden slechts verstrekt voor projecten waarvan de zorgautoriteit voor 1 juli 2013 heeft vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor een vergoeding als bedoeld in haar Beleidsregel CA-300–578 (Stcrt. 8 juli 2013, nr. 18614) inzake de zorginfrastructuur.

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald aan wie de subsidies kunnen worden verstrekt, worden regels omtrent de hoogte van de subsidies gesteld en kunnen nadere voorwaarden worden gesteld waaronder de subsidies worden verstrekt.

  • 4. In aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekering is geregeld, komen de subsidies, bedoeld in dit artikel, ten laste van het Fonds langdurige zorg.

Artikel 11.4.2

  • 1. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit:

    • a. een bijdrage in de kapitaallasten verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2012 zorg of diensten, niet zijnde zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg, leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-473 (Stcrt. 11 juli 2011, nr. 12384) inzake kapitaallasten een budget kapitaallasten heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers,

    • b. een bijdrage voor vaste activa verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2012 zorg of diensten, niet zijnde zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg, leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-493 (Stcrt. 16 augustus 2011, nr. 14267) een vergoeding heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers.

  • 2. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit:

    • a. een bijdrage in de kapitaallasten verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2008 zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-473 (Stcrt. 11 juli 2011, nr. 12384) inzake kapitaallasten een budget kapitaallasten heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers,

    • b. een bijdrage voor vaste activa verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2008 zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300–493 (Stcrt. 16 augustus 2011, nr. 14267) een vergoeding heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers.

  • 3. De bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan slechts worden verstrekt aan rechtspersonen die onmiddellijk voorafgaande aan 1 januari 2015 verblijf met daarmee gepaard gaande zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verleenden en de desbetreffende zorg vanaf die datum in opdracht van een of meer colleges van burgemeester en wethouders als maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of als jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet verlenen.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de hoogte en de berekening van de bijdragen en worden nadere voorwaarden gesteld waaronder de bijdragen worden verstrekt.

  • 5. In aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekering is geregeld, komen de bijdragen, bedoeld in dit artikel, ten laste van het Fonds langdurige zorg.

HOOFDSTUK 12. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

§ 1. Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Artikel 12.1.1

De Wet marktordening gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. Onderdeel e komt te luiden:

e. Wlz-uitvoerder:

een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

3. In onderdeel f, onder 2°, wordt «een AWBZ-verzekeraar» vervangen door: een Wlz-uitvoerder.

4. In onderdeel g wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

5. Onderdeel r komt te luiden:

r. het CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

B

In artikel 16, onderdeel d, wordt «de AWBZ-verzekeraars, het CAK en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, van hetgeen bij of krachtens die wet» vervangen door: de Wlz-uitvoerders en het CAK, van hetgeen bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

C

Het opschrift van paragraaf 3.3. komt te luiden:

Paragraaf 3.3. Toezicht Wet langdurige zorg.

D

In artikel 28, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «de Wet langdurige zorg» en wordt «AWBZ-verzekeraars, het CAK en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet,» vervangen door: Wlz-uitvoerders en het CAK,.

E

In artikel 29, tweede lid, wordt «De AWBZ-verzekeraars en het CAK» vervangen door: De Wlz-uitvoerders en het CAK.

F

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bij AWBZ-verzekeraars, het CAK en rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij Wlz-uitvoerders en het CAK.

2. In het tweede lid wordt «De AWBZ-verzekeraars of het CAK» vervangen door: bij de Wlz-uitvoerders of het CAK.

G

Artikel 31 komt als volgt te luiden:

Artikel 31

De zorgautoriteit kan regels stellen met betrekking tot:

  • a. de controle door de Wlz-uitvoerders en, voor zover betrekking hebbend op de uitvoering van de in artikel 6.1.2 van de Wet langdurige zorg bedoelde taken, door het CAK,

  • b. de wijze waarop een Wlz-uitvoerder die tevens zorgkantoor als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg is, zijn financieel verslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van die wet of zijn uitvoeringsverslag, bedoeld in artikel 4.3.2 van die wet, inricht,

  • c. de inhoud en inrichting van de verklaring en van het accountantsverslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van de Wet langdurige zorg.

H

[Vervallen]

I

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel b, wordt «AWBZ-verzekeraars» vervangen door «Wlz-uitvoerders» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het vierde lid wordt «, AWBZ-verzekeraars of de rechtspersonen bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: en Wlz-uitvoerders.

J

In artikel 39, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

K

In artikel 40, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

L

In paragraaf 4.4. wordt voor artikel 50 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 49e
  • 1. Onze Minister stelt voor ieder kalenderjaar het bedrag vast dat in dat kalenderjaar beschikbaar is voor het verlenen van zorg als bedoeld in de artikelen 3.3.1, 3.3.2 en 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

  • 2. Ten behoeve van het voor zorg in natura vaststellen van tarieven als bedoeld in artikel 50, eerste lid, en van bedragen als bedoeld in artikel 56b, alsmede ten behoeve van het verstrekken van persoonsgebonden budgetten als bedoeld in de Wet langdurig zorg, verdeelt de zorgautoriteit het bedrag, bedoeld in het eerste lid, over de regio’s, bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, van laatstgenoemde wet.

M

In artikel 56a, eerste lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

N

Artikel 58, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «artikel 12, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet of 15 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 12, eerste, tweede of derde lid, van de Zorgverzekeringswet of artikel 4.2.2 van de Wet langdurige zorg.

2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt, vervalt onderdeel d.

O

In artikel 68a, derde lid, vervalt: artikel 53, eerste of derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of.

P

In artikel 76, tweede lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Q

Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een AWBZ-verzekeraar, het CAK of een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens die wet» vervangen door: een Wlz-uitvoerder die, of het CAK dat, niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een Wlz-uitvoerder werkzaamheden aan andere Wlz-uitvoerder heeft uitbesteed en een door de zorgautoriteit op grond van het eerste lid gegeven aanwijzing met betrekking tot de wijze waarop deze taak door de desbetreffende persoon wordt uitgevoerd, niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn tot een rechtmatige en doelmatige uitvoering heeft geleid, meldt de zorgautoriteit dit, onder vermelding van de naam van de Wlz-uitvoerder waaraan is uitbesteed, aan Onze Minister.

R

In artikel 80 wordt het eerste lid als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het CAK dan wel een AWBZ-verzekeraar,» vervangen door: het CAK dan wel een Wlz-uitvoerder,.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt na «zorgverzekeraar» ingevoegd «dan wel de Wlz-uitvoerder» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

S

In artikel 82 wordt na «de artikelen 25, tweede lid,» ingevoegd: 31,.

T

In artikel 104, eerste en vierde lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.2

De Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel s, komt te luiden:

s. Wlz-uitvoerder:

de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

B

In artikel 2, eerste lid, en tweede lid, onder b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 10, onderdeel h, wordt «een aanspraak op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een recht op zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

D

Artikel 39, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d vervalt het eerste subonderdeel, onder vernummering van het tweede en derde subonderdeel tot het eerste en tweede subonderdeel.

2. In het eerste subonderdeel (nieuw) vervalt «dan wel overlijdt».

3. In onderdeel k wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

E

In artikel 57, tweede lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

F

In artikel 67, onderdeel a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de verzekering langdurige zorg,.

G

Artikel 89, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «De in artikel 88, eerste lid, bedoelde zorgverzekeraars en instanties» wordt ingevoegd: , alsmede de Wlz-uitvoerders,.

2. De zinsnede «die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringen of van deze wet» wordt vervangen door: die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringen of van deze wet, of voor de onderlinge afstemming van op grond van de zorgverzekering verzekerde zorg en zorg die is verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg.

H

In artikel 93, zesde lid, wordt «artikel 91, elfde tot en met veertiende lid» vervangen door: artikel 91, twaalfde tot en met vijftiende lid.

I

In artikel 122a, tweede lid, wordt «of in artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: of in artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg,.

Artikel 12.1.3

De Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.2.5, zevende lid, wordt «een aanspraak op zorg ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, met uitzondering van artikel 58 van die wet» vervangen door: een recht op zorg ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van artikel 10.3.1 van die wet.

B

Artikel 2.5.9 vervalt.

C

Artikel 3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In de aanhef van het eerste lid wordt «vrijwillig verzekerd is» vervangen door: vrijwillig verzekerd was.

3. Er wordt een tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid geldt na de termijn, bedoeld in artikel 8.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 niet voor zorg, bedoeld in artikel 8.1. van die wet en geldt na de termijn, bedoeld in artikel 10.1, derde of vierde lid, van de Jeugdwet niet voor zorg, bedoeld in artikel 10.1, tweede lid, van die wet.

D

Artikel 3.1.3, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Op de vergoeding worden in mindering gebracht bijdragen die de persoon, bedoeld in artikel 3.1.2, verschuldigd zou zijn geweest indien hij verzekerd zou zijn geweest op grond van de Wet langdurige zorg dan wel een zorgverzekering zou hebben gehad op grond waarvan hij recht op prestaties zou hebben gehad als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet.

E

In artikel 3.1.4, tweede lid, wordt «aangewezen ingevolge artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: aangewezen ingevolge artikel 4.2.4, tweede lid, van de Wet langdurige zorg.

F

In artikel 3.1.5 wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

G

In artikel 3.1.6 wordt «een aanspraak op zorg ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, met uitzondering van artikel 58 van die wet» vervangen door: een recht op zorg ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van artikel 10.3.1 van die wet.

H

De artikelen 3.1.7, 3.1.8, 4.1 en 5.4 vervallen.

Artikel 12.1.4

Artikel 1.2 van de Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het tweede lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

3. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het college kan een voorziening weigeren indien het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de cliënt aanspraak kan doen gelden op verblijf in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

Artikel 12.1.5

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel «– CAK: het CAK, genoemd in artikel 48, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» wordt vervangen door:

CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

2. In de alfabetische rangschikking wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

CIZ:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

B

Artikel 2.3.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. Na het zesde lid wordt een artikel toegevoegd, luidende:

  • 7. Het zesde lid geldt niet voor verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, van de Wet langdurige zorg.

C

Artikel 5.1.1, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Het college is voorts bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van diens behoefte aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, indien:

    • a. de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, de persoonsgegevens met toepassing van artikel 5.2.5, eerste en tweede lid, zijn verkregen van een zorgverzekeraar of een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3; of

    • b. de persoonsgegevens met toepassing van artikel 5.2.5, derde lid, zijn verkregen van het CIZ en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

D

Artikel 5.2.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «artikel 5.1.1, vijfde lid» vervangen door: artikel 5.1.1, vierde lid.

2. In onderdeel c wordt «of van het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: of van het CIZ,.

E

Artikel 5.2.5, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het CIZ is bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan het college mede te delen dat een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat een persoon is aangewezen op zorg op grond van de Wet langdurige zorg, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5 of 2.3.6, 2.3.9, of 2.3.10.

Artikel 12.1.6

De Wet toelating zorginstellingen wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1, onderdeel e, komt te luiden:

e. Fonds langdurige zorg:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

2. In artikel 5 wordt «ingevolge artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: ingevolge artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

3. In artikel 17, zevende en achtste lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

4. In artikel 18, tweede lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.7

In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Kwaliteitswet zorginstellingen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.8

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, en onderdeel c, onder 3°, van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.9

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.10

De Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt «op grond van artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: op grond van artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

3. In onderdeel b wordt na onderdeel 4°, maar vóór de laatste zinsnede, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 5°. zorg als bedoeld in artikel 4a van de Wet publieke gezondheid;.

4. Onderdeel d komt te luiden:

d. indicatieorgaan:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

5. Onderdeel e, onder 1°, komt te luiden:

  • 1°. Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

6. In onderdeel e, onder 3°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 17, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 17a, tweede lid, aanhef, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.11

Indien het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende voorstel van wet houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten; Kamerstuknummer I 2013/14, 31 996, A) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «het bevoegde indicatieorgaan op grond van artikel 9b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het CIZ.

2. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. Het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

3. In het vierde lid wordt «zorg als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: zorg als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 4, tweede lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

C

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In de aanhef van het tweede lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het vierde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

D

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het CIZ.

2. In het vierde lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het zesde lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

4. Onderdeel c van het negende lid komt te luiden:

  • c. het CIZ op verzoek van de cliënt heeft vastgesteld dat deze zijn bereidheid tot opname heeft uitgesproken. Het CIZ doet hiervan mededeling aan de zorgaanbieder. Op verzoek van het CIZ verklaart de bij de zorg betrokken arts of de cliënt in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

5. In het tiende lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

6. In het elfde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

E

In artikel 24, derde lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

F

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het CIZ.

G

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door «Het CIZ» en wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het derde lid en vierde wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

4. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

b. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. het indicatiebesluit dat door het CIZ is vastgesteld, dan wel de verklaring, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c;.

5. In de aanhef van het zesde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

6. In het achtste lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

H

In artikel 28, eerste en tweede lid, wordt «Het indicatieorgaan» telkens vervangen door: Het CIZ.

I

In artikel 29, vierde lid, wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

J

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het indicatieorgaan van de regio waarin de accommodatie ligt waar de betrokkene is opgenomen» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «aan het in het eerste lid bedoelde indicatieorgaan» vervangen door: aan het CIZ.

K

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 35, eerste lid» vervangen door «het CIZ» en wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

L

In artikel 38, tiende lid, wordt «het indicatieorgaan dat het verzoek heeft gedaan» vervangen door: het CIZ.

M

In artikel 39, eerste lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door «het CIZ».

N

Artikel 41, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. het CIZ, en.

O

In artikel 42, onderdeel e, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

P

In artikel 44, tweede lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

Q

In artikel 57, derde en vierde lid, onder b, wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

R

In artikel 62, eerste lid, wordt «een indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

Artikel 12.1.12

In de Wet publieke gezondheid wordt na artikel 4 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a
  • 1. Onze Minister draagt zorg voor de vaccinaties, opgenomen in een bij ministeriële regeling vast te stellen vaccinatieprogramma, waarin wordt aangegeven welke doelgroepen voor vaccinatie in aanmerking komen alsmede hoe de uitvoering van dat programma plaatsvindt.

  • 2. Onze Minister draagt zorg voor het onderzoek bij pasgeborenen naar bij ministeriële regeling aan te wijzen ernstige zeldzame ziekten.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 12.1.13

Artikel 90 van de Geneesmiddelenwet komt te luiden:

Artikel 90

De verboden, bedoeld in de artikelen 85, 88, onder d, en 89, onder g, gelden niet voor publieksreclame ter bevordering van deelname aan het vaccinatieprogramma, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid.

Artikel 12.1.14

In artikel 20, vierde lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.15

In artikel 14, vijfde lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.16

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg; Kamerstuknummer I 2012/13, 32 402, E) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt het onderdeel «– AWBZ-zorg: zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door:

Wlz-zorg:

zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg;.

2. In artikel 1, eerste lid, wordt «AWBZ-zorg» telkens vervangen door: Wlz-zorg.

3. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. hulp voor de kosten waarvan een subsidie wordt verstrekt op grond van de artikelen 3.3.3, 10.1.4, of 11.1.5, eerste lid, van de Wlz.

4. In het derde lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of de Wet langdurige zorg.

5. In het zevende lid wordt «of artikel 1 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of artikel 1 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 6, onderdeel b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

C

Artikel 47 vervalt.

Artikel 12.1.17

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens; Kamerstuknummer II 2012/13, 33 509, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt in artikel 9.1.1, eerste lid, de zinsnede «Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg» vervangen door: Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg.

Artikel 12.1.18

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens; Kamerstuknummer II 2012/13, 33 509, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt «op grond van artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: op grond van artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

3. In onderdeel b wordt na onderdeel 4°, maar vóór de laatste zinsnede, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 5°. zorg als bedoeld in artikel 4a van de Wet publieke gezondheid;.

4. Onderdeel d komt te luiden:

d. indicatieorgaan:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

5. Onderdeel e, onder 1°, komt te luiden:

  • 1°. Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

6. In onderdeel e, onder 3°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 17, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 17a, tweede lid, aanhef, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.19

Nadat het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet toelating zorginstellingen als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e komt te luiden:

e. Fonds langdurige zorg:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. zorgautoriteit:

de Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg.

B

Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Wet langdurige zorg.

2. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

C

Het opschrift van hoofdstuk IVA, paragraaf 2, komt te luiden:

Paragraaf 2. Winstuitkeringsverbod aanbieders zorg met verblijf als bedoeld in de Wet langdurige zorg

D

Artikel 16b komt te luiden:

Artikel 16b

Een zorgaanbieder die op grond van de Wet langdurige zorg verzekerde zorg met verblijf verleent, keert geen winst uit.

E

In artikel 16c, vierde lid, onderdeel b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.20

Nadat het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt in artikel 104, zesde lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.21

Indien het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel IV, onderdeel A, komt te luiden:

A

Artikel 16, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. toezicht op de uitvoering van het gestelde bij en krachtens de artikelen 16b, 16c, eerste lid, onderdeel b, en tweede, derde en vierde lid, 16d, eerste lid, onderdelen a en c tot en met e, 16f, eerste lid, 16g en 16h van de Wet toelating zorginstellingen.

B

In artikel VIII wordt «een zorgaanbieder die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerde, intramurale zorg verleent» vervangen door: een zorgaanbieder die op grond van de Wet langdurige zorg verzekerde zorg met verblijf verleent.

Artikel 12.1.22

Nadat het bij koninklijke boodschap van 10 september 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken II 2011/12, 33 362, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet marktordening gezondheidszorg als volgt gewijzigd:

A

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «AWBZ-verzekeraars en rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: en Wlz-uitvoerders.

2. In het vijfde lid wordt: «, de AWBZ-verzekeraars of de rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of de Wlz-uitvoerders.

B

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «een AWBZ-verzekeraar, een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «een Wlz-uitvoerder» en wordt «over zo’n verzekeraar of over zo’n rechtspersoon» vervangen door: over zo’n zorgverzekeraar, Wlz-uitvoerder of rechtspersoon.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «of bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

3. In het tweede lid wordt «, een AWBZ-verzekeraar of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of een Wlz-uitvoerder» en wordt «artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 4.2.1 van de Wet langdurige zorg.

4. In het derde lid wordt «bij of krachtens artikel 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

5. In het vierde lid wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 80, eerste lid, vervalt: of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 12.1.23

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 september 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken II 2011/12, 33 362, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt artikel IV van die wet als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg», wordt «of over deze rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemeen Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of over deze Wlz-uitvoerders» en wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

2. In het derde lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg», wordt «of over deze rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemeen Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of over deze Wlz-uitvoerders» en wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

§ 2. Financiën

Artikel 12.2.1

Artikel 1:6, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op het financieel toezicht komt te luiden:

  • c. Wlz-uitvoerders als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg en ziekenfondsen die overeenkomstig de Ziekenfondswet waren toegelaten;.

Artikel 12.2.2

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.104, onderdeel a komt te luiden:

  • a. uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Wet langdurige zorg;.

B

Artikel 6.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. de krachtens de Wet langdurige zorg verschuldigde bijdragen;.

2. In onderdeel d wordt «Wet maatschappelijke ondersteuning» vervangen door: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

3. Onderdeel i komt te luiden:

  • i. uitgaven als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor zover een bijdrage is verschuldigd ter verkrijging van een subsidie of tegemoetkoming als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ter bekostiging van die uitgaven;.

C

In artikel 8.1, eerste lid, onderdelen c en d, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» telkens vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

D

Artikel 8.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 8.6. Berekening heffingskorting voor de verzekering langdurige zorg

2. De zinsnede «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» wordt telkens vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.2.3

In artikel 21, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.2.4

Artikel 11, eerste lid, onder g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 2°, komt te luiden:

  • 2°. de verblijfszorg, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, en de zorg, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder b en c, van de Wet langdurige zorg, alsmede huishoudelijke hulp, voor zover die zorg niet gepaard gaat met verblijf in een instelling en plaatsvindt aan personen ten behoeve van wie in een indicatiebesluit op grond van de Wet langdurige zorg is vastgesteld dat ze op de in die onderdelen bedoelde zorg zijn aangewezen, met dien verstande dat tot de bedoelde diensten niet behoren de bij ministeriële regeling in verband met het voorkomen van een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen aan te wijzen diensten;.

2. In onderdeel 4°, onder a, wordt «een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel e, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.2.5

In de bijlage bij artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet toezicht accountantsorganisaties wordt het onderdeel «− artikelen 36, tweede lid, en 45, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door:

  • de artikelen 4.3.1, tweede lid, en 5.2.2, derde lid, van de Wet langdurige zorg;.

§ 3. Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 12.3.1

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel i, komt te luiden:

i. Fonds langdurige zorg:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89;.

B

In artikel 2, onderdeel a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

Artikel 4, onderdeel c, komt te luiden:

c. verzekering langdurige zorg:

de verzekering, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet langdurige zorg.

D

Artikel 5 vervalt.

E

In artikel 11, derde lid, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

F

In artikel 12, eerste lid, onderdeel c, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten:» vervangen door «de verzekering langdurige zorg:» en wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

G

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Fonds langdurige zorg.

2. In het tweede lid wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

H

In artikel 15 wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

I

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

2. In het vijfde lid, onder a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

J

Het opschrift van hoofdstuk 7, afdeling 2, paragraaf 2, komt te luiden:

§ 2. Wet langdurige zorg

K

Artikel 89 komt te luiden:

Artikel 89. Fonds langdurige zorg

Het Zorginstituut beheert en administreert afzonderlijk een Fonds langdurige zorg.

L

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 90. Inkomsten en uitgaven Fonds langdurige zorg

2. De aanhef en de onderdelen a, b en c, van het eerste lid komen te luiden:

  • 1. Ten gunste van het Fonds langdurige zorg komen:

    • a. de premie voor de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg;

    • b. de inkomsten die in verband met de Wet langdurige zorg voortvloeien uit internationale overeenkomsten;

    • c. de bijdragen in de kosten van zorg die op grond van artikel 3.2.5 of 11.1.4 van de Wet langdurige zorg worden betaald door of namens de verzekerde, dan wel, in voorkomend geval, door het krachtens een wettelijke regeling tot betaling van zodanige bijdragen bevoegde orgaan dat uitkeringen of pensioenen uit hoofde van die regeling aan die verzekerde betaalbaar stelt;.

3. De aanhef en de onderdelen a tot en met f van het tweede lid komen te luiden:

  • 2. Uit het Fonds langdurige zorg worden betaald:

    • a. de kosten van de zorg en van de overige prestaties die op grond van de Wet langdurige zorg worden verstrekt, alsmede de met de uitvoering van die wet gepaard gaande kosten;

    • b. de uitgaven voor de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg die voortvloeien uit overeenkomsten, waaronder internationale overeenkomsten;

    • c. de uitgaven die in verband met de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg voorvloeien uit enige andere wettelijke regeling dan laatstgenoemde wet;

    • d. kosten van het overgangsrecht, opgenomen in hoofdstuk 11, paragraaf 4, van de Wet langdurige zorg en uitkeringen als bedoeld in artikel 3.1.2 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet;

    • e. een uitkering als bedoeld in artikel 3.2.8, tweede lid, van de Wet langdurige zorg;

    • f. de kosten die de Sociale verzekeringsbank maakt voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de Wet langdurige zorg;.

4. In het derde lid wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

5. Het vierde en het vijfde lid vervallen.

M

Artikel 91 wordt vervangen door:

Artikel 91. Dekking uitgaven Fonds langdurige zorg
  • 1. Het Zorginstituut doet jaarlijks uitkeringen uit het Fonds langdurige zorg ter dekking van de noodzakelijke uitgaven, gedaan voor de uitvoering van de in de Wet langdurige zorg geregelde verzekering, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Bij of krachtens deze algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld over de vorming en aanwending van reserves door Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg.

  • 2. De zorgautoriteit is bevoegd vast te stellen dat uitgaven niet verantwoord waren voor zover deze door hem niet noodzakelijk worden geacht voor de uitvoering van de verzekering op grond van de Wet langdurige zorg. Met de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, evenals met de daarmee verkregen opbrengsten worden geen uitgaven gedekt waarvan de zorgautoriteit heeft vastgesteld dat zij niet verantwoord waren, tenzij de zorgautoriteit anders besluit.

  • 3. Op de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschotten worden verleend overeenkomstig door het Zorginstituut te stellen regels,

  • 4. Op rechten of verplichtingen die voortvloeien uit hetgeen op grond van dit artikel is geregeld, is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

N

In artikel 123 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

O

In artikel 124 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

P

In de inhoudsopgave wordt «§ 2 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: § 2 Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.2

De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel j, wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Wet langdurige zorg.

B

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het vierde lid wordt «een zorgverzekeraar» vervangen door «een Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1 van de Zorgverzekeringswet» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 54, derde lid, onderdeel d, wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: , en de Wlz-uitvoerder bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.3

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 39, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 42a, derde lid, «die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: die is gegrond op artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.4

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45, eerste lid, onderdeel d, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 48, eerste lid, onderdeel d, wordt «en de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

Artikel 12.3.5

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45, eerste lid, onderdeel d, wordt «van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 48, eerste lid, onderdeel d, wordt «de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

Artikel 12.3.6

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2:55, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 3:47, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.7

De Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 15, zesde lid, «die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: die is gegrond op artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 71, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.8

In artikel 40, eerste lid, van de Ziektewet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.9

In artikel 57, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.10

In artikel 20, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.11

In artikel 31, eerste lid, van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.12

In artikel 57, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.13

In artikel 30, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.14

In artikel 12, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten wordt «hoofdstuk II, § 3, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en hoofdstuk III van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: en hoofdstuk II, § 3, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 12.3.15

In artikel 2, derde lid, van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.3.16

Indien het bij koninklijke boodschap van 1 februari 2012 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet; Kamerstukken I 2013/14, 33 161) tot wet wordt verheven, wordt de Participatiewet als volgt gewijzigd:

A

In artikel 64, eerste lid, onderdeel d, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 67, eerste lid, onderdeel d, wordt «en de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

Artikel 12.3.17

In artikel 54, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

§ 4. Veiligheid en Justitie

Artikel 12.4.1

Artikel 46 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het derde lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.2

In artikel 197, eerste lid, onder a, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt «artikel 65b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 10.2.2 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.3

In artikel 734a, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.4

In artikel 415, vijfde lid, van het Wetboek van Koophandel wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.5

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 van bijlage 2 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene wet bijzondere ziektekosten, en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met uitzondering van hoofdstuk 10, § 4.

B

In artikel 7 van bijlage 2 wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg: hoofdstuk 10, § 4.

C

In artikel 9 van bijlage 2 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, met uitzondering van een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

D

In artikel 2 van bijlage 3 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, met uitzondering van een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 12.4.6

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten vervalt: de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, artikel 65, tweede lid.

Artikel 12.4.7

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven, wordt de Wet forensische zorg als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, tweede lid wordt «artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 2.5 wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.8

  • 1. Indien de artikelen 3.1.1, 3.2.1 en 3.2.2 van deze wet in werking treden voordat het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven en in werking treedt, berust het interim-besluit forensische zorg totdat laatstgenoemde wet in werking treedt op dit artikel in plaats van op de in de aanhef van het interim-besluit forensische zorg genoemde artikelen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 2. Op verzekerden die zijn aangewezen op onder artikel 3.1.1 vallende forensische zorg als bedoeld in het interim-besluit forensische zorg zijn wat betreft die zorg de artikelen 3.1.2, 3.1.3, 3.2.1, 3.2.3. 3.2.4, 3.2.6, 3.2.8, 3.3.1 tot en met 3.3.5, 4.2.1 tot en met 4.2.6, 6.1.2, 7.1.2, eerste lid, onderdeel a, 8.1.1 tot en met 8.1.3, 9.1.1 tot en met 9.1.3 niet van toepassing en kunnen met betrekking tot de in die artikelen geregelde onderwerpen bij of krachtens het interim-besluit forensische zorg regels worden gesteld.

  • 3. Tot het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden, in aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is geregeld, aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie uit het Fonds langdurige zorg, bedoeld in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen, bijdragen betaald voor de forensische zorg, bedoeld in het interim-besluit forensische zorg.

§ 5. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Artikel 12.5.1

In artikel 119, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.2

Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel «− de voorzitter en de leden van het CAK, genoemd in artikel 48, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.» wordt vervangen door:

  • de voorzitter en de leden van het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;

2. Aan de opsomming wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • de voorzitter en de leden van het CIZ, genoemd in 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.3

In artikel 27a, eerste lid, van de Wet aanpassingen pensioenvoorzieningen Bijstandskorps wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.4

In bijlage 3 bij de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector wordt «of artikel 33 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of artikel 4.1.1 van de Wet langdurige zorg.

HOOFDSTUK 13. SLOTBEPALINGEN

Artikel 13.1.1

  • 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 5, van de Wet burgerservicenummer in de zorg, artikel 4a van de Wet publieke gezondheid en artikel 90 van de Geneesmiddelenwet vervallen met ingang van 1 januari 2018.

  • 3. Artikel 11.1.1, zesde lid, werkt terug tot en met 1 oktober 2014.

Artikel 13.1.2

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 13.1.3

Deze wet wordt aangehaald als: Wet langdurige zorg.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Transponeringstabel wetsvoorstel 33 891

Oud

Nieuw

1.1.1 t/m 3.2.1

1.1.1 t/m 3.2.1

3.2.1a

3.2.2

3.2.2

3.2.3

3.2.3

3.2.4

3.2.4

3.2.5

3.2.5

3.2.6

3.2.6

3.2.7

3.2.7

3.2.8

3.3.1 t/m 3.3.3

3.3.1 t/m 3.3.3

3.3.3a

3.3.4

3.3.4

3.3.5

4.1.1 t/m 4.2.2

4.1.1 t/m 4.2.2

4.2.2a

4.2.3

4.2.3

4.2.4

4.2.4

4.2.5

4.2.5

4.2.6

4.3.1 t/m 10.1.1

4.3.1 t/m 10.1.1

10.1.1a

10.1.2

10.1.2

10.1.3

10.1.3

10.1.4

10.2.1 t/m 11.1.2

10.2.1 t/m 11.1.2

11.1.2a

11.2.3

11.1.3

11.1.4

11.1.4

11.1.5

11.1.5

11.1.6

11.1.6

11.1.7

11.1.7

11.1.8

11.2.1 t/m 12.1.6

11.2.1 t/m 12.1.6

12.1.6a

12.1.7

12.1.6b

12.1.8

12.1.6c

12.1.9

12.1.7

12.1.10

12.1.8

12.1.11

12.1.9

12.1.12

12.1.10

12.1.13

12.1.11

12.1.14

12.1.12

12.1.15

12.1.13

12.1.16

12.1.14

12.1.17

12.1.15

12.1.18

12.1.16

12.1.19

12.1.17

12.1.20

12.1.18

12.1.21

12.1.19

12.1.22

12.1.20

12.1.23

12.2.1 t/m 13.1.3

12.2.1 t/m 13.1.3

X Noot

1

In verband met toevoeging van het woord «op» aan het opschrift van het wetsvoorstel.


Gewijzigd voorstel van wet (herdruk)

C HERDRUK1 GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

25 september 2014

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten te vervangen door een, de gehele bevolking omvattende, verplichte verzekering voor langdurige zorg, waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia en die recht doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de burgers voor de wijze waarop zij hun leven inrichten, deelnemen aan het maatschappelijk leven, en de wijze waarop zij elkaar naar vermogen daarin bijstaan;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Begripsbepalingen

ADL-woning:

woning die deel uitmaakt van een aantal bij elkaar horende rolstoeldoorgankelijke sociale huurwoningen;

begeleiding:

activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven;

burgerservicenummer:

het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1;

CIZ:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1;

cliëntondersteuning:

onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies, algemene ondersteuning en zorgbemiddeling die bijdraagt aan het tot gelding brengen van het recht op zorg in samenhang met dienstverlening op andere gebieden;

continentaal plat:

de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;

dossier:

de schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van zorg aan een cliënt;

Fonds langdurige zorg:

fonds, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

indicatiebesluit:

besluit van het CIZ waarbij beoordeeld wordt of en in welke omvang de verzekerde in aanmerking komt voor zorg;

inspecteur of ontvanger:

de functionaris, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

instelling:

  • 1°. een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen;

  • 2°. een organisatorisch verband dat gevestigd is buiten het grondgebied van het Europese deel van Nederland en overeenkomstig de daar geldende wetgeving rechtmatig gezondheidszorg verstrekt als bedoeld bij of krachtens artikel 3.1.1;

mantelzorger:

natuurlijke persoon die rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie zorg verleent zonder dat dit beroeps- of bedrijfsmatig geschiedt;

Onze Minister:

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

persoonsgebonden budget:

een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen;

persoonlijke verzorging:

het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid;

Nederland:

het Europese deel van Nederland;

solistisch werkende zorgverlener:

een zorgverlener die, anders dan in dienst of onmiddellijk of middellijk in opdracht van een instelling beroepsmatig zorg verleent;

Sociale verzekeringsbank:

de Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

verblijf:

verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a;

verpleging:

handelingen, gericht op herstel of voorkoming van verergering van de aandoening, beperking of handicap;

verzekeraar:

verzekeringsonderneming als bedoeld in richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringbranche en de uitoefening daarvan (PbEG L 228);

vreemdeling:

vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000;

Wlz-uitvoerder:

rechtspersoon die geen zorgverzekeraar is, die zich overeenkomstig artikel 4.1.1 heeft aangemeld voor de uitvoering van deze wet, het zorgkantoor daaronder begrepen;

woningaanpassing:

bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

zorg:

zorg en overige diensten als bedoeld in artikel 3.1.1;

zorg in natura:

zorg, geleverd door zorgaanbieders op grond van schriftelijke overeenkomsten tussen zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders als bedoeld in artikel 4.2.2;

zorgaanbieder:

een instelling dan wel een solistisch werkende zorgverlener;

zorgautoriteit:

de zorgautoriteit, genoemd in artikel 3 van de Wet marktordening gezondheidszorg;

Zorginstituut:

het Zorginstituut Nederland, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet;

zorgkantoor:

een ingevolge artikel 4.2.4, tweede lid, voor een bepaalde regio aangewezen Wlz-uitvoerder;

zorgplan:

schriftelijk of elektronisch als zodanig vastgelegde uitkomsten van hetgeen met de verzekerde dan wel een vertegenwoordiger van de verzekerde is besproken met betrekking tot de in artikel 8.1.1 genoemde onderwerpen;

zorgverlener:

een natuurlijke persoon die in persoon beroepsmatig zorg verleent;

zorgverzekeraar:

een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet;

zorgverzekering:

een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 1.1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 1.1.2

  • 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    • c. gehuwd: als partner geregistreerd;

    • d. gehuwde: als partner geregistreerde.

  • 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    • a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het derde lid.

§ 2. Algemene bepalingen

Artikel 1.2.1

Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.

Artikel 1.2.2

  • 1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.

  • 3. Degene die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels op het grondgebied van Aruba, Sint Maarten, Curaçao of op het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.

HOOFDSTUK 2. DE VERZEKERDEN

§ 1. De kring van verzekerden

Artikel 2.1.1

  • 1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:

    • a. ingezetene is;

    • b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, niet verzekerd.

  • 3. In afwijking van het tweede lid zijn verzekerd:

    • a. kinderen in Nederland geboren uit een in Nederland wonende vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel in het buitenland geboren uit in Nederland wonende ouders die rechtmatig verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000;

    • b. kinderen die door in Nederland wonende personen met de Nederlandse nationaliteit dan wel met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, worden geadopteerd en voor wie met het oog op adoptie beginseltoestemming is verleend op grond van artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. De verzekering gaat in vanaf het moment van adoptie naar het recht van het land waar het kind zijn gewone verblijf heeft of vanaf het moment van de gezagsoverdracht van het kind met het oog op adoptie aan een echtpaar of een persoon die zijn gewone verblijf in Nederland heeft en die de procedure van opneming ter adoptie van een kind ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie heeft gevolgd.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding worden gegeven aan de kring der verzekerden voor zover het betreft:

    • a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten dan wel hebben verricht;

    • b. vreemdelingen die, na in Nederland rechtmatig verblijf te hebben genoten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf hebben aangevraagd, dan wel bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen de intrekking van het besluit tot toelating, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist.

Artikel 2.1.2

Zo nodig in afwijking van artikel 2.1.1 en de daarop berustende bepalingen:

  • a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Artikel 2.1.3

De Sociale verzekeringsbank stelt ambtshalve en, desgevraagd, op aanvraag vast of een natuurlijke persoon voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 2.1.1 of 2.1.2 vastgestelde voorwaarden voor het verzekerd zijn ingevolge deze wet.

§ 2. De inschrijving van verzekerden

Artikel 2.2.1

  • 1. Indien de verzekerde een zorgverzekering heeft en zijn zorgverzekeraar deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een Wlz-uitvoerder deel uitmaakt, meldt zijn zorgverzekeraar hem, onder vermelding van zijn burgerservicenummer, met ingang van de datum waarop de zorgverzekering ingaat ter inschrijving bij de desbetreffende Wlz-uitvoerder aan. De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in. Indien de zorgverzekering is ingegaan binnen vier maanden nadat de verzekeringsplicht, bedoeld in de Zorgverzekeringswet is ontstaan, werkt de inschrijving terug tot en met de dag waarop die verzekeringsplicht ontstond.

  • 2. De verzekerde die niet op grond van het eerste lid voor de uitvoering van deze wet bij een Wlz-uitvoerder is ingeschreven, meldt zich voor de toepassing van deze wet met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels ter inschrijving aan bij een Wlz-uitvoerder die werkzaam is in de gemeente waar hij woont. De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in. Een in het buitenland woonachtige verzekerde meldt zich aan bij een Wlz-uitvoerder naar eigen keuze. De Wlz-uitvoerder is verplicht hem tot dat doel in te schrijven.

  • 3. Het is een Wlz-uitvoerder verboden een persoon als verzekerde in te schrijven of ingeschreven te doen houden, indien in verband met de toepassing van het eerste of tweede lid op een andere Wlz-uitvoerder een inschrijvingsplicht rust dan wel, indien het tweede lid van toepassing is en de verzekerde in Nederland woont, indien de Wlz-uitvoerder niet werkzaam is in de gemeente waar deze persoon woont.

  • 4. De natuurlijke persoon die op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is ontheven van de verplichtingen, opgelegd op grond van deze wet, wordt door de Sociale Verzekeringsbank ter inschrijving aangemeld bij het zorgkantoor voor de regio waarin hij woont.

Artikel 2.2.2

  • 1. De verzekerde die zich ingevolge artikel 2.2.1, tweede lid, bij een Wlz-uitvoerder aanmeldt ter inschrijving, vermeldt daarbij zijn burgerservicenummer.

  • 2. De Wlz-uitvoerder verlangt van de vreemdeling die zich ter inschrijving aanmeldt, een kopie van het document of de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat wordt aangemerkt als een bescheid als bedoeld in artikel 4:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 3. DE INHOUD VAN DE VERZEKERING

§ 1. De verzekerde zorg

Artikel 3.1.1

  • 1. Het op grond van deze wet verzekerde pakket omvat de volgende vormen van zorg:

    • a. verblijf in een instelling, met inbegrip van voorzieningen die niet ten laste van de verzekerde kunnen komen, waaronder in elk geval:

      • 1°. het verstrekken van eten en drinken,

      • 2°. het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde, en

      • 3°. voor meerdere verzekerden te gebruiken of te hergebruiken roerende voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de zorgverlening of in verband met het opheffen of verminderen van belemmeringen die de verzekerde als gevolg van een aandoening, beperking, stoornis of handicap ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte;

    • b. persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging;

    • c. behandeling, omvattende geneeskundige zorg van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard die noodzakelijk is in verband met de aandoening, beperking, stoornis of handicap van de verzekerde;

    • d. door of namens een instelling waarvan de verzekerde verblijf alsmede behandeling als bedoeld in onderdeel c ontvangt te verlenen:

      • 1°. geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg,

      • 2°. behandeling van een psychische stoornis indien de behandeling integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling van een van de in artikel 3.2.1 genoemde aandoeningen of beperkingen;

      • 3°. farmaceutische zorg;

      • 4°. het gebruik van hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

      • 5°. tandheelkundige zorg;

      • 6°. kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

    • e. het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen;

    • f. vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt;

    • g. logeeropvang in een instelling, met inbegrip van de voorzieningen, bedoeld in onderdeel a, mits dit geschiedt ter ontlasting van een of meer mantelzorgers.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aard, inhoud en omvang van de verzekerde zorg nader worden geregeld.

Artikel 3.1.2

  • 1. De echtgenoot van een persoon met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die recht heeft op zorg en in een instelling verblijft, heeft in afwijking van artikel 3.2.1, eerste lid, recht op verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, in dezelfde instelling. Hij behoudt recht op verblijf in die instelling na het overlijden van zijn echtgenoot dan wel na het vertrek van zijn echtgenoot naar een andere instelling.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden de echtgenoot van de verzekerde met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap recht heeft op verblijf als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.1.3

  • 1. De verzekerde die recht heeft op zorg, heeft recht op een vergoeding voor een woningaanpassing die bedoeld is om de door hem gekozen verblijfplaats geschikt te doen zijn voor de verlening van zorg, voor zover:

    • a. de verzekerde zijn recht tot gelding brengt zonder verblijf in een instelling en zonder woonachtig te zijn in een bij algemene maatregel van bestuur omschreven kleinschalig wooninitiatief, en

    • b. de Wlz-uitvoerder oordeelt dat die investering duurzaam en doelmatig is.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

§ 2. Het recht op zorg en het tot gelding brengen van het recht

Artikel 3.2.1

  • 1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:

    • a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of

    • b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,

      • 1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of

      • 2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

  • a. blijvend:

    van niet voorbijgaande aard;

    b. permanent toezicht:

    onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen;

    c. ernstig nadeel voor de verzekerde:

    een situatie waarin de verzekerde:

    • 1°. zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;

    • 2°. zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;

    • 3°. ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;

    • 4°. ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt;

    d. zelfzorg:

    de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder de persoonlijke verzorging en hygiëne en, zo nodig, de verpleegkundige zorg;

    e. regieproblemen:

    beperkingen in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie.

    2. In het eerste lid wordt verstaan onder:

  • 3. In afwijking van het eerste lid heeft een meerderjarige verzekerde recht op zorg voor zover hij vanwege een combinatie van een licht verstandelijke handicap en gedragsproblemen:

    • a. tijdelijk behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, of

    • b. volgens zijn behandelaar is aangewezen op het afmaken van een onder de Jeugdwet aangevangen behandeling met verblijf.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen een verzekerde, in afwijking van het eerste lid, geen recht heeft op vormen van zorg voor zover hij krachtens een zorgverzekering of een andere wettelijke regeling recht heeft of kan doen gelden op die zorg.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met derde lid.

Artikel 3.2.2

  • 1. Een verzekerde met een psychische stoornis wiens recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg op grond van zijn zorgverzekering beëindigd is omdat de krachtens zijn zorgverzekering geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, heeft aansluitend recht op voortzetting van deze zorg gedurende een onafgebroken periode van maximaal drie jaar.

  • 2. Na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, kan de zorg telkens voor een onafgebroken periode van maximaal drie jaar verder worden voortgezet.

  • 3. Een onderbreking van ten hoogste negentig dagen wordt niet als onderbreking beschouwd.

  • 4. Een verzekerde heeft slechts recht op zorg als bedoeld in het eerste en tweede lid voor zover hij daar naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op is aangewezen.

Artikel 3.2.3

  • 1. Het recht op zorg wordt op aanvraag van de verzekerde in een indicatiebesluit vastgesteld door het CIZ. Het recht op zorg dat wordt vastgesteld in het indicatiebesluit sluit aan bij de behoefte van de verzekerde.

  • 2. De verzekerde vermeldt bij de aanvraag zijn burgerservicenummer.

  • 3. De verzekerde verstrekt op verzoek of uit eigen beweging alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op zorg, en is verplicht mee te werken door zich te laten onderzoeken door het CIZ of door daartoe door het CIZ aangewezen personen.

  • 4. Het CIZ wijst de verzekerde bij de aanvraag op het recht op cliëntondersteuning, bedoeld in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de indicatie tot stand komt en over de inrichting en geldigheidsduur van het indicatiebesluit.

Artikel 3.2.4

Het CIZ kan een indicatiebesluit herzien dan wel intrekken indien het CIZ vaststelt dat:

  • a. door de verzekerde of derden onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of

  • b. de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.

Artikel 3.2.5

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde de kosten daarvan gedeeltelijk draagt. De eigen bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort, de zorg die verstrekt wordt en de wijze waarop het recht op zorg tot gelding wordt gebracht, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het inkomen en vermogen, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald.

  • 3. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op het in dat lid bedoelde vermogen, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de artikelen 3.1.2 en 3.1.3.

Artikel 3.2.6

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat zorg wordt voortgezet na het tijdstip waarop de verzekering is geëindigd of dat een recht op een vergoeding bestaat voor zorg die wordt verleend na dat tijdstip. Daarbij kunnen beperkingen en voorwaarden worden gesteld. De wijze waarop een zodanige recht tot gelding wordt gebracht, wordt daarbij eveneens geregeld.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voor gevallen of omstandigheden waarin de kosten van het verlenen van de desbetreffende zorg in redelijkheid niet of niet volledig ten laste van de in deze wet geregelde verzekering dienen te komen, worden bepaald dat:

    • a. de zorg wordt geweigerd;

    • b. de zorg op een later tijdstip ingaat;

    • c. een hogere bijdrage van de verzekerde wordt gevorderd dan krachtens artikel 3.2.5, eerste lid, is vastgesteld; of

    • d. een vergoeding van gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd.

Artikel 3.2.7

Een recht op zorg kan niet tot gelding worden gebracht gedurende de periode waarin de verzekerde in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, een instelling als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdelen i en j, van de Wet forensische zorg of een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verblijft.

Artikel 3.2.8

  • 1. Voor militairen in werkelijke dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Militaire ambtenarenwet 1931, alsmede voor militairen aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend, treden de aanspraken inzake zorg door of vanwege de Militair Geneeskundige Dienst in de plaats van de rechten op grond van deze wet.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake een uitkering door het Zorginstituut aan Onze Minister van Defensie ten laste van het Fonds langdurige zorg in verbrand met het vervallen van de rechten ingevolge deze wet.

§ 3. De leveringsvormen

Artikel 3.3.1

  • 1. De verzekerde die recht heeft op zorg, kan ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met zorg in natura, bestaande uit zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, of een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b, dan wel met een persoonsgebonden budget. De verzekerde kan tevens kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een modulair pakket thuis in combinatie met een persoonsgebonden budget.

  • 2. De verzekerde die zijn recht op zorg tot gelding wil brengen met zorg in natura, wendt zich daartoe tot een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten. Indien er meerdere gecontracteerde zorginstellingen zijn die de verzekerde binnen redelijke termijn de zorg kunnen verlenen waaraan hij behoefte heeft, stelt de Wlz-uitvoerder hem in de gelegenheid uit deze instellingen te kiezen.

Artikel 3.3.2

  • 1. De Wlz-uitvoerder laat, op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het derde, vierde en achtste lid, zorg in natura leveren zonder dat de verzekerde in een instelling verblijft, door middel van:

    • a. een integraal en volledig pakket thuis, te verlenen door of onder verantwoordelijkheid van één zorginstelling, of

    • b. een modulair pakket thuis, bestaande uit één of meer losse vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1.

  • 2. In afwijking van het eerste lid heeft een verzekerde die kiest voor een van de daar bedoelde leveringsvormen geen recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, en een verzekerde die kiest voor een modulair pakket thuis heeft bovendien geen recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°.

  • 3. De Wlz-uitvoerder verleent een volledig pakket thuis, tenzij de zorg volgens de Wlz-uitvoerder niet op een verantwoorde of doelmatige wijze ten huize van de verzekerde kan worden verleend.

  • 4. De Wlz-uitvoerder overlegt met de verzekerde of zijn vertegenwoordiger over de samenstelling van het modulair pakket thuis en verleent dat pakket tenzij:

    • a. de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een zodanige samenstelling van het modulair pakket thuis verlangt, dat de zorg waarop de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen, volgens de Wlz-uitvoerder niet verantwoord of doelmatig zal kunnen worden verleend, of

    • b. de totale kosten ervan of, indien de verzekerde naast het modulair pakket thuis ook een persoonsgebonden budget ontvangt of wenst te ontvangen, de totale kosten van dat pakket en het budget tezamen, meer zouden bedragen dan het bedrag dat de verzekerde als persoonsgebonden budget zou worden verleend indien hij geen modulair pakket thuis zou ontvangen.

  • 5. Voordat een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt genomen, kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de Wlz-uitvoerder een persoonlijk plan te overhandigen, waarin de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de door hem beoogde samenstelling van het modulair pakket thuis schetst. De Wlz-uitvoerder brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de aanvraag in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 6. Indien de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in het vijfde lid aan de Wlz-uitvoerder heeft overhandigd, betrekt de Wlz-uitvoerder dat plan bij het nemen van het besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 7. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van een besluit om een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis te verlenen.

  • 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

    • a. kunnen voor het modulair pakket thuis maximumkosten per module worden vastgesteld;

    • b. kan worden bepaald dat bestanddelen bij de berekening, bedoeld in het vierde lid, onder b, niet in aanmerking worden genomen, en

    • c. kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 3.3.3

  • 1. Het zorgkantoor verleent op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d.

  • 2. Voordat een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger het zorgkantoor een persoonlijk plan overhandigen, waarin de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de door hem beoogde samenstelling van het persoonsgebonden budget schetst. Het zorgkantoor brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de aanvraag in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 3. Indien de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het zorgkantoor heeft overhandigd, betrekt het zorgkantoor het persoonlijk plan bij het nemen van het besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:

    • a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;

    • b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • c. de verzekerde naar het oordeel van de het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;

    • d. de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,

    • e. de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.

  • 5. Het persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien:

    • a. de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen;

    • b. de verzekerde blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres;

    • c. de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

    • d. de vertegenwoordiger van de verzekerde niet voldoet aan regels inhoudende

    beperkingen of eisen die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan de kring van vertegenwoordigers kunnen worden gesteld in het belang van de bescherming van de verzekerde of van het waarborgen van de hulp, bedoeld in de onderdelen b en c van het vierde lid.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

  • 7. De Sociale verzekeringsbank voert namens de zorgkantoren de betalingen ten laste van verstrekte persoonsgebonden budgetten, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.

  • 8. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de verzekerde aan wie een persoonsgebonden budget wordt verleend, de mogelijkheid heeft om zorg te betrekken van een mantelzorger of een natuurlijke persoon die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent, of die persoon vanuit het persoonsgebonden budget te betalen;

    • b. verplichtingen die aan de verzekerde worden opgelegd met betrekking tot de overeenkomsten die de verzekerde sluit met de personen van wie hij de zorg betrekt en daarvoor betaling ontvangen uit het persoonsgebonden budget;

    • c. de gevallen waarin, onverminderd het vierde en vijfde lid, verzekerden worden uitgesloten van de verlening van een persoonsgebonden budget;

    • d. de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het zevende lid, uitvoert, en

    • e. de vorm en inhoud van het budgetplan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

  • 9. De op grond van het eerste, vijfde, zesde en achtste lid gestelde regels kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld.

Artikel 3.3.4

In afwijking van de artikelen 3.3.1 tot en met 3.3.3 kan een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2 zijn recht op zorg slechts tot gelding brengen in een instelling waarmee de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.

Artikel 3.3.5

  • 1. Een recht op zorg kan uitsluitend met zorg in natura tot gelding worden gebracht bij een zorgaanbieder die is gevestigd binnen het grondgebied van Nederland, of, indien de noodzakelijke zorg binnen dat grondgebied niet of niet tijdig kan worden verkregen en de Wlz-uitvoerder voorafgaande toestemming heeft verleend, bij een zorgaanbieder die is gevestigd binnen het grondgebied van de staten behorende tot de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland en die de zorg waarop recht bestaat levert binnen het desbetreffende grondgebied.

  • 2. Een verzekerde heeft buiten Nederland, maar binnen het grondgebied van de staten behorende tot de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels in plaats van recht op zorg recht op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de voor de zorg gemaakte kosten, indien die wordt verleend door een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder geen overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde vergoeding wordt verminderd met de krachtens artikel 3.2.5 vastgestelde eigen bijdrage.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald:

    • a. in welke gevallen en onder welke voorwaarden de verlening van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.3 tijdelijk kan worden voortgezet buiten het grondgebied van Nederland;

    • b. door wie in welke gevallen en onder welke voorwaarden werkzaamheden die zijn opgedragen aan het CIZ kunnen worden verricht in plaats van het CIZ;

    • c. in welke gevallen en onder welke voorwaarden het derde lid wordt toegepast.

HOOFDSTUK 4. DE WLZ-UITVOERDERS

§ 1. De aan- en afmelding en de statuten

Artikel 4.1.1

  • 1. Een rechtspersoon die behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een zorgverzekeraar deel uitmaakt en die deze wet ten aanzien van de verzekerden wenst uit te voeren, meldt zich daartoe als Wlz-uitvoerder aan bij de zorgautoriteit, onder vermelding van de dag met ingang waarvan hij voornemens is zulks te gaan doen.

  • 2. Na aanmelding is de rechtspersoon verplicht te voldoen aan de voorschriften die bij of krachtens deze wet aan Wlz-uitvoerders zijn opgelegd.

  • 3. Artikel 26 van de Zorgverzekeringswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde rechtspersoon kan deze wet niet eerder uitvoeren dan nadat de zorgautoriteit met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels heeft vastgesteld dat de rechtspersoon in voldoende mate is voorbereid op de uitvoering van de wet. De zorgautoriteit kan aan die vaststelling voorschriften of beperkingen verbinden.

  • 5. De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat, en kan de melding bedoeld in het eerste lid slechts doen indien, het dagelijks beleid wordt bepaald of mede wordt bepaald door personen:

    • 1°. die geschikt zijn in verband met de uitvoering van de wettelijke taken en daaruit voorvloeiende werkzaamheden, en

    • 2°. wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de geschiktheid en betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het vijfde lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen.

Artikel 4.1.2

  • 1. De statuten van een Wlz-uitvoerder:

    • a. sluiten winstoogmerk en het uitkeren van winst uit,

    • b. voorzien in toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming,

    • c. bieden waarborgen voor een redelijke mate van invloed van de verzekerden op het beleid, en

    • d. sluiten iedere verplichting van de verzekerden of gewezen verzekerden tot het doen van een bijdrage in tekorten van de rechtspersoon uit.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de mate van invloed die verzekerden ten minste op het beleid van een Wlz-uitvoerder dienen te hebben.

Artikel 4.1.3

  • 1. De Wlz-uitvoerder die deze wet niet meer wenst uit te voeren, meldt het voornemen hiertoe schriftelijk aan de zorgautoriteit, onder vermelding van de dag waarop hij deze wet niet meer zal uitvoeren.

  • 2. Artikel 26 van de Zorgverzekeringswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde Wlz-uitvoerder kan door de zorgautoriteit met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels worden verplicht tot het voortzetten van de uitvoering van deze wet tot is voorzien in een zodanige afwikkeling van de activiteiten van de Wlz-uitvoerder dat verzekerden en zorgaanbieders daarvan geen onevenredig nadeel ondervinden.

Artikel 4.1.4

  • 1. Indien de Wlz-uitvoerder verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, voldoet het Zorginstituut aan verzekerden en aan zorgaanbieders jegens die Wlz-uitvoerder of voormalige Wlz-uitvoerder bestaande vorderingen, ter zake van op grond van deze wet verstrekte zorg of vergoeding van daarvoor gemaakte kosten.

  • 2. De vorderingen, bedoeld in het eerste lid, gaan bij wijze van subrogatie op het Zorginstituut over voor zover dat college deze heeft voldaan.

  • 3. Het Rijk is tegenover het Zorginstituut aansprakelijk voor de betalingen, bedoeld in het eerste lid.

§ 2. De taken van de Wlz-uitvoerder

Artikel 4.2.1

  • 1. De Wlz-uitvoerder heeft een zorgplicht, die inhoudt dat:

    • a. hij de bij hem ingeschreven verzekerde informatie verschaft over de leveringsvormen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3, en deze verzekerde, indien hij in aanmerking kan komen voor meerdere leveringsvormen, in de gelegenheid stelt voor zorg met verblijf in een instelling, voor een volledig pakket thuis of voor een modulair pakket thuis te kiezen of hem wijst op de mogelijkheid om bij het zorgkantoor een persoonsgebonden budget aan te vragen,

    • b. indien de verzekerde zorg in natura zal worden verstrekt:

      • 1°. hij ervoor zorgt dat de zorg waarop de verzekerde aangewezen is binnen redelijke termijn en op redelijke afstand van waar deze wenst te gaan wonen dan wel bij hem thuis, wordt geleverd,

      • 2°. hij de verzekerde de keuze laat uit alle geschikte, gecontraceerde zorgaanbieders die deze verzekerde de zorg op redelijke termijn kunnen verlenen, of

      • 3°. hij de verzekerde desgewenst bemiddelt naar geschikte, gecontracteerde zorgaanbieders,

    • c. hij ervoor zorgt dat voor de verzekerde cliëntondersteuning beschikbaar is waarop de verzekerde, al dan niet met behulp van zijn vertegenwoordiger of mantelzorger, een beroep kan doen.

  • 2. Het zorgkantoor heeft een zorgplicht, die inhoudt dat:

    • a. hij de verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij als zorgkantoor is aangewezen, desgevraagd informatie verschaft over de voorwaarden waaronder zij in aanmerking kunnen komen voor een persoonsgebonden budget,

    • b. hij, indien hij met toepassing van artikel 3.3.3 een persoonsgebonden budget heeft verleend, ervoor zorgt dat het budget binnen redelijke termijn beschikbaar wordt gesteld.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de Wlz-uitvoerder het eerste lid, onderdelen a, en b, onder 2° en 3°, uitvoert.

  • 4. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 4.2.2

  • 1. Ter uitvoering van zijn zorgplicht sluit een Wlz-uitvoerder schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders die zorg kunnen verlenen die ingevolge artikel 3.1.1 verzekerd is.

  • 2. De overeenkomsten bevatten ten minste bepalingen over:

    • a. de ingangsdatum van de overeenkomst, de duur van de overeenkomst en de mogelijkheden voor tussentijdse beëindiging van de overeenkomst;

    • b. de aard, de kwaliteit, de doelmatigheid en de omvang van de te verlenen zorg;

    • c. de prijs van de te verlenen zorg;

    • d. de wijze waarop de verzekerden van informatie worden voorzien;

    • e. de wijze waarop bij de zorgverlening mantelzorgers en vrijwilligers betrokken kunnen worden;

    • f. de controle op de naleving van de overeenkomst, waaronder begrepen de controle op de te verlenen dan wel verleende zorg en op de juistheid van de daarvoor in rekening gebrachte bedragen;

    • g. de administratieve voorwaarden die partijen bij de uitvoering van de overeenkomst in acht zullen nemen.

  • 3. De duur van een overeenkomst bedraagt maximaal vijf jaar.

  • 4. De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat in het aanbod van gecontracteerde zorgaanbieders redelijkerwijs rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging, de culturele achtergrond en de seksuele gerichtheid van de bij hem ingeschreven verzekerden.

  • 5. Indien na beëindiging van een overeenkomst voor een bepaalde vorm van zorg door een Wlz-uitvoerder geen aansluitende overeenkomst voor die vorm van zorg met dezelfde zorgaanbieder tot stand komt, behoudt de verzekerde, zolang die zorg noodzakelijk en verantwoord is, jegens de Wlz-uitvoerder recht op ononderbroken voortzetting van die vorm van zorg, te verlenen door dezelfde zorgaanbieder, indien die zorg is aangevangen voor de datum waarop de overeenkomst met die zorgaanbieder voor de desbetreffende vorm van zorg is beëindigd.

  • 6. Gedurende de tijdelijke voortzetting van de zorg, bedoeld in het vijfde lid, gelden tussen de Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder de voorwaarden van de overeenkomst waaronder de zorg aan de in het vijfde lid bedoelde verzekerde is aangevangen, behoudens voor zover bij ministeriële regeling anders wordt bepaald.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. de wijze waarop de overeenkomsten tot stand komen en, in aanvulling op hetgeen daarover in het tweede en derde lid is bepaald, de inhoud van die overeenkomsten;

    • b. de kwaliteit van de te verlenen zorg, waaronder de afstemming van de zorg op de behoeften, mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde en de wijze waarop bij de zorgverlening mantelzorgers en andere vrijwilligers betrokken kunnen worden.

  • 8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 4.2.3

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarmee de zorg persoonsvolgend kan worden bekostigd.

Artikel 4.2.4

  • 1. De Wlz-uitvoerder is verantwoordelijk voor de uitvoering van hetgeen bij en krachtens deze wet is geregeld voor de bij hem ingeschreven verzekerden. De eerste volzin geldt niet voor werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan een andere rechtspersoon zijn opgedragen.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt Nederland ingedeeld in regio’s. Onze Minister wijst per regio een Wlz-uitvoerder aan als zorgkantoor. Het zorgkantoor is voor alle verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij is aangewezen belast met de verstrekking van het persoonsgebonden budget, alsmede in een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen mate met de administratie of controle van de aan die verzekerden verleende zorg.

  • 3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur of de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, kunnen nadere voorwaarden aan de administratie of controle worden gesteld en kunnen, voor het geval voor een regio een ander zorgkantoor wordt aangewezen, regels worden gesteld om een goede taakoverdracht te bewerkstelligen.

  • 4. Indien een Wlz-uitvoerder werkzaamheden ter vervulling van zijn zorgplicht of van zijn in het eerste lid bedoelde taak uitbesteedt, neemt hij daartoe bij algemene maatregel van bestuur te bepalen regels in acht alsmede, voor zover het verlenen van de verzekerde zorg wordt uitbesteed, de bij of krachtens artikel 4.2.2 gestelde regels.

  • 5. Nadat Onze Minister een melding van de zorgautoriteit als bedoeld in artikel 79, vierde lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg heeft ontvangen, kan hij bepalen dat de Wlz-uitvoerders geen werkzaamheden mogen uitbesteden aan het in de melding genoemde zorgkantoor en kan hij de in het tweede lid bedoelde aanwijzing van het zorgkantoor intrekken.

  • 6. Overeenkomsten die in strijd met het bij en krachtens het vierde en vijfde lid of het bij of krachtens artikel 4.2.2 bepaalde zijn gesloten, zijn nietig.

Artikel 4.2.5

De Wlz-uitvoerder is verplicht zijn werkzaamheden op een doelmatige wijze uit te voeren. Hij treft de nodige maatregelen ter voorkoming van de verstrekking van onnodige zorg en van uitgaven die hoger dan noodzakelijk zijn.

Artikel 4.2.6

  • 1. De Wlz-uitvoerder voert ter zake van de uitvoering van deze wet een administratie die gescheiden is van de overige activiteiten die plaatsvinden in de groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe de Wlz-uitvoerder behoort.

  • 2. Buiten de werkzaamheden die uit deze wet voortvloeien, verricht de Wlz-uitvoerder slechts taken die hem bij of krachtens de wet zijn opgedragen.

§ 3. Verslaglegging

Artikel 4.3.1

  • 1. Een Wlz-uitvoerder zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen de beheerskosten en de kosten van verstrekking van zorg en vergoedingen.

  • 2. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een verslag van zijn bevindingen over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het gevoerde financiële beheer.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld omtrent de inhoud van het financieel verslag.

  • 4. De zorgautoriteit zendt het Zorginstituut onverwijld een exemplaar van de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken.

  • 5. Op aanvraag van een Wlz-uitvoerder is de zorgautoriteit bevoegd voor in haar besluit aan te wijzen baten en lasten te besluiten dat het ontbreken van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 geen gevolgen heeft voor de inhoud van de verklaring, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4.3.2

  • 1. De Wlz-uitvoerder zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit in tweevoud een uitvoeringsverslag waarin hij:

    • a. rapporteert over de uitvoering van deze wet in het voorafgaande kalenderjaar, en

    • b. een overzicht geeft van zijn voornemens met betrekking tot de uitvoering van deze wet in het lopende kalenderjaar en het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld omtrent de inhoud van het uitvoeringsverslag. De voorschriften kunnen in het bijzonder betrekking hebben op naleving van een in de regeling aan te wijzen gedragscode.

  • 3. De Wlz-uitvoerder voegt bij het uitvoeringsverslag twee exemplaren van een verslag met bevindingen van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over de vraag of:

    • a. het uitvoeringsverslag overeenkomstig de daarvoor geldende regels is opgesteld;

    • b. de uitvoering is geschied overeenkomstig de verplichtingen die bij of krachtens deze wet in het voorafgaande kalenderjaar op de Wlz-uitvoerder rustten.

  • 4. Artikel 4.3.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.3.3

Bij het geven van een overzicht van zijn voornemens, bedoeld in artikel 4.3.2, eerste lid, onderdeel b, geeft de Wlz-uitvoerder aan welke criteria worden gehanteerd om te meten of de voornemens zich hebben verwezenlijkt alsmede welke outcomecriteria worden gehanteerd ten aanzien van zorgaanbieders. Bij het rapporteren over de uitvoering van deze wet, bedoeld in artikel 4.3.2, eerste lid, onderdeel a, hanteert de Wlz-uitvoerder de in de eerste volzin genoemde criteria.

§ 4. Overig

Artikel 4.4.1

De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing op de Wlz-uitvoerders.

HOOFDSTUK 5. HET ZORGINSTITUUT

§ 1. Taken

Artikel 5.1.1

  • 1. Het Zorginstituut bevordert de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet door de Wlz-uitvoerders en het CAK.

  • 2. Het Zorginstituut kan met het oog op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet beleidsregels stellen voor de Wlz-uitvoerders en voor het CAK.

Artikel 5.1.2

Het Zorginstituut geeft aan Wlz-uitvoerders, aan zorgaanbieders en aan burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

Artikel 5.1.3

  • 1. Het Zorginstituut rapporteert Onze Minister desgevraagd over voorgenomen beleid inzake aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

  • 2. Het Zorginstituut signaleert gevraagd en ongevraagd aan Onze Minister feitelijke ontwikkelingen die aanleiding kunnen geven tot wijzigingen van de aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

Artikel 5.1.4

Het Zorginstituut voert bij of krachtens algemene maatregel van bestuur genoemde werkzaamheden uit ten behoeve van de gezamenlijke zorg voor de instandhouding van het elektronische gegevensverkeer, bedoeld in artikel 9.1.6, eerste lid.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 5.2.1

  • 1. Het Zorginstituut zendt jaarlijks voor 15 april aan Onze Minister een zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek ingericht financieel verslag uitvoeringstaken over het afgelopen kalenderjaar, met een financiële verantwoording over bij ministeriële regeling aan te wijzen, op die uitvoeringstaken betrekking hebbende geldstromen, alsmede het verslag van bevindingen, waarin per geldstroom de bevindingen worden aangegeven.

  • 2. Het financieel verslag uitvoeringstaken gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid.

  • 3. Het verslag van bevindingen geeft aan of het beheer en de organisatie voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

  • 4. De verklaring omtrent getrouwheid en het verslag van bevindingen worden opgesteld door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

Artikel 5.2.2

  • 1. Het Zorginstituut zendt jaarlijks voor 31 december aan Onze Minister met betrekking tot het Fonds langdurige zorg een jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar, alsmede het verslag van bevindingen, bedoeld in het vijfde lid.

  • 2. Het Zorginstituut legt in de jaarrekening, die zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over:

    • a. de baten en lasten van het Fonds langdurige zorg;

    • b. de geldstromen, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid;

    • c. de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het Fonds langdurige zorg;

    • d. de toestand van het Fonds langdurige zorg per 31 december van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen van het Fonds langdurige zorg.

  • 5. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het derde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

Artikel 5.2.3

  • 1. Het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden over de inhoud en de inrichting van:

    • a. het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1;

    • b. de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2;

    • c. de accountantscontrole van het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en van de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2;

    • d. de bij het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2, behorende verslagen van bevindingen.

  • 3. Na de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, stelt het Zorginstituut het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening van het Fonds langdurige zorg algemeen verkrijgbaar.

HOOFDSTUK 6. HET CAK

§ 1. Instelling en taak

Artikel 6.1.1

  • 1. Er is een CAK, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2. Het CAK is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 3. Het CAK bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 4. Het CAK wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 5. Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CAK alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 6. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 7. In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de personeelsleden van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 6.1.2

Het CAK is belast met:

  • a. de vaststelling en de inning van de eigen bijdragen, bedoeld in artikel 3.2.5;

  • b. de vaststelling en inning van de eigen bijdragen, bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c. het namens een Wlz-uitvoerder of het Zorginstituut verrichten van betalingen aan zorgaanbieders, welke de Wlz-uitvoerders, of het Zorginstituut, uit hoofde van de uitvoering van deze wet verschuldigd zijn.

Artikel 6.1.3

  • 1. Het CAK stelt een bestuursreglement vast.

  • 2. Vergaderingen van het CAK zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 6.2.1

  • 1. Het CAK zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 november een werkprogramma en een begroting.

  • 2. Het werkprogramma bevat een beschrijving van de activiteiten die het CAK voornemens is in het volgende kalenderjaar te verrichten. Het werkprogramma behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 3. Onverminderd artikel 27 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat de begroting een meerjarenraming van de beheerskosten voor de vier kalenderjaren, volgend op het begrotingsjaar.

  • 4. De in de artikelen 26 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bedoelde begroting en jaarrekening hebben betrekking op de beheerskosten van het CAK.

  • 5. Onverminderd artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen doet de accountant tevens verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van het CAK voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid.

Artikel 6.2.2

  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget vast voor de door het CAK ter uitvoering van zijn in artikel 6.1.2 genoemde taken in het volgende kalenderjaar te maken beheerskosten.

  • 2. Het door Onze Minister vastgestelde budget wordt gedekt uit ’s Rijks kas.

  • 3. Indien het budget niet is vastgesteld voor 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, is het CAK bevoegd, teneinde zijn activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het in het budget opgenomen bedrag voor beheerskosten dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld.

  • 4. Het CAK gaat met betrekking tot de met de uitvoering van zijn taken gepaard gaande beheerskosten geen verplichtingen aan en doet geen uitgaven die leiden tot overschrijding van het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten.

  • 5. Onze Minister kan besluiten het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten te wijzigen.

Artikel 6.2.3

In afwijking van artikel 29 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen behoeven wijzigingen in de bedragen die in de goedgekeurde begroting zijn opgenomen voor de beheerskosten geen goedkeuring van Onze Minister, mits:

  • a. de totale omvang van het in die begroting opgenomen bedrag voor beheerskosten geen wijziging ondergaat, en

  • b. de wijziging per groep van kostensoorten en baten, gerekend over het desbetreffende begrotingsjaar, een bedrag van vijf procent van het in artikel 6.2.2, eerste lid, bedoelde budget, voor zover dat betrekking heeft op beheerskosten, niet te boven gaat.

Artikel 6.2.4

Na de goedkeuring, bedoeld in artikel 6.2.1, tweede lid, alsmede de goedkeuring, bedoeld in de artikelen 29, eerste lid, en 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, stelt het CAK het werkprogramma, de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening algemeen verkrijgbaar.

Artikel 6.2.5

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

  • a. de inhoud en inrichting van het werkprogramma, bedoeld in artikel 6.2.1, eerste lid;

  • b. de inhoud en inrichting van de begroting, bedoeld in artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • c. de inhoud en inrichting van het jaarverslag en de jaarrekening, bedoeld in de artikelen 18 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • d. de accountantscontrole van de jaarrekening;

  • e. de omvang van de door het CAK te vormen egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • f. de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het budget, bedoeld in artikel 6.2.2, wordt vastgesteld;

  • g. de gegevens die worden verstrekt ten behoeve van de vaststelling van het budget.

Artikel 6.2.6

  • 1. Het CAK zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar. Artikel 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het CAK zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit in tweevoud een uitvoeringsverslag. Artikel 4.3.2 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in het derde lid, onderdeel b, van dat artikel, betrekking hebben op de verplichtingen die op het CAK rusten.

HOOFDSTUK 7. HET CIZ

§ 1. Instelling en taak

Artikel 7.1.1

  • 1. Er is een CIZ, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2. Het CIZ is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 3. Het CIZ bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 4. Het CIZ wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 5. Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CIZ alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 6. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 7. In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de personeelsleden van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 7.1.2

  • 1. Het CIZ is belast met:

    • a. het nemen van indicatiebesluiten als bedoeld in artikel 3.2.3;

    • b. het oordeel over de noodzaak van opneming en verblijf of de voortzetting van het verblijf, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.

  • 2. Het CIZ is bevoegd de rechter te verzoeken een machtiging als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten te verlenen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aan het CIZ werkzaamheden worden opgedragen die verband houden met de taken die bij wet zijn opgedragen.

  • 4. Mandaat tot het nemen van besluiten ingevolge het eerste lid, onder a, wordt niet verleend aan iemand die niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het CIZ.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van besluiten worden aangewezen waarvoor het verbod op mandaatverlening niet geldt.

Artikel 7.1.3

  • 1. Het CIZ stelt een bestuursreglement vast.

  • 2. Vergaderingen van het CIZ zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 7.2.1

  • 1. Het CIZ zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 november een werkprogramma en een begroting.

  • 2. Artikel 6.2.1, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma en de begroting van het CIZ.

  • 3. Artikel 6.2.3 is van overeenkomstige toepassing op de begroting van het CIZ.

Artikel 7.2.2

  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget vast voor de door het CIZ ter uitvoering van zijn in artikel 7.1.2 genoemde taken in het volgende kalenderjaar te maken beheerskosten.

  • 2. Artikel 6.2.2, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het budget voor de door het CIZ te maken beheerskosten.

Artikel 7.2.3

  • 1. De artikelen 6.2.4 en 6.2.5 zijn van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma, de begroting, het budget, het jaarverslag, de jaarrekening en de te vormen egalisatiereserve van het CIZ.

  • 2. De artikelen 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, en 6.2.6, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het financieel verslag van het CIZ, met uitzondering van de tweede volzin van artikel 4.3.1, eerste lid.

  • 3. De artikelen 4.3.2 en 6.2.6, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het uitvoeringsverslag van het CIZ, met dien verstande dat de bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in artikel 4.3.2, derde lid, onder b, betrekking hebben op de verplichtingen die op het CIZ rusten.

HOOFDSTUK 8. ZEGGENSCHAP VAN DE VERZEKERDE OVER ZIJN LEVEN

Artikel 8.1.1

  • 1. De verzekerde aan wie een zorgaanbieder zorg verleent, anders dan op grond van artikel 3.3.3, heeft er recht op dat de zorgaanbieder vóór, dan wel zo spoedig mogelijk na de aanvang van de zorgverlening een bespreking met hem organiseert teneinde afspraken te maken over:

    • a. de doelen die met betrekking tot de zorgverlening voor een bepaalde periode worden gesteld, en de wijze waarop de zorgaanbieder en de verzekerde de gestelde doelen trachten te bereiken;

    • b. de zorgverleners die voor de verschillende onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk zijn, de wijze waarop afstemming tussen die zorgverleners plaatsvindt, en wie de verzekerde op die afstemming kan aanspreken;

    • c. de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten en de ondersteuning die de verzekerde daarbij van de zorgaanbieder zal ontvangen;

    • d. de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder een en ander met de verzekerde zal worden geëvalueerd en geactualiseerd.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald aan welke aspecten in ieder geval aandacht wordt besteed bij de bespreking van de onderwerpen, genoemd in het eerste lid, onder c.

  • 3. Voorafgaand aan de bespreking kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de zorgaanbieder een persoonlijk plan overhandigen waarin hij ingaat op de onderwerpen, genoemd in het eerste en tweede lid. De zorgaanbieder brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen daaropvolgend in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 4. De zorgaanbieder respecteert een weloverwogen wens van de verzekerde met betrekking tot de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten, tenzij dit in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd in verband met:

    • a. beperkingen die voor de verzekerde gelden op grond van het bepaalde bij of krachtens een andere wet dan wel de lichamelijke en geestelijke mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde;

    • b. de verplichting tot het verlenen van de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd;

    • c. de rechten van andere verzekerden of een goede en ordelijke gang van zaken.

  • 5. De zorgaanbieder is in afwijking van de aanhef van het vierde lid niet gehouden tot meer dan overeenkomt met de zorg waarop de verzekerde recht heeft ingevolge het indicatiebesluit, onderscheidenlijk met hetgeen door of namens de verzekerde met de zorgaanbieder is overeengekomen ter zake van de aard, inhoud en omvang van de zorg en het verblijf.

  • 6. De verzekerde heeft er voorts recht op dat de zorgaanbieder overeenkomstig de met hem gemaakte afspraken tweemaal per jaar een bespreking met hem organiseert ter evaluatie en actualisatie van de afspraken.

  • 7. De Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder wijzen de verzekerde, zijn vertegenwoordiger en zijn mantelzorger voorafgaand aan de bespreking, bedoeld in het eerste en zesde lid, op de mogelijkheid voor de verzekerde om gebruik te maken van cliëntondersteuning.

  • 8. Op verzoek van de verzekerde of van zijn vertegenwoordiger betrekt de zorgaanbieder de mantelzorger of mantelzorgers bij de besprekingen.

Artikel 8.1.2

  • 1. De verplichtingen op grond van de artikelen 8.1.1 en 8.1.3 worden:

    • a. indien de verzekerde de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over de verzekerde uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • b. indien de verzekerde de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, tevens nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • c. indien de verzekerde minderjarig is en de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • d. indien een meerderjarige verzekerde die onder curatele staat of ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens de curator of de mentor;

    • e. indien een meerderjarige verzekerde die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, niet onder curatele staat of ten behoeve van hem niet een mentorschap is ingesteld, nagekomen jegens de persoon die daartoe door de verzekerde schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats op te treden dan wel, indien zodanige persoon ontbreekt of niet optreedt, jegens de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, een ouder, kind, broer of zuster van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst.

  • 2. De verplichtingen worden nagekomen jegens de in het eerste lid bedoelde personen, tenzij die nakoming niet verenigbaar is met de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd.

  • 3. De persoon jegens wie de zorgaanbieder krachtens het tweede lid gehouden is de verplichtingen na te komen die uit deze wet jegens de verzekerde voortvloeien, betracht de zorg van een goed vertegenwoordiger. Deze persoon is gehouden de verzekerde zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken.

  • 4. Indien in een van de in het eerste lid, onder b tot en met e, genoemde gevallen tussen de verzekerde en de bedoelde andere persoon verschil van inzicht bestaat en de verzekerde weloverwogen vasthoudt aan zijn standpunt, respecteert de zorgaanbieder diens standpunt.

  • 5. Indien een verzekerde van zestien jaar of ouder niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, respecteren de zorgaanbieder en de in het eerste lid bedoelde persoon de weigering van toestemming van de verzekerde, mits hij deze heeft vastgelegd in schriftelijke vorm toen hij nog tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat was. De zorgaanbieder kan hiervan slechts afwijken om gegronde redenen.

Artikel 8.1.3

  • 1. De zorgaanbieder legt binnen zes weken na aanvang van de zorgverlening, onderscheidenlijk een evaluatie en actualisatie, de uitkomsten van de in artikel 8.1.1 bedoelde bespreking vast in een zorgplan en verstrekt terstond een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.

  • 2. Indien de verzekerde of diens vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 8.1.1, derde lid, heeft overhandigd, betrekt de zorgaanbieder dit persoonlijk plan bij het opstellen van het zorgplan.

  • 3. Voor zover de zorgaanbieder heeft vastgesteld dat de verzekerde niet in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een onderdeel van de zorgverlening, legt hij dat in het zorgplan vast. In geval van toepassing van artikel 8.1.2, vijfde lid, legt de zorgaanbieder dat vast in het zorgplan.

  • 4. Voor zover de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger te kennen heeft gegeven geen toestemming te geven voor de zorgverlening, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

  • 5. Voor zover de zorgaanbieder op grond van artikel 8.1.1, vierde of vijfde lid, geen gevolg geeft aan een weloverwogen wens van de verzekerde of de vertegenwoordiger inzake de in artikel 8.1.1 genoemde onderwerpen, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

  • 6. Indien de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger niet tot de in artikel 8.1.1 bedoelde besprekingen bereid zijn, houdt de zorgaanbieder bij de vastlegging en bij de evaluatie of de actualisering van het zorgplan zoveel mogelijk rekening met de veronderstelde wensen en de bekende mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde.

  • 7. De zorgaanbieder verstrekt desgevraagd een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.

HOOFDSTUK 9. INFORMATIEBEPALINGEN

§ 1. Verwerking van gegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens

Artikel 9.1.1

  • 1. De artikelen 4 en 6 tot en met 9 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg zijn, voor de uitvoering van deze wet, van overeenkomstige toepassing op de Wlz-uitvoerder.

  • 2. De Wlz-uitvoerder stelt de identiteit en het burgerservicenummer van de verzekerde vast:

    • a. wanneer de persoon zich ter inschrijving bij de Wlz-uitvoerder meldt;

    • b. voor zover dat redelijkerwijs nodig is ter uitvoering van artikel 12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

  • 3. Bij gegevensuitwisseling tussen de Wlz-uitvoerders en de in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties wordt voor zover die personen en instanties tot gebruik van dat nummer bevoegd zijn, het burgerservicenummer gebruikt.

  • 4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke beveiligingseisen het gebruik van het burgerservicenummer door de Wlz-uitvoerder, alsmede de opname daarvan in zijn administratie, voldoet.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, alsmede categorieën van Wlz-uitvoerders en in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties worden uitgezonderd van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens eerste tot en met het derde lid.

  • 6. Het CIZ stelt bij de aanvraag van een indicatiebesluit de identiteit van de verzekerde vast aan de hand van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, die de verzekerde hem desgevraagd ter inzage geeft.

Artikel 9.1.2

  • 1. Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, het CAK en het CIZ, verstrekken elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, dan wel stellen elkaar deze gegevens voor dit doel voor inzage of het nemen van afschrift ter beschikking, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor:

    • a. het nemen van indicatiebesluiten op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, of artikel 3.2.4 en het onderzoek dat het CIZ daarvoor verricht,

    • b. het sluiten van schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders, bedoeld in artikel 4.2.2,

    • c. de zorgplichten, bedoeld in artikel 4.2.1, eerste en tweede lid, waaronder mede begrepen het opmaken van wachtlijsten,

    • d. de beoordeling van de Wlz-uitvoerder of de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend zonder dat de verzekerde verblijft in een instelling of met een persoonsgebonden budget,

    • e. de zorglevering,

    • f. het in rekening brengen van tarieven voor de geleverde prestaties en het daartoe ontvangen en verrichten van de betalingen of vergoedingen aan zorgaanbieders van de geleverde prestaties, of de vergoeding van zorgkosten aan een verzekerde,

    • g. de vaststellingen de inning van eigen bijdragen door het CAK, bedoeld in artikel 3.2.5,

    • h. het namens een Wlz-uitvoerder of het Zorginstituut verrichten van betalingen door het CAK aan zorgaanbieders, bedoeld in artikel 6.1.2, onder c,

    • i. het verrichten van controle of fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders,

    • j. het uitoefenen van het verhaalsrecht.

  • 2. Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het CIZ en een zorgaanbieder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • 3. Indien een zorgaanbieder anders dan krachtens een door hem met de Wlz-uitvoerder gesloten overeenkomst aan een verzekerde zorg heeft verleend als bedoeld in deze wet, verstrekt hij de verzekerde kosteloos de persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende zijn gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, die voor zijn Wlz-uitvoerder noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

  • 4. Personen werkzaam ten behoeve van een zorgaanbieder of het CIZ, verstrekken die zorgaanbieder of het CIZ de persoonsgegevens die zij nodig hebben om te kunnen voldoen aan hun verplichtingen, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.

  • 5. Personen werkzaam bij een Wlz-uitvoerder, voor wie niet reeds uit hoofde van ambt of beroep een geheimhoudingplicht geldt, zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens als bedoeld in het eerste of derde lid, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen mededeling toestaat.

  • 6. Voor het verrichten van de controle als bedoeld in het eerste lid, onder i, zijn in ieder geval noodzakelijk:

    • a. de beschrijving van de prestatie zoals die

      • 1°. op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg voor een zorgaanbieder is vastgesteld, of

      • 2°. tussen de verzekerde en de zorgaanbieder is overeengekomen indien voor die zorgaanbieder niet een prestatiebeschrijving op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg behoeft te worden vastgesteld, en

    • b°. diagnose-informatie indien deze onderdeel uitmaakt van de beschrijving van de prestatie of andere informatie die tot een diagnose kan leiden.

  • 7. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:

    • a. tot welke andere gegevens dan bedoeld in het zesde lid de verplichting, bedoeld in het eerste of derde lid, zich in ieder geval of mede uitstrekt, alsmede de aard en de omvang daarvan;

    • b. op welke wijze gegevens, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, worden verwerkt;

    • c. volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;

    • d. aan welke beveiligingseisen gegevensverwerking voldoet;

    • e. in welke gevallen gegevens, bedoeld in het eerste of derde lid, verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van deze wet, een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet of een aanvullende ziektekostenverzekering, voor zover deze gegevens niet worden gebruikt voor het beoordelen en accepteren van een aspirant-verzekerde voor een aanvullende verzekering en bovendien noodzakelijk zijn voor de in het eerste lid genoemde taken.

Artikel 9.1.3

  • 1. Een Wlz-uitvoerder, het CAK, en het CIZ verstrekken op verzoek, binnen een bij dat verzoek genoemde termijn, uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie, kosteloos, de gegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, aan:

    • a. zorgverzekeraars en het Zorginstituut, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van op grond van de Zorgverzekeringswet verzekerde zorg en zorg die is verzekerd op grond van deze wet en het voorkomen van dubbele verstrekkingen;

    • b. het Zorginstituut, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de bevordering van de rechtmatige uitvoering, bedoeld in artikel 5.1.1;

    • c. de Sociale verzekeringsbank, voor zover die gegevens noodzakelijk voor de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of de betalingen ten laste van de persoonsgebonden budgetten en het daarmee verbonden budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid.

  • 2. De in het eerste lid, onderdelen a tot en met c genoemde instanties, zijn, voor de in die onderdelen genoemde doelen, bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek, de gegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, te verstrekken aan een Wlz-uitvoerder, het CAK, of het CIZ.

  • 3. Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het college van burgemeester en wethouders en de Wlz-uitvoerder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van deze wet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of Jeugdwet of voor het voorkomen van dubbele verstrekkingen.

  • 4. De inspecteur of ontvanger is verplicht desgevraagd aan het CAK de gegevens omtrent het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot te verstrekken, voor zover die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.2.5.

  • 5. De in het eerste tot en met vierde lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek verstrekt in schriftelijke vorm of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een termijn die schriftelijk wordt gesteld bij het in het eerste lid bedoelde verzoek.

  • 6. Alle ambtenaren tot afgifte van uittreksels uit registers van burgerlijke stand bevoegd, zijn verplicht aan een in het tweede lid genoemde instantie de door deze gevraagde uittreksels uit de registers kosteloos toe te zenden.

  • 7. Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, verstrekken op verzoek, kosteloos, aan een Wlz-uitvoerder, aan het CIZ, aan het CAK, aan het Zorginstituut of aan de zorgautoriteit alle gegevens, inlichtingen en uittreksels uit of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet door de Wlz-uitvoerder of het desbetreffende college.

  • 8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid.

Artikel 9.1.4

  • 1. De zorgautoriteit, onderscheidenlijk het Zorginstituut, kan na overleg met het Zorginstituut, onderscheidenlijk de zorgautoriteit, bij regeling bepalen welke gegevens en inlichtingen regelmatig door de Wlz-uitvoerders en het CAK moeten worden verstrekt.

  • 2. De regels kunnen mede omvatten het tijdstip en de wijze waarop de gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt, alsmede dat een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de juistheid van de verstrekte gegevens en inlichtingen bevestigt.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke statistische gegevens de Wlz-uitvoerders en het CAK verzamelen betreffende vormen van zorg.

  • 4. Een Wlz-uitvoerder en het CAK verlenen op verzoek van het Zorginstituut dan wel van de zorgautoriteit aan door het desbetreffende college aangewezen personen inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het nemen van afschrift en verleent de ter zake verlangde medewerking, voor zover het desbetreffende college dit nodig acht voor de uitoefening van zijn taak.

Artikel 9.1.5

  • 1. Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verstrekken desgevraagd aan Onze Minister of aan het College sanering, genoemd in artikel 32 van de Wet toelating zorginstellingen, de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen en gegevens.

  • 2. Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verlenen aan door Onze Minister of door het College sanering aangewezen personen toegang tot en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 9.1.6

  • 1. De in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde instanties maken voor de in dat artikel genoemde verstrekking of ontvangst van gegevens gebruik van elektronisch gegevensverkeer.

  • 2. Bij ministeriële regeling, bedoeld in artikel 9.1.2, zevende lid, kan tevens worden bepaald:

    • a. dat bij het elektronisch gegevensverkeer gebruik wordt gemaakt van een elektronische infrastructuur;

    • b. op welke wijze de in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde instanties op die infrastructuur zijn aangesloten;

    • c. de wijze waarop het gebruik van de infrastructuur wordt georganiseerd en beheerd, waaronder begrepen de inrichting en instandhouding van een gemeenschappelijke database;

    • d. de financiering van het gebruik van de infrastructuur en de wijze waarop de kosten ervan worden verdeeld.

Artikel 9.1.7

  • 1. Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of bij of krachtens deze wet wordt geëist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de zorgautoriteit en het Zorginstituut met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van hun taken op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen of ondernemingen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid zijn de zorgautoriteit en het Zorginstituut, voor zover dat voor hun taakuitoefening noodzakelijk is, bevoegd aan elkaar en aan Onze Minister vertrouwelijk gegevens of inlichtingen omtrent afzonderlijke Wlz-uitvoerders te verschaffen.

  • 4. Het eerste lid laat, ten aanzien van degene op wie dat lid van toepassing is, onverlet:

    • a. de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering welke betrekking hebben op het als getuige of deskundige in strafzaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de ingevolge deze wet opgedragen taak;

    • b. de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van artikel 66 van de Faillissementswet welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voor zover het gaat om gegevens of inlichtingen omtrent een Wlz-uitvoerder die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden;

    • c. de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ingevolge artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001.

  • 5. Het vierde lid, onderdeel b, geldt niet voor gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op Wlz-uitvoerders die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging de desbetreffende Wlz-uitvoerder in staat te stellen zijn bedrijf voort te zetten.

§ 2. Beleidsinformatie

Artikel 9.2.1

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de zorgverlening, de bekostiging daarvan en de afstemming op andere wettelijke voorzieningen, regels worden gesteld over de kosteloze verstrekking van informatie van beleidsmatige en beheersmatige aard:

    • a. door zorgaanbieders aan Wlz-uitvoerders, de zorgautoriteit en Onze Minister,

    • b. door Wlz-uitvoerders aan de zorgautoriteit en Onze Minister.

  • 2. De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels als bedoeld in het eerste lid, hebben geen betrekking op persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens en worden niet gesteld dan nadat met door zorgaanbieders of de Wlz-uitvoerders voorgedragen koepelorganisaties, overleg is gevoerd over de inhoud van de in het eerste lid bedoelde gegevens en standaardisering van de wijze waarop de gegevens worden verstrekt.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het overleg, bedoeld in het tweede lid, ook plaatsvindt met andere organisaties en instanties dan genoemd in het tweede lid, en kan worden bepaald dat het eerste en tweede lid ook van toepassing is ten aanzien van die organisaties en instanties.

HOOFDSTUK 10. OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Innovatie, zorg voor bedreigde personen en ADL-assistentie

Artikel 10.1.1

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet doeltreffender uit te voeren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 2 en van hoofdstuk 3, § 1.

  • 2. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt geregeld op welke wijze van welke artikelen wordt afgeweken en kunnen alleen regels worden gesteld:

    • a. ter verbetering van de samenwerking tussen Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, gemeenten, het CAK, het CIZ en de zorgautoriteit;

    • b. ter verbetering van de innovatieve ontwikkeling en kwaliteit van de langdurige zorg;

    • c. over de verantwoording van de uitgaven ten laste van het Fonds langdurige zorg;

    • d. over het verstrekken van inlichtingen over de resultaten van het experiment;

    • e. hoe wordt vastgesteld of het met het experiment nagestreefde doel is behaald;

    • f. over de voorwaarden die tijdens de gelding van het experiment van toepassing zijn op personen of instanties die in het experiment een rol vervullen;

    • g. over de omstandigheden waaronder het experiment tussentijds kan worden ingetrokken op grond van een daartoe strekkende aanwijzing van Onze Minister.

  • 3. De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4. Onze Minister zendt drie maanden voor het einde van de geldingsduur van een experiment aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan, anders dan als experiment.

  • 5. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid vervalt binnen drie jaar na de inwerkingtreding, tenzij:

    • a. in de algemene maatregel van bestuur is bepaald dat deze eerder vervalt;

    • b. binnen drie jaar een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een wettelijke regeling.

  • 6. Indien het in het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

Artikel 10.1.2

  • 1. In dit artikel en de daarop gebaseerde regelgeving wordt onder «diensten» verstaan:

    • a. zorg als bedoeld bij of krachtens deze wet,

    • b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,

    • c. maatschappelijke ondersteuning als bedoeld bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

    • d. jeugdhulp als bedoeld bij of krachtens de Jeugdwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde bij of krachtens de in het eerste lid genoemde wetten kan bij algemene maatregel van bestuur een experiment worden ingericht dat tot doel heeft de verzekerde één integraal, op zijn situatie afgestemd pakket aan diensten te verstrekken in plaats van afzonderlijke rechten op grond van de in het eerste lid genoemde wetten of op grond van zijn zorgverzekering.

  • 3. Een verzekerde kan niet tot deelname aan een experiment als bedoeld in het tweede lid worden verplicht.

  • 4. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid:

    • a. wordt geregeld op welke wijze van welke artikelen van de in het eerste lid genoemde wetten of de daarop gebaseerde regelgeving wordt afgeweken;

    • b. wordt bepaald op welke wijze de Wlz-uitvoerders, de zorgverzekeraars en de gemeenten samenwerken om het met het experiment beoogde doel te bereiken;

    • c. kunnen nadere voorwaarden aan deelname aan het experiment worden gesteld, waaronder de voorwaarde dat de verzekerde in plaats van eigen betalingen die bij of krachtens de in het eerste lid genoemde wetten of zijnzorgverzekering verschuldigd zijn, een eigen bijdrage voor het integrale pakket aan diensten verschuldigd is

    • d. kunnen voorwaarden worden gesteld waaronder binnen een experiment persoonsvolgende bekostiging mogelijk wordt gemaakt.

  • 5. Artikel 10.1.1, derde tot en met zesde lid, is van toepassing.

Artikel 10.1.3

  • 1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het Zorginstituut uitkeringen verstrekt ter vergoeding van kosten van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, verleend door zorgaanbieders aan personen die zijn opgenomen in het stelsel van Bewaken & Beveiligen van het Openbaar Ministerie.

  • 2. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorwaarden opgenomen worden ten aanzien van de in dat lid bedoelde uitkeringen en ten aanzien van de uitvoering van de in dat lid bedoelde taak van het Zorginstituut.

Artikel 10.1.4

  • 1. Het Zorginstituut verstrekt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels subsidies aan organisaties voor het verlenen van gedurende het gehele etmaal direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning, waaronder alarmopvolging bij een noodoproep.

  • 2. Indien de verzekerde recht heeft op de assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de woning, bedoeld in het eerste lid, heeft hij geen recht op zorg, bedoeld in artikel 3.1.1.

§ 2. De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht

Artikel 10.2.1

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van een feit dat aanleiding geeft tot het verlenen van zorg die is bekostigd ingevolge deze wet, houdt de rechter rekening met de aanspraken die de verzekerde krachtens deze wet heeft.

Artikel 10.2.2

  • 1. Behoudens toepassing van het derde lid, eerste volzin, heeft een Wlz-uitvoerder voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het in artikel 10.2.1 bedoelde feit jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 2. Voor zover de geldswaarde van de in het eerste lid bedoelde verleende zorg niet kan worden vastgesteld, wordt deze bepaald op een geschat bedrag. Onze Minister kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 3. Het Zorginstituut kan met verzekeraars overeenkomen dat zij het Zorginstituut een bedrag betalen om de in het eerste lid bedoelde schadelast die hun verzekerden naar verwachting in een komende periode zullen veroorzaken, af te kopen. De overeenkomst heeft geen betrekking op de schadelast van een Wlz-uitvoerder die voor de aanvang van de onderhandelingen over de bedoelde overeenkomst aan het Zorginstituut te kennen heeft gegeven van zijn bevoegdheid in het eerste lid gebruik te maken. Het Zorginstituut stelt voor aanvang van de periode waarvoor een afkoopsom als bedoeld in de eerste volzin is overeengekomen, Wlz-uitvoerders op de hoogte van de totstandkoming van bedoelde overeenkomst.

Artikel 10.2.3

  • 1. Indien de verzekerde in dienstbetrekking werkzaam is, geldt artikel 10.2.2, ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte persoon, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien het feit als genoemd in artikel 10.2.1 is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk persoon.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt mede als werkgever beschouwd de inlener, bedoeld in artikel 34 van de Invorderingswet 1990.

Artikel 10.2.4

  • 1. Een Wlz-uitvoerder kan van hem, die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, opzettelijk aanspraken als verzekerde bij hem doet gelden onderscheidenlijk deed gelden, alsmede van hem, die daaraan opzettelijk zijn medewerking verleent onderscheidenlijk heeft verleend, geheel of gedeeltelijk het bedrag vorderen van de zorg of van de vergoedingen die hem te veel of ten onrechte zijn verleend. Voor zover de geldswaarde van de in de eerste volzin bedoelde zorg niet vaststaat, kan deze worden vastgesteld op een geschat bedrag.

  • 2. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de in het eerste lid bedoelde terugvordering.

Artikel 10.2.5

  • 1. Indien de Wlz-uitvoerder op grond van artikel 3.1.3 heeft beslist tot verstrekking van een woningaanpassing aan een woning waarvan de verzekerde niet de eigenaar is, is de Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde, bevoegd zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 2. Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen, stelt de Wlz-uitvoerder de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.

  • 3. De Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde is niet gehouden de woningaanpassing ongedaan te maken, indien de verzekerde niet langer gebruik maakt van de woning.

§ 3. Bezwaar en beroep

Artikel 10.3.1

  • 1. Een beslissing van een Wlz-uitvoerder of het CIZ, op bezwaar inzake een recht op zorg of op een vergoeding ingevolge deze wet wordt niet genomen dan nadat daaromtrent door het Zorginstituut op verzoek van het bestuursorgaan advies is uitgebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het bezwaarschrift betrekking heeft op een ingevolge het bepaalde krachtens deze wet verschuldigde bijdrage, waarvan de hoogte niet afhankelijk is van een medisch oordeel.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

    • b. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen, of

    • c. het Zorginstituut geen advies heeft uitgebracht binnen de in het vierde lid genoemde termijn of heeft medegedeeld geen advies te zullen uitbrengen.

  • 4. Het Zorginstituut brengt een advies als bedoeld in het eerste lid uit binnen tien weken na ontvangst van alle gegevens en bescheiden die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk zijn, en zendt gelijktijdig afschrift daarvan aan de belanghebbende.

  • 5. Indien het Zorginstituut is verzocht advies uit te brengen, wordt de beslissing op bezwaar in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen binnen eenentwintig weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

Artikel 10.3.2

  • 1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1.1.2, eerste lid, 1.2.1, 1.2.2, en 2.1.1.

  • 2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

§ 4. Toezicht en handhaving

Artikel 10.4.1

  • 1. De ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn belast met het toezicht op de naleving door zorgaanbieders van de verplichtingen die voor hen uit het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 8 voortvloeien.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, bevoegd tot inzage van de dossiers van verzekerden. In afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dienen ook zorgverleners die uit hoofde van hun beroep tot geheimhouding van de dossiers verplicht zijn, de ambtenaren, bedoeld in de eerste volzin, inzage te geven in de daar bedoelde dossiers. In dat geval zijn de betrokken ambtenaren verplicht tot geheimhouding van de dossiers.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd het niet naleven door een zorgaanbieder van een verplichting die voor hem uit het bepaalde bij of krachtens deze wet voortvloeit, buiten behandeling te laten, tenzij sprake is van een situatie die voor de veiligheid van verzekerden of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, of het belang van goede zorg anderszins daaraan redelijkerwijs in de weg staat.

Artikel 10.4.2

  • 1. Indien Onze Minister van oordeel is dat het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, kan hij, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.

  • 2. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten het bepaalde bij of krachtens artikel 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder er aan moet voldoen.

  • 4. Indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de ingevolge artikel 10.4.1 met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven. In voorkomend geval wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan Onze Minister wie het mede aangaat. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, kan worden verlengd.

  • 5. De zorgaanbieder is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan de aanwijzing onderscheidenlijk onmiddellijk aan het bevel te voldoen.

  • 6. De bevoegdheid tot het verlengen van de geldigheidsduur van een bevel wordt niet gemandateerd aan een ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 10.4.3

  • 1. Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd een last onder dwangsom op te leggen aan de zorgaanbieder of de professionele zorgverlener die geen medewerking verleent aan de inzage van dossiers als bedoeld in artikel 10.4.1, tweede lid.

  • 2. Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van een krachtens artikel 10.4.2 gegeven aanwijzing of bevel.

Artikel 10.4.4

  • 1. Onze Minister is bevoegd een zorgaanbieder een aanwijzing te geven indien de zorgaanbieder niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens 9.1.2, eerste lid.

  • 2. Indien een zorgaanbieder niet binnen vier weken aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid voldoet, is Onze Minister bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.

HOOFDSTUK 11. INVOERINGSBEPALINGEN EN OVERGANGSRECHT

§ 1. Overgangsrecht verzekerden

Artikel 11.1.1

  • 1. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 4 VV, 5 VV, 6 VV, 7 VV, 8 VV, 9b VV, 10 VV, 3 VG, 4 VG, 5 VG, 6 VG, 7 VG, 8 VG, 1 SGLVG, 2 LG, 4 LG, 5 LG, 6 LG, 7 LG, 2 ZGaud, 3 ZGaud, 4 ZGaud, 2 ZGvis, 3 ZGvis, 4 ZGvis of 5 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG, 5 LVG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

  • 2. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud, of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG of 2 VG, en voor wie het recht op zorg die dag gepaard ging met verblijf in een instelling, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, voor zover hij in een instelling verblijft.

  • 3. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG of 2 VG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.

  • 4. Indien aan de verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget op grond van artikel 44, eerste lid, onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verleend en hij op die dag woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel u, van de Regeling subsidies AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wordt hij zolang hij woonachtig blijft in een kleinschalig wooninitiatief, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

  • 5. Het bepaalde krachtens het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de verzekerde die op grond van artikel 11.1.7 na inwerkingtreding van deze wet een indicatiebesluit heeft gekregen voor verblijf.

  • 6. Tot bij ministeriële regeling aan te wijzen groepen behorende verzekerden die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatie voor extramurale zorg dergelijke zorg in natura genoten of een persoonsgebonden budget ontvingen en die het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9a van die wet, voor 1 januari 2015 hebben laten weten voor zorg als bedoeld in deze wet in aanmerking te willen komen, ontvangen van dat indicatieorgaan een op 1 januari 2015 ingaand indicatiebesluit als bedoeld in artikel 3.2.3, met een geldigheidsduur tot 1 januari 2016.

Artikel 11.1.2

  • 1. De verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, heeft gedurende de geldigheidsduur van het indicatiebesluit en tot het moment waarop hij in een instelling is gaan verblijven, maar uiterlijk tot 1 januari 2016 recht op voortzetting van de aanspraken of het persoonsgebonden budget waarop hij bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten krachtens een zorgindicatiebesluit aanspraak had op de dag vóór de intrekking van die wet, met dien verstande dat de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald met inachtneming van hetgeen geregeld is krachtens artikel 11.1.5, tweede en derde lid. In afwijking van artikel 3.3.1, eerste lid, heeft een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, vanaf 1 januari 2016 slechts recht op zorg met verblijf in een instelling. De vorige volzin geldt niet voor een verzekerde van wie het CIZ na de inwerkingtreding van deze wet op aanvraag heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.

  • 2. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een aanspraak had op ADL-assistentie op grond van artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag voor die intrekking, wordt zolang hij woonachtig blijft in een ADL-woning, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij recht heeft op assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen als bedoeld in artikel 10.1.4.

  • 3. De verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, eerste lid, van wie de geldigheidsduur van het indicatiebesluit na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verstreken, blijft voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid. De vorige volzin geldt niet voor meerderjarige verzekerden die op grond van hun indicatiebesluit zijn aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG of 5 LVG.

  • 4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op:

    • a. de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, tweede lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een instelling verblijft;

    • b. de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid;

    • c. de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, vierde lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een kleinschalig wooninitiatief woonachtig blijft.

  • 5. Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket thuis zorg ontvangt en geen wijziging verlangt in de wijze waarop hem de zorg geleverd wordt, ontvangt deze zorg vanaf deze intrekking op grond van een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2. De vorige volzin geldt zonder dat sprake hoeft te zijn van een voorafgaand overleg als bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid.

  • 6. Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste of derde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in afwachting van een plaats in een specifieke instelling waar hij wenst te gaan verblijven, op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket tijdelijk thuis meer zorg ontvangt dan een verzekerde als bedoeld in het vijfde lid, behoudt zijn recht op deze zorg totdat hij deze vanaf de aanvang daarvan zes maanden heeft ontvangen, met dien verstande dat het recht zoveel eerder eindigt als hij in een instelling gaat verblijven.

  • 7. Indien een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget ontving ervoor kiest om zijn recht op zorg ook met ingang van 2015 in de vorm van een persoonsgebonden budget tot gelding te brengen, is de hoogte van dat budget tot 1 januari 2016 gelijk aan de hoogte van het budget dat hij onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontving. De vorige volzin geldt niet indien de gezondheidssituatie van de verzekerde dan wel toepasselijkheid van artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel a, noodzaakt tot een gedurende het jaar 2015 ingaande herindicatie.

Artikel 11.1.3

  • 1. Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 1° of 2°, van de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zorg behorende tot een zorgzwaartepakket B GGZ ontvangt en op eerder bedoeld moment met een dergelijk zorgzwaartepakket in een instelling verblijft dan wel op dat moment niet meer in een instelling verblijft maar uiterlijk negentig dagen na zijn ontslag wederom op deze zorg aangewezen raakt, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid. De geldigheidsduur van het indicatiebesluit van de verzekerde, bedoeld in de vorige volzin, wordt ambtshalve op drie jaar gesteld, te rekenen vanaf de datum waarop de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken.

  • 2. Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 1° of 2°, van de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van zijn indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket B GGZ en op eerder bedoeld moment op grond van dat indicatiebesluit een persoonsgebonden budget ontving, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, en kan hij in afwijking van artikel 3.3.4 in plaats van voor verblijf kiezen voor voortzetting van zijn persoonsgebonden budget. In dat geval zijn de bij en krachtens artikel 3.3.3 gestelde regels alsmede de tweede volzin van het eerste lid van toepassing.

Artikel 11.1.4

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, 11.1.2 of 11.1.3 de kosten van de daar bedoelde zorg gedeeltelijk draagt. De artikelen 3.2.5, 9.1.2 en 9.1.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het CAK is belast met de vaststelling en inning van de eigen bijdragen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11.1.5

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden het Zorginstituut tijdelijke subsidies aan organisaties verstrekt voor:

    • a. het verlenen van behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, aan bij die regeling aan te wijzen personen met een somatische of een psychogeriatrische aandoening of met een lichamelijke beperking, of aan bij die regeling te bepalen meerderjarige personen met een verstandelijke beperking;

    • b. medisch noodzakelijke vervoer naar en van een instelling waar gedurende een dagdeel een behandeling als bedoeld in onderdeel a wordt ontvangen, en

    • c. het verstrekken van medisch noodzakelijk kortdurend verblijf in verband met geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, al dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging of paramedische zorg.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze de Wlz-uitvoerder de verstrekking van garantiebedragen voor de hoogte van een persoonsgebonden budget voortzet, met betrekking tot verzekerden aan wie voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken op grond artikel 2.6.6a van de Regeling subsidies AWBZ, zoals die regeling voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten luidde, een garantiebedrag is verleend.

  • 3. De voorwaarden voor de in het eerste en tweede lid genoemde subsidies kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld. Daarbij kan voor de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden bepaald dat de gesubsidieerde organisatie het kortdurende verblijf slechts aan een verzekerde verstrekt onder de voorwaarde dat deze een bij ministeriële regeling te bepalen eigen bijdrage betaalt.

Artikel 11.1.6

  • 1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij, onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning recht had, kan voortzetten op grond van deze wet.

  • 2. In 2015 heeft de verzekerde die niet in een instelling verblijft geen recht op roerende voorzieningen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, of op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

  • 3. In 2015 heeft een verzekerde die zonder behandeling in een instelling verblijft, in afwijking van artikel 3.3.1, tweede lid, geen recht op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

  • 4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij onmiddellijk voorafgaand aan de afloop van de in het tweede en derde lid bedoelde periode krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 recht had, kan voortzetten op grond van deze wet.

Artikel 11.1.7

Onverminderd artikel 8.1, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, neemt het CIZ op een aanvraag als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, een indicatiebesluit met inachtneming van hetgeen bij of krachtens die wet was bepaald, voor zover geoordeeld wordt of de verzekerde is aangewezen op verblijf als bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 11.1.8

Bij ministeriële regeling kunnen ter aanvulling van de artikelen 11.1.1 tot en met 11.1.7 regels worden gesteld ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen van verzekerden die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit waren aangewezen op zorg op grond van die wet.

§ 2. Overgangsrecht uitvoerders en afwikkeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Artikel 11.2.1

  • 1. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken.

  • 2. De zorgautoriteit kan het een Wlz-uitvoerder die behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een zorgverzekeraar deel uitmaakt die de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op de dag voor de intrekking van die wet uitvoerde, op diens verzoek voor een periode van ten hoogste twaalf maanden na die intrekking toestaan de Wlz uit te voeren zonder dat de vaststelling, bedoeld in artikel 4.1.1, vierde lid, heeft plaatsgevonden.

Artikel 11.2.2

  • 1. Ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn ontstaan voor het tijdstip van intrekking van die wet, dan wel na dat tijdstip zijn ontstaan ter zake van de afwikkeling van die wet, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaand aan dat tijdstip, behoudens voor zover ter zake bij of krachtens deze wet afwijkende regels zijn gesteld.

  • 2. In deze paragraaf wordt verstaan onder zorgverzekeraar: een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zoals dat onderdeel luidde op de dag voor intrekking van die wet.

  • 3. De bestuursorganen die op grond van het bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een taak hadden bij de uitvoering van die wet en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet, dragen overeenkomstig de bepalingen van deze wet zorg voor een zorgvuldige afwikkeling van die taak.

Artikel 11.2.3

  • 1. In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een zorgverzekeraar gaan van rechtswege over op de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1. De Wlz-uitvoerder, bedoeld in de vorige volzin, heeft de hoedanigheid van zorgverzekeraar ter zake van de afwikkeling van de in die volzin bedoelde rechten en verplichtingen.

  • 2. In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon gaan van rechtswege over het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarvoor eerstgenoemde rechtspersoon was aangewezen. Dit zorgkantoor heeft ter zake van de afwikkeling van de in de vorige volzin bedoelde rechten en verplichtingen de hoedanigheid van de op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon.

  • 3. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een zorgverzekeraar respectievelijk een krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon is betrokken, treedt vanaf de intrekking van die wet, voor die zorgverzekeraar respectievelijk die rechtspersoon in de plaats:

    • a. de Wlz-uitvoerder op welke op grond van het eerste lid de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar zijn overgegaan, respectievelijk;

    • b. het zorgkantoor op welke op grond van het tweede lid de krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontstane rechten en verplichtingen zijn overgegaan.

  • 4. In zaken waarin voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen, dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kon worden toegerekend aan een zorgverzekeraar of die krachtens artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kon worden toegerekend aan een rechtspersoon die is aangewezen krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, treedt na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in de plaats van die zorgverzekeraar of die rechtspersoon de Wlz-uitvoerder dan wel het zorgkantoor op, op welke ingevolge dit artikel de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar of van die rechtspersoon zijn overgegaan.

  • 5. De archiefbescheiden van zorgverzekeraars en rechtspersonen, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die betrekking hebben op de voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten bij of krachtens die wet door hen uitgevoerde taken, worden zonder dat daarvoor de toestemming van de verzekerden is vereist en voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats:

    • a. in de gevallen, bedoeld in het eerste lid: door die zorgverzekeraars overgedragen aan de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1,

    • b. in de gevallen, bedoeld in het tweede lid: door de rechtspersoon, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten overgedragen aan de door Onze Minister krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerders die de werkzaamheden in hun regio overnemen.

Artikel 11.2.4

  • 1. De bij en krachtens de Wet financiering sociale verzekeringen opgebouwde reserve voor de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten die een krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon voor een regio had op de dag voor de intrekking van die wet, komt ten behoeve van de uitvoering van de Wlz toe aan het zorgkantoor dat met ingang van de inwerkingtreding van deze wet in de desbetreffende regio werkt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid brengt het zorgkantoor, bedoeld in het eerste lid, ook zijn beheerskosten die gepaard gaan met de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ten laste van de in het eerste lid bedoelde reserve. Uitgaven waarvan de zorgautoriteit heeft vastgesteld dat deze niet verantwoord zijn, blijven daarbij buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders heeft besloten.

Artikel 11.2.5

  • 1. In afwijking van hetgeen is overeengekomen, kunnen overeenkomsten als bedoeld in artikel 15 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten door beide partijen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste twee maanden worden opgezegd.

  • 2. Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid een vordering heeft voor zorg die hij voor intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee jaar na de intrekking van die wet een nota aan het zorgkantoor dat ingevolge artikel 11.2.3, tweede lid, de opvolger is van zijn contractspartij.

  • 3. Een zorgaanbieder die anders dan uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid of in artikel 11.2.6, een vordering heeft voor op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerde zorg die hij voor de intrekking van die wet heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde dan wel het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarin de verzekerde woont.

  • 4. Een verzekerde die ingevolge het derde lid een nota heeft ontvangen, zendt deze op straffe van verval van zijn vorderingsrecht binnen een jaar aan het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waar hij woont.

  • 5. Binnen drie maanden na ontvangst van een nota als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, beslist de Wlz-uitvoerder of, en in welke mate deze betaalbaar dient te worden gesteld en zendt hij naar aanleiding daarvan een betaal- of terugvorderingsopdracht aan het CAK.

  • 6. Het CAK voert een opdracht als bedoeld in het vijfde lid binnen drie maanden na ontvangst ervan uit.

Artikel 11.2.6

  • 1. Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst met een verzekerde, gesloten in het kader van een persoonsgebonden budget, een vordering heeft voor zorg die hij voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde.

  • 2. De verzekerde die over een persoonsgebonden budget in de vorm van een trekkingsrecht beschikt, zendt, op straffe van verval van de mogelijkheid om deze ten laste van zijn persoonsgebonden budget te betalen, de nota uiterlijk twee maanden na de ontvangst ervan ter betaling door aan de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 11.2.7

Het CAK brengt uiterlijk twee jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verschuldigde eigen bijdragen over de jaren tot de intrekking in rekening bij de verzekerde.

Artikel 11.2.8

  • 1. De Wlz-uitvoerders, de zorgkantoren die voor een regio de rechtsopvolgers zijn van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet, en het CAK, zenden ieder met betrekking tot de taken die zij ter afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten hebben, uiterlijk zes jaar na de intrekking van die wet aan de zorgautoriteit en het Zorginstituut:

    • a. een eindverslag over de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,

    • b. een financieel verslag over de afwikkeling van de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een verslag van zijn bevindingen over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het gevoerde financiële beheer, waarbij de Wlz-uitvoerders en de Wlz-uitvoerders die voor een regio de rechtsopvolgers zijn van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, onderscheid maken tussen de kosten van de verstrekte zorg en vergoedingen enerzijds en de beheerskosten anderzijds.

  • 2. Artikel 31, aanhef en onderdelen b en c, van de Wet marktordening gezondheidszorg is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.2.9

  • 1. De zorgautoriteit rapporteert uiterlijk zeven jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan Onze Minister en aan het Zorginstituut per Wlz-uitvoerder over de rechtmatigheid van de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Daarbij wordt per Wlz-uitvoerder een verklaring gegeven over de rechtmatigheid van de in de financiële verantwoording over de afwikkeling door de Wlz-uitvoerders opgenomen posten. Indien de zorgautoriteit uitgaven of besparingen op beheerskosten van een Wlz-uitvoerder als niet verantwoord heeft aangemerkt, vermeldt zij dat in haar verklaring.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het CAK.

Artikel 11.2.10

Het saldo van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten naar de situatie op 1 januari van het achtste jaar na het jaar waarin de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten werd ingetrokken, komt ten bate of ten laste van 's Rijks schatkist.

Artikel 11.2.11

  • 1. Het Zorginstituut zendt Onze Minister uiterlijk negen jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een financieel verslag over de uitgaven en ontvangsten in de periode vanaf de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten tot de datum, bedoeld in artikel 11.2.10.

  • 2. Het Zorginstituut legt in het financieel verslag, dat zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over:

    • a. de baten en lasten van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten,

    • b. de geldstromen inzake de afwikkeling van de taken die het Zorginstituut zelf in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten had,

    • c. de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

  • 3. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

  • 5. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het derde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

  • 6. Het financieel verslag behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 7. Na de goedkeuring, bedoeld in het zesde lid, stelt het Zorginstituut het financieel verslag algemeen verkrijgbaar.

Artikel 11.2.12

Baten en lasten die het Zorginstituut na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft in verband met de uitvoering van die wet, komen ten bate of ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten of, na de datum, bedoeld in artikel 11.2.10, van ’s Rijks schatkist.

Artikel 11.2.13

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die voor een goede afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten noodzakelijk zijn.

Artikel 11.2.14

  • 1. Indien de inspecteur of ontvanger een beschikking heeft gegeven die mede of uitsluitend betrekking heeft op de periode na het tijdstip van intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de in die beschikking gehanteerde terminologie geheel of gedeeltelijk is gebaseerd op de laatstgenoemde wet, geldt voor de periode vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet langdurige zorg dat die beschikking geacht wordt in zoverre betrekking te hebben op de Wet langdurige zorg.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op beschikkingen over:

    • a. het vaststellen van eigen bijdragen als bedoeld in artikel 3.2.5 door het CAK;

    • b. het verlenen van ontheffingen door de Sociale verzekeringsbank heeft verleend ter uitvoering van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

    • c. het betalen van uitkeringen door de Sociale verzekeringsbank ter uitvoering van de artikelen 57, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet en 20, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;,

    • d. het betalen van uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ter uitvoering van de artikelen 39, eerste lid, van de Werkloosheidswet, 2:55, eerste lid, en 3:47, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 71, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 40, eerste lid, van de Ziektewet, 57, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, en 54, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en

    • e. het afgeven van verklaringen als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1999 of het verlenen van ontheffingen als bedoeld in de artikelen 21a, derde lid, en 21b, derde lid, van dat besluit door de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 11.2.15

  • 1. Indien de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op 1 januari 2015 wordt ingetrokken, wordt, in afwijking van artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de rijksbijdrage in kosten heffingskortingen ten gunste van het Fonds langdurige zorg voor 2015 vastgesteld op € 3.250 miljoen.

  • 2. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt bij ministeriële regeling gewijzigd indien de heffingskortingen voor de inkomstenbelasting of de premie voor de Wet langdurige zorg, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiering sociale verzekeringen, voor het jaar 2015 daartoe aanleiding geven.

  • 3. Indien de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op 1 januari 2016 wordt ingetrokken, wordt bij de toepassing van artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de rijksbijdrage in kosten heffingskortingen ten gunste van het Fonds langdurige zorg voor 2016 berekend volgens de in dat artikel geregeld wijze, waarbij BIKKt-1 = € 3.250 miljoen, dan wel, indien het tweede lid toepassing heeft gevonden, het krachtens dat lid gewijzigde bedrag.

§ 3. Invoeringsbepalingen met betrekking tot het CIZ

Artikel 11.3.1

  • 1. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 7 van deze wet krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht behoren tot het personeel van de stichting Centrum indicatiestelling zorg, en van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, zijn op dat tijdstip van rechtswege ontslagen en treden in dienst van het CIZ.

  • 2. De overgang van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

  • 3. Artikel 7.1.1, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.3.2

  • 1. Alle vermogensbestanddelen van de stichting Centrum indicatiestelling zorg gaan onder algemene titel om niet over op het CIZ zonder dat een besluit, akte of mededeling is vereist.

  • 2. Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

Artikel 11.3.3

Archiefbescheiden van de stichting Centrum indicatiestelling zorg betreffende zaken die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan het CIZ, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Artikel 11.3.4

  • 1. Aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door de stichting Centrum indicatiestelling zorg met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor zover de uitvoering van die wet op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg was opgedragen, gelden na de inwerkingtreding van deze wet als aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door het CIZ.

  • 2. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij de stichting Centrum indicatiestelling zorg is betrokken, treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het CIZ in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

  • 3. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg, treedt het CIZ op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

Artikel 11.3.5

  • 1. Vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, wordt artikel 7.1.1 als volgt gewijzigd:

    • a. Het eerste lid komt te luiden:

      • 1. Er is een CIZ.

    • b. Het zevende lid vervalt.

  • 2. Gelijktijdig met de in het eerste lid bedoelde wijziging van artikel 7.1.1 wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald op welke organisatie de vermogensbestanddelen van het CIZ overgaan, hoe dat gebeurt en of dit om niet geschiedt. Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

§ 4. Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten

Artikel 11.4.1

  • 1. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit subsidies verstrekken voor de voortzetting van projecten ter verbetering van de wijze waarop verzekerde zorg op grond van een zorgverzekering of op grond van deze wet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet wordt geleverd aan cliënten die niet in een instelling verblijven.

  • 2. Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden slechts verstrekt voor projecten waarvan de zorgautoriteit voor 1 juli 2013 heeft vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor een vergoeding als bedoeld in haar Beleidsregel CA-300–578 (Stcrt. 8 juli 2013, nr. 18614) inzake de zorginfrastructuur.

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald aan wie de subsidies kunnen worden verstrekt, worden regels omtrent de hoogte van de subsidies gesteld en kunnen nadere voorwaarden worden gesteld waaronder de subsidies worden verstrekt.

  • 4. In aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekering is geregeld, komen de subsidies, bedoeld in dit artikel, ten laste van het Fonds langdurige zorg.

Artikel 11.4.2

  • 1. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit:

    • a. een bijdrage in de kapitaallasten verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2012 zorg of diensten, niet zijnde zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg, leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-473 (Stcrt. 11 juli 2011, nr. 12384) inzake kapitaallasten een budget kapitaallasten heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers,

    • b. een bijdrage voor vaste activa verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2012 zorg of diensten, niet zijnde zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg, leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-493 (Stcrt. 16 augustus 2011, nr. 14267) een vergoeding heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers.

  • 2. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit:

    • a. een bijdrage in de kapitaallasten verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2008 zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-473 (Stcrt. 11 juli 2011, nr. 12384) inzake kapitaallasten een budget kapitaallasten heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers,

    • b. een bijdrage voor vaste activa verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2008 zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300–493 (Stcrt. 16 augustus 2011, nr. 14267) een vergoeding heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers.

  • 3. De bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan slechts worden verstrekt aan rechtspersonen die onmiddellijk voorafgaande aan 1 januari 2015 verblijf met daarmee gepaard gaande zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verleenden en de desbetreffende zorg vanaf die datum in opdracht van een of meer colleges van burgemeester en wethouders als maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of als jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet verlenen.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de hoogte en de berekening van de bijdragen en worden nadere voorwaarden gesteld waaronder de bijdragen worden verstrekt.

  • 5. In aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekering is geregeld, komen de bijdragen, bedoeld in dit artikel, ten laste van het Fonds langdurige zorg.

HOOFDSTUK 12. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

§ 1. Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Artikel 12.1.1

De Wet marktordening gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. Onderdeel e komt te luiden:

e. Wlz-uitvoerder:

een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

3. In onderdeel f, onder 2°, wordt «een AWBZ-verzekeraar» vervangen door: een Wlz-uitvoerder.

4. In onderdeel g wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

5. Onderdeel r komt te luiden:

r. het CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

B

In artikel 16, onderdeel d, wordt «de AWBZ-verzekeraars, het CAK en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, van hetgeen bij of krachtens die wet» vervangen door: de Wlz-uitvoerders en het CAK, van hetgeen bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

C

Het opschrift van paragraaf 3.3. komt te luiden:

Paragraaf 3.3. Toezicht Wet langdurige zorg.

D

In artikel 28, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «de Wet langdurige zorg» en wordt «AWBZ-verzekeraars, het CAK en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet,» vervangen door: Wlz-uitvoerders en het CAK,.

E

In artikel 29, tweede lid, wordt «De AWBZ-verzekeraars en het CAK» vervangen door: De Wlz-uitvoerders en het CAK.

F

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bij AWBZ-verzekeraars, het CAK en rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij Wlz-uitvoerders en het CAK.

2. In het tweede lid wordt «De AWBZ-verzekeraars of het CAK» vervangen door: bij de Wlz-uitvoerders of het CAK.

G

Artikel 31 komt als volgt te luiden:

Artikel 31

De zorgautoriteit kan regels stellen met betrekking tot:

  • a. de controle door de Wlz-uitvoerders en, voor zover betrekking hebbend op de uitvoering van de in artikel 6.1.2 van de Wet langdurige zorg bedoelde taken, door het CAK,

  • b. de wijze waarop een Wlz-uitvoerder die tevens zorgkantoor als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg is, zijn financieel verslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van die wet of zijn uitvoeringsverslag, bedoeld in artikel 4.3.2 van die wet, inricht,

  • c. de inhoud en inrichting van de verklaring en van het accountantsverslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van de Wet langdurige zorg.

H

[Vervallen]

I

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel b, wordt «AWBZ-verzekeraars» vervangen door «Wlz-uitvoerders» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het vierde lid wordt «, AWBZ-verzekeraars of de rechtspersonen bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: en Wlz-uitvoerders.

J

In artikel 39, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

K

In artikel 40, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

L

In paragraaf 4.4. wordt voor artikel 50 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 49e
  • 1. Onze Minister stelt voor ieder kalenderjaar het bedrag vast dat in dat kalenderjaar beschikbaar is voor het verlenen van zorg als bedoeld in de artikelen 3.3.1, 3.3.2 en 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

  • 2. Ten behoeve van het voor zorg in natura vaststellen van tarieven als bedoeld in artikel 50, eerste lid, en van bedragen als bedoeld in artikel 56b, alsmede ten behoeve van het verstrekken van persoonsgebonden budgetten als bedoeld in de Wet langdurig zorg, verdeelt de zorgautoriteit het bedrag, bedoeld in het eerste lid, over de regio’s, bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, van laatstgenoemde wet.

M

In artikel 56a, eerste lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

N

Artikel 58, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «artikel 12, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet of 15 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 12, eerste, tweede of derde lid, van de Zorgverzekeringswet of artikel 4.2.2 van de Wet langdurige zorg.

2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt, vervalt onderdeel d.

O

In artikel 68a, derde lid, vervalt: artikel 53, eerste of derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of.

P

In artikel 76, tweede lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Q

Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een AWBZ-verzekeraar, het CAK of een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens die wet» vervangen door: een Wlz-uitvoerder die, of het CAK dat, niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een Wlz-uitvoerder werkzaamheden aan andere Wlz-uitvoerder heeft uitbesteed en een door de zorgautoriteit op grond van het eerste lid gegeven aanwijzing met betrekking tot de wijze waarop deze taak door de desbetreffende persoon wordt uitgevoerd, niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn tot een rechtmatige en doelmatige uitvoering heeft geleid, meldt de zorgautoriteit dit, onder vermelding van de naam van de Wlz-uitvoerder waaraan is uitbesteed, aan Onze Minister.

R

In artikel 80 wordt het eerste lid als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het CAK dan wel een AWBZ-verzekeraar,» vervangen door: het CAK dan wel een Wlz-uitvoerder,.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt na «zorgverzekeraar» ingevoegd «dan wel de Wlz-uitvoerder» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

S

In artikel 82 wordt na «de artikelen 25, tweede lid,» ingevoegd: 31,.

T

In artikel 104, eerste en vierde lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.2

De Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel s, komt te luiden:

s. Wlz-uitvoerder:

de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

B

In artikel 2, eerste lid, en tweede lid, onder b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 10, onderdeel h, wordt «een aanspraak op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een recht op zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

D

Artikel 39, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d vervalt het eerste subonderdeel, onder vernummering van het tweede en derde subonderdeel tot het eerste en tweede subonderdeel.

2. In het eerste subonderdeel (nieuw) vervalt «dan wel overlijdt».

3. In onderdeel k wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

E

In artikel 57, tweede lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

F

In artikel 67, onderdeel a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de verzekering langdurige zorg,.

G

Artikel 89, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «De in artikel 88, eerste lid, bedoelde zorgverzekeraars en instanties» wordt ingevoegd: , alsmede de Wlz-uitvoerders,.

2. De zinsnede «die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringen of van deze wet» wordt vervangen door: die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringen of van deze wet, of voor de onderlinge afstemming van op grond van de zorgverzekering verzekerde zorg en zorg die is verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg.

H

In artikel 93, zesde lid, wordt «artikel 91, elfde tot en met veertiende lid» vervangen door: artikel 91, twaalfde tot en met vijftiende lid.

I

In artikel 122a, tweede lid, wordt «of in artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: of in artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg,.

Artikel 12.1.3

De Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.2.5, zevende lid, wordt «een aanspraak op zorg ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, met uitzondering van artikel 58 van die wet» vervangen door: een recht op zorg ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van artikel 10.3.1 van die wet.

B

Artikel 2.5.9 vervalt.

C

Artikel 3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In de aanhef van het eerste lid wordt «vrijwillig verzekerd is» vervangen door: vrijwillig verzekerd was.

3. Er wordt een tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid geldt na de termijn, bedoeld in artikel 8.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 niet voor zorg, bedoeld in artikel 8.1. van die wet en geldt na de termijn, bedoeld in artikel 10.1, derde of vierde lid, van de Jeugdwet niet voor zorg, bedoeld in artikel 10.1, tweede lid, van die wet.

D

Artikel 3.1.3, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Op de vergoeding worden in mindering gebracht bijdragen die de persoon, bedoeld in artikel 3.1.2, verschuldigd zou zijn geweest indien hij verzekerd zou zijn geweest op grond van de Wet langdurige zorg dan wel een zorgverzekering zou hebben gehad op grond waarvan hij recht op prestaties zou hebben gehad als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet.

E

In artikel 3.1.4, tweede lid, wordt «aangewezen ingevolge artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: aangewezen ingevolge artikel 4.2.4, tweede lid, van de Wet langdurige zorg.

F

In artikel 3.1.5 wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

G

In artikel 3.1.6 wordt «een aanspraak op zorg ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, met uitzondering van artikel 58 van die wet» vervangen door: een recht op zorg ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van artikel 10.3.1 van die wet.

H

De artikelen 3.1.7, 3.1.8, 4.1 en 5.4 vervallen.

Artikel 12.1.4

Artikel 1.2 van de Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het tweede lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

3. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het college kan een voorziening weigeren indien het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de cliënt aanspraak kan doen gelden op verblijf in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

Artikel 12.1.5

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel «– CAK: het CAK, genoemd in artikel 48, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» wordt vervangen door:

CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

2. In de alfabetische rangschikking wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

CIZ:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

B

Artikel 2.3.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. Na het zesde lid wordt een artikel toegevoegd, luidende:

  • 7. Het zesde lid geldt niet voor verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, van de Wet langdurige zorg.

C

Artikel 5.1.1, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Het college is voorts bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van diens behoefte aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, indien:

    • a. de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, de persoonsgegevens met toepassing van artikel 5.2.5, eerste en tweede lid, zijn verkregen van een zorgverzekeraar of een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3; of

    • b. de persoonsgegevens met toepassing van artikel 5.2.5, derde lid, zijn verkregen van het CIZ en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

D

Artikel 5.2.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «artikel 5.1.1, vijfde lid» vervangen door: artikel 5.1.1, vierde lid.

2. In onderdeel c wordt «of van het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: of van het CIZ,.

E

Artikel 5.2.5, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het CIZ is bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan het college mede te delen dat een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat een persoon is aangewezen op zorg op grond van de Wet langdurige zorg, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5 of 2.3.6, 2.3.9, of 2.3.10.

Artikel 12.1.6

De Wet toelating zorginstellingen wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1, onderdeel e, komt te luiden:

e. Fonds langdurige zorg:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

2. In artikel 5 wordt «ingevolge artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: ingevolge artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

3. In artikel 17, zevende en achtste lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

4. In artikel 18, tweede lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.7

In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Kwaliteitswet zorginstellingen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.8

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, en onderdeel c, onder 3°, van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.9

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.10

De Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt «op grond van artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: op grond van artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

3. In onderdeel b wordt na onderdeel 4°, maar vóór de laatste zinsnede, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 5°. zorg als bedoeld in artikel 4a van de Wet publieke gezondheid;.

4. Onderdeel d komt te luiden:

d. indicatieorgaan:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

5. Onderdeel e, onder 1°, komt te luiden:

  • 1°. Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

6. In onderdeel e, onder 3°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 17, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 17a, tweede lid, aanhef, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.11

Indien het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende voorstel van wet houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten; Kamerstuknummer I 2013/14, 31 996, A) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «het bevoegde indicatieorgaan op grond van artikel 9b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het CIZ.

2. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. Het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

3. In het vierde lid wordt «zorg als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: zorg als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 4, tweede lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

C

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In de aanhef van het tweede lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het vierde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

D

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het CIZ.

2. In het vierde lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het zesde lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

4. Onderdeel c van het negende lid komt te luiden:

  • c. het CIZ op verzoek van de cliënt heeft vastgesteld dat deze zijn bereidheid tot opname heeft uitgesproken. Het CIZ doet hiervan mededeling aan de zorgaanbieder. Op verzoek van het CIZ verklaart de bij de zorg betrokken arts of de cliënt in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

5. In het tiende lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

6. In het elfde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

E

In artikel 24, derde lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

F

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het CIZ.

G

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door «Het CIZ» en wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het derde lid en vierde wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

4. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

b. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. het indicatiebesluit dat door het CIZ is vastgesteld, dan wel de verklaring, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c;.

5. In de aanhef van het zesde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

6. In het achtste lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

H

In artikel 28, eerste en tweede lid, wordt «Het indicatieorgaan» telkens vervangen door: Het CIZ.

I

In artikel 29, vierde lid, wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

J

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het indicatieorgaan van de regio waarin de accommodatie ligt waar de betrokkene is opgenomen» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «aan het in het eerste lid bedoelde indicatieorgaan» vervangen door: aan het CIZ.

K

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 35, eerste lid» vervangen door «het CIZ» en wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

L

In artikel 38, tiende lid, wordt «het indicatieorgaan dat het verzoek heeft gedaan» vervangen door: het CIZ.

M

In artikel 39, eerste lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door «het CIZ».

N

Artikel 41, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. het CIZ, en.

O

In artikel 42, onderdeel e, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

P

In artikel 44, tweede lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

Q

In artikel 57, derde en vierde lid, onder b, wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

R

In artikel 62, eerste lid, wordt «een indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

Artikel 12.1.12

In de Wet publieke gezondheid wordt na artikel 4 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a
  • 1. Onze Minister draagt zorg voor de vaccinaties, opgenomen in een bij ministeriële regeling vast te stellen vaccinatieprogramma, waarin wordt aangegeven welke doelgroepen voor vaccinatie in aanmerking komen alsmede hoe de uitvoering van dat programma plaatsvindt.

  • 2. Onze Minister draagt zorg voor het onderzoek bij pasgeborenen naar bij ministeriële regeling aan te wijzen ernstige zeldzame ziekten.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 12.1.13

Artikel 90 van de Geneesmiddelenwet komt te luiden:

Artikel 90

De verboden, bedoeld in de artikelen 85, 88, onder d, en 89, onder g, gelden niet voor publieksreclame ter bevordering van deelname aan het vaccinatieprogramma, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid.

Artikel 12.1.14

In artikel 20, vierde lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.15

In artikel 14, vijfde lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.16

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg; Kamerstuknummer I 2012/13, 32 402, E) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt het onderdeel «– AWBZ-zorg: zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door:

Wlz-zorg:

zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg;.

2. In artikel 1, eerste lid, wordt «AWBZ-zorg» telkens vervangen door: Wlz-zorg.

3. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. hulp voor de kosten waarvan een subsidie wordt verstrekt op grond van de artikelen 3.3.3, 10.1.4, of 11.1.5, eerste lid, van de Wlz.

4. In het derde lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of de Wet langdurige zorg.

5. In het zevende lid wordt «of artikel 1 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of artikel 1 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 6, onderdeel b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

C

Artikel 47 vervalt.

Artikel 12.1.17

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens; Kamerstuknummer II 2012/13, 33 509, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt in artikel 9.1.1, eerste lid, de zinsnede «Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg» vervangen door: Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg.

Artikel 12.1.18

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens; Kamerstuknummer II 2012/13, 33 509, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt «op grond van artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: op grond van artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

3. In onderdeel b wordt na onderdeel 4°, maar vóór de laatste zinsnede, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 5°. zorg als bedoeld in artikel 4a van de Wet publieke gezondheid;.

4. Onderdeel d komt te luiden:

d. indicatieorgaan:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

5. Onderdeel e, onder 1°, komt te luiden:

  • 1°. Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

6. In onderdeel e, onder 3°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 17, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 17a, tweede lid, aanhef, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.19

Nadat het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet toelating zorginstellingen als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e komt te luiden:

e. Fonds langdurige zorg:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. zorgautoriteit:

de Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg.

B

Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Wet langdurige zorg.

2. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

C

Het opschrift van hoofdstuk IVA, paragraaf 2, komt te luiden:

Paragraaf 2. Winstuitkeringsverbod aanbieders zorg met verblijf als bedoeld in de Wet langdurige zorg

D

Artikel 16b komt te luiden:

Artikel 16b

Een zorgaanbieder die op grond van de Wet langdurige zorg verzekerde zorg met verblijf verleent, keert geen winst uit.

E

In artikel 16c, vierde lid, onderdeel b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.20

Nadat het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt in artikel 104, zesde lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.21

Indien het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel IV, onderdeel A, komt te luiden:

A

Artikel 16, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. toezicht op de uitvoering van het gestelde bij en krachtens de artikelen 16b, 16c, eerste lid, onderdeel b, en tweede, derde en vierde lid, 16d, eerste lid, onderdelen a en c tot en met e, 16f, eerste lid, 16g en 16h van de Wet toelating zorginstellingen.

B

In artikel VIII wordt «een zorgaanbieder die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerde, intramurale zorg verleent» vervangen door: een zorgaanbieder die op grond van de Wet langdurige zorg verzekerde zorg met verblijf verleent.

Artikel 12.1.22

Nadat het bij koninklijke boodschap van 10 september 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken II 2011/12, 33 362, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet marktordening gezondheidszorg als volgt gewijzigd:

A

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «AWBZ-verzekeraars en rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: en Wlz-uitvoerders.

2. In het vijfde lid wordt: «, de AWBZ-verzekeraars of de rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of de Wlz-uitvoerders.

B

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «een AWBZ-verzekeraar, een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «een Wlz-uitvoerder» en wordt «over zo’n verzekeraar of over zo’n rechtspersoon» vervangen door: over zo’n zorgverzekeraar, Wlz-uitvoerder of rechtspersoon.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «of bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

3. In het tweede lid wordt «, een AWBZ-verzekeraar of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of een Wlz-uitvoerder» en wordt «artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 4.2.1 van de Wet langdurige zorg.

4. In het derde lid wordt «bij of krachtens artikel 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

5. In het vierde lid wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 80, eerste lid, vervalt: of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 12.1.23

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 september 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken II 2011/12, 33 362, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt artikel IV van die wet als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg», wordt «of over deze rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemeen Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of over deze Wlz-uitvoerders» en wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

2. In het derde lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg», wordt «of over deze rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemeen Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of over deze Wlz-uitvoerders» en wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

§ 2. Financiën

Artikel 12.2.1

Artikel 1:6, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op het financieel toezicht komt te luiden:

  • c. Wlz-uitvoerders als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg en ziekenfondsen die overeenkomstig de Ziekenfondswet waren toegelaten;.

Artikel 12.2.2

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.104, onderdeel a komt te luiden:

  • a. uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Wet langdurige zorg;.

B

Artikel 6.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. de krachtens de Wet langdurige zorg verschuldigde bijdragen;.

2. In onderdeel d wordt «Wet maatschappelijke ondersteuning» vervangen door: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

3. Onderdeel i komt te luiden:

  • i. uitgaven als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor zover een bijdrage is verschuldigd ter verkrijging van een subsidie of tegemoetkoming als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ter bekostiging van die uitgaven;.

C

In artikel 8.1, eerste lid, onderdelen c en d, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» telkens vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

D

Artikel 8.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 8.6. Berekening heffingskorting voor de verzekering langdurige zorg

2. De zinsnede «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» wordt telkens vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.2.3

In artikel 21, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.2.4

Artikel 11, eerste lid, onder g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 2°, komt te luiden:

  • 2°. de verblijfszorg, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, en de zorg, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder b en c, van de Wet langdurige zorg, alsmede huishoudelijke hulp, voor zover die zorg niet gepaard gaat met verblijf in een instelling en plaatsvindt aan personen ten behoeve van wie in een indicatiebesluit op grond van de Wet langdurige zorg is vastgesteld dat ze op de in die onderdelen bedoelde zorg zijn aangewezen, met dien verstande dat tot de bedoelde diensten niet behoren de bij ministeriële regeling in verband met het voorkomen van een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen aan te wijzen diensten;.

2. In onderdeel 4°, onder a, wordt «een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel e, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.2.5

In de bijlage bij artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet toezicht accountantsorganisaties wordt het onderdeel «− artikelen 36, tweede lid, en 45, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door:

  • de artikelen 4.3.1, tweede lid, en 5.2.2, derde lid, van de Wet langdurige zorg;.

§ 3. Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 12.3.1

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel i, komt te luiden:

i. Fonds langdurige zorg:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89;.

B

In artikel 2, onderdeel a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

Artikel 4, onderdeel c, komt te luiden:

c. verzekering langdurige zorg:

de verzekering, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet langdurige zorg.

D

Artikel 5 vervalt.

E

In artikel 11, derde lid, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

F

In artikel 12, eerste lid, onderdeel c, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten:» vervangen door «de verzekering langdurige zorg:» en wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

G

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Fonds langdurige zorg.

2. In het tweede lid wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

H

In artikel 15 wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

I

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

2. In het vijfde lid, onder a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

J

Het opschrift van hoofdstuk 7, afdeling 2, paragraaf 2, komt te luiden:

§ 2. Wet langdurige zorg

K

Artikel 89 komt te luiden:

Artikel 89. Fonds langdurige zorg

Het Zorginstituut beheert en administreert afzonderlijk een Fonds langdurige zorg.

L

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 90. Inkomsten en uitgaven Fonds langdurige zorg

2. De aanhef en de onderdelen a, b en c, van het eerste lid komen te luiden:

  • 1. Ten gunste van het Fonds langdurige zorg komen:

    • a. de premie voor de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg;

    • b. de inkomsten die in verband met de Wet langdurige zorg voortvloeien uit internationale overeenkomsten;

    • c. de bijdragen in de kosten van zorg die op grond van artikel 3.2.5 of 11.1.4 van de Wet langdurige zorg worden betaald door of namens de verzekerde, dan wel, in voorkomend geval, door het krachtens een wettelijke regeling tot betaling van zodanige bijdragen bevoegde orgaan dat uitkeringen of pensioenen uit hoofde van die regeling aan die verzekerde betaalbaar stelt;.

3. De aanhef en de onderdelen a tot en met f van het tweede lid komen te luiden:

  • 2. Uit het Fonds langdurige zorg worden betaald:

    • a. de kosten van de zorg en van de overige prestaties die op grond van de Wet langdurige zorg worden verstrekt, alsmede de met de uitvoering van die wet gepaard gaande kosten;

    • b. de uitgaven voor de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg die voortvloeien uit overeenkomsten, waaronder internationale overeenkomsten;

    • c. de uitgaven die in verband met de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg voorvloeien uit enige andere wettelijke regeling dan laatstgenoemde wet;

    • d. kosten van het overgangsrecht, opgenomen in hoofdstuk 11, paragraaf 4, van de Wet langdurige zorg en uitkeringen als bedoeld in artikel 3.1.2 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet;

    • e. een uitkering als bedoeld in artikel 3.2.8, tweede lid, van de Wet langdurige zorg;

    • f. de kosten die de Sociale verzekeringsbank maakt voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de Wet langdurige zorg;.

4. In het derde lid wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

5. Het vierde en het vijfde lid vervallen.

M

Artikel 91 wordt vervangen door:

Artikel 91. Dekking uitgaven Fonds langdurige zorg
  • 1. Het Zorginstituut doet jaarlijks uitkeringen uit het Fonds langdurige zorg ter dekking van de noodzakelijke uitgaven, gedaan voor de uitvoering van de in de Wet langdurige zorg geregelde verzekering, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Bij of krachtens deze algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld over de vorming en aanwending van reserves door Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg.

  • 2. De zorgautoriteit is bevoegd vast te stellen dat uitgaven niet verantwoord waren voor zover deze door hem niet noodzakelijk worden geacht voor de uitvoering van de verzekering op grond van de Wet langdurige zorg. Met de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, evenals met de daarmee verkregen opbrengsten worden geen uitgaven gedekt waarvan de zorgautoriteit heeft vastgesteld dat zij niet verantwoord waren, tenzij de zorgautoriteit anders besluit.

  • 3. Op de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschotten worden verleend overeenkomstig door het Zorginstituut te stellen regels,

  • 4. Op rechten of verplichtingen die voortvloeien uit hetgeen op grond van dit artikel is geregeld, is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

N

In artikel 123 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

O

In artikel 124 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

P

In de inhoudsopgave wordt «§ 2 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: § 2 Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.2

De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel j, wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Wet langdurige zorg.

B

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het vierde lid wordt «een zorgverzekeraar» vervangen door «een Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1 van de Zorgverzekeringswet» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 54, derde lid, onderdeel d, wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: , en de Wlz-uitvoerder bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.3

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 39, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 42a, derde lid, «die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: die is gegrond op artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.4

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45, eerste lid, onderdeel d, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 48, eerste lid, onderdeel d, wordt «en de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

Artikel 12.3.5

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45, eerste lid, onderdeel d, wordt «van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 48, eerste lid, onderdeel d, wordt «de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

Artikel 12.3.6

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2:55, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 3:47, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.7

De Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 15, zesde lid, «die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: die is gegrond op artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 71, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.8

In artikel 40, eerste lid, van de Ziektewet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.9

In artikel 57, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.10

In artikel 20, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.11

In artikel 31, eerste lid, van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.12

In artikel 57, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.13

In artikel 30, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.14

In artikel 12, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten wordt «hoofdstuk II, § 3, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en hoofdstuk III van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: en hoofdstuk II, § 3, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 12.3.15

In artikel 2, derde lid, van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.3.16

Indien het bij koninklijke boodschap van 1 februari 2012 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet; Kamerstukken I 2013/14, 33 161) tot wet wordt verheven, wordt de Participatiewet als volgt gewijzigd:

A

In artikel 64, eerste lid, onderdeel d, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 67, eerste lid, onderdeel d, wordt «en de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

Artikel 12.3.17

In artikel 54, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

§ 4. Veiligheid en Justitie

Artikel 12.4.1

Artikel 46 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het derde lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.2

In artikel 197, eerste lid, onder a, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt «artikel 65b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 10.2.2 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.3

In artikel 734a, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.4

In artikel 415, vijfde lid, van het Wetboek van Koophandel wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.5

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 van bijlage 2 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene wet bijzondere ziektekosten, en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met uitzondering van hoofdstuk 10, § 4.

B

In artikel 7 van bijlage 2 wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg: hoofdstuk 10, § 4.

C

In artikel 9 van bijlage 2 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, met uitzondering van een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

D

In artikel 2 van bijlage 3 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, met uitzondering van een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 12.4.6

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten vervalt: de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, artikel 65, tweede lid.

Artikel 12.4.7

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven, wordt de Wet forensische zorg als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, tweede lid wordt «artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 2.5 wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.8

  • 1. Indien de artikelen 3.1.1, 3.2.1 en 3.2.2 van deze wet in werking treden voordat het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven en in werking treedt, berust het interim-besluit forensische zorg totdat laatstgenoemde wet in werking treedt op dit artikel in plaats van op de in de aanhef van het interim-besluit forensische zorg genoemde artikelen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 2. Op verzekerden die zijn aangewezen op onder artikel 3.1.1 vallende forensische zorg als bedoeld in het interim-besluit forensische zorg zijn wat betreft die zorg de artikelen 3.1.2, 3.1.3, 3.2.1, 3.2.3. 3.2.4, 3.2.6, 3.2.8, 3.3.1 tot en met 3.3.5, 4.2.1 tot en met 4.2.6, 6.1.2, 7.1.2, eerste lid, onderdeel a, 8.1.1 tot en met 8.1.3, 9.1.1 tot en met 9.1.3 niet van toepassing en kunnen met betrekking tot de in die artikelen geregelde onderwerpen bij of krachtens het interim-besluit forensische zorg regels worden gesteld.

  • 3. Tot het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden, in aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is geregeld, aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie uit het Fonds langdurige zorg, bedoeld in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen, bijdragen betaald voor de forensische zorg, bedoeld in het interim-besluit forensische zorg.

§ 5. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Artikel 12.5.1

In artikel 119, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.2

Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel «− de voorzitter en de leden van het CAK, genoemd in artikel 48, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.» wordt vervangen door:

  • de voorzitter en de leden van het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;

2. Aan de opsomming wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • de voorzitter en de leden van het CIZ, genoemd in 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.3

In artikel 27a, eerste lid, van de Wet aanpassingen pensioenvoorzieningen Bijstandskorps wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.4

In bijlage 3 bij de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector wordt «of artikel 33 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of artikel 4.1.1 van de Wet langdurige zorg.

HOOFDSTUK 13. SLOTBEPALINGEN

Artikel 13.1.1

  • 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 5, van de Wet burgerservicenummer in de zorg, artikel 4a van de Wet publieke gezondheid en artikel 90 van de Geneesmiddelenwet vervallen met ingang van 1 januari 2018.

  • 3. Artikel 11.1.1, zesde lid, werkt terug tot en met 1 oktober 2014.

Artikel 13.1.2

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 13.1.3

Deze wet wordt aangehaald als: Wet langdurige zorg.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Transponeringstabel wetsvoorstel 33 891

Oud

Nieuw

1.1.1 t/m 3.2.1

1.1.1 t/m 3.2.1

3.2.1a

3.2.2

3.2.2

3.2.3

3.2.3

3.2.4

3.2.4

3.2.5

3.2.5

3.2.6

3.2.6

3.2.7

3.2.7

3.2.8

3.3.1 t/m 3.3.3

3.3.1 t/m 3.3.3

3.3.3a

3.3.4

3.3.4

3.3.5

4.1.1 t/m 4.2.2

4.1.1 t/m 4.2.2

4.2.2a

4.2.3

4.2.3

4.2.4

4.2.4

4.2.5

4.2.5

4.2.6

4.3.1 t/m 10.1.1

4.3.1 t/m 10.1.1

10.1.1a

10.1.2

10.1.2

10.1.3

10.1.3

10.1.4

10.2.1 t/m 11.1.2

10.2.1 t/m 11.1.2

11.1.2a

11.2.3

11.1.3

11.1.4

11.1.4

11.1.5

11.1.5

11.1.6

11.1.6

11.1.7

11.1.7

11.1.8

11.2.1 t/m 12.1.6

11.2.1 t/m 12.1.6

12.1.6a

12.1.7

12.1.6b

12.1.8

12.1.6c

12.1.9

12.1.7

12.1.10

12.1.8

12.1.11

12.1.9

12.1.12

12.1.10

12.1.13

12.1.11

12.1.14

12.1.12

12.1.15

12.1.13

12.1.16

12.1.14

12.1.17

12.1.15

12.1.18

12.1.16

12.1.19

12.1.17

12.1.20

12.1.18

12.1.21

12.1.19

12.1.22

12.1.20

12.1.23

12.2.1 t/m 13.1.3

12.2.1 t/m 13.1.3

X Noot

1

In verband met toevoeging van het woord «op» aan het opschrift van het wetsvoorstel.


Besluit vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet langdurige zorg en het Besluit langdurige zorg

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 december 2014, kenmerk 697545-130582-WJZ;

Gelet op artikel 13.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg en artikel 10.2.1 van het Besluit langdurige zorg;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. De Wet langdurige zorg treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, met uitzondering van de artikelen 3.1.3, 4.2.1, derde lid, 4.2.2, zevende lid, 4.3.3 en artikel 12.1.2, onderdeel D, subonderdelen 1 en 2.

  • 2. De artikelen 3.1.3 en 12.1.2, onderdeel D, subonderdelen 1 en 2, treden in werking met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 2

  • 1. Het Besluit langdurige zorg treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, met uitzondering van de artikelen 3.2.3, onderdeel d, artikel 8.1.3, 8.1.5, onderdeel A, en 10.9.

  • 2. Artikel 3.2.3, onderdeel d, treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 3. Indien het bij koninklijke boodschap van 10 september 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken I 2013/14, 33 362, A) tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdeel C, van die wet in werking treedt, treden de artikelen 8.1.5, onderdeel A, en 10.9 van dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 9 december 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Uitgegeven de achttiende december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit regelt dat de Wet langdurige zorg (Wlz) en het Besluit langdurige zorg (Blz) met ingang van 1 januari 2015 in werking treedt.

Hierop worden echter enkele uitzonderingen gemaakt.

1. Inwerkingtreding Wlz

Allereerst treedt artikel 3.1.3 Wlz pas met ingang van 1 januari 2016 in werking. Dat artikel geeft verzekerden met een Wlz-indicatie die niet in een instelling of een kleinschalig wooninitiatief wonen, recht op vergoeding voor aanpassingen van hun woning. Zoals in de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Wlz (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 17, p. 30) is aangegeven, kunnen zorgkantoren deze taak in 2015 nog niet uitvoeren. In plaats daarvan zullen de gemeenten in 2015 dergelijk woningaanpassingen op grond van de Wmo 2015 verstrekken. Met ingang van 2016 zullen de woningaanpassingen tot de Wlz-aanspraken behoren.

Ten tweede treden de verplichting om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) regels te stellen over de wijze waarop de Wlz-uitvoerders (delen van) hun zorgplicht dienen uit te voeren (art. 4.2.1, derde lid, Wlz) en de verplichting om een amvb op te stellen over de zorginkoop (art. 4.2.2, zevende lid, Wlz) voorlopig niet in werking. De verplichting om dergelijke regels te stellen, is in de Wlz opgenomen met een amendement van de Tweede Kamerleden O. van Dijk en Bergkamp (Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 142). Zij wensen dat de Wlz-uitvoerders zich met name bij de zorginkoop houden aan landelijke kwaliteitscriteria, die daartoe in de amvb’s moeten worden opgenomen. Aangezien de kwaliteitscriteria nog ontwikkeld moeten worden, hebben zij in de toelichting op het amendement aangegeven dat de verplichting om deze amvb’s te maken niet in werking dient te treden totdat die kwaliteitscriteria er zijn.

Ten derde is ten gevolge van een amendement van de Tweede Kamerleden Van ’t Wout en O. van Dijk (Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 141) in artikel 4.3.3 van de Wlz opgenomen dat de Wlz-uitvoerders in hun uitvoeringsverslagen op moeten nemen welke criteria zij gebruiken om te meten of hun voornemens over de uitvoering van de wet zich hebben verwezenlijkt en welke outcomecriteria zij hanteren ten aanzien van zorgaanbieders. Daarnaast dienen zij uiteraard ook aan de hand van die criteria te rapporteren. Ook deze (outcome)criteria zijn er op 1 januari 2015 nog niet, zodat, zoals ook in de toelichting op het amendement is aangegeven, ook deze verplichting niet op die datum in werking treedt.

Ten slotte wordt door middel van een amendement van Tweede-Kamerlid Van der Staaij (Kamerstukken II 2013/14 33 891, nr. 79) de zogenoemde «gemoedsbezwaardenregeling» in de Zorgverzekeringswet (Zvw) aangepast. De reden voor dat amendement was, dat gemoedsbezwaarden ten gevolge van de in het kader van de herziening van de langdurige zorg voorziene overhevelingen van zorg van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de zorgverzekering als bedoeld in de Zvw, vanaf 1 januari 2015 meer kosten voor eigen rekening zullen moeten nemen. De jaarlijkse afdracht van hun spaarrekening aan het Zorgverzekeringsfonds, zoals geregeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel d, subonderdeel 1, Zvw, zal dan ook komen te vervallen. Aangezien de hogere kosten pas vanaf 2015 zullen kunnen optreden, ligt het in de rede de afdracht aan het Zorgverzekeringsfonds over het jaar 2014 nog plaats te laten vinden. Aangezien deze afdracht pas in 2015 geschiedt, dient artikel 39, tweede lid, onderdeel d, subonderdeel 1, Zvw, pas op 1 januari 2016 te vervallen. Om wetgevingstechnische redenen dient dit vervolgens ook te gelden voor de in het amendement opgenomen aanpassing van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, subonderdeel 2, Zvw, dat regelt dat bij overlijden van een gezinslid van een huishouden met meerdere gemoedsbezwaarden, het saldo van de rekening ongemoeid blijft.

2. Inwerkingtreding Blz

Artikel 3.2.3, onderdeel d, Blz regelt dat het CIZ in het indicatiebesluit bepaalde kenmerken van een verzekerde of zijn zorgbehoefte opneemt, indien het tijdens het indicatieproces de indruk heeft gekregen dat het te indiceren meest passende zorgprofiel voor een individuele verzekerde te weinig zorg op zou kunnen leveren. Zoals in de toelichting op het Blz nader is uiteengezet, kan deze bepaling niet in 2015 in werking treden. Daarom is in voorliggend besluit de eerst mogelijke inwerkingtredingsdatum, namelijk 1 januari 2016 geregeld.

Artikel 65 van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) regelt een «nahangprocedure» voor iedere (wijziging van) een algemene maatregel van bestuur die op grond van die wet is vastgesteld. Dit brengt met zich dat artikel 8.1.3, Blz, waarin het Uitvoeringsbesluit WTZi technisch wordt gewijzigd, pas in werking kan treden nadat de in laatstgenoemd artikel bedoelde nahangperiode is voltooid. Naar verwachting zal dat in januari of februari 2015 het geval kunnen zijn. Te zijner tijd zal voor de inwerkingtreding van het artikel een afzonderlijk inwerkingtredingsbesluit worden opgesteld. Artikel 10.3.1, tweede lid, zorgt er vervolgens voor dat de wijzigingen terugwerken tot en met 1 januari 2015.

Ook voor de artikelen 8.1.5, onderdeel A, en 10.9 van het Blz wordt afgeweken van de hoofdregel van inwerkingtreding op 1 januari 2015. Met deze artikelen wordt namelijk de maximale vergoeding geregeld die een verzekerde kan krijgen indien hij met het Zvw-pgb zorg inkoopt bij een «niet-professional». De grondslag voor deze bepalingen is het voorgestelde artikel 13a van de Zvw. De Eerste Kamer moet zich nog buigen over het wetsvoorstel waarmee onder meer dat artikel 13a deel uit gaat maken van de Zvw. Pas indien het wetsvoorstel houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken I 2013/14, 33 362, A) tot wet zal worden verheven en in werking zal treden, zal derhalve een grondslag bestaan voor de artikelen 8.1.5, onderdeel A, en 10.9 van het Blz. Daarom wordt de inwerkingtreding van die artikelen afhankelijk gesteld van de behandeling van voornoemd wetsvoorstel.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


Besluit langdurige zorg

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 oktober 2014, kenmerk 673059-126985-WJZ;

Gelet op de artikelen 2.1.1, vierde en vijfde lid, 2.2.1, tweede lid, 3.1.1, tweede lid, 3.1.3, eerste en tweede lid, 3.2.1, vierde en vijfde lid, 3.2.3, vijfde lid, 3.2.5, eerste en tweede lid, 3.2.6, eerste en tweede lid, 3.3.2, achtste lid, 3.3.3, eerste, vijfde en zesde lid, 3.3.5, tweede en vierde lid, 4.1.1, vierde en zesde lid, 4.2.4, tweede, derde en vierde lid, 5.1.4, 7.1.2, derde en vijfde lid, 8.1.1, tweede lid, 10.1.4, eerste lid, 11.1.4, eerste lid, en 12.4.8, eerste en tweede lid, van de Wet langdurige zorg, artikel 60, tweede en derde lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, artikel 2 en 56a van de Wet marktordening gezondheidszorg, artikel 91 van de Wet financiering sociale verzekeringen, artikel 1, tweede lid, 5, tweede lid, en 6 van de Wet toelating zorginstellingen, artikel 1, tweede lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, artikel 11, derde lid, van de Zorgverzekeringswet, artikel 2, tweede lid, van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, artikel 8.1.8, tweede lid, van de Jeugdwet, artikel 2.1.4, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de artikelen 6.16 en 6.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 91, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 54 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 11, zevende lid, van de Wet sociale werkvoorziening, artikel 1, tweede lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, artikel 13 van de Wegenverkeerswet, artikel 29, derde lid, van de Mededingingswet, artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen, artikel 70c van de Woningwet, artikel 11, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, artikel 29, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens, artikel 38a, van het Wetboek van Strafrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 november 2014, No. W13.14.0367/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 december 2014, kenmerk 697545-130582;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

ADL-assistentie:

gedurende het gehele etmaal direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, waaronder alarmopvolging bij een noodoproep;

belasting:

  • 1°. indien over het peiljaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: over dat jaar verschuldigde inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 2.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde premie voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 9 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

  • 2°. in de overige gevallen: in dat jaar ingehouden loonbelasting, bedoeld in artikel 20 van de Wet op de loonbelasting 1964, vermeerderd met de in dat jaar ingehouden premie voor de volksverzekeringen bedoeld in artikel 9 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

budgetplan:

overzicht van de door de verzekerde of diens wettelijk vertegenwoordiger voorgenomen besteding van een aan te vragen persoonsgebonden budget;

dag:

kalenderdag;

eigen bijdrage:

bijdrage van de verzekerde in de kosten van zorg;

gebruikelijke zorg:

normale, dagelijkse zorg die ouders geacht worden te bieden aan inwonende kinderen;

grondslag sparen en beleggen:

grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

inkomen:

  • 1°. indien over het peiljaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • 2°. in de overige gevallen: inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 2°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

modulair pakket thuis:

modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b, van de wet;

palliatief terminale zorg:

zorg die betrekking heeft op de levensfase waarin de levensverwachting van de verzekerde naar het oordeel van de behandelend arts korter is dan drie maanden;

peiljaar:

tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de verzekerde zijn recht op zorg tot gelding brengt;

pensioengerechtigde leeftijd:

pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.

standaardpremie:

bedrag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag;

vermogen:

vermogen, bedoeld in artikel 3.3.1.2;

volledig pakket thuis:

integraal en volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

wet:

Wet langdurige zorg;

zak- en kleedgeld:

bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet;

zorgprofiel:

een algemene typering van vergelijkbare zorgbehoeften of beperkingen op dezelfde terreinen, waarbij de verzorgings-, verplegings-, begeleidings- of behandelingsdoelen naar aard, inhoud en globale omvang overeenkomen;

zorgtoeslag:

tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de zorgtoeslag;

Artikel 1.1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

HOOFDSTUK 2. DE VERZEKERDEN

Artikel 2.1.1

  • 1. De aanmelding, bedoeld in artikel 2.2.1, tweede lid, van de wet, geschiedt door inlevering van een volledig ingevuld en door of namens de verzekerde ondertekend formulier.

  • 2. Het Zorginstituut kan een of meer model-aanmeldingsformulieren vaststellen.

Artikel 2.1.2

  • 1. Terstond nadat de verzekerde is ingeschreven verstrekt de Wlz-uitvoerder hem een bewijs van inschrijving, dat de verzekerde, desverlangd, bij het tot gelding brengen van zijn recht op zorg kan overleggen.

  • 2. Het Zorginstituut kan een model vaststellen voor het bewijs van inschrijving, bedoeld in het eerste lid. Het Zorginstituut kan technische specificaties vaststellen waaraan een inschrijvingsbewijs moet voldoen als gebruik wordt gemaakt van een magneetstripkaart of een chipkaart.

Artikel 2.1.3

Indien het Zorginstituut met toepassing van artikel 35, derde lid, van de Zorgverzekeringswet zorgverzekeraars op de hoogte heeft gesteld van zijn constatering dat een verzekerde bij twee of meer zorgverzekeraars verzekerd is, is artikel 2.2.1, eerste lid, van de wet, slechts van toepassing op de oudste inschrijving bij een zorgverzekeraar.

Artikel 2.1.4

  • 1. De inschrijving bij een Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 2.2.1, tweede en vierde lid, van de wet, geldt gedurende één kalenderjaar. Indien een inschrijving later dan per 1 januari van een jaar tot stand is gekomen, geldt de inschrijving tot en met 31 december van het volgende kalenderjaar.

  • 2. De inschrijving, bedoeld in het eerste lid, wordt na afloop van de daar bedoelde termijn, telkens met één kalenderjaar verlengd, tenzij de verzekerde vóór de dag waarop deze termijn is verstreken, schriftelijk aan de Wlz-uitvoerder heeft meegedeeld na afloop van die termijn de inschrijving niet te willen verlengen.

  • 3. De Wlz-uitvoerder kan schriftelijk een termijn van ten hoogste twee maanden vaststellen die de verzekerde in acht moet nemen bij het doen van een mededeling als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid, beëindigt een Wlz-uitvoerder de inschrijving van een verzekerde met ingang van de dag waarop artikel 2.2.1, eerste lid, van de wet ten aanzien van de verzekerde is toegepast of indien inschrijving bij die Wlz-uitvoerder bij of krachtens de wet niet of niet langer is toegestaan.

HOOFDSTUK 3. DE INHOUD VAN DE VERZEKERING

§ 1. Het verzekerde pakket en het recht op zorg

Artikel 3.1.1
  • 1. De verzekerde die is aangewezen op zorg, heeft recht op samenhangende zorg behorende bij het bij de verzekerde best passende zorgprofiel. Bij ministeriële regeling worden zorgprofielen vastgesteld.

  • 2. De verzekerde heeft recht op meer zorg dan waarop hij op grond van het eerste lid recht heeft, voor zover meer zorg nodig is om te voorzien in zijn behoefte aan zorg.

  • 3. De aard, inhoud en de omvang van de zorg worden mede bepaald door de stand van de wetenschap en praktijk en, bij het ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten.

  • 4. Het recht op zorg kan nader worden geregeld bij ministeriële regeling. Aan het recht op zorg, met inbegrip van het recht op meer zorg, bedoeld in het tweede lid, kunnen bij ministeriële regeling voorwaarden worden verbonden en beperkingen worden gesteld. Deze beperkingen kunnen mede betrekking hebben op gebruikelijke zorg en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.2
  • 1. Het individuele gebruik van mobiliteitshulpmiddelen, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e, van de wet, omvat het gebruik van bij ministeriële regeling aangewezen hulpmiddelen voor het zich verplaatsen of laten verplaatsen:

    • a. in en rondom de instelling of woning ten behoeve van het behoud of het verbeteren van de zelfredzaamheid, en

    • b. in de lokale omgeving ten behoeve van het aangaan of onderhouden van sociale contacten.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het gebruik van hulpmiddelen, met inbegrip van regels omtrent het vereist zijn en het verkrijgen van voorafgaande toestemming van de Wlz-uitvoerder.

Artikel 3.1.3
  • 1. Logeeropvang als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel g, van de wet omvat het gedurende maximaal 104 etmalen per kalenderjaar logeren in een gecontracteerde instelling.

  • 2. Indien een indicatiebesluit gedurende een deel van een kalenderjaar geldig is, wordt het maximumaantal etmalen, bedoeld in het eerste lid, berekend door het aantal weken in dat kalenderjaar gedurende welke het indicatiebesluit geldig is, te vermenigvuldigen met twee.

Artikel 3.1.4
  • 1. De vergoeding van een woningaanpassing, bedoeld in artikel 3.1.3 van de wet, betreft kosten voor het verrichten van aard- en nagelvaste aanpassingen aan de woning die noodzakelijk zijn in verband met het opheffen van ergonomische belemmeringen bij het verlenen van zorg in en direct rond de woning, met uitzondering van de kosten van achterstallig onderhoud.

  • 2. Als een kleinschalige wooninitiatief als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, wordt aangemerkt een woonsituatie waarbij:

    • a. minimaal drie en maximaal zesentwintig bewoners een persoonsgebonden budget ontvangen, en

    • b. de bewoners verblijven op één woonadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, of op verschillende woonadressen binnen een straal van honderd meter, waarin ten minste één gemeenschappelijke verblijfsruimte aanwezig is die geschikt is voor het ontplooien van gezamenlijke activiteiten.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan het recht op woningaanpassingen nader worden geregeld en afhankelijk worden gesteld van daarbij te stellen voorwaarden.

Artikel 3.1.5

De verzekerde heeft geen recht op zorg ingevolge de wet indien hij:

  • a. krachtens zijn zorgverzekering recht heeft op verpleging en verzorging als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, of artikel 2.12, van het Besluit zorgverzekering, die noodzakelijk is in verband met palliatief terminale zorg, tenzij die zorg wordt verleend als voortzetting van zorg ingevolge de wet;

  • b. minderjarig is en krachtens zijn zorgverzekering recht heeft op de verzorging vanwege complexe somatische problematiek of vanwege een lichamelijke handicap als bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering;

  • c. minderjarig is en in verband met een verstandelijke beperking is aangewezen op zorg en ondersteuning in een veilige en vertrouwde leef- en woonomgeving, gericht op opvoeding en het waar mogelijk deelnemen aan het maatschappelijk leven zoals bedoeld in het zorgprofiel voor wonen met begeleiding en verzorging.

§ 2. Bepalingen over indicatiebesluiten

Artikel 3.2.1
  • 1. De aanvraag van een indicatiebesluit kan zowel mondeling als schriftelijk worden gedaan.

  • 2. Van een mondeling ingediende aanvraag maakt het CIZ een verslag waarin ten minste de in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde ondertekening door de verzekerde en gegevens zijn opgenomen.

Artikel 3.2.2
  • 1. De voorbereiding van een indicatiebesluit omvat in ieder geval een onderzoek van de verzekerde in persoon.

  • 2. Bij de beoordeling van de mate waarin een verzekerde is aangewezen op zorg betrekt het CIZ de gebruikelijke zorg en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de voorbereiding van een indicatiebesluit en het onderzoek. In deze regels kan ook bepaald worden in welke gevallen het in het eerste lid bedoelde onderzoek niet hoeft plaats te vinden.

Artikel 3.2.3

Indien de verzekerde is aangewezen op zorg, vermeldt het indicatiebesluit:

  • a. de resultaten van het voorbereidend onderzoek, bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid;

  • b. aandoeningen, beperkingen, stoornissen of handicaps als gevolg waarvan hij op de zorg is aangewezen;

  • c. het zorgprofiel waarop hij is aangewezen;

  • d. bij ministeriële regeling te bepalen kenmerken van de verzekerde of van zijn zorgbehoefte die aanleiding kunnen geven tot de toekenning van meer zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, tweede lid;

  • e. voorwaarden en beperkingen die aan het geïndiceerde recht op zorg verbonden zijn;

  • f. de datum met ingang waarvan hij recht heeft op zorg; en

  • g. de geldigheidsduur van het indicatiebesluit.

Artikel 3.2.4
  • 1. Het CIZ neemt zo snel mogelijk, doch binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing op de aanvraag.

  • 2. Indien een verzekerde wegens bijzondere omstandigheden reeds zorg ontvangt, wordt een indicatiebesluit uiterlijk binnen twee weken genomen. Indien de verzekerde ingevolge het indicatiebesluit is aangewezen op in de wet geregelde zorg, werkt het indicatiebesluit terug tot en met de dag waarop de zorg is aangevangen.

Artikel 3.2.5

Een indicatiebesluit geldt voor onbepaalde tijd, tenzij het indicatiebesluit behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie indicatiebesluiten waarvoor de geldigheidsduur wordt vastgesteld door het CIZ binnen de door deze regeling gestelde maximumduur.

§ 3.1 Eigen bijdrage algemeen

Artikel 3.3.1.1
  • 1. De verzekerde van achttien jaar of ouder draagt bij in de kosten van de zorg.

  • 2. De eigen bijdrage is mede afhankelijk van het inkomen en het vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.

Artikel 3.3.1.2
  • 1. Het vermogen van een persoon is zijn vermogensgrondslag, bedoeld in het tweede of derde lid, waarvan de volgende vermogensbestanddelen worden afgetrokken:

    • a. op aanvraag van de verzekerde, het bedrag ter grootte van door de verzekerde in het peiljaar of enig eerder jaar ontvangen eenmalige uitkeringen die krachtens artikel 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen zijn aangewezen;

    • b. voor de toepassing van artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel c, en artikel 3.3.2.4, eerste lid, een bedrag van € 10.000 voor de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en van € 10.000 voor zijn echtgenoot die:

      • 1°. de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, of

      • 2°. de pensioengerechtigde leeftijd niet heeft bereikt en geen bijdrage als bedoeld in artikel 3.3.2.1, eerste lid, of artikel 3.3.2.2, eerste of tweede lid, dan wel artikel 3.11, eerste lid, of artikel 3.12, eerste of tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verschuldigd is,

    met dien verstande dat het vermogen ten minste nihil bedraagt.

  • 2. De vermogensgrondslag van een persoon is zijn grondslag sparen en beleggen, over het peiljaar, of indien over het peiljaar artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 op de persoon van toepassing is, het aan hem toegerekende gedeelte van de toepasselijke gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in dat lid.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de vermogensgrondslag van een persoon bij toepassing jegens hem van artikel 3.3.2.3, tweede lid, artikel 3.3.2.4, tweede lid, of artikel 3.3.2.5, de te verwachten grondslag sparen en beleggen over het lopende jaar, of indien artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermoedelijk op de persoon van toepassing zal zijn, het te verwachten aan hem toe te rekenen deel van de toepasselijke te verwachten gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 4. Het deel van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dat de vermogensgrondslag van de persoon overtreft, wordt voor zijn echtgenoot als vermindering toegepast.

Artikel 3.3.1.3
  • 1. De verzekerde is de eigen bijdrage verschuldigd aan het CAK.

  • 2. De verzekerde betaalt de eigen bijdrage binnen dertig dagen nadat het CAK het besluit bekend heeft gemaakt waarbij vastgesteld is of en in welke omvang de verzekerde een eigen bijdrage verschuldigd is, tenzij dat besluit een later tijdstip vermeldt.

  • 3. Het CAK is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op de verzekerde met vorderingen van of op de verzekerde krachtens de wet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 4. Het CAK maakt voor de vaststelling van de eigen bijdrage gebruik van het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van andere door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verstrekte gegevens.

Artikel 3.3.1.4
  • 1. Een wijziging in de burgerlijke staat van de verzekerde en het bereiken van een voor de toepassing van dit besluit van belang zijnde leeftijd door de verzekerde of zijn echtgenoot wordt in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop de bijdrage wordt vastgesteld, met dien verstande dat bij de jaarlijkse herberekening, bedoeld in artikel 3.3.2.8, eerste lid, een verzekerde als pensioengerechtigde wordt beschouwd indien hij uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarop de herberekening betrekking heeft, de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

  • 2. De verzekerde meldt aan het CAK wijzigingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.3.1.5
  • 1. De eigen bijdrage wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld, maar uiterlijk 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK ervan in kennis is gesteld dat ten aanzien van de verzekerde zorg als bedoeld bij of krachtens de wet wordt verleend. De ingangsdatum van de periode waarover de eigen bijdrage is verschuldigd, wordt niet gesteld op een datum die is gelegen meer dan 36 maanden voor de dag waarop het besluit waarin de eigen bijdrage is vastgesteld, aan de verzekerde is verzonden.

  • 2. Indien het CAK heeft verzuimd de eigen bijdrage vast te stellen binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, kan de eigen bijdrage op een later tijdstip alsnog worden vastgesteld, met dien verstande dat de ingangsdatum van de periode waarover de eigen bijdrage door de verzekerde moet worden betaald, niet wordt gesteld op een datum die is gelegen meer dan 24 maanden voor de dag waarop het besluit waarin de eigen bijdrage is vastgesteld, aan de verzekerde is verzonden.

Artikel 3.3.1.6
  • 1. De eigen bijdrage wordt herzien uiterlijk 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot de wijziging. De ingangsdatum van de periode waarover de herziene eigen bijdrage is verschuldigd, wordt niet gesteld op een datum die is gelegen meer dan 36 maanden voor de dag waarop het besluit waarin de eigen bijdrage is herzien, aan de verzekerde is verzonden.

  • 2. De herziene eigen bijdrage wordt voor zover mogelijk verrekend met de eerder vastgestelde bijdrage.

  • 3. Indien het CAK heeft verzuimd de eigen bijdrage te herzien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, kan de eigen bijdrage op een later tijdstip alsnog worden herzien, met dien verstande dat de ingangsdatum van de periode waarvoor de herziene eigen bijdrage door de verzekerde moet worden betaald, niet wordt gesteld op een datum die is gelegen meer dan 24 maanden voor de dag waarop het besluit waarin de eigen bijdrage is herzien, aan de verzekerde is verzonden.

  • 4. Voor zover de bevoegdheid tot herziening van de eigen bijdrage over een periode is vervallen op grond van het eerste lid, wordt de over die periode eerder vastgestelde eigen bijdrage van rechtswege definitief.

Artikel 3.3.1.7
  • 1. Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in de artikelen 3.3.2.1, tweede lid, 3.3.2.2, derde en vierde lid, 3.3.2.4, tweede en vierde lid, 3.3.3.1, eerste lid en tweede lid, voor zover het betreft de in dat lid genoemde bedragen per bijdrageperiode, en 3.3.3.2, tweede en vierde lid, jaarlijks gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2. Bij de jaarlijkse toepassing van de eerste zin wordt de afronding buiten beschouwing gelaten.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.3.1.2, eerste lid, onderdeel b, jaarlijks gewijzigd aan de hand van het indexcijfer waarmee het bedrag, genoemd in artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, jaarlijks wordt gewijzigd.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden de bedragen van het bijdrageplichtig inkomen, genoemd in artikel 3.3.3.1, tweede lid, jaarlijks gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

§ 3.2 Eigen bijdrage voor zorg met verblijf in een instelling, volledig pakket thuis en persoonsgebonden budget

Artikel 3.3.2.1
  • 1. De eigen bijdrage bedraagt per maand een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.3, voor:

    • a. de ongehuwde verzekerde die in een instelling verblijft,

    • b. de gehuwde verzekerden tezamen die beiden in een instelling verblijven,

    • c. de gehuwde verzekerde die in een instelling verblijft en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen.

  • 2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan € 2.284,60 per maand.

  • 3. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen slechts eenmaal de eigen bijdrage, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, verschuldigd.

Artikel 3.3.2.2
  • 1. In afwijking van artikel 3.3.2.1 geldt een eigen bijdrage per maand van 12,5% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.4 voor:

    • a. de ongehuwde verzekerde gedurende de eerste zes maanden van verblijf in een instelling;

    • b. de gehuwde verzekerden tezamen, zolang niet ten aanzien van elk van hen een periode van zes maanden is verstreken;

    • c. de ongehuwde verzekerde die moet of gehuwde verzekerden tezamen die moeten voorzien in de kosten van onderhoud van eigen, aangehuwde of pleegkinderen, mits voor die kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet recht op een uitkering bestaat of aan die kinderen, voor zover ze de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt, studiefinanciering is toegekend krachtens de Wet studiefinanciering 2000;

    • d. de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen indien de Wlz-uitvoerder het waarschijnlijk acht dat het verblijf in de instelling voor de ongehuwde verzekerde, voor beide of voor een van beide gehuwde verzekerden binnen een half jaar kan worden beëindigd en terugkeer naar de maatschappij mogelijk is en zal worden bewerkstelligd.

  • 2. De eigen bijdrage bedraagt voorts per maand een twaalfde gedeelte van 12,5% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.4 voor:

    • a. de gehuwde verzekerde die in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt, en wiens echtgenoot geen zorg in natura of persoonsgebonden budget ontvangt;

    • b. de gehuwde verzekerden tezamen van wie één in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt, en de ander een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;

    • c. de ongehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;

    • d. de gehuwde verzekerden tezamen die beiden een volledig pakket thuis of beiden een persoonsgebonden budget ontvangen;

    • e. de gehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen, met dien verstande dat de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen de eigen bijdrage slechts eenmaal verschuldigd zijn.

  • 3. De eigen bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten minste € 158,60 en niet meer dan € 832,60 per maand.

  • 4. De eigen bijdrage wordt verminderd met € 136 per maand voor:

    • a. de ongehuwde verzekerde die een persoonsgebonden budget ontvangt;

    • b. de gehuwde verzekerden tezamen die beiden een persoonsgebonden budget ontvangen of van wie de één een persoonsgebonden budget en de ander een modulair pakket thuis ontvangt;

    • c. de ongehuwde verzekerde en de gehuwde verzekerde die een persoonsgebonden budget ontvangt indien hij of zijn echtgenoot een maatwerkvoorziening, anders dan voor beschermd wonen, dan wel een persoonsgebonden budget, anders dan voor beschermd wonen, als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ontvangt.

  • 5. De onderdelen a en b van het eerste lid zijn niet van toepassing indien:

    • a. het een verzekerde betreft van wie het recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg in verband met een psychische stoornis krachtens zijn zorgverzekering is geëindigd omdat de krachtens de Zorgverzekeringswet geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, of

    • b. het verblijf aanvangt binnen zes maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling waarvoor de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 3.3.2.1 verschuldigd was of waren, of

    • c. het verblijf aanvangt binnen zes maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling voor beschermd wonen waarvoor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verschuldigd was of waren.

  • 6. Voor de berekening van de periode van zes maanden, bedoeld in het vijfde lid, worden perioden van verblijf in instellingen samengeteld, tenzij tussen twee zodanige perioden meer dan zestig dagen zijn verlopen. De eerste volzin is niet van toepassing op verzekerden die maximaal twee weken per twee maanden in een instelling verblijven.

  • 7. Op aanvraag van de verzekerde is de eigen bijdrage niet verschuldigd indien de verzekerde een uitkering als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet ontvangt of indien hij op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van die wet geen uitkering ontvangt.

Artikel 3.3.2.3
  • 1. Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.3.2.1, eerste lid, wordt als volgt berekend:

    • a. het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde onderscheidenlijk de gehuwde verzekerden tezamen wordt verminderd met de door die verzekerde onderscheidenlijk die verzekerden verschuldigde of ingehouden belasting;

    • b. op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:

      • 1°. 15% van de netto-opbrengst van in het voorafgaande kalenderjaar verrichte arbeid van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet dan wel, indien dit onbekend of niet beschikbaar is, 15% van de redelijkerwijs te verwachten netto-opbrengst van in het lopende kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet;

      • 2°. het in het peiljaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag, een aftrekpost die verschillend kan zijn voor een verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en een verzekerde die die leeftijd nog niet heeft bereikt of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels;

      • 3°. op aanvraag van de verzekerde, de in het peiljaar geldende uitkering op grond van artikel 14 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 of op grond van artikel 20 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;

    • c. het met toepassing van onderdeel b berekende bedrag wordt vermeerderd met 8% van het vermogen van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk 8% van de opgetelde vermogens van de gehuwde verzekerden.

  • 2. Op aanvraag van de verzekerde stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen, 8% van het te verwachten vermogen, en de over dat kalenderjaar te verwachten belasting indien toepassing van het eerste lid, onderdelen a en c, ertoe zou leiden dat na afdracht van de bijdrage maandelijks gemiddeld minder over zou blijven dan het zak- en kleedgeld, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie, vermeerderd met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de zorgtoeslag, zoals deze bedragen gelden in het lopende kalenderjaar. Het aldus berekende bijdrageplichtig inkomen wordt, om de per maand verschuldigde bijdrage vast te stellen, gedeeld door twaalf.

  • 3. De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk drie maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld.

  • 4. Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van de definitieve inkomens- en vermogensgegevens de definitieve vaststelling plaats. Indien daaruit blijkt dat niet voldaan is aan het tweede lid, vindt definitieve vaststelling plaats met toepassing van het eerste lid.

  • 5. Inkomen dat buiten Nederland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de verzekerde wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.

Artikel 3.3.2.4
  • 1. Voor de berekening van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 3.3.2.2, eerste en tweede lid, bestaat het bijdrageplichtig inkomen uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk van de gehuwde verzekerden tezamen, vermeerderd met 8% van het vermogen van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk 8% van de opgetelde vermogens van de gehuwde verzekerden.

  • 2. Op aanvraag van de verzekerde stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op grond van het inkomen en het vermogen van het lopende jaar, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar ten minste € 2.540 lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, dan wel indien de verzekerde algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt.

  • 3. De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk drie maanden na de datum waarop de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

  • 4. Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van de definitieve inkomens- en vermogensgegevens definitieve vaststelling plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen over het lopende jaar minder dan € 2.540 lager is geweest dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

  • 5. Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de verzekerde wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.

Artikel 3.3.2.5
  • 1. Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het jaar waarin een verzekerde of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet wordt, in afwijking van artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3.3.2.4, eerste lid, uitgegaan van het inkomen dat de verzekerde of zijn echtgenoot over het desbetreffende kalenderjaar naar verwachting zal genieten, alsmede van het te verwachten vermogen van dat kalenderjaar, verminderd met de naar verwachting over dat kalenderjaar verschuldigde of ingehouden belasting.

  • 2. Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het jaar volgende op het jaar waarin een verzekerde of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet, wordt, in afwijking van artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3.3.2.4, eerste lid, uitgegaan van het inkomen dat de verzekerde of zijn echtgenoot over het dan lopende kalenderjaar naar verwachting zal genieten, alsmede van het te verwachten vermogen van dat kalenderjaar, verminderd met de naar verwachting over dat kalenderjaar verschuldigde of ingehouden belasting.

  • 3. Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het tweede jaar volgend op het jaar waarin een verzekerde of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet, wordt uitgegaan van de in het tweede lid bedoelde bedragen.

Artikel 3.3.2.6
  • 1. Indien artikel 3.3.2.3, tweede lid, of artikel 3.3.2.5, eerste of tweede lid, voor zover het betreft de afwijking van artikel 3.3.2.3, eerste lid, van toepassing is, worden, in afwijking van artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2, twaalf maal het in het lopende kalenderjaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, de in het lopende kalenderjaar te betalen premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag en, indien van toepassing, de algemene korting voor wie de pensioensgerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt onderscheidenlijk de algemene korting voor wie de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, alsmede extra vrijlatingen als bedoeld in artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2, in mindering gebracht.

  • 2. Indien artikel 3.3.2.5, eerste lid, voor zover het betreft de afwijking van artikel 3.3.2.3, eerste lid, van toepassing is en de werkzaamheden in de loop van het kalenderjaar aanvangen, worden de bedragen, bedoeld in artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het deel van het kalenderjaar waarover de inkomsten worden verworven, in mindering gebracht.

Artikel 3.3.2.7
  • 1. Indien ten aanzien van de ongehuwde of gehuwde verzekerden geen gegevens inzake het inkomen of de grondslag sparen en beleggen beschikbaar zijn, wordt de eigen bijdrage vastgesteld op het minimumbedrag, genoemd in artikel 3.3.2.2, derde lid.

  • 2. Indien na de vaststelling van de eigen bijdrage uit alsnog beschikbaar gekomen gegevens inzake het inkomen of de grondslag sparen en beleggen of uit een wijziging van deze gegevens, blijkt dat de eigen bijdrage op een te hoog of te laag bedrag is vastgesteld, herziet het CAK de eigen bijdrage met inachtneming van de beschikbaar gekomen gegevens dan wel van die wijziging.

Artikel 3.3.2.8
  • 1. De hoogte van de eigen bijdrage wordt jaarlijks opnieuw berekend voor de periode van de eerste dag van januari tot en met de eenendertigste dag van de daaropvolgende maand december.

  • 2. In afwijking van artikel 3.3.2.7, eerste lid, geldt, indien het inkomen bij de jaarlijkse herberekening nog moet worden vastgesteld, als eigen bijdrage, de eigen bijdrage die over de laatste maand in het vorige kalenderjaar verschuldigd was.

Artikel 3.3.2.9
  • 1. Bij de berekening van de eigen bijdrage wordt afwezigheid uit de instelling, anders dan in verband met beëindiging van de zorgverlening, buiten beschouwing gelaten

  • 2. Over een gedeelte van een maand is de eigen bijdrage gelijk aan het vastgestelde bedrag per maand, vermenigvuldigd met twaalf maal het aantal dagen waarover de bijdrage binnen die maand verschuldigd is en gedeeld door 365.

  • 3. Van de voor gehuwde verzekerden gezamenlijk berekende eigen bijdrage is ieder van de echtgenoten een gedeelte verschuldigd naar rato van ieders aandeel in het inkomen.

§ 3.3 Eigen bijdrage voor modulair pakket thuis

Artikel 3.3.3.1
  • 1. De eigen bijdrage bedraagt € 14,20 per uur of, indien de zorg wordt verleend in groepsverband, per dagdeel van maximaal vier uur, voor de verzekerde die een modulair pakket thuis ontvangt. Indien er sprake is van zorgverlening, niet zijnde zorg in groepsverband, gedurende een deel van een uur, wordt de eigen bijdrage naar evenredigheid berekend.

  • 2. De eigen bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt:

    • a. voor de ongehuwde verzekerde, niet meer dan € 19,40 per bijdrageperiode met dien verstande dat dit bedrag, indien zijn bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.3.2:

      • 1°. meer bedraagt dan € 22.331 en hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 22.331;

      • 2°. meer bedraagt dan € 16.634 en hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 16.634;

    • b. voor de gehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen, niet meer dan € 27,60 per bijdrageperiode, met dien verstande dat dit bedrag, indien het gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.3.2:

      • 1°. meer bedraagt dan € 27.917 en een van beiden of beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt of nog niet hebben bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 27.917;

      • 2°. meer bedraagt dan € 23.046 en beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 23.046.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt overeenkomstig de weeknummers volgens de internationale standaard ISO 8601 uitgegaan van twaalf bijdrageperioden van vier weken en een bijdrageperiode die vier of vijf weken bedraagt.

  • 4. De eigen bijdrage, berekend op grond van het eerste en tweede lid, wordt verminderd met de bijdragen in de kosten van een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 die verzekerde of zijn echtgenoot in dezelfde bijdrageperiode verschuldigd zijn, tenzij de bijdrage betrekking heeft op verblijf in een instelling voor beschermd wonen.

  • 5. De eigen bijdrage is niet verschuldigd:

    • a. indien de verzekerde of de echtgenoot van de verzekerde een eigen bijdrage als bedoeld in de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 verschuldigd is dan wel de echtgenoot een bijdrage voor verblijf in een instelling voor beschermd wonen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verschuldigd is;

    • b. door de verzekerde over de bijdrageperiode waarin hij of zijn echtgenoot twee of meer nachten aaneengesloten verblijft in een voorziening voor opvang als bedoeld inde Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • c. inden de zorgverzekeraar, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet.

Artikel 3.3.3.2
  • 1. Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.3.3.1, tweede lid, bedraagt het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk van de gehuwde verzekerden tezamen, vermeerderd met 8% van het vermogen van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk 8% van de opgetelde vermogens van de gehuwde verzekerden.

  • 2. Op aanvraag van de verzekerde stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen en 8% van het te verwachten vermogen in het lopende jaar, indien het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar ten minste € 2.540 lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk drie maanden na de datum waarop de eigen bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

  • 4. Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van de definitieve inkomens- en vermogensgegevens definitieve vaststelling plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar minder dan € 2.540 lager is geweest dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

  • 5. Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de verzekerde wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.

Artikel 3.3.3.3
  • 1. Indien ten aanzien van de ongehuwde of gehuwde verzekerden geen gegevens inzake het inkomen of de grondslag sparen en beleggen beschikbaar zijn, wordt de eigen bijdrage vastgesteld op het bedrag per bijdrageperiode, genoemd in artikel 3.3.3.2, tweede lid.

  • 2. Indien na de vaststelling van de eigen bijdrage uit alsnog beschikbaar gekomen gegevens inzake het inkomen of de grondslag sparen en beleggen, of uit een wijziging van deze gegevens, blijkt dat de eigen bijdrage op een te hoog of te laag bedrag is vastgesteld, herziet het CAK de bijdrage met inachtneming van de beschikbaar gekomen gegevens dan wel van die wijziging.

Artikel 3.3.3.4
  • 1. De hoogte van de maximale eigen bijdrage per bijdrageperiode welke op grond van artikel 3.3.3.1, tweede lid, verschuldigd is, wordt jaarlijks opnieuw berekend voor de periode van de eerste dag van januari tot en met de eenendertigste dag van de daaropvolgende maand december.

  • 2. In afwijking van artikel 3.3.3.3, eerste lid, geldt, indien het inkomen bij de jaarlijkse herberekening nog moet worden vastgesteld, als eigen bijdrage, de eigen bijdrage die over de laatste maand in het vorige kalenderjaar verschuldigd was.

§ 4. Wachttijd

Artikel 3.4.1

Degene die, komend van buiten Nederland, in Nederland is gaan wonen en als gevolg daarvan verzekerd is geworden in de zin van de wet, heeft gedurende de eerste twaalf maanden na het tijdstip waarop hij zich in Nederland heeft gevestigd, geen recht op zorg indien hij op dat tijdstip reeds op de desbetreffende zorg is aangewezen, dan wel indien de gezondheidstoestand van betrokkene kennelijk moest doen verwachten, dat hij binnen een half jaar op de desbetreffende zorg zou zijn aangewezen.

Artikel 3.4.2
  • 1. In afwijking van artikel 3.4.1 bedraagt voor de daar bedoelde verzekerde die in Nederland is gaan wonen binnen twaalf jaar nadat zijn verzekering ingevolge de wet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten laatstelijk is geëindigd of, indien het een minderjarige betreft, de verzekering ingevolge de wet dan wel de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten van zijn wettelijk vertegenwoordiger laatstelijk is geëindigd, de periode gedurende welke hij geen recht op de in artikel 3.4.1 bedoelde zorg heeft, een aantal maanden overeenkomend met het aantal volle jaren liggende tussen het tijdstip van vestiging in Nederland en het einde van het laatste tijdvak van verzekering ingevolge de wet dan wel de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 2. Indien de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, in die periode van twaalf jaar ten laste van Nederland recht heeft gehad op verstrekkingen met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese gemeenschappen of van een verdrag inzake sociale zekerheid waarbij Nederland partij is, wordt het aantal volle jaren gedurende welke hij dat recht ten laste van Nederland had, in mindering gebracht op de periode, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.4.3

De artikelen 3.4.1 en 3.4.2 zijn niet van toepassing op:

  • a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000;

  • b. personen die hier te lande terugkeren na werkzaam te zijn geweest in het kader van ontwikkelingssamenwerking, in een naar het oordeel van Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking als ontwikkelingsgebied te beschouwen gebied, alsmede de vorenbedoelde personen vergezellende echtgenoten, eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen;

  • c. personen die tot de dag voorafgaand aan het tijdstip waarop zij verzekerd zijn geworden in de zin van de wet dan wel de Algemene wet Bijzondere Ziektekosten, vergoeding ter zake van de kosten van zorg ontvingen op grond van artikel 3.1.2 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet of artikel 1.22 van het Aanpassingsbesluit Zorgverzekeringswet.

§ 5. Zorg in natura

Artikel 3.5.1

In een besluit tot het verlenen van een modulair pakket thuis, drukt de Wlz-uitvoerder het recht op zorg van de verzekerde uit in modules, die bij ministeriële regeling per zorgprofiel worden vastgesteld.

Artikel 3.5.2

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de berekening van de maximumkosten van een modulair pakket thuis, bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid, onderdeel b, van de wet en over de bestanddelen van de kosten die daarbij buiten beschouwing dienen te blijven.

Artikel 3.5.3

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag, de verlening of de weigering van een modulair pakket thuis of een volledig pakket thuis.

§ 6. Persoonsgebonden budget

Artikel 3.6.1

Een persoonsgebonden budget wordt per kalenderjaar verstrekt.

Artikel 3.6.2
  • 1. Het zorgkantoor verleent geen persoonsgebonden budget indien:

    • a. een verzekerde krachtens een indicatiebesluit is aangewezen op een bij ministeriële regeling genoemd zorgprofiel;

    • b. de verzekerde weigert om het budgetplan met het zorgkantoor te bespreken of, na daartoe door het zorgkantoor te zijn opgeroepen, niet verschijnt;

    • c. de verzekerde het door het zorgkantoor vastgestelde aanvraagformulier niet volledig en juist heeft ingevuld;

    • d. de verzekerde, gelet op de door hem verstrekte gegevens of bescheiden, voornemens is om het persoonsgebonden budget uitsluitend te besteden aan de inkoop van zorg bij gecontracteerde zorgaanbieders.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de verlening of weigering van een persoonsgebonden budget.

Artikel 3.6.3

Een persoonsgebonden budget bedraagt ten hoogste een bij ministeriële regeling bepalen bedrag. Bij deze regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de:

  • a. vermindering van het bedrag voor de bestanddelen behandeling, kapitaallasten, kosten voor verblijf of andere bestanddelen,

  • b. vermeerdering van het bedrag voor verzekerden die wonen in een kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 3.1.3, tweede lid,

  • c. de hoogte van het bedrag indien de verzekerde naast het persoonsgebonden budget ook een modulair pakket thuis ontvangt of wenst te ontvangen.

Artikel 3.6.4
  • 1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoongebonden budget zorg wenst te laten verlenen. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de overeenkomst overeenstemt met een daarvoor door de Sociale verzekeringsbank vast te stellen model.

  • 2. De verzekerde laat de betalingen verrichten door de Sociale verzekeringsbank.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over in de overeenkomst op te nemen bedingen of voorwaarden en over het model, bedoeld in het eerste lid. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de ontbinding van de overeenkomst indien het persoonsgebonden budget wordt ingetrokken of gewijzigd.

  • 3. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget en van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de wet.

Artikel 3.6.5
  • 1. Bij ministeriële regeling worden maximumtarieven vastgesteld voor de verlening van zorg die vanuit het persoonsgebonden budget kunnen worden bekostigd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde tarieven worden vastgesteld voor zorg die geleverd wordt door:

    • a. een zorgaanbieder, voor zover deze voldoet aan in ieder geval één van de in het derde lid gestelde eisen, of

    • b. een andere zorgaanbieder dan een zorgaanbieder als bedoeld in onderdeel a of een mantelzorger.

  • 3. Van het tweede lid, onder a, is sprake indien de zorg is verleend door:

    • 1°. een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg;

    • 2°. een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel waaraan een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is afgegeven;

    • 3°. een persoon die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van zorg.

  • 4. Indien onderdeel a en onderdeel b, van het tweede lid, gelijktijdig van toepassing zijn op een mantelzorger, dan geldt het tarief voor mantelzorgers bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

Artikel 3.6.6
  • 1. De Sociale verzekeringsbank verricht ten behoeve van de verzekerde uitsluitend betalingen uit het persoonsgebonden budget en voert het budgetbeheer:

    • a. overeenkomstig de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 3.3.3, eerste lid, van de wet;

    • b. overeenkomstig de door de verzekerde met de zorgaanbieder of mantelzorger gesloten, geldige overeenkomst die is goedgekeurd door het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank;

    • c. tot afdracht van eventuele loonheffing, premies voor de sociale verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen op grond van de Zorgverzekeringswet;

    • d. ter verkrijging door de verzekerde van gelden voor het verrichten van betalingen vanuit een bij ministeriële regeling te bepalen verantwoordingsvrij bedrag.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent het staken van betaling door de Sociale verzekeringsbank. Deze regels zullen in ieder geval betrekking hebben op betalingen in strijd met wettelijke voorschriften, in strijd met beschikkingen omtrent het persoonsgebonden budget of in strijd met overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.6.7

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld in het belang van een goede uitvoering van het persoonsgebonden budget. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op:

  • a. de hulp van een vertegenwoordiger en beperkingen aan de kring van vertegenwoordigers,

  • c. de inhoud, intrekking en wijziging van de beschikking tot verlening en van de beschikking tot vaststelling van het persoonsgebonden budget,

  • d. de verantwoording en de controle,

  • e. het budgetplan,

  • f. de uitvoering door de Sociale verzekeringsbank van het budgetbeheer, de werkgeverstaken daaronder begrepen.

§ 7. Levering buiten Nederland

Artikel 3.7.1
  • a. voortzetting van reeds in Nederland aangevangen zorg:

    een verzekerde aan wie zorg wordt verleend, behoudt dit recht gedurende ten hoogste dertien weken per kalenderjaar buiten Nederland;

    b. voortzetting van palliatief terminale zorg:

    in afwijking van het bepaalde in onderdeel a geldt een periode van in totaal ten hoogste één jaar indien het palliatief terminale zorg betreft;

    c. onvoldoende binnenlands zorgaanbod:

    een verzekerde kan met voorafgaande toestemming van de Wlz-uitvoerder gedurende een periode van ten hoogste één jaar zorg buiten Nederland inroepen, indien, gezien de gezondheidstoestand van betrokkene en het te verwachten verloop daarvan, de noodzakelijke zorg binnen Nederland niet of niet tijdig kan worden verkregen, in welk geval de in rekening gebrachte kosten vergoed, met dien verstande dat voor zover deze kosten die welke in de Nederlandse marktomstandigheden passend zijn te achten overschrijden, wordt het meerdere vergoed voor zover dit naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder in redelijkheid in rekening is gebracht;

    d. verblijf buiten Nederland wegens uitoefening van bedrijf of beroep of uitsluitend wegens studieredenen:

    een verzekerde die in verband met de uitoefening van bedrijf of beroep al dan niet in dienstbetrekking of uitsluitend wegens studieredenen buiten Nederland verblijft, kan zolang deze omstandigheid voortduurt en de betrokkene ingevolge de wet verzekerd blijft, buiten Nederland zorg inroepen;

    e. gezinsleden:

    onderdeel d is van overeenkomstige toepassing op een verzekerde die met de verzekerde, bedoeld in dat onderdeel, deel uitmaakt van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de wet;

    f. spoedeisende zorg bij tijdelijk verblijf:

    een verzekerde die gedurende een tijdelijk verblijf buiten Nederland onvoorzien en onmiddellijk noodzakelijke zorg moet inroepen die gelet op de gezondheidstoestand van betrokkene en het te verwachten verloop daarvan, niet kan worden uitgesteld tot de verzekerde is teruggekeerd in Nederland, kan deze zorg gedurende ten hoogste dertien weken ontvangen, welke termijn door de Wlz-uitvoerder kan worden verlengd indien de verzekerde om medische redenen niet gerepatrieerd kan worden.

    1. Aan een verzekerde wordt een vergoeding verstrekt voor kosten van zorg, indien die zorg buiten Nederland is verleend en anders dan op de in artikel 3.3.1, eerste of tweede lid, van de wet omschreven wijze is verkregen als gevolg van de navolgende omstandigheden:

  • 2. De in rekening gebrachte kosten worden vergoed tot ten hoogste de kosten die in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend zijn te achten, met dien verstande dat de vergoeding in de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, hoger kan zijn.

  • 3. Indien de verzekerde krachtens artikel 3.2.5 van de wet, voor de verleende zorg een bijdrage in de kosten is verschuldigd, wordt deze bijdrage door de Wlz-uitvoerder vastgesteld zoveel mogelijk overeenkomstig dit besluit, en in mindering gebracht op de in het eerste of tweede lid bedoelde vergoeding.

  • 4. Het eerste lid is slechts van toepassing indien door een onafhankelijke arts is vastgesteld dat en in welke omvang de verzekerde op de desbetreffende zorg is aangewezen.

  • 5. De verzekerde heeft gedurende het reizen of het tijdelijk verblijven buiten Nederland geen recht op zorg of op een vergoeding van de kosten daarvan, indien de zorg aan de verzekerde wordt verleend door een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen.

Artikel 3.7.2
  • 1. De verzekerde kan een aan hem verleend persoonsgebonden budget voor ten hoogste dertien weken per kalenderjaar tijdens verblijf buiten Nederland gebruiken voor betaling van zorg, indien die zorg is verkregen als voortzetting van reeds binnen Nederland aangevangen zorg.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verzekerde voor ten hoogste een jaar tijdens verblijf buiten Nederland een persoonsgebonden budget gebruiken voor betaling van voortzetting van palliatief terminale zorg.

  • 3. Indien de verzekerde langer dan zes weken aaneengesloten buiten Nederland verblijft en daar zorgverleners contracteert die niet vallen onder de Nederlandse fiscale en sociale zekerheidswetgeving, wordt het persoonsgebonden budget berekend overeenkomstig de volgende formule:

    waarbij wordt verstaan onder:

    • A: het aantal weken dat de verzekerde binnen Nederland verblijft;

    • B: het getal 52;

    • C: het aan de verzekerde verleende persoonsgebonden budget;

    • D: het aantal weken dat de verzekerde buiten Nederland verblijft;

    • E: het voor het desbetreffende land ministeriële regeling vastgestelde aanvaardbaarheidspercentage.

HOOFDSTUK 4. DE WLZ-UITVOERDERS

§ 1. De aan- en afmelding en de statuten

Artikel 4.1.1
  • 1. Ten behoeve van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.1.1, vierde lid, van de wet, gaat de zorgautoriteit ten minste na of de rechtspersoon die de wet wenst te gaan uitvoeren voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de rechtspersoon behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ten minste één zorgverzekeraar deel uitmaakt;

    • b. de statuten van de rechtspersoon voldoen aan het bij en krachtens artikel 4.1.2 van de wet gestelde;

    • c. de rechtspersoon heeft een duidelijke, evenwichtige en adequate organisatiestructuur;

    • d. de rechtspersoon heeft een duidelijke, evenwichtige en adequate verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

    • e. de rechten en verplichtingen binnen de rechtspersoon zijn adequaat vastgelegd;

    • f. de rechtspersoon beschikt over adequate rapportagelijnen en over een adequaat systeem van informatievoorziening en communicatie;

    • g. de bedrijfsvoering van de rechtspersoon is op een inzichtelijke wijze vastgelegd en is afgestemd op de werkzaamheden die de rechtspersoon als Wlz-uitvoerder zal uitvoeren of laten uitvoeren;

    • h. gegeven de verwachte beheerskosten die de rechtspersoon als Wlz-uitvoerder zal maken, zal kunnen worden voorzien in een recht- en doelmatige uitvoering van de wet.

  • 2. Ter beoordeling van de vragen, bedoeld in het eerste lid, laat de zorgautoriteit zich door de rechtspersoon zijn statuten alsmede een programma van werkzaamheden overleggen.

  • 3. Het programma van werkzaamheden omvat ten minste een raming van de kosten voor de inrichting van de administratie en een raming voor de eerste drie boekjaren van de andere kosten van beheer.

  • 4. De zorgautoriteit is bevoegd nadere regels te stellen omtrent de inhoud van het programma van werkzaamheden.

Artikel 4.1.2
  • 1. De zorgautoriteit stelt vast of de Wlz-uitvoerder er zorg voor heeft gedragen dat de geschiktheid en de betrouwbaarheid van personen als bedoeld in artikel 4.1.1, vijfde lid, van de wet buiten twijfel staat, op basis van de voornemens, handelingen en antecedenten van deze personen.

  • 2. De Wlz-uitvoerder neemt voor de beoordeling van de geschiktheid van een persoon als bedoeld in artikel 4.1.1, vijfde lid, van de wet in ieder geval in aanmerking de opleiding, werkervaring en competenties van deze persoon, alsmede zijn kennis van de financiële sector in het algemeen en van de maatschappelijke functies van de Wlz-uitvoerder en de risico’s die daarbij gelopen worden in het bijzonder, aan de hand van ten minste:

    • a. het curriculum vitae van deze persoon;

    • b. de relevante geldige diploma’s van deze persoon.

  • 3. De Wlz-uitvoerder neemt voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 4.1.1, vijfde lid, van de wet in ieder geval in aanmerking:

    • a. strafrechtelijke antecedenten;

    • b. financiële antecedenten;

    • c. toezichtantecedenten;

    • d. fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten; en

    • e. overige antecedenten als bedoeld in artikel 6 van het Besluit prudentiële regels Wft.

  • 4. De Wlz-uitvoerder verkrijgt inzicht in de in het eerste lid bedoelde voornemens, handelingen en antecedenten op grond van:

    • a. de door betrokkene verstrekte gegevens en inlichtingen;

    • b. inlichtingen, verkregen van door betrokkene opgegeven referenties;

    • c. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 en volgende van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

    • d. gegevens uit openbare bronnen;

    • e. inlichtingen, verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene;

    • f. gegevens en inlichtingen, verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel van Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn, of

    • g. inlichtingen, verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen, bewindvoeringen of noodregelingen, waarbij de in het eerste lid bedoelde persoon betrokken is geweest.

  • 5. Indien de gegevens of inlichtingen, verkregen overeenkomstig het vierde lid, de Wlz-uitvoerder aanleiding geven tot nader onderzoek, kan de Wlz-uitvoerder ook inlichtingen inwinnen en gegevens opvragen bij andere personen of instanties dan genoemd in dat lid. De Wlz-uitvoerder stelt de betrokkene in dat geval vooraf schriftelijk in kennis van:

    • a. de reden van het nadere onderzoek;

    • b. de personen of instanties bij wie nadere gegevens of inlichtingen zullen worden ingewonnen; en

    • c. de aard van de nadere gegevens of inlichtingen.

  • 6. De Wlz-uitvoerder neemt bij de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking:

    • a. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;

    • b. de belangen die de wet beoogt te beschermen; en

    • c. de overige belangen van de Wlz-uitvoerder en de betrokkene.

  • 7. De zorgautoriteit maakt bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, onverminderd haar bevoegdheid tot eigen onderzoek, zoveel mogelijk gebruik van de resultaten van door anderen verrichte controles.

§ 2. Regels ten behoeve van de aanwijzing, bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz

Artikel 4.2.1
  • 1. De regio’s, bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, van de wet zijn:

    • Groningen

    • Friesland

    • Drenthe

    • Zwolle

    • Twente

    • Apeldoorn, Zutphen, en omstreken

    • Arnhem

    • Nijmegen

    • Utrecht

    • Flevoland

    • ’t Gooi

    • Noord-Holland Noord

    • Kennemerland

    • Zaanstreek/Waterland

    • Amsterdam

    • Amstelland en de Meerlanden

    • Zuid-Holland Noord

    • Haaglanden

    • Delft Westland Oostland

    • Midden-Holland

    • Rotterdam

    • Nieuwe Waterweg Noord

    • Zuid-Hollandse Eilanden

    • Waardenland

    • Zeeland

    • West-Brabant

    • Midden-Brabant

    • Noordoost Brabant

    • Zuidoost Brabant

    • Noord- en Midden-Limburg

    • Zuid-Limburg

    • Midden IJssel.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gemeenten tot welke regio behoren.

Artikel 4.2.2
  • 1. De administratieve werkzaamheden die een op grond van artikel 4.2.4 van de wet aangewezen Wlz-uitvoerder verricht, betreffen:

    • a. het verzorgen van de administratie ten aanzien van de zorg, verleend aan de verzekerden die wonen in de regio waarvoor de Wlz-uitvoerder is aangewezen;

    • b. het bevorderen van het administratieve contact tussen de zorgaanbieders in die regio enerzijds en het CAK anderzijds.

  • 2. Ten behoeve van het verrichten van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden beschikt de aangewezen Wlz-uitvoerder over een adequate cliëntvolgende bedrijfsadministratie, waarin een verband kan worden gelegd tussen de indicatiebesluiten van de Wlz-verzekerden, de in opdracht van Wlz-uitvoerders geleverde zorg en de betalingen van zorgaanbieders die deze zorg geleverd hebben.

§ 3. Uitbestedingsverbod

Artikel 4.3.1

Een Wlz-uitvoerder besteedt de uitvoering van artikel 4.2.1, eerste lid, onderdelen a, en b, onder 2° en 3°, van de wet, middellijk noch onmiddellijk uit aan een zorgaanbieder.

HOOFDSTUK 5. HET HET ZORGINSTITUUT EN HET CIZ

§ 1. Zorginstituut

Artikel 5.1.1
  • 1. Het Zorginstituut voert ten behoeve van de gezamenlijke zorg voor de instandhouding van het elektronisch gegevensverkeer, bedoeld in artikel 9.1.6 van de wet, de volgende beheertaken uit:

    • a. de vaststelling van standaarden die in het elektronisch gegevensverkeer worden gebruikt, en

    • b. het beheer van de standaarden, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het Zorginstituut bevordert de samenwerking tussen de Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, het CAK en het CIZ op het terrein van het elektronisch gegevensverkeer.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de functionele beveiligingseisen voor het bewerken en vaststellen van gegevens en over de werkzaamheden van het Zorginstituut voor de instandhouding van het elektronische gegevensverkeer.

§ 2. Neventaken CIZ

Artikel 5.2.1
  • 1. Het CIZ beoordeelt of een verzekerde op grond van artikel 10.1.4, van de wet, in aanmerking komt voor ADL-assistentie.

  • 2. Het CIZ beoordeelt of een verzekerde in aanmerking komt voor de vormen van zorg, bedoeld in artikel 11.1.5, eerste lid, van de wet.

  • 3. Het CIZ beoordeelt of een verzekerde in aanmerking komt voor medisch noodzakelijk kortdurend verblijf als bedoeld in artikel 11.1.5, derde lid, onderdeel c, van de wet.

  • 4. Het CIZ stelt de aanspraak op zorg vast voor in het buitenland wonende personen die verzekerd zijn of met toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels dan wel toepassing daarvan krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid tijdens een verblijf in Nederland recht hebben op verstrekkingen overeenkomst de Nederlandse wetgeving.

  • 5. Het besluit, bedoeld in het vierde lid, houdt rekening met de verwachte verblijfsduur van de zorgvrager in Nederland en heeft een maximale geldigheidsduur van zes maanden, welke eenmalig kan worden verlengd met maximaal zes maanden.

  • 6. Indien daartoe aanleiding bestaat, verzoekt het CIZ de zorgvrager, bedoeld in het vierde lid, zich te behoeve van het onderzoek in persoon te melden. De daaraan verbonden reis- en verblijfskosten zijn voor rekening van de zorgvrager.

Artikel 5.2.2
  • 1. Het CIZ wordt, voor zover het betreft opneming en verder verblijf in een verpleeg- of zwakzinnigeninrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, aangewezen als commisssie als bedoeld in artikel 60, derde lid, van die wet.

  • 2. Voordat het CIZ een besluit neemt waaruit blijkt dat opneming en verder verblijf in een instelling als bedoeld in het eerste lid noodzakelijk is, wordt de zorgvrager, tenzij gebleken is dat hij de nodige bereidheid bezit tot zodanige opneming en verder verblijf, schriftelijk en mondeling medegedeeld dat hij bedenkingen kan inbrengen tegen de opneming en het verdere verblijf.

  • 3. Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, wordt, tenzij gebleken is dat de zorgvrager de nodige bereidheid bezit tot de daar bedoelde opneming en het verdere verblijf, in dat besluit melding gemaakt van:

    • a. de aard van de stoornis van de geestvermogens;

    • b. de omstandigheden die meebrengen dat hij zich ten gevolge van die stoornis niet buiten een inrichting als bedoeld in het eerste lid kan handhaven; en

    • c. de wijze waarop aan hem is meegedeeld dat hij bedenkingen kan inbrengen tegen de opneming en het verdere verblijf en zijn reactie daarop.

Artikel 5.2.3

Het verbod op mandaatverlening, bedoeld in artikel 7.1.2, vierde lid, van de wet, geldt niet voor door Onze Minister aangewezen organisaties die voor 1 januari 2015 experimenten uitvoerden met regelarme indicatiestelling.

HOOFDSTUK 6. ZORGPLANBESPREKING

Artikel 6.1.1

Bij de bespreking, bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet, tussen de zorgaanbieder en de verzekerde die zijn zorg geleverd wenst te krijgen in natura over de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten en de ondersteuning die de verzekerde daarbij van de zorgaanbieder zal ontvangen, wordt in ieder geval aandacht besteed aan:

  • a. zeggenschap van de verzekerde over de inrichting van zijn leven, waaronder de betrokkenheid van mantelzorgers en vrijwilligers;

  • b. de mogelijkheid om dagelijks te douchen, tijdige hulp bij toiletgang en het tijdig verwisselen van incontinentiemateriaal;

  • c. voldoende en gezonde voeding en drinken;

  • d. een schone en verzorgde leefruimte;

  • e. een respectvolle bejegening, passend bij de eigenheid van de verzekerde, en een veilige en aangename leefsfeer;

  • f. mogelijkheden voor de verzekerde tot het beleven van en leven overeenkomstig zijn godsdienst of levensovertuiging;

  • g. een zinvolle daginvulling en beweging;

  • h. de mogelijkheid om dagelijks in de buitenlucht te verkeren; en

  • i. ontwikkeling en ontplooiing van de verzekerde waaronder, in geval van deelname aan onderwijs, afstemming met de school waar verzekerde is aangemeld of toegelaten.

HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 7.1.1

  • 1. Het Zorginstituut verstrekt aan organisaties subsidies voor het verlenen van ADL-assistentie voor zover die organisaties de ADL-assistentie verlenen aan verzekerden die woonachtig zijn in ADL-woningen.

  • 2. De organisaties, bedoeld in het eerste lid, verlenen ADL-assistentie aan verzekerden volgens een door het CIZ genomen besluit als bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid.

  • 3. In de ADL-woningen wordt zorg geleverd aan verzekerden:

    • a. met een lichamelijke handicap of een somatische aandoening of beperking;

    • b. die zijn aangewezen op een rolstoeldoorgankelijke woning;

    • c. die zijn aangewezen op ten minste vijf uur oproepbare ADL-assistentie per week, en

    • d. die voldoende sociaal zelfredzaam zijn om zelfstandig te wonen en om zelfstandig zorg op te roepen en aanwijzingen te geven.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de subsidieverlening voor ADL-assistentie, met inbegrip van de uitvoering daarvan, van wat onder ADL-woningen kan worden verstaan en de controle.

HOOFDSTUK 8. AANPASSING VAN ANDERE ALGEMENE MAATREGELEN VAN BESTUUR

§ 1. Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Artikel 8.1.1

De bijlage behorende bij de artikelen 2 en 4 van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel A wordt het tweede lid, onderdeel e, vervangen door:

  • e. zorg als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

B

In onderdeel B wordt in de aanhef van het eerste lid «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)» vervangen door: de Wet langdurige zorg (Wlz).

Artikel 8.1.2

Het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Als zorg in de zin van de wet worden tevens aangewezen werkzaamheden in het kader van de verlening van zorg die krachtens artikel 3, vierde lid, van het Interimbesluit forensische zorg bij ministeriële regeling als forensische zorg is aangemerkt.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, onder 2, komt te luiden:

  • 2°. het Zorginstituut op grond van artikel 10.1.3, 10.1.4 of 11.1.5 van de Wet langdurige zorg;.

2. De onderdelen f en g komen te luiden:

  • f. vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet langdurige zorg;

  • g. woningaanpassingen als bedoeld in artikel 3.1.3 van de Wet langdurige zorg;.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • m. zorg die ten laste van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg wordt gefinancierd.

C

In artikel 6 wordt na «6.5» ingevoegd «van de wet» en wordt «als bedoeld in artikel 2 van het Interimbesluit forensische zorg» vervangen door: als bedoeld in artikel 2 van het Interimbesluit forensische zorg of in een krachtens artikel 3, vierde lid, van dat besluit vastgestelde ministeriële regeling.

Artikel 8.1.3

Het Uitvoeringsbesluit WTZi wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1, onderdeel b, komt te luiden:

b. Wlz-verblijf:

het verblijf, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet langdurige zorg;.

B

De onderdelen b en c van artikel 2.1, zesde lid, worden vervangen door:

  • b. instellingen die zorg verlenen in combinatie met Wlz-verblijf.

C

In artikel 3.1, onderdeel c, wordt «AWBZ-verblijf» vervangen door: Wlz-verblijf.

D

Artikel 4.2 vervalt.

Artikel 8.1.4

Het Besluit van 11 december 1996, houdende uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen en wijziging van enige besluiten op grond van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel a, wordt «artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten vervangen door: artikel 10.1.4, eerste lid en artikel 11.1.5, van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 1, onderdeel d, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 8.1.5

Het Besluit zorgverzekering wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2.10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen bedragen worden vastgesteld die ten hoogste vanuit het Zvw-pgb worden vergoed voor de kosten van de in rekening te brengen verpleging en verzorging als bedoeld in artikel 2.10, tenzij het zorg betreft waarop de artikelen 50 tot en met 56 van de Wet marktordening gezondheidszorg van toepassing zijn.

B

Artikel 2.13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «ten laste van de bijzondere ziektekostenverzekering als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: ten laste van de verzekering als bedoeld in de Wet langdurige zorg.

2. In onderdeel c, subonderdelen 1 en 2, wordt «ten laste van de bijzondere ziektekostenverzekering» telkens vervangen door: ten laste van de verzekering als bedoeld in de Wet langdurige zorg.

Artikel 8.1.6

Artikel 2, eerste lid, van het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg komt te luiden:

  • 1. De Wlz-uitvoerders, aangewezen krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, van de Wet langdurige zorg, worden aangewezen als zorgverzekeraar in de zin van de wet voor zover zij het in artikel 4.2.2 van het Besluit langdurige zorg aangegeven deel van de administratie verrichten voor de in de Wet langdurige zorg aangewezen zorg.

Artikel 8.1.7

Onder vernummering van het tweede lid van artikel 1.22 van het Aanpassingsbesluit Zorgverzekeringwet tot derde lid, wordt een tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid geldt na de termijn, bedoeld in artikel 8.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 niet voor zorg, bedoeld in artikel 8.1 van die wet en geldt na de termijn, bedoeld in artikel 10.1, derde of vierde lid, van de Jeugdwet niet voor zorg, bedoeld in artikel 10.1, tweede lid, van die wet.

Artikel 8.1.8

Na paragraaf 8.2 van het Besluit Jeugdwet wordt een paragraaf in dat Besluit ingevoegd, luidende:

§ 8.3 Overige bepalingen

Artikel 8.3

Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 8.1.8, eerste lid, van de wet door de Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 8.1.9

Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, wordt na «artikel 3.12, eerste en tweede lid,» ingevoegd: dan wel artikel 3.3.2.1, eerste lid, of artikel 3.3.2.2, eerste en tweede lid, van het Besluit langdurige zorg.

B

In artikel 3.3, tweede lid, wordt «krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: krachtens de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

C

In artikel 3.7, derde lid, wordt «minimumvakantietoeslag» vervangen door: minimumvakantiebijslag.

D

Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, wordt na «heeft bereikt» ingevoegd: of nog niet hebben bereikt.

2. In het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, wordt «2» geschrapt.

3. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «de artikelen 4 of 14 van het Bijdragebesluit zorg» vervangen door: de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg.

E

Na artikel 3.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.10a
  • 1. De hoogte van de maximale bijdrage per bijdrageperiode welke op grond van artikel 3.8 eerste lid, verschuldigd is, wordt opnieuw berekend voor de periode van de eerste dag van januari tot en met de eenendertigste dag van de daaropvolgende maand december.

  • 2. In afwijking van artikel 3.10, eerste lid, geldt, indien het inkomen bij de jaarlijkse herberekening nog moet worden vastgesteld, als bijdrage, de bijdrage die over de laatste maand in het vorige kalenderjaar verschuldigd was.

F

In artikel 3.11, eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 4 van het Bijdragebesluit zorg» vervangen door: artikel 3.3.2.1 van het Besluit langdurige zorg.

G

Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen a en b van het eerste lid komen te luiden:

  • a. de ongehuwde cliënt gedurende de eerste zes maanden van verblijf in een instelling voor beschermd wonen;

  • b. de gehuwde cliënten tezamen, zolang niet ten aanzien van elk van hen een periode van zes maanden is verstreken, tezamen;.

2. In de aanhef van het tweede lid wordt «artikel 3.13» vervangen door: artikel 3.14.

3. In onderdeel c van het tweede lid wordt «zorg ontvangst als bedoeld in artikel 14 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ of een subsidie ontvangt als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: zorg ontvangt als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg, voor zover het zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis of een persoonsgebonden budget betreft.

4. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De onderdelen a en b van het eerste lid zijn niet van toepassing indien:

    • a. het een cliënt betreft van wie het recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg in verband met een psychische stoornis krachtens zijn zorgverzekering is geëindigd omdat de krachtens de Zorgverzekeringswet geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, of

    • b. het verblijf aanvangt binnen zes maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling voor beschermd wonen waarvoor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 verschuldigd was of waren, of

    • c. het verblijf aanvangt binnen zes maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling waarvoor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen een bijdrage als bedoeld in artikel 3.3.2.1 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd was of waren.

H

In artikel 3.13, tweede lid, wordt «alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag» vervangen door: alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie, vermeerderd met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de zorgtoeslag, zoals deze bedragen gelden in het lopende kalenderjaar.

I

In artikel 3.14, tweede lid, wordt «dan wel algemene bijstand op grond van de Participatiewet betreft» vervangen door: dan wel indien de verzekerde algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt.

§ 2. Financiën

Artikel 8.2.2

In artikel 20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

§ 3. Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 8.3.1

Het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel a, wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Wet langdurige zorg.

B

In artikel 8, tweede lid, wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Wet langdurige zorg.

C

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 21. Geen verzekering op grond van de Wlz.

2. In het eerste, tweede, vierde en vijfde lid wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: Wet langdurige zorg.

D

Artikel 21a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 21a. Ontheffing verzekeringsplicht Wlz.

2. In het eerste en tweede lid wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: Wet langdurige zorg.

E

Artikel 21b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 21b. Ontheffing verzekeringsplicht Wlz, AOW, ANW en AKW.

2. In het eerste en zesde lid wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: Wet langdurige zorg.

F

In de artikel 21c wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: Wet langdurige zorg.

G

Artikel 25 vervalt.

Artikel 8.3.2

Hoofdstuk 4 van het Besluit Wfsv komt te luiden:

Hoofdstuk 4. Beheerskosten en enige zorgkosten uit het Fonds langdurige zorg

a. Onze Minister:

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. Flz:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89 van de Wfsv;

c. Wlz:

de Wet langdurige zorg;

d. kosten van zorg:

kosten van verleende zorg en overige diensten als bedoeld in paragraaf 3.1 van de Wlz, met uitzondering van de kosten van forensische zorg als bedoeld in artikel 2 van het Interimbesluit forensische zorg;

e. beheerskosten:

de beheerskosten van de in de Wlz geregelde verzekering, waaronder begrepen de kosten van controle in het kader van die verzekering en waaronder niet begrepen de beheerskosten voor forensische zorg als bedoeld in artikel 2 van het Interimbesluit forensische zorg;

f. Wlz-uitvoerder:

een Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz;

g. onverantwoorde uitgaven:

uitgaven waarvan de Nederlandse zorgautoriteit heeft vastgesteld dat ze niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verzekering ingevolge de Wlz;

h. beheerskostenbudget:

de ten laste van het Flz voor de Wlz-uitvoerders beschikbare middelen ter dekking van de voor de uitvoering van de Wlz te maken beheerskosten;

i. CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1 van de Wlz;

j. zorgaanbieder:

een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz dan wel een solistisch werkende zorgverlener als bedoeld in dat artikel.

Artikel 4.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel 4.2. Vergoeding kosten van zorg die niet door CAK worden uitbetaald
  • 1. Het Zorginstituut vergoedt uit het Flz jaarlijks aan de Wlz-uitvoerders de kosten van de zorg die niet door het CAK aan de zorgaanbieders worden uitbetaald.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt naar de werkelijke kosten van de desbetreffende zorg.

  • 3. Bij de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, blijven onverantwoorde uitgaven buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders besluit.

Artikel 4.3. Macrobudget beheerskosten Wlz
  • 1. Onze Minister geeft het Zorginstituut jaarlijks een aanwijzing terzake van het voor alle Wlz-uitvoerders tezamen voor dat kalenderjaar ten laste van het Flz komende beheerskostenbudget.

  • 2. Bij de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, maakt Onze Minister een onderscheid tussen de beheerskosten die op grond van artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz aangewezen Wlz-uitvoerders ontvangen voor de in dat artikellid genoemde taken en de beheerskosten die zij ontvangen voor hun overige bij of krachtens de Wlz geregelde taken.

Artikel 4.4. Beheerskostenbudget Wlz-uitvoerder
  • 1. Het Zorginstituut verdeelt de middelen, bedoeld in artikel 4.3, jaarlijks over de Wlz-uitvoerders, leidende tot een beheerskostenbudget per Wlz-uitvoerder.

  • 2. Bij de verdeling van het beheerskostenbudget maakt het Zorginstituut voor een Wlz-uitvoerder die taken als bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz uitvoert, inzichtelijk welk deel bestemd is voor het uitvoeren van die taken en welk deel voor het uitvoeren van zijn overige taken.

  • 3. De verdeling van het beheerskostenbudget geschiedt aan de hand van door het Zorginstituut vast te stellen beleidsregels.

  • 4. De beleidsregels, bedoeld in het derde lid, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 5. In geval van onthouding van goedkeuring aan een beleidsregel stelt het Zorginstituut, met inachtneming van door Onze Minister te geven instructies, een nieuwe beleidsregel vast.

  • 6. Indien Onze Minister aan de beleidsregel, bedoeld in het vijfde lid, eveneens goedkeuring onthoudt, stelt hij terzake zelf de beleidsregel vast.

  • 7. Het Zorginstituut keert jaarlijks uit het Flz aan een Wlz-uitvoerder het voor die Wlz-uitvoerder op grond van het eerste lid vastgestelde beheerskostenbudget uit.

  • 8. Na het kalenderjaar waarvoor het beheerskostenbudget is verleend, stelt het Zorginstituut het beheerskostenbudget vast.

  • 9. Indien een Wlz-uitvoerder op een naar het oordeel van de zorgautoriteit onverantwoorde wijze op zijn beheerskosten bespaart, wordt de uitkering, bedoeld in het zevende lid, voor het desbetreffende kalenderjaar door het Zorginstituut verlaagd met het bedrag van die besparing.

Artikel 4.5. Beheerskosten bij uitbesteding van werkzaamheden
  • 1. Indien een Wlz-uitvoerder zijn overige taken, bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, geheel of gedeeltelijk uitbesteedt, betaalt hij degene waaraan hij deze taken uitbesteedt per verzekerde een bedrag aan beheerskosten dat is berekend op basis van door het Zorginstituut vast te stellen beleidsregels.

  • 2. Artikel 4.4, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.6. Reserve uitvoering Wlz
  • 1. Een Wlz-uitvoerder houdt een reserve uitvoering Wlz aan.

  • 2. Het saldo van baten en lasten over enig boekjaar van een Wlz-uitvoerder van de beheerskosten die hij in of in verband met die hoedanigheid maakt, wordt toegevoegd aan, onderscheidenlijk ten laste gebracht van de reserve, bedoeld in het eerste lid. Daarbij blijven onverantwoorde uitgaven buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders besluit.

  • 3. Het Zorginstituut bepaalt welk percentage rente de Wlz-uitvoerder over de reserve geacht wordt te maken.

  • 4. De reserve uitvoering Wlz bedraagt ultimo enig jaar maximaal 20% van het beheerskostenbudget voor dat jaar.

  • 5. Indien het Zorginstituut vaststelt dat de reserve het gestelde maximum te boven gaat, stort de Wlz-uitvoerder het door het Zorginstituut vastgestelde bedrag waarmee het maximum overschreden wordt binnen vier weken in het Flz.

  • 6. Binnen vier weken nadat hij de uitvoering van de Wlz heeft beëindigd, stort de Wlz-uitvoerder een bedrag ter hoogte van de reserve, bedoeld in het eerste lid, in het Flz.

  • 7. Binnen twee jaar na het eindigen of wijzigen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, van de Wlz, bepaalt het Zorginstituut of de Wlz-uitvoerder een deel van zijn reserve in het Flz dient te storten en zo ja, hoe groot dat deel is. De Wlz-uitvoerder stort een op grond van de vorige zin bepaald deel binnen vier weken in het Flz.

Artikel 4.7. Toezicht op opgaven

De zorgautoriteit is bevoegd opgaven en gegevens van een Wlz-uitvoerder die van invloed zijn op de omvang van de ten laste van het Flz beschikbare middelen en op de hoogte van de kosten van zorg, op hun juistheid te beoordelen en te verbeteren.

Artikel 4.8. Betaalbaarstelling
  • 1. Het Zorginstituut bepaalt de wijze van betaalbaarstelling van de uitkeringen op grond van dit hoofdstuk en bepaalt welk percentage rente door de Wlz-uitvoerder dan wel het Zorginstituut verschuldigd is over verschillen tussen uitgekeerde bedragen en bedragen waarop de Wlz-uitvoerder na afloop van het kalenderjaar daadwerkelijk recht blijkt te hebben.

  • 2. Het Zorginstituut is bevoegd een verschil als bedoeld in het tweede lid, te verrekenen met een over een later kalenderjaar te verlenen beheerskostenbudget.

Artikel 8.3.3

Het Besluit SUWI wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.7, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. aan de zorgverzekeraars, bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en het Zorginstituut, de zorgautoriteit, Wlz-uitvoerders en het het CAK, bedoeld in de Wet langdurige zorg de gegevens voor zover die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg;.

B

Artikel 5.9, eerste lid, onderdeel e, vervalt.

Artikel 8.3.4

In artikel 3, eerste lid, onder a, onderdeel 1, van het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998 wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 8.3.5

Artikel 4, vijfde lid, van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken, vervalt, onder vernummering van het zesde tot vijfde lid.

Artikel 8.3.6

In artikel 2, vijfde lid, onderdeel a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

§ 4. Veiligheid en Justitie

Artikel 8.4.1

Het Interimbesluit forensische zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 2, eerste lid, wordt «zorg als omschreven in de artikelen 4 tot en met 10, 13 en 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ» vervangen door: zorg als bedoeld bij en krachtens artikel 3.1.1 van de wet.

C

In artikel 3, eerste lid, wordt «het krachtens artikel 6, tweede en vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten bepaalde» vervangen door: het bij en krachtens de artikelen 3.1.1, 3.2.5 of 11.1.4 van de wet bepaalde.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «als een zorgverzekeraar die zich overeenkomstig artikel 33 van de wet heeft aangemeld voor de uitvoering van de wet» vervangen door: als een Wlz-uitvoerder die zich overeenkomstig artikel 4.1.1 van de wet heeft aangemeld voor de uitvoering van de wet.

2. In het vierde lid vervalt de laatste volzin.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «een zorgzwaartepakket of een prestatiebeschrijving voor extramurale begeleiding» vervangen door: een zorgzwaartepakket of in een andere beschrijving van zorg die in een ministeriële regeling als bedoeld artikel 3, vierde lid, als forensische zorg wordt aangemerkt.

2. In het vierde lid wordt «het zorgzwaartepakket of de prestatiebeschrijving voor extramurale begeleiding» vervangen door: het zorgzwaartepakket of de andere beschrijving van zorg die in een ministeriële regeling als bedoeld artikel 3, vierde lid, als forensische zorg wordt aangemerkt.

3. Het zesde lid komt als volgt te luiden:

  • 6. Voor de toepassing van hoofdstuk 9 van de wet, wordt in de artikelen 9.1.1, 9.1.2 en 9.1.3 voor «Wlz-uitvoerder» gelezen: Wlz-uitvoerder, waaronder Onze Minister.

F

In artikel 17 wordt «als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1, van de wet» vervangen door: als bedoeld in het eerste subonderdeel van het begrip «instelling» zoals omschreven in artikel 1.1.1 van de wet.

Artikel 8.4.2

Het Reglement verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 72, onderdeel a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 79, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 8.4.3

In artikel 47 van de Penitentiaire maatregel wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 8.4.4

In artikel 17, eerste lid, van het Vrijstellingsbesluit Wbp wordt «instellingen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, van de Wet langdurige zorg.

§ 5. Wonen en Rijksdienst

Artikel 8.5.1

Het Besluit op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2a, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de verzorgingsbehoefte blijkt uit een indicatiebesluit van het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1 van de Wet langdurige zorg;

B

Artikel 3, tweede lid, onderdeel c, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «de Wet langdurige zorg» en wordt «beschikken over een persoonsgebonden budget op grond van laatstgenoemde wet» vervangen door: beschikken over een persoonsgebonden budget als bedoeld in de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of de Jeugdwet.

§ 6. Defensie

Artikel 8.6.1

In artikel 21 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 8.6.2

In artikel 21 van het Besluit bijzondere militaire pensioenen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

§ 7. Infrastructuur en Milieu

Artikel 8.7.1

In artikel 49, tweede lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer wordt «artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

§ 8. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Artikel 8.8.1

In de Bijlage als bedoeld in artikel 2 van het Besluit Bibob wordt onder het kopje «Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» de tekst «Uitvoeringsorganen AWBZ (Cluster)» vervangen door: Uitvoeringsorganen Wlz (Cluster).

§ 9. Economische Zaken

Artikel 8.9.1

Artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit van 6 december, houdende tijdelijke verruiming van het toepassingsbereik van het concentratietoezicht op ondernemingen die zorg verlenen komt te luiden:

  • a. zorg als bedoeld in artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

HOOFDSTUK 9. INNOVATIE

[GERESERVEERD]

HOOFDSTUK 10. SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1

Het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering wordt ingetrokken.

Artikel 10.2

Het Besluit wachttijd bijzondere ziektekostenverzekering wordt ingetrokken.

Artikel 10.3

Het Besluit zorgaanspraken AWBZ wordt ingetrokken.

Artikel 10.4

Het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg wordt ingetrokken.

Artikel 10.5

Het Bijdragebesluit zorg wordt ingetrokken.

Artikel 10.6

Het Inschrijvingsbesluit bijzondere ziektekostenverzekering 1992 wordt ingetrokken.

Artikel 10.7

Het Zorgindicatiebesluit wordt ingetrokken.

Artikel 10.8

Na de inwerkingtreding van de wet berust het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 mede op artikel 2.1.1, vierde en vijfde lid, van de wet.

Artikel 10.9

Tot uiterlijk 1 mei 2015 is het derde lid van artikel 2.10 van het Besluit zorgverzekering niet van toepassing op de verzekerde aan wie onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget op grond van die wet was verleend voor persoonlijke verzorging als bedoeld in artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ of voor verpleging als bedoeld in artikel 5 van dat besluit.

Artikel 10.10

  • 1. Hoofdstuk 3, § 3.1 tot en met § 3.3 en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste en tweede lid, en 11.1.3 van de wet.

  • 2. Een verzekerde die op grond van artikel 11.1.2, eerste lid, zijn aanspraken of persoonsgebonden budget voortzet waarop hij bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten recht had, draagt bij in de kosten van de zorg, waarbij geldt dat:

    • a. hij een bijdrage verschuldigd is als bedoeld in § 3.2 van dit besluit, indien hij een persoonsgebonden budget ontvangt;

    • b. hij een bijdrage verschuldigd is als bedoeld in hoofdstuk III van het Bijdragebesluit zorg AWBZ, zoals dat hoofdstuk luidde onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, indien hij de extramurale zorg in natura voortzet, anders dan met een volledig pakket thuis;

    • c. hij een bijdrage verschuldigd is als bedoeld in hoofdstuk II, § 3, van het Bijdragebesluit zorg AWBZ, zoals die paragraaf luidde onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, indien hij de zorg voortzet met een volledig pakket thuis.

  • 3. De verzekerde, genoemd in artikel 11.1.1, zesde lid, van de wet, draagt bij in de kosten van de zorg, waarbij geldt dat:

    • a. hij een bijdrage verschuldigd is als bedoeld in § 3.2 van dit besluit indien hij zorg met verblijf in een instelling of een volledig pakket thuis ontvangt, dan wel indien hij op grond van artikel 11.1.2, zevende lid, een persoonsgebonden budget ontvangt;

    • b. hij een bijdrage verschuldigd is als bedoeld in hoofdstuk III van het Bijdragebesluit zorg AWBZ, zoals dat hoofdstuk luidde onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, indien hij op grond van deze wet een modulair pakket thuis ontvangt;

  • 4. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 10.11

Bij ministeriële regeling kunnen ten behoeve van een goede uitvoering van dit besluit nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in dit besluit geregelde onderwerpen.

Artikel 10.12

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel 8.1.3 werkt terug tot en met de datum waarop de wet in werking treedt.

Artikel 10.13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit langdurige zorg.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 9 december 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Uitgegeven de achttiende december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

§ 1. Inleiding

Het Besluit langdurige zorg (hierna: Blz) is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Wet langdurige zorg (Wlz). De Wlz en dit Blz vormen samen met de Regeling langdurige zorg (Rlz) het sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg, waarvan de contouren zijn geschetst in de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer van 25 april 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 296).

De Wlz maakt het mogelijk of schrijft voor dat bepaalde onderwerpen worden uitgewerkt bij (of krachtens) algemene maatregel van bestuur (amvb), bij ministeriële regeling of bij regeling van de zorgautoriteit. Besloten is om nadere regels die op het niveau van een amvb moeten worden geregeld zoveel mogelijk in één amvb, namelijk voorliggend Blz, op te nemen. Dat komt de samenhang en overzichtelijkheid van de uitvoeringsregelgeving ten goede.

De Wlz is gebaseerd op de visie dat de samenleving mensen meer mogelijkheden dient te bieden om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leven. Meer gelijke deelname en meer eigen regie staan daarbij voorop. Voor kwetsbare mensen die vanwege hun beperkingen niet meer in een thuisomgeving kunnen wonen, en die een beschermende en veilige omgeving nodig hebben, is zorg beschikbaar via de Wlz. Net als de Wlz is het onderhavige besluit gericht op deze visie.

Bij het opstellen van dit Besluit langdurige zorg is prioriteit gegeven aan die gevallen, waarin de wet nadere regeling voorschrijft. Daarnaast is voor de gevallen waarin nadere regeling kan plaatsvinden het uitgangspunt gekozen om het accent vooral te leggen op «codificeren», in plaats van «modificeren» van bestaande regelgeving. Hierbij geldt uiteraard dat gestreefd wordt naar zo min mogelijk regels met een zo laag mogelijke regeldruk. De totstandkoming van dit besluit is niet gebruikt voor de ontwikkeling van nieuw beleid, als dat voor het functioneren van de Wlz niet nodig was. Bij de invoering van dit besluit zijn de oude algemene maatregelen van bestuur die waren gebaseerd op de met de Wet langdurige zorg ingetrokken Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en die niet van rechtswege daarmee zijn komen te vervallen, ingetrokken.

Een ambtelijk concept van dit besluit is ter consultatie voorgelegd aan het Zorginstituut, het CIZ, het CAK, de zorgautoriteit, de Sociale verzekeringsbank, Zorgverzekeraars Nederland, Actal, het College bescherming persoonsgegevens en Per Saldo. Van de meeste van deze partijen zijn reacties ontvangen. Opmerkingen zijn onder meer gemaakt over gebruikelijke zorg, meerzorg, hulpmiddelen en woningaanpassingen, de regio indeling, de taken van de SVB, de overeenkomst tussen de verzekerde en de zorgverlener bij het pgb, de tariefstelling bij het pgb en het toezicht. Op basis van de inbreng zijn in het besluit op onderdelen verbeteringen doorgevoerd. Zo is de definitie van gebruikelijke zorg aangepast en wordt zowel in dit Besluit als in de beleidsregels indicatiestelling nader geduid. Voor meerzorg is, mede op verzoek van ook de Tweede Kamer, besloten dat het CIZ een meerzorgprocedure kan starten. De taken van de SVB zijn beter beschreven en de bepalingen over de overeenkomst tussen de verzekerde en de zorgverlener bij het pgb zijn in lijn gebracht met de door de SVB opgestelde modelovereenkomst voor pgb. Niet alle commentaar heeft geleid tot aanpassing. Soms omdat het onderwerpen betrof die vooral nader geduid moesten worden, zoals het toezicht door de Nza en soms omdat onderwerpen verdere beleidsontwikkeling betreffen die het bereik van dit besluit thans te buiten gaan, zoals de integrale verstrekking van hulpmiddelen en woningaanpassingen vanuit de Wlz. Voor hulpmiddelen en woningaanpassingen is besloten deze in 2015 nog onder verantwoordelijkheid van gemeenten te laten. In 2015 worden voorbereidingen getroffen voor verantwoorde invoering van de hulpmiddelen en woningaanpassingen binnen de Wlz per 2016.

Bij de voorbereiding van dit besluit is een fraudetoets gedaan, waaraan behalve door onderdelen van het Ministerie van VWS is deelgenomen door Zorgverzekeraars Nederland, het Openbaar Ministerie, de Inspectie SZW, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het CAK, het EZB, het CIZ, de zorgautoriteit en de Belastingdienst/FIOD. Als gevolgen daarvan is het besluit op onderdelen verbeterd. In het besluit is naar aanleiding van de fraudetoets een enkele aanpassingen doorgevoerd op het terrein van indicatie (bijvoorbeeld het vereiste van ondertekening bij aanvragen indicatiebesluiten, ook bij verslag van een mondelinge aanvraag) en vooral op het terrein van het persoonsgebonden budget. Zo zijn mede naar aanleiding daarvan in het belang van de bescherming van budgethouders tegen frauderende organisaties, weigeringsgronden aangevuld die verband houden met duidelijker eisen aan de gewaarborgde hulp die derden kunnen bieden aan de houders van een pgb om aan de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden te kunnen voldoen. Niet alle commentaar heeft geleid tot aanpassing. Soms omdat het onderwerpen betreft die al op wetsniveau geregeld zijn, zoals de invoering van trekkingsrechten en de regels over gegevensuitwisseling. Soms omdat onderwerpen zich niet voor regelgeving lenen, maar bijvoorbeeld verbetering in de toepassing van de regelgeving betreffen, zoals de intensivering van controle of toezicht. Soms omdat onderwerpen verdere beleidsontwikkeling betreffen die het bereik van dit besluit thans te buiten gaan, zoals de invoering van bestuursrechtelijke sancties.

Bij de voorbereiding van dit besluit is aandacht besteed aan de gevolgen voor de regeldruk. Het Blz betreft de nadere invulling van de Wet langdurige zorg. De administratieve lasten zijn beschreven bij het onderzoeksrapport Regeldruk Hervorming Langdurige Zorg. Onderzoek naar de regeldruk in het nieuwe stelsel van langdurige zorg dat als bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 april 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 30 597 nr. 431) aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is gezonden. Dit onderzoek laat zien dat de hervorming van de langdurige zorg leidt tot een reductie van administratieve lasten en nalevingskosten voor burgers en bedrijven van respectievelijk € 9,8 miljoen en € 5,7 miljoen. Het Blz heeft geen andere gevolgen voor regeldruk.

Het ontwerp van dit besluit is op 28 mei 2014 formeel aan de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal voorgelegd met het oog op artikel 3.2.5 van de wet, op grond waarvan een voorhangtermijn geldt van vier weken voor regels over het bepalen van het vermogensafhankelijke deel van de eigen bijdrage. Hoewel deze regels nu in het onderhavige besluit wederom worden gesteld, ondergaan deze regels ten opzichte van de voorafgaande situatie geen wijziging.

In het algemeen deel van deze toelichting worden vooral de verschillende onderwerpen toegelicht die in vergelijking met de huidige regelgeving nieuw of inhoudelijk gewijzigd zijn. Teksten die zijn overgenomen uit regelgeving onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zijn op onderdelen redactioneel verbeterd. Dergelijke verbeteringen zijn niet nader toegelicht, nu dergelijke verbeteringen geen inhoudelijke wijzigingen beogen.

§ 2. Hoofdlijnen van het Besluit

Op hoofdlijnen bevat het Blz een nadere uitwerking van de inschrijving van verzekerden bij een Wlz-uitvoerder. Daarnaast stelt het Blz nadere regels ten aanzien van de inhoud van de verzekering met als hoofdonderwerpen het verzekerd pakket en het recht op zorg, bepalingen over het indicatiebesluit, eigen bijdrage in de kosten, wachttijd, leveringen van Wlz-zorg buiten Nederland en het persoonsgebonden budget. Ook bevat het Blz nadere regels voor de Wlz-uitvoerders. Het betreft de beoordeling van Wlz-uitvoerders en hun bestuurders, de zorgkantoorregio’s, regels ten aanzien van de administratie en een uitbestedingsverbod van zorgbemiddeling. In het hoofdstuk het CIZ en het Zorginstituut wordt ingegaan op neventaken van en mandaatverlening door het CIZ, en de werkzaamheden van het Zorginstituut op het gebied van het elektronisch gegevensverkeer. De laatste drie hoofdstukken regelen invoeringsbepalingen en overgangsrecht, aanpassingen van andere amvb’s en de slotbepalingen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

De Wlz werkt door in het besluit. Zo is het begrippenapparaat van artikel 1.1.1 van de wet ook van toepassing op de bepalingen van het Blz. De begripsbepaling van artikel 1.1.1 van het Blz bevat dan ook uitsluitend die begrippen, die verduidelijking vragen waarvoor nog geen beschrijving is gegeven in de wet.

Hoofdstuk 2 De verzekerden

Dit hoofdstuk betreft een technische uitwerking van de regels voor de inschrijving van verzekerden bij Wlz-uitvoerders. Dit is zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit de lagere regelgeving bij de AWBZ.

Hoofdstuk 3 De inhoud van de verzekering
3.1 Het verzekerde pakket

Het verzekerde pakket is – in tegenstelling tot het pakket dat op grond van de AWBZ verzekerd is – al grotendeels in de wet zelf omschreven. Nieuw is de uitwerking van het recht op mobiliteitshulpmiddelen en woningaanpassingen. Tot 2015 werden deze op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verstrekt. Overigens zullen mobiliteitshulpmiddelen in 2015 slechts voor rekening van de Wlz worden verstrekt aan verzekerden die in een instelling verblijven en daar bovendien behandeling ontvangen. Alle andere mobiliteitshulpmiddelen worden in 2015 nog door de gemeenten verstrekt, en wel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Ook woningaanpassingen zullen in 2015 nog op grond van laatsbedoelde wet worden verstrekt. Daarnaast is het recht op logeeropvang in paragraaf 3.1 geregeld. Ook wordt hier geregeld wanneer recht op «meer zorg» kan bestaan, alsook de afbakening van de Wlz met de Zvw bij palliatief terminale zorg, intensieve kindzorg en hulpmiddelen uit de Zvw.

3.2 Indicatiebesluiten

Hier wordt geregeld wat de werkwijze is bij het aanvragen van een indicatiebesluit, welke aspecten het CIZ betrekt in zijn onderzoek voor het beoordelen van een aanvraag, de inhoud van het indicatiebesluit, de beslistermijn, de geldigheidsduur en de registratie en archivering. De artikelen zijn voor een deel ontleend aan het Zorgindicatiebesluit. In tegenstelling tot de situatie onder de AWBZ, is een indicatiebesluit is in principe voor onbepaalde tijd geldig. Daarop zullen uitzonderingen worden gemaakt voor bepaalde categorieën van indicatiebesluiten die bij ministeriële regeling worden aangewezen. Alleen voor verzekerden die zijn geïndiceerd met zorgprofielen voor Langdurig Verstandelijk Gehandicapten (LVG) en voor verzekerden die wegens een psychiatrische stoornis verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg nodig hebben (en deze eerst drie jaar op grond van hun zorgverzekering hebben gekregen) geldt een maximale geldigheidsduur van drie jaar. LVG-ers worden namelijk toegelaten tot de Wlzhoewel ze niet aan het criterium «blijvend» voldoen, waardoor kortlopende indicaties nodig zijn. Verzekerden met een psychiatrische stoornis zullen de eerste tijd de Wlz instromen zonder dat inhoudelijk zal zijn nagegaan of zij aan het Wlz-indicatiecriterium voldoen. Inhoudelijke indicatiecriteria zullen zo snel mogelijk worden ontwikkeld. Door de duur van het indicatiebesluit voor verzekerden met een psychiatrische stoornis vooralsnog tot drie jaar te beperken, zullen zij na afloop van die termijn aan de inhoudelijke indicatiecriteria kunnen worden getoetst.

3.3 Meer zorg

Bij de behandeling van de Wlz in Tweede en Eerste Kamer is veel aandacht besteed aan de indicatie van «meer zorg» (dan de zorg die behoort bij het bij de verzekerde best passende zorgprofiel), de ontwikkeling van een maatwerkprofiel voor indicatiestelling, en de procedure die leidt tot de toekenning van meer zorg (verder ook «meerzorgprocedure» genoemd). Bij de behandeling van de Wlz in de Tweede Kamer zijn over meer zorg een amendement van Kamerlid Dik-Faber c.s. en een motie van het Kamerlid Bergkamp aangenomen (Kamerstukken II 2014/15, 33 891 nr. 150 resp. Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 102).

Het amendement van mevrouw Dik-Faber c.s. bewerkstelligt dat het CIZ op aanvraag van een verzekerde een passende indicatie vaststelt, waarin wordt voorzien in alle benodigde zorg. In artikel 3.2.3, eerste lid, van de Wlz is daartoe opgenomen dat het recht op zorg dat wordt opgenomen in het indicatiebesluit aansluit bij de behoefte van de verzekerde. De motie-Bergkamp vraagt om onderzoek hoe vanaf 2016 de mogelijkheid van een maatwerkprofiel voor de indicatiestelling kan worden vormgegeven.

In de AWBZ indiceert het CIZ bij de systematiek van zorgzwaartepakketten uitsluitend in de vorm van zorgzwaartepakketten (zzp’s). Het vaststellen van de behoefte aan meer zorg voor mensen die meer zorg nodig hebben dan in het meest passende zzp besloten ligt, is in de AWBZ niet de bevoegdheid van het CIZ. Dit is als uitzondering vastgelegd in het Zorgindicatiebesluit. Het amendement van mevrouw Dik-Faber c.s. zorgt voor een uitbreiding van de taken van het CIZ ten opzichte van de AWBZ en beoogt daarmee de rechtszekerheid van de verzekerde te vergroten. Uit de toelichting op het amendement blijkt dat het beoogt te regelen dat het CIZ, indien iemand niet past binnen het zorgprofiel, direct in het indicatiebesluit aangeeft dat het zorgkantoor de meerzorgprocedure moet starten.

Dit sluit aan bij verdeling van verantwoordelijkheden in de Wlz. De uitgangspunten van de Wlz daarbij zijn eenmalige toegangsbeoordeling door het CIZ, zorgplicht van de Wlz-uitvoerder en zorg op maat in het zorgplan of budgetplan. Hieronder zijn de verantwoordelijkheden beschreven van CIZ en Wlz-uitvoerder/zorgkantoor1 voor cliënten die niet in het zorgprofiel passen. Een en ander wordt in voorliggend besluit en in de Rlz uitgewerkt.

a. Toegangsbeoordeling door het CIZ en meerzorgprocedure starten

De Wlz kent een recht op zorg. Eerste waarborg voor de cliënt is dat het recht op en daarmee de toegang tot de zorg wordt vastgesteld door het CIZ. Op grond van zorgbehoefte wordt op onafhankelijke en uniforme wijze door het CIZ beoordeeld of een verzekerde aan het indicatiecriterium van de Wlz voldoet en zo ja, welk zorgprofiel het meest passend is. Daarnaast wordt, zoals hiervoor reeds aangegeven, in de Wlz ten gevolge van het amendement van Kamerlid Dik-Faber c.s. een nieuwe taak opgedragen aan het CIZ voor cliënten die meer zorg nodig hebben dan de zorg die behoort bij het meest passende zorgprofiel. Ik ben voornemens dit met ingang van 2016 zo uit te werken, dat het CIZ van deze cliënten niet alleen het meest passende zorgprofiel zal indiceren, maar daarnaast in het indicatiebesluit kenmerken zal opnemen op grond waarvan de verzekerde mogelijk is aangewezen op meer zorg dan de zorg die behoort bij het geïndiceerde zorgprofiel. Daarbij is bijvoorbeeld te denken aan de kenmerken «(zeer) ernstige gedragsproblematiek», «behoefte aan gespecialiseerde epilepsiezorg», «behoefte aan chronische invasieve beademing» en «behoefte aan non-invasieve beademing». De Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor dient dan vervolgens na te gaan hoe hierin moet worden voorzien. De motie Bergkamp geeft richting aan deze nieuwe taak voor het CIZ en geeft ruimte om dit zorgvuldig te implementeren per 1 januari 2016. Ze verzoekt te onderzoeken hoe vanaf 2016 een maatwerkprofiel voor de indicatiestelling door het CIZ kan worden vormgegeven. Maatwerk is in ieder geval nodig bij zorg in verband met chronische invasieve beademing, met non-invasieve beademing, zorg in verband met complexe, niet (goed) behandelbare epilepsie en zorg in verband met met complexe gedragproblematiek. Met het CIZ zal dit nader onderzocht en uitgewerkt worden gericht op operationalisering per 1 januari 2016. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van mevrouw Bergkamp. Met de motie van Kamerlid Bergkamp wordt ook het amendement van mevrouw Dik-Faber c.s. per 2016 geoperationaliseerd.

b. Zorgplicht door de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor: een zorgvuldige meerzorgprocedure

Tweede waarborg in het wetsvoorstel voor de cliënt is dat het recht op zorg geborgd wordt door de zorgplicht die de Wlz-uitvoerder heeft. Naast rechtszekerheid voor de cliënt enerzijds – waar heb ik recht op? – dient er ruimte te zijn voor de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor om bij de invulling van dat recht zorg op maat te kunnen aanbieden. Indien het CIZ in het indicatiebesluit kenmerken heeft opgenomen die er mogelijk toe leiden dat de zorg die in het geïndiceerde zorgprofiel besloten ligt niet volstaat, heeft de verzekerde er recht op dat de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor nagaat of, en zo ja, hoeveel extra zorg nodig is en welk type zorg dit betreft. Dit hangt af van de individuele zorgbehoefte en de zorgsituatie van de cliënt. De Wlz-uitvoerder dient dan ook de context waarin de onafhankelijk vastgestelde zorgbehoefte zijn invulling krijgt te beoordelen. Er spelen dan aspecten als personeelssamenstelling (opleidingsniveau, ziekteverzuim) van de zorgaanbieder, groepssamenstelling, behandelmethodieken, ontwikkelingsperspectief en huisvesting. De Wlz-uitvoerder dient daarbij te kijken of er sprake is van doelmatige en verantwoorde zorg. Dat wordt mede bepaald door de stand van wetenschap en praktijk en, bij het ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten.

Met het toekennen van meer zorg in zorg in natura hebben zorgkantoren2 al jarenlang ervaring. Bij meer zorg gaat het om zeer complexe zorg, waarbij vaak ernstige gedragsproblematiek aan de orde is. Voor de beoordeling van wat in dat geval als verantwoorde en adequate zorg en diensten geldt, wordt onafhankelijk advies ingewonnen bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE). Het CCE heeft de kennis en expertise over deze zorg en heeft historisch een onafhankelijke, adviserende rol bij aanvragen voor deze complexe zorg. Voor cliënten met pgb doen zorgkantoren sinds 2013 ervaring op met beoordelingen van meerzorg. Bij de weging van de vraag of sprake is van verantwoorde en doelmatige zorg, wordt door zorgkantoren aansluiting gezocht bij de jarenlange ervaringen in de naturazorg. Voor het mpt geldt dat zorgkantoren deze ervaring ook moeten gaan opdoen.

Overigens zal een Wlz-uitvoerder/zorgkantoor desgevraagd ook meer zorg zal kunnen toekennen indien de verzekerde aan de daartoe in de Rlz op te nemen voorwaarden voldoet maar het CIZ geen kenmerk heeft geïndiceerd. Daarvan zal bijvoorbeeld sprake kunnen zijn indien een reeds in een instelling verblijvende cliënt zeer ernstige gedragsproblemen ontwikkelt.

c. Meerzorgprocedure in 2015

Gezien de korte tijd die lag tussen de aanvaarding van de Wlz door het parlement en de invoering van de wet, is het voor 2015 nog niet mogelijk voor CIZ om op zorgvuldige wijze uitvoering te geven aan de onder a beschreven taak. Het CIZ geeft immers nu geen indicatiestelling voor meer zorg. Om dit op een landelijk uniforme wijze uit te voeren, moeten beleidsregels worden gemaakt. De tijd ontbrak om dit zorgvuldig uit te werken en per 2015 in te voeren. Zo zijn de relevante cliëntkenmerken op grond waarvan een cliënt meer zorg zou kunnen krijgen nog niet helemaal bekend. Daarnaast speelt mee dat de nieuwe werkwijze ook in de ICT-systemen van het CIZ een plaats moet krijgen. Het gaat om het vastleggen van cliëntkenmerken, het herzien van het standaardindicatiebesluit en om het berichtenverkeer tussen CIZ en zorgkantoren via AZR. De motie van mevrouw Bergkamp geeft de ruimte om een en en ander zorgvuldig per 1 januari 2016 te regelen. In 2015 zal voor de bepaling van meerzorg worden aangesloten bij de regeling ter zake van meer zorg zoals deze krachtens de AWBZ was geregeld in artikel 1a de Regeling zorgaanspraken AWBZ.

De hoofdlijnen voor de nieuwe regeling inzake meer zorg zijn reeds in voorliggend besluit opgenomen. Een en ander zal verder in de Rlz worden uitgewerkt.

3.4 Eigen bijdrage

Deze paragrafen betreffen vooral een vertaling zonder inhoudelijke wijziging van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) naar het Blz. Hierin worden onder andere de wijze van inning door het CAK en de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage vastgelegd. De Wlz kent thans naast zorg met verblijf in een instelling (zmv) of een volledig pakket thuis (vpt), ook een aanspraak op een persoonsgebonden budget (pgb); voor deze drie leveringsvormen bevat het Blz bijdrageregels die overeenkomen met die welke voorheen op grond van het Bbz waren gesteld voor verblijfszorg. Een inhoudelijke wijziging betreft verder dat het pgb voortaan bruto wordt uitgekeerd. Hierdoor zal de berekening van de eigen bijdrage bij een pgb voortaan op dezelfde wijze plaatsvinden als voor het vpt (de lage eigen bijdrage). Op die lagere eigen bijdrage wordt vervolgens een bedrag van € 136 per maand in mindering gebracht voor verzekerden met een pgb. De eigen bijdrage voor extramurale zorg is vervallen. De Wlz richt zich immers op verzekerden wier gezondheidssituatie zo slecht is, dat zij op verblijf zijn aangewezen (hetgeen overigens onverlet laat dat zij onder omstandigheden toch de zorg die zij nodig hebben thuis kunnen genieten), omdat extramurale zorg voor mensen de Wlz slechts openstaat voor mensen die op verblijf zijn aangewezen. In de Wlz is bij tweede nota van wijziging evenwel de mogelijkheid van een modulair pakket thuis (mpt) opgenomen. Op de voet van de voorheen bestaande eigen bijdragen voor extramurale zorg zijn in het besluit regels opgenomen over de eigen bijdrage die voor het mpt gelden.

3.5 Wachttijd

Deze paragraaf regelt wanneer mensen die uit het buitenland komen recht krijgen op Wlz-zorg. Het betreft een vertaling van het Besluit wachttijd bijzondere ziektekostenverzekering naar het Blz zonder inhoudelijke wijziging.

3.6 Zorg in natura

In de paragraaf over zorg in natura is het onderwerp van het mpt geregeld, met grondslagen voor het stellen van regels over de modules en over de maximumkosten daarvan.

3.7 Persoonsgebonden budget (pgb)

Voor de nadere regels met betrekking tot het pgb wordt deels gebruik gemaakt van de bepalingen uit de huidige subsidieregeling pgb, maar in het Blz zijn ook nieuwe elementen toegevoegd. Daarbij is telkens afgewogen of een bepaling in het Blz moet worden opgenomen of in een ministeriële regeling. Regels die naar verwachting niet regelmatig gewijzigd hoeven te worden, zijn opgenomen in het Blz, regels die wel vaak gewijzigd zullen moeten worden, zullen in de Rlz worden vastgelegd. Het Blz gaat nader in op de volgende onderdelen:

  • De zorgprofielen waarbij geen pgb kan worden verleend omdat behandeling onlosmakelijk met deze zorg zijn verbonden. Dit is staand beleid en was reeds onder de AWBZ geregeld in de Regeling subsidies AWBZ.

  • Nadere bepalingen over wat in het budgetplan moet komen te staan worden doorgedelegeerd aan een ministeriële regeling.

  • De maximumhoogte van het pgb waarbij wordt aangegeven welke posten in mindering komen of worden toegevoegd aan het tarief van het overeenkomstige zzp. Dat is nieuw ten opzichte van de AWBZ. In de memorie van toelichting van de Wlz is al aangegeven dat het pgb-tarief maximaal het tarief voor zorg in natura is dat hoort bij het zorginhoudelijk profiel waarin de cliënt door het CIZ is geïndiceerd, gecorrigeerd voor onder meer de vergoeding voor kapitaallasten van de instelling, hoteldiensten/kosten voor verblijf (met uitzondering van een vergoeding voor huishoudelijke hulp) en voor behandeling. Vermeerdering kan aan de orde zijn bij een elders in dit besluit gedefinieerd kleinschalig wooninitiatief. De maximum pgb-hoogtes zullen in de Regeling langdurige zorg worden opgenomen.

  • De eisen die worden gesteld aan verplichtingen die dienen te worden opgenomen in de zorgovereenkomst tussen verzekerde en zorgverlener.

  • Het feit dat maximumtarieven kunnen worden vastgesteld voor professionele en niet-professionele zorg, en daarbij de definitie waaraan een hulpverlener moet voldoen om voor professionele tarieven in aanmerking te komen. In 2013 zijn afzonderlijke tarieven gaan gelden, waarbij een maximum van 20 euro per uur is ingevoerd voor nieuwe budgethouders die zorg inkopen bij niet-professionele hulpverleners. Praktijkervaring moet uitwijzen of door de gehanteerde omschrijving van niet-professionele hulpverleners niet zodanig is ruim is dat dit leidt tot uitsluiting van bepaalde professionals van het voor hun bedoelde tarief. Deze ervaringen kunnen leiden tot aanpassing van dit betreffende artikel.

  • De taken van de SVB bij het trekkingsrecht, inclusief het kunnen gebruiken van gronden voor het staken van betaling in gevallen van misbruik.

  • Nadere bepalingen over een aantal onderwerpen die samenhangen met het subsidiekarakter van het pgb, waaronder de inhoud van het budgetplan, worden gedelegeerd naar de Regeling langdurige zorg.

  • De regels voor pgb buiten Nederland zijn in dit besluit opgenomen conform de Regeling subsidies AWBZ.

  • De regionale subsidieplafonds voor het pgb zullen in de Regeling langdurige zorg worden vastgelegd.

Met betrokken partijen zal een traject worden ingezet om het pgb verder door te ontwikkelen. Daarbij zal specifiek aandacht worden besteed aan de mogelijkheden om de rol van de SVB bij het trekkingsrecht te versterken, onder andere door de SVB de bevoegdheid te geven om bij (vermoedens) van fraude of bij oneigenlijk gebruik de betalingen vanuit het pgb te stoppen.

3.8 Levering buiten Nederland

Deze paragraaf regelt hoe de zorg wordt vergoed indien de zorg buiten Nederland wordt verleend. Het betreft hoofdzakelijk een vertaling van het Besluit zorgaanspraken AWBZ en de Regeling subsidies AWBZ zonder inhoudelijke wijzigingen.

Hoofstuk 4 De Wlz-uitvoerders

Hier wordt onder andere geregeld hoe de NZa moet toetsen of een potentiële Wlz-uitvoerder voldoende is voorbereid op de uitvoering van de Wlz, en hoe de Wlz-uitvoerder en de NZa de betrouwbaarheid en geschiktheid van de leden van het dagelijks bestuur moeten toetsen. Dit is nieuw ten opzichte van de AWBZ, maar sluit aan bij de taak die De Nederlandsche Bank op grond van de Wet op het financieel toezicht verricht bij zorgverzekeraars.

In het Blz zijn de zorgkantoorregio’s aangewezen. In het ingangsjaar van de Wlz wordt met dezelfde regio’s gewerkt als het jaar ervoor. Daarnaast wordt nader bepaald wat onder de administratietaken van het zorgkantoor valt. Ook wordt geregeld dat zorgkantoren een adequate cliëntvolgende administratie moeten bijhouden. Controletaken worden vooralsnog niet aan de zorgkantoren opgedragen; de verantwoordelijkheid voor de controle van de geleverde zorg wordt derhalve aan de Wlz-uitvoerders opgedragen. Ten slotte wordt, om belangenverstrengeling bij zorgaanbieders te voorkomen, bepaald dat de Wlz-uitvoerders en zorgkantoren de bemiddeling naar een zorgaanbieder niet mogen uitbesteden aan een zorgaanbieder.

Hoofdstuk 5 Het Zorginstituut en het CIZ

Voor het Zorginstituut Nederland wordt hier vastgelegd welke taken het moet verrichten als beheerder van het elektronisch gegevensverkeer. Dit zijn werkzaamheden die het Zorginstituut ook al voor de AWBZ verricht.

Voorts wordt geregeld dat het CIZ niet alleen zal indiceren voor het recht op in de Wlz verzekerde zorg, maar ook zal indiceren voor ADL-assistentie, extramurale behandeling, het vervoer naar en van die extramurale behandeling en medisch noodzakelijk kortdurend verblijf. Dit moet expliciet worden geregeld, omdat mensen die gebruik maken van deze zorg geen recht hebben op het integrale pakket aan zorg in de Wlz. Wel zijn de drie vormen van zorg overigens geregeld in de wet (in respectievelijk de subsidieparagraaf en het overgangsrecht).

Daarnaast wordt het CIZ – net zoals dat onder de AWBZ in het Zorgindicatiebesluit gebeurde – aangewezen als commissie als bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).

Hoofdstuk 6 Zorgplanbespreking

In dit hoofdstuk is geregeld welke onderwerpen in een zorgplanbespreking aan de orde moeten komen. De inhoud daarvan was aanvankelijk in het wetsvoorstel geregeld, maar is bij amendement gedelegeerd naar het niveau van algemene maatregel van bestuur.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Dit hoofdstuk bestaat thans uit slechts een onderdeel, namelijk de grondslag voor de regeling over subsidies voor ADL-assistentie.

Hoofdstuk 8 Wijziging van andere besluiten

Met de Wlz en de wijzigingen van andere wetgeving in verband met die wet, is het noodzakelijk om enkele andere besluiten aan te passen. Met hoofdstuk 7 van dit besluit worden de andere amvb’s gewijzigd.

Mede naar aanleiding van de in artikel 8.1.3 voorgestelde wijziging van het Uitvoeringsbesluit WTZi wordt het volgende opgemerkt. Zorgaanbieders met een toelating op grond van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi-toelating) hoeven zelf geen actie te ondernemen ten gevolge van de inwerkingtreding van de Jeugdwet, Wmo 2015 of de Wlz. Bestaande toelatingen op grond van de WTZi voor de in artikel 1.2 van het Uitvoeringsbesluit Wtzi genoemde categorieën (zoals verpleging, persoonlijke verzorging en begeleiding), zijn vanaf 1 januari 2015 geldig voor het leveren van zowel Zorgverzekeringswet (Zvw)- als Wlz-zorg. Dat een bestaande WTZi-toelating verwijst naar aanspraken op grond van de Zvw of AWBZ maakt daarbij niet uit. Die verwijzing heeft immers geen grondslag in de WTZi, die geen onderscheid maakt naar de bekostiging van de categorieën zorg. Een zorgaanbieder met een bestaande WTZi-toelating, die uitsluitend jeugdhulp en/of maatschappelijke ondersteuning levert, is niet meer te kenmerken als een instelling waarop de WTZi van toepassing is.

In het Besluit van 15 oktober 2014, houdende wijziging van het Besluit zorgverzekering in verband met het zorgpakket Zvw 2015 en wijziging van het Besluit zorgverzekering BES in verband met het zorgpakket BES 2015 (Stb. 2014, 417) is overgangsrecht opgenomen voor instellingen die een toelating hebben voor persoonlijke verzorging en/of verpleging. Met ingang van 1 januari 2015 hebben dergelijke instellingen ambtshalve een toelating voor verpleging en verzorging, zoals die zorg met ingang van die datum onder artikel 2.10 van het Besluit zorgverzekering valt.

In de wijziging van het Besluit Wfsv worden regels gesteld over de beheerskosten van Wlz-uitvoerders en zorgkantoren. Onder de AWBZ is alleen sprake van reserves bij de zorgkantoren, de reserves bij de Wlz-uitvoerders zijn nieuw. In tegenstelling tot wat onder de AWBZ gebeurde, worden de beheerskosten onder de Wlz namelijk grotendeels uitgekeerd aan de Wlz-uitvoerders die verantwoordelijk zijn en niet (alleen) aan de zorgkantoren aan wie zij het werk uitbesteden. Zo sluiten de financiële stromen beter aan bij de verantwoordelijkheidsverdeling.

Ook worden hier verwijzingen in andere amvb’s naar de AWBZ en naar AWBZ-aspecten die in de Wlz niet terugkeren, gewijzigd.

Hoofdstuk 9 Innovatie

De langdurige zorg is continu in beweging. De veranderende behoeften van cliënten, de toegenomen technologische mogelijkheden en het ontstaan van nieuwe samenwerkingsverbanden zorgen er voor dat zorgaanbieders steeds op zoek zijn naar hoe zij de beste zorg tegen zo laag mogelijke kosten kunnen leveren. Met het oog op de houdbaarheid van de langdurige zorg op de langere termijn is dit ook van belang. De Wlz biedt voldoende ruimte aan zorgaanbieders om te innoveren en te komen tot een vernieuwend zorgaanbod. Op voorhand is het echter moeilijk te voorspellen hoe de zorg zich de komende jaren gaat ontwikkelen en of de huidige kaders van de Wlz ook in de toekomst voldoende ruimte bieden om vernieuwend zorgaanbod te stimuleren. Hiertoe is het van belang dat er mogelijkheden worden geboden om te kunnen experimenteren en waar nodig, onder bepaalde voorwaarden, af te kunnen wijken van het bepaalde bij of krachtens de Wlz. Dit hoofdstuk is gereserveerd voor deze regeling.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Hier wordt het overgangsrecht geregeld, evenals de inwerkingtreding op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat is voorzien op 1 januari 2015.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1

De begrippen die in de Wlz zijn gedefinieerd, gelden ook voor het Blz. In dit artikel zijn uitsluitend aanvullende begrippen gedefinieerd. Deze begrippen zijn grotendeels bestaande begrippen die zijn overgenomen uit regelingen onder de AWBZ. Waar nodig, worden ze toegelicht bij de artikelen waarin ze voorkomen.

Hoofdstuk 2. De verzekerden

Artikel 2.1.1. tot en met artikel 2.1.4

Deze artikelen komen overeen met de overeenkomstige bepalingen in het Inschrijvingsbesluit bijzondere ziektekostenverzekering 1992.

Artikel 2.1.1

Inschrijving is een administratieve voorwaarde om verstrekkingen te kunnen inroepen.

Op grond van artikel 2.2.1 van de wet geldt als uitgangspunt dat een verzekerde die is ingeschreven bij een zorgverzekeraar voor de uitvoering van de Zvw, voor de uitvoering van de Wlz door die zorgverzekeraar wordt aangemeld bij een Wlz-uitvoerder die tot dezelfde juridische groep behoort als die waarvan de zorgverzekeraar deel uitmaakt.

De verzekerde die niet met toepassing van artikel 2.2.1, eerste lid, van de wet voor de uitvoering van de wet bij een Wlz-uitvoerder is ingeschreven, moet zich voor de toepassing van de Wlz met inachtneming van bij dit besluit te stellen regels ter inschrijving aanmelden bij een Wlz-uitvoerder die werkzaam is in de gemeente waar hij woont. De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in. Een in het buitenland woonachtige verzekerde meldt zich aan bij een Wlz-uitvoerder naar eigen keuze. De Wlz-uitvoerder is verplicht hem tot dat doel in te schrijven. Hij moet dan wel – zo nodig via de SVB – verifiëren of betrokkene daadwerkelijk Wlz-verzekerd is.

In artikel 2.1.1 wordt geregeld dat een verzekerde die overeenkomstig artikel 2.2.1, tweede lid van de wet wenst te worden ingeschreven, zich bij de Wlz-uitvoerder aanmeldt met inlevering van een volledig ingevuld aanmeldingsformulier, dat door hem, of in voorkomend geval namens hem, is ondertekend. Het formulier wordt tezamen met de overige volgens de wet vereiste documenten in de administratie van de Wlz-uitvoerder opgenomen. Bij de inschrijving wordt de identiteit van betrokkene vastgesteld en wordt diens burgerservicenummer (bsn) in de administratie opgenomen. Het Zorginstituut kan model-inschrijvingsformulieren vaststellen, die voor verschillende groepen van verzekerden verschillend kunnen zijn.

Artikel 2.1.2

De verzekerde die zich aldus bij de Wlz-uitvoerder heeft ingeschreven ontvangt van deze Wlz-uitvoerder een bewijs van inschrijving, dat hij desgewenst bij het inroepen van Wlz-rechten kan overleggen aan de zorgaanbieder. Ten behoeve van de herkenbaarheid voor de administratie van de zorgaanbieder, kan het Zorginstituut een model vaststellen voor het bewijs van inschrijving. Indien inschrijvingsbewijzen voorzien moeten zijn van een magneetstrip of chip, kan het Zorginstituut de technische specificaties vaststellen waaraan een inschrijvingsbewijs moet voldoen.

Artikel 2.1.3

Het is onder de Zvw in theorie niet onmogelijk dat een verzekerde twee of meer zorgverzekeringen tegelijk heeft. Daarom moet een voorziening worden getroffen om dubbele inschrijving in een dergelijk geval te voorkomen. Bepaald is dat alleen de oudste inschrijving, uiteraard voor zolang die voortbestaat, geldt als inschrijving voor de Wlz.

Artikel 2.1.4

De inschrijving op grond van artikel 2.2.1, tweede lid, geldt steeds voor een (kalender)jaar en wordt steeds voor een jaar verlengd, tenzij de verzekerde tijdig heeft laten weten dat niet te wensen. De zorgverzekeraar kan schriftelijk vaststellen welke termijn daarbij voor opzegging in acht moet worden genomen. Deze bedraagt maximaal twee maanden. Verder is bepaald dat deze inschrijving eindigt als de verzekerde alsnog wordt ingeschreven op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van de wet of als inschrijving op grond van de Wlz niet langer mogelijk is; daarbij kan worden gedacht aan verlies van de status van verzekerde of zaken in de sfeer van de zorgverzekeraar, zoals beperking van zijn werkgebied e.d.

Hoofdstuk 3. De inhoud van de verzekering

§ 1. Het verzekerde pakket en het recht op zorg
Artikel 3.1.1
Eerste lid

Het CIZ stelt ingevolge artikel 3.2.3 van de wet en volgens de in paragraaf 3.2 van dit Besluit opgenomen regels vast of een verzekerde, gelet op zijn aandoeningen, mogelijkheden en beperkingen en zijn persoonlijke omstandigheden, is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid. Als dat het geval is, indiceert het CIZ het meest passende zorgprofiel. Artikel 3.1.1, eerste lid, regelt dat de verzekerde recht heeft op de zorg die in het geïndiceerde zorgprofiel besloten ligt. Artikel 1.1.1 bevat een omschrijving van wat onder zorgprofiel moet worden verstaan. Welke zorg bij een zorgprofiel hoort, zal krachtens dit eerste lid in de Rlz worden geregeld. De zorgprofielen zijn opgenomen in de bijlage bij de Rlz. Deze zullen, zeker aanvankelijk, zijn afgeleid van de huidige zorgzwaartepakketten. Overeenkomstig de doelstelling van het wetsvoorstel, verschillen de zorgprofielen echter wezenlijk van de huidige zorgzwaartepakketten. Kernpunt daarbij is dat de in de Regeling langdurige zorg op te nemen profielen niet langer in uren te leveren zorg uitdrukken. Overeenkomstig de Wet langdurige zorg, is uitdrukkelijk de ruimte gegeven aan de professionele zorgaanbieder om, binnen de globale omvang die door de zorgprofielen wordt uitgedrukt, en waarin zij onderling verschillen, de zorg te leveren waarop iemand is aangewezen. Een en ander behoudens de regeling van eventuele behoefte aan meer zorg.

Omdat de zorgverlener altijd de zorg op de specifieke situatie en behoeften van de verzekerde zal aanpassen, bieden de zorgprofielen aan de professional de ruimte om maatwerk te bieden. Via de bespreking van het zorgplan kunnen daar tussen de zorgaanbieder en de verzekerde ook afspraken over worden gemaakt (zie hoofdstuk 8 van de Wlz).

Tweede lid

Hoewel de zorgprofielen doorgaans goed aansluiten bij de zorgbehoefte van de verzekerde, kunnen zich specifieke gevallen voordoen waarin ook de meest passende zorgprofielen nog onvoldoende tegemoet komen aan de zorgbehoefte van de verzekerde. Onder de huidige AWBZ, meer specifiek in de Regeling zorgaanspraken AWBZ, is daarom voorzien in een regeling voor meer zorg. Indien de verzekerde een bijzondere zorgbehoefte heeft waardoor zijn zorgbehoefte groter is dan uit het geïndiceerde zorgprofiel voortvloeit, zal, in lijn met de AWBZ, een behoefte aan meer zorg bestaan. Zoals in paragraaf 3.3 van het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, zal in 2015 op dit punt gelden wat onder de AWBZ gold. Dat wil zeggen dat de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor kan besluiten om meer zorg toe te kennen indien de verzekerde een in het Rlz te regelen zorgprofiel geïndiceerd heeft gekregen of indien de verzekerde behoefte heeft aan in de Rlz te regelen vormen van zorg. Het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) zal, bij (zeer) ernstige gedragsproblemen, desgevraagd een advies uitbrengen op basis van de aangeleverde rapportage, een bezoek aan de cliënt en een gesprek met de betrokken professionals. Vanaf 2016 zal een verbeterde regeling inzake meer zorg gelden, waarvan de hoofdlijnen in het algemene deel van deze toelichting uiteen zijn gezet.

Derde lid

Het criterium «stand van de wetenschap en praktijk» geldt niet alleen voor zorg als bedoeld in de Zvw, maar ook voor Wlz-zorg. Bij de beoordeling of de zorg onder de Wlz valt, toetst de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor aan dit criterium. Bij de pakketbeoordeling door het Zorginstituut wordt dit criterium eveneens gehanteerd. Het ligt dus in de rede dit criterium ook op de Wlz-zorg van toepassing te laten zijn. De Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor dient te beoordelen of er sprake is van doelmatige en verantwoorde zorg. Ook dat wordt mede bepaald door de stand van wetenschap en praktijk en, bij het ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten. De Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor dient bij meer zorg de context waarin de onafhankelijk vastgestelde zorgbehoefte zijn invulling krijgt, te beoordelen. Daarbij is het criterium «stand van de wetenschap en praktijk» een maatstaf, die in geval van beroep getoetst zou kunnen worden door de rechter.

Vierde lid

Het recht op zorg kan bij ministeriële regeling nader worden geregeld en afhankelijk worden gesteld van daarbij te stellen voorwaarden. Zo kunnen onder andere regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder tandheelkundige zorg kan worden verleend. Een van die voorwaarden kan zijn dat eerst toestemming nodig is van de Wlz-uitvoerder, zoals ook onder de AWBZ het geval is (artikel 9 van de Regeling zorgaanspraken AWBZ). Ook zal deze bevoegdheid gebruikt worden om nadere regels over «meer zorg» te stellen. Zoals in paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, zal het recht op meer zorg in 2015, net zoals dat in de AWBZ gold, worden beperkt in die zin, dat slechts verzekerden met in de Rlz te bepalen zorgprofielen of zorgbehoeften daar onder in die regeling te bepalen voorwaarden recht op hebben. Met ingang van 2016 zullen deze Rlz-bepalingen ter invoering van een betere regeling voor meer zorg worden herzien. Het vierde lid biedt bovendien een grondslag om het recht op zorg bij ministeriële regeling te beperken met gebruikelijke zorg en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Wat onder deze voorzieningen zal worden verstaan, zal bij ministeriële regeling kunnen worden uitgewerkt. Denkbaar is dat daarbij aanknoping zal worden gezocht bij het gebruik van dat begrip elders, zoals in de Beleidsregels indicatiestelling 2014, waarin onder algemeen gebruikelijke voorzieningen werd verstaan: Niet bij wet gecreëerde voorzieningen buiten de AWBZ om, die indien voorhanden in redelijkheid een oplossing bieden voor de zorgbehoefte van de verzekerde (boodschappendienst, kinderopvang anders dan bedoeld in de Wet Kinderopvang, alarmering etc.). In artikel 1.1.1 Wmo 2015 wordt de volgende omschrijving gehanteerd: «aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.» Het gaat in alle gevallen om voorzieningen die, indien voorhanden, zodanig gebruikelijk zijn, zowel voor mensen die wel als mensen die geen langdurige zorgbehoefte hebben, dat deze voorzieningen uitgezonderd worden van de zorg waarop verzekerden zijn aangewezen. Het volgt uit de Wlz dat een verzekerde slecht recht heeft op zorg voor zover hij daar redelijkerwijs op is aangewezen. Dat kan betekenen dat de gebruikelijke zorg (de zorg die ouders gewoonlijk aan hun kind moeten bieden) en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen worden meegenomen in de bepaling van het recht op zorg. Kortweg houdt dit in dat een zorgbehoefte in een specifiek geval wat groter is dan het recht op zorg, omdat in een deel van de zorg wordt voorzien door de ouders. Ook in de AWBZ werd reeds rekening gehouden met gebruikelijke zorg.

Artikel 3.1.2
Eerste lid

Hieronder vallen individuele mobiliteitshulpmiddelen waarop voorheen een beroep gedaan kon worden op grond van de Wmo. In de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 3.1.1, vierde lid, zullen de verzekerde mobiliteitshulpmiddelen nader worden omschreven. Overigens zullen in 2015 slechts verzekerden die in een instelling verblijven en aldaar behandeling ontvangen, recht op individuele mobiliteitshulpmiddelen hebben. Dit volgt uit artikel 11.1.6, tweede en derde lid, Wlz. De overige verzekerden kunnen in 2015 voor hun individuele mobiliteitshulpmiddelen een een beroep doen op de Wmo 2015. Vanaf 2016 kunnen alle geïndiceerde verzekerden voor deze hulpmiddelen in aanmerking komen.

Tweede lid

Op grond van het tweede lid kunnen in voorkomende gevallen voorwaarden worden verbonden aan het gebruik van individuele mobiliteitshulpmiddelen, zoals het verkrijgen van voorafgaande toestemming. Van deze mogelijkheid zal naar verwachting in 2015 nog geen gebruik worden gemaakt.

Artikel 3.1.3

Recht op logeeropvang hebben verzekerden die niet in een instelling verblijven en derhalve een vpt, een mpt, een pgb of een combinatie van mpt en pgb hebben. Conform hetgeen hierover in de toelichting op de tweede nota van wijziging op de Wlz is aangegeven (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 17, p. 37), wordt de logeeropvang als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel g, Wlz in voorliggend artikel beperkt tot maximaal twee etmalen per week. Onder «etmaal» wordt in dit verband een aaneengesloten periode van 24 uur verstaan. Omdat logeeropvang bedoeld is ter ontlasting van de mantelzorger (zie art. 3.1.1, eerste lid, onderdeel g, Wlz) en een mantelzorger er ook behoefte aan kan hebben om soms langer dan twee dagen van de mantelzorg ontheven te worden, is het artikel zo geredigeerd dat het mogelijk is om logeeropvangdagen op te sparen. Per kalenderjaar heeft men 104 dagen logeeropvang, die men naar believen gedurende het jaar mag inzetten. Indien een indicatie gedurende het kalenderjaar ingaat of – wat onder de Wlz slechts beperkt voor zal kunnen komen – eindigt, wordt het maximumaantal logeeropvangdagen in dat jaar bepaald door het aantal weken te nemen waarvoor het indicatiebesluit in dat jaar geldt, en dat met twee te vermenigvuldigen.

Op grond van eerstgenoemd artikelonderdeel van de Wlz en voorliggend artikel zal de logeeropvang door de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor (indien de verzekerde een vpt of mpt heeft) dan wel de budgethouder (indien hij een pgb heeft) moeten worden ingekocht bij een gecontracteerde «instelling». Gezien de definitie van «instelling» in art. 1.1.1 Wlz betekent dat dat logeeropvang in (het Europese deel van) Nederland slechts plaats kan vinden in een op grond van de WTZi toegelaten instelling. Tevens kan logeeropvang slechts genoten worden indien deze is gecontracteerd. Als de cliënt een vpt of mpt heeft, zal het contract met de instelling door de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor worden gesloten, en indien hij een pgb heeft door hem zelf (of namens hem zelf door een vertegenwoordiger). Pgb-houders mogen overigens voor het genieten van de door hen gecontracteerde zorg ook elders gaan logeren, maar in dat geval mogen ze eventueel daarmee gepaard gaande verblijfskosten niet ten laste van hun pgb brengen.

Artikel 3.1.4
Eerste lid

Bij de woningaanpassing als bedoeld in het eerste lid moet gedacht worden aan zaken als rolstoelbrede deuren, een douchezitje aan de muur, onderrijdbare of in hoogte verstelbare wastafels, wandsteunen, drempelhulpen, trapliften, enzovoort. Ook het aanbrengen van dergelijke woningaanpassingen kan worden vergoed.

De Wlz-uitvoerder beoordeelt of de investering duurzaam en doelmatig is. De Wlz-uitvoerder kan daarbij tot het oordeel komen dat de woning niet meer adequaat aan te passen is of dat een eventuele aanpassing gezien de kosten niet meer verantwoord is. Als de cliënt of de ouders dan wel verzorgers van de cliënt het dan toch wenselijk achten dat de cliënt thuis wordt verzorgd, dan zullen zij moeten verhuizen naar een geschikte woning. Het is mogelijk om bij ministeriële regeling nadere regels te treffen. Deze kan ook betrekking hebben op de hoogte van de vergoedingen.

Overigens worden woningaanpassingen in 2015 nog door de gemeenten verstrekt. Artikel 3.1.3 Wlz zal namelijk pas met ingang van 2016 in werking treden. Tot 2016 zullen de gemeenten nog woningaanpassingen verstrekken (op grond van de Wmo 2015).

Tweede lid

Artikel 3.1.3 van de wet schrijft voor dat een kleinschalige wooninitiatief in een algemene maatregel van bestuur omschreven wordt. Daartoe strekt het tweede lid. De definitie van kleinschalige wooninitiatieven is ontleend aan de definitie zoals opgenomen in de Regeling subsidies AWBZ. Deze groep is uitgezonderd van het recht op vergoeding voor een woningaanpassing op grond van artikel 3.1.3. De gemeente is in 2015 verantwoordelijk voor eventuele woningaanpassingen. Ten tweede is er additionele financiering voor deze groep verzekerden die verloopt via een verhoging van het persoonsgebonden budget krachtens artikel 3.6.2 van dit besluit.

Derde lid

Het recht op woningaanpassingen kan bij ministeriële regeling nader worden geregeld en afhankelijk worden gesteld van daarbij te stellen voorwaarden. Daarbij kan het gaan om een beperking van het recht op woningaanpassingen, maar ook om de hoogte van de vergoeding of het stellen van een maximum aan de vergoeding.

Artikel 3.1.5

Artikel 3.1.5 bepaalt in welke gevallen de verzekerde geen recht op Wlz-zorg heeft omdat deze onder de dekking van zijn zorgverzekering (onderdelen a en b) valt of op grond van de Jeugdwet gefinancierd kan worden (onderdeel c). Onderdeel a bepaalt dat de verzekerde geen recht op zorg ingevolge de Wlz heeft als hij behoefte heeft aan palliatief terminale zorg en niet reeds zorg ontving vanuit de Wlz. In het geval een verzekerde palliatief terminale zorg nodig heeft en nog geen zorg vanuit de Wlz ontvangt, is hij aangewezen op zorg vanuit zijn zorgverzekering (artikel 2.10, eerste lid of artikel 2.12, van het Besluit zorgverzekering). Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat een verzekerde nog in de laatste maanden van zijn leven in een ander verzekeringsregime (namelijk dat van de Wlz) zou terechtkomen.

De zorgverzekering is eveneens voorliggend voor intensieve kindzorg voor kinderen met een somatische aandoening (onderdeel b). Deze zorg valt in alle situaties onder de Zvw (artikel 2.10, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering). Kinderen bij wie zich op zeer jonge leeftijd naast de complexe somatische problematiek of lichamelijk handicap ook een verstandelijke handicap manifesteert, behoren tot hun vijfde levensjaar tot de doelgroep voor de zorg voor kinderen met een somatische aandoening. Tot hun vijfde levensjaar ligt het accent veelal op de medische zorg en valt deze zorg daarom onder de intensieve Zvw-zorg voor kinderen met een somatische aandoening. Gaandeweg verschuift het aangrijpingspunt van de medische zorg naar de gehandicaptenzorg en kan duidelijk worden dat deze kinderen vanwege hun ernstige verstandelijke handicap levenslang en levensbreed zorg nodig hebben. Als deze kinderen voldoen aan de toelatingscriteria van de Wlz, dan vallen zij nadat zij vijf zijn geworden onder de Wlz en krijgen zij de zorg op grond van de Wlz. Voldoen deze kinderen niet aan het Wlz-indicatiecriterium, dan zullen zij voor hun zorg een beroep moeten blijven doen op hun zorgverzekering en eventueel op de Jeugdwet.

De Jeugdwet regelt de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het stelsel van jeugdhulp, dat erop is gericht dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo zelfstandig mogelijk kan deelnemen aan het maatschappelijk leven, rekening houdend met zijn of haar ontwikkelingsniveau. Voor minderjarigen met een verstandelijke handicap betekent dit dat jeugdhulp ook omvat zorg en ondersteuning in een veilige en vertrouwde leef- en woonomgeving gericht op opvoeding en het zo mogelijk deelnemen aan het maatschappelijk leven. Dit komt overeen met hetgeen is bedoeld in het zorgprofiel «wonen met begeleiding en verzorging», en wat voorheen onder de AWBZ werd aangeduid met zorgzwaartepakket VG03. Onderdeel c bakent de toepassing van Wlz-zorg voor deze groep af met de Jeugdwet. De in dit onderdeel omschreven minderjarigen kunnen de daar bedoelde zorg en ondersteuning vanuit de Jeugdwet krijgen, en kunnen deze daarom niet op grond van de Wlz genieten. Het betekent voor minderjarigen met een verstandelijke beperking dat zij eerst onder de Wlz vallen bij een zorgprofiel «wonen met begeleiding en intensieve verzorging» (voorheen VG04). Dat wil zeggen als het in ieder geval gaat om zorg en ondersteuning in een veilige en vertrouwde leef- en woonomgeving gericht op stabilisatie, het voorkomen van achteruitgang en waar mogelijk ontwikkeling.

§ 2. Bepalingen over indicatiebesluiten
Artikel 3.2.1

Een verzekerde of degene die voor de verzekerde een indicatiebesluit aanvraagt, kan op verschillende manieren het verzoek tot indicatiestelling aan het CIZ richten. Die aanvraag kan schriftelijk of mondeling worden ingediend bij het CIZ. Het CIZ kan daarvoor gebruik laten maken van een aanvraagformulier dat bovendien ook elektronisch ter beschikking kan worden gesteld. In ieder geval moet de verzekerde of degene die namens de verzekerde de aanvraag doet het burgerservicenummer van de verzekerde vermelden op basis van artikel 3.2.3, tweede lid, van de wet en van artikel 10 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg. Bovendien voegt de verzekerde alle informatie toe waarvan hij meent dat die behulpzaam is ter bepaling van zijn recht op zorg.

Een aanvraag kan worden ingediend door de verzekerde zelf, door diens wettelijk vertegenwoordiger of door een derde die daartoe door de verzekerde gemachtigd is. Ondertekent de verzekerde niet zelf, maar doet een derde dat, dan zal de reden daarvoor moeten worden vermeld. Bovendien moet blijken dat de derde bevoegd is aanvragen in te dienen voor de verzekerde. Dat kunnen ook zorgaanbieders zijn. Voor het aanmelden stelt het CIZ een elektronische aanmeldfunctionaliteit beschikbaar.

Bij of kort na het indienen van de aanvraag van een indicatiebesluit zal het CIZ na moeten gaan of de verzekerde – ten behoeve van het onderzoek dat volgt op de aanvraag – toestemming geeft tot het raadplegen van behandelende beroepsbeoefenaren en van bij hen berustende gegevens. Het is van groot belang dat de verzekerde tijdens het onderzoek door het CIZ zo min mogelijk dubbel bevraagd wordt. Daarom zal in het aanvraagformulier worden uitgelegd waarom het belangrijk is om toestemming te geven om reeds aanwezige gegevens te mogen inzien. Geeft verzekerde zodanige toestemming niet, dan zal het CIZ deze beroepsbeoefenaren niet kunnen raadplegen.

Artikel 3.2.2
Eerste lid

Voordat door het CIZ een indicatiebesluit kan worden genomen, zal een onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden noodzakelijk zijn ter bepaling van de noodzaak van permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid zoals dat in artikel 3.2.1, eerste en tweede lid, van de wet is bepaald. De verzekerde neemt in persoon deel aan dat onderzoek. Alle verzekerden die een Wlz-indicatie aanvragen, worden door het CIZ gezien. Dat kan zijn bij de verzekerde thuis, in of bij een zorginstelling waar de verzekerde al dan niet reeds verblijft, op een andere, gezamenlijk overeen te komen plaats of bij het CIZ. Aanvullend op het eigen onderzoek door het CIZ kan het aangewezen zijn in de oordeelsvorming de informatie te betrekken die bij anderen aanwezig is en die relevant is voor de beoordeling of een verzekerde recht heeft op Wlz-zorg.

Het onderzoek van de verzekerde in persoon dient zodanig te zijn, dat het CIZ op verantwoorde wijze zijn indicatie kan stellen. Dat sluit niet uit dat het onderzoek ook het karakter van een gesprek kan hebben dat over de telefoon plaatsvindt. Bijvoorbeeld wanneer op basis van de bij de aanvraag beschikbare informatie voldoende kan worden vastgesteld of de verzekerde op de te indiceren zorg is aangewezen. Waar niet met telefonisch contact kan worden volstaan, zal de verzekerde door het CIZ gezien moeten worden. Dat laatste is ook aan de orde indien de aanvrager dat wenst.

De verzekerde blijft er als aanvrager verantwoordelijk voor dat voldoende gegevens en bescheiden worden verstrekt, om een indicatiebesluit te kunnen nemen. Indien een verzekerde niet wil meewerken aan een onderzoek door het CIZ, zonder welke niet tot een indicatiebesluit kan worden gekomen, dan zal het CIZ op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag buiten behandeling kunnen laten. Dat geldt overigens ook indien de verzekerde uitsluitend via een vertegenwoordiger optreedt, en dus niet in persoon contact heeft met het CIZ.

Tweede lid

Het onderzoek van het CIZ zal zich op al die aspecten van de persoon van de verzekerde richten, die van belang zijn ter bepaling van de noodzaak van permanent toezicht of van de noodzaak om blijvend zorg te ontvangen die gedurende 24 uur per dag in de nabijheid moet zijn. Juist de mate waarin er afhankelijkheid is van bepaalde onderdelen van de aanspraak, alleen of in combinatie met elkaar, gedurende verschillende delen van het etmaal is bepalend voor het antwoord op de vraag welk zorgprofiel voor de verzekerde aangewezen is. Het onderzoek van het CIZ zal zo worden ingericht, dat daarop een eenduidig antwoord is te formuleren. In ieder geval zal het CIZ in zijn beoordeling de gebruikelijke zorg (de zorg die ouders gewoonlijk aan kind moeten bieden) en algemeen gebruikelijke voorzieningen meenemen.

Derde lid

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het voorbereidend onderzoek. Bij ministeriële regeling kan ook worden bepaald in welke gevallen het verplichte onderzoek van de persoon dat is geregeld in het eerste lid, niet van toepassing is.

Artikel 3.2.3

Het indicatiebesluit zal aangeven wat (a) de resultaten zijn van het voorbereidend onderzoek. Daarbij wordt ook vermeld (b) op grond van welke aandoeningen, beperkingen, stoornissen of handicaps de verzekerde op zorg is aangewezen. De resultaten van het onderzoek leiden tot een antwoord op de vraag of de verzekerde is aangewezen op zorg vanuit de Wlz. Als dat het geval is, geeft het CIZ in het indicatiebesluit tevens aan (c) welk zorgprofiel het meest passend is. De samenhangende zorg, behorende bij dat zorgprofiel, is de zorg waarop verzekerde is aangewezen. Het profiel biedt ruimte voor de dialoog tussen de verzekerde en de zorgaanbieder van voorkeur. In de zorgplanbespreking zal de match worden gemaakt tussen de geobjectiveerde zorgbehoefte en de persoonlijke zorgvraag van de cliënt, alsmede met diens wensen ten aanzien van de feitelijke zorglevering door een aanbieder. Indien het CIZ bij zijn voorbereidend onderzoek constateert dat (de zorgbehoefte van) de verzekerde een of meer kenmerken heeft die voor de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor aanleiding kunnen zijn om meer zorg toe te kennen dan het meest passende zorgprofiel, neemt het CIZ deze in zijn indicatiebesluit op (d). De kenmerken waar het om gaat zullen in de Rlz worden opgenomen. Overigens zal, zoals in paragraaf 3.3 van het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, onderdeel d pas op 1 januari 2016 in werking treden en zal het CIZ dus pas vanaf 1 januari 2016 dergelijke kenmerken in het indicatiebesluit opnemen. Het indicatiebesluit zal ten slotte bepalen (e) of er voorwaarden en beperkingen aan het geïndiceerde recht op zorg verbonden zijn (zie ook art. 3.1.1, vierde lid, waarbij het CIZ uiteraard geen voorwaarden en beperkingen aan meer zorg op kan leggen, omdat het CIZ geen meer zorg, maar kenmerken voor meer zorg zal indiceren), (f) vanaf welke datum de verzekerde recht heeft op zorg en (g) wat de geldigheidsduur is van het besluit.

Artikel 3.2.4

In afwijking van hetgeen in de Awb is geregeld neemt het CIZ uiterlijk binnen zes weken een besluit op een aanvraag. In die zes weken dient derhalve ook het in persoon beoordelen van de omstandigheden van de verzekerde plaats te vinden. Al met al is deze termijn voldoende gelet op de ervaringen die de afgelopen jaren zijn opgedaan met indicatiestelling door de stichting CIZ voor aanmerkelijk grotere aantallen aanvragen dan thans verwacht in het kader van de Wlz.

Het CIZ kan gebruik maken van de bevoegdheid om beleidsregels te stellen om beleid te ontwikkeling over de afdoening van aanvragen die met voorrang moeten worden behandeld. Het Blz schrijft daarbij wel voor dat in dergelijke bijzondere omstandigheden binnen twee weken moet worden beslist. Ook bepaalt dit artikel dat een indicatiebesluit, indien dat inhoudt dat de verzekerde op zorg van de Wlz is aangewezen, dan ook gedurende die twee weken terugwerkt tot en met het moment van de opname, zodat de kosten dan ook uit de Wlz worden betaald. Leidt het besluit van CIZ niet tot een Wlz-indicatie, dan worden de kosten niet uit de Wlz betaald. De regeling in het Blz verschilt op dit punt van de spoedzorgregeling onder de AWBZ.

Artikel 3.2.5

Een indicatiebesluit heeft, in beginsel een onbepaalde geldigheidsduur. De gedachte is om de verzekerde niet meer dan hoogstnoodzakelijk te belasten met een nieuw onderzoek. Niettemin kan het voorkomen dat een aanvankelijk vastgelegd zorgprofiel niet langer passend is. In dat geval zal om een nieuw indicatiebesluit gevraagd moeten worden.

In geval het indicatiebesluit aangeeft dat een verzekerde met een verstandelijke handicap is aangewezen op een zorgprofiel dat overeenkomt met integrale behandelzorg met verblijf (grofweg vergelijkbaar met de ZZP’s LVG 1 t/m 5 of het ZZP SGLVG), geldt het indicatiebesluit ten hoogste drie jaar. Bij deze groep cliënten bestaat niet in alle gevallen een blijvende behoefte aan zorg die vanuit de Wlz moet worden geleverd. Juist door een afname van de gedragsproblematiek van de licht verstandelijk beperkte jongvolwassene, kan die persoon beter geholpen worden vanuit het gemeentelijk domein. Het ligt daarom in de rede om voor deze personen een tijdelijke indicatie af te geven met een maximumduur van drie jaar. Dat zal bij ministeriële regeling worden geregeld. Daarin komen tevens uitzonderingen voor de geldigheidsduur van zorgprofielen die vergelijkbaar zijn met de ZZP’s GGZ-B en revalidatie (ZZP9B).

§ 3. Eigen bijdrage
§ 3.1 Eigen bijdrage algemeen

In deze algemene paragraaf zijn enige bepalingen samengebracht die gelden voor de beide in het Blz geregelde soorten eigen bijdragen, dus zowel voor de eigen bijdragen die gelden voor zorg met verblijf (zmv), volleidg pakket thuis (vpt) en persoonsgebonden budget (pgb), als voor de eigen bijdragen die gelden voor mpt.

Artikel 3.3.1.1

In dit artikel wordt (net als in artikel 2, eerste lid, van het Bijdragebesluit zorg (Bbz)) geregeld dat op grond van artikel 3.2.5 van de wet, alleen verzekerden van 18 jaar of ouder bijdragen in de kosten van de zorg als bedoeld in artikel 3.1.1 van de wet. In de bepaling is op basis van de in dat artikel geboden mogelijkheid vastgelegd dat de eigen bijdrage mede afhankelijk is van inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot. In het Bbz was dit alleen meer impliciet geregeld doordat in artikel 6, eerste lid, het inkomen (onderdeel a) en het vermogen (onderdeel c) in aanmerking werden genomen; dat was ook in artikel 15, eerste lid, en de artikelen 16d en 16e het geval. De eigen bijdrage voor zorg in natura is verschuldigd met ingang van dag waarop de zorg aanvangt. De eigen bijdrage voor het persoonsgebonden budget is verschuldigd met ingang van de dag waarop het zorgkantoor het persoonsgebonden budget verleent.

Artikel 3.3.1.2

Per 1 januari 2013 wordt vermogen meegerekend bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage voor zorg op basis van de AWBZ. Met dit artikel wordt aangesloten bij het voormalige artikel 1a van het Bbz; daarbij zijn de bepalingen van het vierde en zesde lid thans opgenomen in het eerste lid.

Voor het bepalen van het vermogen van de verzekerde wordt uitgegaan van het aan de verzekerde toegewezen vermogen over het peiljaar. In principe telt 8% van het vermogen mee voor het bijdrageplichtig inkomen. Op verzoek van de Tweede Kamer geldt er een uitzondering voor letselschade (eerste lid, onderdeel a) en een hogere vrijstelling voor verzekerden met verblijf in een instelling die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt (eerste lid, onderdeel b). Voor de uitzondering van letselschade is aangesloten op dezelfde uitzondering als geldt voor de vermogenstoets zorgtoeslag en kindgebondenbudget, conform artikel 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

Ten opzichte van artikel 1a van het Bijdragebesluit zorg zijn er twee wijzigingen.

In de eerste plaats is in de tekst van het eerste lid, onderdeel b, 2°, (voorheen het zesde lid van genoemd artikel 1a) het woord «niet» ingevoegd na «pensioengerechtigde leeftijd»; dat word was bij de vaststelling van artikel 1a abusievelijk weggevallen.

In de tweede plaats is de opsomming van de gevallen waarin voor een niet pensioengerechtigde echtgenoot die zelf geen recht heeft op verblijf in een instelling, een vermindering van de vermogensgrondslag plaatsvindt, gewijzigd. Die wijziging houdt verband met de overbrenging van beschermd wonen naar de Wmo 2015, waardoor tot uitdrukking moest worden gebracht dat de vermindering niet alleen geldt als betrokkene niet de hoge of lage bijdrage op grond van de Wlz verschuldigd is, maar ook als deze niet verblijft in een instelling voor beschermd wonen.

Artikel 3.3.1.3
Eerste en tweede lid

Het CAK is belast met de inning van de eigen bijdrage. Hiertoe stuurt het CAK een beschikking aan de verzekerde waarin de hoogte van de bijdrage staat. De verzekerde betaalt dit bedrag binnen 30 dagen nadat de beschikking bekend is gemaakt. Het CAK kan de verzekerde een langere betalingstermijn bieden. Dit zal dan vermeld worden op de beschikking.

Derde lid

In artikel 4:93 van de Awb is geregeld dat een bestuursorgaan een geldschuld alleen mag verrekenen met een vordering voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Dit artikel voorziet daarin. Het CAK is bevoegd om vorderingen op grond van de Wlz op of van de verzekerde te verrekenen met vorderingen op of van de verzekerde op grond van de Wlz. De bevoegdheid geldt ook voor vorderingen uit hoofde van de AWBZ, de Wmo en Wmo 2015.

Vierde lid

Het CAK maakt bij het vaststellen van de eigen bijdrage gebruik van gegevens bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van andere door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verstrekte gegevens (vgl. artikel 23 Bbz).

Artikel 3.3.1.4
Eerste lid

Met het eerste lid wordt geregeld dat bij de jaarlijkse herziening als bedoeld in artikel 3.3.1.8, de leeftijd op 31 januari van het kalenderjaar waarover de eigen bijdrage wordt vastgesteld, relevant is om te bepalen of iemand de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of niet. Heeft betrokkene uiterlijk op 31 januari de pensioengerechtigde leeftijd bereikt dan wordt hij voor de eigen bijdrage in beginsel voor het hele jaar als pensioengerechtigde beschouwd (dit was voorheen geregeld in artikel 2, derde lid, van het Bbz).

Tweede lid

Het tweede lid (voorheen artikel 6, derde lid, Bbz) bepaalt dat verzekerden wijzigingen in hun burgerlijke status doorgeven aan het CAK. Dergelijke wijzigingen kunnen invloed hebben op de hoogte van de bijdrage die de verzekerde moet betalen.

Artikel 3.3.1.5

Deze bepaling is gelijk aan hetgeen voorheen bepaald was in artikel 3a Bbz.

Eerste lid

In het eerste lid van deze bepaling is geregeld dat het CAK de bijdrage moet vaststellen binnen 24 maanden na het tijdstip dat het CAK in kennis is gesteld dat de zorg is verleend. Als het CAK de bijdrage niet binnen de termijn van 24 maanden vaststelt, wil dat niet zeggen dat de verzekerde vervolgens nooit meer een eigen bijdrage verschuldigd is. Als er zekere tijd is verstreken tussen het begin van de zorgverlening en de inkennisstelling daarvan bij het CAK, mag de beschikking waarbij de eigen bijdrage wordt opgelegd, niet meer dan 36 maanden terugwerken.

Tweede lid

Het CAK kan ook na het verstrijken van de termijn, genoemd in het eerste lid, alsnog een eigen bijdrage opleggen. De ingangsdatum van de periode waarover de eigen bijdrage door de verzekerde moet worden betaald, begint dan maximaal 24 maanden voor de dag waarop de beschikking waarin de eigen bijdrage wordt vastgesteld, aan de verzekerde is verzonden.

Artikel 3.3.1.6

Artikel 3.3.1.6 regelt wat eerder was geregeld in artikel 11a Bbz.

Eerste lid

Met deze bepaling wordt de procedure beschreven indien er omstandigheden zijn om de eigen bijdrage te herzien. In het eerste lid van dit artikel is geregeld dat de eigen bijdrage wordt herzien uiterlijk 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot de wijziging. Als de omstandigheid die aanleiding had moeten geven tot de herziening van de eigen bijdrage bijvoorbeeld 36 maanden eerder aan het CAK ter kennis is gebracht, kan de eigen bijdrage echter ten hoogste voor de 24 maanden die aan het herzieningsbesluit voorafgaan, worden herzien. De bijdrage over de 25e tot en met 36e maand komt niet meer voor herziening in aanmerking.

Tweede lid

In het tweede lid is geregeld dat de herziene bijdragen kunnen worden verrekend met eerder vastgestelde bijdragen.

Derde lid

Het derde lid strekt ertoe mogelijk te maken dat een verzuim van het CAK om de eigen bijdrage tijdig (dat wil zeggen: binnen 24 maanden nadat het CAK op de hoogte is gesteld) te herzien, hersteld kan worden. De ingangsdatum van de periode waarover de eigen bijdrage door de verzekerde moet worden betaald, begint dan maximaal 24 maanden voor de dag waarop de beschikking waarin de eigen bijdrage wordt vastgesteld, aan de verzekerde is verzonden.

Vierde lid

Het vierde lid legt, wellicht ten overvloede, vast dat een bijdrage waarvoor de herzieningsbevoegdheid is komen te vervallen, geldt als definitief vastgesteld.

Artikel 3.3.1.7

Dit artikel bevat de regeling die voorheen in artikel 19 Bbz was opgenomen. De bedragen in het besluit zijn reeds geïndexeerd voor 2015; de eerstvolgende aanpassing vuindt dus plaats voor het jaar 2016. Ook zijn de inkomensbedragen in artikel 3.3.3.1 aangepast in verband met de doorwerking van de Wet uniformering loonbegrip.

Eerste lid

Dit artikel regelt dat de bedragen, genoemd in verschillende artikelen, bij ministeriële regeling jaarlijks worden geïndexeerd. Voor de maximumbedragen van de bijdrage voor zmv (artikel 3.3.2.1, tweede lid) en voor zmv, vpt en pgb (artikel 3.3.2.2, derde lid), voor het bedrag van de korting op de eigen bijdrage dat in bepaalde gevallen geldt voor mensen met een pgb (artikel 3.3.2.2, vierde lid) en voor de bedragen die gelden voor de eigen bijdrage voor mpt (artikel 3.3.3.1, eerste en tweede lid) vindt indexering plaats aan de hand van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie; dat geldt ook voor de bedragen, genoemd in de artikelen 3.3.2.4 en 3.3.3.2, die een rol spelen bij een aanvraag van zgn. peiljaarverlegging (zie aldaar). Na toepassing van de indexering vindt afronding van de bedragen naar beneden plaats op veelvouden van 0,20 eurocent. Die afronding blijft voor de volgende indexering buiten beschouwing.

Tweede lid

Het voor bepaalde groepen nog niet gepensioneerden bij het in aanmerking nemen van vermogen in mindering te brengen bedrag (artikel 3.3.1.2, eerste lid, onderdeel b) wordt jaarlijks aangepast aan de hand van het indexcijfer dat wordt gebruikt voor de jaarlijkse indexering van het heffingvrije vermogen ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001.

Derde lid

De inkomensbedragen, geldend voor de maximering van de eigen bijdragen voor mpt van gehuwden en ongehuwden, boven en onder de pensioengerechtigde leeftijd, genoemd in artikel 3.3.3.1, tweede lid, worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkeling van het minimumloon.

§ 3.2 Eigen bijdrage voor zorg met verblijf in een instelling, volledig pakket thuis en persoonsgebonden budget
Artikel 3.3.2.1

Deze bepaling komt overeen met het eerste en tweede lid van artikel 4 van het Bbz. De bepaling regelt dat een verzekerde een eigen bijdrage is verschuldigd ter hoogte van een twaalfde deel van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.3, maar maximaal € 2.284,60 per maand. Dit bedrag, genoemd in het tweede lid, is reeds voor 2015 geïndexeerd. De eigen bijdrage soms ook wel de hoge eigen bijdrage (ofwel HEB) genoemd, geldt voor de ongehuwde verzekerde en voor de gehuwde verzekerden die beiden zijn opgenomen in de instelling; als nieuwe categorie waarvoor de hoge eigen bijdrage geldt, is opgenomen de gehuwde die verblijft in een instelling op grond van de Wlz en wiens partner verblijft in een instelling voor beschermd wonen op grond van de Wmo 2015. Voorheen, toen beschermd wonen nog onder de AWBZ viel, gold in dat geval voor de gehuwden tezamen op grond van het Bbz de hiervoor gememoreerde hoge eigen bijdrage voor gehuwden die beiden in een instelling verblijven. Nu beschermd wonen niet langer onder de Wlz valt, is met de toevoeging van deze categorie hetzelfde resultaat gerealiseerd. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is een parallelle bepaling opgenomen, op grond waarvan de gehuwde die beschermd woont en die een partner heeft die is opgenomen in een instelling op grond van de Wlz, de hoge eigen bijdrage verschuldigd is. Met het derde lid, dat ook in het genoemde Uitvoeringsbesluit is opgenomen, wordt bewerkstelligd dat deze gehuwden in totaal slechts eenmaal de hoge eigen bijdrage verschuldigd zijn, waarbij artikel 3.3.2.9, derde lid, ervoor zorgt dat elk van beide echtgenoten naar rato van ieders aandeel in het inkomen een deel daarvan verschuldigd is.

Artikel 3.3.2.2

Artikel 3.3.2.2 bevat de regeling die voorheen was opgenomen in de artikelen 14 en 15 Bbz. Er is geen wijziging beoogd op de wijze van berekening van de hoogte van de bijdrage voor verzekerden die zmv, vpt of pgb ontvangen. Ook is, behoudens indexering, geen wijziging beoogd op de maximale hoogte van de bijdrage.

Eerste lid

Het eerste lid formuleert in welke gevallen voor de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage wordt afgeweken van de hoofdregel van artikel 3.3.2.1. In die gevallen geldt een eigen bijdrage van 12,5% van het bijdrageplichtig inkomen; deze eigen bijdrage wordt ook wel de lage eigen bijdrage genoemd. Het gaat daarbij om de gevallen die in artikel 14, eerste lid, onderdelen b tot en met g, van het Bbz reeds waren opgenomen. Het betreft dan onder meer verzekerden die in een instelling verblijven, maar ook nog een «thuissituatie» moeten onderhouden. Voor hen geldt dat de eigen bijdrage op een andere manier wordt vastgesteld, vanwege de kosten die zij nog hebben aan de thuissituatie. De situatie die voorheen was opgenomen in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, ziet bij nader inzien niet op een afwijking van artikel 3.3.2.1; het gaat immers om een gehuwde verzekerde die in een instelling verblijft, maar wiens partner niet in een instelling verblijft; er is dus geen sprake van een afwijking van artikel 3.3.2.1; deze categorie verzekerden is nu opgenomen in het tweede lid.

Het eerste lid geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de afwijking van artikel 3.3.2.1 van toepassing is. Het gaat dan om: een minderjarig kind dat nog thuis woont (zie hiervoor eerste lid, onderdeel c) of indien de verzekerde of echtgenoot pas sinds kort in een instelling verblijft (zie hiervoor eerste lid, onderdeel a en b). In onderdeel a en b geldt de uitzondering zolang het verblijf in de instelling nog geen zes maanden heeft geduurd; daarop is in het vijfde lid een uitzondering gemaakt voor de gevallen waarin het gaat om een voorzetting van verblijf gedurende maximaal drie jaar in een instelling ten laste van de zorgverzekering in verband met een psychische stoornis als bedoeld in artikel 3.2.2 van de Wlz.

Tweede lid

In het tweede lid zijn de andere gevallen geregeld, waarin niet de eigen bijdrage van artikel 3.3.2.1 van toepassing is, maar de afwijkende bijdrage die ook voor de gevallen van het eerste lid geldt.

Deze bepaling ziet op alle situaties waarin een verzekerde zmv ontvangt, maar niet artikel 3.3.2.1 of het eerste lid van artikel 3.3.2.2 van toepassing is. Ook regelt het lid dat dezelfde bijdrage geldt als de verzekerde kiest voor een vpt (voorheen artikel 14, onderdelen f en g, Bbz) of pgb. Kort gezegd, geldt de in dit artikel geregelde bijdrage voor:

  • a. een gehuwde die zmv, vpt of pgb ontvangt, maar wiens echtgenoot geen zorg in natura of een pgb als bedoeld in de Wlz ontvangt (deze categorie komt overeen met die welke voorheen in artikel 14, eerste lid, onder a, van het Bbz viel);

  • b. een echtpaar waarvan beide partners zorg in natura of een pgb ontvangen; de formulering geeft aan dat het gaat om een partner die zmv, vpt of pgb ontvangt, terwijl zijn echtgenoot vpt, pgb of mpt ontvangt; in al deze gevallen van combinatie van zorgvormen binnen een gezin geldt met het oog op de betaalbaarheid de bijdrage van dit artikel in plaats van de bijdrage van artikel 3.3.2.1; de situatie waarin beide partners zmv ontvangen, valt onder artikel 3.3.2.1 en 3.3.2.2, eerste lid;

  • c. een ongehuwde die een vpt of een pgb ontvangt;

  • d. een echtpaar waarvan beide partners een vpt of pgb ontvangen;

  • e. de gehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen.

De gevallen, bedoeld onder e, vormen in feite een specifieke uitzondering op de gevallen, bedoeld onder a. De partner heeft weliswaar geen zorg in natura of persoonsgebonden budget op grond van de Wlz, maar verblijft wel in een instelling voor beschermd wonen, waarvoor hij op grond van de Wmop 2015 een lage bijdrage verschuldigd is. Deze situatie lijkt op die, bedoeld in artikel 3.3.2.1, eerste lid, onder c, (combinatie van verblijf in een instelling en beschermd wonen), waarin voor beide partners de hoge eigen bijdrage geldt. Nu op grond van onderdeel b voor een gehuwde die in een instelling verblijft en zijn partner die een vpt of pgb ontvangt, tezamen de lage eigen bijdrage geldt, ligt het in de rede om ook voor de combinatie van een echtgenoot die vpt of pgb ontvangt en een echtgenoot die beschermd woont tezamen de lage eigen bijdrage te doen gelden. Net als in de situatie van artikel 3.3.2.1, eerste lid, onderdeel c, juncto derde lid, is ook hier in de regelgeving gewaarborgd dat de partners tezamen slechts eenmaal de lage eigen bijdrage verschuldigd zijn.

Derde lid

In het derde lid is geregeld dat de bijdrage een minimum en een maximum kent; deze bepaling stond voorheen in het eerste lid van artikel 14 Bbz.

Vierde lid

Voor cliënten die gebruik maken van een pgb, geldt dat hun eigen bijdrage verminderd wordt met € 136 per maand. De reden hiervoor is dat voor deze groep cliënten een andere eigen bijdrage dan thans gaat gelden. Voorheen vielen zij onder de extramurale eigen bijdrage (vgl. artikel 3.3.3.1) en was de eigen bijdrage +/– € 20 per maand (€ 19 per 4 weken). Voor cliënten met een pgb wordt, net als voor het vpt, voor de eigen bijdrage aangesloten op de lage eigen bijdrage. Dit zou een sterke stijging van de eigen bijdrage betekenen voor cliënten met een pgb. Om dat te voorkomen, is besloten om voor hen de eigen bijdrage lager vast te stellen. Zo blijft de eigen bijdrage voor de laagste inkomens gelijk.

De vermindering met € 136 geldt zowel voor de ongehuwde verzekerde met een pgb als voor gehuwde verzekerden van wie een of beiden een pgb ontvangen; een uitzondering daarop geldt in geval een van beide partners zmv of vpt ontvangt. Voorts geldt de aftrek ook voor een echtpaar van wie een partner een pgb ontvangt en de ander een maatwerkvoorziening of pgb op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. met uitzondering van beschermd wonen. Als één van de partners een pgb Wlz ontvangt en de ander beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, is er geen aftrek van € 136 van toepassing op de eigen bijdrage voor het pgb Wlz. Ook voor een ongehuwde bij wie zich deze combinatie voordoet, geldt de korting.

Vijfde en zesde lid

In deze leden zijn het oude tweede en derde lid van artikel 14 van het Bbz opgenomen. Er zijn twee bepalingen toegevoegd. In de eerste plaats is (onderdeel a) geregeld dat de wachttijd van zes maanden voordat de hoge bijdrage gaat gelden, niet van toepassing is indien de verzekerde verblijfszorg ontvangt aansluitend op drie jaar verblijf in een instelling ten laste van de zorgverzekering in verband met een psychische stoornis (dit betreft situaties waarin artikel 3.2.2. van de Wlz recht geeft op voortzetting van dat verblijf ten laste van de Wlz). De tweede toevoeging houdt verband met het feit dat beschermd wonen is overgeheveld naar de Wmo 2015 (onderdeel c); daarom moest deze vorm van verblijf afzonderlijk worden genoemd naast die welke is opgenomen in onderdeel b. De bepalingen in de onderdelen b en c houden in dat de toepassing van de lage eigen bijdrage gedurende de eerste zes maanden na opneming niet van toepassing is – en dus de hoge eigen bijdrage geldt – indien de opneming volgt binnen zes maanden nadat eerder de hoge eigen bijdrage verschuldigd was.

Zevende lid

Indien de verzekerde op grond van de Participatiewet slechts een uitkering krijgt ter hoogte van de zak- en kleedgeldgrens, wordt op aanvraag volledig afgezien van het opleggen van een bijdrage. Deze bepaling stond in artikel 14, vierde lid, van het Bbz.

Artikel 3.3.2.3
Eerste lid

In deze bepaling (voorheen artikel 6, eerste lid, Bbz) is de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen voor de hoge eigen bijdrage van artikel 3.3.2.1 geregeld. Er is geen wijziging beoogd ten opzichte van het systeem zoals beschreven in artikel 6 Bbz. Het systeem houdt in dat het inkomen en de verschuldigde of ingehouden belasting over het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de verzekerde zijn aanspraak tot gelding brengt, door de Belastingdienst aan het CAK worden verstrekt. Daarna worden, voor zover relevant, de posten vermeld in het eerste lid, onderdeel b, in mindering gebracht. Het betreft de volgende posten:

De post in onderdeel b, subonderdeel 1, betreft de ook onder het oude systeem bestaande arbeidsaftrek.

In onderdeel b, subonderdeel 2, staan posten die jaarlijks bij ministeriële regeling worden geregeld. Deze aftrekposten betreffen:

  • zak- en kleedgeld; dit is een aan artikel 23 van de Participatiewet gerelateerd bedrag;

  • premies voor een zorgverzekering die gecorrigeerd zijn voor de ontvangen zorgtoeslag;

  • een aftrekpost, ter hoogte van een bedrag vastgesteld in de Regeling langdurige zorg, waarbij de hoogte afhankelijk is van het gegeven of de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

In onderdeel b, subonderdeel 3, is geregeld dat de uitkering op grond van artikel 14 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en de uitkering op grond van artikel 20 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 op aanvraag niet worden meegenomen bij het bepalen van het bijdrageplichtig inkomen.

In onderdeel c is bepaald dat een gedeelte van het vermogen meetelt voor het bijdrageplichtig inkomen. Deze vermeerdering vindt plaats nadat eerst de verschuldigde belastingen en aftrekposten op het inkomen in mindering zijn gebracht.

Tweede, derde en vierde lid

Deze bepalingen stonden voorheen in artikel 10 Bbz.

Tweede lid

Met het tweede lid wordt geregeld dat de verzekerde de mogelijkheid heeft om peiljaarverlegging aan te vragen indien hij maandelijks gemiddeld minder overhoudt dan de zak- en kleedgeldgrens. Het CAK maakt bij het bepalen van de eigen bijdrage dan niet gebruik van het inkomen en vermogen in het jaar t-2, maar gaat uit van het te verwachten inkomen en vermogen in het lopende kalenderjaar. Bij het bepalen of de verzekerde minder overhoudt dan de zak- en kleedgeldgrens, dient zowel naar het inkomen als naar het vermogen van de verzekerde te worden gekeken. Door de invoering van de vermogensinkomensbijtelling per 1 januari 2013 kan het zijn dat de eigen bijdrage hoger is dan het inkomen. In dat geval moet de verzekerde interen op zijn vermogen.

Met de Wet uniformering loonbegrip, die op 1 januari 2013 in werking is getreden, is een wijziging aangebracht in het loonbegip dat relevant is voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Met die wet is de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw een werkgeverspremie geworden. De werknemer heeft voor zijn loon daarom niet meer met een inkomensafhankelijke bijdrage te maken. Dit geldt uiteraard niet voor mensen die inkomen hebben anders dan uit loon of uitkering, zoals zzp’ers. Die personen betalen over hun inkomen de bijdrage Zvw via een aanslag van de Belastingdienst. Het tweede lid van artikel 3.3.2.3 is zo aangepast, dat bij de berekening van de zak- en kleegeldgrens rekening wordt gehouden met de gevallen waarin een verzekeringsplichtige zelf zijn inkomensafhankelijke bijdrage Zvw moet betalen.

Derde lid

De bepaling over peiljaarverlegging gaat er vanuit dat bijdrageplichtigen een aanvraag in het lopende kalenderjaar doen omdat zij dan constateren dat zij minder ter vrije besteding overhouden dan het zak- en kleedgeld. Wordt de bijdrage opgelegd in een van de laatste maanden van het jaar of nog later, dan ligt het in de rede dat zo’n aanvraag net na afloop van het kalenderjaar wordt gedaan. In de praktijk werden dergelijke verzoeken echter veelvuldig maanden of jaren later gedaan met de hoop dat de bijdrage dan alsnog lager wordt. Dat is zeer belastend voor de uitvoering. Er mag vanuit gegaan worden dat, als een aanvraag pas na een lange tijd gedaan wordt, er geen financiële noodzaak bestaat van de uitzondering gebruik te maken. Daarom is geregeld dat een dergelijke aanvraag gedaan wordt in het lopende kalenderjaar of uiterlijk drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk drie maanden na de datum waarop de bijdrage is vastgesteld.

Vierde lid

Het vierde lid regelt dat, indien aan het eind van het jaar blijkt dat de verzekerde toch niet voldeed aan de eis, zoals gesteld in het eerste lid, dan met terugwerkende kracht definitieve vaststelling volgens de reguliere berekening, zoals beschreven in het eerste lid plaatsvindt. Op basis van de definitieve vaststelling van het bijdrageplichting inkomen kan een naheffing plaatsvinden. Misbruik en oneigenlijk gebruik van de mogelijkheid tot peiljaarverlegging kan hiermee worden tegengegaan.

Vijfde lid

Met het vijfde lid (voorheen artikel 6, tweede lid, Bbz) is geregeld dat op het buitenlandse inkomen dat meetelt voor het bijdrageplichtig inkomen bij de eigen bijdrage, de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering wordt gebracht. Het CAK krijgt deze gegevens niet van de Belastingdienst en is dus niet op de hoogte van de in het buitenland verschuldigde belasting. Daarom is geregeld dat het in mindering brengen van de in het buitenland verschuldigde belasting geschiedt op aanvraag van de verzekerde.

Belasting die in Nederland wordt betaald, valt onder het eerste lid.

Artikel 3.3.2.4

In dit artikel is de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen en de peiljaarverlegging voor de lage eigen bijdrage van artikel 3.3.2.2 geregeld. Er is geen wijziging beoogd ten opzichte van het systeem zoals beschreven in het voormalige artikel 15, eerste lid, Bbz.

Eerste lid

Net als in artikel 15, eerste lid, Bbz, is geregeld dat voor de berekening van de lage eigen bijdrage van artikel 3.3.2.2 enigszins aangepaste regels gelden met betrekking tot het bijdrageplichtig inkomen.

Tweede lid

Met het tweede, derde en vierde lid wordt, overeenkomstig artikel 3.3.2.3, ook voor verzekerden die een bijdrage op grond van artikel 3.3.2.2 verschuldigd zijn, de mogelijkheid geregeld om verlegging van het peiljaar aan te vragen. De peiljaarverlegging voor de eigen bijdrage voor mpt is niet gebaseerd op het niet overhouden van het zak- en kleedgeldbedrag. De verzekerde kan peiljaarverlegging aanvragen indien te verwachten is dat zijn bijdrageplichtig inkomen in het kalenderjaar minstens € 2.540 lager is dan tijdens het reguliere peiljaar (t-2). De afwijkende vaststelling (op aanvraag) geschiedt ook indien de verzekerde in het lopende kalenderjaar algemene bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet.

Het gaat hier om een voorlopige vaststelling. De definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen geschiedt aan de hand van het nadien beschikbare belastbare inkomen.

Derde lid

Dit lid is gelijk aan het derde lid van artikel 3.3.2.3; voor een toelichting wordt naar de toelichting op dat lid verwezen.

Vierde lid

Om misbruik en oneigenlijk gebruik van de geboden mogelijkheid van peiljaarverlegging tegen te gaan, is in het vierde lid een regeling getroffen op grond waarvan een naheffing kan plaatsvinden. Deze naheffing vindt plaats indien bij de definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen door het CAK blijkt dat met het uiteindelijk door de belastingdienst vastgestelde belastbare inkomen niet voldaan wordt aan de voorwaarde dat het inkomen ten minste € 2.540 lager is dan het belastbare inkomen in het peiljaar. Indien dat laatste het geval is, vindt alsnog toepassing van het eerste lid plaats. Op basis van het definitief vastgestelde bijdrageplichtig inkomen, wordt vervolgens het verschuldigde bedrag aan bijdragen gecorrigeerd en wordt bij de verzekerde het bedrag dat nog verschuldigd is, in rekening gebracht.

Vijfde lid

Dit is gelijk aan het vijfde lid van artikel 3.3.2.3; voor een toelichting wordt naar de toelichting op dat lid verwezen.

Artikel 3.3.2.5

Dit artikel (vgl. artikel 8 Bbz) regelt een uitzondering op het vaststellen van het bijdrageplichtig inkomen, conform de artikelen 3.3.2.3 en 3.3.2.4, voor het geval dat de verzekerde voor het eerst inkomen gaat genieten. In dat geval wordt niet het peiljaar (t-2) gehanteerd. Immers, in het peiljaar had de verzekerde nog geen inkomen. Nu de verzekerde in het lopende kalenderjaar wel inkomen geniet, dient de eigen bijdrage te zijn toegespitst op dat inkomen. Daarom wordt, in dit specifieke geval, gekeken naar het te verwachten inkomen en vermogen in het lopende kalenderjaar (eerste en tweede lid) dan wel het te verwachten inkomen en vermogen van het voorgaande kalenderjaar (derde lid). Na het derde jaar kan voor de verzekerde het bijdrageplichtig inkomen worden vastgesteld op basis van artikel 3.3.2.3 of 3.3.2.4.

Artikel 3.3.2.6

Bij toepassing van de peiljaarverlegging (artikel 3.3.2.3, tweede lid) en in geval van berekening van een bijdrageplichtig inkomen voor een verzekerde die voor het eerst inkomen geniet (artikel 3.3.2.5, eerste en tweede lid) wordt afgeweken van de reguliere berekening van het bijdrageplichtig inkomen voor de hoge eigen bijdrage. Dit artikel regelt dat ook bij deze afwijkende berekening van het bijdrageplichtig inkomen, de in artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, genoemde posten in mindering worden gebracht. Het tweede lid regelt dat dit in geval van artikel 3.3.2.3, eerste lid, wordt gedaan naar rato van het deel van het kalenderjaar waarover de inkomsten worden verworven.

Artikel 3.3.2.7

Artikel 3.3.2.7 regelt wat eerder was geregeld in artikel 7 Bbz.

Voor de vaststelling van de eigen bijdrage ontvangt het CAK gegevens uit de basisregistratie inkomen. Zijn er in het geheel (nog) geen gegevens, dan stelt het CAK de bijdrage vast op het minimumbedrag van artikel 3.3.2.2, derde lid. Het CAK corrigeert de bijdrage zodra die gegevens er wel zijn. Overigens geldt bij de jaarlijkse herziening de in artikel 3.3.2.8, tweede lid, geregelde uitzondering.

Artikel 3.3.2.8

Artikel 3.3.2.8 regelt wat eerder was geregeld in artikel 11 Bbz.

Het eerste lid van dit artikel regelt dat de eigen bijdrage jaarlijks wordt herzien. Het tweede lid regelt dat het CAK, indien de verzekerde zorg ontvangt waarvoor hij een eigen bijdrage verschuldigd is en er nog geen nieuwe inkomens- of belastinggegevens bekend zijn voor de berekening van de eigen bijdrage voor het daarop volgende jaar, als voorlopige bijdrage de oude eigen bijdrage gewoon doorfactureert (dus over de jaargrens heen).

Artikel 3.3.2.9
Eerste lid

Voor het bepalen van de eigen bijdrage wordt afwezigheid uit een instelling, anders dan in verband met beëindiging van de zorgverlening, buiten beschouwing gelaten (dit was voorheen bepaald in artikel 2, tweede lid, van het Bbz). Dit betekent dat als de verzekerde tijdelijk niet in een instelling verblijft, dit geen invloed heeft op de bijdrage in de kosten van de zorg. In dit kader kan gedacht worden aan afwezigheid uit de instelling vanwege een tijdelijke opname in een ziekenhuis.

Tweede en derde lid

Deze bepalingen waren in het Bbz opgenomen als derde en vierde lid van artikel 4.

§ 3.3 Eigen bijdrage voor modulair pakket thuis
Artikel 3.3.3.1

In de artikelen 16a e.v. van het Bbz waren de eigen bijdragen voor extramurale zorg geregeld. Deze werden ook toegepast ten aanzien van verzekerden met een indicatie voor verblijfszorg die ervoor kozen thuis te blijven wonen (niet met toepassing van vpt) en hun indicatie te laten omzetten in functies en klassen. Deze bepalingen omtrent de eigen bijdragen voor extramurale zorg zijn in dit besluit de basis geweest voor het stellen van regels over de eigen bijdragen voor verzekerden die kiezen voor een modulair pakket thuis (wat overeenkomt met de situatie van omzetting in functies en klassen).

In artikel 3.3.3.1 zijn het oude artikel 16a en 16d Bbz samengevoegd. Daarbij is weggelaten dat de bijdrage verschuldigd is door verzekerden van 18 jaar en ouder, omdat dit reeds is bepaald in artikel 3.3.1.1. Ook zijn artikel 16b en artikel 16c Bbz weggelaten; de inhoud daarvan is opgenomen in de artikelen 3.3.1.3 en artikel 3.3.1.5. Het vijfde lid van artikel 16d Bbz is vervallen in verband met de intrekking van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.

Eerste lid

Deze bepaling is gelijk aan de bestaande van artikel 16d, eerste lid, Bbz met dien verstande dat de beperking tot de daarin genoemde en inmiddels naar de Wmo 2015 overgebrachte zorgvormen is vervangen door de zorg die aan de verzekerde wordt geleverd als modulair pakket thuis. Voor mensen die gebruik maken van een modulair pakket thuis, is de bijdrage een bepaald bedrag per uur of dagdeel zorg.

Tweede lid

Het tweede lid is inhoudelijk gelijk aan het oude tweede lid van artikel 16d Bbz.

Door de opneming in artikel 1.1.1 van een definitie van pensioengerechtigde leeftijd kon in het tweede lid de vier keer voorkomende vermelding van de Algemene Ouderdomswet worden weggelaten, waardoor de tekst leesbaarder is geworden. De bepaling regelt dat de op grond van het eerste lid verschuldigde eigen bijdrage (het totaal van de uurbijdragen) voor de ongehuwde verzekerde die een mpt ontvangt, onderscheidenlijk voor de gehuwde verzekerde die een mpt ontvangt en voor gehuwden verzekerden die beiden een mpt ontvangen tezamen, wordt gemaximeerd op een bedrag per bijdrageperiode (€ 19,40 onderscheidenlijk € 27,60), dat afhankelijk van de leeftijd (wel of niet pensioengerechtigd) en de mate waarin het bijdrageplichtig inkomen bepaalde grenzen meer of minder te boven gaat, wordt verhoogd. Die verhoging bestaat uit een bedrag dat gelijk is aan een dertiende deel van 15% van het inkomen (waarin verdisconteerd de zgn. vermogensinkomensbijtelling ter hoogte van 8% van het vermogen) dat boven de vrijgelaten ondergrens uitgaat. Voor verschillende groepen van verzekerden is dus, rekening houdende met hun draagkracht, de vrijgelaten ondergrens verschillend.

Derde lid

Het derde lid komt overeen met het derde lid van artikel 16d Bbz, maar de formulering is verbeterd. In de oude tekst werd de term «kalenderjaar» gebruikt, waardoor ten onrechte de indruk kon worden gewekt dat de dertien perioden van vier onderscheidenlijk vijf weken samenvallen met het kalenderjaar. Dat is echter niet het geval. De bijdrageperioden – van in beginsel vier weken – volgen de weeknummers volgens de internationale standaard ISO 8601. Daarbij is de eerste week van een jaar de week die vier of meer dagen van dat bewuste jaar bevat. Omdat maandag als eerste dag van de week beschouwd wordt, komt het erop neer dat week 1 de week is, waarin de eerste donderdag van dat jaar zit, en de week waar 4 januari in valt. De weken met de nummers 1 tot en met 4 vormen zo de eerste bijdrageperiode enz. In veel jaren zijn er op deze manier dertien bijdrageperioden van vier weken; in sommige gevallen is er volgens deze regeling een dertiende bijdrageperiode die vijf weken beslaat. In dat geval betaalt de verzekerde dezelfde bijdrage over vijf weken als hij anders betaalt over vier weken.

Vierde lid

Het vierde lid regelt, net als het vierde lid in artikel 16d Bbz, dat de bijdrage voor mpt die de verzekerde dan wel de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen op grond van het Blz moeten betalen, wordt verminderd met de bijdrage die de verzekerde of zijn echtgenoot over dezelfde bijdrageperiode verschuldigd is voor een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, voor zover die bijdrage niet betrekking heeft op beschermd wonen. Een bijdrage verschuldigd op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, waarin regels worden gesteld omtrent de hoogte van de bijdragen voor maatschappelijke ondersteuning, gaat derhalve in die gevallen voor op de bijdrage voor mpt. De lage eigen bijdrage voor beschermd wonen op grond van de Wmo 2015 wordt dus niet in mindering gebracht op de eigen bijdrage voor een mpt. In het vijfde lid is echter geregeld dat men in het geheel geen bijdrage voor mpt verschuldigd is als de verzekerde of zijn echtgenoot in de bijdrageperiode de HEB of de LEB dan wel een bijdrage voor beschermd wonen verschuldigd is.

In dit verband zij erop gewezen dat in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt geregeld dat de bijdragen voor maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten op grond van de Wmo 2015 niet verschuldigd zijn, indien betrokkene of zijn echtgenoot een eigen bijdrage voor beschermd wonen op grond van de Wmo 2015 of een eigen bijdrage voor een zmv, vpt of pgb op grond van de Wlz is verschuldigd. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bestaat geen vrijstelling van de bijdrage voor samenloop van maatschappelijke ondersteuning met mpt op grond van de Wlz voor de partner van betrokkene; het vierde lid regelt daarvoor, zoals hiervoor aangegeven, dat de betaalde Wmo-bijdrage in mindering komt op de Wlz-bijdrage.

Vijfde lid

In dit lid (vgl. oude zesde lid) is, ter voorkoming van onwenselijke cumulatie van eigen bijdragen, in onderdeel a geregeld dat de in dit artikel geregelde bijdrage niet verschuldigd is als de verzekerde of zijn echtgenoot reeds een bijdrage voor zorg met verblijf, volledig pakket thuis of pgb dan wel beschermd wonen verschuldigd is. De onderdelen b en c zijn overgenomen uit de oude tekst (artikel 16d, zesde lid, onderdeel d resp. b). Onderdeel c is vervallen.

Artikel 3.3.3.2

Deze bepaling is inhoudelijk gelijk aan artikel 16e Bbz (dat gold voor de extramurale bijdrage) en de artikelen 3.3.2.4 en 3.3.2.3, vijfde lid (welke gelden voor de lage eigen bijdrage). De bepaling regelt wat het bijdrageplichtig inkomen is en op welke wijze peiljaarverlegging daarbij kan plaatsvinden. Voor een toelichting daarop zij verwezen naar de toelichting op artikel 3.3.2.4 en 3.3.2.3, vijfde lid.

Artikel 3.3.3.3

Dit artikel gelijk aan artikel 16f Bbz en vergelijkbaar met die van artikel 3.3.2.7.

Voor de vaststelling van de eigen bijdrage ontvangt het CAK gegevens uit de basisregistratie inkomen.

In het eerste lid is geregeld wat geldt indien de verzekerde zorg ontvangt waarvoor hij een eigen bijdrage verschuldigd is en er nog geen nieuwe inkomens- of belastinggegevens bekend zijn voor de berekening van de bijdrage voor het daarop volgende jaar. Het CAK factureert dan als voorlopige bijdrage het minimumbedrag. Indien nadien gegevens beschikbaar komen wordt de bijdrage op die gegevens gebaseerd en zo nodig herzien.

§ 4. Wachttijd
Artikel 3.4.1 tot en met artikel 3.4.3

De inhoud van de artikelen 3.4.1. tot en met 3.4.3 is gelijk aan de inhoud van het met de inwerkingtreding van de Wlz vervallen Besluit wachttijd bijzondere ziektekostenverzekering, voor zover het gaat om rechten op Wlz-zorg. Omdat het besluit gaat over verzekering in het verleden wordt op enkele plaatsen nog de AWBZ naast de Wlz genoemd.

Artikel 3.4.1

Dit artikel bepaalt dat een persoon die zich in Nederland vestigt en verzekerd wordt ingevolge de Wlz, gedurende de eerste twaalf maanden na vestiging geen recht heeft op Wlz-zorg. Dit onderdeel is niet nieuw. Het bestaat al sinds 1992.

Het primaire doel van deze wachttijdregeling was en is het voorkomen van oneigenlijk gebruik van dure Wlz-zorg. De wachttijd mag alleen worden toegepast op een verzekerde die op het tijdstip van vestiging al is aangewezen op de zorg of indien te verwachten is, dat hij binnen zes maanden die zorg nodig zal hebben. Er geldt géén wachttijd indien de verzekerde pas na zes maanden behoefte krijgt aan Wlz-zorg of hij een behoefte krijgt aan andere Wlz-zorg dan die bij aanvang van de verzekering al nodig of te verwachten was. Het moet immers gaan om een bestaande behoefte of een binnen zes maanden opgekomen behoefte die redelijkerwijs al te verwachten was. Nadrukkelijk zij opgemerkt dat door de wachttijd niet de verlening van medische zorg is uitgesloten; bepaald is dat de betreffende medische zorg niet ten laste van de Wlz kan worden gebracht. Betrokkenen zullen dus eerst een financiële drempel moeten overbruggen indien zij, na verzekerd te zijn geworden, voor een al bestaande situatie aanspraak wensen te maken op zorg ingevolge de Wlz.

Opgemerkt wordt dat de wachttijd onder de AWBZ betrekking had op alle vormen van AWBZ-zorg, met uitzondering van onderzoek naar stofwisselingsziekten en vaccinaties. Nu de wachttijd alleen nog van toepassing is op de Wlz-aanspraken, betekent dat een inperking van het toepassingsgebied van de wachttijdregeling.

Artikel 3.4.2

Verzekerden die minder dan twaalf jaar onverzekerd zijn geweest, krijgen een korting op de wachttijd. Het komt erop neer dat de wachttijd één maand bedraagt voor ieder vol kalenderjaar dat iemand niet verzekerd is geweest ingevolge de Wlz of de AWBZ, met een maximum van twaalf maanden.

De wachttijd wordt eveneens evenredig verminderd voor elk jaar dat iemand voorafgaand aan de Wlz-verzekering of de AWBZ-verzekering onderworpen is geweest aan het wettelijk sociaal stelsel van een van de lidstaten van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte (EER: IJsland, Noorwegen en Liechtenstein), van Zwitserland of van een (ander) verdragsland, dan wel indien er op grond van de EU-socialezekerheidsverordening of een verdrag inzake sociale zekerheid ten laste van Nederland aanspraak heeft bestaan op zorg (verdragsrecht).

Artikel 3.4.3

In het besluit wordt, evenals dat het geval was in het Besluit wachttijd bijzondere ziektekostenverzekering, voorzien in een uitzondering voor bepaalde categorieën van vreemdelingen, voor ontwikkelingswerkers en voor personen die op grond van overgangsrecht dat ten tijde van de invoering van de Zvw is getroffen voor rechthebbenden op Nederlandse pensioenen wonend in het buitenland, ten laste van het Algemeen Fonds bijzondere Ziektekosten (AFBZ), recht hadden op een vergoeding in de kosten van zorg die zij op 31 december 2005 al consumeerden.

Een uitzondering op de wachttijd geldt voor de groep vreemdelingen aan wie een «verblijfsvergunning asiel» is verleend. Voor zo’n vreemdeling staat immers vast dat aan hem bescherming tegen vervolging en/of andere bepaalde onverantwoorde risico’s bij terugkeer naar het land van herkomst dient te worden geboden. Ook maakt de «uitgenodigde vluchteling» deel uit van deze groep. Het gaat hierbij om een vreemdeling die een verblijfsvergunning op grond van artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend en die daarmee rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder c of d van de Vreemdelingenwet 2000 heeft. Voor andere groepen vreemdelingen geldt, zozeer als voor Nederlanders die zich in Nederland vestigen, de wachttijd onverkort.

Voor vreemdelingen die met een wachttijd worden geconfronteerd is de ingangsdatum van de verzekering ingevolge de Wlz, en daarmee het moment waarop de wachttijd in gaat, van belang. Daarbij wordt aangesloten bij het vaststellen van de verzekering van de volksverzekeringen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Beoordeling van verzekering voor de volksverzekeringen vindt plaats aan de hand van feitelijke omstandigheden in het concrete geval, waarin enerzijds de juridische (rechtmatig verblijf), economische (voorzien in levensonderhoud) en sociale bindingen (onder ander familiebanden, woonruimte) met Nederland een rol spelen en anderzijds, de bindingen met het land van herkomst. Er is ten aanzien van vreemdelingen pas sprake van een juridische binding indien voldoende zekerheid van de zijde van de Staatssecretaris van Justitie is verschaft dat de desbetreffende vreemdeling in Nederland zal mogen blijven. Daarbij wordt geen rekening gehouden met het eventueel met terugwerkende kracht verlenen van een verblijfsvergunning. Een en ander betekent dat volstrekt helder is op welk moment de verzekering ingevolge de AWBZ voor vreemdelingen ingaat, namelijk de datum van afgifte van het verblijfsdocument. Vanaf dat moment gaat ook de wachttijd lopen.

Een uitzondering op de wachttijd geldt sedert 1999 ook voor uit ontwikkelingslanden terugkerende ontwikkelingswerkers, veelal missionarissen en door kerken uitgezonden missiewerkers. De kloosteroorden zouden bij toepassing van een wachttijd de kosten van zorg voor deze categorie van personen die vanuit idealisme in het buitenland hebben gewerkt, moeten opbrengen, terwijl daarvoor doorgaans de middelen ontbreken. De regering heeft dat destijds onwenselijk geacht en is ook thans nog van mening dat deze uitzondering voor deze categorie van personen moet worden gehandhaafd.

Ten slotte geldt een uitzondering voor personen met een overgangsaanspraak op AWBZ-zorg. Dat gaat om personen buiten Nederland wonend, die bij de invoering van de Zvw niet langer verzekerd waren ingevolge de vrijwillige of de verplichte AWBZ-verzekering, maar die op grond van overgangsrecht bij de invoering van de Zvw aanspraak hadden op een vergoeding van zorg ten laste van het AFBZ en voor wie bij een verdergaande hulpvraag deze aanspraak kon worden voortgezet. Als zij metterwoon terugkeren naar Nederland waardoor Wlz-verzekering ontstaat, gaat het niet aan hen met een wachttijd te confronteren.

§ 5. Zorg in natura
Artikel 3.5.1

Op grond van de artikelen 3.3.1, eerste lid, en 3.3.2, eerste lid, onder b, van de Wlz, heeft de verzekerde de mogelijkheid om zijn recht op zorg tot gelding te brengen met een mpt. Een mpt houdt in dat het recht op zorg zoals volgt uit het voor de verzekerde toepasselijke zorgprofiel, wordt «vertaald» naar modules die bestaan uit de losse zorgvormen van artikel 3.1.1 van de wet zijn opgenomen. De verzekerde ziet hierdoor op welke losse zorgvormen hij recht heeft en in welke verhouding die staan. Hij kan er dan ook voor kiezen om alleen bepaalde zorgvormen in natura af te nemen en eventueel in combinatie met een persoonsgebonden budget de zorg thuis te ontvangen. Als de verzekerde dit wenst, kan hij hiertoe een aanvraag indienen bij de Wlz-uitvoerder. De Wlz-uitvoerder zal de aanvraag voor een mpt vervolgens honoreren, tenzij dit niet verantwoord of doelmatig is of de totale kosten hoger zijn dan in het geval de zorg met een persoonsgebonden budget tot gelding zou worden gebracht (artikel 3.3.2, vierde lid, onder a en b, van de Wlz).

Het artikel impliceert ook dat de globale omvang van de zorgvormen per module moet worden vastgesteld. Dit is echter niet voor iedere zorgvorm zinnig, zodat dit niet verplicht bij alle zorgvormen het geval hoeft te zijn. Ook in de huidige AWBZ wordt bij de «omkatting» van een zzp naar functies en klassen al geen kwantitatieve duiding gegeven voor de zorgvormen «behandeling individueel» en «vervoer». Ook bij het recht op roerende woonvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen zal geen globale omvang worden vermeld.

Artikel 3.5.2

Dit artikel biedt een grondslag om bij ministeriële regeling te bepalen op welke wijze de maximaal aanvaardbare kosten van een modulair pakket thuis, al dan niet in combinatie met een persoonsgebonden budget, worden berekend. Met het amendement van de leden Dik-Faber en Otwin van Dijk is artikel 3.3.2, achtste lid, van de Wlz zo gewijzigd, dat met onderdeel b de ruimte wordt geboden om te bepalen welke bestanddelen (kosten) niet in aanmerking worden genomen bij die berekening. Hiermee wordt het onder meer mogelijk om met de berekeningsnorm van artikel 3.3.2, vierde lid, van de Wlz ook de situatie toe te staan waarin dagbesteding via een modulair pakket thuis wordt verkregen en tevens voldoende (financiële) ruimte overblijft om de overige zorg met een persoonsgebonden budget in te kopen. Bij ministeriële regeling zal dit worden uitgewerkt.

Artikel 3.5.3

Bij ministeriële regeling kunnen met dit artikel nadere regels worden gesteld met betrekking tot de zowel de aanvraag, de verlening als de weigering van een modulair pakket thuis. Voor zover de Wlz en dit besluit daarover niets regelen, wordt teruggevallen op de algemene bepalingen over deze onderwerpen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). het gaat onder meer om procedurele regels, in gevallen waarin het modulair pakket thuis wordt aangevraagd in combinatie met een persoonsgebonden budget. Gelet op de wettelijke bepaling dat in dergelijke gevallen het gezamenlijke bedrag in beginsel niet hoger mag zijn dan wat normaliter via het persoonsgebonden budet zou zijn toegekend, is het noodzakelijk regels te kunnen stellen waarmee de besluitvorming over het mpt, voor zover dat is betrokken bij een pgb, ook over dat pgb kan gaan en vice versia.

§ 6. Persoonsgebonden budget
Artikel 3.6.1

Een persoonsgebonden budget wordt per kalenderjaar verstrekt.

Artikel 3.6.2

Juist om de toegang tot het pgb goed regelen is het van groot belang om onbedoeld en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Zorgkantoren en diverse andere partijen hebben duidelijk gemaakt niet altijd over de instrumenten te beschikken om een pgb te kunnen weigeren indien dat echt noodzakelijk is. In dit artikel worden in aanvulling op de weigeringsgronden en toekenningsvoorwaarden die op niveau van de wet zijn geformuleerd, enkele verdere weigeringsgronden en toekenningsvoorwaarden geregeld. Bij ministeriële regeling kunnen deze worden aangevuld.

In artikel 3.3.4 Wlz is reeds geregeld dat verzekerden die wegens een psychische stoornis recht op Wlz-zorg krijgen, deze zorg slechts met verblijf kunnen genieten. Een pgb (of vpt of mpt) is voor hen derhalve niet mogelijk. Het zorgkantoor verleent voorts geen pgb aan een verzekerde die krachtens een indicatiebesluit is aangewezen op een bij ministeriële regeling genoemd zorgprofiel. Vanuit overwegingen van verantwoorde zorg wordt de toegang tot een pgb beperkt voor enkele zorgprofielen. Vanaf 1 januari 2011 worden geen pgb’s meer worden verstrekt aan nieuwe verzekerden met een intensieve zorgvraag waarvoor de zorg niet verantwoord thuis kan worden geboden. Het gaat hierbij om verzekerden met een verblijfsindicatie die behandeling in een veelal beschermde setting nodig hebben. In onderdeel a van dit artikel wordt de ruimte geboden om bij ministeriële regeling de zorgprofielen aan te wijzen.

Het zorgkantoor zal verder de verlening van een pgb weigeren indien de verzekerde weigert het budgetplan desgevraagd met het zorgkantoor te bespreken of, na voor zulk een gesprek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt (onderdeel b). Ook moet een door de Wlz-uitvoerder vastgesteld aanvraagformulier volledig en juist zijn ingevuld (onderdeel c). Net als in de Regeling subsidies AWBZ wordt bepaald dat het zorgkantoor geen pgb zal verstrekken indien de verzekerde aangeeft om het pgb uitsluitend te besteden aan de inkoop van zorg bij door het zorgkantoor gecontracteerde zorgaanbieders. In dergelijke gevallen heeft een pgb uiteraard geen meerwaarde ten opzichte van zorg in natura.

Het tweede lid biedt de grondslag voor een aanvullende regeling van noodzakelijke weigeringsgronden en verleningsgronden. Deze regeling zal worden gebruikt om weigeringsgronden die reeds bekend zijn uit de Regeling subsidies AWBZ te schetsen. Daarnaast zullen ook van de hoofdeisen afgeleide eisen kunnen worden voor derden die gewaarborgde hulp bieden aan verzekerden om deze te helpen met het nakomen van de aan een pgb verbonden verplichtingen.

Artikel 3.6.3

Uit de Wlz volgt dat een pgb niet duurder mag zijn dan zorg in natura. In dit artikel wordt deze hoofdlijn verder uitgewerkt door een grondslag te geven voor het vaststellen van maximum budgetten. Bij ministeriële regeling worden de tarieven genoemd per zorgprofiel of per zorgvorm, dus per module. Dat laatste zal in ieder geval voor 2015 het geval zijn, overeenkomstig de systematiek van de Regeling subsidies AWBZ.

Bij de bedragen blijft in ieder geval het bedrag voor het bestanddeel kapitaallasten en het bestanddeel voor de kosten van verblijf buiten beschouwing. Houders van een pgb maken immers niet de kosten die instellingen maken.

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt verhoogd voor verzekerden die in een kleinschalig wooninitiatief wonen. In de huidige Regeling subsidies AWBZ bestaan reeds ophogingen voor deze groep.

Artikel 3.6.4

Dit artikel geeft de voorwaarden waaraan een overeenkomst tussen de verzekerde en een zorgaanbieder of mantelzorger moet voldoen, indien de verzekerde die zorgaanbieder of mantelzorger vanuit het pgb wil betalen. In de overeenkomst dienen, met het oog op de controlemogelijkheden, ten minste de in de dit artikel genoemde afspraken te worden opgenomen.

In het tweede lid is uitdrukkelijk geregeld dat de Sociale verzekerings, die reeds betalingen verricht uit het pgb ter uitvoering van de verstrekking daarvan door het zorgkantoor, deze betaligen ook doet uit hoofde van de zorgovereenkomst die door de pgb-houder is gesloten met de zorgaanbieder of mantelzorger. De Sociale verzekeringsbank heeft derhalve de bij wettelijk voorschrift toegedeelde taak om namens de zorgkantoren over te gaan tot uitbetaling uit het persoonsgebonden budget en namens de pgb-houder aan de gecontracteerde partij.

Onder meer in het belang van het bestrijden van fraude, beschikt het zorgkantoor over bevoegdheden om een pgb-beschikking in te trekken of naar beneden bij te stellen. Dergelijke besluitvorming laat de verplichtingen voor de verzekerde uit de overeenkomst tussen de verzekerde en diens zorgaanbieder onverlet. Om de verzekerde te beschermen tegen situaties waarin een pgb door fraude of misbruik van de zorgaanbieder of mantelzorger naar beneden wordt bijgesteld, is bepaald dat de voorwaarden die aan de overeenkomst worden gesteld, mede in dienen te houden dat een ontbindende voorwaarde zal gelden indien beschikking tot vaststelling van het pgb ten nadele van de verzekerde wordt gewijzigd op grond van aan de zorgaanbieder of mantelzorger toe te rekenen handelen of nalaten.

Bij ministeriële regeling zullen regels worden gesteld over eisen die aan de overeenkomsten worden gesteld. Deze regels zullen onder andere de volgende onderwerpen betreffen.

  • a. de wijze waarop de zorgaanbieder of mantelzorger voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde;

  • b. declaraties voor verleende zorg worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de verzekerde zijn ingediend,

  • c. een declaratie van een zorgaanbieder of mantelzorger bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer en de naam van de zorgaanbieder of mantelzorger, en wordt door de zorgaanbieder of mantelzorger ondertekend,

  • d. een declaratie van een zorgaanbieder bevat het nummer waarmee die instantie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de zorgaanbieder, en wordt namens de zorgaanbieder ondertekend;

  • e. de voorwaarde dat de overeenkomst wordt ontbonden indien de Wlz-uitvoerder de beschikking tot verlening of vaststelling van het persoonsgebonden budget intrekt of wijzigt ten nadele van de verzekerde op een aan de zorgaanbieder of mantelzorger te wijten grond. Voor de goede orde, indien een persoonsgebonden budget moet worden ingetrokken, betekent dat niet dat de verzekerde zijn recht op zorg verliest. Wel betekent het dat een pgb-houder de zorg waarop hij recht heeft in natura geleverd zal krijgen.

Tot slot is in het derde lid geregeld dat de zorgovereenkomst de goedkeuring behoeft van de Sociale verzekeringsbank. Deze regeling stemt overeen met de goedkeuring die op grond van de Regeling subsidies AWBZ door de Sociale verzekeringsbank kon plaatsvinden. Goedkeuring kan behalve wegens strijd met het recht – veelal in het bijzonder het fiscale en arbeidsrecht – worden onthouden wegens strijd met de uitvoerbaarheid van het pgb of van het door de Sociale verzekeringsbank te verrichten budgetbeheer. Onder dat laatste budgetbeheer vallen onder andere het faciliteren van het verplichte werkgeverschap van de pgb-houders. Bij ministeriele regeling worden deze taken van budgetbeheer op grond van artikel 3.6.7.

Artikel 3.6.5

In het pgb onder de AWBZ bestonden reeds lange tijd tarieven die maximaal door de budgethouder aan een hulpverlener mogen worden uitbetaald. In 2014 is voor nieuwe budgethouders daarin een onderscheid gemaakt in wat ze maximaal aan professionals en niet-professionals mogen uitbetalen, waarbij het professionele tarief gelijk is aan het eerderbedoelde bestaande maximum en het niet-professionele tarief op 20 euro per uur is gesteld. Hiermee wordt voorkomen dat mantelzorgers en andere niet-professionals royaal uit het pgb kunnen worden betaald. De monetarisering van mantelzorg wordt zo enigszins tegengegaan. Het moet immers voor de kosten uitmaken of hulpverleners beroeps- of bedrijfsmatig handelen of niet. Het beperken van de definitie tot 1ste of 2de graads familie is echter te beperkt. Het pgb kent een veelheid aan hulpverleners die dat niet beroeps- of bedrijfsmatig doen.

In de ministeriële regeling worden de maxima van de professionele en niet-professionele tarieven vermeld. In 2015 zal het niet-professionele tarief in principe nog alleen gelden voor budgethouders die in 2014 onder de AWBZ een pgb hebben gekregen (daar was het toen al voor van kracht) of dat in 2015 onder de Wlz krijgen. Op termijn is het de bedoeling dat alle budgethouders zich moeten houden aan zowel de professionele als niet-professionele tarieven. De definitie voor mensen die in het kader van het pgb beroeps- of bedrijfsmatig werken is in dit besluit opgenomen gelijk aan de definitie zoals deze is geïntroduceerd in 2014 onder de AWBZ. In 2015 zal worden gekeken of de definitie hanteerbaar en uitvoerbaar is en indien nodig en juridisch te beschrijven categorieën worden toegevoegd. Mocht iemand van 1ste of 2de graads familie voldoen aan de criteria van de professional dan is met het vierde lid geregeld dat deze persoon toch slechts het niet-professionele tarief kan ontvangen.

Idealiter wordt in de toekomst gekeken of een reëel pgb/trekkingsrecht aan de voorkant kan worden vastgesteld op basis van het aandeel professionals en het aandeel niet-professionals dat een persoon van plan is in te gaan zetten.

Artikel 3.6.6

In dit artikel is geregeld onder welke voorwaarden welke betalingen de SVB doet namens de budgethouder in het kader van het trekkingsrecht. Een betaling kan uitsluitend worden gedaan indien die overeen komt met de beschikking van zorgkantoor aan budgethouder en met een geldende overeenkomst tussen budgethouder en hulpverlener. Daarnaast stelt het artikel de SVB in staat om het vrijbesteedbare bedrag aan de budgethouder uit te keren alsook afdrachten te doen voor loonheffingen

In het tweede lid is geregeld dat per ministeriële regeling nader wordt bepaald wanneer de SVB de mogelijkheid krijgt betalingen niet uit te voeren ook al voldoen de betalingen aan eerste lid. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat evident is dat er sprake is van fraude, dat betalingen in strijd zijn met het arbeidsrecht, zoals betaling die in strijd komen met de Wet minimumlonen en minimumvakantiebijslag, of in strijd zijn met de bepalingen van Wlz, Blz of de Regeling langdurige zorg. Bezien wordt wat mogelijk is in het kader van verplichtingen die een budgethouder heeft met degene waarmee hij/zij een arbeidsovereenkomst of opdracht heeft overeengekomen.

Het budgetbeheer door de SVB onder de Wlz en de Wmo 2015 zal zoveel mogelijk op dezelfde wijze worden geregeld.

Artikel 3.6.7

Over diverse onderwerpen kunnen per regeling aanvullende regels worden gesteld aan het pgb.

§ 7. Levering buiten Nederland
Artikel 3.7.1

In artikel 3.3.1. van de wet zijn de leveringsvormen voor Wlz-zorg geregeld. Wat betreft Wlz-gefinancierde zorg die buiten Nederland kan worden gegeven dient een amvb te worden getroffen. Deze paragraaf bevat die bepalingen.

Opmerkingen vooraf:

Waar in deze paragraaf wordt gesproken over «Nederland» wordt, conform de omschrijving van «Nederland» in artikel 1.1.1 Wlz, het Europese deel van Nederland bedoeld. Sinds 10 oktober 2010 horen ook de openbare lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba tot Nederland. De territoriale werking van de Wlz strekt zich niet uit tot dit Caribische deel van Nederland.

Wat betreft de voorwaarden waarin buiten Nederland niet-gecontracteerde zorg kan worden ingeroepen, is in de wet en in voorliggend Besluit rekening gehouden met de vrijverkeersbepalingen van het EU Werkingsverdrag, zoals nader geduid door het Europese Hof van Justitie. Het Hof oordeelde dat lidstaten in beginsel vrij zijn wat betreft de wijze waarop zij hun stelsel van sociale zekerheid inrichten, maar dat zij daarbij wel rekening moeten houden met de vrijverkeersbepalingen uit het EU Werkingsverdrag. Lidstaten mogen hun stelsels niet zodanig inrichten dat deze een directe of indirecte belemmering vormen voor het vrij verkeer van personen, goederen en diensten. Het Hof is van oordeel dat artikel 49 van het EG-verdrag (oud) zich in beginsel verzet tegen een nationale regeling die vergoeding van in een andere lidstaat gemaakte medische kosten afhankelijk stelt van voorafgaande toestemming als daardoor de sociaal verzekerde wordt afgeschrikt of belet om zich tot een dienst in een andere lidstaat te wenden, tenzij de hieruit voortvloeiende belemmering van het vrije verkeer van diensten kan worden gerechtvaardigd. De uitspraken van het Hof laten een onderscheid zien in intramurale zorg (mag in beginsel wel aan beperkingen worden gebonden) en extramurale zorg (mag niet aan een eis van voorafgaande toestemming zijn gebonden). Artikel 3.3.1, eerste en tweede lid, van de wet reflecteren deze jurisprudentie.

Waar in dit besluit de aanspraak buiten Nederland is beperkt tot een jaar, houdt dat verband met het feit dat men verzekerd is als men ingezetene is, en dat het ingezetenschap eindigt zodra men langer dan een jaar buiten Nederland verblijft (of zoveel eerder als men in het buitenland is gaan wonen; art. 1.2.2, derde lid, jo. art. 2.1.1 Wlz). Het buiten Nederland voor langer dan een jaar ten laste van de Wlz zorg verlenen past daar niet goed bij, aangezien dan zorg zou moeten worden doorverleend aan mensen die hun Wlz-verzekering inmiddels verloren zouden hebben. Sterker, men zou er ten onrechte de indruk aan kunnen ontlenen nog verzekerd te zijn.

Eerste lid

In artikel 3.3.5 van de wet is het volgende bepaald:

Wlz-zorg kan slechts worden ingeroepen bij gecontracteerde zorgaanbieders binnen het grondgebied van Nederland, alsmede (gelet op de vrijverkeersbepalingen van de EU) van landen binnen de EU/EER en Zwitserland;

buiten het grondgebied van de EU/EER en Zwitserland kan geen gecontracteerde zorg worden ingeroepen;

niet-gecontracteerde Wlz-zorg buiten Nederland, maar binnen de EU/EER of Zwitserland kan in een aantal bij amvb opgesomde gevallen worden vergoed.

Daarbij is bij abuis vergeten om te regelen dat in de bij amvb te bepalen gevallen ook vergoeding van kosten plaatsvindt indien zorg buiten de EU/EER of Zwitserland wordt genoten. Dit zal zo snel mogelijk en met terugwerkende kracht tot en met de datum waarop de Wlz in werking treedt, via een reparatiewet worden hersteld. Het gevolg daarvan zal zijn dat zorg in de hierna beschreven gevallen niet alleen wordt vergoed als deze in de EU/EER of Zwitserland wordt genoten, maar ook in andere landen.

Niet-gecontracteerde zorg die buiten het grondgebied van Nederland wordt ingeroepen, wordt vergoed in de volgende gevallen:

voortzetting van een al bestaande aanspraak gedurende een tijdelijk verblijf buiten Nederland:

Mensen aan wie al zorg ten laste van de Wlz wordt verleend, mogen de zorg gedurende maximaal dertien weken in het buitenland voortzetten. Deze bepaling maakt het mogelijk dat iemand met een Wlz-indicatie met vakantie of op familiebezoek kan gaan en tijdens de vakantie de zorg ter plaatste kan voortzetten.

Teneinde te voorkomen dat de mogelijkheid om de kosten van dergelijke zorg ten laste te brengen van de Wlz verder wordt opgerekt dan de bedoeling is, is het verblijf in duur beperkt. De toepassing van een restitutieregeling bij langdurig tijdelijk verblijf in het buitenland tast immers feitelijk het uitgangspunt aan dat zorg moet worden ingeroepen bij toegelaten en gecontracteerde zorgaanbieders. Dit risico is weggenomen door het verblijf gedurende welk de zorg wordt betaald af te bakenen op de voet van de regels die in de wetgeving voor socialezekerheidsuitkeringen zijn gesteld met betrekking tot de periode dat iemand met behoud van recht op uitkering op vakantie kan gaan. In uitkeringsregimes voor mensen die geen arbeidsplicht hebben, is deze termijn in de regel gesteld op een periode van maximaal dertien weken per jaar. Bij de behandeling van de Wet van 2 februari 2012, houdende wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wet toelating zorginstellingen in verband met het regelen van de voorwaarden voor aanspraken op langdurige zorg buiten Nederland en de financiering van deze aanspraken (Wet AWBZ-zorg buitenland; Stb. 2012, 77) is overwogen om de genoemde termijn te beperken tot een kortere periode. In de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is de periode waarin iemand op vakantie kan gaan met behoud van uitkering op vier weken gesteld. In ogenschouw genomen dat deze kortere termijn met name is voorgeschreven omdat iemand met een werkloosheidsuitkering zich beschikbaar dient te stellen voor de arbeidsmarkt, alsmede dat het wenselijk geacht wordt om het verblijf buiten Nederland voor overwinteraars mogelijk te maken, is destijds in overleg met de Tweede Kamer bij de overweging welke termijn te hanteren voor AWBZ-zorg in het buitenland, aangesloten bij de termijn van dertien weken. Dit blijft zo onder de Wlz. Het zal bij die zorg immers in de regel gaan om mensen voor wie niet langer geldt dat zij zich beschikbaar dienen te zijn voor de arbeidsmarkt.

voortzetting van een recht in verband met palliatieve zorg:

In afwijking van de achter het eerste gedachtestreepje vermelde periode van dertien weken, mogen mensen die aansluitend op andere Wlz-zorg recht hebben op palliatief terminale zorg deze zorg gedurende maximaal een jaar in het buitenland inroepen. Op deze manier is voorzien in de mogelijkheid dat mensen die een indicatie hebben voor palliatief terminale zorg deze zorg desgewenst in het land van herkomst kunnen genieten, om daar in alle rust afscheid van hun familie te kunnen nemen. Voor deze categorie van personen is de periode gedurende welke men ten laste van de AWBZ-zorg in het buitenland mag inroepen, verruimd naar een jaar. Na dat jaar wordt het ingezetenschap van Nederland en daarmee de rechtsgrondslag voor verzekering ingevolge de Wlz, in beginsel als beëindigd beschouwd.

Voor zover ingevolge een internationale regeling ten laste van Nederland aanspraak bestaat op zorg, gaat het nationale verzekeringsrecht over in een verdragsrecht op zorg zoals is voorzien in de wetgeving van het woonland.

wachtlijsten:

Indien noodzakelijke Wlz-zorg, gezien de gezondheidstoestand van de betrokkene, niet of niet tijdig bij een gecontracteerde zorgaanbieder kan worden verkregen, kan met toestemming van de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder zorg worden ingeroepen. Aan zo’n verzekerde kan op grond van dit artikel toch de geïndiceerde zorg worden verleend en kunnen de kosten gedurende ten hoogste één jaar worden vergoed. In dat geval kan op grond van de zorgverzekering overigens ook een vergoeding van de noodzakelijke vervoerskosten worden gegeven (zie artikel 10 van de Zvw en de artikelen 2.13, 2.14 en 2.15van het Besluit zorgverzekering). Met toestemming van de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor kan de verzekerde meer dan 200 km. reizen naar deze zorg.. Op grond van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Herrera (C-466/04) houdt een verkregen toestemming niet tevens het recht in op vergoeding van reis- en verblijfkosten voor betrokkene en een begeleider.

werken in het buitenland:

In dit onderdeel d is een restitutiemogelijkheid geregeld voor gemaakte kosten voor Wlz-verzekerden die in verband met werkzaamheden in het buitenland verblijven. Meestal gaat het om verzekerden die in het buitenland werken voor een in Nederland gevestigde werkgever of die normaliter hun bedrijf in Nederland uitoefenen en die op grond van de bijzondere bepalingen van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (BUB), in Nederland Wlz-verzekerd blijven, ook indien zij buiten Nederland wonen of verblijven. Onderdeel e ziet op eveneens in het buitenland wonende of verblijvende verzekerde gezinsleden van de betrokken persoon die van diens huishouden deel uitmaken. Aan de duur van deze vergoedingsmogelijkheid is uit de aard van de omstandigheden geen maximum verbonden.

spoedhulp bij tijdelijk verblijf:

In dit onderdeel is de vergoeding voor het verlenen van acute zorg bij tijdelijk verblijf in het buitenland geregeld. Betrokkene heeft aanspraak op vergoeding van kosten van zorg indien hij naar het buitenland gaat, bijvoorbeeld vanwege vakantie of voor werk, en vervolgens door onvoorziene omstandigheden behoefte krijgt aan Wlz-zorg. Op grond van deze bepaling bestaat recht op vergoeding gedurende een periode van ten hoogste dertien weken. Met deze periode van dertien weken is aangesloten bij het bepaalde in onderdeel a. Deze beperking is opgenomen omdat het de regering voorkomt dat de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor zich in het kader van zijn zorgplicht op de hoogte zal dienen te stellen van de situatie waarin zijn verzekerde verkeert. Immers, de verzekerde heeft wegens onvoorziene omstandigheden Wlz-zorg nodig en zal zich daartoe tot zijn Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor hebben gewend. Deze kan dan actief betrokken worden bij de behandeling van zijn verzekerde en de meest gerede plaats van behandeling. De Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor kan, indien het niet mogelijk is dat betrokkene binnen de genoemde termijn naar Nederland vervoerd wordt en alhier de benodigde zorg krijgt, de termijn verlengen.

Tweede lid

Voor de kosten van zorg die op grond van één van de genoemde uitzonderingen wordt ingeroepen, geldt een restitutieregeling.

In beginsel worden de in rekening gebrachte kosten vergoed tot ten hoogste het bedrag dat in de Nederlandse marktomstandigheden passend is te achten. Indien de verzekerde voor in Nederland ingeroepen zorg een eigen bijdrage verschuldigd zou zijn, wordt deze op het te vergoeden bedrag in mindering gebracht. Voor de restitutieregeling Wlz is aangesloten bij de restitutiebepaling in artikel 2.2 van het Besluit Zorgverzekering op grond waarvan bij de vergoeding van zorg ingevolge artikel 11, eerste lid, onder b, van de Zvw, kosten die hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden passend zijn te achten, buiten beschouwing worden gelaten. Marktconforme tarieven kunnen in het kader van de AWBZ worden afgeleid van de (gemiddelde) kosten van (intramurale) zorg die door de zorgautoriteit zijn vastgesteld. Dit is ook de huidige praktijk.

Het gaat hier om zorg buiten Nederland ten gevolge van een eigen keuze van de verzekerde. Deze maximering is toegestaan volgens het arrest «Vanbraeckel» van het Europese Hof van Justitie (C-368/98).

Een uitzondering op dat beginsel geldt volgens het Hof in die uitspraak voor de zorg in het buitenland die in verband met wachtlijsten wordt ingeroepen. Binnen de EU/EER en Zwitserland is het niet toegestaan beperkende voorwaarden te stellen aan de vergoeding van de kosten van zorg, indien deze zorg wordt verleend na voorafgaande toestemming van de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor. Een verzekerde heeft na voorafgaande toestemming van de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor, recht op vergoeding van de gemaakte kosten, ook indien die hoger zijn dan volgens Nederlandse tariefstelling, doch niet langer dan het verblijf waarvoor toestemming is gegeven noodzakelijk is.

Dat betekent naar het oordeel van de regering niet dat dan maar alles vergoed moet worden wat in rekening gebracht wordt. In het geval de in rekening gebrachte kosten meer bedragen dan het Nederlandse marktconforme tarief, kunnen deze niet voor vergoeding in aanmerking worden genomen voor zover deze naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor niet redelijk zijn,. De Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor kan zijn oordeel baseren op bijvoorbeeld een vergelijking tussen in Nederland gangbare salarissen en die in het desbetreffende land. In het kader van de invoering van de wet AWBZ-buitenland is de zorgverzekeraars gevraagd de in het buitenland in rekening gebrachte tarieven te monitoren en de Staatssecretaris van VWS te informeren indien er aanwijzingen zijn dat de in rekening gebrachte tarieven bijvoorbeeld gelet op het niveau van de salarissen in het desbetreffende land, niet reëel kunnen zijn. Indien in de toekomst blijkt dat deze niet goed te rijmen zijn met de plaatselijke situatie, kan worden bezien of nadere regels aan de vergoeding moeten worden gesteld.

Derde lid

In het derde lid van artikel 3.7.1 wordt geregeld dat eigen bijdragen die verschuldigd zijn indien de zorg in Nederland zou zijn ingeroepen op de vergoedingsbedragen voor zorg in het buitenland in mindering worden gebracht. Het derde lid is anders dan zijn voorganger uit het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Van de zijde van de zorgverzekeraars is aangegeven dat soms vanuit het buitenland geen of onvoldoende inkomensgegevens worden verstrekt. Dan moet de Wlz-uitvoerder de vrijheid hebben deze met toepassing van de regelgeving naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen.

Vierde lid

In dit lid is geregeld dat alleen aanspraak op vergoeding wegens de genoemde omstandigheden bestaat indien een onafhankelijk arts heeft vastgesteld dat de zorg nodig is en in welke omvang de zorg nodig is. Onder onafhankelijk arts moet worden verstaan een arts die niet is verbonden aan een instelling of organisatie die de te indiceren zorg kan of zal verlenen. De bepaling strekt zich alleen uit tot situaties waarin de verzekerde in het buitenland verblijft en geen indicatie is verstrekt, namelijk in de situatie van spoedeisende zorg en als iemand wegens werk in het buitenland woont of verblijft dan wel gezinslid van zo iemand is. Bij de andere uitzonderingssituaties is de verzekerde in de regel in bezit van een indicatiebesluit van het CIZ.

Er is van afgezien om in deze situaties nadere voorwaarden te stellen. Dit zou een vrijwel ondoenlijke barrière vormen om in spoedeisende gevallen en bij langdurig verblijf in het buitenland vergoeding voor zorg te kunnen krijgen. In de regel zal het immers gaan om buitenlandse artsen. In de genoemde situaties moet een Wlz-uitvoerder/zorgkantoor beoordelen of de verzekerde is aangewezen op de zorg. Een Wlz-uitvoerder/zorgkantoor kan voor zijn beoordeling uitgaan van een verklaring van een onafhankelijk arts dat de desbetreffende zorg nodig is en, zo mogelijk, in welke omvang deze zorg nodig is. Bij twijfel kan de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor nadere gegevens te vragen teneinde de zorgbehoefte te kunnen beoordelen.

Vijfde lid

Het vijfde lid van artikel 3.7.1 regelt dat geen vergoeding ten laste van de Wlz wordt verleend als de zorg gedurende het reizen of tijdelijk verblijven buiten Nederland wordt verleend door een Nederlandse toegelaten instelling.

De aanspraak op zorg van de verzekerde buiten het Europese deel van Nederland is geregeld in artikel 3.3.5 van de wet, en paragraaf 3.7 van dit besluit. In gevallen waarin de toepassing van de wet of dit besluit er niet aan in de weg staat dat de verzekerde gedurende het reizen of het tijdelijk verblijven buiten het Europese deel van Nederland een recht heeft op zorg, geldt dat recht alleen indien de zorg wordt verleend door een andere dan een in Nederland toegelaten instelling.

Anders gezegd: de verzekerde heeft weliswaar een recht op zorg of op vergoeding van de kosten daarvan, als bedoeld in dit besluit, als hij buiten Nederland reist of verblijft, maar het is niet zo dat een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) die deze zorg normaliter aan de verzekerde verleent, dezelfde zorg ten laste van de Wlz ook in het buitenland kan verlenen.

Dat is niet alleen uit oogpunt van kostenbeheersing ongewenst, maar heeft ook ten doel om de handen die in Nederland beschikbaar zijn voor het verlenen van zorg in Nederland in te zetten en niet daarbuiten. De regering acht het van belang dat Nederlandse zorginstellingen zich richten op het verlenen van zorg in Nederland. Het is ongewenst dat die instellingen een prikkel kunnen ervaren om buiten Nederland zorg te verlenen, en bijvoorbeeld (zoals in het verleden wel is gebeurd) zorgverleners meesturen met de verzekerde die buiten Nederland vakantie geniet.

De bedoeling van de regelgever is altijd geweest en is nog steeds dat vergoeding van in het buitenland door op grond van de Wtzi toegelaten instellingen verleende zorg op grond van onder geen enkele omstandigheid is toegestaan.

Artikel 3.7.2

De pgb-regeling buitenland maakte tot de inwerkingtreding van de wet deel uit van de Regeling subsidies AWBZ (artikel 2.6.9.a). Het pgb is nu in de wet zelf en in voorliggend Besluit geregeld, waarbij het onderdeel pgb «buitenland» is geplaatst in het onderdeel van het Besluit dat betrekking heeft op zorgverlening buiten Nederland. De overige onderdelen van het pgb zijn opgenomen in paragraaf 6 van hoofdstuk 3 van dit besluit.

De desbetreffende regeling van het pgb houdt verband met het voorgaande artikel. Voor de situaties dat verzekerden met een pgb in het buitenland verblijven is de periode bij tijdelijk verblijf in het buitenland eveneens beperkt tot dertien weken.

Geregeld is dat een pgb-houder zijn zorg bij tijdelijk verblijf in het buitenland kan voortzetten. Deze mogelijkheid geldt alleen voor bestaande budgethouders. In andere situaties kan een verzekerde de mogelijkheden die in artikel 3.7.1 worden gecreëerd benutten om via een vergoedingsregeling zorg in het buitenland in te roepen bij niet gecontracteerde zorgaanbieders. In aansluiting op die bepaling is geregeld dat een verzekerde ten hoogste dertien weken in het buitenland zijn pgb in het buitenland kan besteden. Daarnaast is, net als voor zorg in natura, een uitzondering gemaakt voor palliatief terminale zorg. Verzekerden hebben de mogelijkheid met een indicatie voor palliatief terminale zorg in het land van herkomst afscheid te nemen van hun familie en mogen daarom langer dan drie maanden ten laste van de Wlz zorg inroepen. Zij krijgen een maximaal een jaar lang een pgb in het buitenland. Bij zorg in natura kan de verzekerde onder omstandigheden een vergoeding krijgen voor niet-gecontracteerde zorg die is verkregen in het buitenland. De in rekening gebrachte kosten worden vergoed tot ten hoogste de kosten die in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend zijn te achten. In afwijking hiervan zal het pgb-budget bij besteding langer dan zes weken aaneengesloten per jaar in het buitenland worden aangepast aan de hand van de reeds geldende bij ministeriële regeling vastgestelde aanvaardbaarheidspercentages.

Hoofdstuk 4. De Wlz-uitvoerders

§ 1. De aan- en afmelding en de statuten
Artikel 4.1.1

Op grond van artikel 4.1.1, vierde lid, Wlz bepaalt de zorgautoriteit met inachtneming van bij amvb te stellen regels of een rechtspersoon als Wlz-uitvoerder kan gaan werken. Voorliggend artikel bevat deze regels. De voorwaarden van het eerste lid, onderdelen a, en b, komen rechtstreeks uit de Wlz. De overige voorwaarden zijn afgeleid van artikel 17 van het Besluit prudentiële regels Wft en van de artikelen 12, eerste lid, onderdeel f, en artikel 14 van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft. In deze besluiten is opgenomen hoe De Nederlandsche Bank (DNB) als toezichthouder beoordeelt of een aspirant-verzekeraar kan worden toegelaten tot de markt van financiële ondernemingen. De zorgautoriteit zoekt aansluiting bij deze wijze van beoordeling. Aldus haken de eisen die aan de aspirant Wlz-uitvoerder worden gesteld, daar waar relevant aan bij de eisen die aan een aspirant-zorgverzekeraar worden gesteld. Dit is wenselijk, nu de Wlz-uitvoerder deel dient uit te maken van een concern waar ten minste één zorgverzekeraar in zit.

Artikel 4.1.2

De rechtspersoon die de Wlz wenst uit te voeren, dient zich te melden bij de NZa (art. 4.1.1, eerste lid, Wlz). Deze melding kan de Wlz-uitvoerder slechts doen, nadat hij ervoor zorg heeft gedragen dat de personen die belast zijn met het bepalen van het dagelijkse beleid betrouwbaar en geschikt zijn. De NZa neemt dit mee bij de beoordeling van de melding van de Wlz-uitvoerder. De Wlz-uitvoerder maakt bij het beoordelen van de geschiktheid en betrouwbaarheid gebruik van het kader als vermeld in voorliggend artikel. Daarbij is aansluiting gezocht op het bepaalde in hoofdstuk 2 van het Besluit prudentiële regels Wft, dat van toepassing is op verzekeraars. Hiermee wordt bereikt dat voor Wlz-uitvoerders en zorgverzekeraars zoveel mogelijk dezelfde eisen gelden op dit gebied. Verschillen tussen met name het vierde lid van artikel 4.1.2 en artikel 7, eerste lid, van het Besluit prudentiële regels Wft vloeien voort uit het feit dat de Wlz-uitvoerders niet steeds over dezelfde informatie kunnen beschikken als DNB. In plaats daarvan zijn enkele andere controles opgenomen, zoals bijvoorbeeld de controle op een verklaring omtrent het gedrag.

Uit het zevende lid van artikel 4.1.2 vloeit voort dat de NZa het oordeel van andere organisaties, zoals de DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), bij haar afweging betrekt indien de aspirant bestuurder eerder al door deze organisaties is getoetst op de geschiktheid en betrouwbaarheid. De NZa en DNB dienen hier samenwerkingsafspraken over te maken (zie ook art. 17, eerste lid, Wmg).

§ 2. Regels ten behoeve van de aanwijzing, bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz
Artikel 4.2.1

In artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz staat dat Nederland in regio’s wordt ingedeeld. Voor iedere regio zal een Wlz-uitvoerder worden aangewezen die in die regio verantwoordelijk is voor de administratie en/of controle van de zorg die aan alle verzekerden in die regio wordt verleend en voor de verstrekking van pgb’s. Voorliggend artikel somt deze regio’s op. Zoals in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wlz is aangegeven, wordt hierbij voor het eerste jaar waarin de Wlz zal werken, niet afgeweken van de (32) regio’s die er in 2014 voor de uitvoering van de AWBZ zijn (zie de bijlagen 1 en 2 bij het Besluit van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 oktober 2013, kenmerk 152108-110428-Z, houdende de aanwijzing van administratie-instellingen bijzondere ziektekosten, Stcrt. 2013, 30391). De gemeenten die tot de 32 onderscheiden regio’s behoren, zullen in de Regeling langdurige zorg worden bepaald. Het voornemen is per regio dezelfde gemeenten aan te wijzen die in bijlage 2 bij eerdergenoemde aanwijzing genoemd zijn, behoudens voor zover gemeenten die volgens die bijlage in verschillende regio’s liggen in de tussentijd zijn gefuseerd tot één nieuwe gemeente. In dat geval zal de nieuwe gemeente aan een regio worden toegedeeld.

Artikel 4.2.2

Op grond van artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz, wijst de Minister van VWS per regio een Wlz-uitvoerder aan als zorgkantoor. Dat is belast met de verstrekking van pgb’s aan alle verzekerden die in zijn regio wonen. Daarnaast regelt laatstgenoemd artikellid dat het zorgkantoor in een bij amvb te bepalen mate wordt belast met de administratie en/of controle van de zorg die is verleend aan alle verzekerden in zijn regio. In het eerste lid van voorliggend artikel wordt bepaald dat deze aangewezen Wlz-uitvoerders voor hun regio(’s) worden belast met de administratie van alle zorg die aan de in hun regio(’s) wonende verzekerden (of dit nu bij hen ingeschreven verzekerden zijn, of bij andere Wlz-uitvoerders ingeschreven verzekerden) is verleend. Daarnaast worden zij belast met het bevorderen van het administratieve contact tussen de zorgaanbieders in hun regio(’s) en het CAK. De declaraties van de zorgaanbieders zullen in de praktijk via de aangewezen Wlz-uitvoerder ter betaling naar het CAK gaan.

Het tweede lid van artikel 4.2.2 bevat een voorwaarde voor aanwijzing van een Wlz-uitvoerder voor een (of meer) regio(’s): dit gebeurt slechts indien de Wlz-uitvoerder beschikt over een adequate cliëntvolgende bedrijfsadministratie. In die bedrijfsadministratie moet ten minste een verband kunnen worden gelegd tussen de indicatiebesluiten van de Wlz-verzekerden, de zorg die door de Wlz-uitvoerders gecontracteerde zorgaanbieders hebben geleverd en de betalingen van zorgaanbieders.

Hoewel artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz daartoe de mogelijkheid biedt, worden de aangewezen Wlz-uitvoerders vooralsnog niet belast met de controle van de aan de verzekerden in hun regio(’s) verleende zorg. Dat betekent dat alle Wlz-uitvoerders verantwoordelijk zijn voor de controle van de zorg die aan hun verzekerden is geleverd. Zij kunnen dit controlewerk vervolgens per regio uitbesteden aan de voor die regio aangewezen Wlz-uitvoerder (met dien verstande, uiteraard, dat zij het werk zelf dienen te verrichten in regio(’s) waarvoor zij zelf als zorgkantoor zijn aangewezen). Anders dan indien de controletaak rechtstreeks aan de zorgkantoren zou zijn opgedragen, blijven de Wlz-uitvoerders dan echter eindverantwoordelijk voor de controle van de zorg die aan al hun verzekerden is verricht. Overigens wees ook het onder de AWBZ geldende Administratiebesluit Bijzondere Ziektekosten de verbindingskantoren niet voor de controle aan.

Het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekosten en het Besluit van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 oktober 2013, kenmerk 152108-110428-Z, houdende de aanwijzing van administratie-instellingen bijzondere ziektekosten (Stcrt. 2013, 30391) kenden nog een aantal andere taken die aan de (toenmalige) verbindingskantoren werden opgedragen. Deze keren hier niet terug, omdat het ging om andere dan administratieve taken, die binnen de met de Wlz beoogde verantwoordelijkheidsverdeling tot de verantwoordelijkheid van de Wlz-uitvoerders voor hun eigen verzekerden behoren. Zoals hiervoor ook ten aanzien van de controlewerkzaamheden is vermeld, kunnen de Wlz-uitvoerders het verrichten van dergelijke taken voor regio’s waarin zij niet zelf de als zorgkantoor aangewezen Wlz-uitvoerder zijn aan laatstbedoelde Wlz-uitvoerder uitbesteden, maar dat ontslaat hen niet van de eindverantwoordelijkheid voor de wijze waarop deze taken worden uitgevoerd.

§ 3. Uitbestedingsverbod
Artikel 4.3.1

Een van de doelen van de Wlz is, om de Wlz-uitvoerders te prikkelen om hun in artikel 4.2.1, eerste lid, geregelde zorgplicht actiever uit te voeren. Daartoe is in dat lid hun zorgplicht uitgeschreven. De werkzaamheden die zijn omschreven in het eerste lid onderdelen a en b, onder 2° en 3°, van dat artikel, kunnen worden samengevat onder de noemer «advies en hulp aan cliënten en zorgbemiddeling». Voorliggend artikel 4.3.1 zorgt ervoor dat de Wlz-uitvoerder het geven van advies en hulp aan cliëntenen de zorgbemiddeling niet mag uitbesteden aan een zorgaanbieder. Niet direct (in dezen berust voorliggend artikel op artikel 4.2.1, derde lid, Wlz) en ook niet middellijk, dat wil zeggen via het zorgkantoor (in dezen berust voorliggend artikel mede op artikel 4.2.4, vierde lid, Wlz; zie ook pagina 170 van de memorie van toelichting op de Wlz, Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3). Reden voor het verbod om advies en hulp aan cliënten en zorgbemiddeling aan een zorgaanbieder uit te besteden is dat aldus belangenverstrengeling kan ontstaan tussen de zorgaanbieder in zijn rol van aanbieder van zorg en zijn rol van (gedelegeerde) ondersteuner en bemiddelaar: de neiging zou kunnen bestaan om cliënten vooral te bemiddelen naar de eigen zorg of de zorg van eventuele gelieerde zorgaanbieders.

Een en ander laat overigens onverlet dat een cliënt die na ontvangst van zijn zorgindicatiebesluit al weet naar welke zorgaanbieder hij toe wil, zich rechtstreeks voor die zorg bij die zorgaanbieder kan vervoegen. Indien deze over de benodigde capaciteit beschikt, kan hij hem helpen. Het uitbestedingsverbod verbiedt het de zorgaanbieder voorts niet, om, als hij geen capaciteit heeft, de verzekerde te wijzen op andere leveringsvormen of de de mogelijkheden bij andere zorgaanbieders. Het verbod richt zich immers op de Wlz-uitvoerders. Een verzekerde die, advies, hulp en/of bemiddeling van zijn Wlz-uitvoerder wenst, mag echter niet door die uitvoerder of door het zorgkantoor worden doorgestuurd naar een zorgaanbieder. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat de Wlz-uitvoerder voor die cliënten, die daar gebruik van wensen te maken ook moet zorgen voor cliëntondersteuning (art. 4.2.1, eerste lid, onderdeel c, Wlz). Aangezien deze ondersteuning, gezien de definitie van «cliëntondersteuning» in artikel 1.1.1 Wlz onafhankelijk (van de Wlz-uitvoerder) dient te zijn, zal de Wlz-uitvoerder deze cliëntondersteuning per defnitie ergens in dienen te kopen. Gezien de eis van onafhankelijkheid ligt inkoop bij een zorgaanbieder, zeker indien deze een belang heeft bij de uitkomst van de ondersteuning, ook in dit geval niet voor de hand. Om dezelfde redenen kan een Wlz-uitvoerder een familielid, mantelzorger, vriend of kennis van de cliënt niet voor cliëntondersteuning betalen.

Hoofdstuk 5. Het Zorginstituut en het CIZ

§ 1. Zorginstituut
Artikel 5.1.1

Het Zorginstituut is krachtens voorliggend artikel verantwoordelijk voor het beheer van de standaarden voor het elektronisch gegevensverkeer, bedoeld in artikel 9.1.6. van de Wlz. Ten behoeve van deze beheertaak sluit het Zorginstituut een samenwerkingsconvenant af met ketenpartners, genoemd in art. 9.1.2 van de Wlz. In dit convenant worden de taken en bevoegdheden van de ketenpartijen benoemd en worden afspraken gemaakt over monitoring, arbitrage en communicatie.

Het Zorginstituut Nederland voert de regie en de coördinatie bij de implementatie van nieuwe releases. Dit betekent dat het Zorginstituut de in dit gegevensverkeer gebruikte standaarden onderhoudt en het beleid inzake de langdurige zorg vertaalt naar standaarden voor de elektronische gegevensuitwisseling. Deze vertaling bestaat uit het opstellen van bedrijfsregels (afspraken), processen en (technische) specificaties voor de informatie-uitwisseling.

§ 2. Neventaken CIZ
Artikel 5.2.1

In aanvulling op de taken in de Wlz, beoordeelt het CIZ ook of een verzekerde op grond in aanmerking komt voor ADL-assistentie of is aangewezen op extramurale behandeling, medisch noodzakelijk vervoer naar en van de instelling waar gedurende een dagdeel behandeling wordt gegeven, of medisch noodzaelijk kortdurend verblijf.

Het vierde tot en met het zesde lid, regelt de materie die thans is geregeld in artikel 4 van het Zorgindicatiebesluit. Er zijn personen die niet in Nederland wonen maar niettemin aanspraak kunnen hebben op zorg bij een verblijf in Nederland. Het gaat om Wlz-verzekerden die in Nederland werken maar in een ander land wonen (m.n. grensarbeiders) en om personen die niet Wlz-verzekerd zijn maar op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van het sociale zekerheidsstelsel (hierna: de Verordening) of een in door Nederland met een of meer staten gesloten verdrag betreffende de sociale zekerheid recht hebben op verstrekkingen volgens de Nederlandse wetgeving gedurende een tijdelijk verblijf in Nederland. Voor hen is op dit moment de indicatiestelling niet afdoende geregeld.

Bij gebrek aan een ter zake strekkende regeling, voordat dit in het Zorgindicatiebesluit werd opgenomen, werd een noodmaatregel toegepast waarbij de personen een medische indicatie konden opsturen die door Agis, de zorgverzekeraar die door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als «orgaan van tijdelijk verblijf» belast is met het organiseren van de zorg voor deze personen tijdens een verblijf in Nederland, werd beoordeeld.

Naar aanleiding van een tweetal ontwikkelingen is besloten de indicatiestelling voor «buitenlandgevallen» expliciet vast te leggen. Allereerst heeft de Nationale Ombudsman naar aanleiding van een klacht betreffende het proces inzake de indicatiestelling voor Nederlanders die in het buitenland wonen, geconcludeerd dat het vereiste van goede samenwerking tussen overheidsorganen bij het vervullen van hun taken bij deze categorie van indicatiestelling niet goed wordt toegepast.

Daarnaast is sinds 1 mei 2010 als gevolg van de inwerkingtreding van de Verordening de groep van personen die bij (tijdelijk) verblijf in Nederland in aanmerking kunnen komen voor AWBZ-zorg ten laste van Nederland, uitgebreid met personen (en hun gezinsleden) die elders in Europa wonen en in hun woonland recht hebben op een Nederlands pensioen of uitkering. Dit heeft in de jaren erna geleid tot een toename van het aantal personen dat gebruik maakt van zorg in Nederland. Naar aanleiding van het rapport van de Ombudsman van 21 april 2011 betreffende een klacht over het CIZ werd het nodig geacht een orgaan structureel en specifiek aan te wijzen voor de indicatiestelling van de buitenlandgevallen. Omdat het CIZ de indicatiestelling voor de AWBZ verzorgt voor iedereen die in Nederland woont wordt het ook beschouwd als de geëigende instantie om voor de «buitenlandgevallen» de indicatiestelling te gaan verzorgen. De aanwijzing van het CIZ betekent ook in regelgevend opzicht dat duidelijk wordt vastgelegd in welke gevallen een indicatiestelling voor Wlz-zorg bij tijdelijk verblijf kan worden verstrekt. Verder brengt de aanwijzing van het CIZ mee dat de indicatiestelling voor «buitenlandgevallen» – in tegenstelling tot de werkmethode van Agis – een publiekrechtelijke, voor bezwaar en beroep vatbare, beslissing is.

Op basis van de Wlz is het CIZ al belast met de beoordeling van aanvragen voor indicatiestelling die betrekking hebben op inwoners van een Nederlandse gemeente. Hieraan wordt in het onderhavige artikel toegevoegd de beoordeling van aanvragen voor indicatiestelling voor personen die met toepassing van de Verordening of de sociale zekerheidsverdragen bij een (tijdelijk) verblijf in Nederland recht hebben op verstrekkingen en voor Wlz-verzekerden die niet in Nederland wonen. De indicatiestelling vindt zo plaats op de wijze zoals geregeld in de Nederlandse sociale ziektekostenverzekeringen. Dat betekent in het geval van de aanspraak op Wlz-zorg dat, net als voor in Nederland wonende verzekerden, de aanspraak op en omvang van de zorg wordt vastgesteld door middel van een besluit.

Concreet gaat het om de volgende categorieën personen:

  • in Nederland werkende maar in het buitenland wonende werknemers (bijv. grensarbeiders en in het buitenland gedetacheerden). Deze personen zijn Wlz-verzekerd:

  • hun gezinsleden (niet Wlz-verzekerd);

  • buitenlands verzekerden die tijdelijk in Nederland verblijven (niet Wlz-verzekerd);

  • in het buitenland wonende personen met een Nederlands pensioen of uitkering en hun gezinsleden (niet Wlz-verzekerd).

Personen die in het buitenland wonen en naar Nederland willen remigreren, behoren niet tot de doelgroep. Hierbij gaat het immers om een situatie van vestiging en niet van tijdelijk verblijf waarin men gebruik wil maken van Wlz-zorg in Nederland. Voor die personen geldt de reguliere indicatiestelling.

Voor de toegang tot Wlz-zorg in Nederland is noodzakelijk dat de zorgbehoefte wordt vastgesteld door een onafhankelijke indicatiestelling. De inhoud, omvang en reikwijdte van de Wlz-rechten wordt geregeld in de wet.

De indicatiestelling dient zoveel mogelijk plaats te vinden volgens de systematiek en de werkwijze waarop de indicatiestelling thans plaatsvindt voor de inwoners van de Nederlandse gemeenten, zoals geregeld in de wet en het besluit. Ook het afwegingskader uit de Beleidsregels indicatiestelling Wlz is op deze gevallen zoveel mogelijk van toepassing, zoals de weging of er voorliggende voorzieningen zijn waarop betrokkene een beroep kan doen. Verder dient het CIZ ervoor zorg te dragen dat de indicatiestelling goed aansluit op de beoordeling van de rechten aan de hand van de Verordening resp. de verdragen door Agis. Deze afstemming tussen indicatie en aanspraak verricht het CIZ overigens ook voor reguliere verzekerden.

Het CIZ voerde deze taak al uit onder het Zorgindicatiebesluit. In het onderhavige artikel wordt het CIZ aangewezen als de instantie die indicaties stelt voor de aanspraak op zorg bij een tijdelijk verblijf in Nederland voor in het buitenland wonende maar in Nederland werkende werknemers, hun gezinsleden, pensioengerechtigden en hun gezinsleden en voor buitenlands verzekerden die tijdelijk in Nederland verblijven.

De gezinsleden van in Nederland werkende werknemers, pensioengerechtigden en hun gezinsleden en buitenlands verzekerden die tijdelijk in Nederland verblijven zijn niet Wlz verzekerd. Zij ontlenen hun aanspraak op de zorg die in de Wlz is geregeld aan de Verordening of aan een door Nederland gesloten bilateraal sociale zekerheidsverdrag. In de relatie met de landen van de EER en met Zwitserland werkt de Verordening door op grond van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte respectievelijk de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat over het vrije verkeer van personen.

Door middel van het besluit stelt het CIZ vast of er recht bestaat op de zorg genoemd in artikel 3.1.1 van de wet.

Bij de indicatiestelling wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de verblijfduur in Nederland en het indicatiebesluit zal een maximale geldigheidsduur van zes maanden hebben. Het kan eenmalig worden verlengd tot maximaal een jaar, inclusief de periode van het oorspronkelijke indicatiebesluit. Hoewel deze termijn afwijkt van de maximale geldigheidsduur van indicatiebesluiten voor in Nederland wonende verzekerden van 15 jaar is er geen sprake van strijd met artikel 4 van de Verordening (gelijke behandeling met onderdanen van de betreffende lidstaat).

Betrokkenen hebben op grond van de Verordening net als in Nederland wonende verzekerden recht op de zorg die in de Wlz is geregeld. Ook voor deze personen dient de omvang de aanspraak op zorg te worden vastgesteld door middel van een besluit van het CIZ.

Maar in tegenstelling tot in Nederland wonende verzekerden is het recht op zorg op grond van de Verordening gekoppeld aan het verblijf in Nederland. Het ligt daarom voor de hand om deze omstandigheid van tijdelijk verblijf te betrekken bij de geldigheidsduur van het besluit. Een besluit met een geldigheidsduur van enkele jaren ligt niet voor de hand bij personen die slechts enkele weken of maanden in Nederland verblijven.

Een verdragsgerechtigde die na afloop van de geldigheidsduur van zijn besluit nog aanspraak wil maken op een Wlz-verstrekking, kan in beginsel niet meer worden geacht tijdelijk in Nederland te verblijven en zal doorgaans kunnen worden aangemerkt als ingezetene. Dat heeft tot gevolg dat hij verzekerd wordt ingevolgde de Wlz en verzekeringsplichtig wordt ingevolge de Zorgverzekeringswet. De (nieuwe) indicatiestelling dient dan te worden gebaseerd op zijn status als AWBZ-verzekerde, met de daarbij horende maximum geldigheidsduur van 15 jaar.

In gevallen waarin betrokkene na die periode niet zal kunnen worden aangemerkt als Wlz-verzekerde, zoals bijvoorbeeld in het geval van een gezinslid van een grensarbeider die in Nederland gebruik maakt van ambulante AWBZ-zorg, bestaat de mogelijkheid om een nieuw indicatiebesluit aan te vragen.

Hierdoor zal niet de situatie kunnen ontstaan dat een persoon op grond van de Verordening of de verzekerde recht heeft op Wlz-zorg maar hiervoor geen indicatie kan ontvangen.

In het besluit geeft het CIZ aan of en op welke vorm(en) van zorg voor de betreffende periode is aangewezen.

Er wordt geen minimale invoeringstermijn van twee maanden gehanteerd voor deze wijziging van het Zorgindicatiebesluit omdat vertraagde inwerkingtreding de mogelijke onduidelijkheid bij belanghebbenden over de instantie waar ze een indicatiestelling voor zorg bij tijdelijk verblijf kunnen aanvragen en in welke gevallen, onnodig in stand houdt.

Het CIZ voert de nieuwe taak op verzoek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, vooruitlopend op de formalisering, al vanaf 1 januari 2013 uit. Alle betrokken partijen zijn hierover geïnformeerd. Zij hebben aangegeven uitvoeringstechnisch geen problemen te zullen ondervinden met de invoering van de maatregel per 1 januari 2013. Het besluit zal daarom met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 in werking treden. Deze bepaling treedt in werking op de dag na publicatie van dit besluit in het Staatsblad.

Artikel 5.2.2

Bij het schrijven van het wetsvoorstel Wlz werd verwacht dat het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende voorstel van wet houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten; Kamerstuk I 2013/14, 31 996, A) eerder in werking zou treden dan de Wlz. Om die reden wordt het CIZ in het eerste lid, onderdeel b, van artikel 7.1.2 Wlz belast met een uit de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten voortvloeiende taak om te oordelen over de noodzaak van opneming en verblijf of verder verblijf van cliënten van twaalf jaar of ouder die geen blijk geven van de nodige bereidheid daartoe, maar zich daar ook niet tegen verzetten. Een dergelijke taak had het CIZ ook al op grond van artikel 60, tweede en derde lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) en de artikelen 3 en 17 van het Zorgindicatiebesluit. Daarnaast krijgt het CIZ op grond van het tweede lid van artikel 7.1.2 Wlz de bevoegdheid om de rechter te vragen om een machtiging tot onvrijwillige opname en verblijf of voortzetting van het verblijf van een cliënt als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.

Anders dan eerder verwacht, was de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten op het moment van inwerkingtreding van de Wlz echter nog in behandeling bij de Eerste Kamer. De desbetreffende wet zal derhalve voorlopig niet in werking treden. Dientengevolge zal voor de opneming en het verder verblijf van cliënten die geen blijk geven van bereidheid tot die opneming en verblijf maar ook niet van verzet daartegen, op het moment waarop de Wlz in werking treedt de Wet Bopz gelden. Aangezien het Zorgindicatiebesluit bij de inwerkingtreding van de Wlz zal komen te vervallen, wordt in artikel 5.2.2, eerste lid, het CIZ aangewezen als commissie als bedoeld in artikel 60, derde lid, Wet Bopz, dat wil zeggen de commissie die besluit of opneming en verder verblijf van cliënten van twaalf jaar of ouder die geen blijk geven van de nodige bereidheid daartoe, is aangewezen. Het eerste lid komt overeen met artikel 3 van het Zorgindicatiebesluit. Het tweede en derde lid van artikel 5.2.2 bevatten de voorheen in artikel 17 van het Zorgindicatiebesluit opgenomen waarborgen aan een besluit van het CIZ leidende tot dergelijke opneming of verder verblijf. Degene ten aanzien van wie het CIZ het hier bedoelde besluit afgeeft zal daarnaast vaak geïndiceerd worden voor de Wlz, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Zo zal de zorg die na het CIZ-besluit wordt geleverd onder omstandigheden ook op grond van de zorgverzekering of de Wmo 2015 kunnen worden gefinancierd.

Hoofdstuk 6. Zorgplanbespreking

Artikel 6.1.1

Dit artikel was aanvankelijk opgenomen als artikel 8.1.1, tweede lid, van het wetsvoorstel langdurige zorg. Door een amendement van de Kamerleden Keijzer en Van ’t Wout (Kamerstukken II 2014/14, 33 891, nr. 108) is het gedelegeerd naar een amvb.

In dit artikel zijn de toegevoegde gespreksonderwerpen, die betrekking hebben op het inrichten van het eigen leven, en die cruciaal zijn voor de kwaliteit van bestaan als verplicht gespreksonderwerp vastgelegd. Daarbij is inspiratie gezocht bij bestaande kwaliteitskaders. In het Kwaliteitskader voor de gehandicaptenzorg worden acht domeinen onderscheiden: lichamelijk welbevinden, psychisch welbevinden, interpersoonlijke relaties, deelname aan de samenleving, persoonlijke ontwikkeling, materieel welzijn, zelfbepaling en belangenbehartiging. Daarnaast zijn er vier randvoorwaarden: zorgafspraken en ondersteuningsplan, cliëntveiligheid, kwaliteit van medewerkers en organisatie en samenhang in zorg en ondersteuning. In het Kwaliteitskader voor de ouderenzorg worden vier aspecten van kwaliteit van leven onderscheiden: lichamelijk welbevinden en gezondheid, mentaal welbevinden, woon- en leefsituatie en participatie. Daarnaast is er aandacht voor de kwaliteit van de zorgverleners, de kwaliteit van de zorgorganisatie en de zorginhoudelijke kwaliteit en veiligheid. Volledigheid van te bespreken onderwerpen is niet nagestreefd, de besprekingen in het kader van het zorgplan mogen niet vervormen tot het langslopen van een afvinklijst. De in dit artikel genoemde onderwerpen worden hieronder nader toegelicht.

Zeggenschap van de verzekerde over de inrichting van zijn leven

De verzekerde moet – binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid – zelf kunnen bepalen hoe zijn dagindeling en leefomgeving eruit zien. Wat en wie hij belangrijk vindt in het leven en wat dat betekent voor het leven van elke dag. Er is niet gekozen voor de term «regie voeren», omdat niet alle verzekerden zelf de regie kunnen voeren. De regie kan ook gevoerd worden door een familielid of een verzorgende die vraagt hoe laat de verzekerde wil opstaan, wat hij die dag van de week wil doen en met wie, en of hij bij de voor- of achternaam wil worden aangesproken. Die vraagt wat de verzekerde zelf kan en waar hij hulp bij nodig heeft. Een zeer belangrijk aspect van het onderwerp zeggenschap is de rol die mantelzorgers en vrijwilligers hebben in de inrichting van het leven van de verzekerde. Het gaat erom dat de verzekerde of, als het niet anders kan, zijn vertegenwoordiger, de keuzes maakt. Om te benadrukken dat niet voorbij kan worden gegaan aan de betrokkenheid van mantelzorgers en vrijwilligers, is in onderdeel a, dit onderwerp met name genoemd. Zeggenschap over de inrichting van het leven is echter een overkoepelend begrip dat de overige onderwerpen deels omvat, maar ook een bredere betekenis heeft. Naast de overige genoemde onderwerpen kan het onderwerp zeggenschap een belangrijke kapstokfunctie vervullen voor aspecten van de inrichting van het leven die in de overige onderwerpen mogelijk niet zijn vervat.

De mogelijkheid om dagelijks te douchen, tijdige hulp bij toiletgang en het tijdig verwisselen van incontinentiemateriaal

Als de verzekerde dat wil, moet hij dagelijks kunnen douchen, ook als hij daarbij vanwege zijn beperking hulp nodig heeft. De wens van de verzekerde staat hierbij centraal. Dagelijks douchen is voor de verzekerde vanzelfsprekend geen plicht. Het gaat erom dat er afspraken over gemaakt worden. Als de verzekerde dat liever heeft, kan hij ook hulp krijgen bij het op een andere manier wassen. Als de verzekerde naar het toilet moet, moet hij niet op een toiletronde hoeven te wachten, maar moet hij snel geholpen worden als hij het niet alleen kan. Ook moet incontinentiemateriaal tijdig verwisseld worden. Met «tijdig» wordt bedoeld, tijdig voor de individuele verzekerde in zijn specifieke situatie.

Voldoende en gezonde voeding en drinken

Het uitgangspunt is dat de verzekerde genoeg te eten en te drinken krijgt. Als hij niet zelf kan eten en drinken, moet de hulp zodanig zijn dat hij de gelegenheid en tijd krijgt om voldoende voeding en vocht binnen te krijgen. Eten dat smakelijk is, zullen verzekerden met meer smaak en dus beter op eten. De voeding moet gezond zijn volgens de gangbare normen en het ligt in de rede dat de maaltijden voldoende gespreid zijn over de dag. Het spreekt vanzelf dat uitdroging en ondervoeding worden voorkomen en op de houdbaarheidsdatum van eten en drinken wordt gelet.

Een schone en verzorgde leefruimte

Als de instelling het thuis is van de verzekerden moeten zij zich er ook daadwerkelijk thuis voelen. Een verzorgde leefruimte, zowel de eigen kamer, als de gemeenschappelijke ruimten, is daarbij een belangrijk aspect. De kamer, het sanitair en de gemeenschappelijke leefruimte moeten schoon zijn en er verzorgd uitzien. Er moet ruimte zijn voor bezoek; de verzekerde moet zich thuisvoelen met de medewerkers en met medebewoners.

Respectvolle bejegening, passend bij de eigenheid van de verzekerde, en veilige en aangename sfeer

Een verzorgde leefruimte en een aangename en veilige sfeer zijn onderdeel van het domein woon- en leefsituatie in de termen van de kwaliteitskaders. De zorgverleners hebben aandacht voor hoe het met de verzekerde gaat, geven antwoord op zijn vragen en zijn beleefd. Er moet een sfeer zijn waarin verzekerden het durven te zeggen als iets niet naar hun zin gaat. Mensen hebben respect en aandacht voor elkaar in al hun verscheidenheid, ook als het gaat om verschillen in etniciteit, ras, levensovertuiging, culturele achtergrond of seksuele geaardheid. Respectvolle en passende bejegening en het hierna volgende beleven van godsdienst of levensovertuiging behoren tot het domein van het mentaal welbevinden. Met de formulering «passend bij de eigenheid van de verzekerde» wordt gedoeld op de noodzaak dat ook rekening gehouden wordt met diens seksuele geaardheid.

Beleven van godsdienst of levensovertuiging

Verzekerden moeten de mogelijkheid hebben hun godsdienst of levensovertuiging te beleven. Op grond artikel 6 het wetsvoorstel «Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg» (Kamerstukken I 2012/13, 32 402, E) zijn het voor zorgaanbieders die verblijfszorg leveren verplicht om geestelijke verzorging aan te bieden. Het kunnen beleven van godsdienst of levensovertuiging is ruimer. Het geeft bewoners van instellingen de mogelijkheid om te bidden voor het eten, een hoofddoekje of keppeltje te dragen of feesten te vieren. Bij de zorg en bijvoorbeeld de voeding zal zoveel mogelijk met de godsdienst of de levensovertuiging rekening moeten worden gehouden.

Een zinvolle daginvulling en beweging

Wie liever helpt bij het koffie schenken dan bingo speelt, moet in principe die gelegenheid krijgen. De zorgaanbieder zorgt ervoor dat er zijn voldoende activiteiten zijn en dat verzekerden en familieleden daarover worden geïnformeerd. Mensen die dat willen, krijgen hulp bij een actieve deelname aan de samenleving. Mensen worden gestimuleerd om te (blijven) bewegen. Wie nog kan lopen, hoeft niet in een rolstoel naar de activiteiten te worden gebracht. De zeggenschap over de dagindeling, de daginvulling en aandacht voor ontwikkeling (hierna) maken deel uit van het domein participatie (ouderenzorg) dan wel zelfbepaling, deelname aan de samenleving en persoonlijke ontwikkeling (gehandicaptenzorg).

De mogelijkheid om dagelijks in de buitenlucht te verkeren

De verzekerde die daar behoefte aan heeft, moet regelmatig naar buiten kunnen, bijvoorbeeld om een wandelingetje te maken, een kopje koffie drinken in het dorp of even een luchtje scheppen op de binnenplaats. Het is mogelijk om een zinvolle daginvulling, beweging en buitenlucht op die manier met elkaar te combineren. Het is niet de bedoeling dat een verzekerde slechts één keer per maand of één keer per week buiten kan zijn, terwijl diegene vaker in de buitenlucht zou willen zijn. De verzekerde die veilig alleen naar buiten kan gaan, kan dat doen zo vaak als hij wil. Uiteraard moet in goed overleg tussen verzekerde en zorgaanbieder bezien worden hoe het beste aan de wens van de verzekerde tegemoet gekomen kan worden indien hij vanwege zijn beperking hulp nodig heeft bij het naar buiten gaan: kan een zorgverlener met hem gaan wandelen of kan een mantelzorger of vrijwilliger dat doen? Of kan de verzekerde met een groep verzekerden en begeleiders naar het park of kan de verzekerde in de binnentuin een poosje alleen buiten zijn? De conditie van de verzekerde en weersomstandigheden nopen uiteraard tot een flexibele omgang met de afspraken op dit punt.

Ontwikkeling en ontplooiing

Aandacht voor ontwikkeling en ontplooiing is vooral van belang in de gehandicaptenzorg. Dit geldt met name voor kinderen met een beperking in de leerplichtige leeftijd die zijn aangemeld voor of toegelaten tot onderwijs. Er is in dat geval afstemming met de school waar verzekerde is aangemeld of toegelaten over de zorg die nodig is tijdens onderwijs.

Ten slotte wordt nog het volgende opgemerkt. Hoewel het beleid erop is gericht iedere alleenstaande bewoner van een instelling een eigen kamer te geven, is er nog een relatief klein aantal tweepersoonskamers. Mocht een cliënt die in een tweepersoonskamer verblijft het niet met zijn kamergenoot kunnen vinden, dan kan uiteraard ook hiervoor in de zorplanbespreking een oplossing worden gezocht.

Hoofdstuk 7. Overige bepalingen

Artikel 7.1.1

In de Wlz is artikel 10.1.4 opgenomen, dat het mogelijk maakt om subsidies te verstrekken aan instellingen voor het verlenen van direct oproepbare ADL-assistentie. ADL staat voor assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen. ADL-assistentie betreft gedurende het hele etmaal direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning op verzoek en aanwijzing van de ADL-bewoner, zoals:

  • hulp bij eten of drinken (serveren van voedsel op bed en op tafel en hulp bij eten/drinken),

  • verplaatsen,

  • persoonlijke hulp en toilet maken (mondverzorging, haarverzorging, scheren, nagels knippen, kleden, hulp bij baden en toiletbezoek), en

  • verpleegtechnische en medische assistentie (zoals het geven van medicijnen, het aanleggen van verbanden en spalken, huidverzorging bij decubitus, aan- en uitdoen van een prothese, het aanleggen van een draagurinaal katheteriseren, toedienen van klysma, injecteren met prikpen en verpleegtechnische handelingen bij ademhalingsondersteuning, waaronder bronchiaal toilet).

Bij levensbedreigende situaties is ADL-assistentie binnen 3 tot 5 minuten met alarmopvolging beschikbaar. Daarnaast vallen ondere ADL-assistentie ook andere hulp en diensten. Dat kunnen zeer wisselende zaken zijn, zoals het bijvullen van printerpapier, het smeren van een boterham, het vervangen van een batterij, het opruimen van een omgevallen glas melk of het openmaken van een fles wijn.

Indien er specialistische kennis en vaardigheden nodig zijn om verpleegkundige handelingen aan een ADL-clusterbewoner te bieden, maakt deze verpleging geen onderdeel uit van de ADL-assistentie. Deze verpleging valt dan op grond van artikel 2.10 van het Besluit zorgverzekering onder de dekking van de zorgverzekering.

Het voorliggende artikel 7.1.1 zorgt voor een adequate opvolging van de tijdelijke aanspraak ADL-assistentie (artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ). Tijdens het Tweede Kamerdebat in november 2013 heeft de Staatssecretaris van VWS toegezegd in overleg te gaan met Fokus en de centrale cliëntenraad van Fokus om «linksom of rechtsom» te regelen dat het Fokusconcept ook in de toekomst mogelijk blijft. Uitkomst van dit overleg is dat dat wat specifiek is aan de zorgverlening door Fokus, namelijk de 24-uurs ADL-assistentie in en om de woning, wordt vormgegeven in een subsidie onder de Wlz. Hiervoor kiest het kabinet omdat de doelgroep van Fokus niet (in zijn geheel) past binnen Wlz, Wmo 2015 of Zvw. Een subsidieregeling verhoudt zich het beste met het specifieke karakter van deze zorg. De subsidieregeling wordt verder uitgewerkt in een ministeriële regeling.

De subsidieregeling wordt uitgevoerd door het Zorginstituut. ADL-assistentie bevindt zich op het raakvlak tussen de Wlz enerzijds en de andere zorgdomeinen anderzijds. ADL-assistentie wordt namelijk wel gefinancierd uit het Fonds langdurige zorg, maar indien de verzekerde een recht heeft op ADL-assistentie, heeft hij geen recht op het integrale pakket aan Wlz-zorg als genoemd in artikel 3.1.1 van de Wlz. Indien iemand naast de 24-uurs ADL-assistentie andere hulp of zorg nodig heeft, is hij hiervoor hij dus aangewezen de Wmo 2015 of de Zvw.

Hoofdstuk 8. Aanpassing van andere algemene maatregelen van bestuur

§ 1. Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Artikel 8.1.1 (Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG)

De wijzigingen in de bijlage bij het Besluit beschikbaarheidsbijdrage WMG zijn van technische aard: «AWBZ» wordt vervangen door: Wlz.

Artikel 8.1.2 (Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG)

Ten gevolge van de inwerkingtreding van de Wlz dienen de artikelen 2, 3 en 6 van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG te worden gewijzigd.

A

Met ingang van 1 januari 2015 zal een deel van de AWBZ-zorg naar de Wmo 2015 worden overgeheveld. Tegelijkertijd treedt de Wlz in werking. Op grond van artikel 3, vierde lid, van het Interimbesluit forensische zorg zullen bij ministeriële regeling vormen van zorg worden aangewezen die voor personen aan wie forensische zorg is opgelegd, anders dan voor de overige ingezetenen, niet naar de Wmo 2015 zullen worden overgeheveld maar die onderdeel zullen blijven vormen van de forensische zorg die, tot de Wet forensische zorg in werking zal treden, haar basis zal vinden in artikel 12.4.8 van de Wlz. De NZa heeft geen taken of bevoegdheden voor zorg en diensten die onder de Wmo 2015 vallen. Dat geldt ook voor de zorg die op 1 januari 2015 naar de Wmo 2015 wordt overgeheveld. Dit roept de vraag op of de NZa nog wel taken dient te hebben voor de zorg die op grond van eerdergenoemde ministeriële regeling tot de forensische zorg zal blijven behoren. Vooralsnog is hiervoor gekozen. Dat brengt met zich dat de NZa in ieder geval de eerste tijd voor de desbetreffende zorg prestatiebeschrijvingen en maximumtarieven zal vaststellen. Nagegaan zal worden of regulering door de NZa ook de beste structurele oplossing is, of dat betere oplossingen denkbaar zijn.

B
eerste onderdeel

Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2 van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG heeft een andere inhoud gekregen. Met de inwerkingtreding van de Veegwet VWS 2013 is artikel 68 Zvw namelijk komen te vervallen (er bestonden op grond van dat artikel ook geen subsidies meer), terwijl de AWBZ met de Wlz wordt ingetrokken. De persoonsgebonden budgetten die op grond van artikel 44 van de AWBZ werden verleend, worden onder de Wlz op grond van artikel 3.3.3. van die wet verleend. Deze worden nu in een nieuw onderdeel m genoemd. De subsidie aan abortusklinieken die op grond van artikel 44 AWBZ werd verstrekt, worden na de inwerkingtreding van de Wlz op grond van artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies verstrekt. Hun werkzaamheden blijven derhalve buiten de tarifering en prestatiebeschrijving. De subsidies die op grond van artikel 44 AWBZ aan de zogenoemde «MEE-organisaties» werden verstrekt, zijn met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 komen te vervallen.

De Wlz kent enkele andere nieuwe subsidies en uitkeringen. Het gaat hierbij om de subsidies aan instellingen voor het verlenen van direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (art. 10.1.4 Wlz), om tijdelijke subsidies aan organisaties voor het verlenen van extramurale behandeling, vervoer naar en van die behandeling en medisch noodzakelijk kortdurend verblijf (art. 11.1.5, eerste lid, Wlz) en om uitkeringen aan zorgaanbieders die anoniem zorg hebben verleend aan bedreigde personen (art. 10.1.3 Wlz). De desbetreffende zorg dient echter niet van prestatiebeschrijvingen en tarieven te worden voorzien, zodat nu deze subsidies en uitkeringen in onderdeel b worden opgenomen.

tweede onderdeel

Vervoer als bedoeld in artikel 10 van het Bza is in de Wlz in de wet zelf opgenomen, en wel in artikel 3.1.1, onderdeel f, van die wet. Het nieuwe onderdeel f van artikel 3 van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG is dan ook slechts een redactionele aanpassing.

Doventolkzorg is met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 naar die wet overgegaan. Aangezien de NZa geen prestatiebeschrijvingen of tarieven voor prestaties als bedoeld in de Wmo 2015 vaststelt, kon artikel 3, eerste lid, onderdeel g, komen te vervallen. Het vrijvallende onderdeel is gebruikt om er de woningaanpassingen, bedoeld in artikel 3.1.3, Wlz in op te nemen. Hoewel zorggerelateerd, gaat het hier in feite om verbouwingen aan woningen, die door aannemers zullen worden verricht. Het zou te ver gaan om ook deze verbouwingen door de NZa te laten beschrijven en tariferen.

derde onderdeel

In het derde onderdeel is zorg die in het kader van het pgb Wlz wordt ingekocht, net zoals dat voor het pgb op grond van de AWBZ het geval was, buiten de prestatiebeschrijving en de tarifering gebracht. Dit geldt ongeacht de vraag of de door de budgethouder ingekochte zorg door een professionele hulpverlener wordt verleend dan wel door een mantelzorger.

C

Nu onder forensische zorg ook de zorg zal vallen die in een regeling op grond van artikel 3, vierde lid, van het Interimbesluit forensische zorg zal worden aangewezen, dient ook die zorg in artikel 6 van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG te worden genoemd.

Artikel 8.1.3 (Uitvoeringsbesluit WTZi)
Onderdeel A

Hoewel onder «verblijf» in het Besluit zorgaanspraken AWBZ niet alleen het wonen in een AWBZ-instelling viel, maar ook de zorg die de bewoner daarbij werd verleend, terwijl onder «verblijf» in de Wlz slechts het wonen (met de bijbehorende voorzieningen zoals voedsel en drank en het schoonhouden van de woonruimte) wordt verstaan, kan in artikel 1.1 «AWBZ-verblijf» zonder problemen worden vervangen door «Wlz-verblijf».

Onderdeel B

Artikel 2.1, zesde lid, onderdelen b en c, beoogden artikel 18 van de Wet toelating zorginstellingen van toepassing te laten zijn op AWBZ-instellingen die verblijf leveren. Voorliggend onderdeel regelt hetzelfde ten aanzien van instellingen die Wlz-verblijf (met de daarbij behorende zorg) verlenen. Inhoudelijk komt het geregelde geheel overeen met wat in de onderdelen b en c was geregeld. De formulering kon echter aanzienlijk vereenvoudigd worden en in één onderdeel worden neergelegd.

Onderdeel C

Artikel 3.1, onderdeel c, stond het instellingen die extramurale AWBZ-zorg leverden zonder daarnaast ook intramurale AWBZ-zorg te leveren, toe om winst te beogen. Hetzelfde wordt nu toegestaan aan instellingen die binnen de Wlz louter Wlz-zorg leveren voor mensen met een pgb, mpt of vpt. Aangezien de zorg voor mensen die niet voldoen aan het indicatiecriterium van de Wlz is overgeheveld naar de Zvw, Wmo 2015 en Jeugdwet, kunnen deze instellingen binnen de Wlz vooral nog aan de slag bij de levering van zorg in het kader van het vpt, mpt of pgb Wlz of eventueel als leverancier van dagbesteding (een vorm van begeleiding) buiten de instelling waar betrokkene verblijft, maar wel in opdracht van die instelling. Een en ander laat overigens onverlet dat instellingen die binnen de Wlz slechts zorg in het kader van het vpt, mpt of pgb verlenen daarnaast bijvoorbeeld nog op grond van de Wmo 2015 gefinancierde extramurale begeleiding of op grond van de zorgverzekering gedekte extramurale verpleging en verzorging kunnen verlenen. Het ook werken voor andere domeinen, staat aan de mogelijkheid om een winstoogmerk te hebben niet in de weg.

Onderdeel D

Aangezien de Wlz geen contracteerplicht tussen Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders meer kent, is artikel 4.2 vervallen.

Artikel 8.1.4 (Uitvoeringsbesluit artikel 1, tweede lid, Kwaliteitswet zorginstellingen)

Het betreft een technische aanpassing.

Artikel 8.1.5 (Besluit zorgverzekering)

Het betreft een technische aanpassing.

Artikel 8.1.6 (Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg)

Het betreft een technische aanpassing.

Artikel 8.1.7 (Aanpassingsbesluit Zorgverzekeringwet)

Op 1 januari 2006 verviel ingevolge de inwerkingtreding van artikel 1.6, onderdeel A, van het Aanpassingsbesluit Zorgverzekeringswet de AWBZ-verzekering van mensen die in het buitenland wonen en op wie het zorgstelsel van hun woonland van toepassing is. Een wijziging van het Europese recht noopte daartoe. Artikel 1.22 van het Aanpassingsbesluit Zorgverzekeringswet regelde in dat verband enig overgangsrecht: mensen die op 1 januari 2006 al recht hadden op vergoeding van kosten van zorg ten laste van de AWBZ, behielden dat recht. Voor de uitwerking van dit overgangsrecht werd aansluiting gezocht bij de artikelen 3.1.3 tot en met 3.1.6 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet, die gaan over het overgangsrecht voor mensen die op 1 januari 2006 hun vrijwillige AWBZ-verzekering verloren.

Met ingang van 1 januari 2015 zijn bepaalde vormen van AWBZ-zorg naar de door de gemeenten uitgevoerde Wmo 2015 en de Jeugdwet overgeheveld. Daarbij geldt krachtens artikel 8.3 van de Wmo 2015 en artikel 10.1, derde of vierde lid, van de Jeugdwet wel een overgangstermijn van (maximaal) een jaar. Daarna besluit de gemeente over het al dan niet voortzetten van de desbetreffende zorg. Nu in Nederland wonenden hun verzekerd recht op de desbetreffende zorg – ook als ze op 31 december 2014 die zorg daadwerkelijk genoten – kwijtraken, ligt het niet in de rede om buiten Nederland wonenden recht op vergoeding van de desbetreffende zorg te laten behouden. Om die reden is artikel 1.22 van het Aanpassingsbesluit Zorgverzekeringswet zo gewijzigd, dat de vergoeding voor de vormen van AWBZ-zorg die naar de Wmo 2015 of de Jeugdwet overgaan, met eenzelfde overgangstermijn als in de Wmo 2015 en de Jeugdwet is geregeld, wordt beëindigd. Voor de formulering van het nieuwe tweede lid is aangesloten bij artikel 12.1.3, onderdeel C, van de Wlz, waarin overeenkomstige wijzigingen voor mensen die vroeger een vrijwillige AWBZ-verzekering hadden, worden aangebracht. Een verwijzing naar artikel 10.1 van de Jeugdwet is daar bij nota van wijziging nog in aangebracht.

Artikel 8.1.8 (Besluit Jeugdwet)

Dit artikel biedt een grondslag om nadere regels te stellen over de betalingen van de SVB uit het op grond van de Jeugdwet verstrekte pgb van een cliënt namens het college, en over het bijbehorende budgetbeheer. Eenzelfde grondslag is opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, waardoor eventueel te stellen regels zullen bijdragen aan een uniforme werkwijze. Het artikel bleek onbedoeld niet opgenomen te zijn in het Besluit Jeugdwet en deze omissie wordt nu hersteld.

Tot de uitvoerende taken van de SVB behoren naast het verrichten van de betalingen voor persoonsgebonden budgetten ook het registreren, adviseren, afdragen van belasting, administreren, toetsen op de door het college gestelde voorwaarden, controle op wet- en regelgeving en het faciliteren van verplicht werkgeverschap. Dit brengt met zich mee dat gemeenten de SVB informatie zullen moeten verstrekken omtrent de toegekende persoonsgebonden budgetten en dat de SVB aan de gemeente rekenschap zal moeten afleggen over de uitvoering. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van het budgetbeheer van de SVB. Hierbij kan worden gedacht aan regels over de toetsing aan de vaststellingsbeschikking van het persoonsgebonden budget, de overeenkomst met de aanbieder, en het verplicht werkgeverschap. De SVB zal op grond van die regels in staat zijn om betalingen uit het budget op te schorten.

Artikel 8.1.9 (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015)

De wijziging (met onderdeel A) van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, zorgt ervoor dat die bepaling inhoudelijk gelijkluidend wordt met artikel 3.3.1.2 van het Besluit langdurige zorg. De opsomming betreft de gevallen waarin voor een niet pensioengerechtigde echtgenoot die zelf geen recht heeft op verblijf in een instelling, een vermindering van de vermogensgrondslag plaatsvindt. De wijziging houdt verband met de overbrenging van beschermd wonen naar de Wmo 2015, waardoor tot uitdrukking moest worden gebracht dat de vermindering niet alleen geldt als betrokkene niet de hoge of lage bijdrage op grond van de Wlz verschuldigd is, maar ook als deze niet verblijft in een instelling voor beschermd wonen.

De aanpassingen van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, vervat in onderdeel B, D, onderdeel 3, F, betreffen de vervanging van vermeldingen van de AWBZ en het Bijdragebesluit zorg door vermeldingen van de relevante bepalingen van de Wlz en het Besluit langdurige zorg.

De wijzigingen in onderdeel C betreft de correctie van een tekstuele misslag.

De wijziging van onderdeel D zorgt ervoor dat, net als met artikel 3.3.3.4 van het Besluit langdurige zorg, dat betrekking heeft op de eigen bijdrage voor het modulair pakket thuis) voor de bijdrage voor maatwerkvoorzineingen, niet zijnde beschermd wonen of opvang, wordt geregeld dat de hoogte van de bijdrage jaarlijks, rekening houdende met de indexering van de bedragen, opnieuw wordt vastgesteld. De cliënten ontvangen per bijdrageperiode afhankelijk van het aantal uren ondersteuning een besluit over de te betalen bijdrage voor die periode. Analoog aan artikel 3.18 regelt dit artikel dat een keer per jaar, rekening houdende met de geïndexeerde bedragen van artikel 3.8, eerste lid, (bedrag per bijdrageperiode en inkomensbedragen) en het eventueel gewijzigde inkomen in het relevante peiljaar, opnieuw wordt vastgesteld wat de maximale hoogte van de bijdrage per bijdrageperiode voor betrokkenen is.

Onderdeel F betreft de correctie van een tekstuele misslag.

De wijziging in onderdeel G, onder 2 en 4, brengt artikel 3.12 in overeenstemming met artikel 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg. In het eerste lid, onderdelen a en b, zijn de bij nader inzien niet geheel correct geformuleerde uitzonderingen geschrapt. Deze zijn net als in het Besluit langdurige zorg thans toegevoegd aan het vierde lid. In het vierde lid is (onderdeel a) geregeld dat de wachttijd van zes maanden voordat de hoge bijdrage gaat gelden, niet van toepassing is indien betrokkene beschermd wonen ontvangt aansluitend op drie jaar verblijf in een instelling ten laste van de zorgverzekering in verband met een psychische stoornis (analoog aan situaties waarin artikel 3.2.2. van de Wlz recht geeft op voortzetting van dat verblijf ten laste van de Wlz). Deze toevoeging houdt verband met het feit dat beschermd wonen is overgeheveld naar de Wmo 2015. De bepalingen in de onderdelen b en c houden in dat de toepassing van de lage eigen bijdrage gedurende de eerste zes maanden na opneming niet van toepassing is – en dus de hoge eigen bijdrage geldt – indien de opneming volgt binnen zes maanden nadat eerder de hoge eigen bijdrage verschuldigd was.

Ten aanzien van onderdeel H geldt het volgende. Deze wijziging van artikel 3.13, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is inhoudelijk gelijk aan de wijziging van artikel 3.3.2.3, tweede lid, van het Blz. In verband met de Wet uniformering loonbegrip is de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw een werkgeverspremie geworden. Met dit onderdeel wordt geregeld dat, indien een peiljaarverlegging wordt aangevraagd, bij de berekening van de zak- en kleegeldgrens rekening wordt gehouden met de situatie dat een Zvw-verzekeringsplichtige zelf zijn inkomensafhankelijke bijdrage Zvw moet betalen.

Onderdeel I betreft een redactionele verbetering.

§ 2. Financiën
Artikel 8.2.2 (Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001)

Het betreft een terminologische aanpassing.

§ 3. Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Artikel 8.3.1 (Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999)

Op onderdeel G na, zijn de wijzigingen in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 van redactionele aard («Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» wordt omgezet in «Wet langdurige zorg», enzovoorts). Hierna volgt slechts een toelichting op dat onderdeel. Overigens is er van uitgegaan dat het «Besluit tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 en het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wet Wajong» in werking zal zijn getreden voordat het Blz in werking treedt. Artikel 8.3.1 wijzigt derhalve het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 zoals dat besluit zal zijn komen te luiden na inwerkingtreding van voornoemd wijzigingsbesluit.

Met onderdeel G is artikel 25 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 vervallen. Dit artikel regelde dat in het buitenland wonenden die ten gevolge van de inwerkingtreding van dat besluit op 1 januari 1999 dan wel ten gevolge van het vervallen van artikel 26 van dat besluit per 1 januari 2000, hun AWBZ-verzekeringsplicht verloren en voordien al recht hadden op verblijfszorg als bedoeld in de AWBZ, recht hadden op voortzetting van die zorg. Inmiddels zijn er geen mensen meer die van deze bepaling van overgangsrecht gebruik maken, zodat het artikel kon vervallen.

Artikel 8.3.2 (Besluit Wfsv)

De financiering van de Wlz is geregeld in de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en het daarop gebaseerde Besluit Wfsv. Hoofdstuk 4 van het Besluit Wfsv regelt vooral de wijze waarop voorzien wordt in de beheerskosten van de Wlz-uitvoerders. Gezien het grote aantal redactionele wijzigingen («AWBZ» wordt «Wlz», «Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ)» wordt «Fonds langdurige zorg (Flz)», en «zorgverzekeraars» en «verbindingskantoren» worden «Wlz-uitvoerders») is besloten heel hoofstuk 4 opnieuw vast te stellen. In het hiernavolgende worden slechts de wijzigingen toegelicht die verder gaan dan het louter redactionele.

Artikel 4.1. Begripsbepalingen
Onderdeel d

Naast de kosten van zorg, bedoeld in paragraaf 3.1 van de Wlz, kunnen nog andere vormen van zorg of daarmee verband houdende prestaties op grond van de Wlz worden vergoed. Gewezen zij op de uitkeringen, bedoeld in artikel 10.1.3, Wlz, op subsidies voor assistentie bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) als bedoeld in artikel 10.1.4 van die wet en op subsidies als bedoeld in artikel 11.1.5, eerste lid, van de Wlz. Deze prestaties worden op grond van artikel 90, tweede lid, onderdeel a, Wfsv wel uit het Flz gefinancierd, maar de regels in hoofdstuk 4 van het Besluit Wfsv zien hier niet op. Dat komt omdat hoofdstuk 4 slechts ziet op (de beheerskosten ten aanzien van) zorg voor welks verstrekking de Wlz-uitvoerders verantwoordelijk zijn. Dat is bij de hiervoor opgesomde prestaties niet het geval.

Op grond van artikel 2 van het Interimbesluit forensische zorg is forensische zorg geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg als bedoeld in de Wlz of de Zorgverzekeringswet (Zvw), die wordt verleend aan iemand met een psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking (verslaving daaronder begrepen) of met een verstandelijke handicap, als onderdeel van (onder andere) een straf of een maatregel. Dergelijke zorg wordt ten laste van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie betaald. Daarom wordt forensische zorg hier via het begrip «kosten van zorg» uitgezonderd van hetgeen uit het Flz wordt betaald.

De definities van «zorgautoriteit» en «Zorginstituut» zijn geschrapt omdat deze al in artikel 1 van de Wfsv worden gedefinieerd en de definities in dat artikel zowel voor de Wfsv zelf als voor de daarop gebaseerde regelgeving gelden. In plaats daarvan zijn, in verband met het nieuw geredigeerde artikel 4.2 de definities van het CAK en van «zorgaanbieder» opgenomen.

Artikel 4.2 Vergoeding kosten van zorg die niet door CAK worden uitbetaald

De meeste kosten van de zorg die op grond van paragraaf 3.1 van de Wlz tot het verzekerde pakket behoort en door verzekerden genoten is, worden door het CAK – nadat de zorgkantoren de declaraties hebben goedgekeurd – aan de zorgaanbieders betaald. Aangezien de Wlz-uitvoerders deze zorg dus niet zelf betalen (al zijn ze er als contractspartners van de zorgaanbieders wel verantwoordelijk voor dat de zorgaanbieders betaald worden), hoeven ze ook niet door het Zorginstituut gecompenseerd te worden voor de voor deze zorg verrichte betalingen. In een beperkt aantal gevallen betalen de Wlz-uitvoerders de zorgaanbieders echter wel zelf. Het gaat onder andere om het vergoeden van zorg die is verleend door gecontracteerde zorgaanbieders in het buitenland. Voor dergelijke kosten moeten de Wlz-uitvoerders derhalve wèl worden gecompenseerd. Artikel 4.2 voorziet hierin. Inhoudelijk wijkt het artikel niet wezenlijk af van het artikel zoals dat voor de inwerkingtreding van de Wlz luidde. Het oude artikel 4.2 was echter te ruim geformuleerd, nu het op alle kosten van de verzekerde zorg betrekking leek te hebben. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het artikel beter te redigeren. Net zoals dat voor de inwerkingtreding van de Wlz gold, vindt de compensatie plaats op naar de werkelijk gemaakte kosten, met dien verstande dat, tenzij de zorgautoriteit anders besluit, onverantwoorde kosten niet vergoed worden.

Artikel 4.3 Macrobudget beheerskosten Wlz

Onder de AWBZ gaf de Minister van VWS jaarlijks een aanwijzing ter zake van de beheerskostenbudgetten van de zorgverzekeraars enerzijds en van de verbindingskantoren anderzijds. Op grond van artikel 40 van de AWBZ waren de verbindingskantoren zelf verantwoordelijk voor de administratie van zorg. Daarnaast verrichtten zij in opdracht van de zorgverzekeraars alle andere AWBZ-werkzaamheden, die de AWBZ aan die zorgverzekeraars opdroeg. Juridisch gezien zou het zijn aangewezen om het beheerskostenbudget voor het uitvoeren van die andere werkzaamheden toe te kennen aan de zorgverzekeraars, die dan vervolgens bij het uitbesteden van hun werk aan de verbindingskantoren ook de daarmee gepaard gaande bedragen voor beheerskosten aan die verbindingskantoren zouden kunnen overdragen. In de praktijk werden de verbindingskantoren echter ook voor de beheerskosten voor het werk dat ze op basis van uitbesteding door de zorgverzekeraars uitvoerden, direct gefinancierd. Dientengevolge ontvingen de zorgverzekeraars slechts een klein beheerskostenbudget voor de zeer beperkte werkzaamheden die ze zelf verrichten (over het jaar 2014 ging het om een bedrag van € 4 mln. voor alle zorgverzekeraars tezamen) en ontvingen de verbindingskantoren een aanzienlijk hoger beheerskostenbudget, zowel voor de administratie en controle waarvoor zij zelf verantwoordelijk waren als voor de werkzaamheden die zij op uitbestedingsbasis en onder eindverantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars verrichten (over het jaar 2014 ging het voor alle verbindingskantoren tezamen om € 170 mln.).

Een van de doelen van de Wlz is om de Wlz-uitvoerders zich meer dan onder de AWBZ in te laten spannen voor goede, innovatieve zorg voor hun verzekerden en een doelmatige uitvoering. De wens om de Wlz-uitvoerders meer op hun verantwoordelijkheid aan te spreken verhoudt zich niet goed met een directe vergoeding, vanuit het Flz, van Wlz-uitvoerders voor zover zij in opdracht van andere Wlz-uitvoerders taken uitvoeren. Om die reden zullen vanaf de inwerkingtreding van de Wlz de Wlz-uitvoerders die op grond van artikel 4.2.4, tweede lid, zelfstandig verantwoordelijk zijn voor de verstrekking van de pgb’s en de zelfstandige taak van administratie en/of controle3 van de zorg voor alle verzekerden in een regio hebben gekregen (deze Wlz-uitvoerders worden wat betreft die taken in de Wlz de «zorgkantoren» genoemd), slechts voor de beheerskosten die met het verstrekken van die pgb’s en met de administratie gemoeid zijn, rechtstreeks worden vergoed. De rest van het beheerskostenbudget voor de uitvoering van de Wlz (waarvan de belangrijkste taak betreft het uitvoeren van werkzaamheden ter nakoming van de zorgplicht) zal aan de Wlz-uitvoerders worden uitgekeerd. Zij kunnen dit geld dan gebruiken als wederprestatie voor de uitbesteding van hun werkzaamheden aan de zorgkantoren.

Het voorgaande brengt met zich dat in bepaling van het macrobudget voor de beheerskosten, bedoeld in artikel 4.3, onderscheid wordt gemaakt tussen de beheerskosten die rechtstreeks aan de zorgkantoren worden uitgekeerd voor de verstrekking van pgb’s en de administratie enerzijds en de overige beheerskosten die aan de Wlz-uitvoerders worden uitgekeerd anderzijds.

Artikel 4.4 Beheerskostenbudget Wlz-uitvoerder

Dit artikel regelt hoe het Zorginstituut het macrobudget beheerskosten over de Wlz-uitvoerders verdeelt. Om in de toelichting uit artikel 4.3 uiteengezette reden maakt het Zorginstituut voor Wlz-uitvoerders die tevens zorgkantoor zijn, duidelijk wel deel van hun beheerskostenbudget bedoeld is voor de verstrekking va pgb’s en de administratie in die regio’s en welk deel voor de rest van de uitvoering van de Wlz. Het beheerskostenbudget wordt opgenomen in een beschikking als bedoeld in de Awb.

Het derde tot en met achtste lid van artikel 4.4 Besluit Wfsv bevatten geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de situatie van voor de inwerkingtreding van voorliggende wijzigingen. Op grond van het zevende lid keert het Zorginstituut het vastgestelde beheerskostenbudget aan de Wlz-uitvoerder uit. Daarbij neemt het de eigen, op grond van artikel 4.8 vast te stellen regels in acht. De financiering van de beheerskosten geschiedt uit het Flz.

Artikel 4.5. Beheerskosten bij uitbesteding van werkzaamheden

Zoals in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wlz is aangegeven, verwacht de regering dat de Wlz-uitvoerders de taken die zij niet als zorgkantoor uitvoeren, grotendeels aan de zorgkantoren uitbesteden. Als wederprestatie zullen zij een (waarschijnlijk: groot) deel van hun beheerskostenbudget aan de zorgkantoren verstrekken. Voorliggend artikel zorgt ervoor dat zij daarbij het ene zorgkantoor niet kunnen bevoordelen boven het andere. Per verzekerde waarvoor de Wlz-uitvoerder werk aan een zorgkantoor uitbesteedt, dient namelijk een zelfde bedrag te worden gehanteerd. Het Zorginstituut bepaalt in beleidsregels hoe deze bedragen worden berekend. Uiteraard houdt het met deze regels ook rekening bij de berekening van de hoogte van het beheerskostenbudget, bedoeld in artikel 4.4.

Artikel 4.6 Reserve uitvoering Wlz

Artikel 4.6 van het Besluit Wfsv zoals dat voor voorliggende wijziging luidde, verplichtte de verbindingskantoren om een «reserve uitvoering AWBZ» aan te houden. In enig jaar gerealiseerde overschotten op het beheerskostenbudget dienden daaraan ten goede te komen, en tekorten dienden er uit te worden gecompenseerd. Artikel 4.7 bepaalde vervolgens dat indien de reserve ultimo het kalenderjaar boven de 20% van het beheerskostenbudget over dat kalenderjaar kwam, het meerdere aan het AFBZ diende te worden afgestort. De maximumreserve bedroeg dus 20% van het beheerskostenbudget.

Deze systematiek is in voorliggende wijziging in stand gebleven. Omdat, zoals in de toelichting op de artikelen 4.3 en 4.4 is aangegeven, het beheerskostenbudget Wlz anders dan het beheerskostenbudget AWBZ niet meer (op een zeer klein deel na) direct aan de zorgkantoren zal worden uitgekeerd, maar voor een aanzienlijk deel via de Wlz-uitvoerders bij een Wlz-uitvoerder die in een regio als zorgkantoor werkt zal terechtkomen, moeten vanaf de datum waarop voorliggende wijziging in werking treedt alle Wlz-uitvoerders – dus ook de uitvoerders die voor geen enkele regio als zorgkantoor werken – een reserve aanhouden. Dat is in het eerste lid van artikel 4.6 geregeld. De regel dat de maximumreserve 20% van het beheerskostenbudget over het voorafgaande jaar bedraagt, blijft bestaan (vierde lid). Het gaat daarbij om het totale beheerskostenbudget. Derhalve gaat het voor Wlz-uitvoerders die tevens in een of meer regio’s zorgkantoor zijn om hun budget dat is samengesteld uit het geld dat zij krijgen voor het verstrekken van pgb’s en het verrichten van de administratie van de zorg voor alle verzekerden in deze regio(’s) plus het budget dat zij voor hun overige werkzaamheden voor al hun verzekerden in Nederland krijgen. Het derde lid codificeert de op dit moment door het Zorginstituut en de zorgautoriteit opgelegde praktijk dat over de reserves een rentepercentage wordt berekend en draagt het Zorginstituut op dit rentepercentage te bepalen.

Een Wlz-uitvoerder kan besluiten de Wlz niet meer uit te voeren (zie ook artikel 4.1.3 Wlz). Indien dat gebeurt, dient hij een bedrag ter hoogte van zijn «reserve uitvoering Wlz» binnen vier weken in het Flz te storten (zesde lid). Verliest een Wlz-uitvoerder zijn aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz voor een bepaalde regio, dan kan het aangewezen zijn dat hij dat deel van zijn reserve aan het Flz terugstort, dat verband houdt met die aanwijzing. Of dat zo is, hangt echter ook af van andere factoren. Indien hij bijvoorbeeld tegelijkertijd wordt aangewezen voor een andere regio, kan afstorting contraproductief zijn. Om die reden bepaalt het zevende lid dat in dit geval het Zorginstituut binnen twee jaar na het intrekken of wijzigen van een aanwijzing bepaalt of een deel van de reserve aan het Flz moet worden afgestort en zo ja, hoe hoog dat is. De termijn van twee jaar is gekozen omdat het Zorginstituut voor de beantwoording van de vraag of er naar aanleiding van een stopzetting of wijziging van een aanwijzing in jaar t iets moet worden afgestort en zo ja, hoeveel, de financiële verantwoording van de Wlz-uitvoerder nodig heeft, alsmede het rapport van de NZa over de uitvoering van de Wlz in het jaar waarin de aanwijzing stopte of gewijzigd werd. De Wlz-uitvoerder dient zijn financiële verantwoording voor 1 juli van t + 1 gereed te hebben (zie artikel 4.3.1 Wlz), en de NZa dient vervolgens op grond van artikel 28 van de Wmg voor 1 december van t + 1 zijn rapport naar het Zorginstituut (en naar Onze Minister) te zenden. Ervan uitgaande dat aanwijzingen doorgaans per 1 januari (van jaar t) gegeven zullen worden, zal het Zorginstituut derhalve een maand (namelijk december van het jaar t + 1) hebben om aan de Wlz-uitvoerder mee te delen, of hij iets aan het Flz dient af te storten. Is dat het geval, dan heeft de Wlz-uitvoerder daar ingevolge de tweede zin van het zevende lid vier weken voor.

Artikel 4.7 Toezicht op opgaven

Artikel 4.7 is inhoudelijk gelijk aan artikel 4.7 van het Besluit Wfsv zoals dat voor de inwerkingtreding van dit besluit luidde.

Artikel 4.8 Betaalbaarstelling

Het Zorginstituut bepaalt hoe het beheerskostenbudget en de in artikel 4.2 bedoelde kosten van zorg aan de Wlz-uitvoerders betaalt. Daarbij zullen, overeenkomstig de regels die het Zorginstituut op grond van artikel 91, derde lid, van de Wfsv zal stellen, maandelijkse voorschotten worden verstrekt. Blijkt achteraf dat het aan voorschotten verstrekte bedrag hoger is dan datgene waar de Wlz-uitvoerder over het kalenderjaar recht op heeft, dan is de Wlz-uitvoerder het meerdere aan het Zorginstituut verschuldigd. Het eerste lid bepaalt dat het Zorginstituut daarover dan een door hem te bepalen rentepercentage in rekening brengt. Is, aan de andere kant, een te laag bedrag aan voorschotten verstrekt, dan heeft de Wlz-uitvoerder jegens het Zorginstituut recht op het verschil, vermeerderd met de rente.

Het tweede lid bepaalt dat het Zorginstituut aan of door hem verschuldigde bedragen mag verrekenen met een beheerskostenbudget over een later jaar.

Ten slotte wordt opgemerkt dat artikel 4.9 van het Besluit Wfsv zoals dat voor de inwerkingtreding van het nieuwe hoofdstuk 4 van het Besluit Wfsv luidde, niet hoeft terug te keren. Dat artikel is namelijk inmiddels uitgewerkt. Ook artikel 4.10 is hier niet overgenomen. De wet van 4 juni 2014 tot «Afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (Stb. 2014, 259) is inmiddels in werking getreden. In het kader van die wet is artikel 90, tweede lid, onderdeel g, van de Wfsv vervallen. Daarmee heeft ook artikel 4.10 van het Besluit Wfsv zijn materiële betekenis verloren.

Artikel 8.3.3 (Besluit SUWI)

Artikel 5.7 van het Besluit SUWI regelt de gegevensverstrekking door de SVB en het UWV aan bestuursorganen. Onderdeel b betreft de verstrekking van gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Zvw en de AWBZ. Dit gaat om het Zorginstituut, de zorgautoriteit, de zorgverzekeraars, het CAK en de Wlz-uitvoerders. Deze relatie wijzigt niet met de totstandkoming van de Wlz. In artikel 5.9, eerste lid, onderdeel e, is de gegevensverstrekking van het UWV aan CIZ geregeld. Aan de daar geregelde gegevensverstrekking door het UWV aan het CIZ bestaat gezien het feit dat de doelgroep van de Wlz zwaardere gezondheidsproblemen heeft dan die van de AWBZ, geen behoefte meer.

Artikel 8.3.4 (Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998)

Terminologische aanpassing van AWBZ naar Wlz.

Artikel 8.3.5 (Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken)

Omdat de doelgroep voor de Wlz zwaardere gezondheidsproblemen heeft dan die voor de AWBZ, kan dit onderdeel komen te vervallen.

Artikel 8.3.6 (Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten)

Terminologische aanpassing van AWBZ naar Wlz.

§ 4. Veiligheid en Justitie
Artikel 8.4.1 (Interimbesluit forensische zorg)

De belangrijkste basis voor het Interimbesluit forensische zorg was de AWBZ. Bij de inwerkingtreding van de Wlz komt dat besluit in plaats van op de desbetreffende AWBZ-artikelen, op de Wlz te rusten (zie artikel 12.4.8, eerste lid, Wlz). Voorliggend artikel past vervolgens het Interimbesluit forensische zorg op de inwerkingtreding van de Wlz aan.

A

In het Interimbesluit forensische zorg wordt na inwerkingtreding van de Wlz onder «wet» verstaan de Wlz in plaats van de AWBZ.

B

Met deze aanpassing wordt geen inhoudelijk wijziging beoogd. In dit onderdeel wordt artikel 2, eerste lid, van het Interimbesluit forensische zorg, waarin het begrip «forensische zorg» wordt gedefinieerd, aangepast op de nieuwe situatie die met de inwerkingtreding van de Wlz ontstaat. Teneinde te verzekeren dat eenzelfde zorgaanbod als thans beschikbaar blijft voor de verlening van forensische zorg, zal daarnaast krachtens artikel 3, vierde lid, van het Interimbesluit forensische zorg een ministeriële regeling worden opgesteld, waarin vormen van zorg die niet onder de Wlz komen te vallen, maar overgaan naar de Wmo 2015, als forensische zorg worden aangemerkt.

C

Met deze aanpassing wordt geen inhoudelijk wijziging beoogd.

D

Anders dan de AWBZ, wordt de Wlz uitgevoerd door Wlz-uitvoerders. De tweede volzin van artikel 4, vierde lid, vervalt omdat het Administratiebesluit bijzondere ziektekostenverzekering met ingang van de inwerkingtreding van de Wlz zal vervallen.

E

Hoewel de indicatie in de Wlz plaatsvindt in zorgprofielen en niet meer in zorgzwaartepakketten, zal de declaratie van de geleverde zorg in 2015 nog plaatsvinden op basis van de zorgzwaartepaketten. Om die reden kan het begrip «zorgzwaartepaketten» in artikel 7, derde en vierde lid, blijven staan. De Wmo 2015 valt niet onder de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), die de basis vormt voor het vaststellen van prestatiebeschrijvingen en tarieven door de NZa. Teneinde te borgen dat de NZa ook ten aanzien van die vormen van zorg, die in de op grond van artikel 3, vierde lid, van het Interimbesluit forensische zorg op te stellen ministeriële regeling worden aangemerkt als forensische zorg, bevoegd blijft tot het vaststellen van prestatiebeschrijvingen en tarieven, wordt via artikel 8.1.2 van voorliggend besluit aan artikel 2 van het Besluit uitbreiding en beperking Wmg een tweede lid toegevoegd, waarin werkzaamheden die verricht worden in het kader van de verlening van forensische zorg worden aangewezen als zorg in de zin van de Wmg. Zoals in de toelichting op die wijziging wordt aangegeven, geldt dit in ieder geval de eerste tijd. Nagegaan zal worden of dit ook structureel de beste oplossing is.

F

Met deze aanpassing wordt geen inhoudelijk wijziging beoogd.

Artikel 8.4.2 (Reglement verpleging ter beschikking gestelden)

Terminologische aanpassing van AWBZ naar Wlz.

Artikel 8.4.3 (Penitentiaire maatregel)

Terminologische aanpassing van AWBZ naar Wlz.

Artikel 8.4.4 (Vrijstellingsbesluit Wbp)

Terminologische aanpassing van AWBZ naar Wlz.

§ 5. Wonen en Rijksdienst
Artikel 8.5.1 (Besluit op de huurtoeslag)

De wijzigingen zijn voornamelijk redactioneel. Omdat het vanaf 1 januari 2015 mogelijk is om zowel op grond van de Wlz, de Wmo 2015, de Jeugdwet als op grond van de zorgverzekering een pgb te verkrijgen, is de reikwijdte van artikel 3, tweede lid, onderdeel c, naar pgb’s als bedoeld in al deze wetten uitgebreid.

Artikel 8.5.2 (Besluit beheer sociale-huursector)

De bijlage bij het Besluit beheer sociale-huursector is aangepast op het vervallen van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.

§ 6. Defensie
Artikel 8.6.1 (Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen)

Terminologische aanpassing van AWBZ naar Wlz.

Artikel 8.6.2 (Besluit bijzondere militaire pensioenen)

Terminologische aanpassing van AWBZ naar Wlz.

§ 7. Infrastructuur en Milieu
Artikel 8.7.1 (Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer)

Terminologische aanpassing van AWBZ naar Wlz.

§ 8. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Artikel 8.8.1 (Besluit Bibob)

Terminologische aanpassing van AWBZ naar Wlz.

§ 9. Economische Zaken
Artikel 8.9.1 (Besluit tijdelijke verruiming toepassingsbereik concentratietoezicht op ondernemingen die zorg verlenen)

Terminologische aanpassing van AWBZ naar Wlz.

Hoofdstuk 9. Innovatie

De langdurige zorg is continu in beweging. De veranderende behoeften van cliënten, de toegenomen technologische mogelijkheden en het ontstaan van nieuwe samenwerkingsverbanden zorgen er voor dat zorgaanbieders steeds op zoek zijn naar hoe zij de beste zorg tegen zo laag mogelijke kosten kunnen leveren. Met het oog op de houdbaarheid van de langdurige zorg op de langere termijn is dit ook van belang. De Wlz biedt voldoende ruimte aan zorgaanbieders om te innoveren en te komen tot een vernieuwend zorgaanbod. Op voorhand is het echter moeilijk te voorspellen hoe de zorg zich de komende jaren gaat ontwikkelen en of de huidige kaders van de Wlz ook in de toekomst voldoende ruimte bieden om vernieuwend zorgaanbod te stimuleren. Hiertoe is het van belang dat er mogelijkheden worden geboden om te kunnen experimenteren en waar nodig, onder bepaalde voorwaarden, af te kunnen wijken van het bepaalde bij of krachtens de Wlz. Het experimenteerartikel in de Wlz zorgt er voor dat deze mogelijkheid wordt geboden. In dit besluit is voor de toepassing daarvan een hoofdstuk gereserveerd.

Hoofstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 10.1 t/m artikel 10.7

Dit betreft algemene maatregelen van bestuur die hoofdzakelijk berusten op de bij wet ingetrokken AWBZ, en waarvan de inhoud thans is geregeld in de wet of het onderhavige besluit. Als gevolg van de intrekking van de AWBZ door de Wlz, komen de algemene maatregelen van bestuur die op die wet zijn gebaseerd van rechtswege te vervallen. Dit is anders, indien de algemene maatregel mede op een andere grondslag berust of indien de Wlz de grondslag materiaal zou overnemen. Om onduidelijkheden te vermijden, zijn alle vervallen of in te trekken algemene maatregelen van bestuur uitdrukkelijk vermeld in hoofdstuk 10 van dit besluit.

Artikel 10.8

Het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 berustte onder meer op artikel 5 van de AWBZ. Dit is gewijzigd in artikel 2.1.1, vierde en vijfde lid, Wlz.

Artikel 10.9

De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (33 362) een motie van de leden Bergkamp c.s. (Kamerstukken II 2013/14, 25 657, nr. 99) aangenomen. In die motie wordt de regering verzocht in overleg te treden met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Per Saldo, een belangenvereniging van mensen met een persoonsgebonden budget, over de manier waarop het persoonsgebonden budget (pgb) in de Zorgverzekeringswet (Zvw) verankerd kan worden. In het wetsvoorstel is met de tweede nota van wijziging het wetsvoorstel zo aangepast dat het Zvw-pgb met een nieuw artikel 13a in de Zvw wordt geregeld. Dat artikel bevat een opdracht aan zorgverzekeraars om het Zvw-pgb in iedere zorgpolis op te nemen. Artikel 13a van de Zvw biedt bovendien een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen onder welke voorwaarden de verzekerde in aanmerking komt voor een Zvw-pgb en welke mate van vergoeding de zorgverzekeraar de verzekerde ten minste moet of ten hoogste mag bieden. Zoals aangekondigd in de Memorie van toelichting bij artikel 13a Zvw is het de bedoeling om in eerste instantie alleen een maximale vergoeding voor niet-professionals op te nemen. Met dit onderdeel wordt in het Besluit zorgverzekering dan ook een nieuw lid aan artikel 2.10 toegevoegd waarin dit wordt geregeld.

In het geval dat de zorg wordt geleverd door zorgaanbieders in de zin van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), worden de prestaties en de tarieven door die wet gereguleerd. Bij algemene maatregel van bestuur kan echter worden geregeld dat de werkingssfeer van de artikelen over tarief- en prestatieregulering (de artikelen 50 tot en met 56) van de Wmg wordt beperkt of uitgebreid. In artikel 5 van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG is een dergelijke beperking geregeld, zodat die artikelen niet van toepassing zijn op zorg verleend onder eigen verantwoordelijkheid door verpleegkundigen en verzorgenden in de individuele gezondheidszorg. Deze beperking geldt echter weer niet voor zorg zoals omschreven in artikel 2.10 van het Bzv, zodat wijkverpleging ook voor de tarief- en prestatieregulering onder de reikwijdte van de Wmg valt in het geval de zorg wordt verleend door vrijgevestigden.

Aangezien de werkingssfeer van de Wmg niet strekt tot personen die niet zelf beroeps- of bedrijfsmatig of ten behoeve van een zorgaanbieder zorg verlenen, maar er met het pgb in de praktijk wel regelmatig zorg bij dergelijke niet-professionals wordt ingekocht, is besloten om voor die groep een maximale vergoeding vast te leggen in regelgeving onder de Zorgverzekeringswet. Met het derde lid van artikel 2.10 Besluit zorgverzekering wordt geregeld dat de verpleging en verzorging die door zogenoemde niet-professionals wordt verleend, tot ten hoogste de in de Regeling zorgverzekering genoemde bedragen vanuit het Zvw-pgb worden vergoed. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een kind dat intensieve kindzorg ontvangt van een ouder, of om een persoon die met een pgb een kennis of vriend(in) de zorg laat verlenen.

Onder de AWBZ is per 1 januari 2014 reeds gekozen voor een differentie in de gehanteerde «tarieven». Overweging daarbij was dat het voor de kosten uitmaakt of er op commerciële basis wordt gewerkt of dat het om een mantelzorgsituatie gaat. Ook onder de Wlz wordt dit voortgezet. In lijn met de Wlz zal in de Regeling zorgverzekering een maximumvergoeding van € 20,– per uur worden geregeld. In 2014 waren de in de Regeling subsidies AWBZ gehanteerde bedragen alleen van toepassing op verzekerden die in 2014 een pgb kregen, zogenoemde «nieuwe pgb-houders».

Onder de AWBZ hadden veel budgethouders dus nog niet met deze bedragen te maken.Met de overheveling van de verpleging en verzorging van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet vervalt de grondslag voor het pgb onder de AWBZ. Onder de Zorgverzekeringswet krijgen verzekerden op basis van de wettelijk verplichte opname van het Zvw-pgb in alle polissen de mogelijkheid om voor een Zvw-pgb te kiezen. Er zijn overgangsafspraken gemaakt over zowel de toegang tot de zorg, als het pgb, om te borgen dat de bestaande zorg van verzekerden op 1 januari 2015 zoveel als mogelijk kan worden gecontinueerd. Daarbij zijn echter geen afspraken gemaakt over behoud van hetzelfde budget.

De invoering van een maximale vergoeding van € 20,– per uur voor zorg die wordt geleverd door «niet-professionals» middels het Zvw-pgb, zal gaan gelden voor alle verzekerden, ook degenen die daar onder de AWBZ nog niet mee te maken hadden. Echter, om deze cliënten en hun hulpverleners voldoende tijd te bieden om de door hen gesloten overeenkomsten aan te passen, wordt met artikel 10.9 geregeld dat het in de Regeling zorgverzekering vastgestelde bedrag tot 1 mei 2015 niet van toepassing is op verzekerden die onder de AWBZ een pgb hadden voor verpleging of verzorging. Dat betekent dat verzekerden die in 2014 op grond van de AWBZ al vanuit het pgb zorg van niet-professionals ontvingen, tot uiterlijk 1 mei 2015 maximaal ook de kosten vergoed krijgen als deze niet-professionele zorg wordt voortgezet voor een bedrag dat hoger is dan € 20,– per uur, maar niet hoger zal kunnen liggen dan € 63,– per uur. In artikel 2.6.13 van de vervallen Regeling subsidies AWBZ was dit laatste bedrag immers reeds als maximale uurtarief opgenomen.

Op grond van de Wmg worden door de NZa voor wijkverpleging maximumtarieven vastgesteld die ten hoogste in rekening mogen worden gebracht. Anders dan bij de tarieven in de zin van de Wmg staat het de cliënt en zorgverlener echter vrij om vergoedingen overeen te komen die hoger zijn dan de in de Regeling zorgverzekering genoemde bedragen. Omdat vanuit het Zvw-pgb niet meer vergoed zal worden dan de in die regeling genoemde bedragen, zal de cliënt voor het overige dus zelf de kosten moeten dragen.

Artikel 10.10
Eerste lid

Artikel 11.1.1 van de Wet langdurig zorg biedt een overgangsregeling voor mensen die in 2014 nog een AWBZ-indicatie hadden voor verblijf. Voor verzekerden met een «hoog zzp» of mensen met die in een instelling wonen met een «laag zzp» houdt dit in dat zij worden gelijkgesteld aan verzekerden die op grond van artikel 3.2.1 van de Wet langdurig zorg recht hebben op Wlz-zorg. Zij worden met andere woorden vanaf 1 januari 2015 gezien als Wlz-gerechtigden. Hetzelfde geldt voor de verzekerden die met een zzp B GGZ op grond van de 11.1.3 van de Wet langdurige zorg recht hebben op Wlz-zorg. Met het eerste lid wordt geregeld dat op deze verzekerden de eigenbijdragesystematiek van de Wlz onverkort van toepassing is. Hoofdstuk 3, § 3.1 tot en met § 3.3 en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op deze verzekerden.

Tweede lid

Onder de AWBZ zijn er ook verzekerden die met een «laag zzp» weliswaar een recht op verblijf in een instelling hebben, maar hun zorg extramuraal ontvangen. Deze verzekerden hebben gedurende de geldigheidsduur van de AWBZ-indicatie, maar uiterlijk tot 1 januari 2016, recht op voortzetting van de zorg zoals zij die vanuit de AWBZ ontvingen (artikelen 11.1.1, derde lid, en artikel 11.1.2, eerste lid. Deze verzekerden zijn een eigen bijdrage verschuldigd die afhankelijk is van de leveringsvorm waarmee ze de zorg voortzetten.

In het geval het pgb wordt voortgezet zal de eigenbijdragesystematiek van het pgb gaan gelden. Dit betekent dat de verzekerde krachtens onderdeel a van dit lid op grond van artikel 3.3.2.2 de lage intramurale eigen bijdrage verschuldigd is, verminderd met een aftrek van € 136,–.

Bij het voortzetten van de zorg zonder verblijf, niet zijnde een vpt, geldt dat de eigenbijdragesystematiek van de AWBZ nog wordt voortgezet. Het kan hierbij gaan om de extramurale eigen bijdrage als bedoeld in hoofdstuk III van het Bijdragebesluit zorg AWBZ (onderdeel b), of, als het gaat om een volledig pakket thuis, de lage intramurale bijdrage als bedoeld in hoofdstuk II, § 3, van het Bijdragebesluit zorg AWBZ (onderdeel c).

Derde lid

Artikel 11.1.1, zesde lid, van de Wet langdurige zorg biedt een grondslag voor de Regeling Wlz-indiceerbaren. Voor de Wlz-indiceebaren die hebben aangegeven recht te willen hebben op Wlz-zorg geldt het volgende. As er sprake is van voortzetting van de zorg met verblijf in een instelling of via een volledig pakket thuis geldt de systematiek zoals de Wlz deze kent in § 3.2 van hoofdstuk 3. Ook bij zorg via een pgb geldt de lage intramurale eigen bijdrage in de zin van artikel 3.3.2.2, maar verminderd met een aftrek van € 136,–.

De extramurale AWBZ-bijdrage is verschuldigd (hoofdstuk III van het Bijdragebesluit zorg AWBZ), indien hij op grond van deze wet een modulair pakket thuis ontvangt.

Vierde lid

Het overgangsrecht voor de eigen bijdragen geldt alleen in het jaar 2015. Dit artikel vervalt daarom met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 10.11

Deze bepaling biedt de gelegenheid om, waar dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het Blz, om bij ministeriele regeling nadere regels te stellen over de in het Besluit geregelde onderwerpen.

Artikel 10.12

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. De inwerkingtreding van dit besluit zal zoveel mogelijk gelijk zijn aan de inwerkingtreding van de Wlz.

Dit kan echter niet gelden voor de inwerkingtreding van artikel 8.1.3, waarin het Uitvoeringsbesluit WTZi wordt gewijzigd. Ingevolge artikel 65 WTZi geldt namelijk voor iedere (wijziging van) een op de WTZi gebaseerde amvb een nahangprocedure. Gezien het moment waarop voorliggend besluit kon worden vastgesteld, was het niet mogelijk om deze nahangprocedure nog voor de inwerkingtredingsdatum van de Wlz te voltooien. Om die reden zal artikel 8.1.3 niet tegelijk met de Wlz in werking treden. Dat zal in het inwerkingtredingsbesluit geregeld worden. Na voltooiing van de nahangprocedure zal na de inwerkingtreding van de Wlz – als het parlement met de wijziging van het Uitvoeringsbesluit WTZi akkoord is – een nieuw inwerkingtredingsbesluit worden opgesteld voor artikel 8.1.3. Dat artikel krijgt ingevolge voorliggend inwerkingtredingsartikel dan wel terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de Wlz in werking trad.

Artikel 10.12

De citeertitel van het Blz sluit aan bij de citeertitel van de Wlz.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

X Noot

1

Op grond van de Wlz is de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven verantwoordelijk voor de levering van zorg in natura (dat wil zeggen zorg met verblijf, vpt of mpt) en is het zorgkantoor voor de regio waarin de verzekerde woont verantwoordelijk voor de verstrekking van het pgb. Bij al deze leveringsvormen is meer zorg mogelijk, zodat in juridische zin de Wlz-uitvoerder besluit over meer zorg in geval van zorg in natura en het zorgkantoor over meer zorg in geval van het pgb. Om die reden wordt in het navolgende deel van de toelichting steeds gesproken van «de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor». In de praktijk zal de verzekerde overigens slechts met het zorgkantoor te maken krijgen, aangezien zijn Wlz-uitvoerder vrijwel alle werkzaamheden waarvoor hij krachtens de Wlz verantwoordelijk is, uit zal besteden aan de zorgkantoren.

X Noot

2

die in dezen als opdrachtnemers van de zorgverzekeraars werkten.

X Noot

3

Artikel 4.2.4, tweede lid, geeft de mogelijkheid om bij amvb ook de controle wettelijk op te dragen aan de zorgkantoren. Van deze mogelijkheid wordt vooralsnog echter geen gebruik gemaakt (zie art. 4.2.2 Blz).

XHistnoot

histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.


Brief van de voorzitter vaste commissie voor Volksgezondheid, welzijn en sport

B BRIEF VAN DE VOORZITTER VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Den Haag, 4 juni 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft in haar vergadering van dinsdag 3 juni 2014 kennisgenomen van het voorgehangen1 ontwerpbesluit houdende regels inzake de langdurige zorg (Besluit langdurige zorg) en geconstateerd dat de voorlegging van dit ontwerpbesluit geschiedt ter uitvoering van de voorhangprocedure die is opgenomen in artikel 3.2.4 van het momenteel bij de Tweede Kamer aanhangige voorstel van wet2 houdende regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). Voorts heeft de commissie er kennis van genomen dat het de bedoeling van de regering is de Wet langdurige zorg na aanvaarding door de Kamer tegelijk met het voorliggende ontwerpbesluit in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2015.

Aangezien genoemd wetsvoorstel inzake de langdurige zorg momenteel nog niet bij de Eerste Kamer aanhangig is, kan de commissie niet anders concluderen dan dat met de voorlegging van dit ontwerpbesluit – dat er toe strekt uitwerking te geven aan dat wetsvoorstel – wordt vooruitgelopen op toekomstige wetgeving. Een ontwikkeling die door de Eerste Kamer blijkens correspondentie3 tussen Eerste Kamer en regering als onwenselijk wordt aangemerkt.

De commissie acht het dan ook prematuur het ontwerpbesluit thans reeds aan de Kamer voor te leggen en wenst zich het recht voor te behouden op het ontwerpbesluit te reageren, tot uiterlijk twee weken nadat de Eerste Kamer de finale besluitvorming over wetsvoorstel 33 891 heeft afgerond en in het kader van de behandeling van dat wetsvoorstel met de regering van gedachten heeft kunnen wisselen over de langdurige zorg.

Voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, T.M. Slagter-Roukema


Brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, welzijn en sport

A BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 mei 2014

Hierbij zend ik u een ontwerp-besluit1, houdende regels inzake de langdurige zorg (Besluit langdurige zorg). Voor de inhoud van het ontwerpbesluit verwijs ik u naar de ontwerp-nota van toelichting.

De voorlegging geschiedt ter uitvoering van de voorhangprocedure die is opgenomen in artikel 3.2.4, derde lid, van het momenteel in de Tweede Kamer aanhangige voorstel van wet houdende regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg) (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 2). Dit teneinde u in de gelegenheid te stellen uw standpunt te bepalen voordat het ontwerpbesluit aan de Raad van State zal worden voorgelegd en vervolgens zal worden vastgesteld.

Op grond van de aangehaalde bepaling geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Raad van State over het ontwerpbesluit niet eerder dan vier weken nadat het ontwerpbesluit aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Het is de bedoeling de wet na aanvaarding van het wetsvoorstel door uw Kamer en tegelijk met het besluit in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2015.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

X Noot

1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 155256.


Brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, welzijn en sport

Nr. 8 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 mei 2014

Hierbij zend ik u een ontwerp-besluit, houdende regels inzake de langdurige zorg (Besluit langdurige zorg). Voor de inhoud van het ontwerpbesluit verwijs ik u naar de ontwerp-nota van toelichting1.

De voorlegging geschiedt ter uitvoering van de voorhangprocedure die is opgenomen in artikel 3.2.4, derde lid, van het momenteel bij uw Kamer aanhangige voorstel van wet houdende regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg) (Kamerstuk 33 891, nr. 2). Dit teneinde u in de gelegenheid te stellen uw standpunt te bepalen voordat het ontwerpbesluit aan de Raad van State zal worden voorgelegd en vervolgens zal worden vastgesteld.

Op grond van de aangehaalde bepaling geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Raad van State over het ontwerpbesluit niet eerder dan vier weken nadat het ontwerpbesluit aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Het is de bedoeling de wet na aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer en tegelijk met het besluit in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2015.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

X Noot

1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer


Verslag van een rondetafelgesprek

Nr. 7 VERSLAG VAN EEN RONDETAFELGESPREK

Vastgesteld 2 juni 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op maandag 14 april 2014 gesprekken gevoerd over Regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg) (Kamerstuk 33 891).

Van deze gesprekken brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen

Voorzitter: Neppérus

Griffier: Clemens

Aanwezige leden: Baay-Timmerman, Bergkamp, Otwin van Dijk, Dik-Faber, Keijzer, Neppérus, Siderius en Van ’t Wout.

Blok I Cliënten/ervaringsdeskundigen

Alzheimer Nederland, mevrouw J. Meerveld

KansPlus, de heer J. Terlouw

Vereniging Ypsilon, de heer B. Stavenuiter

Ieder(in) (voorheen CG-Raad/Platform VG), mevrouw D. Kloosterman

NPCF, mevrouw W. Wind

Landelijk Platform GGz, de heer N. Vos de Wael

LFB, mevrouw C. Kooijman, directeur

LOC Zeggenschap in zorg, de heer M. Laterveer

Blok II Professionals in de zorg

Opella, de heer K. Hazelaar

Arduin, Zeeland, de heer J. van Loon

St. Franciscus, Gilze, de heer A. Schots

Fatima Zorg, de heer E. van Drumpt

Federatie Opvang, de heer J. Laurier

De Vierstroom, Zoetermeer, mevrouw V. Broex, directeur Wonen met zorg

Thomashuis De Drie Notenboomen, de heer H. van Putten

Verenso, mevrouw N. Nieuwenhuizen

RIBW Alliantie, de heer A. van Tuijn, voorzitter

Blok III Overig

VGN, de heer H. Schirmbeck, directeur

Abvakabo FNV, mevrouw L. Marijnissen

Buurtzorg Nederland, de heer J. de Blok

V&VN, mevrouw F. Bolle

Per Saldo, mevrouw A. Saers

LHV, de heer S. van Eijck, voorzitter

Vilans, de heer H. Nies

Gezondheidsrecht Erasmus Universiteit, de heer M. Buijsen

ANBO, de heer A. van Scherpenzeel,

ActiZ, de heer A. Koster

Mezzo, mevrouw L. Hoogendijk

VNG, mevrouw J. Kriens, voorzitter directieraad

VRZ Zorgverzekeraars (Eno, ONVZ en Zorg en Zekerheid), de heer A.M. van Houten, voorzitter raad van bestuur Zorg en Zekerheid.

Aanvang 13.00 uur.

Blok I Cliënten/ervaringsdeskundigen

De voorzitter: Ik heet onze gasten van harte welkom. We hebben drie blokken en beginnen met de cliënten en ervaringsdeskundigen. U krijgt allemaal van mij twee minuten om even een paar essentiële punten te noemen. De stellingnames – de position papers in slecht Nederlands – zijn door heel wat organisaties al opgestuurd. Het gaat er dus echt om, uw punten nog even kernachtig te noemen. Een paar seconden langer mag, maar op een gegeven ogenblik ga ik toch streng kijken.

Ik stel mijn collega’s aan u voor: de heer Van ’t Wout van de VVD, mevrouw Bergkamp van D66, mevrouw Baay van 50PLUS, mevrouw Keijzer van het CDA en mevrouw Siderius van de SP.

Tegen mijn collega’s zeg ik: om vijf over half één is het verzoek binnengekomen van mevrouw Agema om dit rondetafelgesprek uit te stellen, omdat de wijzigingen die eventueel uit de onderhandelingen voortkomen, nog niet allemaal duidelijk zijn. Zij zou dit graag op een ander moment willen doen. Wij hebben echter iedereen uitgenodigd en men komt uit alle hoeken van het land. Ik neig er daarom toe om onze kennis nu te vergaren en het gesprek toch te laten plaatsvinden. Maar ik ben eenvoudig voorzitter en u bent de woordvoerders.

Mevrouw Keijzer (CDA): Inhoudelijk heeft mevrouw Agema een punt. Er wordt op dit moment onderhandeld, terwijl over minder dan negen maanden al deze wetten moeten ingaan, met grote consequenties voor kwetsbare mensen. Ik ben het echter volledig met u eens dat het verzoek wel erg laat is binnengekomen. Onze gasten zijn aanwezig of onderweg. Ook zijn er al mensen op de publieke tribune. Het zou niet zo netjes zijn tegenover al deze mensen om nu te besluiten deze hoorzitting te verplaatsen.

De voorzitter: Ik heet ook de mensen op de publieke tribune van harte welkom, en de mensen die dit thuis volgen. Wij besluiten bij dezen om het gesprek gewoon te laten doorgaan. Dat nog niet alles duidelijk is, is vervelend. U ben hier echter om ons te informeren, zeg ik tegen onze gasten, en u kunt ons nu ook goed uw wensen kenbaar maken. Wat dat betreft hebt u een extra mogelijkheid.

In blok 1 hebben wij als gasten mevrouw Meerveld voor Alzheimer Nederland, de heer Terlouw van KansPlus, de heer Stavenuiter namens de Vereniging Ypsilon, mevrouw Kloosterman voor Ieder(in), voorheen de CG-Raad, mevrouw Wind van NPCF, de heer Vos de Wael van het Landelijk Platform GGz, mevrouw Kooijman van LFB en de heer Laterveer voor LOC Zeggenschap in zorg.

Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Meerveld.

Mevrouw Meerveld: Voorzitter. Ik ga graag in op de situatie van mensen met dementie. Wij verwachten dat de Wlz op deze mensen een enorme impact zal hebben, om twee redenen. Als de Wlz per 1 januari 2015 doorgaat, betekent dat heel veel, ten eerste voor alle mensen die op dit moment een intramurale indicatie hebben voor verpleeghuiszorg. Dat zijn zo’n 80.000 mensen. Dit is een groep die de afgelopen jaren alleen maar groter is geworden, absoluut en relatief. Steeds meer mensen met dementie komen daar dus terecht. Bovendien is de Wlz heel ingrijpend, omdat – hoe akelig het ook is voor iedereen met dementie – dat uiteindelijk ook het laatste traject is; het laatste stukje van de fase. Deze wetswijziging is dus van belang voor een heel grote groep mensen. Voor deze heel grote groep is het volstrekt onduidelijk wat er nu gaat gebeuren. Dat op de eerste plaats.

De Wmo wordt herzien voor een groep mensen met dementie, de Zvw, de Zorgverzekeringswet, wordt herzien voor een groep mensen met dementie en de Wlz wordt herzien voor een groep mensen met dementie, alsof het drie verschillende groepen zijn. Dat is natuurlijk niet zo. Het gaat om één groep, die op wisselende momenten in de ziekte vanuit deze verschillende wetten, sectoren en domeinen een beroep doet op hulp en ondersteuning. Wat is dan onze grootste zorg? Wij denken dat onvoldoende doordacht is dat het om één groep mensen gaat, die op verschillende momenten van verschillende domeinen gebruikmaakt. Daardoor ontstaat er een tweedeling, waardoor mantelzorgers onvoldoende worden ondersteund. Dat is heel belangrijk, want de reden voor opname is toch vaak dat de mantelzorger overbelast is en er niet meer tegen kan. De tweede reden is dat dit tot tweedeling leidt in het aanbod aan respijtzorg, dagbesteding of casemanagement. Wat nodig is, is dat de patiënt meer tot het uitgangspunt wordt gemaakt van het hele traject van de hervorming van de drie verschillende wetten.

Als voorbeeld noem ik de casemanager. Wie nu thuis woont, krijgt straks recht op casemanagement. Dat komt in de aanspraak op wijkverpleging. Het Ziet ernaar uit dat dit goed geregeld gaat worden, en dat is ook heel belangrijk. Als mensen echter niet meer thuis willen of kunnen wonen en naar het verpleeghuis moeten, met een volledig pakket thuis of met een pgb, staat er niets over casemanagement in de Wet langdurige zorg. Er is dus sprake van een tweedeling, en dat is niet goed voor mensen met dementie. De patiënt is niet als vertrekpunt genomen. Wij zijn bang dat mensen dan tussen de wal en het schip gaan vallen.

Uit mijn position paper wil ik nog twee punten noemen. Het ene is dat die verschillende wetten die ik zojuist heb genoemd, niet op elkaar aansluiten. Dat geldt bijvoorbeeld voor de afstemming van kwaliteitskaders. Eerder in een rondetafelgesprek over de Wmo heb ik al gezegd: neem nu alsjeblieft de zorgstandaard dementie als uitgangspunt. Die is opgesteld door patiënten en professionals. Gebruik die als routekaart voor kwaliteit. Dan is het eenduidig en kan het geborgd worden. Laat niet iedereen opnieuw het wiel uitvinden.

Verder zijn wij van mening dat het belangrijk is om de aansluiting en samenwerking tussen verschillende disciplines te stimuleren. Ik denk dan aan de specialist ouderengeneeskunde, de huisarts, de wijkverpleegkundige of de geriater. Daarvoor zijn samenwerking en integrale bekostiging nodig. Dat wordt op basis van deze wet nog niet voldoende gestimuleerd. Namens Verenso zal hierop in een volgende ronde nader worden ingegaan.

Kortom, wij willen tweedeling voorkomen en zetten in op drie punten: neem de patiënt als vertrekpunt, werk aan casemanagement, respijtzorg en dagbesteding, zorg ervoor dat de zorgstandaard gebruikt wordt in alle drie de trajecten en borg integrale samenwerking.

De voorzitter: Inmiddels zijn ook binnengekomen de heer Otwin van Dijk van de PvdA en mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie. Zij zijn ook geïnformeerd over het besluit om deze bijeenkomst toch te laten doorgaan: wegens onze gasten die de reis al hebben gemaakt en ook om te horen wat hun punten en wensen zijn.

Dan geef ik nu het woord aan de heer Terlouw voor KansPlus.

De heer Terlouw: Voorzitter. Dank voor de uitnodiging. KansPlus is voorstander van de AWBZ en heeft derhalve heel veel moeite met de decentralisatie en het overhevelen van een deel van de AWBZ naar de gemeenten. Wij hebben daarvoor twee argumenten: het recht op aanspraak vervalt en de opgelegde bezuinigingen spelen parten. Kortom: dit wetsvoorstel zal van de zijde van KansPlus geen steun ondervinden.

Worden de doelen gehaald met dit wetsvoorstel? Naar ons idee is een argument dat te weinig op tafel komt, dat een gedegen analyse van de werking van het hele beheers- en bekostigingssysteem ontbreekt. Ook ontbreekt een filosofie voor de organisatie van de zorg. Denk bijvoorbeeld aan alle bestuurslagen, aan alle onafhankelijke bestuursorganen, de NZA enzovoort. Daar wordt totaal niet naar gekeken. Wat is daarvan het bezwaar? Welnu, het bezwaar is dat de prijs uiteindelijk wordt betaald in het primaire proces, in het werkveld. Die doelstelling zou in onze optiek nog eens stevig tegen het licht gehouden moeten worden, vanuit een volstrekt andere aanvliegroute.

De tweede doelstelling is de kwaliteit van leven. Het wordt voorgesteld alsof die zou verbeteren, maar daar hebben wij zeer onze bedenkingen bij. Er wordt veel te veel nadruk gelegd op protocollen, procedures enzovoort. Wij hebben via onze notitie aan u een brochure toegestuurd, «Kwaliteit van leven», waarbij de individuele persoon veel meer het vertrekpunt is. Daar vragen wij graag aandacht voor, evenals voor de rol van de cliëntenorganisaties in het tripartiteoverleg tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en cliënten.

Het derde belangrijke doel is dat er meer voor elkaar gezorgd zou moeten worden. Als het gaat om de zorg voor verstandelijk gehandicapten, vinden wij dat een misvatting. Er wordt meer dan voldoende vrijwillige zorg, mantelzorg, geleverd; het rapport «Bijzondere Mantelzorg» van het Sociaal en Cultureel Planbureau, duidt dat duidelijk aan.

Vervolgens heeft mevrouw Tonkens in hetzelfde verband betoogd dat de ontvankelijkheid van de maatschappij zeer betrekkelijk is. Wellicht heeft dat te maken met de relatieve onbekendheid van de sector verstandelijk gehandicapten in relatie tot andere doelgroepen. Ik hoop dat maar, en ik hoop ook dat niet de bezuiniging de boventoon voert.

Hoe zou het dan wel moeten? Duidelijk is dat wij een volstrekt andere benadering voorstaan. Gegeven de koers die de regering heeft uitgezet en veronderstellend dat dit door zal gaan, vinden wij dat er minimaal getemporiseerd moet worden. Er zou op zijn vroegst in 2016 gestart moeten worden met deze wet.

Ik wil nog twee punten onder uw aandacht brengen. ZZP VG3 moet, wat ons betreft, binnen de Wlz blijven. En ten slotte: zorgkantoren een uniform inkoopbeleid.

De heer Stavenuiter: Voorzitter. Voldoet de Wlz of kan die beter? Die vragen zijn lastig te beantwoorden als de ggz nog met geen woord in het wetsontwerp staat. Des te belangrijker is het dat u met ons meekijkt hoe de nota van wijziging er straks uit gaat zien. Het Landelijk Platform GGz neemt zo dadelijk de vraag voor zijn rekening of de wet beter kan, en zo ja, hoe. Verder verwijs ik naar ons gezamenlijk position paper. Ik beperk mij tot de vraag of de wet voldoet. Voor die vraag wil ik u kennis laten maken met vier prachtvrouwen van vlees en bloed en de mensen die hen zijn toevertrouwd. Met het oog op de tijd kom ik waarschijnlijk niet aan ieder van hen toe. Als u straks nog over anderen wilt horen, laat het mij weten.

Ik begin met Marijke. Drie jaar terug schreef zij de instelling waarin haar zoon verblijft, een brief. Haar zoon is ernstig ziek, suïcidaal en bij een eerdere suïcidepoging gehandicapt geraakt. Ik citeer: «bijkomende complicatie is dat hij juist als hij er slecht aan toe is, geen hulp inroept. Hij is daarom afhankelijk van verpleegkundigen die regelmatig contact met hem zoeken over hoe het met hem is, maar het komt regelmatig voor dat er op de afdeling helemaal geen verpleegkundige aanwezig is». Op die brief heeft Marijke nooit antwoord gehad en extra hulp bleef uit. Sindsdien verbleef haar zoon voor een groot gedeelte van de week bij zijn moeder. De rest van de tijd bracht hij op eigen verzoek door in de separeer. De afdeling waar haar zoon verblijft, wordt nu echter wegbezuinigd. Er is geen goed alternatief, behalve thuis. Beide ouders zijn 70 plus. Afgelopen vrijdag hebben zij ten einde raad besloten om hem de volle week in huis te nemen, een half jaar te vroeg om straks voor de Wlz in aanmerking te komen.

En dan Heleen. Jarenlang kreeg de instelling voor mensen als haar zoon, een langverblijfpatiënt, het meeste geld. Omdat ze de meeste zorg behoeften en nog steeds de meeste zorg behoeven. Nu slaapt haar zoon vooral en hij krijgt pillen. Daarmee hebben we de twee meest belangrijke activiteiten meteen gehad. Dagbesteding, therapieën: bijna alles is door de jaren heen wegbezuinigd. Heleen en haar zoon staan voor de groep die aan den lijve merkt hoe de kwaliteit in de langdurige ggz is gekelderd tot ver onder het gewenste niveau.

Als derde noem ik graag Ria. De dochter van Ria is chronisch psychotisch. Jarenlang zat ze op een verblijfsafdeling, maar twee weken terug is ze zelfstandiger gaan wonen. De verblijfsafdeling is wegbezuinigd en net nu ze er aan toe is, heeft ze een appartementje aangeboden gekregen. Het was de eerste verhuizing die ze meemaakte. Het is spannend voor hen beiden, maar ze hebben goede hoop dat het lukt. Ria en haar dochter staan voor de groep voor wie herstel een jarenlange, maar niet verloren strijd is, en die straks ook uit de Wlz wil kunnen als dat beter voor hen is.

Kan ik de vierde nog noemen?

De voorzitter: De vierde en laatste.

De heer Stavenuiter: Tot slot Elvira, een gepassioneerd ggz-hulpverlener op een afdeling die nota bene LIZ heet. Vera Bergkamp en ik ontmoetten haar tijdens een werkbezoek. Elvira brengt ons naar een van de bewoners. Ooit was hij haar eerste patiënt en nu, twintig jaar later, zit hij weer bij haar. Van een gesprek komt het echter niet. De jongen in kwestie raadt haar aan om niet zijn kamer te betreden. Hij voelt zich niet veilig en even later zit hij op eigen verzoek in de separeer. «We geven nooit op», zegt Elvira’s collega vastberaden, «maar tussen twintig jaar terug en nu is de patiënt in kwestie alleen maar achteruit gegaan». Voor hem is de Wlz de enige juiste plek, dus dank dat u met een Kamerbreed gesteunde motie de Staatssecretaris wist over te halen.

Mevrouw Kloosterman: Voorzitter. Het is nog even wennen, maar Ieder(in) is sinds 1 januari de fusieorganisatie van de CG-Raad en Platform VG. Wij delen de zorgen van de vorige sprekers en de sprekers die nog gaan komen. Een aantal van hun inbrengen hebben wij natuurlijk ook al gezien.

Bij twijfel niet inhalen, lijkt ons de komende periode een belangrijk ijkpunt voor deze koers. De uitgangspunten van het voorstel van wet langdurige zorg, namelijk passende zorg met aandacht voor het individuele welzijn, regie naar vermogen, maatwerk, keuzevrijheid en zeggenschap, klinken heel goed. Echter nadere bestudering van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting doet bij ons toch de vraag rijzen of die eigen regie naar aanleiding van dit wetsvoorstel wordt vergroot of juist wordt ingeperkt.

Ik noem een paar belangrijke zorgpunten. We hebben er veel meer, maar die krijgt de Kamer op een andere manier van ons. Een zorgpunt dat meteen naar voren komt: het is mogelijk om een pgb te krijgen, ook binnen de Wlz, maar pgb en zorg in natura kunnen niet gecombineerd worden, terwijl er zeker 5.000 mensen zijn met een verstandelijke en lichamelijke beperking. Zij gebruiken bijvoorbeeld het pgb voor het wonen, de begeleiding bij het wonen in een ouderinitiatief of een Thomashuis. De dagbesteding hebben ze via zorg in natura geregeld bij een erkende aanbieder. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de levens van deze mensen overhoop gehaald worden.

Er zijn vragen over het mogen gebruiken van het logeerhuis. Natuurlijk, het is mogelijk om te logeren, ook wanneer je een Wlz-indicatie hebt en nog thuis woont, maar de kosten voor een logeerhuis, het verblijf daar, leveren problemen op. Dat is nu al zo, maar het is zeer zeker zo in de toekomst. Hetzelfde geldt voor de pgb-tarieven waar het gaat om dagbesteding. De pgb-tarieven worden afgeleid van de werkelijke VPT-tarieven. Bij dagbesteding moet echter ook nog een gebouw betaald worden en er zijn allerlei andere kosten, en dat is meer dan de directe zorgkosten. Het is ons onduidelijk wat er gebeurt wanneer mensen niet helemaal in het profiel passen waar zij straks door het CIZ in geplaatst worden. Nu kunnen mensen gebruikmaken van bijvoorbeeld meer zorg, nadat het Centrum voor Consultatie en Expertise is geconsulteerd. Hoe gaat dat straks? Blijft die mogelijkheid bestaan? Mensen die gebruikmaken van de Wlz en thuis blijven wonen, hebben boven hun 18de geen recht op woningaanpassingen of vergoeding bij verhuizingen. Zij moeten die kosten zelf maar voor hun rekening nemen. Iedereen is van mening dat het wel mogelijk moet zijn om die woningaanpassingen te bekostigen, wanneer er geen adequate zorg in een instelling kan worden geleverd. Immers, je moet wel heel wat doen om überhaupt nog een pgb te krijgen dan wel een VPT.

Tot slot. De centrale vraag is of de invoering van de wet wel per 1 januari 2015 haalbaar is. Wij vragen ons werkelijk af of het mogelijk is om alle vragen die er nu nog zijn, voor 1 juli beantwoord te krijgen en dat alles ook in samenhang met zowel de Wmo, de Participatiewet – daar zijn ook veel raakvlakken mee – en de Jeugdwet. Kortom, als er onvoldoende geld is om het overgangsrecht van AWBZ naar Wmo en Jeugdwet te borgen – u weet dat wij de Kamer daarover een brandbrief gestuurd hebben – en er geen passende mogelijkheden in de Wlz komen voor mensen die nu een extramurale AWBZ-indicatie hebben, dan moet serieus overwogen worden om de invoering van de Wlz uit te stellen tot ten minste 1 januari 2016. Dat geeft gemeenten meer tijd om zich goed voor te bereiden op de groep mensen met een intensievere zorgbehoefte, en het geeft de Wlz de gelegenheid om ook op een goede manier deze hele regelgeving in te voeren.

Mevrouw Wind: Voorzitter. De Kamer heeft ons position paper gekregen. Ik wil graag een paar punten maken.

Wij zijn wel overtuigd van de noodzaak tot verandering van het hele systeem. Wij denken dat het veel beter kan. Ik weet dat veel mensen van mijn generatie – en sommige mensen aan de andere kant van de tafel zijn nog jonger – het later echt graag anders en beter willen. Dan staan woorden als «eigen regie» centraal, maar ook betaalbaarheid en het zelf kunnen kiezen. De eenheidsworst die je nu vaak ziet in de ouderenzorg, willen wij niet meer. Dus ja, het moet anders en wij willen dan ook altijd dat het beter gaat. Daar zit een stuk van onze zorg: bekijk in ieder geval al die wetten bij elkaar. De brief van de Staatssecretaris had als titel: van systemen naar mensen. Zet dan ook de mensen centraal, want aan die systemen hebben mensen geen boodschap.

Ik kom bij de invoering. Wij hebben geen punt willen maken van de invoeringsdatum, omdat het voor ons een middel en geen doel is. Nu de zorgverzekeraars hebben gezegd dat zij het niet rondgebreid kunnen krijgen, nemen wij daar toch wat harder stelling in. Als mensen naast de gigantische verandering ook nog tussen wal en schip vallen omdat de verzekeraars en aanbieders de bonnetjes niet goed regelen, zeggen wij: ga maar over tot uitstel, want ik zie er geen gat meer in.

Er schijnt ergens 200 miljoen rond te vliegen. Dat is veel te weinig, maar het is toch fijn dat het vliegt. Leg die 200 miljoen nou niet op de grote stapel bij de gemeenten, maar zet ze gericht in voor zzp 4. Daar zit onze grote zorg. Kijk naar onze meldactie over het aantal plekken in verpleeghuizen dat in heel hoog tempo wordt afgebroken. Het gaat allemaal heel erg hard. De nieuwe voorzieningen waardoor mensen thuis kunnen blijven wonen, zijn nog niet op orde. Zet dat geld dus gericht in en maak er wat meer van voor zzp 4.

Omdat de voorzitter zo streng is, heb ik met mijn collega Aline Saers, die later op de middag komt, afgesproken dat zij zich met name druk gaat maken over de indicatiestelling en over het pgb.

Wij kunnen niet alles van tevoren regelen en u kunt niet alles van tevoren regelen. Op een gegeven moment zal het gaan gebeuren – wij kunnen ook zetels tellen – maar zet er een autoriteit op, net als in de jeugd-ggz. Wij weten dat niet alles goed zal gaan, maar regel het dan in ieder geval zodanig dat de last die daardoor wordt veroorzaakt niet bij de mensen terechtkomt, maar bij degenen die de wetten maken en bij de organisaties die geacht worden voor die mensen op te komen. Dat zijn wij zoals wij hier zitten.

De heer Vos de Wael: Het is goed dat er een aparte wet komt die de zorg regelt voor de kwetsbaarste groep cliënten. Het is goed dat ook ggz-cliënten daarin een plek krijgen. Ik wil u nogmaals bedanken voor de steun die u allemaal hebt verleend aan de motie om dat te regelen. Hoe de ggz erin komt, is nog onduidelijk. Het wachten is nog op de nota van wijziging. U hebt wel al werkafspraken ontvangen die gemaakt zijn tussen de verschillende partijen. Die bieden een goede basis voor de transitie. Het zijn onder meer werkafspraken over kwaliteit en over een goede borging van de positie van cliënten.

De overgang van de oude situatie naar de nieuwe situatie baart ons wel grote zorgen. Er moeten nog toetsingscriteria komen en er moet nog een screeningsinstrument komen. Die zijn er nog niet. Het ziet er nu naar uit dat mensen straks vanuit de AWBZ tijdelijk in de Zorgverzekeringswet of de Wmo geplaatst zullen worden en dat zij vervolgens moeten afwachten of zij weer teruggaan naar de Wlz. Dat is heel moeilijk uit te leggen en het veroorzaakt ook veel onrust bij cliënten en familie. Als uitstel van de Wlz toch onvermijdelijk is – dat denken wij ook – dan zou die tijd gebruikt kunnen worden om met haast heldere criteria en het screeningsinstrument voor ggz-cliënten te krijgen, zodat mensen vloeiend kunnen overgaan.

De Wlz is bedoeld voor mensen die blijvend 24 uur zorg nodig hebben. Zo staat het nu in het wetsvoorstel. Dat is bij de ggz soms lastig te zeggen, omdat herstel nooit is uit te sluiten. Wij denken dat het noodzakelijk is om dat iets aan te passen: mensen die waarschijnlijk zeer langdurig of blijvend 24 uur zorg nodig hebben.

Wij verwachten dat de Wlz ook een kwaliteitsslag betekent. Op het moment wordt verblijf binnen een instelling voor langdurige zorg vaak gekenmerkt door verveling, overdaad van medicatie, gebrek aan beweging en gebrek aan activiteiten. In plaats daarvan moeten kwaliteit van leven en persoonlijk herstel centraal staan. Dagbesteding is daarbij erg belangrijk. Mensen moeten kunnen kijken waar zij hun dagbesteding willen krijgen en daarbij niet afhankelijk zijn van de aanbieder waar zij verblijven. Dat betekent dat ook een combinatie van zorg in natura en persoonsgebonden budget mogelijk moet zijn.

Ik heb nog twee punten.

De voorzitter: Kort, want u bent al bijna door uw tijd heen.

De heer Vos de Wael: Wij begrijpen niet zo goed waarom de cliëntenondersteuning wordt toevertrouwd aan de zorgkantoren. Voor onafhankelijke cliëntenondersteuning kun je beter aansluiten bij de cliëntenondersteuning in de Wmo en bij het vertrouwenswerk zoals patiëntenvertrouwenspersonen en familievertrouwenspersonen dat geven.

Zorgaanbieders worden verantwoordelijk voor het betrekken van mantelzorgers bij de zorg. Wij vinden dat onvoldoende duidelijk is wie verantwoordelijk is voor de ondersteuning van de mantelzorgers en voor de jaarlijkse blijk van waardering.

Mevrouw Kooijman: Ik ben Conny Kooijman, directeur van de vereniging LFB, de enige echte ervaringsdeskundige, zelf geboren met een verstandelijke beperking. Het gaat nu natuurlijk om de uitvoering. Ik zeg gewoon wat belangrijk is voor die cliënt met een verstandelijke beperking. Kijk en overleg wat de cliënt wat hij nodig heeft, zodat hij dan gelukkig is. Dan heeft hij ook minder ondersteuning nodig. Dat is goedkoper, het scheelt geld.

Wij vinden het heel belangrijk dat er goed wordt gekeken naar de hulpvraag van de persoon. Dat moet gewoon. De mensen moeten naar gepaste en prettige dagbesteding kunnen gaan waar zij zich gelukkig en prettig bij voelen. De meesten hebben ook vervoer nodig.

Dagbesteding, zo vinden wij, moet niet thuis bij de cliënt worden gegeven zoals vroeger, want wonen, werken en dagbesteding moeten gewoon gescheiden blijven. Je moet de deur uit kunnen net als iedereen die naar het werk gaat.

Wij hebben er lang voor gezorgd dat alle cliënten in de gehandicaptenzorg externe dagbesteding krijgen, dus midden in de samenleving. Nu wordt dat door onder andere de bezuiniging op vervoer weer allemaal afgebroken. Wij vragen de Kamer erop toe te zien dat externe dagbesteding in de samenleving beschikbaar blijft. Veel mensen wonen immers al hun hele leven in een instelling. Wonen, werken en dagbesteding moet je niet op hetzelfde adres, in dezelfde kamer, in hetzelfde gebouw doen. Dat doen wij toch ook niet? Wij doen ook niet alles in ons eigen huis. Als je in de Tweede Kamer werkt, moet je naar de Tweede Kamer toe. Dat doe je toch niet in je eigen huiskamer? Met het nieuwe flexwerk misschien wel, maar dan heb je dit ook niet meer nodig.

Ik hoor dat instellingen waar oude gebouwen afgebroken zijn en waar plannen waren voor nieuwbouw en reguliere woningbouw meer woningen en dagbesteding en werkplaatsen voor cliënten op hetzelfde terrein aan het bouwen zijn. Dat betekent dus weer terug bij elkaar. Dan is er geen vervoer meer nodig, maar het betekent wel weer terug naar de oude situatie in de jaren zeventig en tachtig: geen integratie, maar allemaal weer op het eigen terrein.

Er is te weinig geld en er moet bezuinigd worden, maar je kunt niet altijd buren, familie en anderen inschakelen voor hulp, ondersteuning of mantelzorg. De ene heeft goede familie, de andere minder goede familie; de ene heeft prettige buren, de andere minder prettige buren. Het is vrijblijvend, zoals wij ook merken met mantelzorgers. Zij moeten er wel zijn en er ook tijd voor hebben. Ik hoor nu alweer van cliënten die in de samenleving wonen dat buren geen contacten met hen willen en ook niets om mensen met beperkingen geven, omdat zij het druk hebben met hun eigen leven. Mensen moeten kunnen kiezen waar zij willen wonen en waar zij naar dagbesteding of werk willen gaan.

De voorzitter: Goed. Tot slot.

Mevrouw Kooijman: Als mensen niet kunnen kiezen, als zij met de Wmo te maken krijgen en als de zorg voor mensen met een beperking thuis geregeld moet worden met een pgb en een zzp, vind ik dat niet goed.

Ik weet uit eigen ervaring dat het nu al zeer moeilijk is geworden om een Wmo-aanvraag te doen...

De voorzitter: Goed...

Mevrouw Kooijman: Je kunt zeer moeilijk via de Wmo huishoudelijke hulp, regiotaxi en een aanpassing van je woning aanvragen. In mijn gemeente duurt dat een halfjaar. Omdat ik bekend ben bij de gemeente, heb ik het in drie maanden kunnen regelen. Als mensen toch thuis willen blijven wonen en een aanpassing nodig hebben, moeten zij dat straks helaas ook zelf gaan betalen en dat willen ze niet.

Tot slot vraag ik aandacht voor mensen met een onzichtbare beperking om te voorkomen dat zij tussen de wal en het schip vallen, zoals een groot gedeelte van de mensen met een verstandelijke beperking in de ggz. Dag!

De voorzitter: Ook goede dag en dank u wel! Wij zullen het voortaan met nog grotere letters in de uitnodigingsbrief zetten: twee minuten. Dat moeten wij blijkbaar nog duidelijker doen, maar uw verhaal was helder.

De heer Laterveer: We hebben al heel wat jaren de AWBZ, die als voordeel heeft dat mensen een totaalpakket kunnen krijgen. Maar die AWBZ heeft ook zijn schaduwzijde. We zien dat er heel veel instellingsdenken door ontstaat. Mensen die met een zorgzwaartepakket ergens komen wonen, kunnen bijvoorbeeld niet zeggen: ik wil drie keer per week voor mijn eigen eten zorgen en dat stukje van het budget wil ik aan wat anders besteden. We zien dan ook een worsteling, ook bij zorginstellingen, als het gaat om de vraag hoe je van aanbod naar vraag komt.

Er komt nu een nieuwe wet en we hoopten dat die wet ervoor zou zorgen dat er meer vraagsturing zou komen. Helaas moeten we constateren dat dat niet het geval is en dat eigenlijk alle fouten van de AWBZ en ook de bureaucratie, en soms nog wat meer, geëxporteerd zijn naar de Wlz. Ik denk dan aan de wijze waarop de inkoop tot stand komt. Er komen straks zorgkantoren en wie betaalt, bepaalt. Ook met de nieuwe wet kun je, tenzij je voor een pgb kiest, niet zelf bepalen hoe je dat budget in wilt zetten. Ik zie dan ook niet dat er een cultuurverandering tot stand wordt gebracht, terwijl die naar mijn idee wel keihard nodig is.

Als het gaat om eigenaarschap, is het toch wel heel apart dat als een zorgaanbieder geen goede zorg levert, de cliënt moet verhuizen. Dat is niet bepaald vraagsturing. In het nieuwe denken over maatschappelijk verantwoord ondernemen zie je steeds meer de term licence to operate opduiken, waarbij de instelling moet aangeven waartoe zij op aarde is en moet bewijzen dat ze het goede doen voor hun klanten, want anders kunnen ze niet verder. Daar is niets van terug te vinden in de Wlz. Dat is nog steeds een aanbodwet.

De Kamer wil dat er een participatiesamenleving komt en dat mensen zelf het een en ander gaan doen. Ik weet dat we het hier over kwetsbare mensen hebben, maar dan nog denk ik dat iedereen de eigen regie kan voeren. Alleen de mate waarin je dat doet, verschilt, evenals de ondersteuning die je daarbij krijgt.

Ik zou graag willen dat de Kamer de invoering van de Wlz minimaal een jaar uitstelt en dat jaar benut om er een echte vraagwet van te maken, waarbij mensen zelf de regie kunnen gaan voeren. Er moet kunnen worden bepaald wie weke zorg nodig heeft en die moet dan van daaruit vormgegeven worden. Ggz-cliënten en ook ouderen met zorgzwaartepakket 4, zoals dat nu heet, moeten dan, als ze dat willen, zelf kunnen kiezen voor een zorginstelling. Daarmee komen we dan tot een wet die daadwerkelijk voor vraagsturing gaat zorgen en niet nog meer van hetzelfde is en op bepaalde punten nog een beetje erger.

Wat mij betreft geldt dat ook voor de extramurale zorg en zou de Kamer ook nog moeten overwegen of dat niet gewoon binnen de AWBZ kan blijven.

De voorzitter: Ik dank u allen. Ik denk dat u de collega’s al heel wat informatie hebt gegeven. De collega’s mogen allemaal nog één vraag stellen. Ik ga daar streng op letten, want anders gaat het niet goed.

De heer Van der Staaij heeft zich afgemeld vanwege andere verplichtingen.

Als eerste geef ik het woord aan de heer Van ’t Wout en vraag hem om eerst aan te geven aan wie hij de vraag stelt.

De heer Van ’t Wout (VVD): Het is moeilijk om één vraag uit te kiezen, maar gelukkig hebben we ook de position papers en zijn er nog meer collega’s. Ik dank in ieder geval iedereen voor hun komst.

Ik wil een vraag stellen aan de heer Laterveer. Hij zegt dat er te weinig beweging is naar vraaggericht werken in de zorg. Ik kan mij daar wel wat bij voorstellen. Maar wat zou hij concreet in de wet willen zien? Wat zou hij gewijzigd willen hebben om dat voor elkaar te krijgen? Ook in andere inbrengen hoorde ik iets dergelijks voorbij komen. Dus wellicht dat ook anderen daar nog op kunnen reageren.

De heer Laterveer: Ik zou in ieder geval graag willen dat de wet werkelijk persoonsvolgend en persoonsgebonden wordt en dat het dus allemaal persoonsvolgende en persoonsgebonden budgetten worden. Verder moet er een onafhankelijke cliëntondersteuning zijn, zodat mensen ook hun keuzes kunnen maken. Wat mij betreft mag er dan wel een streng toezicht aan de poort zijn, maar dan daarna veel minder controle. Ik maak mij namelijk ook zorgen als ik zie dat de Nza nog weer meer toezicht gaat houden. Dat is een heel grote organisatie. Ik zou daarom liever zien dat er duidelijk toezicht aan de poort is en dat mensen vervolgens hun eigen budget in kunnen zetten en dat zij daarbij ondersteuning krijgen hoe ze dat kunnen doen. Daarna zou er dan minder controle moeten zijn.

Mevrouw Wind: Ik ben het daar helemaal mee eens, maar ik heb nog een extra pleidooi. Onze grootste zorg is dat het accent komt te liggen op alleen maar bezuinigingen. Dit kan alleen maar beter gaan werken als er ook innovaties tot stand komen, als er andere woonvormen komen, maar ook als mensen geld kunnen vrijmaken voor eigen bestedingen. Ik weet wel dat niet iedereen een eigen huis heeft, maar heel veel mensen hebben dat wel. Laten we nu niet alleen het minimum regelen, maar ook zorgen dat er meer mogelijkheden komen. Er zijn al innovaties op het gebied van e-health en domotica. We moeten af van het beeld dat een camera iets engs is dat de lieve zuster vervangt. Een camera vergroot ook je privacy en door het gebruik van zo’n camera kun je thuis blijven wonen. Ik maak me zorgen dat die innovaties blijven hangen in pilots. Ik heb al een pilot.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Ik dank iedereen voor hun komst en de position papers. Ik heb een vraag over de toegangscriteria tot de Wet langdurige zorg. Ik heb een paar keer horen spreken over zorgzwaartepakket 4. We hebben zelf, samen met de PvdA, gevraagd om meer maatwerk en te kijken wat iemand wel en niet kan. We waren blij dat de Staatssecretaris dat heeft overgenomen. Maar nog steeds hoor ik zorgen uitspreken over zorgzwaartepakket 4. Ik heb een vraag aan mevrouw Wind en aan mevrouw Kloosterman. Kunnen zij wat nader ingaan op de toegangscriteria? Hoe kunnen we die het beste vaststellen als het gaat om de toegang tot de Wet langdurige zorg?

Mevrouw Kloosterman: Als het gaat om zorg voor mensen met een verstandelijke beperking wordt altijd zorgzwaartepakket 3 genoemd. Dit om even een nuancering aan te brengen. De heer Terlouw heeft dat ook al aangegeven toen het ging om mensen met een verstandelijke beperking met VG 3. HHM heeft vorig jaar een onderzoek gedaan naar welke mensen er met een VG 3 wonen en wat daar het profiel van is. Heel belangrijk blijft dat mensen in staat moeten zijn om de zorgvraag uit te stellen, dan wel contact op te nemen met iemand, willen ze ergens in een wijk zelfstandig kunnen wonen en gebruik kunnen maken van bijvoorbeeld ambulante begeleiding. Op het moment dat er direct ingegrepen moet worden, hetzij vanwege fysieke problemen, hetzij vanwege gedrag, dan moet er in de directe omgeving een professional of ondersteuning aanwezig zijn. Dat is een heel belangrijk criterium, waar nu naar gekeken wordt. Ik meen dat uit het onderzoek dat HHM heeft gedaan, naar voren kwam dat van de huidige cliënten met een zzp 3 80% voldoet aan dat criterium en inderdaad dat permanente toezicht nodig heeft. Voor ongeveer 20% zou het met domotica en uiteraard ook ondersteuning, mogelijk kunnen zijn om gebruik te maken van de Wmo. Ik denk dat dat een heel belangrijk punt is.

Mevrouw Wind: Ik wil dit graag aanvullen, met name als het om ouderen gaat. Ik weet zeker dat mevrouw Meerveld mij nog weer goed kan aanvullen. Het is een heel belangrijk onderwerp. Die mensen met een zzp 4 zijn nu juist de mensen die, als we alles realiseren wat deze wet beoogt, wel thuis zouden kunnen blijven wonen. Heel veel zouden dat ook heel graag willen. Dan heb je echter wel die zorg en ondersteuning in de buurt nodig en dan moeten ook die huizen beschikbaar zijn. Verder moet dan ook de samenleving zich zo hebben ontwikkeld dat het niet alleen op mantelzorg aankomt, maar dat ook het vrijwilligerswerk veel beter ontwikkeld is. We moeten dan vooral vrijwilligerswerk van gepensioneerden niet verwarren met mantelzorg van overbelaste dochters. Dat vind ik een heel wezenlijk punt.

Die samenleving is met de jaarwisseling echter nog niet zo ver en ook niet een jaarwisseling later. Daarom maken wij ons grote zorgen over die zzp 4-categorie. Tegelijkertijd veroorzaakt die bezuiniging op zzp 4 en het enthousiasme van de zorgkantoren waarmee ze vast een voorschot nemen op minder zorginkoop, de enorme ellende die we vorige week zichtbaar gemaakt hebben met onze meldactie Gedwongen verhuizen. Ik meld er even bij dat er nog 70.000 mensen zijn met een indicatie. Als die volgend jaar november besluiten om voor de zekerheid toch maar die indicatie te verzilveren, omdat je niet weet wat het wordt, en naar zo’n instelling willen, dan staat het land op zijn kop. Ik ben ervan overtuigd dat de aanbieders in de ronde hierna – ik zag de heer Koster al zitten – hier wat verder op in kunnen gaan. Het is een punt waar aanbieders en cliënten zich samen zorgen over maken.

Als mensen thuis willen blijven wonen, en de meeste mensen willen dat graag en dat wordt alleen maar sterker, dan zou het goed zijn als zzp 4 op een gegeven moment ook zo ingericht wordt dat deze mensen ook thuis kunnen wonen. Dat is, denk ik, een goede zaak, maar dat moet dan wel goed geregeld zijn en dat is nu nog niet zo. Vindt u het heel erg als ik nu naar mevrouw Meerveld kijk voor nog een kleine aanvulling, want het raakt ook heel erg mensen met dementie?

De voorzitter: Dan is het woord aan mevrouw Meerveld.

Mevrouw Meerveld: Ik onderstreep de woorden van mevrouw Wind. Als je echt vraaggerichte hulp wilt bieden, dan is de vraag wat nu het beste thuis helpt. Mensen komen er uiteindelijk wel, maar willen zo lang mogelijk uit het verpleeghuis blijven. Wij vragen om het jaar aan ze wat het beste helpt om het thuis beter en langer vol te houden. Ik herhaal de bekende riedel toch weer; ze noemen dagactiviteiten/respijtzorg en een casemanager. We weten nu ook dat verzorging door mensen met verstand van dementie helpt. Dat is voor een deel van de groep relevant, maar voor hen is het wel heel belangrijk om het thuis vol te kunnen houden. Dit is de top drie van vraaggerichte hulp thuis.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS): Dank aan allen voor hun inbreng. Ik wil graag terugkomen op wat mevrouw Meerveld en mevrouw Wind aangaven. Een jaar geleden kregen zo’n 32.000 ouderen een zzp vv 4. 77% van deze mensen gaf aan dat ze intramurale zorg wilden. Dat wordt straks allemaal deels extramuraal. 50PLUS maakt zich bijzonder veel zorgen over de vraag hoe tijdig wordt onderkend dat een dementerende een andere indicatie moet krijgen, omdat dementie een progressieve ziekte is. Denkt u dat er voldoende samenwerking is tussen huisarts, specialisten en mantelzorger om dat tijdig te constateren?

Mevrouw Meerveld: Die is er nog niet. Daarom is mijn pleidooi om in de vormgeving van Wlz, Wmo en Zvw samenwerking tussen verschillende disciplines extra te stimuleren. Ik moet wel zeggen dat het de laatste jaren beter wordt. We hebben het net weer aan onze mantelzorgers gevraagd: ze zijn positief over wat huisartsen doen, en zeker ook over de samenwerking met anderen. Er is dus nog veel verbetermogelijkheid. Dat is ook nodig. Dwars tegen wat mensen het liefst willen in, namelijk zo lang en zo goed mogelijk thuis blijven, zien we de laatste tijd dat het verandert. We zien de variatie aan dagactiviteiten kleiner worden, terwijl de mensen daar veel behoefte aan hebben om het thuis vol te houden. We zien dat er nog steeds niet voldoende casemanagers zijn voor iedereen die er een wil en nodig heeft. Zij zijn echter wel nodig om het thuis vol te houden. Behalve de huisarts, geriater en de specialist ouderengeneeskunde zijn er ook nog andere disciplines die essentieel zijn. Zij moeten samenwerken.

Mevrouw Wind: Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik begin daarnaast nog een keer over die zzp 4. Al deze dingen zijn wel te regelen, maar waarschijnlijk niet in het gewenste tempo. Dan zou het enorm helpen om daar wat in te faseren. Niet om al die mensen met een zzp 4 voor eeuwig in het verpleeghuis te houden, want dat willen ze niet. Julie geeft dat ook aan: ze willen het liefst wel thuis wonen. Het kan echter niet in één klap. De huisarts is daarbij ongelofelijk belangrijk. We weten echter ook wat er allemaal bij de huisarts terecht komt. Nu ben ik geen belangenbehartiger van de huisartsen, maar wel van de patiënten, en zij hebben de huisarts heel hard nodig.

De heer Terlouw: Ik wijs er graag op dat ook mensen met een verstandelijke beperking gelukkig ouder worden. Daar zijn nog wel eens misverstanden over. Op dat vlak moet dus het nodige beleid worden ontwikkeld.

Mevrouw Kooijman: Ik stem daarmee in. Juist mensen met een verstandelijke beperking worden eerder oud. Als ze 65 zijn – dat is mijn leeftijd – dan zijn ze al stokoud. Dat merk ik ook aan de meesten; dan heb je meer aandacht nodig.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik zit hier met gemengde gevoelens. Aan de ene kant hoor ik een flink aantal van u zeggen dat deze wet niet de doelen bereikt die het moet bereiken, namelijk meer zeggenschap en een beter ingesteld systeem. Een flink aantal van u pleit er ook voor om het een jaar uit te stellen. Ik zag de onderhandelende collega’s knikken, dus wie weet wat voor fraais er nog uit gaat komen in de komende dagen.

Ik kom even terug op het systeem van deze wet. Hoe organiseer je nou dat de persoonsvolgende financiering daadwerkelijk in deze wet zit? Het CDA pleit al heel lang voor de zorgvouchers, maar dat is een ander woord voor de persoonsvolgende financiering. Het maakt mij niet zo veel uit hoe wij het gaan noemen, als wij maar voor elkaar weten te krijgen dat mensen eigen keuzes kunnen gaan maken. Wat moet er nou gebeuren om dat voor elkaar te krijgen?

Ik sluit af met een hartenkreet: ik ben het volledig eens met alle opmerkingen die gemaakt zijn over zzp 4. We moeten met elkaar reëel zijn en constateren dat de meeste van deze ouderen gebaat zijn bij een plek in een instelling. Laten we echter niet de verstandelijk gehandicapten met een zzp 3 vergeten, want dat is volgens mij zo’n zelfde groep mensen.

De heer Laterveer: Het is niet zo heel moeilijk. We hebben daar al eens proeven mee gedaan. Het betekent dat je bij indicatie een budget krijgt. Anders dan bij een persoonsgebonden budget, dat we ook moeten handhaven, zitten er bij een persoonsvolgend budget meer kaders aan. Je kunt namelijk zorg inkopen, zonder dat dat geld op je eigen rekening komt, bij aanbieders die aan een aantal kwaliteitseisen voldoen. Je kunt daarvoor dus niet je buurvrouw inhuren. Dat is anders dan bij een persoonsgebonden budget. Vervolgens kun je dat bijvoorbeeld bij de Sociale Verzekeringsbank neerleggen. Naar ons idee zou je dan ook de eigen bijdrage al vooraf moeten berekenen, zodat je een nettobudget krijgt, waarvan je weet: dit kan ik uitgeven, en als ik meer wil, dan kan ik dat zelf bijleggen. Je maakt het ook inkomensafhankelijk. Ik denk dus dat dit helemaal niet zo ingewikkeld is. Ik merk dat er heel wat bezwaren zijn in termen van beheersing, maar je weet wat je macrobudget is. Als dat nodig is, kun je daarna dus de tarieven bijstellen of extra geld beschikbaar stellen. Ik zie nu met name heel veel bureaucratie ontstaan bij de zorginkoop. Ik zou willen dat de verzekeraar de rol krijgt om mensen te helpen als zij dat zelf willen. Daarmee zet je ook verzekeraars in een positie waarin ze zich echt naar hun klant moeten gaan richten. Het moet niet zo zijn dat de lijn tussen de verzekeraar of het zorgkantoor enerzijds en de instelling anderzijds sterker is, omdat daartussen een betaalrelatie bestaat, dan de relatie tussen de klant en de instelling of de verzekeraar en de klant. Ik weet niet of dat voldoende antwoord op de vraag is.

Mevrouw Kloosterman: Ik ondersteun het pleidooi van de heer Laterveer helemaal. Omdat er een regionaal budget komt waar het pgb onderdeel van gaat uitmaken, hebben wij de volgende zorg. Wij kennen nu al de voorbeelden van mensen die geen fysieke plek kunnen vinden in een instelling van hun keuze. Wij zijn erg bang dat wij teruggaan naar de jaren tachtig, begin jaren negentig, toen er lange wachtlijsten waren, omdat gold: als het budget op is, is het op. In de achterban die ik vertegenwoordig, ging het dan werkelijk als volgt. Als vader was overleden en moeder in het ziekenhuis lag, was er een crisisbeddenregeling, waarbij men letterlijk van het ene bed naar het andere bed ging en waar men zes weken gebruik van mocht maken. Als er wordt gekozen voor persoonsvolgende bekostiging, dan wordt het budget opgehangen aan degene die de ondersteuning nodig heeft. Dat betekent ook meteen dat hij of zij de keuze kan maken die het meest passend is. Dat betekent voor instellingen dat zij goede zorg moeten leveren. We zien echter dat men vaak erg afhankelijk is van de ruimte die toevallig nog over is van de productie die het zorgkantoor heeft gegeven.

De heer Terlouw: Het CDA heeft een heel indringende vraag gesteld die een heel indringende beantwoording vergt. Het gaat erom: waar staan we voor in deze zorg? Dan is het heel gemakkelijk gezegd dat cliëntgericht gewerkt moet worden. Ik denk dat het een heel serieuze discussie vergt om eens op tafel te krijgen of we werkelijk cliëntgericht werken en bij de cliënt beginnen. Is alles wat zich daarboven en daarnaast beweegt een meerwaarde ten opzichte van de kwaliteit van het leven? Ik zal een voorbeeld geven. Wij weten dat Buurtzorg niet een-twee-drie vergelijkbaar is met de zorg voor verstandelijk gehandicapten. De wijze van organiseren echter probeert in ieder geval aan te sluiten bij de cliënt. Dat zou in ieder geval voor zorgaanbieders in het algemeen een belangrijk aangrijpingspunt zijn.

Daarboven zouden alle beheersorganisaties tegen het licht gehouden moeten worden. Is het wel nodig dat we al die beheersorganisaties kennen? Moeten we niet veel meer op een koers gaan zitten dat we de bureaucratie terugdringen, dat we meer gaan voor vertrouwen en dat er, bijvoorbeeld waar het gaat om kwaliteit van leven, een samenspel ontstaat tussen zorgaanbieder, zorgkantoor en cliënt, waarbij de cliënt een heel belangrijke rol, zo niet de doorslaggevende rol vervult? Dat is een manier van denken die zich zou kunnen doorvertalen in wet- en regelgeving. Dat soort discussies moet veel nadrukkelijker gevoerd worden en staat heel ver af van wat nu op tafel ligt.

De heer Vos de Wael: Het gaat natuurlijk om het leven van mensen, om wat zij dag in, dag uit willen doen en waar zij mee bezig willen zijn. Dan is het eigenlijk heel raar dat dit niet persoonsvolgend georganiseerd en gefinancierd zou worden. Het gaat er van dag tot dag om wat bijdraagt aan de eigen stijl en de persoonlijke ontplooiing van mensen. Het is een heel principiële zaak om het persoonsvolgend in te richten. Het is bijna moeilijk om dat te verdedigen of uit te leggen omdat het zo vanzelfsprekend is.

Mevrouw Siderius (SP): De gedwongen verhuizingen van 80- en 90-plussers en de sluiting van verzorgingshuizen zijn veelvuldig in het nieuws, maar de gedwongen verhuizingen van gehandicapten worden minder belicht. Wat betekent deze wet daar precies voor? In het verlengde daarvan vraag ik mij af, als ik de sprekers zo hoor, wat de toekomst is van de dagbesteding. De dagactiviteiten zijn misschien ook nodig om langer thuis te kunnen blijven wonen. Is de dagbesteding goed geregeld met deze wet en, zo niet, wat kan er dan beter? Ik stel deze vraag aan de heren Terlouw en Vos de Wael.

De heer Terlouw: Zoals mevrouw Kooiman al zei, zien we bij de dagbesteding inderdaad het gevaar aankomen dat dit zich in de realiteit gaat voltrekken en zich zelfs al voltrekt. Er zijn prachtige op de maatschappij georiënteerde dagbestedingsprojecten van ateliers, boerderijprojecten en noem maar op. Wij krijgen uitdrukkelijk signalen binnen, vooruitlopend op de wet- en regelgeving, dat dit soort projecten op de een of andere manier tot een einde moeten komen. Daar kun je op zich nog vraagtekens bij zetten. Is dat wel echt nodig? Dat vergt weer een discussie over de vraag welke maatregelen zich precies aandienen. Is het wel juist dat men daarop vooruitloopt? De realiteit is dat dit soort projecten, die moeizaam ontwikkeld zijn en jarenlang hun waarde hebben bewezen, steeds meer naar de achtergrond worden gedrongen. Het hele samenstel van deze wet- en regelgeving met alle bezuinigingen pakt in feite alleen negatief uit. In die zin denken wij dat de dagbestedingsprojecten tegendraads zijn aan de beweging die de Staatssecretaris voorstaat.

De heer Vos de Wael: Ook wij krijgen veel signalen dat allerlei dagbestedingsprojecten in zwaar weer verkeren, ook veel dagbestedingsprojecten die zijn opgezet door cliënten zelf of door naast betrokkenen, omdat gemeenten zich in eerste instantie richten op de bekendere, grotere instellingen. Dat is zeer zorgwekkend. Je ziet ook vaak de druk om doelgroepspecifieke vormen van dagbesteding terug te dringen ten gunste van dagbestedingsprojecten die algemeen toegankelijk zijn. Dat is deels een heel goede ontwikkeling, maar voor een bepaalde doelgroep is het, om het vertrouwd en veilig genoeg te maken, wel belangrijk dat de dagbesteding doelgroepspecifiek is. De variëteit aan dagbesteding van meer beschermd tot meer open wordt minder. Daardoor vallen een aantal groepen mensen buiten de boot. Het gevaar is dat mensen zich daardoor minder snel zelfstandig redden en eerder voor een opname in aanmerking komen.

De heer Stavenuiter: In een van de vier voorbeelden die ik noemde, ging het over een jongen die is opgenomen en die langzamerhand heeft gezien hoe de dagbesteding terugloopt. Op het moment dat je last hebt van psychoses – in die hoek zit ik vooral – kun je je voorstellen dat het slechter met je gaat als je niks te doen hebt. De kans dat je gaat malen en gaat doordenken over wat er aan de hand is, is immers groot. Hier in de zaal is het al zo dat dagbesteding gewoon een van de belangrijkste zaken is waaraan je je identiteit ontleent. Ook voor ggz-cliënten, maar evengoed voor andere cliënten, gaat het niet alleen om de invulling van de dag maar ook om het ontlenen van de complete identiteit daaraan. Op het moment dat dit niet goed geregeld is, is het de vraag waar we met z’n allen mee bezig zijn.

Mevrouw Kooiman: Ik heb dat ook vernomen van grote groepen van dagbesteding. Dagbesteding houdt in dat je volwaardig meedoet aan werk. Ik heb zelfs al verschillende keren gehoord dat er projecten worden gestopt. Heel veel mooie projecten worden gesloten. Ik heb van het weekend zelfs gehoord dat er mensen van een bepaalde dagbesteding papier moeten gaan prikken voor de gemeente! Dat zijn dus weer gratis krachten.

Mevrouw Kloosterman: Ik bemoei mij alvast met de orde, maar volgens mij was er nog een vraag gesteld over de sluitingen en gedwongen verhuizingen binnen de zorg voor mensen met een beperking.

De voorzitter: Dat was een opmerking. De afspraak is dat er één vraag per persoon wordt gesteld, maar u mag even kort op dit punt reageren.

Mevrouw Kloosterman: Mevrouw Siderius heeft deze opmerking terecht gemaakt. Binnen KansPlus, LSR en Ieder(in) hebben we sinds november al een meldactie. We hebben inmiddels meer dan 1.700 meldingen van cliënten ontvangen. Er is sprake van gedwongen verhuizingen, omdat locaties gaan sluiten ter voorbereiding op het straks op een andere manier inrichten van de organisatie. Er zijn ook heel veel gedwongen verplaatsingen van dagbesteding, die deels te maken hebben met vervoer. Mensen die soms jarenlang, meer dan 30 jaar, naar dezelfde dagbesteding gaan, worden nu opeens verplicht om ergens anders naartoe te gaan. Dat heeft enorme impact op het leven van mensen. Het gaat om mensen die een Wlz-indicatie hebben en zullen houden, maar die wel ergens anders moeten gaan wonen en die op een andere manier hun dag zullen doorbrengen. Het is werkelijk onbeschrijfelijk wat wij van ouders – het zijn vaak oudere ouders – te horen krijgen. Dan denk je dat je alles netjes hebt geregeld en dat alles goed gaat, maar dan krijg je dit allemaal over je heen. Zeker ook bij ons zijn er heel veel reacties binnengekomen. We zeggen niet voor niets: misschien moeten we er nog maar eens even heel goed met elkaar over nadenken.

De voorzitter: Dan is het woord nu toch echt aan de heer Van Dijk.

De heer Otwin van Dijk (PvdA): Voorzitter. Wat we met elkaar delen, is de behoefte om zeggenschap en eigen regie in de zorg en rondom de Wlz te versterken. Dat het beter kan dan in de huidige wet staat, delen we volgens mij ook nog wel met elkaar. We hebben het net gehad over het feit dat persoonsvolgende bekostiging een instrument kan zijn. Maar als je alleen maar kunt kiezen tussen instellingszorg en instellingszorg, heb je niet zo veel aan alleen persoonsvolgende bekostiging. Ik wil graag van u horen hoe we het spel rondom de zeggenschap, «the right to challenge», het uitdagen, nog beter in de wet kunnen meenemen. Ik heb de heer Terlouw ook horen zeggen dat we dat eigenlijk in de wet zouden moeten opnemen. Dit lijkt mij ook een vraag voor mevrouw Wind en de heer Laterveer.

De heer Terlouw: Het begint bij een analyse van de huidige positie van de zorgvrager. We kunnen vaststellen dat de positie van de zorgvrager ten opzichte van andere actoren bepaald niet sterk is. Een van de pleidooien die gehouden zijn, is het pleidooi om te zorgen voor een onafhankelijke cliëntenondersteuning. Dat is in ieder geval in onze sector een vreselijk belangrijk gegeven. Zorg ervoor dat niet het zorgkantoor de cliëntondersteuner aanwijst – ik geef maar even een voorbeeld – maar zorg ervoor dat er een budget beschikbaar komt op basis waarvan de cliënt een eigen keuze kan maken. Dat is een van de opties om het vorm te geven, ook in zo’n wet. Er is ook een andere mogelijkheid om meer zeggenschap te realiseren. Ik wil u in ieder geval wijzen op het fenomeen van de coöperatie. We weten dat de zorgaanbieders zich nu grotendeels in de rechtspersoon van een stichting hebben georganiseerd. Wij zouden graag zien dat de coöperatievorm nadrukkelijker geïntroduceerd zou worden, bijvoorbeeld om het eigendom meer bij cliënten dan wel hun vertegenwoordigers te leggen. Zo zijn er een reeks van elementen te noemen die in zo’n wet een plek zouden kunnen krijgen. Misschien kan onze notitie – sommigen spreken van een position paper, maar ik heb het gewoon over een notitie – daar een bijdrage aan leveren.

Mevrouw Wind: Dat laatste punt is heel erg belangrijk. Zorg er ook voor dat mensen het geld dat ze in stenen hebben, vrij kunnen maken. Daarbij doe ik een beroep op de politiek. Daar moet u echt bij helpen. Als die verpleeghuizen deels leeg komen te staan, moet u ervoor zorgen dat daar ook een crèche of iets voor studenten kan komen en dat het niet allemaal sneuvelt op het departement van de heer Blok of ergens tussen dat departement en het departement van VWS. Daar ligt echt een taak voor u, want wij redden het niet. Als het aanbod bestaat uit allemaal zwarte auto’s, is keuzevrijheid ook maar relatief. Het aanbod bestaat uit ontzettend veel zwarte auto’s.

Laat ik een voorbeeld noemen. Ik zie dat heel veel mensen graag Buurtzorg willen. U weet dat Buurtzorg een organisatie is waar wij erg veel van houden. Als er andere organisaties zijn die hetzelfde werken, houden we daar ook van. Als je allemaal hetzelfde soort aanbod hebt en je mag kiezen voor één van de tien, dan is dat waardeloos. Tegelijkertijd zie ik dat een aantal verzekeraars weigert om bij Buurtzorg in te kopen omdat ze bij de andere organisaties nog overcapaciteit hebben. Dat is echt een punt om uit te zoeken. Vanuit het perspectief van mensen en in het kader van keuzevrijheid maken wij ons er druk om. Er zijn heel veel mogelijkheden om de diversiteit van het aanbod te vergroten, maar veel plannen sneuvelen vanwege wetgeving, de fiscus, zorgkantoren en vanwege het feit dat mensen het allemaal maar individueel moeten regelen, terwijl collectiviteit heel erg belangrijk is. Daarom is onafhankelijke cliëntondersteuning een must.

De heer Stavenuiter: In aansluiting op de bijdrage van het Landelijk Platform GGz zijn er een paar dingen genoemd die hierbij kunnen helpen. We hadden het daarstraks over dagbesteding. Stel dat je in een instelling zit die maar één vorm van dagbesteding heeft. Word je daar blij van? Wel als het toevallig net de vorm van dagbesteding is waar je op uit was, maar in alle andere gevallen niet. Je kunt je voorstellen dat je dan zegt: ik zit weliswaar in deze instelling, maar dat betekent niet dat ik gebonden ben aan deze vorm van dagbesteding. Het moet in de wet wel goed geregeld worden dat je dan elders dagbesteding kunt krijgen.

Er werd ook gesproken over de patiëntvertrouwenspersonen en de familievertrouwenspersonen. Die dienen een veel onafhankelijkere rol te hebben dan op dit moment in de Wlz is geregeld. Ik denk dat er op dat punt nog winst te behalen valt.

Tot slot zijn veel patiënten in de «zware» ggz afhankelijk van mantelzorgers, niet alleen ter ondersteuning van de dingen waar ze behoefte aan hebben, maar ook in het kader van zeggenschap, ervoor zorgen dat er mensen voor gaan staan. Ik denk dat het erg verstandig is om daar ook in te investeren.

De heer Laterveer: Ik ben blij met de vraag van de heer Otwin van Dijk. Vorige keer bij de hoorzitting over de Wmo hebben we het er ook al over gehad. Naar mijn idee zou je aan de voorkant moeten beginnen. Er zijn mensen die een aantal wensen hebben, die ergens tegen aanlopen en die daar een oplossing voor zoeken, voordat er bepaald is of zij iets moeten halen in het kader van de Wlz, de Wmo of de Zorgverzekeringswet. Dat betekent dat je ervoor moet zorgen dat er goede, onafhankelijke ondersteuning is, voor iedereen die dat nodig heeft, om te bekijken wat de wensen en de oplossingen zijn. De oplossing kan bij jezelf liggen of in je netwerk. Het kan ook om iets gaan dat uit collectieve middelen wordt betaald. Maar daarvoor zullen we moeten regelen dat er goede cliëntondersteuning is. Als we dat niet doen, is er nooit sprake van vraagsturing. Ik denk dus dat het over de wetten heen goed geregeld moet worden.

Het voorliggende wetsvoorstel is beperkt tot intramurale zorg, die je eventueel ook thuis kunt inzetten. Ik heb al gezegd dat het wat mij betreft breder zou moeten en dat we het ook zouden moeten hebben over wat we nu «thuiszorg» noemen, en over verpleging en verzorging. Maar ook daarbij zul je moeten regelen dat het eigenaarschap anders geregeld is dan tot nu toe. Je kunt tegen mensen zeggen: het gebouw is van jullie en de zorgaanbieder wisselt. Maar je kunt ook zeggen: maak die zorgorganisatie eigendom van de cliënten of van de burgers van een dorp of stad. Dan sluit ik aan bij wat de heer Terlouw net zei. Ik denk dat we veel meer terug moeten naar het lokale niveau, ook in de Wlz, en dat we minder met grote concerns bovenlangs moeten zien te regelen. Een en ander moet dus terug de samenleving in.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank alle sprekers voor de buitengewoon boeiende inbreng. Ik heb veel aantekeningen gemaakt en zal mij daar goede rekenschap van geven, zowel in de schriftelijke als in de mondelinge behandeling. Ik heb een vraag aan de heer Vos de Wael. Hij schetste zijn zorgen over de overgangssituatie. Zitten mensen straks tijdelijk in de Zorgverzekeringswet om pas later naar de Wlz over te gaan? Wat zijn de gevaren die de heer Vos de Wael ziet? Hoe kan de politiek die gevaren voorkomen? In mijn beleving heeft het echt te maken met die overgangssituatie van het huidige naar het nieuwe systeem. Wij krijgen verschillende wetten, die verschillende snijvlakken met elkaar hebben. Dat zal echt heel spannend zijn. Ziet de heer Vos de Wael daar ook een risico in? Hoe kan de politiek dat risico zo klein mogelijk maken? Ik kan mij voorstellen dat mevrouw Meerveld daar ook een opmerking over heeft te maken. Immers, dementie is een progressieve ziekte, waarbij mensen met verschillende wetgeving te maken krijgen. Zij heeft al de positie van de casemanager genoemd. Die moet goed verankerd worden. Wellicht zijn er nog aanvullende ideeën.

De heer Vos de Wael: Voorzitter. Mijn opmerking was specifiek op de ggz gericht, omdat pas later bepaald is dat ook de ggz een plek in de Wlz krijgt. De toelatingscriteria voor de Wlz moeten nog geformuleerd worden. Er moet een soort screeningsinstrument komen om te bekijken of de mensen die nu vanuit de AWBZ intramurale zorg krijgen, in de Zorgverzekeringswet, de Wmo of de Wlz passen. Wij maken ons er zorgen over dat straks de transitie plaatsvindt zonder dat het screeningsinstrument en de toelatingscriteria er al zijn. Mensen moeten dan tijdelijk ergens geplaatst worden. Dat betekent dat mensen een aantal keren heen en weer worden geschoven. Als de Wlz toch een jaar wordt uitgesteld, kun je dat jaar gebruiken om het screeningsinstrument goed te ontwikkelen, zodat nieuwe cliënten of mensen die aan een herindicatie toe zijn direct in het goede systeem geplaatst kunnen worden. Een andere optie is om mensen eerst in de Wlz onder te brengen. Nu worden zij tijdelijk geparkeerd – ik zeg het oneerbiedig – in de Zorgverzekeringswet of in de Wmo. De Wlz ligt het dichtst bij de huidige situatie. Als je mensen overplaatst, zou je ze dus eerst daarin moeten plaatsen. Als de toelatingscriteria eenmaal helder zijn, kun je bekijken of iemand alsnog naar de Zorgverzekeringswet of de Wmo moet overgaan.

Het is erg belangrijk dat een plaatsing in de Wlz niet definitief behoeft te zijn. Zeker in de ggz geldt dat op een gegeven moment herstel kan optreden. Dan moet het mogelijk zijn dat er een uitgang voor de Wlz is, bijvoorbeeld in de vorm van een proefperiode. Het is mogelijk dat iemand zodanig herstelt dat hij weer thuis kan gaan wonen. Dat kun je dan voor drie of zes maanden doen. Mocht er dan toch een terugval zijn, dan is de plek binnen de Wlz weer beschikbaar.

Mevrouw Meerveld: Voorzitter. Voor mensen met dementie is het heel belangrijk dat die casemanager er is, zo herhaal ik. Waar staat die casemanager voor? Het moet iemand zijn met verstand van dementie, die er vanaf het begin tot het einde is. Die continuïteit is heel belangrijk. Dat zit ons vooral dwars in de veranderingen rondom Wmo, Zvw en Wlz. Voor mensen met dementie zijn deze wetten soms tegelijk relevant: ze maken aanspraak op verzorging, op de dagactiviteiten en op de specialist ouderengeneeskunde. Het is dus heel belangrijk dat die samenwerking goed wordt vormgegeven. Het kan niet altijd heel dicht bij huis. Het liefst wel, maar het kan niet altijd op wijkniveau of lokaal.

Ik begrijp alle zorgen over de invoering en veranderingen van de Wlz. Waar Alzheimer Nederland mee worstelt is dat juist die hervormingen leiden tot meer diversiteit, hulp en aanbod aan het begin van de ziekte. En daar schort het nu aan. Als de Wlz niet uitgesteld wordt, maak ik mij grote zorgen over de mensen die nu thuis wonen. Zij krijgen te maken met verzekeraars en aanbieders die al een beetje voorsorteren op de komende bezuinigingen. De mensen krijgen te weinig verschillende en goede hulp thuis. Dat wordt dan ook vertraagd. Ik ben dus erg bezorgd over de mensen die tussen wal en schip dreigen te vallen als wij alles gaan uitstellen. Er is nu al meer diversiteit thuis nodig.

De voorzitter: Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van het eerste blok. Ik dank alle gasten zeer. Er is al heel veel op papier gezet en toegelicht, maar de collega’s staan zeker open voor nadere informatie.

De hoorzitting wordt enkele ogenblikken geschorst.

Blok II: Professionals in de zorg

De voorzitter: We gaan nu praten met professionals in de zorg. Wij zijn blij dat de genodigden zijn ingegaan op de uitnodiging van de Kamer, want dit geeft vast ook weer aanleiding tot vragen en tot verder nadenken over dit lastige onderwerp. Alle sprekers krijgen twee minuten, zoals in de brief al is aangegeven. Als het echt veel langer duurt, begint deze voorzitter streng te kijken. Probeert u zich dus aan die spreektijd te houden, ook omdat u ook notities hebt gestuurd. Dan kunnen de collega’s gerichte vragen stellen.

De heer Hazelaar: Ik heb inderdaad een position paper aangeleverd. De kern daarvan is dat burgers naar mijn overtuiging moeten kunnen kiezen. Zeker als er sprake is van ernstige handicaps, dus als mensen zware zorg nodig hebben, moet je de burger centraal stellen en laten kiezen. Daar vind ik in dit wetsvoorstel weinig van terug. Ik vind het mogelijke aanbod dat uit deze wet gaat voortkomen, ook erg instellingsgericht. Het lijkt een soort voortzetting van de AWBZ in versmalde vorm, terwijl er naar mijn overtuiging juist een nieuw elan zou moeten ontstaan: geef mensen, waar zij ook wonen, de ruimte om zware zorg te ontvangen met daarbij passende financieringsmogelijkheden en met een daarop aansluitende ketenzorgsystematiek.

De heer Van Loon: De uitgangspunten van de Wlz spreken ons zeker aan, met name het centraal stellen van de wensen en de ondersteuningsbehoeften van de cliënt. Ik heb wel de behoefte om te zeggen dat er geen oude schoenen moeten worden weggegooid voordat er nieuwe schoenen zijn. Van onze huidige cliënten met zzp 3 zal beslist de helft binnen de definitie van de Wlz vallen, maar ook de overige cliënten zijn zeker aangewezen op een intensieve vorm van ondersteuning. Voor mij is nog niet duidelijk hoe die ondersteuning in de Wmo wordt geboden.

Arduin is voortgekomen uit een instituut voor mensen met een verstandelijke beperking. Alle cliënten wonen tegenwoordig, ook als zij intensieve ondersteuning nodig hebben, volledig kleinschalig, in 150 woningen die zijn verspreid door de hele Zeeuwse samenleving. Mede dankzij een zeer lage overhead en de grote betrokkenheid van de sociale omgeving en het netwerk is dit betaalbaar.

In de Wlz staat de kwaliteit van leven voorop. Alleen dat kan het belangrijkste uitgangspunt zijn. Ik wijs op het model van kwaliteit van bestaan van Schalock, met acht domeinen. Dat model biedt mooie richtlijnen om op macro-, meso- en microniveau de kwaliteit van bestaan te verbeteren. Dat model bevat een mooie structuur voor de opbouw van een ondersteuningsplan, maar ook een mooi kader om te meten hoe het gesteld is met de kwaliteit van bestaan.

Voort is het moeilijk om je voor te stellen dat een zorgplan wordt opgesteld zonder de wensen en behoeften van de betrokkene in kaart te brengen. Het is goed dat dit recht nu wettelijk wordt verankerd. Bij de evaluatie en actualisatie van een zorgplan zou eigenlijk sprake moeten zijn van een continue dialoog.

Wij waarderen het zeer dat er aandacht is voor het terugdringen van de administratieve lasten. Ik hoop dan ook dat die terugdringing ooit eens echt bereikt kan worden. Het zou goed zijn als bij de zorginkoop een maximum wordt gesteld aan de overhead van de organisatie, zodat de beschikbare middelen maximaal in het primaire proces worden ingezet.

Omdat ik een beetje word opgejaagd, ga ik nu naar mijn laatste opmerking, want de rest staat in mijn position paper. We vrezen dat er voor mensen met een intensievere ondersteuningsvraag, die echt op langdurige zorg zijn aangewezen, meer institutionalisering gaat plaatsvinden. Stimulering van nieuwe, innovatieve organisatievormen in de langdurige zorg ontbreekt in de wet. Ik denk dat intramurale zorg ook volledig kleinschalig in de samenleving aangeboden kan worden. Inclusie van de pijlers van het VN-verdrag dient met nadruk het uitgangspunt te zijn voor toekomstige cliënten van de Wlz.

De heer Schots: Ik dank de Kamer voor het feit dat ik hier aanwezig mag zijn om aandacht te vragen voor het perspectief waar ik voor sta, het perspectief van kleine zorgcentra. Juist voor kleine zorgcentra in plattelandsgemeenten is het heel belangrijk dat zij hun bestaansrecht behouden. De Wlz geeft aan dat mensen lang heel zelfstandig moeten kunnen blijven wonen, maar juist de mensen die dat niet kunnen, moeten ook een plaats krijgen in een zorginstelling. Bij ons zijn de bewoners gemiddeld 90 jaar. Zij zitten echt niet te wachten op thuis kunnen wonen in een groot appartement, want dan hebben ze problemen met het schoonhouden van het appartement. Een gemiddelde leeftijd van 90 jaar betekent dat ook de familieleden, de kinderen, op leeftijd zijn. Daarom is het heel belangrijk dat zorgcentra in plattelandsgemeenten hun bestaansrecht behouden.

Het is belangrijk om het cliëntvolgend systeem te handhaven. Er is zojuist gesproken over zzp 4. Laat dat los; bekijk gewoon wat mensen wel kunnen en wat zij niet kunnen. Bij de ene cliënt met zzp 5 of zzp 6 zal het nog wel lukken, bij een andere cliënt met zzp 3 zal het niet lukken. Dat is heel belangrijk.

Ik heb de Kamer in februari een brief gestuurd over de toeslag voor kleine zorgcentra. Ik heb toen de tip gegeven om te kijken naar de mogelijkheid om, net als bij scholen, kleine organisaties in plattelandsgemeenten een toeslag te geven. Daarbij gelden natuurlijk bepaalde voorwaarden. De kwaliteit van zorg- en dienstverlening dient hoog te zijn. Dat kun je meten door allerlei cliëntenraadpleging met CQ-index en door tevredenheidsonderzoeken onder medewerkers. Een gezonde en een goede bedrijfsvoering moet hieraan ten grondslag liggen. Het moet gaan om de enige intramurale zorgaanbieder in een dorp. Het zorgcentrum dient ook een sociale ontmoetingsplek te zijn. Dat is heel belangrijk. Wij zijn een ontmoetingsplek in een dorp, wij zijn een dorpshuis. U hebt het bijna allemaal gezien, want u bent bijna allemaal op werkbezoek bij ons geweest. Ik heb ook mailcontact met u of ik heb u een brief geschreven. Dat sociale aspect is zó belangrijk. Als je een verzorgingshuis in een dorp sluit, zoals we vorige week hebben gezien, lopen mensen die daar nog in een zorgwoning wonen, tegen een gesloten deur aan. Dat kan niet, beste mensen. Dat moet een halt worden toegeroepen.

De voorzitter: Tot slot nog één zin.

De heer Schots: Er moeten voldoende senioren op de wachtlijst staan. Wij hebben een continue wachtlijst van 35 cliënten met zzp 4 of hoger. Dat betekent dat ik, als de 37 appartementen die ik ter beschikking heb voor verzorgingshuiszorg, morgen leeg zouden komen te staan, die appartementen overmorgen weer kan vullen. Ik kan de gemeenschap van Gilze niet verkondigen – dat doe ik ook niet, want dat mag u dan komen doen – dat ik daar kamers leeg heb staan.

Nog een laatste punt ...

De voorzitter: Nee, want u bent echt ruim over uw spreektijd heen. Nog een halve zin, want ik vind dit ook niet aardig ten opzichte van de gasten die zich wel aan de spreektijd houden.

De heer Schots: Akkoord, maar ik wil nog even het punt aansnijden van het zorgkantoor.

De voorzitter: Nee, u gaat niet nog een ander punt aansnijden. Het woord is aan de heer Van Drumpt.

De heer Van Drumpt: Dank u wel, mevrouw. Fatima Zorg heet tegenwoordig Fatima Schreuder Groep, omdat we samenwerken met Schreuderhuizen in Arnhem. Dat komt weleens voor. De fusie is niet ingegeven vanwege schaalvergroting; daarmee wil ik voorkomen dat er van tevoren weer een aanname wordt gedaan die niet klopt. Wij zijn wel een instelling waar gestichten of intramurale zorg zo graag aan gekoppeld worden. Van onze cliënten woont ongeveer 40% op zo’n hoofdlocatie, 60% niet. Dat vind ik een iets andere verhouding dan «alleen maar».

Die mensen wonen ook niet in een grootschalig complex, maar in woningen van zes cliënten. Dat noem ik kleinschalig.

Ik wil nog iets zeggen over de dagbesteding. Ik heb de vorige sessie bijgewoond. Dagbesteding is naar mijn mening nog altijd een kwestie van kiezen en maatwerk. Dit betekent dat wij met veel plezier een redelijk fors dagbestedingscentrum op de hoofdlocatie hebben. Dat is fantastisch voor cliënten van wie nu een groot aantal zelfstandig naar de dagbesteding kan en zelf de keuze kan maken om daar de dagbesteding te hebben. Voor anderen is dat niet mogelijk. Zij willen dat niet. Zij zeggen: ik wil hier niet werken, ik wil buiten werken. Zij gaan in de regio werken, soms in goede samenwerking met werkvoorzieningsschappen. Wij hebben ook veel dagbesteding buiten de locaties. Onze instelling is van mening dat er sprake moet kunnen zijn van en-en, maar wel op basis van individueel maatwerk.

In ons position paper staan vijf punten die wij positief vinden op weg naar de veranderingen van de Wet langdurige zorg. Ik heb er één foto bijgedaan. Doorgaans worden op dergelijke foto’s de wat lichtere verstandelijk gehandicapten afgebeeld. Wij vonden het wat vorstelijker om nu maar eens onze doelgroep in beeld te brengen van wie een flink aantal mensen grote delen van de dag in bed ligt, omdat zij meervoudig ernstig verstandig gehandicapt zijn. Wij zijn daarom blij dat indicaties voor onbepaalde tijd kunnen worden afgegeven. Wij willen ook graag veeljarige contracten met zorgverzekeraars afsluiten. De mensen in onze instelling hebben hun leven lang zorg nodig

Tot slot geef ik een schot voor de boeg naar aanleiding van een punt in de paper van mevrouw Nieuwenhuizen. Het betreft haar roep om samenwerking tussen huisartsen en de avg’ers. Ik roep en schreeuw bijna met haar mee: datzelfde geldt voor de huisartsenzorg in instellingen waar een deel van de Nederlandse huisartsen nog steeds – ik zeg het nu in mijn woorden – te beroerd voor is, met name in de avond-, weekend- en nachtzorg.

De heer Laurier (Federatie Opvang): Voorzitter. Hartelijk dank voor de uitnodiging om hier te spreken. De leden van de Federatie Opvang zijn erg blij dat de Wet langdurige zorg ook wordt opengesteld voor mensen met een ggz-beperking. De Staatssecretaris heeft daartoe uiteindelijk besloten. Ik wil beginnen met dit positieve geluid.

Als ik kijk naar de instellingen, dan zijn er nog wel wat wensen. Die zijn vooral domeinoverstijgend. De leden van de Federatie Opvang krijgen te maken met de Wmo, de Zorgverzekeringswet, deze nieuwe wet en de Jeugdwet. Zij krijgen ook nog te maken met forensische zorg. Dat is niet erg, mits de wijze van verantwoording in de verschillende systemen maar enigszins overeenkomt. Ik noem als voorbeeld de kwaliteit. Als in ieder van die wettelijke kaders andere kwaliteitseisen worden gesteld, is dat moeilijk uit te leggen aan de cliënten in de instelling. Hoe kunnen wij uitleggen dat zij op het ene moment onder het ene kwaliteitsregime vallen en het andere moment onder het andere regime? Ook voor de uitvoerbaarheid is het lastig.

Dan is er nog het vraagstuk van de medezeggenschap. Dit wordt nog in een aparte wet geregeld en het betreft dan alleen het Wlz-gedeelte. Het stukje Wmo wordt er bijvoorbeeld buiten gelaten. Ook dat is lastig voor mensen die in één instelling verblijven.

Het laatste punt waarvoor ik aandacht vraag, vloeit hieruit voort: de administratieve lasten. Die vormen een last voor de kleinere aanbieders en wij hebben graag kleinschaligheid voor deze cliënten. Ik pleit ervoor om bij de verdere behandeling van de wet te kijken naar de elementen die de verschillende wetsdomeinen overstijgen.

Mevrouw Broex (De Vierstroom, Zoetermeer): Voorzitter. Ik dank u voor uw uitnodiging.

In de aanloop naar deze dag hebben wij ons de vraag gesteld: wat betekent het voor oma als de Wlz wordt doorgevoerd. Wat betekent het voor haar en haar familie? Wat betekent het als zij het allerliefst thuis wil blijven wonen, maar het thuis echt niet meer gaat?

Als eerste moet de Wlz goed aanpassen bij de overige overhevelingen. De operatie is majeur en de Wlz moet naadloos aansluiten bij de overige ontwikkelingen. It takes two to tango. Vierstroom ziet de Wlz als een passend instrument om de leemte in te vullen die de verdere ontmanteling van de AWBZ achterlaat. Wijziging van de AWBZ en overhevelingen vragen om directe aanpassing van diverse systemen.

Tegelijkertijd vraagt het ook iets van het netwerk van oma. Het is voor ons ondenkbaar dat binnen de Wlz de rol van de professional de enige is die telt. Daarom onderstreep ik het belang van de relatie tussen de professional en het netwerk van oma. Het motto van de Wlz: met professionele zorg zo thuis mogelijk, spreekt aan, maar tegelijkertijd ervaren wij spanning. Dit motto kan immers niet worden waargemaakt zonder het netwerk van oma.

Wij vragen aandacht voor familie- en netwerkparticipatie. Indien het thuis niet meer veilig is voor oma, kan verhuizing naar een verpleeghuis een noodzakelijke stap zijn. Tegelijkertijd is het ondenkbaar dat dit wordt ingevuld met uitsluitend professionals. De intimiteit van het netwerk van familie, vrienden en buren kan niet zonder meer worden overgenomen door de professionals.

Vierstroom acht het van groot belang dat er specifiek aandacht wordt besteed aan de rol die voor de familie is weggelegd als oma in een verpleeghuis woont. Vierstroom refereert hierbij aan het experiment met verplichte familieparticipatie. Hierin is gebleken dat 95% van de familie geen bezwaar heeft tegen verplichte familieparticipatie. Het gaat dan om vier uur per maand. Bovendien blijkt dat het welbevinden van de bewoners in het verpleeghuis zichtbaar is toegenomen. Ook voor de professional is het van belang dat het netwerk van oma een rol speelt.

Dagvoorziening en dagbesteding zijn al eerder aan de orde gekomen. In dit kader pleit Vierstroom voor behoud van de dagvoorzieningen. Een dagvoorziening is meer dan een ontmoetingsplek zoals die in het perspectief van de gemeenten zou kunnen worden beschouwd. In de eerste plaats biedt een dagvoorziening een professionele, veilige en beschermende omgeving met toezicht.

De voorzitter: Wilt u afronden?

Mevrouw Broex: Wij pleiten voor kennis van professionals in het verpleeghuis en zoeken naar evenwicht in de relatie met de huisarts en wijkverpleging. Bouw dit op uit de huidige infrastructuur van huisarts en wijkverpleging en neem daarbij de expertise van verpleegkundig specialisten en de specialisten ouderengeneeskunde mee.

Het volledige pakket thuis zet door.

De heer Van Putten (Thomashuis De Drie Notenbomen): Voorzitter. Ik ben oprichter van Thomashuizen Herbergier. Al onze bewoners zitten in de langdurige zorg. Die mensen worden nooit meer beter, dat is een gegeven, ze worden alleen minder. Vanuit dat gegeven moet je kijken hoe je daarmee omgaat.

Het belangrijkste is: geef ze een goed leven en probeer ze nog een beetje warmte en huiselijkheid te geven. Dat is zo belangrijk. Behandel zo weinig mogelijk. Daarom is ons adagium: doe behandelingen in de Zorgverzekeringswet, dat is veel zuiverder. Bij ons wordt nauwelijks behandeld; de mensen zijn zwaar gehandicapt.

Er is iets geks aan de hand met de nieuwe wet. Wij worden gefinancierd uit persoonsgebonden budgetten. Die bieden keuzemogelijkheid. De overheid zegt wel dat de persoonsgebonden budgetten voor veel innovaties hebben gezorgd en dat ze een voorbeeld zijn geweest. In de praktijk krijgen wij echter een korting van 20% voor onze kiezen. Dat valt niet mee. Wij moeten alles op alles zetten om dit gezamenlijk met ouders en ondernemers voor elkaar te krijgen. Daar gaan echter een paar kamikazeacties van overheidsgeoriënteerde organisaties dwars doorheen.

Tegelijkertijd draait het zorgkantoor het om. Normaal gesproken ben je onschuldig tot het tegendeel is bewezen, maar een pgb-houder is schuldig tot hij heeft bewezen dat het niet zo is. Dat is ontzettend lastig. Het grijpt ook heel erg in bij de ouders. Je zult maar vier jaar lang een pgb hebben gehad en dan verandert er één regeltje en meldt een ijverige ambtenaar: u moet 280.000 euro terugbetalen. Dan kunnen wij zeggen: dat is lastig, wij zullen het rechttrekken, maar die mensen slapen niet meer.

Zo krijgen we heel veel onrust op dit moment, vanuit de zorgkantoren, maar ook vanuit de inspectie, allemaal om na te gaan of het wel goed gaat, terwijl ik tegelijkertijd met al die ouders bezig ben om te onderzoeken hoe wij een nieuwe realiteit kunnen maken met lagere budgetten. Men mag het mij best moeilijk maken, maar daar zijn grenzen aan voor een ondernemende organisatie. Dus die verlagingen nemen wij voor onze kiezen; die lossen wij op, maar houd ook al die toezichthoudende instanties die zo graag willen scoren, eens een beetje in toom. Als dat lukt, ben ik helemaal blij.

Mevrouw Nieuwenhuizen (Verenso): Voorzitter. Bedankt voor de uitnodiging. Ik begin met een pleidooi voor de instelling, het verpleeghuis en het verzorgingshuis. «Zo lang mogelijk thuis» is een heel nobel streven. Daar doen we eigenlijk al alles voor, maar we doen ook heel veel goed werk in de instellingen. Mensen zijn daar over het algemeen heel tevreden en knappen daar ook vaak op. Dat wil ik de aanwezigen alvast meegeven. Uiteraard is «zo lang mogelijk thuis» ook ons doel; dat is ook nooit anders geweest. Langer thuis blijven, betekent ook dat de voorzieningen die wij nu in de instellingen hebben veel meer naar buiten moeten komen. Het scheiden van wonen en zorg moet er niet toe leiden dat je de mensen scheidt van hun noodzakelijke zorg en behandeling. Daarin moet ik de heer Van Putten afvallen, want ik denk dat we in instellingen voor langdurige zorg heel veel behandeling geven. Dat gebeurt niet zoals in een ziekenhuis, waar je even in en uit kunt en waar je allerlei CT-scans en bloedonderzoeken krijgt. Heel veel behandeling gebeurt op een heel ander vlak, namelijk begeleiden, de zorg goed ondersteunen en met weinig middelen de mensen in optimale conditie brengen. De kwaliteit van zorg en de kwaliteit van leven staan daarbij bovenaan.

Dus heel kort en krachtig: de expertise die wij nu in de instellingen hebben, moet naar buiten. Wij willen de huisarts heel graag ondersteunen in deze nieuwe doelgroep. De huisarts moet daar ook tijd en ruimte voor krijgen. Wij moeten de mogelijkheid krijgen om de huisarts daarin te ondersteunen. Daarvoor hebben wij een plaats nodig in de Ziektekostenverzekering. Die hebben wij nog steeds niet en dat belemmert de vernieuwing in de eerste lijn.

Daarvoor moeten we in de instelling kwalitatief goed personeel hebben dat een deel van de taken kan overnemen. We hebben nu nog te maken met weinig kwaliteit in zorginstellingen, wat maakt dat taakdelegatie lastig is.

Heel belangrijk is dat mensen voor wie bewezen is dat de zorg thuis niet gaat, om welke reden dan ook, de instelling in moet kunnen. Het CIZ heeft daarbij een belangrijke maar lastige rol. Het zou heel logisch moeten zijn dat het CIZ toetst en dat het goed komt, maar wij zien nu dat het niet alleen lastig is om indicaties te verzilveren maar ook om indicaties te verkrijgen. Ik vraag me af waar dat in zit. Ik snap dat niet.

Conclusie: mensen naar binnen die naar binnen moeten en de expertise naar buiten.

De heer Van Tuijn: Geachte voorzitter, geachte leden van de commissie. Hartelijk dank voor de mogelijkheid om hier mede namens GGZ Nederland te mogen spreken over de ggz-cliënt in de Wlz. Wij zijn blij met het voorstel van de Staatssecretaris om mensen met ernstige en vaak blijvende beperkingen ten gevolge van ggz-problematiek toegang te verlenen tot de Wlz. Dit zijn mensen voor wie participatie zoals bedoeld in de Wmo een brug te ver is. Wij vinden dat de Wlz in ieder geval rechten borgt waarin die zorg ook geboden kan worden.

De Wlz is bedoeld voor mensen die de zorg levenslang of in ieder geval op langere termijn nodig hebben. Voor mensen met ggz-problematiek blijft er altijd hoop op herstel. Dat is de andere kant van de Wlz. De cliënten die zullen instromen in de Wlz ondervinden op dat moment zo veel last van hun beperkingen dat de Wmo en de Zorgverzekeringswet niet passend zijn. De verwachting is dat er geen spoedig herstel op zal treden. Wij willen echter voor alle cliënten met ggz-problematiek de achterdeur van de Wlz op een kier houden. Daarom willen we afspraken maken over herindicatie als de zorgbehoefte van de cliënt verandert. Wanneer participatie tot de mogelijkheden gaat behoren, moet de cliënt kunnen uitstromen naar de Wmo. Een belangrijk middel bij het werken aan herstel is een zinvolle dagbesteding, ook voor ggz-cliënten. Dat is al verschillende keren genoemd. Die wordt ook binnen de Wlz geboden, maar wij willen ervoor waken dat het aanbod van die dagactivering altijd de ruimte blijft bieden voor ontwikkeling en herstel en niet vanwege het langdurende karakter alleen een recreatief karakter heeft.

De ggz is een sector met veel bekostigingskaders. Een aanbieder heeft cliënten wiens zorg bekostigd wordt vanuit de Wlz, de Wmo, de Zorgverzekeringswet en justitie. Om alle zorg, zonder veel verlies van gelden, administratie en overhead te kunnen bieden, is afstemming van onder andere verantwoordingseisen en bedrijfsvoering en kwaliteit van de zorg tussen de kaders van belang. Daarnaast moeten we waarborgen dat cliënten in een organisatie vanwege de verschillende bekostigingskaders geen verschillende rechten krijgen.

De voorzitter: U hebt ons allen veel informatie gegeven. We gaan nu beginnen met de vragen van de Kamerleden. Zij noemen de naam van degene aan wie zij de vraag stellen, maar u kunt, zoals dat ook in het eerste blok is gebeurd, op elkaar reageren.

Ik ga straks bij het derde blok in de omgekeerde volgorde beginnen, maar nu begin ik bij degene die het dichtst bij mij zit, namelijk de heer Van ’t Wout van de VVD-fractie.

De heer Van ’t Wout (VVD): Dank u wel, voorzitter. Ik dank alle genodigden dat zij hier wilden komen en voor hun nuttige inbreng. Wij willen allen dat met de Wlz een kwaliteitsslag wordt gemaakt ten opzichte van de zorg in de AWBZ, met minder lasten, minder regeldruk en meer innovatie. Dat hoor ik bij iedereen terugkomen. De heren Hazelaar en de heer Van Loon zeiden dat dit vrij pregnant is. Zoals het nu voorligt, is het misschien nog wel te veel instellingsgericht en misschien ook wat conserverend. Ik hoop dat anderen daar ook op willen reageren, maar in ieder geval stel ik de vraag aan beide heren. U zegt beiden: zo moet het niet zijn. Mijn vraag aan u is: wat zou het wel moeten zijn?

De voorzitter: Ik vergat erbij te zeggen dat er per Kamerlid steeds één vraag mag worden gesteld. De heer Van ’t Wout hield zich daaraan.

De heer Hazelaar: Wat het wel moet zijn, is dat je in alle gevallen vanuit de vraag van de klant denkt en werkt. Dat betekent dat je bij de mogelijkheden die je wilt bieden om mensen met zware handicaps toch te ondersteunen, maximaal vanuit de klantvraag kijkt. Ik heb ook andere sprekers horen zeggen dat het heel erg lijkt alsof je, als je eenmaal in een instelling terechtkomt volgens het model dat nu voorligt, bijna niet uit de instelling komt. Dat is punt één. Dan punt twee, waarbij ik dementie als een belangrijk voorbeeld zie. Het dementieproces duurt vele jaren waarbij familie een ruime betrokkenheid heeft. Als je dat traject van het begin af aan niet goed begeleidt en bijstaat, dus mantelzorgers niet goed ondersteunt, dan eindig je in een Wlz. Die wetten zouden beter moeten communiceren met elkaar. Dus de Wmo, de Wlz en de Zorgverzekeringswet. Stel de klant en de vraag van de klant centraal en bied vooral een kleinschalig aanbod; dus geen grote instellingen.

De heer Van ’t Wout (VVD): Ik probeer het iets scherper te krijgen. Wanneer je zegt «we stellen de klant centraal» steekt iedereen zijn hand op. Daar zijn we voor. Maar wat betekent dit concreet voor ons instrumentarium van wet- en regelgeving en financiering?

De heer Hazelaar: Ik maak dan onderscheid tussen de ouderenzorg en de gehandicaptenzorg. De ouderenzorg ken ik beter. In vrijwel alle gevallen is er sprake van een traject. Mensen kunnen niet zo maar aanspraak maken op de Wlz. Dat betekent dat het instrumentarium moet zijn om het langdurige traject klantvolgend goed te organiseren. Dat betekent bijvoorbeeld dat het CIZ niet overal zou moeten indiceren, maar dat het vooral toetsend moet optreden. Geef partijen – ik laat even in het midden welke partijen dat zouden moeten zijn – die dichtbij de klant zijn de ruimte om zelf te indiceren en laat dat wel toetsen door het CIZ. Daar zijn mogelijkheden voor, zoals bekend. Bouw dat verder uit maar volg vooral die klant. Daar moet instrumentarium voor worden ontwikkeld. Het is ook al beschikbaar vanuit verschillende experimenten die er zijn.

De heer Van Tuijn: Ik heb hierop aansluitend voor de ggz een opmerking. Ik heb zojuist gezegd dat wij in de ggz ook met de chronische patiënten aan herstel werken. Dat is in de ggz een begrip. Dat is niet hetzelfde als genezen. Herstel betekent eigenlijk afhankelijkheidsreductie en eigen regie van mensen. Wij zien mogelijkheden om dat als uitgangspunt te nemen door in het primaire proces de cliënt centraal te stellen. Wellicht zou dat in de Wlz nog wat aangescherpt kunnen worden.

De heer Van Loon: Als ik het goed heb begrepen, is de vraag hoe de Wlz georganiseerd kan worden zonder weer te vervallen in de institutionalisering. Ik denk dat er heel veel landen in de wereld zijn waar dat al op ruime schaal gebeurt. Kijk eens in Nieuw-Zeeland en in Australië.

Ik pleit ervoor om de VN-conventie voor de rechten van mensen met een beperking als uitgangspunt te nemen. Daarin ligt heel veel nadruk op inclusie, op participatie in de samenleving, op meedoen. Inderdaad begin je dan met vragen aan de mensen wat zijzelf willen met hun leven, wat hun wensen, dromen en persoonlijke aspiraties zijn en wat hun ondersteuningsbehoefte is. Ik vraag me af of mensen zo in instellingszorg terechtkomen. Er zijn vele alternatieven. Je moet dan niet beginnen bij het aanbod. Ik lees dat toch in de wettekst: een aanbodgericht denken, maar geen vraaggericht denken; geen denken dat begint bij wat mensen willen en wat hun ondersteuningsbehoefte is. Dan is er een heel grote variatie mogelijk. Kijk naar alle mensen die nu in de zaal zitten en het woningenaanbod. Ik denk dat wij allemaal op verschillende manieren wonen: in boerderijtjes, in een woonwijk, op een woonboot, noem maar op; op 30 à 40 verschillende manieren. Dat kan ook voor mensen met een verstandelijke beperking. Ook mensen met een ernstige, meervoudige beperking kunnen meedoen in de samenleving en een plekje hebben in een gewoon huis. Ik zie niet waarom instellingsterreinen nog nodig zouden zijn.

De heer Hazelaar: Wij zijn een van de deelnemers aan het Experiment Regelarm. Wij indiceren zelf. In het begin, twee jaar geleden toen wij daarmee begonnen, hebben wij gemerkt dat zowel cliënten, mantelzorgers als onze medewerkers met elkaar en met ons in wetteksten praatten: men heeft een «zzp-4 en dus recht op...». Dat in plaats van: wat is de vraag eigenlijk? Mijn buurman zei dit al. Die doorbraak heeft ons enige tijd gekost, maar daar gaat het wel om.

Mevrouw Nieuwenhuizen: Ik wil één ding zeggen in reactie op de bewering dat er geen instellingen nodig zijn. Ik wil blijven benadrukken dat er een moment in het leven van mensen komt, ook van heel veel mensen met handicaps, waarop ze niet de regie kunnen nemen en ze ook geen sociaal netwerk hebben dat die regie kan pakken. Men zal daarom afhankelijk blijven van zorg. Ik denk dat wij met elkaar daarvoor de verantwoordelijkheid moeten nemen. Het is dus goed om naar buiten te gaan, als men dat kan en het wil, maar het moet mogelijk blijven om in een instelling te verblijven. En het zou mooi zijn als die kleinschalig is.

De heer Van Loon: Ik denk dat die zorg niet per se in een instelling hoeft plaats te vinden. Uiteraard zorg, maar niet per se in een instelling.

De voorzitter: Ik denk dat u allemaal zo in de Kamer zou kunnen, want de discussie begint meteen en dat is ook goed. Nu heeft mevrouw Bergkamp van D66 het woord.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik dank u allen voor uw komst, uw inbreng en uw position papers. Ik wil nog even voortborduren op wat mijn collega van de VVD net zei. Wat zijn de belemmeringen in de huidige wettekst van de Wet langdurige zorg om innovatief te zijn, vraaggericht te kunnen werken, klantgericht te kunnen werken? Ik ben het eens met de heer Van ’t Wout dat in het algemeen iedereen wel cliëntgericht wil werken, maar wat zijn de belemmeringen in deze wet of in de praktijk waardoor er te weinig maatwerk kan worden geleverd?

De heer Van Putten: Het probleem van wetteksten is dat ze vrij logisch zijn als je ze leest, maar tussen een papieren stuk en de realiteit is er een wereld van misverstanden. Ik zei al dat er op zich niet zo veel aan de hand is met die wet, dat er niet zo veel niet goed is. Het gaat erom hoe de mensen ermee omgaan. Je komt dan op iets heel anders uit, namelijk dat iedereen zo’n wet gedeeltelijk ook voor zichzelf gebruikt. Dat doen wij ook. Iedereen kijkt met eigen ogen naar zo’n wettekst: wat kan ik daarmee doen? Ik denk dat het aan de overheid is om het eerlijk het verdelen. Wat in de wet staat ons in de weg? Volgens mij op dit moment formeel niets, maar informeel is er sprake van een heel andere koers. Als ouders bij ons een pgb aanvragen, moeten ze bijna in viervoud en met zes handtekeningen aangeven dat zij echt hun uiterste best hebben gedaan, maar geen zorg in natura hebben kunnen vinden. Er zijn dus drempels, maar die staan niet in de wet. Ik vind het dus een beetje lastig om over de tekst te praten. Het gaat om hoe we daarmee omgaan en om wat de praktijk is. Daar zitten natuurlijk heel rare dingen. Ik zou bijna zeggen dat dit soort organen een stapje terug zouden moeten doen en zouden moeten kijken naar hoe zij een positieve bijdrage kunnen leveren, in plaats van naar hoe flink ze kunnen zijn. Daar hebben wij last van.

De heer Van Drumpt: In mijn punten van zorg heb ik in de eerste plaats geprobeerd om beknopt de kern aan te geven. Een echt punt van zorg vind ik de groei van wachtlijsten. We hebben in de afgelopen maanden een direct effect gezien dat ik niet had verwacht. Voor onze instelling, een met 530 cliënten, betekent dit een wachtlijst van 20 cliënten. Zijn er onder hen mensen met een beperking? Ja, maar die beperking is zodanig dat men die in de thuissituatie niet aankan. Dat zijn ook gevallen die in de voorbeelden van ronde 1 werden genoemd: de vader overlijdt, de moeder heeft een zorgvraag in een verpleeghuis; dat soort situaties. Ik vind het maatschappelijk eigenlijk niet te verkroppen dat wij nu maanden geen mensen kunnen opnemen omdat zorgkantoren ons geen «productie-uitbreiding» geven. Excuses voor het woord, maar dat heet helaas zo. Daarom heb ik gezegd: kijk naar waar de wachtlijstproblematiek is en geef daar ruimte, en rem waar er geen sprake van een wachtlijstproblematiek is. Ik ken zorgaanbieders die plaatsen overhebben en leegstaan, die alleen een bepaalde typische zorg niet kunnen geven. Dit is misschien wel het allergrootste knelpunt. Nu is er gewoon sprake van nood.

Ten tweede is er natuurlijk de generieke korting van 2017, zoals ik schreef. Ik vind dat nogal wat, naast de jaarlijkse kortingen ineens 5% eroverheen. Op zich is dat een hoop geld. Wij willen best een aantal dingen doen, maar het komt allemaal bij elkaar. En het zorgkantoor doet ook al niets anders dan terugdraaien. Ik snap deze beweging dus, maar als je die los ziet van andere bewegingen, werkt het niet. Het zijn allemaal stapelingen van besparingen. Ik vind dat ook een groot punt. Ik blijf verder zeggen dat er heel veel wordt opgelost door het persoonsvolgend budget.

Het laatste punt van last. Iemand woont in Brabant, omdat hij daar bijvoorbeeld 40 jaar geleden naartoe is gegaan. Die persoon krijgt daar zorg. Maar zijn ouders wonen in Arnhem of in de Achterhoek en zouden het prettig vinden als hij wat meer in de buurt kwam wonen. Ons zorgkantoor zegt dan: hij staat niet op de wachtlijst, want hij heeft al zorg. Wat is dat voor waanzin? Die persoon wil graag bij zijn familie wonen. Die ouders zijn vaak bejaard en kunnen niet elke keer naar het zuiden van het land. Ik vind dat nogal bot. Ik denk dan: laten we gaan schuiven met elkaar. Zorgaanbieders willen dat best, maar het is wel iets wat een stijging van het regiobudget oplevert, dus ze gaan daar niet in mee. Het wordt dan niet gezien als een wachtlijstprobleem.

Nog een ander knelpunt is de avond-, weekend-, nachtzorg. Als burgers burgers zijn en mensen met een beperking ook burgers zijn, moeten mensen met een verstandelijke beperking die in een instelling wonen, ook als burgers worden gezien. Anders maak je het mij niet wijs. In veel districtshuisartsverenigingen gebeurt dat echter helaas wel. Iedereen aan deze tafel zal dat beamen. Er zijn wel goede hoor, maar het is geen beleid. Ons kost het anderhalve ton extra dat in onze omgeving een asielzoekerscentrum dicht is, evenals de bajes. Nu krijgen wij de pot dus ineens voor ons eigen hachje.

De heer Laurier: Ik zal ingaan op de concrete vraag van mevrouw Bergkamp. Ik denk dat de wettelijke teksten op zich wel goed zijn. Het probleem zit echter vaak in de overgang van het ene wettelijke regime naar het andere wettelijke regime. Als die niet goed wordt geregeld, dus als men per wetje blijft kijken, wordt een aantal van de oude problemen weer ingebouwd. Natuurlijk zal de cliënt het dan – terecht – daar zoeken waar hij of zij de meeste rechten kan vinden. De professional en de instelling zal dan zoeken naar waar de meest zekere financiering zit. Op die manier ben je iets aan het organiseren wat eigenlijk niet meer de vraag centraal stelt. Ik zou er dus voor willen pleiten om goed te letten op de overgangen tussen de verschillende wettelijke regimes.

De heer Van Loon: Ik zie in de tekst als zodanig geen echte belemmering, al moet ik wel zeggen dat ik het wat lastig vind om de wettekst van de Wlz goed te beoordelen zonder te weten hoe de Wmo eruit gaat zien. Dat stuk ontbreekt dan toch. Je praat over mensen met een ondersteuningsbehoefte, die nu valt onder de AWBZ en dadelijk onder de Wlz en de Wmo. Je moet het allemaal in zijn samenhang kunnen zien.

Wat ik mis is een duidelijke visie op waarvandaan men start. Er is tegenwoordig zo veel aandacht voor de UN-conventie in alle opzichten. Ik zie alles wat over inclusie en dergelijke gaat niet zo duidelijk neergezet in deze wet. Dus ik ben een beetje bevreesd hoe men er in de toekomst mee omgaat, hoe de zorginkoop gaat plaatsvinden en hoe het zorgkantoor en de inspectie hun controles gaan doen. Ik denk dat er kansen gemist worden als je niet ook voorwaarden stelt aan zaken zoals de omvang van de overhead.

De heer Hazelaar: De geest van de Wlz ademt iets van: je hebt een instelling en als je die niet wilt zijn er andere mogelijkheden. Je moet echt beginnen bij waar iemand thuis woont. Als daar alle mogelijkheden niet goed uitgenut kunnen worden, kun je uiteindelijk gebruikmaken van een kleinschalige instelling. Het instrumentarium is de manier waarop je de financiering organiseert en je de indicaties stelt.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS): Ik dank iedereen voor de inbreng. Ik wil nog even terugkomen op het warme pleidooi van de heer Schots over de kleine-zorgcentratoeslag. We weten allemaal dat in de krimpregio’s en het platteland zorginstellingen inmiddels versneld gesloten worden en dat dit enorme bijeffecten heeft vanwege de sociale functies die daardoor wegvallen. Hebt u enig idee over hoeveel zorginstellingen dit zou gaan en hoe kan voorkomen worden dat die sluitingen plaatsvinden?

De heer Schots: De laatste maand komt een en ander wat meer tot uiting, omdat mensen nu een concreter beeld krijgen van wat er eigenlijk gebeurt in dorpen. Dat betekent nogal wat als je een sociale functie vervult voor senioren maar ook voor jonge mensen die het verzorgingshuis binnenkomen, al dan niet gecombineerd met een kinderdagverblijf, dan wel waar het gaat om scholen met allerlei activiteiten die een interactie hebben met ouderen, wat we zeer moeten toejuichen. Dus in die zin is het heel belangrijk dat die kleine zorgcentra zelfstandige stichtingen blijven. Je kunt ook kleine zorgcentra hebben die tot een groter geheel behoren. Daarmee wil ik de collega’s die werkzaam zijn bij een grote organisatie met kleine zorgcentra niet afvallen in die zin, maar het is juist zo belangrijk dat je als kleine organisatie in een dorpsgemeenschap functioneert, waar bovendien heel veel mensen werken uit het dorp; ik heb het dan over het «ons kent ons»- gevoel. Dat is wel heel erg essentieel voor de mensen.

Dan nog iets over het zorgkantoor.

De voorzitter: Een zin dan, want we zijn met een ander onderwerp bezig.

De heer Schots: Oké, maar het is wel belangrijk. Zorgkantoren doen de zorginkoop voortaan af met een mail richting kleine zorgorganisaties. Dat is niet goed. Je moet dat face to face kunnen doen en je moet concrete afspraken met elkaar kunnen maken.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik ben blij dat u, voorzitter, toestond dat de heer Schots iets over de zorgkantoren kon zeggen; het was een soort cliffhanger aan het eind van zijn betoog.

Ik heb een vraag over de wet. Een aantal van u hebt zo-even gezegd dat het eigenlijk niet zo veel uitmaakt wat er in die wet staat. Als jurist maar zeker ook als Tweede Kamerlid vraag ik mij dan af wat wij hier dan eigenlijk zitten te doen vandaag. We zitten hier namelijk omdat we met elkaar de Wlz moeten beoordelen en vaststellen. Volgens mij willen we allemaal dat die wet in ieder geval uw goede werk niet frustreert. De heer Van Drumpt had in zijn positon paper een heel concreet voorstel, namelijk: zorg dat zorgkantoren geen nadere regels mogen opleggen. Dat is dan het eerste dat we uit de wet kunnen halen als dat er in staat. Mijn vraag aan u allen is de volgende. Waar hebt u op dit moment in de AWBZ last van? Wat is daarvan overgenomen in de tekst van de Wlz waar u dan vervolgens van af wilt? Op basis daarvan kunnen wij als Kamerleden dan wijzigingsvoorstellen indienen om dat voor elkaar te krijgen.

Mevrouw Broex: Ik denk dat het allerbelangrijkste is de budgetklem waar we in zitten. De praktijk heeft een andere vraag. Het lijkt wel of we praten met mensen die van een andere planeet komen als je het hebt over de sores en de zorgen die we hebben; ik heb het dan over mensen die graag ergens willen wonen, waarbij je bij een borrel aan je vrienden moet vertellen dat dit niet mogelijk is omdat de productieafspraken niet op orde zijn Dat is dat platgeslagen iets waar we heel veel last van hebben.

Een ander issue waar we ons zorgen over maken betreft de vraag hoe aangekeken wordt tegen kwaliteit en hoe inzichtelijk gemaakt wordt dat het goede wordt gedaan. De belichting vanuit toezichthoudende organen, zoals de inspectie, kan toch weleens een ander oordeel over zaken bieden dan zoals we het eigenlijk thuis zouden doen. Dus vanuit welk perspectief beoordelen we dat dan?

De heer Van Drumpt: Ik begon net het woord bevoorschotting op te schrijven, mevrouw Keijzer, want ik denk dat dit een heel lastige is. Die staat er namelijk aan te komen. Als zorgorganisatie komen we bijna niet meer aan geld, omdat banken van ons hoge reserves verwachten. Ik snap dat ook wel, dat is ook vastgelegd in Basel III en andere afspraken. Dus zij kunnen niet veel anders. Ik wil ook niet de schuld bij hen neerleggen. Het probleem is echter dat wij bijna niet meer gefinancierd worden via de bancaire wereld. Ik kom er langzamerhand al aan toe om te kijken of het met woningbouwverenigingen kan. Je moet het soms nu uit de private markt halen en ik weet niet welke druk dit gaat geven op de rentetarieven. Dat is dus echt een probleem. Het voorschot, daar moet je niet van af willen. Die bevoorschotting moet je vasthouden.

Het tweede is het scheiden van de V en V en de VG. Daar is vandaag al veelvuldig over gesproken. Die zat er in en zit er in. Het is lastig. De eerste sessie ging over zzp 4, maar in feite is dat zzp 3. Dat zag je zo-even ook aan tafel gebeuren, omdat we het over twee verschillende domeinen hebben. Ik ben lang bestuurder geweest in de ouderenzorg. Ik heb er met veel plezier gewerkt maar het is echt iets anders dan verstandelijkgehandicaptenzorg. Het past niet om te komen tot uitstel, zoals in de wet staat, tot een nadere overweging na 2017 of in 2017. Dat moet u niet willen. Maak dat gewoon helder. Dat zijn twee totaal verschillende dingen.

Het derde punt is de administratieve stapeling. We moeten ervoor beducht zijn dat een nieuwe wet daaraan bijdraagt. We willen echt met z’n allen af van dat gedrag van control op control op control.

Mevrouw Nieuwenhuizen: Ik zit hier natuurlijk een beetje als vreemde eend in de bijt als specialist ouderengeneeskunde. Wat wij heel erg nodig hebben is de financiering vanuit de Zorgverzekeringswet zodat we de huisartsen kunnen ondersteunen in de wijk. Daarnaast moet de toegang tot zorg, zoals respijtzorg en herstelzorg, gemakkelijker worden. Idiote constructies waarbij mensen eerst richting het ziekenhuis moeten om vervolgens toch weer bij ons binnen te kunnen komen, slaan natuurlijk helemaal nergens op. Ook de huisarts die gewoon een indicatie kan geven voor geriatrische revalidatiezorg is essentieel. Dat zou ook een heleboel frustratie oplossen.

Dus er moet worden nagedacht over dagvoorzieningen, respijtzorg en herstelzorg, net als over de toegang en hoe wij die definiëren, of dat nu zzp’s zijn of niet. Ik heb ergens gelezen dat de helft van de zzp’s een instelling in zou mogen en de andere helft niet. Het lijkt mij echt vreselijk als wij daarover moeten gaan beslissen, in de trant van: u wel en u niet.

Ik zou wel een oplossing weten, maar die durf ik hier niet te noemen. Ik zou zeggen dat de huisarts best een indicatie kan stellen, maar misschien is niet iedereen dat met mij eens.

Een passage uit de wettekst over cliëntondersteuning vind ik lastig. Krijgen wij nu weer een extra persoon of functie erbij die de cliënt gaat ondersteunen? Daar zou ik zeker ook nog over nadenken. Dan staat er nog netjes: «Indien de cliënt twijfelt aan de objectiviteit van de cliëntondersteuner, mag hij de gemeente daarop wijzen en vragen om een andere ondersteuner». Ik zie mijn doelgroep dat niet doen. Dat is hetzelfde al bezwaar maken bij het CIZ. Het CIZ geeft, zoals gezegd, nu al vooruitlopend op de wet met heel veel moeite indicaties af. Nu wordt er gezegd: maak nog maar even gebruik van jullie eigen indicatiemogelijkheden en dan moet je maar hopen dat we niet komen controleren. Het lijkt me van de zotte om dan te zeggen: als je het er niet mee eens bent, mag de cliënt wel bezwaar maken. Ook dat gaat over mijn cliëntendoelgroep, zzp 6 of ernstig beperkt en in nood. Van hen kun je natuurlijk niet verwachten dat zij ook nog bezwaar gaan maken. En wat doe je in de tussentijd?

De heer Hazelaar: Het Ministerie van VWS heeft lange tijd de kreet gehanteerd «high trust, high penalty», met andere woorden: vertrouw burgers. Die kreet lees ik niet terug in deze wet. Natuurlijk zijn er burgers die misbruik maken, maar vertrouw burgers nu gewoon. Ontwikkel vervolgens een instrumentarium om als het mis mocht gaan daar achter te komen en op tijd te kunnen ingrijpen. Als je de wet vanuit dat perspectief leest, zie je – ik overdrijf waarschijnlijk – toch vooral een beheerswet om de systemen te beheersen.

Ik zie dat ook in de kwaliteitswet die op dit moment wordt ontwikkeld. Die gaat niet uit van de kwaliteit van zorg rondom een individu maar van de kwaliteit van de instelling. Maakt u zich geen zorgen over instellingen, wij worden ervoor betaald, maar de klant moet geholpen worden. Daarop moet de wet beter worden ingericht.

De voorzitter: Dan ga ik naar mevrouw Siderius voor de SP.

Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Ik ga verder op de vragen van mevrouw Baay over het sluiten van de verzorgingshuizen en wat dit betekent voor de sociale banden en netwerken in buurten en wijken. Wij konden het afgelopen weekend ook in Trouw lezen wat dit voor gevolgen kan hebben, zeker voor de dunner bevolkte gebieden in Nederland.

Wij hebben naast deze wet ook een andere wet voorliggen in de Kamer, de Wmo, die juist inzet op het versterken van de sociale netwerken in buurten en wijken. Zijn wij nu niet met deze wet iets aan het afbreken wat wij via die andere wet weer proberen op te tuigen? Wat betekent dat, ook voor de langere termijn? Zijn wij niet heel veel kosten aan het maken om iets op te zetten wat wij eigenlijk al hebben? Kortom, spannen wij niet het paard achter de wagen? Dit is een vraag aan de heer Schots en de heer Van Drumpt.

De heer Schots: Ik denk dat het een wel met het ander kan, alleen zul je daarin moeten samenwerken. Wij zijn zoals we hier zitten ook allemaal bezig met gemeenten, woningcorporaties, zorgaanbieders en zorgkantoren om rond de tafel te gaan zitten en zaken te regelen, zowel op het gebied van de Wmo als op dat van de langdurige zorg. Alleen zul je daarover een goede afstemming met elkaar moeten maken.

Als ik naar onze zorginstelling St. Franciscus kijk, dan denk ik dat wij hierin een goede participant kunnen zijn en dat zaken die wij goed op de rit hebben, binnen de Wmo leidend kunnen zijn. Voor andere zaken die wij wat minder voor ogen hebben, kunnen wij participeren in de Wmo. Ik ben van mening dat zorgorganisaties die dit al jarenlang doen daarbij in het algemeen wel het voortouw kunnen nemen, maar wel met de combinatie van goed participeren en goed samenwerken. Dat is heel belangrijk.

De heer Van Putten: U hebt het over het paard achter de wagen spannen. Ik zou liever een nieuw paard bedenken, want er zijn zaken die je altijd tegenkomt. Een van de belangrijkste vind ik hoe wij het doen. Wij zeggen dat wij zorg kunnen leveren aan mensen die de regie over hun leven volledig kwijt zijn.

Ook de overheid zal de vraag moeten stellen hoe lang iemand nog thuis kan wonen en wanneer de kosten zo hoog worden dat dat niet meer gaat. Wat mij betreft, is dat ook een politiek issue. U kunt dit nu wel heel parmantig weer allemaal naar de aanbieders brengen, maar daar komt u niet mee weg. U zult een aantal fundamentele keuzes voor de toekomst moeten maken als u de zorg betaalbaar wilt houden. Of zeggen we dat iedereen altijd recht heeft op alle zorg die mogelijk is?

Dat is een heel fundamentele vraag. Als u die vraag aan ons overlaat, krijgt u duizend verschillende antwoorden. Ik denk dat het een taak van de overheid is om hierover nu eens te zeggen: dit wel en dat niet, hoe impopulair die uitspraak ook zal zijn. Zolang u dat niet doet, blijft u aan alle kanten horen dat dit echt niet kan. Dus u kunt heel veel aan ons vragen, maar ik stel slechts één vraag aan u, namelijk: kunt u dat? Als dat zo is, dan kunnen wij zoals wij hier zitten als marktpartijen ook gaan kijken of we het op die manier gaan oplossen.

De voorzitter: Ik zie de heer Van Drumpt.

De heer Van Drumpt: Ik dacht dat mevrouw Siderius ook van mij een antwoord wilde.

De samenwerking van Wmo en Wlz zie ik nu al gestalte krijgen. Ik zie dat zorgaanbieders – die ik niet nader zal noemen maar waarmee wij wel zitten te praten – de moed hebben om te vragen of zij eigenlijk niet hun organisaties moeten opheffen en naar nieuwe entiteiten moeten gaan zoeken. Moet je met name op het gebied van jeugdzorg en ouderenzorg niet nieuwe verbindingen maken, die veel meer lokaal gericht zijn? Dat doet zich voor in de Achterhoek. U hebt bij ons kunnen zien dat zulke gesprekken ook worden gevoerd. Wat je ziet is dat verbindingen lokaal steeds meer worden gemaakt, mede onder druk vanuit de wet- en regelgeving.

Hetzelfde gebeurt met onze partners in de werkvoorzieningschappen, de Wedeo bij ons in de regio. Je gaat zaken beter afstemmen, je gaat zaken samen oppakken, je gaat met de gg-zorg en met de werkvoorzieningschappen zoeken naar slimmere verbindingen om de dingen beter op te pakken. Omdat wij volgens sommigen een gesticht zijn, een instelling in een klein dorpje, zullen wij natuurlijk graag de functie vanuit de wijkgerichte zorg op ons nemen en eigenlijk hebben wij dat steunpunt al.

Dan ga je de kosten niet twee keer maken en kun je die zorg al aanbieden. Dus, in goed Achterhoeks, in naoberschap kun je systemen en de muren slechten, zou ik zeggen. Maar met name het laatste moet wel gebeuren.

De voorzitter: Dan ga ik naar de heer Van Dijk voor de PvdA.

De heer Otwin van Dijk (PvdA): Voorzitter. Ik wil op de laatste vraag wel doorborduren, want wij hebben de vorige sprekers horen zeggen wat er nu in de weg staat of wat zij graag zouden willen. Hier aan tafel zitten zorgorganisaties die hebben bewezen dat het kan, met als gouden grepen een overheadnorm – daar ben ik hartstikke voor – betrokkenheid van de sociale omgeving daarbinnen, kleinschaligheid, lagere overheadkosten en verbindingen zoeken tussen Wmo en AWBZ. Het kan allemaal.

De vraag is natuurlijk hoe wij nu dat spel, waar u de goede voorbeelden van bent, ook landelijk op de wagen krijgen, in wet- en regelgeving, maar nog veel meer in een programma hoe wij dat nu uiteindelijk gaan doen vanuit de huidige situatie.

U zit hier als goede aanbieders, maar u bent dit ook niet van gisteren op vandaag gaan doen maar u bent daarmee al een aantal jaren geleden begonnen. Hoe krijgen wij het hele veld mee en wat verwacht u dan van ons als politiek om dat uiteindelijk ook mogelijk te maken?

De voorzitter: Ik zie als eerste de heer Hazelaar.

De heer Hazelaar: Daar heb je programma’s voor. Wij zijn er al vier vijf jaar geleden mee begonnen. Het ministerie heeft bijvoorbeeld het programma In voor zorg! Daar kun je erg veel steun uit halen.

Maar het allerbelangrijkste is dat je moet doorzetten en volhouden. Dus ik pleit er sterk voor om aan organisaties die bewijzen dat het kan en die ook bereid zijn om desnoods eigen delen op te heffen of samen te voegen met anderen politieke steun te geven en om minder aandacht te hebben voor organisaties die daar weinig aan gedaan hebben, die stil zijn blijven staan en die nu roepen dat het niet kan.

Je moet nu doorzetten. Help de mensen die ouderen en gehandicapten helpen.

De heer Van Loon: Als je in de literatuur duikt, zie je dat er heel veel onderzoek is gedaan naar de vraag wat kwaliteit van bestaan is: wat omvat het begrip «kwaliteit van bestaan»? Er zijn bibliotheken van vol geschreven, en niet zozeer op filosofisch gebied; er is onderzoek naar gedaan. Als je het hebt over kwaliteit van bestaan, dan praat je over onafhankelijkheid, sociale participatie en over welbevinden. Ik denk dat je richtlijnen kunt ontlenen aan het model van kwaliteit van bestaan, zowel op macroniveau als op mesoniveau als op microniveau. Als je als overheid aandacht wilt besteden aan het bevorderen van de kwaliteit van bestaan, moet je bekijken hoe je de zelfbepaling, de sociale inclusie, het welbevinden, de groei en de persoonlijke ontwikkeling van mensen kunt bevorderen. Op organisatieniveau is er sprake van dezelfde opdracht. Probeer als organisatie ook richtlijnen te ontlenen aan zo’n model van kwaliteit van bestaan. Het gaat daarbij om de vraag hoe je kunt bevorderen dat de cliënten voor wie je werkt, zich kunnen ontwikkelen, kunnen groeien en kunnen meedoen in de samenleving, eigen keuzes kunnen maken en de regie kunnen voeren over hun eigen leven. Hetzelfde geldt op microniveau. Het gaat erom dat je richtlijnen ontleent aan zo’n model als het gaat over de vraag hoe je een ondersteuningsplan opbouwt. Andersom kun je het natuurlijk ook meten. Ik denk dat we in Nederland nog heel sterk geneigd zijn om vanuit input te denken: hoe organiseren we het? We zijn te weinig geïnteresseerd in de uitkomst: wat levert het uiteindelijk op? Daar moeten we echter beginnen: wat levert de ondersteuning die we bieden aan onze cliënten op? Ik denk we daar wat meer nadruk op zouden mogen leggen.

De inspectie bijvoorbeeld is vreemd genoeg niet geïnteresseerd in de uitkomst. Ik hoop dat ik niemand hier beledig. De inspectie is echter geïnteresseerd in protocollen: hoe heb je het georganiseerd, heb je hier een regeling voor, heb je daar een regeling voor? Maar als je vervolgens komt met de uitkomsten van de ondersteuning, vindt men dat niet van belang. Het gaat om de vraag of je de protocollen goed hebt nageleefd. Daar moeten we dus naar kijken.

De heer Van Tuijn: Ik wil een pleidooi houden voor de verbinding van de Wmo met de Wlz. Laten we de Wlz niet zien als een last resort waar mensen afgeschreven worden. Maar ook daarbij kun je het hebben over wederkerigheid en hoe je een en ander concreet kunt regelen in de wet. Het kan middels programma’s, maar ik denk dat je aan de voorkant van het proces toch uitkomt op de zorginkoop c.q. de zorgkantoren. Ik denk dat je daar wat anders van mag verwachten. De vraag is of dat een aanscherping of een verdere invulling van de Wlz moet zijn. Ik weet niet precies hoe je dat technisch doet. De inkoopprocedures zijn verworden tot administratieve procedures waarin alleen p x q aan de orde komt et cetera. Ik denk dat je dit soort verwachtingen of afrekenmodellen in het kader van de outcome kunt vragen: in hoeverre voldoe je aan een van die programma’s, wat is de outcome, wat is de wederkerigheid met betrekking tot een Wlz-voorziening in de maatschappij, maak je gebruik van Wlz-voorzieningen om je infrastructuur waar nodig overeind te kunnen houden?

De heer Laurier: Ten eerste gaat het niet over één wet. Het gaat in feite over een stelsel dat we aan het bouwen zijn, met behandeling, ondersteuning en begeleiding. In zo’n stelsel moet je ook een genuanceerdheid beeld hebben van de mensen over wie je praat. Het gaat heel vaak over ouderen of over mensen met een fysieke handicap. Dat merk ik nu ook in de discussie. Maar die groep is heel divers. Zoals de heer Van Tuijn aangeeft, zal er soms vanuit de Wlz naar teruggekeerd moeten worden. Dat soort openingen moet je houden.

Ten tweede denk ik dat je door de systemen heen, door dat stelsel heen, een krachtige positie van de cliënt moet hebben. Er wordt gezegd dat de vraag centraal moet staan, maar dat kan niet zonder een krachtige positie. Het moet niet de ene keer zus en de andere keer zo zijn. Het moet gewoon helder zijn.

Ten derde moet je echt helder hebben hoe je door de wettelijke regimes in het stelsel de kwaliteit gaat regelen. We kennen allemaal de protocollen, die eerder een bureaucratiserende werking hebben dan een creatieve werking. Laten we op een andere manier nadenken over het bereiken van kwaliteit. Daarbij dien je een belangrijk deel van het stukje beleidsvrijheid dat je aan gemeenten wilt geven, in tact te houden. Dat zijn de drie hoekstenen waar je zo’n stelsel op kunt bouwen.

De heer Van Drumpt: Ik dacht dat ik er ook drie had gevonden, zeg ik tegen de heer Van Dijk. Laten we eens ophouden met het organiseren vanuit wantrouwen, want dat maakt de hele zaak flink kapot. Dat kost extra ballast, ballast, ballast. Dat is het eerste punt.

Het tweede punt is: vraag eens aan verwanten wat zij ervan vinden. We hebben allerlei dure instrumenten ervoor, maar bij ons hebben de meeste cliënten wel een mentor of iemand anders die prima kan uitleggen wat de cliënt ervan vindt en als die niet tevreden is, trekt hij zijn mond tegenwoordig echt wel open.

Het derde punt is: respecteer het verleden. Ik snap dat veranderingen snel moeten. Dat juich ik zelfs toe, maar we hebben een samenleving met een verleden. Dat betekent dat er heel veel ouders zijn die nu hoogbejaard zijn en die ernstig verstandelijk gehandicapte kinderen in een bepaalde situatie – waar dat dan ook is – hebben zitten. Het gaat mij te ver dat we dat allemaal maar kantelen omwille van wet- en regelgeving. Dat vraagt tijd. Dat vraagt respect. Ik kan niet morgen in één keer de wereld op de kop zetten. Vraag dat dan ook niet van anderen.

De heer Schots: Het is vaker aan de orde geweest, maar ik denk dat het heel belangrijk is dat de mens centraal moet worden gesteld. Die kan zelf heel goed de kwaliteit bepalen. Laten we dat niet overlaten aan de zorgkantoren, die allerlei regels en protocollen opleggen. Ik noem bijvoorbeeld de HKZ. Er zijn allerlei kwaliteitssystemen. Je moet overal aan voldoen. Als je de mappen maar goed op een rijtje in de kast hebt staan, is het prima. Maar laten de mensen die de audit afnemen, gewoon eens in de organisatie rondkijken en met andere mensen praten. Dan komt men erachter en kan men heel goed zien waar de fundamentele elementen liggen en waar het om gaat.

Mevrouw Broex: De woorden die mij te binnen schieten als antwoord op de vraag van de heer Van Dijk, zijn «ruimte voor ondernemerschap».

De heer Van Putten: Er is nu een ondernemer aan het woord. De heer Van Dijk vroeg wat de politiek nog meer kan doen.

De heer Otwin van Dijk (PvdA): Of minder.

De heer Van Putten: Je moet bekijken wat er aan de hand is. Heel veel huizen staan leeg. Er zijn ook heel veel verzorgingshuizen die al 60 jaar of zelfs langer geleden zijn gebouwd, en die echt eens afgebroken zouden moeten worden. Het is dus niet alleen een zorgprobleem. Het is ook een huisvestingsprobleem. Die problemen komen bij elkaar en dan krijg je in een keer de situatie dat heel kleine krakkemikkige appartementjes een godsvermogen kosten. Vervolgens moet de zorg het goedmaken omdat de huurprijs zo hoog is. Maar nee, dan moet je terug naar de basis. Als je een en ander rond zorg en wonen gaat doorvoeren, moeten er zelfstandige appartementen zijn. De essentie van een zelfstandig appartement is: als de deur dicht is, ben je alleen. Dat is een feit. Als dat niet meer kan, moet je naar een andere woonvorm.

Je moet ook scherper durven zijn. Dan moet je goede appartementen bouwen, met zorg daar waar nodig. Dan krijg je een totaal andere structuur als die van de traditionele verzorgingshuizen. Het is nu vlees noch vis. Er is sprake van verouderde panden en een grote infrastructuur, maar nu zeggen we in één keer dat we het niet meer kunnen betalen. Je moet niet alleen kijken naar de zorg. Ook de heer Blok moet een beetje aardig zijn voor de corporaties, zodat er ook weer wat nieuws kan worden gebouwd. Zonder goede nieuwe appartementen, waarbij je mensen enigszins kunt clusteren maar dan uit vrije wil, gaat het immers hartstikke duur worden. Je zult dus ook naar heel andere vormen moeten kijken en afscheid moeten durven nemen van oude vormen van zorg.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter. Ik proef een spanningsveld. Aan de ene kant hebben wij de transitie van het hele zorgstelsel. Aan de andere kant staan de mensen die zorg nodig hebben. Zij ontvangen die zorg in een bepaalde situatie. Daarvoor willen wij continuïteit bieden. Daarmee hebben wij de spanning tussen transitie en continuïteit.

Ik heb de laatste tijd contact gehad met een aantal aanwezigen. Ik ben bij Opella op bezoek geweest en heb daar contact gehad met de heer Hazelaar. Hij is erg bezig met die transitieperiode. Met de heer Schots heb ik gesproken over St. Fransiscus. De periode van transitie maakt het hem moeilijk om de zorginstelling overeind te houden. Het pleidooi voor een toeslag voor kleine zorginstellingen is bij mij in goede aarde gevallen. Hoe moet de politiek met dit spanningsveld omgaan? Ik hoor aan de andere kant van de tafel heel goede voorbeelden van meedenken in een periode van transitie. Wij zullen iets moeten doen voor de mensen die nu zorg ontvangen. Wat is het advies aan de politiek? De heren Hazelaar en Schots hebben andersoortige instellingen, maar ik vraag hen beiden om een oordeel hierover.

De heer Hazelaar: Voorzitter. In 1995–1996 zijn er door de Minister al stukken naar de Kamer gestuurd over het scheiden van wonen en zorg. Dat is dus bijna twintig jaar geleden. Zo lang zijn wij dus al met elkaar in gesprek. In het land zijn al tien, vijftien jaar jaar geleden initiatieven opgepakt. De laatste vijf, zes jaar gebeurt het vaker. Help ons alstublieft om door te gaan en kom niet met een andere koers. Dat zou heel erg vervelend zijn. Wees standvastig. Wij sluiten verzorgingshuizen. Dit jaar gaat het vierde huis dicht. Het gaat uitstekend als je er twee jaar de tijd voor neemt. Je informeert de cliëntenraden goed, je neemt de familie mee, je geeft mensen keuzevrijheid. Dan kun je op een verstandige en verantwoorde manier handelen met financiële risico’s voor de instelling, maar voor de dat laatste zijn wij professionals. Mijn belangrijkste boodschap is: zet vooral door.

De heer Schots: Voorzitter. Wij zijn een kleine zorgorganisatie en wij werken in de gemeenschap van Gilze. Wij geven gestalte aan zowel de intramurale als de extramurale zorg. Kleine organisaties moeten daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Als een zorgorganisatie intramuraal ophoudt te bestaan, betekent dat dat de zorginfrastructuur wegvalt. En dat betekent dat rondom het verzorgingshuis de totale sociale omgeving tenietgedaan wordt. Wij zijn een dorpshuis waar jong en oud binnenlopen. Ik wil dat de politiek ons de gelegenheid blijft geven om die zorginfrastructuur overeind te houden.

Mevrouw Nieuwenhuizen: Voorzitter. Ik deel de spanning die mevrouw Dik heeft. Ik ben het eens met de heer Van Drumpt, dat wij ons verleden moeten respecteren. Er zitten een heleboel mensen in verzorgingshuizen. Er zijn een heleboel mensen die altijd gedacht hebben: daar kom ik terecht. Er zijn een heleboel mensen die geen tijd hebben gehad en nu zeker geen tijd hebben om een soort sociaal pensioen op te bouwen. Het gaat allemaal veel te snel. Het is een goed plan, wellicht een heel goed plan – vernieuw vooral door – maar het moet niet vergeten worden dat wij plekken nodig hebben voor kwetsbare mensen die het om de een of andere reden thuis niet redden, maar die niet voldoen aan die heftige criteria. Er wordt nu een mijnheer opgenomen in ons verpleeghuis omdat het niet gaat. Hij ging thuis bijna dood. Wij geven die nabijheid en die specifieke zorg in de instelling. Die mijnheer doet het heel erg goed, maar knapt zo ver op dat hij eigenlijk niet meer in aanmerking komt voor opname in een verzorgingshuis. Dan moeten wij hem dus naar huis sturen, maar ik kan de Kamer op een briefje geven dat dat niet goed gaat. Dat heeft die mijnheer immers al bewezen. Dit is wellicht niet te vangen in wet- en regelgeving, maar ik vraag om ruimte voor ons als professionals en voor zo’n mijnheer om te kiezen voor deze zorg. Het gaat soms om heel ouderwetse zorginstellingen die wij weliswaar niet, maar sommige hulpbehoevenden wél willen. En die mensen doen het daar soms goed. Geef ruimte voor de professional om te zeggen: deze man heeft deze zorg nodig.

De voorzitter: Er zijn in deze ronde verschillende geluiden te horen geweest. Dat is voor ons alleen maar nuttig. Ik dank alle aanwezigen hartelijk voor hun inbreng.

De hoorzitting wordt van 15.37 uur tot 15.45 uur geschorst.

De voorzitter: We beginnen met het derde deel van dit rondetafelgesprek. Met de naam van dit deel, «Overig» wordt alleen aangegeven dat onze gasten verschillende achtergronden hebben. Er zijn in dit deel maar liefst dertien gasten. Ik geef u allen twee minuten spreektijd. We hebben twee uur de tijd. Probeer u dus echt aan die spreektijd te houden, want we hebben alle stukken, position papers en notities gelezen. Het moet dus echt kernachtig, in twee minuten. Daarna zal elke collega een vraag stellen.

De heer Schirmbeck: Voorzitter. Ik dank u voor deze gelegenheid om iets te zeggen over de Wet langdurige zorg. Het is een uitgebreid wetsvoorstel. Omdat ik maar twee minuten heb, beperk ik mij tot de hoofdlijnen van datgene wat in ons position paper staat.

Ik vraag allereerst aandacht voor het feit dat het in de gehandicaptenzorg doorgaans gaat om zorg die levenslang en levensbreed is. Die begrippen hebben veel betekenis voor de wet en voor de daarin opgenomen randvoorwaarden. Wij denken dat dit het moment is waarop het voor de komende jaren voor eens en voor altijd goed geregeld zou kunnen worden. Wij hebben het idee dat de Wlz nog te veel op een, twee of drie gedachten hinkt. Wij pleiten voor expliciete aandacht in de Wlz voor de gehandicaptenzorg en voor een eigen perspectief voor de gehandicaptenzorg in die wet. In de vorige rondes hebben verschillende sprekers al aangegeven dat daarbij aandacht moet worden besteed aan de manier waarop we die zorg organiseren en aan de lastendruk. Er valt in de kaders die door middel van de wet worden gesteld, zo ontzettend veel te winnen dat wij het een gemiste kans zouden vinden als dit niet gebeurt. Wij denken dat de huidige formulering in de wet onvoldoende duidelijk is.

Het tweede punt is dat wij – maar ook veel cliënten van zorgaanbieders – ervaren dat er heel veel onduidelijkheid is over wat er straks gaat gelden voor wie. Er is spanning tussen de Wlz, de Jeugdwet en de Wmo. Het is onduidelijk waar je recht op hebt, wanneer je ergens op recht op hebt en hoe het zit. Wij denken dat je dit niet kunt maken ten opzichte van mensen met een beperking. Zij zijn afhankelijk en hebben recht op een antwoord. Dat antwoord moet er snel komen.

Het derde en laatste punt betreft de financiering. Er zijn landelijke afspraken gemaakt over kortingen. Bovenop die landelijke afspraken wordt lokaal en regionaal, bijvoorbeeld door zorgkantoren, beleid gemaakt dat leidt tot kortingen daarbovenop. Daar zouden we mee moeten stoppen als we echt willen dat er straks een goede wet ligt waarin ook de kwaliteit goed is geborgd.

Mevrouw Marijnissen: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de uitnodiging.

«In ons verpleeghuis worden bewoners om 04.00 uur ’s nachts uit bed gehaald om gewassen te worden. Dit moet, om de dagdienst te ontlasten. Demente bewoners hebben toch geen besef van dag en nacht; dat wordt gezegd door de leiding. Je wilt niet dat je eigen moeder zo wordt behandeld. De meeste collega’s hebben echter een nulurencontract, willen hun baan houden en durven daarom niets te zeggen tegen de leiding.» Dit was een van de vele meldingen die in 2012 binnenkwamen op het Abvakabo-meldpunt voor misstanden in de zorg. Dat was een meldpunt voor misstanden in verpleeg- en verzorgingshuizen. In vier weken kwamen er meer dan 1.000 meldingen binnen.

De werkdruk in de verpleeg- en verzorgingshuizen is onverminderd hoog. Daarom zullen medewerkers van verpleeg- en verzorgingshuizen aanstaande donderdag op 300 plekken actie voeren. Zij willen namelijk kwaliteitszorg leveren, maar met zo’n hoge werkdruk is dat moeilijk. De werkdruk is hoog door te weinig collega’s en door te veel onbekende en ongediplomeerde collega’s. Nu dreigt het kabinet nog verder te gaan bezuinigen op de ouderenzorg. De leden van Abvakabo, de grootste vakbond in de zorg, vinden dit onbegrijpelijk. Onze leden vertellen ons dagelijks juist dat er geld bij zou moeten. De grootste kritiek van Abvakabo is dat dit kabinet wil dat ouderen langer thuis blijven wonen en dat veel minder mensen straks aanspraak kunnen maken op de Wlz dan nu op de AWBZ. Daarom worden nu heel veel verzorgingshuizen gesloten. Tegelijkertijd zet dit kabinet de kettingzorg in de thuiszorg. Dat klopt niet. Als verzorgingshuizen sluiten, zou er extra geïnvesteerd moeten worden in de thuiszorg.

Omdat het een alles met het ander te maken heeft, pleit Abvakabo er hier nadrukkelijk voor dat de Wmo 2015 en de Wlz tegelijk behandeld worden. Als de Wlz ervoor gaat zorgen dat er meer zorg thuis nodig is, moet dit leiden tot een andere vorm van de Wmo 2015. Abvakabo pleit ook nadrukkelijk voor uitstel van beide zorgwetten: de nieuwe Wmo en de Wlz. Het tempo waarin het kabinet nu aankoerst op een grootscheepse afbraak van de zorg en van de werkgelegenheid in de zorg, is niet op te vangen door de sector. Als de plannen van het kabinet werkelijkheid worden, zullen tot 120.000 mensen die nu in de zorg werken, hun baan verliezen. Dat zijn eerlijke en belangrijke banen. Die banen zullen niet verdwijnen omdat het werk verdwijnt. Nee, we worden met z’n allen ouder en er komen dus alleen maar meer ouderen bij. Dat werk verdwijnt dus niet. Het verdwijnt alleen omdat het kabinet wil bezuinigen. De FNV heeft afgelopen week ertoe opgeroepen om 1 miljard extra te investeren in een werkgelegenheidsplan. Wij roepen de Kamerleden er vandaag met klem toe op om niet nog meer werkloosheid in de zorg te organiseren.

De heer De Blok: Voorzitter. Ik heb als titel boven mijn verhaal staan: «Van een geïnstitutionaliseerd leven naar een normale levensloop». Ik heb dit dus vooral vanuit het normale leven bekeken. Ik heb de uitgebreide tekst van de wet doorgelezen. Wat mij betreft, mag die de volgende keer iets korter.

Ik heb vier problemen en vier oplossingen. Het eerste probleem is dat de aanbieders in de thuiszorg over het algemeen nog vrij taakgericht georganiseerd zijn. Dat komt door ons stelsel van de afgelopen twintig jaar. Het tweede probleem is dat gemeente, zorgkantoren, zorgaanbieders en professionals daardoor vrij product- en aanbodgericht zijn. Ook dat veranderen we volgens mij niet zomaar. Het derde probleem is dat er daardoor een grote nadruk ligt op standaardisatie in plaats van op diversiteit. We hebben een idee hoe een verpleeg- of verzorgingshuis eruit moet zien en daarom zetten we het overal op die manier neer, uitzonderingen daargelaten. Het vierde probleem is dat de opleidingen het veld hebben gevolgd. De huidige studenten leren op de opleidingen dus de verkeerde dingen. Ik heb daar dagelijks mee te maken, want mijn zoon volgt de hbo-v. Ik probeer hem uit te leggen wat hij wel zou moeten leren. Ja, ik draag mijn steentje bij!

Nu kom ik bij de oplossingen. Ik denk dat het goed zou zijn om uit te gaan van de levensloop van de burgers, maar dat vraagt veel meer diversiteit. Innovatie en vernieuwing zouden dus veel meer gestimuleerd moeten worden. Dat kom ik in de huidige financieringsbronnen eigenlijk nauwelijks tegen. Het is ook noodzakelijk om de financiers te versterken met inhoudelijke kennis. Ik zit bijna alleen met financiële mensen om de tafel. Zij hebben eigenlijk geen idee welke oplossingen allemaal mogelijk zijn. Die oplossingen worden dus helemaal niet onderzocht of gepromoot en al helemaal niet gewaardeerd. Naar mijn idee moeten de opleidingen omgegooid worden. Het moet in de opleidingen weer veel meer gaan over vakmanschap, autonomie in de wijk en ervoor zorgen dat je tot goede oplossingen komt. Met betrekking tot de verantwoording moeten we ons veel meer richten op uitkomsten in plaats van op producten. Dat levert kennis en inzicht op voor hoe we het verder zouden kunnen doen.

Mevrouw Bolle (V&VN): Voorzitter. Hartelijk dank voor de uitnodiging. Ik heb u namens V&VN een position paper gestuurd. Ik zal daar kort een paar punten uitlichten.

De V&VN onderschrijft de richting van de hervormingsplannen in de zin van het verbeteren van de kwaliteit van ondersteuning en zorg en het vergroten van betrokkenheid in de samenleving en de financiële houdbaarheid. Ik wil daarbij wel een pas op de plaats maken, omdat snelheid niet boven zorgvuldigheid mag gaan. Als het tempo gematigd moet worden, moet dat ook gebeuren, maar dat is iets anders dan uitstel van deze hervormingen.

Een volgend punt van aandacht is de deskundigheid van het personeel. Als je kijkt naar de plannen voor de verpleeghuiszorg, dan zie je dat een groep complexe patiënten overblijft die straks nog in aanmerking komt voor een intramurale plaats. Dat vraag om een andere samenstelling van het personeel, andere deskundigheid en een ander opleidingsniveau. Nu wordt in de plannen die worden ontwikkeld om mensen van werk naar werk te geleiden, vooral gekeken naar het arbeidsperspectief en niet zozeer naar de vraag welke deskundigheid nodig is om deze zorg aan deze groep complexe patiënten te bieden.

De huidige opleidingen hebben soms onvoldoende niveau; ze moeten echt worden opgewaardeerd. Daarnaast moet worden gewaakt voor commerciële initiatieven in de opleidingsmarkt. Er worden opleidingen voor verzorgende IG aangeboden van bijvoorbeeld één week. Je kunt iemand niet in één week opleiden tot het niveau van een verzorgende IG.

Een ander punt van aandacht is de kwaliteit van zorg. De beginselenwet is van tafel, maar elementen daarvan zijn opgenomen in dit wetsvoorstel. Het verbaast mij dat sommige punten letterlijk worden genoemd. Wij gaan ervan uit dat het zorgplan de basis is voor de afspraken over de zorgvuldige levering van zorg. Je maakt afspraken op basis van professionele standaarden en kwaliteitseisen. Het is zonde dat elementen uit de beginselenwet nu letterlijk in deze wet zijn opgenomen. Naar mijn mening horen die meer thuis in de memorie van toelichting.

Ik vraag aandacht voor het toezichtmodel dat de inspectie gaat hanteren. Als wij willen dat de kwaliteit die wordt geboden, zo goed is als thuis, moeten wij ervoor waken dat er straks veiligheidseisen gelden die er bijvoorbeeld toe leiden dat een partner zijn vrouw niet meer naar het toilet kan brengen omdat hij bang is dat zij valt, en dat hij dat ook niet mag doen. Laten wij kijken naar dit soort eisen die een zorgvuldige invoering en een cultuuromslag in de weg staan.

Mijn laatste punt heeft betrekking op de op herstel gerichte tijdelijke opname. Dit jaar is daarvoor nog een tijdelijke voorziening getroffen, omdat er veel signalen uit het veld komen dat er knelpunten ontstaan. Er is dus nog geen structurele oplossing gevonden. Daarom vraag ik ook aandacht voor dit punt.

Mevrouw Saers (Per Saldo): Voorzitter. Dank voor de uitnodiging. Per Saldo is blij dat het persoonsgebonden budget nu eindelijk in de wet is verankerd. Wij hebben daar zo’n negentien jaar over gedaan. Er zijn toch nog zorgen.

Onze eerste zorg betreft het tarief voor de inkoop van kwalitatief goede zorg. NZa gaat opnieuw naar de tarieven kijken. Het pgb-tarief wordt afgeleid van het VPT-tarief en wij weten nu al dat een aantal kostencomponenten daar niet in is opgenomen zoals de accommodatiekosten. Dit is al helemaal niet het geval voor kort verblijf.

Een volgend punt van zorg is de indicatiestelling voor mensen die thuis blijven wonen. Dit geldt voor de grootste groep van de mensen met een pgb. Zij organiseren de zorg thuis of in een klein wooninitiatief. Dit verloopt volgens een indeling in profielen die zijn afgeleid van intramuraal wonen. Voor onze groep is dat niet passend. De indicatiestelling moet veel meer op maat zijn en uitgaan van de hulpvraag. Als je thuis woont, heb je bijvoorbeeld kortdurend verblijf nodig.

Het punt van de meerzorg, dus extreme zorgzwaarte of bijvoorbeeld de zorgvraag vanwege verschillende grondslagen, kunnen wij niet terugvinden in de Wlz. Deze mensen dreigen nu tussen de wal en het schip te vallen. Op dit moment kan de meerzorg op drie manieren worden geïndiceerd: via een officiële procedure CCE bij zzp’s; via het CIZ voor mensen die thuis wonen zonder verblijf, of via de regeling enige ondoelmatigheid. Dit is niet terug te vinden. Daarover moet snel duidelijkheid komen, want de mensen verkeren nu in grote onzekerheid over de vraag of zij straks nog thuis kunnen blijven wonen en of zij nog de zorg kunnen inkopen die zij nodig hebben.

Ik heb al gesproken over het kortdurend verblijf dat nodig is om zo nu en dan de mantelzorg te ontlasten. Ook dat punt is niet in de profielen terug te vinden. Ik vraag daar nu aandacht voor, zodat dit als een toeslag kan worden verstrekt.

Als je in een gezin woont, komt je in de Wlz niet in aanmerking voor huishoudelijke hulp. Dat is een slecht punt.

Het volgende punt is nog extremer. Bij een pgb zijn woningaanpassingen boven 18 jaar niet mogelijk. Zo worden mensen een intramurale setting ingedreven. Dat lijkt mij tegenstrijdig met de voornemens van de Staatssecretaris.

De heer Van Eijck (LHV): Voorzitter. Ook de Landelijke Huisartsen Vereniging heeft een position paper gemaakt. Het past op één A4-tje, maar dat heeft wel consequenties voor het lettertype. Ik leg daarom een paar accenten om wat dingen nader te duiden, ook omdat ik in de eerdere twee ronden heb gemerkt dat er veel over de huisartsen wordt gesproken.

Dat is begrijpelijk, want er komt veel op de huisartsen af. Is dat erg? Nee, dat hoeft niet als wij ervoor hebben gezorgd dat de ondersteuning van de patiënt optimaal is geregeld, en als wij ervoor hebben gezorgd dat het tempo waarin een en ander plaatsvindt, verantwoord is. Het gaat uiteindelijk om de kwaliteit van de zorg. Per saldo zijn wij absoluut voorstander van het langdurig thuis laten wonen van patiënten als dat kan.

Er zijn dus meer tijd en meer aandacht nodig op een aantal terreinen. Allereerst kan het niet anders of de huisarts moet meer tijd besteden aan de patiënten. Hij moet meer visites rijden en meer kijken naar de mantelzorgers. Wij zien vaak dat er een patiënt achter de patiënt ontstaat. Wij moeten daar uitermate alert op zijn. Dit zijn mensen die in onze samenleving niet alleen een belangrijke functie vervullen voor degene voor wie zij mantelzorg verlenen, maar ook voor anderen.

Het tweede punt is dat er veel meer moet worden afgestemd met de collega zorgaanbieders in de eerste lijn, maar bijvoorbeeld ook met de gemeenten en de zorgverzekeraars. Dat moet je op de een of andere manier kunnen waarmaken.

Het derde punt is dat wij ons zorgen maken over de inzet van de specialist ouderengeneeskunde. Zijn er daar voldoende van en kunnen wij hen ook goed bereiken? In het vorige blok werd al gerefereerd aan de avond-, nacht- en weekenddiensten. Bij kleinschalige projecten blijken zij onvoldoende inzetbaar te zijn waardoor de huisarts dan maar uit nood geboren inspringt. Overigens kregen de huisartsen daarvoor net nog wel het deksel op de neus. Dat is volkomen onterecht, want dit betreft zorg waar de huisartsen in beginsel niet voor staan.

Ik kom aan mijn tweede blokje. Wij moeten er alleen voor zorgen dat mensen thuis blijven wonen als dat medisch mogelijk is. Let goed op de omschrijving die nu in de wet is verankerd. Daarin staat dat het zorgkantoor met name kijkt naar de doelmatigheid. Het is de vraag of je daarop moet focussen. Als je daarbij niet betrekt dat huisartsen ook meedenken over de vraag of het medisch mogelijk is, bega je een fout. Overigens, dat werd ook in het vorige blok geopperd, kunnen de huisartsen niet de indicatiestelling voor de Wlz doen. Het gaat om care en cure gecombineerd, met een zwaar accent op de care. Dit betekent dat wij daar niet voor kunnen zijn; wij zijn daarvoor ook niet opgeleid. Dat zal de huisarts dus niet doen.

Als de toegangsindicatie eenmaal is gesteld, gaat het naar het zorgkantoor. Het zorgkantoor bepaalt de vormgeving en de concrete invulling. Het is nodig dat de huisarts daar op de een of andere manier instapt.

Dat als inleiding.

De heer Nies (Vilans): Voorzitter. Hartelijk dank voor de uitnodiging.

Ik heb naar het wetsvoorstel gekeken als een overgangswet. De wet wordt ook min of meer zo gepresenteerd. De wet is nog wel erg ingewikkeld, maar misschien gaat dat over. Als ik ervan uitga dat het een volksverzekering is, dat er geen concurrentie is en dat het Rijk het risico draagt, vind ik de wet best ingewikkeld in elkaar gezet met erg veel oude instituties die nog steeds een rol spelen. In de kwaliteitsparagraaf zie ik al gauw een stuk of zeven instanties en actoren die over kwaliteit gaan. Daar wordt het niet gemakkelijker door. Ik zou het mooi vinden als er nu een stap wordt gezet op weg naar het eenvoudiger maken van ons stelsel.

Het tweede punt is dat de aansluiting van de Wlz bij de Zorgverzekeringswet en de Wmo in mijn ogen beperkt is, zo niet tekortschiet. Het zou erg mooi zijn als we een systeem hadden waarin we voorkomen en proberen te voorkomen dat mensen in de Wlz komen, dat we de toestroom zo veel mogelijk proberen te remmen. Dat kan door een goede aansluiting te maken tussen Wmo en Zorgverzekeringswet. Het risico van de huidige vormgeving is dat er een afwenteling komt, omdat in de Wlz met name het Rijk de partij is die het risico neemt. Dat vind ik een moeilijke kwestie als wij willen dat er inhoudelijk meer samenhang is en dat we de zorgvraag beperkt proberen te houden en met name het beroep op de Wlz.

De heer Buijsen: Voorzitter. Ik heb het wetsvoorstel Wet langdurige zorg bekeken vanuit de rechtsgeleerdenoptiek. Dat wil zeggen dat ik kanttekeningen plaats bij het wetsvoorstel Wet langdurige zorg vanuit mijn invalshoek als hoogleraar Gezondheidsrecht. Alvast een algemene opmerking. In juridisch-technische zin vind ik de Wet langdurige zorg beslist een betere wet dan de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Alles is relatief natuurlijk, maar in ieder geval vind ik dit puur juridisch-technisch gezien een betere wet.

Ik wil een aantal juridische kanttekeningen plaatsen. Allereerst moet ik vaststellen dat in juridisch opzicht zorg gewoon een mensenrecht is. Dat betekent dat bij het maken van wetten die betrekking hebben op materie als deze, je ook sociale mensenrechten in acht hebt te nemen. Dat gebeurt in Nederland vrijwel nooit; helaas te weinig. Tot mijn verrassing heb ik moeten vaststellen dat er in ieder geval in de memorie van toelichting wel wat opmerkingen gemaakt worden over de mate waarin deze wet bijdraagt aan de verwerkelijking van zorg als sociaal mensenrecht.

Als wetten als deze gemaakt worden, als er beleidsvoornemens zijn als deze, dan moet het zo zijn dat sociale mensenrechten in progressieve zin verwerkelijkt worden. Dat wil zeggen: als je kijkt naar mensenrechtenverdragen waarin zoiets als het recht op gezondheidszorg wordt vastgelegd, dan moet het zo zijn dat je zorg progressief verwerkelijkt. Met andere woorden: je moet streven naar een steeds hoger voorzieningenpeil. Het heeft er alle schijn van dat dit hier niet het geval is. Daarmee is niet gezegd dat je als staat niet mag hervormen of niet mag reorganiseren. Er rust op een staat die partij is bij allerlei VN-verdragen en het Europees Sociaal Handvest, waarin iets gezegd wordt over sociale grondrechten, een heel zware bewijslast. Je moet aantonen dat hetgeen je doet echt een vooruitgang is voor het peil van de voorzieningen.

Mij zijn nog een aantal bijzondere dingen opgevallen aan het wetsvoorstel.

De voorzitter: Mijnheer Van Buijsen, nog een enkele opmerking.

De heer Van Buijsen: Goed dan wil ik volstaan met op te merken dat dit wetsvoorstel aansluit bij het nieuwe klachtrecht. Er is inmiddels over het nieuwe klachtrecht van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg al heel veel geschreven. Alle schrijvers zijn het erover eens dat het nieuwe klachtrecht niet echt een vooruitgang is, zeker niet voor mensen die geïnstitutionaliseerd zijn en die het moeten hebben van intramurale gezondheidszorg.

Ten slotte nog een opmerking over het beroepsgeheim. Er is een doorbrekingsgrond opgenomen in de wet. Ik vraag mij af waarom het beroepsgeheim ook hier weer zo enorm onder druk gezet moet worden.

De heer Van Scherpenzeel: Voorzitter. Dank voor de uitnodiging. De ANBO heeft in de afgelopen tijd een aantal malen aangegeven, de noodzaak tot hervorming van langdurige zorg te steunen. De langdurige zorg zou een beetje aangepast moeten worden aan de wensen van de huidige tijd, vooral op het vlak van de rol van de eigen regie. Daarbij moeten wij overigens wel als uitgangspunt blijven hanteren dat langdurige zorg voor kwetsbare ouderen een collectieve volksverzekering zou moeten blijven.

In de Wlz is het aantal aanspraken beduidend minder dan in de huidige AWBZ. Door de overheveling van verzorging en verpleging thuis voorziet de Wlz alleen nog maar in de zorg met verblijf in de instelling waar integraal een pakket aan zorg en ondersteuning geboden wordt. Beperking van het pakket van de AWBZ zoals wij nu kennen, betreft niet alleen de functies. Ook de doelgroep wordt kleiner. Onze achterban geeft er duidelijk de voorkeur aan, zolang mogelijk thuis en zo zelfstandig mogelijk te blijven wonen. Die mensen willen eigenlijk niet in een zorginstelling. Beperken van de groep voor de zorg in die zin vinden we dan ook een goede ontwikkeling die aansluit bij de wensen van onze achterban.

Daarmee zijn we er echter niet. De wens tot herziening van de langdurige zorg is een belangrijk ijkpunt. Daar moeten we de tijd voor nemen. Die rol van de eigen regie, waar we het vandaag wat minder over hebben omdat die in de Wmo zit, is wel doorslaggevend voor het succes van de Wlz. Onze wens zou zijn om de invoering van de Wlz uit te stellen, in die zin dat we dan zeker weten hoe het gaat met de rol van de eigen regie, dat we dat allemaal goed in kaart hebben, dat we de «do’s and don’ts» goed op het netvlies hebben en dan pas overgaan tot invoering van de Wlz.

De heer Koster: Voorzitter. Wij hebben ook een position paper gestuurd. Hartelijk dank voor de uitnodiging overigens. Eigenlijk zijn er drie woorden die voor ons de huidige situatie kenschetsen als het gaat om de Wlz: te snel, te smal en te dicht geregeld. Te snel, omdat wij vinden dat, ondanks het feit dat wij net als een aantal voorgaande sprekers ondersteunen dat langdurige zorg hervormd moet worden. We kunnen niet zo door blijven gaan als de afgelopen 50 jaar. Het moet echt anders om meerdere redenen. Het betekent dat we heel wat op ons afkrijgen. De Wmo gaat veranderen en de Zorgverzekeringswet gaat veranderen. Daar willen we geen uitstel van. Er moet wel heel hard aan gewerkt worden de komende tijd, maar er is al heel veel in gang gezet en daarom vinden we het goed om de invoering van de Zorgverzekeringswet per 1 januari aanstaande te laten plaatsvinden. Maar als het gaat om de Wlz denken wij dat het te veel tegelijkertijd is. Als die twee andere wetgevingstrajecten vanaf 1 januari daadwerkelijk worden uitgevoerd, komen we ongetwijfeld allerlei vraagstukken tegen, rafelranden zoals dat heet. Het is handig om die eerst aan te passen aan de bestaande wet, de AWBZ voordat er een nieuwe wet komt. Dan wordt het heel erg ingewikkeld. Wij denken ook dat het niet noodzakelijk is om allerlei andere financiële taakstellingen per 1 januari aanstaande in te voeren.

Ten tweede noemde ik het wetsvoorstel Wlz te smal. Met name voor mensen met een zzp 4-indicatie is het in heel veel gevallen niet meer mogelijk om geheel zelfstandig in hun eigen huis te wonen. Die mensen zouden op een plek moeten kunnen wonen waar zij wel verantwoordelijk zijn voor hun huisvesting en dergelijke, maar waar sprake is van toezicht en dergelijke. Ik heb geprobeerd, dat een menselijk gezicht te geven. Daarom heb ik twee voorbeelden bij u neergelegd van mensen die op dit moment een zzp 4-indicatie krijgen: de heren Leurvink en Blans. Zo zijn er heel veel van deze mensen. Ik verwijs graag naar het HRM-rapport dat de Staatssecretaris heeft toegezonden, in het bijzonder naar de pagina’s 11 tot en met 16. Dit zijn de vijf belangrijkste pagina’s van dat rapport, waarin exact beschreven wordt hoe de situatie van deze mensen is. Als zij zelf lang thuis willen blijven wonen, is dat natuurlijk fantastisch. Dat moet ook gewoon kunnen maar er zijn situaties waarin dat niet meer kan.

Tot slot noemde ik het wetsvoorstel te veel dichtgetimmerd. Wij vinden dat de wet echt oud denken is, heel erg vanuit de instelling geredeneerd. Dat klinkt misschien raar uit mijn mond, maar ik blijf het toch zeggen. Het moet veel meer persoonsvolgend worden. Er moet veel meer gekeken worden naar wat de cliënt nodig heeft, in welke situatie dan ook. Met ondersteuning van de professional moet bekeken worden of tot een goede invulling gekomen kan worden. Het is prima dat er gedacht wordt aan een zorgplan. Je zult met elkaar moeten afspreken hoe je het gaat doen. Het zorgplan is echter heel erg ingevuld met vrije tijd, douchen, enzovoorts. Als je dat er allemaal inzet, moet het ook weer gecontroleerd worden en voordat je het weet, zijn we met dezelfde dingen bezig als nu. De NZa wil nu ook weten hoeveel minuten en uren we, ook in verpleeg- en verzorgingshuizen, aan allerlei dingen besteden. Die kant moet het dus niet opgaan. Neem de kans om een nieuwe wet te maken; neem iets meer tijd, dan geven we er een heel mooie invulling aan.

Mevrouw Hoogendijk: Dank voor de uitnodiging. Ik kan me voorstellen dat dit voor u een hele zit is. Namens Mezzo wil ik graag kort een paar dingen zeggen. Wij constateren dat in de Wlz mantelzorg voor het eerst een plek krijgt. Dat is een groot verschil ten opzichte van de AWBZ, al moet ik zeggen dat het allemaal wel wat magertjes is. Ik wil er graag twee punten uit halen om ze te benoemen. Ten eerste de betrokkenheid die de wet toebedeelt aan mantelzorgers en vrijwilligers; die zou haar body moeten krijgen in de zorgplanbespreking. Mezzo heeft daar zorgen over, omdat het op dit moment nogal instrumenteel wordt ingezet. Dat wil zeggen dat er vooral wordt gekeken naar wat mantelzorgers kunnen, naar de ondersteuning die zij kunnen bieden. Er is daarbij vrij weinig aandacht voor de vraag: wat hebben mantelzorgers eigenlijk nodig, hoe past mantelzorg in hun leven? Wij zouden dit graag in de wet verankerd zien. Mantelzorgers zijn namelijk vooral ook mensen die werken, die een gezin hebben enzovoorts. In de huidige situatie zien we al dat mantelzorgers ontzettend veel tijd en energie besteden aan mensen in instellingen. De huidige tendens is om net te doen alsof dat niet voldoende is en er best nog een schepje bovenop mag.

Mijn tweede punt overstijgt de Wlz een beetje: de afbakening. Nogmaals, mantelzorgers zijn, evenmin als cliënten, mensen die in hokjes zitten. Men heeft een zorgvraag, een behoefte. Voor een deel zit die in de Zvw, voor een deel in de Wmo en soms voor een deel ook in de Wlz. Nu moeten mantelzorgers al heel veel loketten afgaan. Met de huidige wetgeving schiet dat geen meter op. Met name bij de respijtzorg vinden wij dit echt een probleem. Voor het kortdurende verblijf of het crisisverblijf sta je zo direct als mantelzorger bij het Wmo-loket van de gemeente, en dat terwijl onduidelijk is welke gemeente: de gemeente waar jijzelf woont of de zorgvrager. Vervolgens wordt de verantwoordelijkheid heen en weer gepingpongd. Ten slotte nog het volgende. Mensen zorgen vaak heel lang en intensief. De Wlz is niet het stadium waar mensen naartoe willen.

Mevrouw Kriens: Vanuit de gemeenten geredeneerd: de gemeenten hebben nu te maken met een drieluik van zaken die onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden. Dit is een majeure stelselwijziging, waarmee men heel ingewikkelde dingen probeert te doen. Wij zeggen allemaal dat die belangrijk zijn, dat ze moeten gebeuren. Bij deze stelselwijziging wordt geprobeerd om vernieuwingen in te zetten die passen bij de behoeften van mensen en bij de menselijke maat. Men probeert vernieuwingen in te zetten in een nieuwe verhouding tussen markt en overheid; dus niet meer alles bij de landelijke overheid, maar er worden zaken verplaatst naar de lokale overheid. Die vernieuwingen betreffen enerzijds voorzieningen en anderzijds verzekerde rechten.

Voor ons zijn die drie wetten, Zorgverzekeringswet, Wmo en Wet langdurige zorg, onverbrekelijk verbonden. Je moet er toch niet aan denken dat onze inwoners straks van het ene naar het andere loket worden geschoven en dat er allerlei onduidelijkheden ontstaan. De as zorgverzekeraars-gemeenten is voor ons de plaats waar de financiering en de zaken in de wijken die met de zorginstellingen worden geregeld, zullen moeten worden georganiseerd; in de backoffice als het ware, zodat mensen er niets van hoeven te merken. Er moeten dus vloeiende lijnen worden georganiseerd. De overgang moet worden georganiseerd volgens de maat van wat mensen nodig hebben.

Ik heb een paar opmerkingen over de Wlz als zodanig. Die opmerkingen zijn niet zo groot. U vindt ze terug in onze position paper. Een aantal woordjes uit de Wet langdurige zorg zijn zodanig dat je er eindeloze politieke debatten over kunt hebben, maar ze zullen uiteindelijk in de praktijk moeten worden getoetst. Juist daarom is het belangrijk om niet te denken dat alles klaar is als de wet er straks ligt. Het gaat ons om woordjes als «gegronde redenen om te weigeren». De praktijk zal moeten uitwijzen wat die betekenen en wat wij daaronder moeten verstaan. Over de opgestelde criteria kun je ook eindeloze politieke debatten voeren, maar ook hierbij zal de praktijk moeten uitwijzen of ze voldoende scherp zijn en of er nog wat moet worden bijgesteld. Volgens ons is het van groot belang dat er voortdurend wordt aangescherpt.

Wij hebben het concrete en rechtstreekse verzoek om de verschillende eigenbijdrageregelingen te harmoniseren. Die zijn nu in de wetten verschillend. Wij constateren dat er in de Wlz geen spoedprocedure is opgenomen. In de Wmo is die wel opgenomen, dus het risico bestaat dat spoed uitsluitend bij de Wmo zal terechtkomen. Wij overleggen al enige tijd over de vraag waar bij beschermd wonen de grens moet worden gelegd voor langdurige zorg. Wij realiseren ons heel goed dat dit niet in één keer is op te lossen en dat we ook dit werkende weg zullen moeten neerzetten. Het vraagt echter ook iets van de wetgever.

De heer Van Houten: Hartelijk dank voor de uitnodiging voor de Vereniging van Regionale Zorgverzekeraars en Kwaliteit Zorgverzekeraars. In algemene zin ondersteunen wij de hervormingen van de langdurige zorg, en met name de richting ervan. De zorg hoort zo dicht mogelijk bij de burger, de verzekerde, dus wij denken dat dit een goede zaak is. Een zorgvuldige invoering van de wet is echter noodzakelijk. Wij maken ons grote zorgen over het onderdeel van de risicoverevening. In het kader van de evaluatie van de Zorgverzekeringswet is onlangs een iBMG-rapport uitgebracht. Voor het onderdeel dat wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet staat in dat rapport dat een zorgverzekeraar voor een 65-plusser die is geïndiceerd, een verlies lijdt van € 380. Wij vinden dat een prikkel om níét in goede zorg te investeren.

Nu specifiek. Wij zijn er voorstander van om het fundament van de hervorming van de langdurige zorg, namelijk de overheveling van de wijkverpleging en de nieuwe Wmo, door te laten gaan, maar dan wel gekoppeld. Wij pleiten wel voor het uitstellen van de invoering van de Wlz en de langdurige ggz; vanwege de omvang daarvan maar met name ook door de stapeling van alle transities die hiermee gepaard gaan en de risico’s voor de burger, denken wij dat het niet verantwoord is om alle veranderingen in één keer te laten doorgaan. Heel veel zaken en onderwerpen rond de Wlz zijn nog niet uitgevoerd of uitgewerkt. Wij menen dat de Wlz in 2016 wel kan doorgaan. Het is dan belangrijk dat de uitvoering van de Wlz regionaal wordt georganiseerd. De zorgoriëntatie en de zorgconsumptie vindt namelijk ook in de regio plaats. Iedere zorgverzekeraar is dan representant in minimaal één regio.

Tot slot de informatievoorziening aan de burger. Die is essentieel. Wij vinden die een plicht van de overheid. Ze moet niet alleen gaan over wat er overgaat, maar ook over wat de forse bezuinigingen betekenen voor de burger en welke consequenties zij hiervan zullen ondervinden.

De voorzitter: Daarmee zijn we gekomen aan het eind van de korte inleidingen. We hebben er veel gehoord. De collega’s gaan nu om de beurt een vraag stellen en geven daarbij aan, aan wie ze hun vragen stellen. Net zoals in de eerdere blokken mag u op elkaar reageren.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik neem gelijk deze gelegenheid te baat om te melden dat ik tegen 17.00 uur de vergadering moet verlaten vanwege andere verplichtingen. Ik vind het erg lastig om één vraag te stellen, want ik heb er heel veel en er zijn meer sprekers. Ik stel mijn vraag aan de heer Van Houten van de zorgverzekeraars. In het afgelopen weekend hebben we in de media allemaal het net herhaalde pleidooi gehoord voor het uitstel van de Wlz. Mijn fractie is erg bang dat dit ertoe leidt dat mensen echt tussen wal en schip zullen vallen. Volgens mij hebben we te maken met een integrale stelselwijziging.

Er is onder anderen door mevrouw Meerveld van Alzheimer Nederland op gewezen dat men niet wil dat mensen tussen de verschillende systemen in gaan vallen. Ik vermoed dat dit laatste wel gaat gebeuren als we niet integraal die wetswijzigingen gaan bekijken, behandelen en invoeren. Ik verneem graag uw visie en wat de reden is om voor uitstel te pleiten.

De heer Van Houten: Zoals ik al zei, staan er heel grote wijzigingen op stapel. Dat betreft allereerst de Jeugdzorg, die al is overgeheveld. Daarnaast is er een belangrijke wijziging op het gebied van de pgb. Vervolgens hebben we te maken met de twee grote klussen op het gebied van wijkverpleging en Wmo. Twee majeure klussen, waarvan ik ook gezegd heb dat die echt gekoppeld moeten plaatsvinden. Het kan niet zo zijn dat de wijkverpleging overgaat en de Wmo niet, want het zijn echt zaken die in het verlengde van elkaar geregeld moeten worden. Natuurlijk moeten er een aantal zaken afgeregeld worden in de oude kern-AWBZ, maar wij denken dat die weg veel simpeler is dan het opzetten van een heel nieuwe Wlz. We hebben zo’n 80 punten op het gebied van overgangsrecht, indicaties, pgb, spoedbedden, financiering et cetera, die nog allemaal geregeld moeten worden voor 1 juli, waardoor wij denken dat het onverstandig is om het door te laten gaan.

De heer Koster: Ik sluit mij graag aan bij de vorige spreker, ook omdat ik niet direct zie welke mensen er dan tussen wal en schip vallen. Kijkend naar wat de Staatssecretaris heeft aangeven zal zzp 4 volgend jaar bij de AWBZ blijven dan wel bij de Wlz ondergebracht zijn volgens de oorspronkelijke plannen. Dat zou pas per 1 januari 2016 ingaan. Je moet wel kijken naar de toelichting over het overgangsrecht. Daar zou je uit af kunnen leiden dat mensen met een zzp 4 uitgeschreven worden. Dat is ook een vraag die ik heb. De samenhang tussen de Wmo en de Zorgverzekeringswet is heel erg groot; die zijn complementair aan elkaar. De AWBZ en de Wlz gaan voor een heel groot deel over dezelfde mensen. Ik zie niet zo gauw welke mensen dan tussen wal en schip vallen.

Mevrouw Marijnissen: Namens de Abvakabo wil ik mij daar graag bij aansluiten. Dat richt zich dan met name op het werknemersperspectief. Het idee is dat mensen langer thuis moeten blijven wonen. Er komt een aantal lagere zorgindicaties min of meer te vervallen. Die mensen zouden dan thuiszorg moeten krijgen. Als we weten dat er nu zo’n 800.000 mensen gebruikmaken van de AWBZ en dat dit er straks in de Wlz nog maar 200.000 zijn, dan behoef je geen wiskundige te zijn om te bedenken dat dit ook wat betekent voor de werkgelegenheid van de mensen die deze zorg verlenen. Het idee is dat die werkgelegenheid zich in principe naar de wijken zal verplaatsen. Dat zien we echt nog onvoldoende op gang komen. Dat maakt ook dat we als vakbond erg pleiten voor samenhang tussen die twee wetten. Er is namelijk ook heel veel samenhang met de werkgelegenheid die gaat verschuiven. Echter, als dat niet goed gebeurt – dat dreigt nu te gebeuren – dan gaan heel veel zorgverleners hun baan verliezen die we straks wellicht weer nodig hebben.

Mevrouw Saers: Je moet oppassen dat je de Wlz te snel doorvoert en zaken onvoldoende uitwerkt. We kennen de knippen in bepaalde zorgzwaartepakketten. Verder noem ik de intensieve ggz waar criteria voor ontwikkeld zijn om te kijken of de mensen in de Wlz kunnen blijven of dat ze toch overgeheveld moeten worden naar Wmo of Zorgverzekeringswet. Deze mensen worden, zoals het er nu naar uitziet, eerst overgeheveld, daarna getoetst en gaan dan eventueel weer terug richting Wlz. Ik denk dat je sowieso niet met mensen moet slepen. Meer duidelijkheid en het op tijd duidelijkheid verschaffen voor mensen die straks overgaan, is dan ook zeer belangrijk. Ik denk ook niet dat er mensen anders tussen wal en schip gaan vallen als dit niet direct meegaat.

De heer Van Dijk (PvdA): Uit deze hoorzitting tot nu toe wordt eigenlijk wel duidelijk dat de richting van hervormingen vaak wel gesteund wordt maar dat de Wlz zoals die er nu ligt, nog niet altijd op evenveel enthousiasme kan rekenen als vertaling van die richting. Dat gaat dan over wat er in die wet zelf staat, maar ook over de samenhang tussen de verschillende wetten. Daarover zou ik een vervolgvraag willen stellen, ook naar aanleiding van de opmerking van de heer Nies van Vilans die het had over de prikkels tussen de verschillende stelsels. Als je het als zorgverzekeraar, gemeente, huisarts en wijkverpleegkundige goed doet, dan kunnen mensen langer zelfstandig thuis blijven wonen. Als je dat slechter organiseert, kan dat niet. Dus eigenlijk zoek ik ook naar de samenhang tussen Wmo en Wlz. Mijn vraag is dan ook hoe je die prikkels zo kunt organiseren dat het qua beloning, organisatie en afstemming beter tot zijn recht komt. Mijn tweede vraag daarbij is wat u daarvoor van ons nodig heeft.

De heer Nies: Ik zie eigenlijk onvoldoende synergie tussen de drie wetten. We hebben ooit reikwijdteverbreding, flankerend beleid en meer van dat soort mechanismen gehad, waarmee we er eigenlijk voor zorgden dat er tussen wetten wat vage grenzen waren. Er is hier gezegd dat het nu allemaal heel erg is dichtgetimmerd. Op dit moment is er in de wettelijke kaders geen belang dat verzekeraars, gemeenten enz. met elkaar gaan praten. Ze doen het wel en er is contact, maar het zou veel beter kunnen en ook veel meer. Wanneer we het zo kunnen organiseren dat er op de grensvlakken tussen de wetten middelen mogelijk zijn die door een gezamenlijke inzet alleen aan te wenden zijn in plaats van dat het óf Wlz óf Wmo óf Zorgverzekeringswet is, dan stimuleren we dat er met elkaar samengewerkt wordt. Het is van belang te proberen te bevorderen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen ofwel dat ze zo veel mogelijk buiten de Wlz blijven.

Mevrouw Hoogendijk: Ik weet weinig van de zeer technische aspecten van de twee wetten. Wat ik in ieder geval wel een zorg vind, is dat de Wlz een vrij inclusieve wetgeving is. Je valt er in of je valt er niet in. Er zijn heel veel situaties, met name waar het gaat om progressieve ontwikkelingen bij jongere kinderen met een handicap of jonge gezinnen waar sprake is van een handicap of een chronische ziekte, waarin de afstemming tussen de Wlz, de Zorgverzekeringswet en de Wmo op z’n zachtst gezegd kritisch wordt ten aanzien van het goed in stand houden van het systeem. Daar hoort uiteraard ook bij goede mantelzorgondersteuning. Met name op heel belangrijke terreinen zoals respijtzorg, zien we echt het risico dat er ontzettend veel verwezen zal worden naar anderen en dat mensen soms gedwongen zullen worden om dan toch maar dat kind of die partner naar een Wlz-instelling te laten gaan, omdat het dan afgebakend is. Ik snap dat de regering ervoor kiest om de huidige diffuse afscherming wat scherper te stellen, maar daardoor worden mensen straks wel enorm beknot in hun mogelijkheden om tot combinaties te komen.

De heer Schirmbeck: Ik zou graag het pleidooi van de heer Nies willen ondersteunen maar dan wel met een toevoeging. Die is dat we er voor moeten zorgen dat het grijze gebied zo klein mogelijk is. Het is prachtig dat er wordt gezocht naar een verbinding tussen twee werelden maar ik heb het idee dat het gat dat we vandaag nog moeten overbruggen, ook kijkend naar wat er tot nu toe allemaal is gezegd over wie waar recht op heeft en wie waar mogelijk in valt, kleiner gemaakt moet worden. Anders wordt het wel een enorme zoektocht voor mensen met een beperking om te weten te komen waar ze op enig moment terechtkunnen, wie hen gaat helpen en begeleiden, in welk stelsel dan ook.

De heer Van Eijck: De heer Van Dijk vraagt terecht aandacht voor de samenhang. Dat is niet alleen iets waar je naar zou moeten kijken vanuit politiek perspectief. We zien namelijk ook in de eerstelijnszorg dat alles op dit moment via drie grote decentralisatietendensen in de buurt van de patiënt wordt georganiseerd. Dat is goed. Dat willen we ook graag met elkaar. We willen ook de informele zorg een nadrukkelijker plek geven en die ook rond de patiënt langzamerhand gaan opschalen. Dat betekent wel dat je het moet organiseren via de juiste prikkels. Daar is volgens mij een aantal winstpunten te halen. Een eerste prikkel is de financiële prikkel. Je ziet dat mensen acteren omdat ze voor iets betaald krijgen. Eerder in dit huis hebben we over andere zaken gesproken. zoals het jeugdbeleid.

Toen vond men het hier ook verrassend dat huisartsen niet erg bereid waren om bijvoorbeeld overleg met zorgadviesteams, gemeenten, CJG’s en dergelijke toe te voegen aan wat zij al deden. De reden daarvoor was dat huisartsen visites rijden en in hun wachtkamer mensen ontvangen die vervolgens worden behandeld, en dat zij allerlei overleg hebben met collega’s uit de eerste en de tweede lijn. Het is niet vanzelfsprekend dat je gestimuleerd wordt als je de keuze moet maken om met de gemeente te gaan praten in plaats van patiënten te helpen. Voor het laatste ben je immers opgeleid.

Dat heeft daar geleid tot een additionele prikkel. Dat zou je je hier toch af en toe ook moeten afvragen. Ik denk dat het bijvoorbeeld noodzakelijk is dat je voor de Wlz-geïndiceerden straks een afzonderlijke betaaltitel hebt om daarmee recht te doen aan de complexiteit van de vraagstukken waar die mensen tegenaan lopen.

Dit geldt ook voor de AVG, de Arts voor Verstandelijk Gehandicapten, en uiteraard ook voor de specialist ouderengeneeskunde. Hoe ga je de zorg in onderlinge samenhang organiseren?

Dan kom je ook op het kwantitatieve aspect, want hebben wij eigenlijk voor de toekomst wel voldoende capaciteit om die zorg in de buurt te gaan organiseren, zoals wij dat nu met elkaar aan het afspreken zijn? Het antwoord is natuurlijk: nee, niet op korte termijn. Daarom zit ik er ook wel een beetje dubbel in of je dit nu wel of niet moet uitstellen. Aan de ene kant moet je onduidelijkheid zo kort mogelijk laten duren, maar aan de andere kant moet je niet de verzorgingstehuizen alvast min of meer gaan sluiten en de mensen daar in een positie brengen waardoor zij mogelijk wel of niet tussen wal en schip raken. Daar ging de discussie net even over.

Maar in elk geval moet je een helder beeld hebben van de toekomst en je ook afvragen hoe die praktijk er in de toekomst uit ziet. Dat hebben wij ook gedaan. U zag in het position paper dat wij in de afgelopen jaren hebben gewerkt aan het verkleinen van de praktijken. Dat betekent minder patiënten per huisarts, wat is gegaan van 2.350 naar 2.150. Wij hebben een toekomstvisie geschreven voor het jaar 2022. Wij denken dat je dan naar praktijken moet gaan van ongeveer 1.750 patiënten per huisarts. Dat halen wij echter in 2022 niet, want door de versnelling die er nu in komt, zullen wij dat veel sneller moeten doen. Wij zijn op dit moment aan het bekijken wat de ideale omvang is. Wij zijn ervan overtuigd dat er binnen een paar jaar een tekort zal zijn van 20% aan huisartsen, en dus ook van doktersassistenten, praktijkondersteuners en dergelijke.

Dus als u vraagt wat wij nu kunnen doen, dat is dat die prikkels op de juiste manier zetten en zorgen dat de capaciteit er komt om zowel die zorg in de buurt te organiseren vanuit bijvoorbeeld de huisartsenzorg en alles wat daar omheen hangt, maar zeker ook de samenhang organiseren die noodzakelijk is, door gesprekken aan te gaan met verzekeraars, met gemeenten en met collega-zorgaanbieders.

Mevrouw Bolle: Even los van de capaciteit, die er uiteraard moet zijn, wil ik ook nog het belang benadrukken van vertrouwen hebben in de professional. Wij hebben al meerdere malen gezegd dat er vertrouwen moet zijn in de professionals. Je moet ze ook de ruimte geven om hun werk te kunnen uitvoeren. In die zin is het ook heel belangrijk dat het nieuwe Besluit zorgaanspraken breed generalistisch is opgesteld. Dat maakt ook dat je als wijkverpleegkundige anders kunt gaan werken. Het ontzorgen gaat ook veel meer een belangrijk item worden in het werk van de wijkverpleegkundige. Dat is al een van de prikkels die nu worden ingebouwd worden, door naast het «uurtje-factuurtje»-werken volgens afspraken te gaan naar het breed generalistisch kijken.

Dus de bekostiging is daarbij een belangrijk punt. Er moet ruimte zijn voor de niet-toewijsbare taken, maar ook voor de andere complexe prestaties. Ik denk dat wij ook in dit wetsvoorstel goed moeten bekijken waar tijdelijke voorzieningen kunnen worden geboden, bijvoorbeeld de tijdelijk op herstel gerichte mogelijkheid van opname, om te voorkomen dat er een prikkel gaat ontstaan dat iemand helemaal kiest voor een indicatie in de Wlz. Dus kijk ook naar die tijdelijke voorziening, waarbij even de mantelzorg ontlast kan worden en daarna weer het systeem thuis kan worden opgebouwd. Bouw dat ook in.

De voorzitter: Ik ga zo het woord geven aan de heer De Blok, maar ik merk eerst even op dat mevrouw Baay vanwege dringende andere verplichtingen nu helaas weg moet.

De heer De Blok: Volgens mij is er door de politieke partijen zelf gezegd dat er 5.000 tot 6.000 nieuwe wijkverpleegkundigen bij zouden moeten komen om de gevolgen van deze wetten te kunnen opvangen. Tot nu toe is het tegenovergestelde eigenlijk het geval, namelijk dat de zorgkantoren nog steeds inkopen op producten en niet op oplossingen.

Ik sta er dan ook nog steeds van te kijken in alle gesprekken die ik met de zorgkantoren voer dat dit nog steeds geen onderwerp van gesprek is. Naar mijn idee kunnen er heel andere oplossingen worden bedacht en kunnen doorlooptijden korter worden, maar er wordt nog steeds gedacht dat het uurtarief het meest bepalend is voor de kosten bij de cliënt.

Dus als er geen prikkel komt tot innovatie en tot verandering binnen de huidige systemen, zie ik dit nog wel een paar jaar doordobberen op deze manier.

De heer Van Houten: Ik ben het helemaal eens met de heer De Blok. Ik zie niet helemaal de relevantie met de Wlz. Ik zie meer de relevantie met de wijkverpleging. Ik ben het er helemaal mee eens dat je naar andere vormen van zorg moet gaan om de grote taken die wij allen krijgen op te lossen.

De heer Koster: Ik sluit mij graag aan bij wat de heer De Blok zei. In welk systeem je ook zit, het zou veel beter zijn als je een bepaald budget per cliënt hebt, waarbij je juist met die cliënt kunt bekijken wat een goede oplossing is dan dat je op basis van «uurtje-factuurtje» gaat werken. Ik zie eigenlijk de tendens dat wij aan de intramurale kant ook richting «uurtje-factuurtje» gaan. Dat moet absoluut niet de bedoeling zijn. Dus je moet veel meer vertrouwen hebben in de professional. Kijk wat die cliënt nu eigenlijk aan ondersteuning nodig heeft en waar die woont, en stap af van het «uurtje-factuurtje»-verhaal. Dat betekent dat je eigenlijk moet uitgaan van een bepaald budget dat je hebt per cliënt, waarbij je samen met die cliënt kunt bekijken hoe je dat het best kunt inzetten. Misschien moet je daar wel een prikkel op zetten. Als je iets van dat budget overhoudt, is dat misschien nog wel een betere prikkel dan alleen maar belonen als je meer uren maakt.

De voorzitter: Dan ga ik naar mevrouw Siderius voor de SP.

Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Ik ben benieuwd naar de positie van de zorgverlener zelf, die al even aan werd genoemd. Er werd gerefereerd aan alle ontslagen, ook de aangekondigde ontslagen. Wat ik opvallend vind, is dat het als je met een zorgverlener praat altijd, behalve over de cliënt, vooral gaat over de hoge werkdruk en over het feit dat men gek wordt van de bureaucratie. In dit wetsvoorstel wordt daar eigenlijk helemaal geen aandacht aan besteed.

Hetzelfde geldt misschien ook wel een beetje voor mantelzorgers en vrijwilligers. Ik ben benieuwd of dit nu een gemiste kans is en wat hierin zou moeten veranderen. Misschien kunnen de eerste vier gasten daar iets over zeggen.

De heer De Blok: Dat is zeker een gemiste kans. De complexiteit is groot. Je ziet dat door wat er nu al in de voorbereiding gebeurt vanuit de Wmo een stroom aan nieuwe formulieren, aan nieuwe registratiemiddelen ontstaat. Ik pleit heel sterk voor een vereenvoudiging om die bureaucratie te voorkomen. Ik zou ook niet zo goed weten hoe je dat nu direct in deze wet kunt oplossen en regelen, maar ik vind het wel zorgelijk als ik zie waar onze medewerkers nu mee worden geconfronteerd, doordat zij allerlei extra lijsten moeten invullen. Dat kan beter worden besteed aan het oplossen van het probleem van mensen. Dat probleem is wel herkenbaar.

Mevrouw Marijnissen: Wat Abvakabo betreft, is dit absoluut een gemiste kans. Onze leden vertellen ons vrijwel dagelijks hoe zij bijna gek worden van indicatiestellingen, protocollen, zorgleefplannen en noem het allemaal maar op. Mensen die werken in de zorg, doen dat eigenlijk altijd omdat zij hart hebben voor de zorg en omdat zij gewoon zorg willen verlenen en natuurlijk niet om bezig te zijn met dat soort paperassen. Dus wij zien dit zeker als een gemiste kans.

Wat wij ook erg ingewikkeld vinden aan deze Wlz is dat er sterk wordt gestuurd op de hogere zorgzwaartepaketten, die uiteindelijk nog kunnen rekenen op zorg in een instelling, naast wat dit gaat betekenen voor de werkgelegenheid. Nu zien wij als vakbond al de tendens dat met name laaggeschoolde personeelsleden in de verzorgings- en verpleeghuizen hun baan aan het verliezen zijn. Dan heb je het echt over de niveaus 1 en 2. Die mensen gaan er op dit moment massaal uit. Laat dit nu ook net de groep zijn die het moeilijkst om te scholen is naar ander werk. Dat zijn ook niet de mensen die straks in aanmerking kunnen komen voor de 6.000 vacatures voor wijkverpleegkundigen, want dat is helaas niet voor iedereen weggelegd. Dus dat zien wij als een groot probleem.

Mevrouw Bolle: Ik denk dat het inderdaad een gemiste kans is. Dat is al herhaaldelijk gezegd door een aantal collega’s hier. Met name het zorgplan is een heel mooi uitgangspunt om als startpunt van de zorgverlening te nemen. Maar zoals ik ook al eerder zei, het is heel jammer dat je in een wet allerlei verschillende criteria tegenkomt die uit de beginselenwet komen en waarbij je de neiging krijgt dat er een soort checklist ontstaat om na te gaan of je alles hebt besproken, in plaats van dat het een fundamentele, intrinsieke motivatie moet zijn om tot een goede dialoog te komen. Dus dat is inderdaad een gemiste kans.

In het inkoopbeleid kunnen fundamenteel andere elementen worden meegenomen. Mevrouw Bergkamp heeft in een debat al eens gezegd dat je eigenlijk hogeropgeleide mensen in dienst moet nemen. Met die hogere deskundigheid in huis, hoef je minder kwaliteitscriteria aan het inkoopbeleid te stellen. Dat soort punten is nog steeds niet meegenomen in het huidige inkoopbeleid en dat is enorm jammer. Een ander belangrijk punt is dat wij met z’n allen heel veel registreren, terwijl dat heel weinig gegevens oplevert. Wij registreren veel, maar weten weinig. Kijk goed naar overbodige indicatoren. Kijk alleen naar indicatoren die echt iets zeggen over de uitkomsten. Beperk het zo veel mogelijk. Kijk alleen naar wat nodig is voor de zorgverlening en niet naar allerlei andere zaken die voor beheersing of andere managementelementen gebruikt kunnen worden. Daar moeten wij, denk ik, fors in gaan snijden.

De heer Schirmbeck: Voorzitter. Ik wil mij aansluiten bij het laatste wat mevrouw Bolle zei. In de afgelopen jaren hebben wij in de gehandicaptenzorg hard gewerkt aan een kwaliteitskader, waarbinnen wij proberen de kwaliteit van de geleverde diensten te vangen. Waarom hebben wij dat gedaan? Omdat wij merkten dat allerlei partijen om ons heen, en wijzelf ook, talloze vragen hebben. En als dat er te veel worden, raak je bedolven onder de vragen en zie je door de bomen het bos niet meer. Het kwaliteitskader is niet alleen door ons ontwikkeld, maar samen met professionals, cliëntenvertegenwoordigers, verzekeraars en de inspectie. Er hebben dus heel veel partijen bij gezeten. Al die partijen zijn samen met ons tot de conclusie gekomen dat het mogelijk is om minder vragen te stellen en toch op een goede manier de kwaliteit te bezien.

Wat ons in deze wet een beetje tegenvalt, is dat de wetgever daar, althans in zijn voorstel, toch weer een beetje aan voorbij lijkt te gaan. Er wordt wel een link gelegd naar het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg, maar het begint weer met een basislijst van vragen die voor alle sectoren hetzelfde is. Ik kan er niks aan doen, maar de gehandicaptenzorg is fundamenteel anders dan de ouderenzorg. Dan moet je dus ook niet dezelfde vragen stellen.

De heer Nies: Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel is erg ingewikkeld. Wij hebben Wlz-uitvoerders en een zorgkantoor. Daar zit weer toezicht op en ik kan niet doorgronden waarom dat allemaal nodig is. Het geeft veel ruimte dat ieder op zijn eigen manier om verantwoording vraagt. Als er één ding is dat aan de wet moet worden toegevoegd, dan is dat één verantwoordingsstroom in plaats van dat elke partij haar eigen verantwoording kan vragen. Verantwoording op verantwoording op verantwoording maakt het niet makkelijker. Als de Kamer toch iets aan het voorstel wil wijzigen, ligt hier een kans.

Mevrouw Hoogendijk: Voorzitter. In mijn inleiding zei ik al iets over het zorgplan vanuit het perspectief van mantelzorgers. In de Wlz, maar tot op zekere hoogte ook in de Wmo, zit een instrumenteel gestuurd systeem, waarbij het uitgangspunt is dat mensen meer en langer voor elkaar kunnen zorgen, maar waarbij het instrumentarium is gericht op het beheersen en controleren. Ik hoor zo links en rechts dat dat vanuit enig wantrouwen gebeurt. Mantelzorgers ervaren ontzettende druk als het gaat om de verantwoording rond zaken die gerelateerd zijn aan de informele zorg. In de Wlz en trouwens ook in de Wmo zie ik wel degelijk het risico dat dat verder doorgaat. En dan maak je van mantelzorgers en van vrijwilligers halve professionals die je gaat toetsen op datgene wat zij kunnen bijdragen aan doelstellingen die bediscussieerd moeten worden. Ik doe een appel op de Kamer om dat nog eens heel stevig tegen het licht te houden. Mantelzorgers hebben – het klinkt bijna soft – wel wat vertrouwen nodig. Als je het zorgplan inzet met een lijst van te beantwoorden vragen en met criteria op grond waarvan iemand wel of niet bepaalde taken mag vervullen, in een instelling of in een thuissituatie, zit je op een weg waar mantelzorgers minder mogelijkheden hebben om eruit te stappen en waar vrijwilligers op een gegeven moment bedanken voor de eer.

De heer Van Scherpenzeel (ANBO): In alle reacties tot nu toe mis ik dat de grote verandering waarvoor wij staan, alleen kans van slagen heeft als daarvoor een breed maatschappelijk draagvlak wordt gecreëerd. Daarvoor is een cultuurverandering nodig. In dit gremium mis ik de positie van de zorgvrager. Die heb je nodig om het hele systeem tot een succes te maken. Ik denk dat wij daarin veel moeten investeren. Wij moeten dat allemaal doen, niet alleen de overheid, maar ook de aanbieders, de maatschappelijke organisaties en de patiëntenorganisaties. Je hebt die cultuurverandering nodig om de transitie tot een succes te maken. Hoe wij dit technisch regelen en in hoeveel wetten – liefst zo min mogelijk – daar komen wij wel uit. Het gaat juist om die cultuurverandering.

De heer Nies (Vilans): Ik wil hieraan toevoegen dat het steeds verder van de cliënten en de gebruiker af komt te staan doordat het zo ingewikkeld wordt gemaakt. Als je een pgb hebt, moet je verantwoorden dat je goede partijen hebt gecontracteerd enzovoorts. Daardoor wordt het steeds moeilijker en daarmee wordt de vervreemding in het stelsel steeds groter. Een directe relatie tussen aanbieder en leverancier lukt niet zo goed, behalve in het pgb-deel. Ik meen dat er zo veel inkoopconstructies in het wetgevingskader zitten dat het voor de klant moeilijk wordt om nog te snappen hoe het werkt.

Mevrouw Saers (Per Saldo): In de Wlz wordt de positie met name bij het vaststellen van de hulpvraag via het CIZ geregeld. Ik heb al gezegd dat daardoor de individuele hulpvraag onvoldoende tot zijn recht kan komen met daaraan vast de mantelzorgers. Dit speelt met name in de situaties waarin mensen niet intramuraal zorg krijgen, maar thuis blijven wonen met zo’n zware zorgvraag dat zij anders in een instelling zouden worden opgenomen. De wet is daarop niet goed afgestemd. De bijbehorende functies die wij nu kennen, zijn weggevallen. Ik vind het belangrijk om dit nog eens naar voren te brengen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Tijdens een eerdere hoorzitting over de Wmo gaven de gemeenten aan dat het overdragen van de taken onder de huidige voorwaarden onverantwoord is. Vandaag hoor ik zorgverzekeraars die van mening zijn dat het op 1 januari 2016 niet verantwoord kan worden uitgevoerd. Actiz geeft nu aan dat de voorwaarden die op tafel liggen, tot grote zorg leiden en in ieder geval fundamenteel moeten worden aangepast. Ik hoor verschillende insprekers zeggen dat de 5.000 extra wijkverpleegkundigen er niet zijn en dat voor het pgb nog de tarieven moeten worden vastgesteld.

Is er nu iemand hier aanwezig die denkt dat het wel allemaal goed komt en op 1 januari aanstaande verantwoord overgeheveld kan worden? Wordt die kwaliteitsverbetering bereikt? Zo ja, waarom dan? Ik dacht: laat ik het positief formuleren.

Mevrouw Kriens (VNG): Ik aarzel hierover, want zo kom ik in een andere discussie terecht dan ik hier nu in deze rol wil voeren. Er is gezegd dat de voorwaarden in een aantal opzichten ontoereikend zijn. Dat is iets heel anders dan onverantwoord. Die ontoereikendheid zit onder andere in de discussie die momenteel wordt gevoerd over de vraag hoe financieel kan worden geregeld dat de overgangsrechten van mensen voldoende zijn geborgd, opdat zij niet tussen wal en schip vallen. Dat hebben de gemeenten gezegd.

Ik heb een dezer dagen namens de VNG voor de radio gezegd dat wij buitengewoon verrast waren over het feit dat de zorgverzekeraars – voor ons out of the blue – zeiden dat zij niet in staat zijn om de Wlz in te voeren. Dat heeft te maken met de techniek van declaratiesystemen die blijkbaar niet kunnen worden aangepast. Ik heb toen gezegd dat dit uit ons perspectief lastig, kwalijk en ingewikkeld is, maar dat het vooral heel erg slecht is voor onze inwoners. De onverbrekelijkheid van die twee luiken wordt dan immers ongedaan gemaakt. Je zult deze herstructurering als een totaal moeten neerzetten. Als dit technische problemen oplevert, moet er een tandje worden bijgezet om die technische problemen op te lossen.

Met het oog op onze inwoners zeggen wij: laat het alsjeblieft niet zo lang duren. Er wordt nu gesproken over cultuurveranderingen. Ik was wethouder in Rotterdam en wij voerden in Rotterdam al tien jaar de discussie over een andere organisatie van de zorg. Dat geldt ook voor veel andere gemeenten. Door de landelijke discussie en de tijd die nodig is om deze wetgeving te behandelen, zijn wij in de gemeenten achterop gekomen. Door die landelijke discussie is de vraag wat er in hemelsnaam gaat gebeuren, wat er allemaal verkeerd gaat en hoe dit zich moet ontwikkelen, alleen maar toegenomen. Dat betekent dat het gevoel van onzekerheid en soms van angst van mensen zal toenemen als er nog meer tijd wordt genomen voor de behandeling. Daarom pleiten wij ervoor dat wij in ieder geval op zo’n manier met deze wetgeving omgaan dat wij elkaar niet loslaten en dat wij werkende weg in de gaten houden waar dingen niet goed gaan. Wij kunnen de wetgeving niet nog verder detailleren, want dan doen wij precies het omgekeerde van de oorspronkelijke bedoeling, namelijk erkenning van verschillen tussen mensen, tussen wijken, tussen steden en dorpen, en tussen regio’s. Dat maakt nu juist dat dingen niet verder moeten worden vastgezet.

Dit was niet bedoeld als een politiek antwoord. Volgens mij is het dat ook niet. Ik heb de context willen schetsen van de positie van de gemeenten.

De heer Koster (Actiz): Wij zijn voorstander van de invoering van de Wmo en de Zorgverzekeringswet per 1 januari aanstaande. Ik erken dat er de komende tijd nog veel moet worden uitgewerkt. Daarom moet er veel meer druk op de ketel komen om een aantal dingen goed uit te werken. Er zijn echter al veel organisaties op alle mogelijke manieren bezig om dat te doen voor bijvoorbeeld locaties en personele consequenties. Wij hebben daarvoor overigens andere plannen voorgesteld; die heb ik tijdens de vorige hoorzitting onder de aandacht gebracht. Ik ben het met mevrouw Kriens eens dat die twee voorstellen in ieder geval moeten doorgaan, maar ik zie echt niet in wat het probleem is als je iets meer tijd neemt voor de Wlz en als je die een jaar later invoert. Volgens mij moet op korte termijn goed worden uitgezocht waar mensen tussen wal en schip dreigen te vallen, want ik heb dat niet kunnen ontdekken.

Dat wil niet zeggen dat je veel onzekerheid laat bestaan. Wij willen die onzekerheid wegnemen. Daarom pleiten wij ervoor om de aanpassingen in de Wmo en de Zorgverzekeringswet wel per 1 januari in te voeren. De Wlz kan wel doorgaan in die zin dat wij een en ander verder uitwerken waarbij alle punten worden meegenomen die hier zijn genoemd. Dit betekent echter wel dat de wet niet per 1 januari aanstaande kan worden ingevoerd. Je kunt dingen verder uitwerken en de komende driekwart jaar de tijd nemen om dat nog beter te doen dan nu is gebeurd, want wat nu in de wet staat, is echt oud denken. Neem daar de tijd voor, maar schets wel het perspectief waar wij naartoe willen.

De heer Van Houten (VRZ Zorgverzekeraars): Ik heb ook gezegd dat ik het verstandig vind dat de Wmo en de wijkverpleging doorgaan. Ik zeg daar wel bij dat dit nog wel heel hard werken vergt in de komende maanden. Op korte termijn moet er complete duidelijkheid ontstaan. Wij denken echter dat het haalbaar is op 1 januari. Ik begreep eerder dat de gemeenten het ook een haalbare zaak achten. Er moet met Pasen nog wel wat geld bij, maar dan komt het allemaal goed, begreep ik.

Het verhaal over Wlz en ggz is heel anders. Daar zijn nog heel veel open einden. Wij steunen de richting van het beleid, maar wij vinden het van belang dat die veranderingen niet per 1 januari aanstaande worden ingevoerd.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik merk dat er op het terrein van samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraar soms nog wel een uitdaging ligt, maar ik zal een inhoudelijke vraag stellen aan de heer Schirmbeck, mevrouw Bolle en de heer Buijsen, zodat we daarover ook iets horen vanuit de wetenschap. Zijn er groepen of functies die nu niet onder de Wlz vallen, maar die daar eigenlijk wel in thuishoren? Met andere woorden: zijn er nu groepen en functies die wij nu niet in ons vizier hebben? Ik krijg bijvoorbeeld regelmatig een vraag over zwaar gehandicapte kinderen. We hebben de kinderdagcentra geregeld, maar we hebben het ook gehad over logeerfuncties en verblijf. Zijn er dingen die daar eigenlijk onder vallen?

De heer Schirmbeck: Het voorbeeld van de kinderdagcentra of kinderdienstencentra is mij uit het hart gegrepen, maar daar heb ik al vaker aandacht voor gevraagd. Wij zitten op dat punt met een enorm lastig vraagstuk, omdat een deel van de kinderen die daar gebruik van maken, in de toekomst waarschijnlijk een beroep zal doen op de Wlz en waarschijnlijk ook op de Jeugdwet. Het probleem daarbij is dat wij nu niet precies weten waar die splitsing ligt. Dat maakt het voor organisaties heel lastig om te bepalen of zij, waar het de Jeugdwet betreft, ook volgend jaar nog worden ingekocht. Als niet duidelijk is hoe dit vanaf 1 januari 2015 zit, besluiten organisaties mogelijk om bepaalde functies af te bouwen om hun risico te beperken. Dat zou buitengewoon treurig zijn, omdat de kans vrij groot is dat we na verloop van tijd met elkaar tot de conclusie komen dat het toch beter was geweest om die functie te houden, maar dat weten we nu niet. Dat is heel lastig.

Daarnaast vind ik het, zoals ook in ons position paper staat, heel ingewikkeld dat de Staatssecretaris het afgelopen jaar een aantal keren ten aanzien van een aantal groepen – ik zal het maar even onparlementair zeggen – met verschillende coderingen uitspraken heeft gedaan over alle vormen van zzp’s in allerlei groepen en lagen, terwijl we niet zeker weten of dat straks ook zo geregeld is. Ik geef een voorbeeld. In het wetsvoorstel staat iets over jongeren vanaf 18 jaar met een lichte verstandelijke beperking die behandeling met verblijf nodig hebben. Enerzijds staat in de wet dat zij thuishoren in de Wlz, maar anderzijds zijn de toegangscriteria zodanig omschreven dat cliënten met een zorgzwaarte die past bij de zzp’s – ik kan het niet helpen; ik moet het zo zeggen – lvg 1, lvg 2 en waarschijnlijk ook lvg 3, geen toegang hebben tot de Wlz. Ik weet niet waar we dan uitkomen. Dat is ingewikkeld. Het zit ons op dit moment vooral dwars dat er in dat schemergebied alles bij elkaar opgeteld een grote groep is die niet weet waar men aan toe is. Daar is nu echt zeer dringend behoefte aan.

Mevrouw Bolle: Ik denk dat ik het punt van de tijdelijke opname na een herstelgerichte opname al eerder heb genoemd. Vorig jaar bleek uit cijfers dat eind 2013 700 tot 1.000 mensen per maand een indicatie nodig hadden voor deze tijdelijke opvangmogelijkheid. Daar is herhaaldelijk aandacht voor gevraagd en daar is een tijdelijke voorziening voor getroffen. Nu zou dit binnen de huidige wetgeving onder de Wmo of onder een zorghostel komen te vallen. Enkele groepen zijn door hun lage inkomen of door de aard van de aandoening niet geschikt voor zo’n voorziening. Er moet dus echt bekeken worden of deze tijdelijke voorziening toch kan worden opgenomen in deze wet.

Het tweede punt is zzp 4. In de eerdere blokken is al aandacht gevraagd voor de mensen die tussen wal en schip vallen omdat hun situatie eigenlijk te slecht is om thuis te kunnen verblijven. Zoals bij elke afbakening is het lastige dat er altijd mensen met zzp 5 zijn die misschien thuis kunnen blijven, maar ook mensen met zzp 4 die absoluut niet thuis kunnen blijven. Ga dus vooral uit van maatwerk en creëer dat waar dat nodig is. Hetzelfde zien we bijvoorbeeld bij de afbakening tussen intensieve kindzorg in de aanspraak op wijkverpleging: wat is «intensief» en wat is «gewone kindzorg»? Wanneer gaat het om kindzorg waarbij ook de mogelijkheid van opname nodig is? Het is goed dat dergelijke afbakeningskwesties goed omschreven zijn, want het grijze gebied moet niet te groot zijn, maar houd ook ruimte voor individueel maatwerk.

De voorzitter: Ik ga naar de heer Buijsen, want ook de juridische kennis kan ons volgens mij verder helpen.

De heer Buijsen: Ik kan alleen maar zeggen dat er op dit moment vooral veel onzekerheid is. Ik kan dus alleen maar beamen wat mevrouw Bolle zei. Er zijn op dit moment nogal wat ouderen die langer dan nodig in ziekenhuizen verblijven, omdat er geen plek is om verder behandeld te worden in verpleeghuizen.

Mevrouw Saers: Ik herhaal dat we de groepen met een bijzondere zorgzwaarte, die echt een zeer intensieve hulpvraag hebben, zowel in de hoogte bij één grondslag als in de breedte bij meerdere grondslagen, helemaal niet terugzien in de Wlz. De wet is gericht op de intramurale setting. Mensen die thuis wonen, komen daarin onvoldoende aan de orde. Die groepen zou ik dus nog willen toevoegen.

De heer Van ’t Wout (VVD): Voorzitter. Ik dank alle aanwezigen voor hun inbreng. In deze en ook in de vorige ronde kwam een paar keer naar voren dat er iets mis is met de huidige AWBZ: we financieren op productie en we controleren op protocollen, maar heel slechte instellingen kunnen gewoon doorgaan en heel goede instellingen en heel goede zorgleveranciers hebben er vooral heel veel last van. Wat zouden we concreet in die wet moeten wijzigen? Het is altijd heel makkelijk om dan «vraaggericht werken» te roepen, maar wij sturen als politiek met wetten en met geld. Hoe kun je dit concreet omdraaien?

Daarnaast vond ik het opvallend dat op instigatie van de Kamer in de vorige ronde juist een paar zorgaanbieders vertegenwoordigd waren die op deze manier werken en dat zij absoluut niet pleiten voor uitstel van de Wlz. Dat mag ook wel even gemarkeerd worden. Juist de clubs die het doen zoals wij het graag zien, zijn dus niet voor uitstel.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik denk dat het die clubs te heet onder de voeten wordt.

De heer Van ’t Wout (VVD): Of we luisteren goed naar de praktijk bij de instellingen die het goed doen, mevrouw Keijzer. Dat lijkt mij buitengewoon verstandig.

De voorzitter: Het debat vindt later plaats, collega’s.

De heer De Blok: De rode draad in wat ik de afgelopen zeven jaar probeer te zeggen, is dat de dynamiek van een oudere in zijn ziekteproces niet terug is te zien in de voorzieningen. Dat is een probleem met de levensloop: hoe ontstaan problemen en hoe bied je daar op het juiste moment passende oplossingen voor? Volgens mij regel je dat niet in wetten, maar veel meer in de dagelijkse dynamiek in de wijk. We hebben de afgelopen 20 à 25 jaar instituties gecreëerd die steeds minder mee bewegen op datgene wat er in de wijk gebeurt. Ik vind dat we nu in de wetten te veel uitgaan van die instituties en te weinig van problemen van mensen, oplossingen voor die problemen en het volgen van de resultaten van datgene wat je doet. Ik vind dus dat we veel meer zouden moeten inzetten op innovatie, in de richting van experimenten met allerlei kleine woonvoorzieningen die een alternatief kunnen zijn voor de huidige verpleeg- en verzorgingshuizen. Ik ben het helemaal met mevrouw Hoogendijk eens: wij onderschatten hoeveel druk er op de mantelzorgers komt, maar als je het omdraait en de mantelzorgers op een goede manier gaat ondersteunen, neemt de draagkracht enorm toe. Ik heb af en toe het idee dat wij de druk opvoeren omdat we denken dat mensen dan niet in het formele zorgcircuit terechtkomen, terwijl je de problemen daardoor volgens mij juist verergert. Heel basaal zouden we volgens mij dus terug moeten naar het redeneren vanuit het perspectief van de mensen die de zorg nodig hebben, door te kijken naar uitkomsten en vakmanschap dat goede uitkomsten levert en door kennis te ontwikkelen over nieuwe alternatieven voor het oplossen van de bestaande problemen.

De heer Koster: Ja, ik voel me wel een beetje aangesproken door de heer Van ’t Wout, want er zaten ook leden van ons bij. Om maar even met een niet-lid te beginnen. De heer Hazelaar gaf aan dat hij geen voorstander is van uitstel maar dat hij vindt dat de wet nog veel te veel instellingsgericht is en te veel oud denken. Dat vind ik dus ook. Ik zeg ook niet dat die wet niet moet doorgaan; ik zeg alleen: neem de tijd om die wet zodanig te wijzigen dat hij veel meer aansluit bij wat cliënten willen en dat de professional veel meer de ruimte krijgt. De beweging steunen wij. Dat kent men ook van ons. Ik vind alleen dat je, nu je de kans hebt, een goede wet moet maken die op die zaken aangepast is. Volgens mij vinden de heer Hazelaar en anderen dat ook.

Iets anders is het vertalen van de effecten van de wet in de sociale structuur. Dit jaar doen we de eerste ervaringen op met mensen met een zzp 3 die langer thuis blijven wonen. Mogen we dan even gewoon ervaring opdoen met hoe dat past, of de zorg thuis daar goed op aansluit, of de mantelzorg daar goed in ondersteund wordt? Ik denk dat we kunnen leren van de dingen die we daarbij tegenkomen. Hetzelfde geldt voor de categorie mensen met een zzp 4.Ik verwijs naar de heer Schots van Sint Fransiscus en naar wat Joost de Blok heeft gezegd over de sociale structuur in de wijk. Je ziet bijvoorbeeld dat kleine huizen op het platteland een heel goede ondersteuning zijn van die sociale structuur. Wij pleiten er ook niet voor om de oude manier van financiering van verzorgingshuizen in stand te houden, maar wij moeten de organisaties wel de kans geven om zich om te bouwen naar een plek waar mensen zelf kunnen wonen, daar zelf voor kunnen betalen, maar waar wel een aantal van die functies ondersteund kunnen worden. Die beweging gaat nu veel te snel. Daarmee breek je onnodig sociale infrastructuur af.

De heer Nies: Heel veel zal te maken hebben met hoe er lokaal wordt samengewerkt en hoe partijen met elkaar oplossingen vinden. Dat kun je niet via de wet regelen. Je kunt wel bevorderen dat er dat soort samenwerkingsmechanismen tot stand komen. In het wetsvoorstel staat een innovatieartikel. Ik zou het interessant vinden wanneer er met dat innovatieartikel ook de mogelijkheid bestaat dat er stukjes uit de Wlz naar de Zorgverzekeringswet of naar de Wmo gaan, daar waar men erin slaagt om heel goed thuiszorg, zorg aan huis of het alternatief te organiseren. Dat hoeft niet een heel groot bedrag te zijn. Het gaat erom dat er een stukje te schuiven valt en dat je het als het ware beloont om goede eerstelijnszorg, goede thuiszorg en goede alternatieven te ontwikkelen. Dan zou je in de wet in feite beloningen inbouwen voor het resultaat. Wanneer het systeem budgetgestuurd is, wordt het budget hoe dan ook opgemaakt en elk budget gaat een eigen leven leiden. Ik denk dat we overloopjes moeten creëren tussen de verschillende systemen, dat het heen en weer kan gaan al naar gelang wat nodig is en wat op lokaal niveau ook als wijs bevonden wordt, waarbij verzekeraars, gemeenten, aanbieders en cliënten iets te zeggen moeten hebben. We zijn tenslotte in Nederland.

De heer Van Eijck: De heer Van ’t Wout stelt een buitengewoon interessante vraag, maar ik vraag mij af of hij op mijn antwoord zit te wachten omdat het toch een beetje het voorhouden van de spiegel is. Misschien is het goed om als buitenstaander te bekijken hoe het budget en de financiering van de zorg is geregeld. Dat begint met de Miljoenennota door vast te stellen dat het budget voor de zorg een bepaald percentage van het bruto binnenlands product mag zijn. Die relatie ontgaat mij overigens, maar goed. Dus dat is een eerste relatie. Dat heeft alles te maken met het koopkrachtplaatje, met de premiebetaling en dergelijke. Vervolgens is het budget vastgesteld en wordt er gekeken hoe we het gaan financieren. Dus wat doet iemand zelf, wat krijgen we via premies binnen, wat doet de belastingbetaler, et cetera. Dan is de financieringsvraag aan de orde gesteld en dan is er over wat er naar de zorgaanbieders kan. Dus dan wordt er overleg gepleegd met ggz en met de ziekenhuizen en andere zorgaanbieders. Dan wordt er gevraagd: wat kunnen jullie hiervoor bieden? Dan komt er bijvoorbeeld uit dat er 30% minder bedden in de zorg mogelijk zijn of iets dergelijks. Vervolgens gaan we naar de patiënt en zeggen we: kijk, dit hebben we voor je geregeld. En dat is best gek! In feite zou je het proces moeten omdraaien. Je zou je in eerste instantie gewoon lokaal moeten afvragen wat de zorgvraag van de patiënt is. En dan zou je je moeten realiseren dat de informele zorg daar in eerste instantie misschien voor een klein stukje met de mantelzorgers en dergelijke een antwoord op kan geven. En dan weet je wat de professionele zorg is die daaromheen moet worden georganiseerd. Dan zou je pas toekomen aan het vraagstuk van wat het benodigde budget is. Dan komt de politiek om de hoek met de vraag: hoe gaan we dat financieren? Dus af en toe bekruipt ons wel eens het gevoel dat de zaken omgekeerd worden hier. Maar misschien zat de heer Van ’t Wout niet op dit antwoord te wachten.

Mevrouw Bolle: De vraag was hoe we innovaties kunnen realiseren en welke uitkomsten van zorg we wenselijk vinden. Dat begint ook bij het vakmanschap van de zorgverlener. In mijn inleiding heb ik kort gerefereerd aan opleidingen die soms gegeven worden aan verzorgenden IG, waarbij heel veel verantwoordelijkheden en taken bij hen neergelegd worden. Zij hebben echter amper voldoende opleiding daarvoor en amper praktijkervaring. Daar zit een disbalans in. Ik denk dat we daar ook naar moeten kijken. Ik denk dat we ook fundamentele keuzes moeten maken bij het inzetten van een hoger deskundigheidsniveau in deze sector. We hebben het deskundigheidsniveau een heel lange tijd laten afkalven naar een steeds lager niveau. Dan krijg je zoiets als onbewust onbekwaam. Je kunt een zorgverlener niet verwijten dat hij niet ziet welke mogelijke hiaten er in de zorgverlening zijn en welke risico’s voor bepaalde aandoeningen als hij daar geen opleiding voor gekregen heeft. Willen we daadwerkelijk een betere kwaliteit van zorg, dan moeten we daar goede deskundige hulpverleners voor inzetten.

Mevrouw Saers: Ik wil nog iets toevoegen aan de woorden van de heer Van Eijck. Zijn woorden zijn mij uit het hart gegrepen. Begin bij het persoonlijk plan, zoals wij dat noemen. Begin bij de hulpvrager zelf. Kijk wat hij zelf kan, wat zijn naasten kunnen en kijk dan wat er aanvullend nodig is. Maak dat persoonsvolgend. Persoonsvolgende financiering, waar het pgb een onderdeel van is, zal een enorme vernieuwing geven binnen de zorg. Dan komt die vernieuwing echt vanzelf. Kijk maar naar het pgb. Het zal uiteindelijk ook veel goedkoper functioneren. De Coalitie Eigen Regie waar een aantal koepels van aanbieders maar ook aan de cliëntenkant MEE Nederland en Mezzo inzitten, hebben dat al eens geprobeerd uit te rekenen. Dus ik wil daar nog eens een pleidooi voor houden.

Mevrouw Hoogendijk: Mevrouw Saers zegt wat ik ook graag had willen zeggen, namelijk dat we moeten beginnen bij degene die de zorg vraagt en de omgeving. Daarbij is overigens, zoals soms wel gedacht wordt, niet alleen sprake van volgtijdelijkheid in de zin van wat men zelf kan en wanneer het systeem vastloopt. Ik vind dat in de Wlz moet worden opgenomen dat het samenspel met de professional op een goede manier wordt vormgegeven, waarbij mensen kunnen aangeven wat zij willen, wat zij kunnen en hoe dit bij hun leven past. Tenzij je alle wetten overboord gooit, zul je dat met name langs de lijn van innovatieve projecten moeten doen. Mezzo pleit ervoor dat er ruimte voor innovatie komt binnen de kaders waarmee we met elkaar van doen hebben. Ik herhaal nog maar eens dat de oproep dat burgers langer en meer voor elkaar moeten zorgen enigszins haaks staat op de systematiek van de voorliggende wetgeving. Dat hoeft geen bezwaar te zijn, maar je moet je wel erg bewust zijn van welke methodieken je mensen meegeeft om het zelf te doen.

De voorzitter: We hebben nog wat tijd over. Er is nog gelegenheid tot het stellen van korte vragen.

De heer Otwin van Dijk (PvdA): Deze materie is complex en best ingewikkeld. Dus een korte vraag is lastig. Ik heb nog even doorgedacht over de persoonsvolgende bekostiging. In de voorgaande ronde is besproken dat je niets aan persoonsvolgende bekostiging hebt als je tien keer kunt kiezen tussen instellingszorg. Als je tegelijkertijd wilt financieren op basis van resultaten, wat mij verstandig lijkt, weet ik niet of persoonsvolgende bekostiging in het verlengde ligt van het bekostigen op basis van resultaten. Dan kom je ook weer bij de vraag wie bepaalt wat een passend resultaat is als kwaliteit van leven iets is wat mensen zelf aan moeten geven. Ik werp deze vragen maar op, omdat ik ervan overtuigd ben dat het bekostigingsmodel innovatie op dit moment in de weg zit. Daar ben ik van overtuigd. Maar ik heb nog niet helemaal scherp welk bekostigingsmodel we dan moeten introduceren, misschien ook in de wet. Een verbod op P maal Q lijkt mij sowieso verstandig. Dat zou al een enorm revolutionaire stap zijn. Maar hoe krijgen we dan vervolgens die combinatie van zeggenschap en innovatie op de wagen?

De heer Koster: Ik denk dat dit heel goed kan werken, omdat je daarbij uitgaat van de cliënt zelf. Hij of zijn directe omgeving kan het best de ondersteuningsvraag formuleren. Er zal in welk systeem dan ook een scherpe toegang zijn, en dat is maar goed ook. Bij de Wlz is dat het CIZ, bij alle andere zijn daarover ook afspraken gemaakt. Dit gaat dus niet om onbeheersbaarheid. Als je een beroep mag doen op de Wlz, de Wmo of de Zorgverzekeringswet, is er uiteindelijk ergens iemand die daar toegang toe geeft. Als het zo ver is, zouden wij er voorstander van zijn om dat op basis van een persoonsvolgend budget te doen. Het hoeft niet op iemands bankrekening te komen, het kan ook een trackingsrecht zijn of wat dan ook. De cliënt moet dan wel zelf zo veel mogelijk kunnen kiezen waar hij zijn zorg kan krijgen en hoe hij die ingericht wil hebben. Je ziet dat daaruit de meeste innovatie komt.

Het tweede argument is als volgt. In alle plannen zullen mensen in toenemende mate een deel zelf moeten betalen. Dat geldt natuurlijk ook voor mensen die iets meer te besteden hebben; dat zien we nu al met vermogen en in de toekomst zal het ook met inkomen het geval zijn. Als je zelf een deel moet betalen, is het natuurlijk wel heel raar dat een ander beslist waar je je zorg moet inkopen en hoe je een en ander moet invullen. Dit is een reden te meer om vooral die kant op te gaan.

Mevrouw Saers: Ik wil nog iets toevoegen aan het betoog van de heer Koster. In zo’n persoonlijk plan worden ook resultaten afgesproken. Volgens mij kan dit allemaal heel goed samengaan. Het is geen kwestie van pappen en nathouden; er moeten ook ontwikkelingsmogelijkheden in worden beschreven. Mensen moeten vaak aan een situatie wennen en ze kunnen met hun beperkingen stapje voor stapje wat zelfstandiger worden. Dat kun je allemaal als resultaat vastleggen in zo’n persoonlijk plan. Het zou goed zijn om elk jaar te volgen of die resultaten worden behaald. Als het niet goed uitwerkt, heeft die persoon ook weer een keus. Natuurlijk is dit wat ingewikkelder bij intramurale zorg, maar het is niet onmogelijk. Ik denk dat van tevoren drie keer beter nadenken en echt goed bekijken wie de hulpvraag goed kan invullen, veel beter werkt met zo’n persoonsvolgende financiering.

De heer De Blok: Ik wil even de andere kant hiervan benadrukken. Soms heb je het idee dat de bekostiging helemaal niets te maken heeft met wat je doet en waarover mensen tevreden zijn. Wij houden helemaal geen rekening met indicatie of met wat is vastgesteld; wij proberen problemen op te lossen. Als je dat goed doet, zijn de mensen daar tevreden over. De ene keer kom je uit op 40% en de andere keer op wat meer. Daarom denk ik dat je beter naar gemiddelden kunt kijken. Zodoende wordt de professional ook niet steeds lastiggevallen met allerlei grenzen waaraan hij zich moet houden bij het bedenken van goede oplossingen. Ik snap het punt van mevrouw Saers heel goed, maar in 20 jaar tijd hebben we wel een situatie gecreëerd waarin de bekostiging geheel leidend is geworden bij wat we doen, in plaats van vakmanschap en de specifieke situaties.

Mevrouw Marijnissen: Misschien kan ik hier nog iets over zeggen vanuit het oogpunt van de werknemers in de zorg. We zien zoiets al in gemeenteland, bij de huishoudelijke zorg. Gemeenten plakken er dan een etiketje op: «lumpsumfinanciering», «resultaatbekostiging» en noem maar op. Wij vrezen de combinatie met de bezuinigingen: die maakt alles wel een beetje eng. Wij zien in de huishoudelijke zorg dat de indicaties eigenlijk worden teruggeschroefd omdat er minder geld is. Ik denk dat niemand hier, inclusief de zorgverleners, zit te wachten op uurtje-factuurtje. Heel vaak wordt ergens een labeltje «resultaatfinanciering» opgeplakt, terwijl van de zorgverlener eigenlijk wordt verwacht dat hij hetzelfde werk verricht; die oudere heeft immers niet meteen minder zorg nodig. Maar doordat het op een andere manier wordt benoemd, schiet de werkdruk wel enorm omhoog. De mensen hebben minder tijd want er is minder geld beschikbaar, maar ze moeten wel dezelfde prestatie leveren. Dit leidt direct tot een hogere werkdruk voor het personeel. Ik zou dit graag meegeven. Als de Kamer nadenkt over dat soort bekostigingsrichtingen, laat haar dan ook alsjeblieft letten op de werkdruk voor het personeel die deze meebrengen.

De heer Nies: We zitten nu in de situatie dat de oplossing een probleem is geworden en eigenlijk zouden we terug moeten naar de situatie dat we een probleem oplossen. Het stelsel met aanspraken leidt tot de neiging om zoveel uur dit en zoveel uur dat te leveren of te realiseren, terwijl men niet meer gericht is op het oplossen van een probleem en op de mogelijkheden daartoe. In de gehandicaptensector denken we over hoe we met zorgplannen et cetera omgaan. Dat helpt daar enorm bij. Volgens mij is het dus belangrijk om «aanspraken» niet al te letterlijk te nemen als «aanspraken op een bepaalde hoeveelheid product», maar wel als «aanspraken op een oplossing». Dat kunnen we afspreken met elkaar. Ik realiseer me dat het lekker abstract is geformuleerd, maar volgens mij moeten we wel in die richting gaan denken.

Mevrouw Siderius (SP): Ik heb nog een vraag over de rechtspositie van de mensen in de zorg. In de Wmo komt het recht op zorg eigenlijk te vervallen, terwijl dat in de Wlz eigenlijk overeind blijft. Men kan straks dus geen recht op dagbesteding doen gelden, maar wel op verzorging. Ik ben benieuwd naar wat de heer Buijsen van die rechtsongelijkheid vindt. Zou dit in die drie verschillende wetten niet gelijk moeten worden getrokken?

De heer Buijsen: Helaas hebben we gekozen voor een complex stelsel van gezondheidszorg. Daarstraks is stilgestaan bij de verschillen. U moet zich goed realiseren dat de stelsels in de cure en in de care heel erg zijn gaan verschillen. We hebben gekozen voor gereguleerde concurrentie in de cure, maar in de care zijn we daarvandaan gebleven. In de Wmo hebben we gekozen voor weer iets heel anders. Met betrekking tot de Wet langdurige zorg, niet de Wmo, vind ik het wel winst dat er zoveel nadruk wordt gelegd op het zorgplan. In het zorgplan worden de afspraken gezet tussen de zorgaanbieder en de verzekerde. Aan die afspraken ontleent men rechten. Ik vind dat wel winst ten opzichte van de oude AWBZ, die werkte met zzp’s en dergelijke. Men kon daar bepaalde rechten aan ontlenen, maar het was meer een eenheidsworst. Ik vind het wel belangrijk dat het zorgplan wettelijk verankerd is, dat men recht heeft op een zorgplangesprek en dat er eigenlijk maatwerkvoering is in de gesprekken tussen zorgaanbieders en verzekerden. Dat vind ik duidelijke winst.

Mevrouw Keijzer (CDA): Net spraken we al even over de wijkverpleegkundigen. Ik heb begrepen dat er ongeveer 5.000 bij moeten. Ik denk dat het op zich al een probleem wordt om dezen te vinden. Ik hoor graag of dat anders is; dan zou een deel van mijn zorgen weg zijn.

Ik hoor graag of het volgende een probleem op gaat leveren. In de aanspraak op wijkverpleging is opgenomen dat ook de behandelaar mag worden betrokken bij de inzet van de wijkverpleegkundige. We moeten dit zien als een soort verwijzing. Eerst heeft men dus een briefje van de huisarts, medisch specialist, verpleeghuisarts of ouderenverpleegkundige nodig. Is het wenselijk om dit zo te organiseren? Mij bekruipt namelijk de verwachting van een enorme werkdruk voor huisartsen. Ook kan de deskundigheid van de wijkverpleegkundige worden overruled. Eigenlijk zijn we zo weer regels aan het bedenken. Ik hoor graag een antwoord op die vraag.

Mevrouw Bolle: Ik wil allereerst reageren op de capaciteitsvraag. In de arbeidsmarktcijfers kun je zien dat er nu al 8.000 à 9.000 hbo-opgeleide verpleegkundigen extramuraal werken. Het is wel de vraag of dat allemaal wijkverpleegkundigen zijn, want er zijn allerlei andere groepen van hbo-verpleegkundigen die extramuraal werken; denk hierbij aan de sociaal verpleegkundigen, de jeugdverpleegkundigen et cetera. Hoeveel wijkverpleegkundigen het betreft, weten we nu dus niet. Er zou eigenlijk een goede capaciteitsraming moeten komen. En met «wijkverpleegkundigen» heb ik het echt over een hbo-opgeleide verpleegkundige, die voldoet aan het expertisegebied wijkverpleging zoals de V&VN dit heeft opgesteld. Daarin staan de competenties omschreven die men nodig heeft om als wijkverpleegkundige te kunnen werken. Die gaan niet alleen over zorg verlenen, maar juist ook over de samenhang van taken als zorgverlener en coördinator, en over signalering, preventie et cetera. Het is dus een brede, generalistische functie.

Daar lopen nu ook al scholingsprogramma’s voor. Zo wordt de uitstroom hbo-v nu al onder de loep genomen. Er is ook een traject bij ZonMw waar gelden van de zichtbare schakels ingezet worden om meer wijkverpleegkundigen op te leiden en om het deskundigheidsniveau van de huidige groep van verpleegkundigen op te hogen. Dus dat even ten aanzien van de capaciteit. Nogmaals, we weten niet of we er dan al zijn, maar daar zou eigenlijk een goede raming voor moeten komen.

De tweede vraag gaat over de toegang tot de zorg, de aanspraak wijkverpleging. Het meest slechte wat je kunt doen, is de toegang beperken door eerst om een diagnose door een huisarts of een medisch specialist te vragen voordat men toegang krijgt tot die wijkverpleegkundige zorg, zeker als je het hebt over zorgtaken als vroegsignalering en preventie. Het gaat er dus om om even achter de voordeur te kijken als het even niet goed gaat met iemand die nog niet in een zorgtraject zit. Je moet het niet willen dat men eerst langs een huisarts moet, want er is nog geen sprake van een relatie. Een huisarts en een wijkverpleegkundige moeten wel goed met elkaar samenwerken, maar dat is juist wat we al tijden beogen met deze overheveling. Die toegang moet dus vooral niet op slot worden gezet. Belangrijk is de vrije toegankelijkheid van de aanspraak wijkverpleging door burgers die deze nodig hebben of mensen die een vraag hebben.

De heer Van Eijck: Er valt weinig aan toe te voegen want ik ben het daar helemaal mee eens. Die wijkverpleegkundige is absoluut goud waard en ik lees ook met interesse alle bespiegelingen over twee spillen in de zorg en dat je dan de regie kwijt zou zijn. Dat laatste is onzin. Die wijkverpleegkundige en die huisarts zijn een tandem, een team dat het samen oplost, elk vanuit een totaal eigen verantwoordelijkheid. De wijkverpleegkundige is in staat om ter plekke veel meer te zien dan de huisarts; die kan op medisch-inhoudelijke gronden met de huisarts overleggen over farmacotherapie en tal van zaken maar die heeft ook de opdracht om iets te signaleren rond eenzaamheid, schuldhulpverlening, achterstallige huurbetalingen en wat al niet meer. Daar moeten wij niet mee lastiggevallen worden, want ieder heeft daarin zijn eigen taak. Twee spillen in de zorg, dat lijkt wel een feest.

De heer De Blok: Volgens mij zijn er ongeveer 5.000 van wie er 3.000 bij ons werken. Het hoeft niet zo ingewikkeld te zijn. Als je de wijkverpleegkundige en de huisarts gewoon hun werk laat doen, dan zoeken ze samen wel de oplossingen die nodig zijn. Dus de problemen worden steeds bedacht vanuit structuren en systemen en af en toe vanuit wetten. Dus ik zou eigenlijk willen vragen om ons niet te veel voor de voeten te lopen. Laat gewoon de mensen hun werk doen. Dan komen die andere dingen vanzelf wel tot stand. Bovendien: mijn jongste zoon doet ook de opleiding. Dus voor de toekomst is ook al gezorgd.

Mevrouw Bergkamp (D66): Bij de huidige AWBZ hebben we een regionale structuur met zorgkantoren. Straks gaan we naar een afgeslankte vorm van de AWBZ, de Wet langdurige zorg. Is dan nog steeds een regionale structuur nodig? Ik stel die vraag aan de heer Van Houten en wellicht dat ook de heren Nies en Schirmbeck er op kunnen antwoorden.

De heer Van Houten: Ik denk het wel. Er is gekozen voor regionale oriëntatie om de zorg zo dicht mogelijk in de buurt van de verzekerden te organiseren, of het nou gaat om Wmo-zorg, wijkverpleging of Wlz-zorg. Belangrijke vraag daarbij is wel of we het vanuit drie gradaties gaan organiseren. Krijgt de Wlz een andere aansturing qua regio-indeling dan de Wmo en de wijkverpleging? Dus ik vind het wel van belang om gedrieën te bekijken wat de beste aansturing oplevert. Het principe van het zo goed mogelijk om de verzekerden heen organiseren van de zorg, betekent dat je moet kiezen voor een regionale benadering, ook voor de Wlz.

De heer Nies: Tegenwoordig is iedereen voor populatiegerichte en gebiedsgerichte bekostiging. Dat is technisch hartstikke ingewikkeld, maar een voorwaarde is dat we het in ieder geval eens zijn over de regio’s. Het zou dan ook fijn zijn als er tussen die regio’s op gemeentelijk niveau en op zorgkantoorniveau samenhang zou zijn, zodat het op z’n minst stapelbaar is. Het is ook van belang dat er vanuit de zorgverzekeraars een goede dialoog is met de gemeenten. Op dit moment is dat soms het geval maar dus niet altijd. Het is van belang om die werelden bij elkaar te brengen.

De heer Schirmbeck: Wij denken dat het in de Wlz gaat om kwetsbare mensen met een beperking die levenslange en levensbrede zorg nodig hebben. Wij denken ook dat het bij het langdurige karakter van die zorg zou passen dat je de uitvoeringsstructuur zo eenvoudig mogelijk maakt. Dus consistente, heldere en eenvoudige landelijke regels en vooral ook meerjarige afspraken. Het heeft geen zin om elk jaar naar iemand die ernstig beperkt is, te kijken hoe het daarmee gaat. Daar zouden we wat mij betreft mee op moeten houden. Dat is iets anders dan het debat over wel of geen zorgkantoren, want dan krijg je zo’n discussie over instituten. Je zou kunnen nadenken over de vorm, maar laat het alsjeblieft landelijk helder zijn wat de kaders zijn waarbinnen de gehandicaptenzorg vanuit de Wlz wordt geregeld.

Mevrouw Bergkamp (D66): De reden waarom ik die vraag stel, is dat we als Kamer vaak horen dat er verschillen zijn tussen zorgkantoren waar het gaat om de toepassing van wet- en regelgeving. Vandaar mijn vraag of u geholpen zou zijn met een versimpeling van de uitvoering. Ik ben het overigens met u eens dat het niet gaat om de instituten maar om de manier waarop cliënten worden behandeld.

De heer Schirmbeck: In ons position paper gebruiken we de woorden «een jaarlijks inkoopcircus van 32 zorgkantoren». Daar heeft dit mee te maken. Dit helpt niet.

De heer Van ’t Wout (VVD): Ik heb nog een vraag aan de heer Schirmbeck. Hij begon zijn inleiding met de opmerking dat in deze wet veel meer een onderscheid moet worden gemaakt tussen gehandicaptenzorg en ouderenzorg. Kan hij dat wat concretiseren in de zin wat dit betekent voor het wetsvoorstel en de toekomst van de zorg?

De heer Schrimbeck: Ik heb net al geprobeerd een aanzet te geven. Het lijkt mij verstandig om te kijken naar een eenvoudiger uitvoering, landelijk aangestuurd en met meerjarenafspraken. Dat is niet onbelangrijk. Verder noem ik het eigen perspectief voor de langdurige gehandicaptenzorg. Ik denk dat we het er in dit land wel over eens zijn dat de langdurige zorg voor ouderen er anders uitziet dan die voor gehandicapten. Het zou dan ook goed zijn dat daarvoor in de Wlz ook erkenning komt en dat je dit in al zijn aspecten doorvoert, dus niet alleen waar het gaat om de inkoop, maar ook als het gaat om toezicht en kwaliteit. Daar zijn legio gedachten over. Er zit wel een aanzet in de wet maar wij vinden die onvoldoende ambitieus.

De heer Van Scherpenzeel: Ik ben het daar volledig mee eens. Ouderenzorg heeft specifieke onderwerpen die de gehandicaptenzorg niet heeft en andersom. Dus dat kun je niet over een kam scheren. Daar moet afzonderlijke aandacht voor blijven bestaan.

De voorzitter: Dan zijn we hiermee gekomen aan het eind van de derde sessie van dit rondetafelgesprek. De gasten die we in dit laatste blok hadden, hebben veel gezegd waardoor wij als Kamerleden denk ik ook beter in staat zullen zijn om tot een oordeel te komen over de wet. Ik wil u allen hartelijk danken. Verder dank ik de mensen die dit op de tribune of thuis hebben gevolgd, en uiteraard ook dank aan de aanwezige Kamerleden voor hun inbreng.

Sluiting 17.40 uur.


Verslag

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 20 mei 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

blz.

 

 

 

ALGEMEEN

2

 

 

 

1.

Inleiding

7

2.

De verzekering

15

3.

Kwaliteit

52

4.

Betrokkenheid

58

5.

Wie is waarvoor verantwoordelijk?

60

6.

Samenhang tussen de Wlz en andere domeinen

64

7.

Financiële houdbaarheid

70

8.

Regeldruk

77

9.

Fraude en oneigenlijk gebruik

81

10.

Gegevensuitwisseling

84

11.

Innovatie door te experimenteren

85

12.

Internationaalrechtelijke aspecten

86

13.

Juridisch kader en rechtsbescherming

87

14.

Consultatie en adviezen

88

15.

Toekomstperspectief

88

16.

Overgangssituatie, inwerkingtreding en transitie

91

17.

Monitoring en evaluatie

92

 

 

 

ARTIKELSGEWIJS

93

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet langdurige zorg (Wlz). Genoemde leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen hierbij.

De leden van de VVD-fractie delen de ambitie van de regering om de kwaliteit van de langdurige zorg te verbeteren, de betrokkenheid van de samenleving te vergroten en de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg te vergroten. In dit kader zien genoemde leden een aantal onderwerpen dat hiervoor van groot belang is. Specifiek gaat het dan om het terugdringen van bureaucratie en het stimuleren van vernieuwing, waarbij in ieder geval sprake moet zijn van voldoende ruimte voor nieuwe aanbieders en innovatieve manieren van werken. In algemene zin vragen deze leden de regering op deze onderwerpen in te gaan, en daarbij aan te geven in hoeverre voorliggend wetsvoorstel hiervoor ruimte biedt, en een verbetering inhoudt ten opzichte van de huidige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).

Ook eigen regie is een belangrijk onderwerp voor de leden van de VVD-fractie. Eigen regie is niet alleen van belang voor mensen met lichte beperkingen, maar zeker ook voor mensen met zwaardere beperkingen. Niet alleen op het moment dat ze voor een aanbieder kiezen, maar ook wanneer zij al enige jaren bij diezelfde aanbieder verblijven. Genoemde leden vragen de regering te bevestigen dat het uitgangspunt van zoveel mogelijk eigen regie ook in de Wlz een belangrijke pijler is, ook voor mensen die zorg in natura ontvangen in een instelling. Kan de regering nader op dit onderwerp ingaan?

In algemene zin vragen de leden van de VVD-fractie de regering hoe voorliggend wetsvoorstel concreet de volgende onderwerpen stimuleert:

  • vernieuwing/innovatie;

  • belonen van kwaliteit/uitkomsten;

  • kostenbeheersing en doelmatige besteding van zorggelden;

  • eigen regie en «ontzorgen»;

  • «belonen» van goed presterende instellingen.

De regering geeft meermaals aan dat het om mensen gaat die zeer waarschijnlijk een blijvend beroep moeten doen op deze zorg. Voor de leden van de VVD-fractie staat voorop dat ook in de Wlz prikkels moeten bestaan om deze mensen waar mogelijk perspectief te bieden, zoveel mogelijk te laten participeren in de samenleving, continue te werken aan een verbetering van de kwaliteit van leven en indien mogelijk manieren te vinden om hun beperkingen te verminderen. Kan de regering dit bevestigen? Zo ja, op welke wijze draagt voorliggend wetsvoorstel bij aan de genoemde aspecten?

De regering benoemt op verschillende plekken in de memorie van toelichting de benodigde cultuuromslag in de langdurige zorg. Kan de regering nader toelichten wat zij hiermee bedoelt, en op welke manier voorliggend wetsvoorstel daaraan bijdraagt?

In de memorie van toelichting wordt uitgebreid ingegaan op de toegangscriteria voor de Wlz. Vervolgens gaat het om de vraag of het aanbod passend is voor de cliënten. In de huidige AWBZ zijn verschillende gevallen bekend van mensen die toegang hebben tot de AWBZ, maar niet de benodigde of passende zorg ontvangen omdat deze niet geleverd kan worden door natura- instellingen. Dit ondanks het geldende recht op zorg en de bijbehorende zorgplicht. In hoeverre lost de voorgestelde Wlz deze problematiek op? Kan iedereen die toegang krijgt tot de Wlz erop rekenen dat hij of zij de benodigde zorg ook kan krijgen?

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat cliënten inzicht krijgen in de zorg die zij geleverd hebben gekregen inclusief de kosten daarvan, ook met het oog op fraudebestrijding. Kan de regering aangeven op welke wijze zij dit mogelijk gaat maken in de Wlz, conform de toezegging aan genoemde leden eind 2013 bij de begrotingsbehandeling VWS 2014?

In het wetsvoorstel wordt op verschillende plekken gebruik gemaakt van delegatie, bijvoorbeeld een algemene maatregel van bestuur (mogelijkheid). Kan de regering een overzicht geven van alle delegatiebepalingen in het wetsvoorstel? Kan de regering bij iedere delegatiebepaling aangeven wat het doel hiervan is, en waarom dit op deze manier en niet in de wet zelf geregeld dient te worden?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom gekozen is voor regionale «zorgkantoren» én een Wlz-uitvoerder.

In hoeverre bereikt de wet dat men stimuleert dat niet de toegang tot een instelling, maar het verkrijgen van noodzakelijke zorg centraal staat?

In hoeverre is in dit wetsvoorstel «high trust, high penalty» de maatstaf? Wat verbetert er op dit gebied ten opzichte van de huidige AWBZ?

Het is de verwachting dat er een toenemend aantal particuliere zorgaanbieders zorg zal verlenen in de Wlz. De Nederlandse Vereniging van Particuliere woon- en/of zorgvoorzieningen (NeVeP) heeft gepleit voor een kwaliteitskeurmerk voor deze aanbieders. Wat is de reactie van de regering op dit pleidooi?

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de regering voornemens is om inzicht te geven in de inhoud van de lagere regelgeving, behorende bij dit wetsvoorstel.

Hoe vermindert voorliggend wetsvoorstel de regeldruk, specifiek voor kleine (particuliere) aanbieders van nieuwe woonvormen?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet langdurige zorg. Deze leden willen de langdurige zorg voor ouderen en gehandicapten nu en in de toekomst toegankelijk en betaalbaar houden. De mensen die onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen, behoren tot de meest kwetsbare doelgroepen in onze samenleving. Zij moeten kunnen rekenen op goede zorg en ondersteuning waarbij kwaliteit van leven voorop staat. Deze leden delen de doelstellingen die de regering verbindt aan het wetsvoorstel. Meer maatwerk, zorg in de buurt, zorg dichtbij de mensen georganiseerd en goede samenwerking tussen verschillende aanbieders staan voor genoemde leden centraal. Deze leden willen naar een systeem van langdurige zorg met kleinschalige en persoonlijke zorg als belangrijkste pijler. Zorg die zoveel mogelijk op de thuissituatie lijkt, zonder onnodige bureaucratie en verspilling. Dit willen deze leden bereiken met minder overhead in zorgorganisaties, minder papierwerk voor medewerkers en minder protocollen. Er moet weer meer vertrouwen komen in de kennis en kunde van zorgmedewerkers. Genoemde leden willen dat de medewerkers in de langdurige zorg, die hun werk met veel liefde uitvoeren, hun tijd zoveel mogelijk aan de contacten met cliënten zelf kunnen besteden. Dit wetsvoorstel biedt voor deze doelstellingen de juiste handvatten, maar er kunnen nog stappen worden gezet.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering vier uitgangspunten hanteert bij de herziening van de langdurige zorg: (1) kwaliteit van leven moet voorop staan in geboden zorg, (2) er moet een systeem komen waarin meer voor elkaar gezorgd wordt, (3) wanneer iemand niet meer zelfredzaam is, moet er altijd ondersteuning of passende zorg zijn en (4) de meest zorgbehoevenden krijgen recht op passende zorg en verblijf binnen de Wet langdurige zorg. Deze leden kunnen zich goed vinden in deze uitgangspunten. Deze inbreng heeft voornamelijk betrekking op het laatste uitgangspunt: de Wlz. De leden van de PvdA-fractie hebben vragen over het wetsvoorstel en de nadere uitwerking hiervan. Deze zullen in volgorde van de hoofdstukken van de memorie van toelichting gesteld worden.

De leden van de SP-fractie hebben met grote zorgen kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet langdurige zorg. Deze leden hebben eerder al – tijdens de behandeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) – gewezen op de enorme problemen die de splitsing van de AWBZ over andere wetten oplevert. Kan de regering toelichten waarom de AWBZ in beginsel is opgericht? Acht de regering het wenselijk om de stijging van het aantal ouderen in Nederland als problematisch te ervaren? Zou het niet beter zijn om net als in de jaren 60 de misstanden in de zorg aan te grijpen om de zorg te verbeteren in plaats van de boel af te breken, zoals de regering voorstaat? Wat is de reden dat de regering er niet voor kiest om ouderen en gehandicapten keuzevrijheid te geven en hen te laten kiezen tussen langer thuis blijven wonen of wonen in een zorginstelling? Kan de regering zich voorstellen dat er ouderen in Nederland zijn die juist de veiligheid en geborgenheid van een zorginstelling als zeer waardevol ervaren en daarom – ondanks een lager zorgzwaartepakket (zzp) – daar toch willen wonen? Acht de regering het niet contraproductief door honderden verzorgingshuizen te sluiten en tegelijkertijd 40% van de thuiszorg weg te snijden?

Is de regering met de leden van de SP-fractie van mening dat de zorg een taak is van de overheid die niet overgelaten kan worden aan particuliere initiatieven of kerkelijke gunsten? Is de regering met genoemde leden van mening dat de samenleving een gezamenlijke verantwoordelijkheid draagt voor een ieder en dat daarom iedereen recht moet hebben op toegang tot goede zorg in een zorgstelsel dat collectief wordt opgebracht en waarop iedereen ongeacht inkomen in gelijke mate recht heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering dit toelichten?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wet Regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). Onderhavige wet moet de AWBZ per 1 januari 2015 gaan vervangen. Gesteld kan worden dat dit een historisch moment is. De wet die sinds 1968 veiligheid bood aan grote groepen mensen die langdurig zijn aangewezen op zorg en verpleging wordt per 1 januari 2015 stopgezet. De regering komt met een nieuwe – kleinere – boom waar minder mensen onder mogen schuilen.

De leden van de CDA-fractie vragen of men straks door de zorgbomen het bos nog kan zien want de doelgroepenbenadering waar de regering maar voor blijft kiezen kent veel haken en ogen en biedt de ene groep meer rechtszekerheid dan de andere groep.

Deze leden noemen hier specifiek de cliënten met een ggz-indicatie en de toekomst van de ouderenzorg.

De leden van de CDA-fractie vragen zich ten zeerste af of deze majeure wijzigingen die de regering voorstelt de problemen waar men in de zorg voor staat en die genoemde leden onderkennen werkelijk zullen verminderen of oplossen. Voor de leden van de CDA-fractie dient een volksverzekering waarbij de meest kwetsbaren een vangnet aangeboden krijgen het uitgangspunt te zijn. Het perspectief van de zorgvrager en zijn familie moet leidend zijn en de zorgkosten voor de samenleving en de overheid houdbaar voor de lange termijn. Deze leden vinden dat er tot heden door de regering onvoldoende helder is gemaakt wat de komst van deze nieuwe wet financieel betekent, voor de korte en de lange termijn. De regering heeft nog steeds onvoldoende helderheid kunnen bieden over de financiële consequenties van alle zorgwetgeving terwijl de leden van de CDA-fractie hier al meermalen om gevraagd hebben. Zowel de gevolgen voor de rijksbegroting, voor zorgvragers en hun naasten als de gevolgen voor de middeninkomens zijn niet helder. Deze informatie is noodzakelijk voordat de wetsbehandeling plaatsvindt aangezien deze leden moeten kunnen beoordelen of de positie van de cliënt in relatie tot de financiële consequenties in evenwicht is en wat de verschillen zijn met de huidige AWBZ. Daarbij gaat het wat betreft deze leden niet alleen om de korte termijn maar ook om de lange termijn. Wat zijn de financiële consequenties voor de jaren na 2015? Het doorkijkje dat de regering biedt om de langdurige zorg op termijn over te dragen naar de zorgverzekeraars is geen toekomstscenario dat de leden van de CDA-fractie voor ogen hebben. Zij hechten aan een volksverzekering voor langdurige zorg.

Vanuit het perspectief van de zorgvrager betekent het volgens genoemde leden dat de drie wetten (Wmo, Wlz, Zorgverzekeringswet) op elkaar moeten aansluiten wil men een sluitend zorgaanbod kunnen bieden. Doordat de wetgeving complementair is aan elkaar kunnen er ook zorgkosten bespaard worden.

De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat de huidige AWBZ herijkt moet worden. Zoals deze leden in eerdere debatten en algemeen overleggen stelden is het een oude boom die beschutting moet bieden aan de meest kwetsbare mensen in onze samenleving. Daarom vragen genoemde leden aan de regering waarom er niet gekozen is om de persoonsvolgende bekostiging verder uit te werken. Ook blijven de kosten van de nieuwe Wlz vervuild met woonkosten en daardoor oneigenlijk hoog; waarom kiest de regering hiervoor? Hierdoor blijft het zo dat de kosten voor de langdurige zorg in Nederland veel hoger zijn dan in de landen om ons heen. De leden van de CDA-fractie zien hierop graag een uitgebreide reactie van de regering.

De regering stelt voor in tegenstelling tot de keuze die de leden van de CDA-fractie maken de AWBZ boom af te zagen en een nieuwe boom te planten: de Wlz genaamd. Deze boom groeit samen met twee andere kleinere boompjes die de regering plant, de Wmo 2015 en de aanspraak wijkverpleging.

Dat er lichtval tussen de bomen door komt begrijpen de leden van de CDA-fractie, maar is de door de regering gecreëerde lichtval niet veel te groot, zo vragen genoemde leden. Worden de mensen straks niet van het kastje naar de muur gestuurd? Bij de inbreng op de Wmo 2015 zijn verschillende voorbeelden hiervan genoemd.

De leden van de CDA-fractie willen weten wat het betekent voor de burger, de premie die hij gaat betalen en de zorg die men daarvoor kan krijgen. Tijdens het algemeen overleg eind 2013 is namens genoemde leden gevraagd of er straks sprake is van «minder zorg, minder zeggenschap maar meer betalen». Deze leden willen proberen voor de behandeling van de Wlz helderheid te krijgen.

Het lastendekkend maken van de Wlz-premie roept bij de leden van de CDA-fractie vragen en onduidelijkheden op die nog niet afdoende beantwoord zijn. Wat betekent deze wet voor de koopkracht van de middeninkomens, maar ook voor mensen die van de Wlz gebruik moeten gaan maken en nog een partner thuis hebben wonen? Genoemde leden weten nog steeds niet hoe de eigenbijdrageregeling er precies gaat uitzien en hoe de toekomst van de Wlz eruit ziet, of hoe lang de Wlz mag blijven bestaan aangezien de regering onomwonden stelt het een en ander op termijn over te willen dragen naar de Zorgverzekeringswet (Zvw).

De leden van de CDA-fractie willen dan ook uitgebreid van de mogelijkheid gebruik maken om vragen te stellen en hopen dat de regering de noodzakelijke duidelijkheid wil en kan verschaffen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet langdurige zorg.

Deze leden vragen of de doelstelling van deze wet niet gewoon een bezuinigingsdoelstelling is om aan de drie procent van Brussel te voldoen.

De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorstel van de regering voor de Wet langdurige zorg. De Wlz vormt het «sluitstuk» van de hervorming van de langdurige zorg; met de overheveling van andere onderdelen van de huidige AWBZ naar gemeenten en zorgverzekeraars is de Wlz feitelijk een «kern-AWBZ». De verschillen tussen de huidige AWBZ en onderhavig wetsvoorstel zijn, zeker prima facie, ook relatief beperkt van aard. De regering heeft, zoals zij zelf in de memorie van toelichting schrijft, slechts gekozen voor een «eerste stap» naar een doelmatiger en kwalitatief betere langdurige zorg, en afgezien van meer fundamentele wijzigingen in het stelsel, hoewel zij daar getuige hoofdstuk 15 van de memorie van toelichting wel ideeën over heeft. Genoemde leden achten deze keuze, gelet op het geheel van wijzigingen dat de komende jaren op stapel staat in de (langdurige) zorg, enerzijds verdedigbaar. Anderzijds tonen zij zich teleurgesteld dat daadwerkelijke zorgvernieuwing en innovatie hierdoor mogelijk uitblijft. Zij constateren dat de stap van een stelsel van een aanbodgerichte zorg naar een meer op de cliënt gerichte zorg met onderhavig wetsvoorstel slechts in zeer beperkte mate wordt gezet. Deze leden beschouwen het wetsvoorstel vanuit deze grondhouding en leggen de regering hierbij nog de hiernavolgende vragen voor.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en hebben daarover nog vragen. Deze leden ondersteunen de wens van de regering om de inrichting van de langdurige zorg bij de tijd te brengen en daarin ook plaats te geven aan de gedeelde verantwoordelijkheid van kleinere verbanden en de samenleving als geheel. Daarbij hechten deze leden er evenwel aan dat zij die langdurig met zorg te maken hebben en daardoor voor lange tijd aangewezen zijn op zorg, kunnen rekenen op goede kwaliteit en een degelijke bekostiging.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden delen de wens om de mensen die zorg nodig hebben meer centraal te stellen, om de zorg meer thuis en in de eigen omgeving te leveren en om de invloed van mensen op de zorg te vergroten. Echter, zij maken zich grote zorgen over de manier waarop dit vorm krijgt, de haast waarmee de hervormingen worden ingevoerd en de risico’s waarmee dit gepaard gaat.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, waarin geregeld wordt dat mensen met een blijvende somatische of psychogeriatrische beperking en mensen met blijvende verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperkingen passende zorg krijgen. Deze leden willen zich sterk maken voor een samenleving waarin mensen zoveel mogelijk kunnen (blijven) deelnemen aan de maatschappij. Tegelijkertijd constateren zij dat de manier waarop de zorg en ondersteuning nu georganiseerd zijn tegen financiële en maatschappelijke grenzen aanloopt. Deze leden vinden het daarom een noodzakelijke ontwikkeling dat de samenleving zelf meer verantwoordelijkheid krijgt om de zorg voor zichzelf en de zorg voor elkaar vorm te geven. Voor mensen die niet (volledig) zelf- of samenredzaam kunnen zijn, vinden deze leden het belangrijk dat er kwalitatief goede ondersteuning en passende zorg op maat beschikbaar blijft. De visie achter het wetsvoorstel spreekt de leden van de SGP-fractie aan, maar ze hebben wel de nodige vragen over de manier waarop het nieuwe stelsel vorm gegeven wordt. Graag willen zij daarom van de regering meer duidelijkheid ontvangen over de consequenties van het wetsvoorstel.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet langdurige zorg. Deze leden willen hierover wel graag enkele vragen stellen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie lezen dat inmiddels bijna 5% van de bevolking recht heeft op AWBZ-zorg, tegenover de 0,6% die werd beoogd. De regering schat in dat minder dan 200.000 mensen onder de nieuwe Wlz zullen vallen, maar dat dit aantal in de loop der jaren nog zal oplopen. Kan worden aangegeven welk percentage van de bevolking volgens de regering onder de Wlz zal vallen en hoe ver dit percentage in de toekomst zal oplopen?

De leden van de PvdA-fractie delen de visie die de regering in het regeerakkoord heeft vastgelegd. In de langdurige zorg moet de omslag gemaakt worden naar meer maatwerk, meer zorg in de buurt en meer samenwerking tussen verschillende aanbieders. Maar ook de omslag naar houdbaar gefinancierde voorzieningen, zodat ook latere generaties gebruik kunnen maken van goede langdurige zorg. Dit wetsvoorstel vormt het sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg, waarbij de huidige AWBZ wordt omgevormd tot een nieuwe landelijke voorziening waarin de intramurale ouderen- en gehandicaptenzorg landelijk wordt georganiseerd. Deze leden vragen waarom de regering de inwerkingtreding van de Wlz per 1 januari 2015 noodzakelijk acht. Is uitstel met een jaar denkbaar en wat zijn daarvan de consequenties? Wat zijn de voor- en nadelen? Graag ontvangen deze leden een toelichting van de regering.

De regering stelt dat er drie belangrijke motieven zijn om de AWBZ te hervormen: (1) de regering wil tot betere kwaliteit van zorg komen voor langdurig zorgbehoevenden, (2) de regering beoogt meer betrokkenheid en ruimte voor de sociale omgeving te realiseren en (3) het stelsel moet financieel houdbaar blijven. De leden van de PvdA-fractie steunen deze motieven. Wel vragen zij of een jaar uitstel van de Wlz niet meer ruimte biedt om tot echte zorgvernieuwing te komen, zodat genoemde doelstellingen beter gerealiseerd kunnen worden. Graag vernemen deze leden de visie van de regering op dit punt.

De regering is van mening, zo lezen de leden van de PvdA-fractie in de memorie van toelichting, dat de huidige AWBZ vastloopt in steeds ingewikkeldere regelgeving en dat het systeem van de AWBZ als geheel een lappendeken geworden is dat door niemand meer echt wordt overzien. Deze leden zijn het eens met de regering dat er in de AWBZ een veelheid aan ingewikkelde regels ontstaan is die goede zorg en ondersteuning, waar gezond verstand en autonomie voor zowel de werknemer als cliënt centraal staan, in de weg staan. De regering stelt dat de Wlz een fundamentele trendbreuk met het verleden markeert en dat de regering een omslag in de langdurige zorg en het handelen in de praktijk wil bewerkstelligen. Tevens worden er volgens de regering verschillende verbeteringen doorgevoerd om de kwaliteit van zorg te verbeteren, meer betrokkenheid te creëren en de positie van de cliënt beter te borgen. Dit zijn voor de leden van de PvdA-fractie stuk voor stuk zeer belangrijke doelstellingen. Toch vinden genoemde leden dat de Wlz nog te veel van het huidige AWBZ-systeem ademt. Het lijkt erop dat de Wlz te veel uitgaat van consolidatie van de oude situatie. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie van de regering. Deze leden zouden graag meer vernieuwing in de langdurige zorg zien, aangezien vernieuwingen veel kunnen bijdragen aan het op maat maken van langdurige zorg. Zij constateren dat er inmiddels talrijke goede voorbeelden en initiatieven zijn ontplooid in de praktijk. Hoe gaat de regering gebruik maken van deze goede voorbeelden en ervoor zorgen dat deze voorbeelden leidend worden voor de toekomst van de langdurige zorg? Voelt de regering bereidheid in het veld om te leren van goede voorbeelden en hoe gaat zij deze bereidheid benutten? De leden van de PvdA-fractie ontvangen op dit punt graag een uitgebreide reactie van de regering.

Er wordt een flink aantal randvoorwaarden genoemd waarmee de positie van de cliënt verstevigd wordt. Dit zijn stappen in de goede richting, vinden de leden van de PvdA-fractie. Toch hebben deze leden enkele vragen over de borging van de positie van de patiënt. Hoe kunnen cliënten, wanneer zij niet tevreden zijn over de kwaliteit van geleverde zorg in een instelling, concreet een verbetering in geleverde zorg tot stand laten komen? Patiënten zijn nu nog te vaak afhankelijk van de zorgaanbieder van wie zij zorg ontvangen. Stemmen met de voeten (vertrekken bij een zorgaanbieder wanneer men niet tevreden is) is vaak niet mogelijk door een gebrek aan keuzemogelijkheden of inzicht in de keuzemogelijkheden. Bovendien is overstappen van zorgaanbieder vaak niet makkelijk voor de cliënten die afhankelijk zijn van de zorg en ondersteuning vanuit de Wlz. Hoe wordt dit verbeterd met dit wetsvoorstel? Welke middelen kan de cliënt inzetten wanneer hij of zij niet tevreden is en welke middelen zijn nieuw? Hoe kunnen medewerkers in de zorg aan de bel trekken wanneer zij constateren dat de zorg die zij leveren niet van voldoende kwaliteit is, door welke reden dan ook? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de ervaringen van de cliënt echt centraal komen te staan bij de inkoop van zorg door zorgkantoren? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering en een uiteenzetting welke verbeteringen deze leden ten aanzien van de oude situatie tegemoet kunnen zien.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de beheersbaarheid van de Wlz wordt geborgd doordat het beheersinstrumentarium dat men kent vanuit de AWBZ behouden blijft en dat de Wlz hiernaast instrumenten bevat om de beheersbaarheid te verbeteren. Deze leden zouden graag een nadere toelichting willen op de beheersbaarheid van de AWBZ. Kan er duidelijk aangegeven worden welke concrete problemen met beheersbaarheid binnen de AWBZ werden ervaren vanuit de verschillende stakeholders (verantwoordelijke Minister, NZa, CIZ, zorgverzekeraars, zorgkantoren en zorgaanbieders) en welke oplossingen er toen gevonden zijn? Het valt genoemde leden op dat qua inrichting en structuur veel behouden blijft van het AWBZ-stelsel. Hoe strookt dit met de problemen met beheersbaarheid? Welke overwegingen hebben geleid tot behoud van deze structuur? Welke problemen worden opgelost met het lijstje nieuwe instrumenten op pagina 9 van de memorie van toelichting? Hoe verhoudt de oprichting van een nieuwe aparte juridische entiteit door zorgverzekeraars voor de uitvoering van de Wlz zich met het verminderen van de bureaucratie en regeldruk in de Wlz? Hoe draagt dat hieraan bij? Graag ontvangen deze leden een toelichting van de regering.

De leden van de PvdA-fractie lezen verder dat het persoonsgebonden budget (pgb) en de zorg in natura onder één budgettair kader gaan vallen. Kan nader worden toegelicht welke consequenties deze stap heeft voor cliënten en welke consequenties de verschillende wijzen van inkoop en aanvraag van een pgb en zorg in natura hebben op de beschikbaarheid van beide vormen van zorg voor cliënten? Waarom is er in de Wlz alleen de keuze tussen óf een pgb óf zorg in natura? Waarom maakt de regering geen combinatie mogelijk? Deze leden zien bijvoorbeeld zorg via een zorg in natura regeling voor zich waarbij de dagbesteding via een pgb wordt ingekocht. Wat is de visie van de regering op dergelijke combinatieconstructies? Is de regering voornemens om te bezien vanaf wanneer zij genoemde combinaties mogelijk maakt in de praktijk? Het pgb kan te allen tijde worden aangevraagd (gedurende het hele jaar) door cliënten wanneer zij een indicatie krijgen via het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) voor zorg via de Wlz, terwijl zorgkantoren met zorgaanbieders jaarlijkse (of meerjarige) afspraken voor zorginkoop maken. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar? Kan het zo zijn dat zorgkantoren pgb-aanvragen afwijzen gedurende het jaar als het budget voor dat jaar al ingezet is? Graag ontvangen deze leden ook hierop een nadere toelichting.

De leden van de SP-fractie delen de noodzaak tot onderliggende hervormingen in de zorg niet. Deze leden stellen vast dat het schrappen van de AWBZ en het overhevelen van de zorg naar de gemeenten en de zorgverzekeraars niet leidt tot betere zorg. Hoe wil de regering de zorg thuis versterken als erop bezuinigd wordt? Hoeveel extra budget wordt er vrijgespeeld door de regering om te investeren in de kwaliteit van zorg? Hoe wil de regering voorkomen dat mensen in een verpleeghuis terechtkomen als gemeenten failliet gaan, dankzij de decentralisaties? Is het introduceren van marktwerking in de wijkverpleging niet per definitie vragen om forse problemen?

«Solidariteit is het fundament van ons zorgsysteem. Als daaraan getornd wordt, trekken de meest kwetsbaren aan het kortste eind. Dat is niet de samenleving die de regering voor ogen heeft.» Dit is een uitspraak die de regering heeft geschreven in het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie zijn het daarmee zeer eens. Maar vindt de regering het niet wrang dat zij reeds moet constateren dat de meest kwetsbaren allang aan het kortste eind trekken? Kan de regering een overzicht geven van het aantal 80- en 90-jarigen dat de afgelopen vijf jaar gedwongen moest verhuizen? Kan de regering de ontwikkeling schetsen van het aantal 80- en 90-plussers dat de komende tien jaar gedwongen moet verhuizen (uitgesplitst per jaar)? Kan de regering een overzicht geven van het aantal verzorgingshuizen dat moet sluiten/is gesloten voor de jaren 2010 tot en met 2020? Hoeveel mensen zijn/worden gekort in het aantal uren huishoudelijke verzorging in de jaren 2010 tot en met 2020? Hoeveel mensen hebben/krijgen geen of minder dagbesteding meer in de jaren 2010 tot en met 2020?

De regering stelt haar pijlers voor de Wet langdurige zorg vast op een betere kwaliteit van leven, meer voor elkaar zorgen en passende zorg voor wie dat zelf niet meer kan regelen. De leden van de SP-fractie begrijpen dit niet. Kan de regering toelichten hoe mevrouw Steentjes, 89 jaar en gedwongen verhuisd uit haar verzorgingshuis, nu een betere kwaliteit van leven heeft? Kan de regering toelichten of mevrouw Gouw, gedwongen verhuisd uit haar verzorgingshuis – 18 kilo afgevallen door de stress – nu een betere kwaliteit van leven heeft?

Voorts willen genoemde leden ingaan op de pijler dat mensen meer voor elkaar moeten zorgen. De leden van de SP-fractie vinden dat een regelrechte schoffering van alle familieleden, vrienden, buren, kennissen en mantelzorgers die zorgen voor hun naaste of geliefde. Waarom stelt de regering dat mensen maar meer voor elkaar moeten zorgen, terwijl miljoenen mensen nu al zorgen voor een naaste? Waarom komt de regering er niet simpelweg voor uit dat het afschuiven van zorgtaken naar mantelzorgers en vrijwilligers gewoon een verkapte bezuiniging is? Ten slotte stellen deze leden vast dat de regering aangeeft dat de meeste zorgbehoevenden recht krijgen op passende zorg. Genoemde leden willen weten wat de regering verstaat onder «meeste»? Gaat het hierbij om de categorie mensen met een lagere zorgzwaarte? En om hoeveel mensen gaat het dan? Geldt een recht op zorg niet voor iedereen die te maken krijgt met zorg uit de Wet langdurige zorg?

De regering stelt in het voorliggende wetsvoorstel dat de AWBZ zoals men die nu kent vastloopt in steeds ingewikkeldere regelgeving. Waarom laat de regering dat dan toe, zo vragen de leden van de SP-fractie. Deelt de regering de mening van deze leden dat de AWBZ te duur is door alle productieregels, bureaucratie, verspilling, maar niet door het aantal mensen dat daarvan gebruik maakt? Kan de regering de uitgaven van de AWBZ specificeren naar:

  • 1. daadwerkelijke zorg;

  • 2. bureaucratie;

  • 3. verspilling;

  • 4. bezoldiging van bestuurders;

  • 5. indicatiecircus.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering een stelselwijziging noodzakelijk acht en waarom zij er niet voor kiest om de huidige wet te verbeteren. Hoe denkt de regering dat zorgbehoevende mensen de zorg nog kunnen overzien als dit geregeld is in drie verschillende wetten? Hoe weet een persoon van 85 nu dat hij of zij voor dagbesteding naar de gemeente moet en voor verpleging naar de zorgverzekeraar?

Genoemde leden vragen of de regering een noodscenario heeft klaarliggen in het geval de decentralisaties op een fiasco uitdraaien. Zo niet, hoe gaat de regering problemen voortvloeiend uit de decentralisaties oplossen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering van mening is dat er een groter beroep wordt gedaan op formele zorg dan nodig is. Genoemde leden vragen hoe zij dit moeten zien. Deze leden hebben de overtuiging dat mensen zich vaak genoodzaakt voelen gebruik te maken van intramurale zorg en daar niet voor hun plezier voor kiezen. Graag horen de leden van de CDA-fractie een onderbouwing op dit standpunt van de regering.

Vervolgens stelt de regering dat zij een stelsel voor zich ziet waar de rol van de overheid groter wordt naarmate mensen meer zorg nodig hebben en hun sociale netwerk het niet kan opvangen. Dat begrijpen genoemde leden, maar doordat de regering bewust kiest om de gemeente te laten beoordelen wat het netwerk wel of niet moet opvangen begrijpen deze leden dit argument in dit kader niet zo goed. Graag ontvangen zij een toelichting op dit punt.

De regering stelt dat er inmiddels ruim 800 000 mensen van AWBZ-zorg gebruik maken. De leden van de CDA-fractie willen graag een duidelijk overzicht ontvangen met daarin de volgende gegevens:

  • het aantal mensen dat nu gebruik maakt van intramurale zorg, volledig pakket thuis (vpt) of pgb zzp;.

  • het aantal mensen dat uit de AWBZ gaat omdat zij overgaan naar gemeenten (begeleiding) en naar de Zvw (aanspraak wijkverpleging);

  • het aantal mensen dat naar de gemeente gaat omdat zij een zorgzwaartepakket GGZ C hebben;

  • het aantal mensen dat naar de Zvw gaat omdat zij een zorgzwaartepakket GGZ B hebben;.

  • het aantal mensen dat een pakket GGZ B heeft en naar de Wlz overgaat.

Kortom, de leden van de CDA-fractie willen weten hoe groot de groep mensen is die op 1 januari 2015 overgaat van de AWBZ naar de Wlz aangezien uit gegevens van het CIZ blijkt dat er in Nederland op 1 juli 2013 344.000 cliënten met een intramurale indicatie waren. Dat is toch een veel grotere groep dan de 200.000 mensen die de regering voor ogen heeft?

De regering stelt vervolgens dat de beheersbaarheid van de Wlz wordt geborgd doordat het beheersinstrumentarium dat bekend is vanuit de AWBZ behouden blijft en dat de Wlz instrumenten bevat die de beheersbaarheid van de Wlz ten opzichte van de AWBZ verbeteren. Deze argumentatie bevreemdt de leden van de CDA-fractie, aangezien de regering eerder stelt dat de AWBZ financieel onhoudbaar is geworden omdat de groep die voor AWBZ-zorg in aanmerking komt zo is uitgebreid en de financiën de pan uitrijzen. Hoe moeten deze leden nu beoordelen of deze wet financieel beheersbaar blijft als zij niet weten wat de premie van de Wlz in 2015 en de verdergaande jaren gaat doen, hoe hoog het eigen risico en de premie Zvw wordt en er op dit moment veel meer mensen gebruik maken van de AWBZ dan de regering voor de Wlz wenselijk vindt.

Er is vraag naar een nieuwe volksverzekering die de huidige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten uit 1968 vervangt. De leden van de PVV-fractie vragen van wie deze vraag komt. Zij hopen dat op deze vraag niet weer het standaard antwoord wordt gegeven dat «de mensen in het land» hierom vragen, maar dat het eerlijke antwoord wordt gegeven.

De hervorming is niet door de huidige economische situatie veroorzaakt, maar heeft hierdoor wel een extra impuls gekregen. Is het niet zo, dat deze hervorming wel wordt ingegeven door de economische situatie, en wel door het moeten voldoen aan de eisen van Brussel, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Zij worden er een beetje moe van, dat hier steeds omheen gedraaid wordt.

De regering heeft drie motieven om het stelsel van langdurige zorg te herzien: het verbeteren van de kwaliteit van ondersteuning en zorg, het vergroten van de betrokkenheid van de samenleving (meer voor elkaar zorgen) en de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg. De leden van de PVV-fractie vragen ook hier, waarom dit niet binnen de huidige wetten had gekund.

De eisen die mensen stellen aan de langdurige zorg zijn toegenomen. Ondanks de inzet van professionals, mantelzorgers en vrijwilligers is de ontwikkeling van de kwaliteit en organisatie van de langdurige zorg achtergebleven bij de ontwikkeling van de welvaart. Dit komt gedeeltelijk omdat de AWBZ niet meer goed aansluit bij de huidige tijd. De verzekerden en hun vertegenwoordigers stellen andere eisen aan de zorg en ondersteuning die hen geboden wordt. Andere eisen aan kwaliteit, maatwerk en zeggenschap. De leden van de PVV-fractie zijn verbijsterd, dat deze argumenten nu gebruikt worden terwijl zij al jaren goede voorstellen doen om dit alles aan te pakken binnen de huidige wetten.

Aanbieders en uitvoerders die binnen de huidige AWBZ proberen om cliëntgericht te werken, ervaren de AWBZ als beperkend. Over welke beperkingen gaat het hier? De leden van de PVV-fractie willen hier graag concrete voorbeelden. Ook willen zij weten of deze beperkingen niet binnen de huidige AWBZ kunnen worden opgelost.

Er wordt naar de mening van de regering een groter beroep gedaan op formele zorg dan nodig is. De leden van de PVV-fractie willen hier duidelijkheid over met concrete cijfers. Hoeveel mensen maken ten onrechte gebruik van formele zorg? Over welke vormen van zorg gaat het hier? Welke formele zorg is niet meer nodig volgens de regering?

Mantelzorgers en vrijwilligers kunnen zowel binnen als buiten een instelling een belangrijke extra impuls geven aan het welbevinden onder meer door eenzaamheid tegen te gaan. Het is daarom gewenst dat mantelzorgers en vrijwilligers nauw betrokken blijven, ook wanneer iemand zijn eigen omgeving verlaat om in een meer beschermde omgeving zoals een instelling te gaan wonen. De leden van de PVV-fractie willen graag van de regering weten hoe zij dit precies wil gaan invullen. Worden mantelzorgers bijvoorbeeld verplicht om hand- en spandiensten te gaan verlenen in een instelling? Krijgen instellingen de mogelijkheid om vrijwilligers in de zorg in te zetten?

Solidariteit komt meer tot stand via een betrokken samenleving dan via een «verzekeringsmaatschappij». Bedoelt de regering hier niet gewoon mee, dat de solidariteit uit het zorgstelsel wordt gesloopt?

De regering vreest dat bij ongewijzigd beleid de uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product verdubbelen. De solidariteit komt zo in gevaar. De leden van de PVV-fractie willen hiervan een uitgebreide berekening zien. Ook zijn zij van mening, dat niet de stijgende kosten, maar het uitkleden van de zorg een gevaar is voor de solidariteit. Goede zorg blijft op deze manier alleen nog bereikbaar voor hen die het kunnen betalen om het zelf te regelen en mensen met weinig geld worden aan hun lot overgelaten. Is dit niet een uitholling van de solidariteit voor iedereen? Graag ontvangen genoemde leden een uitgebreide reactie.

Solidariteit is hét fundament van ons zorgsysteem. Als daaraan getornd wordt, trekken de meest kwetsbaren aan het kortste eind. Dat is niet de samenleving die de regering voor ogen heeft. Waarom neemt de regering dan juist die beslissingen die de solidariteit uit het zorgsysteem halen, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De regering en tal van maatschappelijke organisaties en politieke partijen beseffen dat de huidige AWBZ niet houdbaar is. De afgelopen jaren zijn er dan ook tal van rapporten geschreven waarin wordt gewezen op de noodzaak tot hervorming van de langdurige zorg. Een aanbeveling die in veel van deze rapporten terugkomt, is dat de AWBZ moet worden teruggebracht tot de kern, oftewel de relatief kleine groep mensen met een zware, langdurige zorgvraag. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat een groot deel van deze rapporten politiek is ingegeven en is geschreven vanuit de bezuinigingsopdracht. Hierbij zijn bewust alternatieven, die geen totale ontmanteling van de zorg tot gevolg hebben, buiten beschouwing gelaten. Waarom is er niet binnen de huidige AWBZ gekeken naar alternatieven, die de kosten omlaag brengen en tegelijkertijd mensen hun zorg niet afpakken?

Op basis van huidig zorggebruik, de decentralisatie naar gemeenten, de overheveling naar de Zvw en het langer thuis wonen, verwacht de regering dat het structureel om minder dan 200.000 mensen zal gaan die aanspraak kunnen maken op de Wlz. Dit aantal zal jaarlijks groeien onder invloed van de demografische groei. Wil de regering hiermee nu zeggen, dat ruim 600.000 mensen nu ten onrechte gebruik maken van AWBZ-zorg? 600.000 mensen raken de zorg kwijt die ze nu hebben. Is dat de solidariteit waar de regering het over heeft, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De regering is van mening dat de AWBZ zoals men die nu kent vastloopt in steeds ingewikkelder regelgeving. Er is een groot gat ontstaan tussen de letter van de wet en de werking van de AWBZ in de praktijk. Door aanpassingen die in de wet, de lagere regelgeving en de uitvoeringspraktijk zijn doorgevoerd sinds 1968, is het systeem van de AWBZ als geheel een lappendeken geworden die door niemand meer echt wordt overzien. Dat is een onwenselijke situatie die niet kan worden opgelost met een aanpassing van de bestaande wet. De leden van de PVV-fractie vragen waarom dit niet kan worden opgelost binnen de bestaande wet. Er zijn tal van initiatieven die de regeldruk aanzienlijk verminderen binnen de huidige wet. Had het niet voor de hand gelegen om daar eerst naar te kijken? Onderzoeken wijzen uit dat dit ook een grote kostenbesparing kan opleveren, dus waarom de AWBZ ontmantelen, zonder eerst dit aan te pakken?

Veel elementen van de huidige AWBZ zijn in dit wetsvoorstel overeind gebleven, maar er zijn ook verbeteringen doorgevoerd die niet kunnen worden bereikt met een algemene maatregel van bestuur. De leden van de PVV-fractie vragen om welke verbeteringen het hier gaat en waarom die niet kunnen worden doorgevoerd via een algemene maatregel van bestuur (amvb).

De regering is van mening dat de hervormingen ingrijpend zijn en daarom wenst zij de beide Kamers der Staten-Generaal bij de totstandkoming van het nieuwe beleid te betrekken. De leden van de PVV-fractie zouden heel hard willen lachen als het niet zo triest was geweest. Er is helemaal geen sprake van het betrekken van beide Kamers bij de totstandkoming van deze wetten. Alles is in allerhanden akkoordjes dichtgetimmerd. Deze leden willen dan ook graag weten waar die betrokkenheid van beide Kamers uit bestaat volgens de regering. Geldt die betrokkenheid voor de gehele Kamers of alleen voor de leden van de twee coalitiepartijen en hun gedogers?

De regering wil met de Wlz het nieuwe verhaal van de langdurige zorg vertellen. Welk verhaal is dat precies, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Het mooie verhaal of het echte verhaal?

De regering wil met de Wlz een bijdrage leveren aan de omslag in het denken en het handelen van onder andere zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de langdurige zorg. Welke omslag wordt hier precies beoogd? De omslag naar zoek-het-zelf-maar-uit?

De regering wil met de Wlz een appel doen op verzekeraars, op zorgaanbieders, op uitvoeringsorganisaties en ook op de cliënten en hun sociale omgeving om bij te dragen aan de cultuuromslag die nodig is om de langdurige zorg te hervormen. De leden van de PVV-fractie zijn bijzonder geïnteresseerd in dat appel. Is dat het appel op zorgverzekeraars om zo min mogelijk zorg in te kopen? Is dat het appel op zorgaanbieders om zo goedkoop mogelijk te gaan werken en de kwaliteit van zorg maar op het tweede plan te zetten? Is dat het appel op uitvoeringsorganisaties om zo min mogelijk indicaties af te geven? Is dat het appel op cliënten en hun sociale omgeving om het vooral zelf maar uit te zoeken? Deze leden zijn benieuwd.

De regering is ervan overtuigd dat dit wetsvoorstel grote meerwaarde heeft voor de cliënten die erop zijn aangewezen. Bedoelt de regering hier niet dat het wetsvoorstel meerwaarde heeft voor die «paar» cliënten die nog aanspraak kunnen maken op deze wet en dat voor de overige 600.000 cliënten van de AWBZ een andere standaard gaat gelden? De vormgeving van het wettelijk instrumentarium is beter afgestemd op de nieuwe doelgroep van de wet. Is hier wel sprake van een nieuwe doelgroep? Moet er niet gesproken worden van het restant van de huidige doelgroep?

De Wlz bevat instrumenten die de beheersbaarheid ten opzichte van de AWBZ verbeteren. Een daarvan is: door te regelen dat behandelend artsen en andere hulpverleners met een medisch beroepsgeheim het Centrum indicatiestelling zorg desgevraagd die gegevens over hun patiënten moeten verstrekken, die noodzakelijk zijn om tot een goede (her)indicatie te komen, kan het CIZ indicatiefraude tegengegaan. Is hier niet expliciet toestemming van de patiënt voor nodig? Is hier niet gewoon sprake van uitholling van het medisch beroepsgeheim, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering voornemens is voorliggend wetsvoorstel op 1 januari 2015 in werking te laten treden. Deze leden vragen in hoeverre de regering deze datum realistisch gezien haalbaar acht. Zorgkantoren en zorgaanbieders zullen ruim voordat de parlementaire behandeling van onderhavig wetsvoorstel is afgerond met elkaar in overleg moeten treden over het zorgaanbod dat in 2015 beschikbaar zal zijn. Daarbij rijst de vraag of de regering verwacht dat zorgkantoren en zorgaanbieders hun onderhandelingen zullen baseren op de thans vigerende wetgeving, dan wel op onderhavig wetsvoorstel, in de wetenschap dat dit laatste nog aan onzekerheid onderhevig is. Hoe wordt in dat laatste geval voorkomen dat zorgkantoren een eigen, mogelijk striktere, interpretatie geven van het voorgenomen beleid? Deze leden vragen de regering hierop te reflecteren. Zij vragen daarbij tevens in te gaan op de vraag wat in de ogen van de regering de uiterste datum is waarop de parlementaire behandeling van onderhavig wetsvoorstel dient te zijn afgerond, willen zorgaanbieders en zorgkantoren redelijkerwijs nog in staat zijn om de Wlz zorgvuldig in te kunnen voeren per 1 januari 2015.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat volgens de regering één van de redenen voor deze wet is dat aanbieders en uitvoerders die binnen de huidige AWBZ proberen om cliëntgericht te werken, de AWBZ als beperkend ervaren. Een nadere analyse daarvan ontbreekt echter in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Kan de regering die nadere analyse alsnog met deze leden delen?

Genoemde leden constateren voorts dat de regering in de memorie van toelichting stelt dat de verbinding tussen mensen in de AWBZ en mensen in andere onderdelen van de maatschappij zwak is. Hoe draagt deze wet volgens de regering bij aan het verhelpen daarvan, zo willen deze leden weten.

Ook willen de leden van de ChristenUnie-fractie weten hoe de breed gedragen wens om de zorg via persoonsvolgende budgetten te financieren tot uitdrukking komt in de hervormingsagenda rond zorg in het algemeen en in deze wet in het bijzonder.

Kan de regering voor genoemde leden bij iedere delegatiebepaling in de wet aangeven of zij thans reeds voornemens is van de mogelijkheid om nadere regels te stellen gebruik te maken en zo ja, op welke termijn deze regels zijn te verwachten en in welke vorm dat zal zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen over het moment waarop de onderhavige wet in werking kan treden. Deze leden vragen wat de uiterste datum is dat de Wlz in het Staatsblad moet staan om invoering van de Wlz per 1 januari 2015 verantwoord te kunnen laten plaatsvinden?

Voorts willen zij weten of de regering een scenario heeft voor het geval de Wlz niet per 1 januari 2015 kan ingaan. Zo ja, hoe luidt dat? Zo nee, kan de regering dan aan hen schetsen wat er gebeurt als de Wlz pas op 1 januari 2016 zal ingaan?

Kan de regering tot slot aan de leden van de ChristenUnie-fractie aangeven op welk moment voor de betrokkenen uiterlijk duidelijk zal zijn of zij voor 2015 met de Wlz of de AWBZ zullen werken?

Langer thuis wonen, de zorg meer in de thuissituatie en meer zorgen voor elkaar zijn uitgangspunten van voorliggend wetsvoorstel. De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de maatregelen van de regering dat ontmoedigen of onmogelijk maken. Hoe kan de zorg meer thuis geleverd worden en kan een grotere inzet van naasten worden gevraagd, wanneer 40% wordt bezuinigd op de zorg aan huis of wanneer mensen door middel van een mantelzorgboete worden ontmoedigd om ervoor te kiezen samen te gaan wonen en zo voor elkaar te kunnen zorgen? Zij krijgen hierop graag een reactie van de regering.

In de memorie van toelichting schrijft de regering dat zij streeft naar inwerkingtreding van de Wlz per 1 januari 2015, maar ook dat zij er naar streeft de Wlz uiterlijk een half jaar voor invoering in het Staatsblad te publiceren. De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat dit laatste voornemen niet haalbaar is gezien het tijdstip van behandeling in de Tweede Kamer en de daaropvolgende behandeling in de Eerste Kamer. Hoe hard wil de regering vasthouden aan een half jaar voor invoering publiceren?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er bij veel van de bij de uitvoering van deze wet betrokken partijen grote zorgen bestaan over het in werking treden van de Wlz per 1 januari 2015. Zij krijgen hierop graag een reactie van de regering. Erkent de regering de zorgen van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en ActiZ dat het niet mogelijk is om de Wlz reeds voor de zorginkoop voor 2015 op een zorgvuldige manier in praktijk te brengen? Wat is de reactie van de regering op de constatering van ZN dat in mei de besluitvorming over de hervormingen moet zijn afgerond om deze per 1 januari 2015 op een verantwoorde wijze in te kunnen voeren? En is de regering bereid om, zoals VNO-NCW en MKB-Nederland aangeven, te onderzoeken of handhaving van het bestaande AWBZ-regime met een jaar niet zou kunnen leiden tot een veel soepeler hervorming van de langdurige zorg? Is de regering het met de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF) eens dat wanneer de uitvoerders al aangeven dat zij problemen verwachten met het op tijd gereed krijgen van de uitvoering, dat dan invoering van de Wlz per 1 januari 2015 niet meer mogelijk is? En kan de regering reageren op de constatering van Ieder(in) dat uitstel onvermijdelijk is en dat het riskant is om alle decentralisaties binnen het sociale domein tegelijkertijd per 1 januari door te voeren?

Wat zouden de financiële en bestuurlijke consequenties zijn van uitstel van invoering van de Wlz naar 1 januari 2016? Overweegt de regering in navolging van de zorgen over de invoeringsdatum om de invoering van voorliggend wetsvoorstel uit te stellen? Heeft de regering bijvoorbeeld gekeken naar verschillende scenario’s waarmee dat mogelijk zou zijn? Bijvoorbeeld de invoering een jaar verlaten of een gefaseerde invoering? Klopt het dat uitstel van de Wlz niet gepaard zou hoeven gaan met extra bezuinigingen in 2015? Zo nee, wat zouden de consequenties zijn?

Samen met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet maakt de Wet langdurige zorg deel uit van een brede hervorming in de langdurige zorg. Doordat er op dit moment meerdere wetsvoorstellen liggen die per 1 januari 2015 in werking treden, is het moeilijk om een totaalbeeld van de effecten te krijgen. Ondanks de inspanningen die worden gedaan om ongewenste effecten te voorkomen, is het mogelijk dat mensen tussen wal en schip vallen. Deelt de regering de visie van de leden van de SGP-fractie dat voorkomen moet worden dat kwetsbaren in de samenleving niet de toegang tot de zorg krijgen die ze nodig hebben? Is de regering bereid om hierop toezicht te houden en zo nodig in te grijpen en daarbij vooral ook goed te kijken naar de samenhang tussen de verschillende stelselwijzigingen?

2. De verzekering

Er wordt uitgegaan van een verzekerd recht op zorg en een verzekeringsrisico bij de overheid. Waarom wordt het verzekeringsrisico bij de overheid belegd, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Welke alternatieven zijn hiervoor mogelijk? Kan bij de alternatieven tevens aangegeven worden wat de voor- en nadelen hiervan zijn?

Genoemde leden vragen op welke manier het sociale netwerk van volwassenen wordt gestimuleerd om een rol te spelen bij de zorg en ondersteuning voor hun naasten. In de toegangscriteria is niets opgenomen over de rol van de sociale omgeving van de cliënt. Gebruikelijke zorg speelt wel een rol bij kinderen, maar niet bij volwassenen. Wel kan gebruikelijke zorg bij volwassenen een rol spelen bij het invullen van het zorgplan. Is er een juridische basis hiervoor?

Rondom de toegangscriteria vragen de leden van de VVD-fractie nader te duiden wat de begrippen «zorg nodig hebben» en «iets (ernstig) mis gaan» inhouden. De huidige formulering biedt enerzijds ruimte voor maatwerk, maar kan ook tot onduidelijkheid leiden. Kan de regering hier nader op ingaan?

Op welke manieren kan Wlz-zorg worden aangevraagd; kunnen bijvoorbeeld zorgbehoevenden zelf een indicatie aanvragen? Welke andere manieren zijn er om een Wlz-indicatie aan te vragen? Op welke wijze dient deze indicatie te worden aangevraagd?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de term zorgprofiel; wat houdt dit precies in? Biedt het zorgprofiel een duidelijk kader voor zowel zorgaanbieders als cliënten ten behoeve van te maken afspraken voor het zorgplan? Hoeveel verschillende zorgprofielen zijn er? Wat is de samenhang tussen zorgprofielen en zorgzwaartepakketten (zzp’s)? Wat is de verhouding van het aantal zorgprofielen tot het aantal zzp’s? Hou verhoudt het zorgprofiel zich tot individueel maatwerk?

Door de nieuwe manier van indiceren krijgen cliënten en zorgaanbieders een grotere vrijheid in de wijze waarop de zorg geleverd wordt. Kan de regering dit nader toelichten, en daarbij ook ingaan op de mogelijkheden om (ook vooraf) kosten te beheersen en gepast gebruik van zorg te stimuleren?

De regering verwacht minder herindicaties. Kan de regering toelichten wie een herindicatie kan aanvragen? Dient de cliënt altijd mee te werken aan of in te stemmen met een herindicatie? Zo nee, hoe kan dan de situatie opgelost worden waarin de zorgaanbieder een herindicatie wil aanvragen maar de cliënt dit niet wil?

Ten aanzien van woningaanpassingen voor volwassenen is tijdens het debat over de Wmo 2015 veel gewisseld. Kan de regering aangeven in hoeverre dit voorliggend wetsvoorstel wijzigt?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering uitgebreid ingaat op de verschillen en overeenkomsten tussen volledig pakket thuis, pgb en verblijf in een instelling. Verderop in de memorie van toelichting gaat de regering in op de eigen betalingen bij deze drie mogelijkheden. Kan de regering, ondanks de nadere uitwerking die nog moet plaatsvinden, ingaan op de eigen betalingen die gelden bij het pgb, in verhouding tot de twee andere opties? Kan voor alle drie de opties ingegaan worden op eventuele eigen betalingen in het kader van de Zvw?

Gegeven de nieuwe manier van indiceren, kan de regering aangeven hoe de hoogte van het pgb wordt bepaald, waarmee iemand zelf de benodigde zorg kan inkopen? Dient de cliënt in het op te stellen budgetplan wel uit te gaan van het aantal uren zorg die hij/

zij nodig heeft?

De regering benoemt een aantal aanspraken in de huidige AWBZ die geen onderdeel uitmaken van de Wlz. Kan de regering per aanspraak aangeven waar deze vanaf 2015 wordt ondergebracht?

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de bepalingen ten aanzien van het pgb in de Wlz verschillen ten opzichte van het pgb in de Wmo, na behandeling van de Wmo 2015 (inclusief aangenomen amendementen). Kunnen eventuele verschillen gemotiveerd worden?

De regering gaat uitgebreid in op de uitvoering van de verzekering. Kan de regering exact aangeven wat het verschil is tussen de voorgestelde uitvoering en de huidige uitvoering van de AWBZ? Welke voordelen levert dit op?

Ten aanzien van de uitvoering wordt aangegeven dat eventuele overschotten op de uitvoering terugvloeien in het Fonds langdurige zorg (Flz) en niet ten goede komen aan de Wlz-uitvoerders. In hoeverre hebben Wlz-uitvoerders een prikkel om tot een zo doelmatige uitvoering te komen, als zij de opbrengst daarvan afgeroomd zien worden?

In het kader van de uitvoering wordt aangegeven dat de regering van uitvoerders verwacht dat zij zich stevig – meer dan in de AWBZ – inspannen voor goede, innovatieve zorg en doelmatigheid. Hiertoe wordt de wet- en regelgeving aangescherpt. Kan de regering nader toelichten wat er precies wordt aangescherpt en hoe dit bijdraagt aan goede, innovatieve zorg en doelmatigheid?

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse de toelichting gelezen op de overwegingen van de regering om een aanpak in twee fasen te kiezen ten aanzien van de uitvoering van de Wlz. Kan de regering een doorkijk geven naar het eventuele tijdpad en de beslismomenten ten aanzien van de tweede fase?

De regering geeft aan dat het algeheel functioneren van zorgkantoren dient te worden verbeterd en dat het niveau van de achterblijvers wordt opgetrokken. Wat gaat de regering concreet doen om dit te bereiken? In hoeverre worden deze ervaringen met de huidige AWBZ-zorgkantoren gebruikt bij het aanwijzen van de nieuwe «zorgkantoren» in de Wlz?

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre verzekeraars zorg in natura dienen te vergoeden die wordt geleverd door niet-gecontracteerde aanbieders.

In hoeverre kunnen cliënten in de Wlz verblijf afnemen van een andere aanbieder dan waar zij overige Wlz-zorg afnemen? Met andere woorden: in hoeverre is het scheiden van wonen en zorg binnen de Wlz mogelijk?

Kunnen cliënten in de Wlz deels zorg in natura en deels zorg via het pgb inkopen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd te lezen dat de regering van mening is dat er gegeven de zware behoefte van mensen die aangewezen zijn op zorg op grond van de Wlz er geen enkele twijfel mag bestaan dat zij de zorg krijgen die ze nodig hebben. De regering geeft vervolgens aan dat een consequentie van deze stelling is dat de inzet van de sociale omgeving geen verplichtend karakter heeft. Hebben deze leden goed begrepen dat ook in de Wmo 2015, waar zorg geen verzekerd recht is, de inzet van de sociale omgeving geen verplichtend karakter mag hebben?

De Wlz zal uitgevoerd worden door Wlz-uitvoerders. Dit zijn aparte rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe ook de zorgverzekeraar behoort en die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de wet voor de eigen verzekerden. Tevens hebben deze Wlz-uitvoerders, met goedkeuring van de leden van de PvdA-fractie, een zorgplicht jegens mensen die toegang krijgen tot de Wlz. Er wordt in de Wlz echter vervolgens gewerkt met regionale uitvoeringskantoren, de zorgkantoren, omdat de regering het nodig acht te werken met budgettaire kaders en met regionale uitvoering zoals nu in de AWBZ gebruikelijk is. De zorgkantoren blijven het feitelijke werk doen. Kan de regering een nadere toelichting op deze keuze geven en uiteenzetten hoe de oude situatie verschilt van de nieuwe situatie? Welke stappen moeten er gezet worden om tot deze verandering in het systeem te komen? Wat levert deze verandering concreet op aan minder bureaucratie en een efficiëntere werking van de Wlz in vergelijking met de huidige AWBZ? Kan tevens worden toegelicht hoe het systeem gaat functioneren wanneer Wlz-uitvoerders verantwoordelijk worden voor de eigen verzekerden?

De regering geeft aan het belangrijk te vinden dat onafhankelijk, objectief en zoveel mogelijk op een landelijk uniforme manier wordt bepaald wie er toegang heeft tot zorg op grond van de Wlz. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven dit standpunt. Het is voor deze leden nog niet volledig duidelijk hoe de toegang tot de Wlz geborgd wordt. Twee belangrijke voorwaarden worden genoemd: iemand moet permanent toezicht nodig hebben ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel voor de cliënt te voorkomen veroorzaakt door fysieke problemen of zware regieproblemen. Het CIZ zal een landelijk uniform afwegingskader hanteren. Hoe worden deze toegangscriteria echter nader uitgewerkt? Genoemde leden stellen dat heldere toegangscriteria voor de Wlz van wezenlijk belang zijn voor een juiste uitwerking van de hervorming van de langdurige zorg. Deze leden zouden graag toe willen naar toegangscriteria die niet technisch benaderd worden, maar functioneel. Hoe wordt er gekeken naar iemand die niet meer zelfstandig kan wonen en niet meer zelfredzaam is? Er is volgens de regering behoefte aan voortdurende zorg in de nabijheid wanneer de cliënt zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel te voorkomen, door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname bij zelfzorg nodig heeft, of door zware regieproblemen voortdurend begeleiding en overname van taken benodigt. Hoe wordt volgens deze criteria gekeken naar een hoogbejaarde dame die rolstoelgebonden is, of bedlegerig is, maar nog wel zelf op een noodknop kan drukken wanneer er problemen zijn? Heeft deze dame Wlz-zorg nodig? Hoe wordt nu concreet bepaald wanneer iemand onder de Wlz valt of wanneer iemand zorg via de Wmo nodig heeft?

Er staat expliciet aangegeven dat er in de toegangscriteria niets is opgenomen over de rol van de sociale omgeving van de cliënt. Echter, verderop in de memorie van toelichting lezen deze leden dat er soms wel bepaald kan worden dat een cliënt met behulp van zorg via de Wmo of de Zvw thuis kan blijven wonen ondanks een Wlz-indicatie. Hoe verhouden deze zaken zich tot elkaar? Hoe worden de financiering van zorg en de zorg zelf geborgd voor deze cliënten? Wie bepaalt nu concreet wanneer het mogelijk en wenselijk is met zorg uit de Zvw en Wmo thuis te blijven wonen ondanks een zware zorgbehoefte en een Wlz-indicatie? Wie bepaalt door wie en waar de zorg geleverd wordt? Het CIZ zal in bovenstaande gevallen aansturen op een gesprek tussen de cliënt, mantelzorgers, gemeenten, verzekeraar en het CIZ. Hoe wordt zorg dan afgestemd? Hoe wordt afwentelingsgedrag voorkomen? In hoeverre hebben de cliënten inspraak? Verder is het voor genoemde leden nog niet helemaal duidelijk waar iemand met een zorgvraag nu eerst terechtkomt. Moet deze persoon zich eerst melden bij de gemeente? Of kan iemand zich direct melden bij het CIZ? Hoe loopt dit proces? Hoe weten mensen nu waar ze zich moeten melden wanneer ze zelf, of een naaste, een zorgvraag hebben? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering op de toegangscriteria en de afbakening tussen Wlz en Wmo en dan specifiek op het gebied van de toegang tot zorg. Kan de regering tevens toelichten welke instantie op welk moment verantwoordelijk is voor de benodigde zorg als de cliënt in afwachting is van het indicatiebesluit van CIZ? Maakt het verschil waar de cliënt zich als eerste heeft gemeld? Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een toelichting van de regering. Ook vragen deze leden welke instantie verantwoordelijk is voor de benodigde zorg als de cliënt een bezwaarprocedure bij het CIZ afwacht. Graag ontvangen zij hierop ook een toelichting van de regering.

De leden van de PvdA-fractie willen aandacht vragen voor de extramuralisering van mensen met zorgzwaartepakket 4 (van Verpleging, Verzorging en Thuiszorg [VVT}, ouderenzorg). In het recentste zorgakkoord (gesloten binnen de begrotingsafspraken voor 2015) is afgesproken dat er extra middelen (oplopend tot € 70 miljoen) beschikbaar worden gesteld om ouderen en verstandelijk gehandicapten, voor wie het thuis wonen niet langer meer gaat, meer zekerheid te bieden over een gepaste plek in een zorginstelling. 25% van deze doelgroep kan geëxtramuraliseerd worden, is toen afgesproken. Hoe wordt bepaald wie er geen zorg in een instelling nodig heeft, maar thuis kan blijven wonen? Welke criteria worden gebruikt? De NPCF geeft aan dat deze groep ouderen graag thuis wil blijven wonen, maar dat er dan wel voldoende geschikte woningen moeten zijn. Wat is de visie van de regering op deze zorgen? Hoe gaat de regering de komst van nieuwe geschikte woningen stimuleren? In hoeverre gaat de regering vrijkomende gebouwen inzetten om aan de woningvraag voor deze groep te voldoen en hoe ziet zij dit voor zich? Hoe gaat de regering bijvoorbeeld vrijkomend vastgoed inzetten om geschikte woningen te realiseren?

Kinderen kunnen ook toegang hebben tot de Wlz, zo lezen de leden van de PvdA-fractie naar tevredenheid. Echter deze leden lezen tevens op pagina 12 van de memorie van toelichting dat een verstandelijk gehandicapt kind voor wat betreft de zorgbehoefte aan de toegangscriteria van de Wlz kan voldoen, maar dat het kind eerst door de eigen omgeving en de gemeente (Jeugdwet) zal moeten worden geholpen omdat het nog niet redelijkerwijs op de Wlz-zorg is aangewezen. De regering stelt namelijk dat er van een ouder van een thuiswonend verstandelijk gehandicapt kind een substantiële bijdrage mag worden verwacht bij het toezicht, verzorgen en opvoeden van een kind. Deze uitspraak baart genoemde leden zorgen. Hoe verhoudt in deze situatie enerzijds het recht op zorg via de Wlz zich tot het geen zorg ontvangen via de Wlz, terwijl hier wel op basis van de toegangscriteria van de Wlz recht op is? Waarop kunnen ouders van verstandelijk gehandicapte kinderen rekenen en hoe worden zij geïnformeerd? Welke keuzes hebben zij zelf bij het organiseren van zorg voor hun kind? Wie bepaalt er in de situatie van een gehandicapt kind of iemand wel of niet redelijkerwijs op Wlz-zorg is aangewezen indien hiervoor een indicatie is op basis van de toegangscriteria van de Wlz? Wat gebeurt er wanneer er onenigheid ontstaat over deze redelijkerwijsheid? Welke positie hebben cliënten dan? Vaak doen ouders al het uiterste voor hun kinderen en doen zij wat ze kunnen, voordat zij een beroep doen op zorg of ondersteuning. De uitspraak op pagina 12 van de memorie van toelichting doet hieraan volgens deze leden geen recht. Wanneer wordt bekend welke nadere regels gesteld zullen worden aan gebruikelijke zorg door het CIZ en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? In hoeverre worden cliëntorganisaties betrokken bij de uitwerking van het begrip gebruikelijke zorg?

Het CIZ stelt in onderzoek vast of iemand verzekerd is en voldoet aan de toegangscriteria voor de Wlz. Hiervoor gebruikt het CIZ een persoonlijke benadering. Heeft het CIZ voldoende capaciteit om persoonlijke gesprekken te voeren met cliënten en waaruit blijkt dat? Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een toelichting van de regering. Kunnen deze gesprekken op verzoek van de cliënt of hun naasten plaatsvinden in de thuissituatie van een cliënt? Heeft de cliënt hier zelf een beslissende stem in?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat er zorgprofielen worden opgesteld op basis waarvan bepaald wordt van welke aard, omvang en inhoud de zorgvraag is van de cliënt. Vervolgens bepaalt de zorgaanbieder samen met de cliënt hoe de zorg verder ingericht wordt en welke afspraken hierover worden vastgelegd in het zorgplan. De vormgeving van de zorgprofielen wordt door het Zorginstituut Nederland nader uitgewerkt. Wanneer zijn deze zorgprofielen gereed? In hoeverre worden cliëntorganisaties betrokken bij de uitwerking van de zorgprofielen? En hoe worden cliënten, zorgaanbieders en de Kamer over de zorgprofielen geïnformeerd? In hoeverre is de verwachting dat sommige mensen niet in een zorgprofiel passen? Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij zeer complexe zorgvragen. Wat gaat de regering daaraan doen? Deze leden ontvangen hierop graag een uitgebreide toelichting van de regering.

De bekostiging van de langdurige zorg blijft gebaseerd op zorgzwaartepakketten. De leden van de PvdA-fractie zijn hierover teleurgesteld en zullen verderop in deze inbreng nog enkele vragen stellen. Zij hadden graag gezien dat de zorgzwaartepakketten zoveel als mogelijk is van het toneel zouden verdwijnen, zodat er echt ruimte zou komen voor maatwerk. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de zorgprofielen geen nieuwe zorgzwaartepakketen worden en de zorgprofielen zullen leiden tot maatwerk? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting van de regering op dit punt. Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar het reduceren van het aantal zorgzwaartepakketten en het terugdringen van het aantal zorgprofielen bij de indicatiestelling. Dit gebeurt in het kader van onderzoek naar zzp-onderhoud. Wanneer is dit onderzoek afgerond en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten?

Er kunnen zich situaties voordoen, zo lezen de leden van de PvdA-fractie, waarin het noodzakelijk is dat het CIZ versneld een indicatiebesluit afgeeft. De gemeenten en zorgverzekeraars zullen deze zorg en ondersteuning in eerste instantie op zich nemen terwijl tegelijk een indicatie voor de Wlz wordt aangevraagd, zo stelt de regering. Bij amvb kunnen nadere regels gesteld worden aan deze versnelde procedure. Zijn de gemeenten en de zorgverzekeraars altijd de juist aangewezen instanties om de zorg in bepaalde situaties op zich te nemen en waarom zijn zij dat? Bijvoorbeeld ook wanneer er een crisissituatie ontstaat rondom iemand met een verstandelijke beperking en gedragsproblematiek? Kunnen gemeenten en verzekeraars altijd de juiste specifieke zorg bieden voor de doelgroepen die de Wlz bedient? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering. Kan tevens een nadere toelichting worden gegeven waarom ervoor gekozen is personen met een Wlz-indicatie voor een zzp LVG (licht verstandelijk gehandicapt) geen indicatie voor de rest van het leven te geven in tegenstelling tot mensen met andere indicaties? Welke rechtsongelijkheid brengt dit mogelijk met zich mee?

De zorg en ondersteuning vanuit de Wlz wordt zoveel mogelijk als integraal pakket aangeboden, lezen de leden van de PvdA-fractie. Valt tijdelijk verblijf ook onder de Wlz? Zo ja, in welke gevallen valt dit onder de Wlz en in welke gevallen niet? Deze leden lezen tevens dat de woningaanpassingen voor cliënten tot 18 jaar als recht in de Wlz zijn opgenomen. Per amvb wordt nader invulling gegeven aan voorwaarden voor woningaanpassingen voor cliënten tot 18 jaar. Wanneer komt deze amvb? Hoe gaan de voorwaarden eruitzien? Hoe kunnen cliënten bezwaar aantekenen? Overigens is het voor cliënten boven de 18-jarige leeftijd de eigen verantwoordelijkheid om woningaanpassingen te regelen wanneer iemand kiest voor een volledig pakket thuis of pgb. Noch Wlz-uitvoerders, noch gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk. Zullen met deze maatregelen mensen die eigenlijk voor een pgb of vpt willen kiezen, maar niet de middelen hebben om woningaanpassingen te financieren, toch voor zorg in natura kiezen in een instelling? Kan hierop een toelichting worden gegeven door de regering? In hoeverre is de regering van mening dat in het onderzoek naar de geschiktheid van de woonomgeving om de benodigde zorg te kunnen ontvangen, naast het zorgkantoor, ook een rol voor het CIZ is weggelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet de regering deze rol voor zich?

Ook blijft partneropname in de nieuwe Wlz mogelijk. De leden van de PvdA-fractie zijn hierover zeer tevreden. Het kan echter zo zijn, zo lezen deze leden, dat indien de partner zelf ook zorgbehoevend wordt, maar nog niet voldoet aan de toegangscriteria van de Wlz, de partner de gemeente om zorgondersteuning kan vragen. De gemeente moet de partner dan zorg aanbieden in de Wlz-instelling. Hoe wordt dit vormgegeven en welke knelpunten ziet de regering? Geldt dit ook wanneer de partner zorg nodig heeft die binnen het kader van de zorgverzekeraar valt?

Op het gebied van behandeling wordt er onderscheid gemaakt tussen zorg in natura en het pgb of vpt. Mensen met een pgb of vpt hebben geen recht op behandeling vanuit de Wlz, in tegenstelling tot mensen met zorg in natura. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) zal het Zorginstituut om een uitvoeringstoets verzoeken om te bezien onder welke voorwaarden en per wanneer tot aanpassing van het verzekerd pakket kan worden overgegaan, zo lezen deze leden. Wanneer moet deze uitvoeringstoets plaatsvinden? Wanneer en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de cliënt voor vervoer op grond van sociale overwegingen afhankelijk is van sociaal vervoer aangeboden door de gemeente. Hoe verhoudt deze toegang tot sociaal vervoer voor cliënten in de Wlz zich tot de regel dat cliënten uit de Wlz in principe geen recht hebben op zorg uit de Wmo? Hoe wordt afwentelgedrag voorkomen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat cliënten daadwerkelijk bij de gemeente terecht kunnen voor sociaal vervoer wanneer zij dit nodig hebben en hoe wordt voorkomen dat cliënten ten onrechte worden weggestuurd bij de gemeente?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het binnen de Wlz niet meer mogelijk zal zijn om in afwachting van een voorkeursinstelling zorg thuis te ontvangen als het niet verantwoord is om meer zorg thuis te ontvangen dan met een regulier vpt of pgb mogelijk is. De mogelijkheden voor overbruggingszorg in de eigen woning worden verkleind, omdat onder de zorgplicht van de Wlz-uitvoerders valt dat zij binnen redelijke termijn en op een redelijke afstand van waar de cliënt wil gaan wonen een andere geschikte verblijfsinstelling verzorgen. Hoe verhoudt dit zich tot meer eigen regie en keuzemogelijkheden voor cliënten in de Wlz? Genoemde leden vragen welke verplichtingen en mogelijkheden de Wlz-uitvoerders hebben als er niet direct een plek vrij is in een intramurale instelling, omdat er bijvoorbeeld een wachtlijst is? Ook vragen deze leden welke verplichtingen en mogelijkheden de Wlz-uitvoerders hebben als de cliënt niet in aanmerking komt voor een pgb omdat hij of zij niet aan de criteria voldoet of als een vpt niet mogelijk is omdat de woonomgeving dit niet toelaat. Indien de regering bij bovenstaande gevallen problemen verwacht, hoe gaat zij deze problemen oplossen? Welke mogelijkheden ziet zij? Graag ontvangen deze leden op dit punt een uitgebreide toelichting van de regering.

Hoeveel mensen maken nu gebruik van overbruggingszorg in de Wlz? Welke garanties heeft de regering dat cliënten allemaal binnen redelijke termijn en op redelijke afstand van de gewenste plek kunnen wonen? Wat is een redelijke afstand? Wie bepaalt dit? De cliënt of de Wlz-uitvoerder? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting. Hoe wordt er voor voldoende diversiteit in aanbod gezorgd, zodat cliënten ook daadwerkelijk iets te kiezen hebben in de langdurige zorg? Welke prikkels zijn hiervoor ingebouwd in het wetsvoorstel? Waarop baseert de regering het vertrouwen dat er voldoende diversiteit gaat ontstaan? De regering kan nadere regels stellen om diversiteit te stimuleren, zo lezen deze leden, maar wanneer grijpt de regering in wanneer blijkt dat er te weinig gestuurd wordt op vernieuwing en diversiteit bij de inkoop van zorg?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering heeft overwogen om in dit wetsvoorstel de mogelijkheid te creëren voor cliënten om ook een vpt af te nemen bij niet vooraf gecontracteerde aanbieders. Om verschillende redenen is daarvan afgezien, maar zal er wel een pilot gestart worden waarbij een klein deel van het budgettaire kader zal worden gereserveerd voor een andere vorm van contracteren. Wanneer zal deze pilot starten? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang en resultaten van deze pilot? Graag ontvangen deze leden hierover meer informatie.

Het pgb wordt in de vorm van een trekkingsrecht aangeboden in de Wlz. Het zorgkantoor moet vooraf kunnen toetsen of de zorg thuis verantwoord kan worden geleverd. Aan de voorkant van het proces moet worden beoordeeld of het pgb een geschikte leveringsvorm van zorg is. Hoe wordt de balans tussen controle en vertrouwen van budgethouders gevonden? Hoe wordt tevens de bureaucratische last voor budgethouders zo laag mogelijk gehouden? Hebben cliënten de mogelijkheid om tegen een negatief besluit van het zorgkantoor ten aanzien van het pgb bezwaar aan te tekenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet deze procedure eruit?

De regering stelt dat het is opgevallen dat de prestaties van de zorgkantoren zowel kwalitatief als financieel verschillen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal de zorgkantoren benchmarken op de inkoop van de zorg. Is dit volgens de regering voldoende om de inkoop van zorgkantoren te verbeteren? Kan de regering een toelichting geven? Welke andere maatregelen en middelen zijn overwogen om de inkoop van zorgkantoren te verbeteren? Kan er een overzicht gegeven worden van de problemen met zorgkantoren en de oplossingen die de Wlz hiervoor biedt? Hoe worden de problemen met zorgkantoren concreet opgelost? Hoe gaat de regering in de Wlz een einde maken aan de uurtje-factuurtje-terreur, waarin zorgproductie wordt gefinancierd en niet de kwaliteit van zorg? De leden van de PvdA-fractie willen af van een systeem waarin alleen voor zorgproductie wordt betaald. Zij zien een systeem voor zich waarin via budgetten ruimte wordt geboden aan oplossingen en manieren van zorg waardoor mensen een zo normaal mogelijk leven kunnen leiden met hun zorgvraag. In hoeverre gaat de regering zorginkoop stimuleren via populatiegebonden bekostiging of lumpsum-financiering per aanbieder? Is de regering met deze leden van mening dat deze manier van financiering de kwaliteit van zorg stimuleert en bovendien de administratieve lasten sterk reduceert?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat, zoals eerder ook al besproken, de zorgzwaartepakketten behouden blijven als bekostigingstaal. Welke overwegingen zijn hiervoor de reden geweest? Was het niet wenselijker geweest anders om te gaan met de bekostiging van de zorg? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering. Als taal vindt de regering de zorgzwaartepakketten echter niet de juiste vorm. Hoe wordt er nu met cliënt en zorgaanbieder gecommuniceerd over de inhoud, aard en omvang van zorg waar iemand recht op heeft? Hoe kan een cliënt controleren of hij de zorg krijgt waar hij op basis van de bekostiging recht op heeft? Hoe controleren toezichthouders of aanbieders cliënten datgene bieden waar zij op basis van de zorgvraag en bekostiging recht op hebben? Kan ook de keuze om zorg in natura op basis van een integraal pakket te bekostigen toegelicht worden? En kan toegelicht worden in hoeverre het pgb de basis kan vormen om functies te bekostigen?

De regering zal de maximumtarieven binnen de Wlz onder de loep laten nemen door de NZa, zo lezen deze leden, omdat er grote verschillen tussen instellingen zijn in hoeverre de instellingen uitkomen met de geldende tarieven. De regering stelt dat instellingen een goed rendement halen. Er zijn verschillende denkbare verklaringen stelt de regering, maar het is voor de regering aannemelijk dat de maximumtarieven in de AWBZ relatief ruim zijn. Kan de regering een nadere toelichting geven op de verschillende verklaringen die mogelijk zijn en toelichten waarop de regering baseert dat het denkbaar is dat de maximumtarieven in de AWBZ ruim zijn? Hoe stroken de reacties van zorgaanbieders (ontslaan van personeel en het sluiten van locaties) op de huidige veranderingen met deze aanname van de regering? Is de regering voornemens in de toekomst verdere tariefsaanpassingen te doen? Kan een nadere toelichting worden gegeven?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering een aanpak voor de in- en uitvoering van de Wlz in twee fasen overweegt. In de eerste fase blijft de uitvoering van de Wlz regionaal uitgevoerd. In de tweede fase wordt overwogen om bijvoorbeeld de ouderenzorg op termijn naar de Zvw over te hevelen en deze zorg daarmee risicodragend voor zorgverzekeraars te maken. De regering acht het denkbaar onderscheid te maken tussen de ouderenzorg en gehandicaptenzorg, omdat de twee sectoren een wezenlijk andere doelgroep kennen. Deze leden onderschrijven deze gedachte, maar hebben zorgen bij het risicodragend maken van de hele ouderenzorg voor zorgverzekeraars. Kan de regering de voor- en nadelen van het risicodragend maken van zorgverzekeraars voor de ouderenzorg op een rij zetten en aangeven waarom dit overwogen wordt?

Voor deze leden is een verbetering van kwaliteit en innovatie in de langdurige zorg van wezenlijk belang. De regering geeft aan dat zij verwacht dat de uitvoerders van de Wlz zich stevig zullen inspannen voor goede, innovatieve zorg en een doelmatige uitvoering van de Wlz. Kan aangegeven worden waarop deze verwachtingen gebaseerd zijn en welke mogelijkheden er zijn voor de regering om in te grijpen wanneer de gewenste innovatie en kwaliteitsverbetering uitblijft?

De Wlz-uitvoerder heeft in de Wlz een nieuwe taak: zorgbemiddeling. Hoe gaat deze functie idealiter vormgegeven worden? Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om bij amvb nadere regels te stellen over de invulling van de zorgbemiddelingstaak. Hiervan zal gebruik gemaakt worden wanneer de zorgkantoren deze taak onvoldoende oppakken. Wanneer wordt geëvalueerd of dit nodig is? Hoe stimuleert de regering de zorgkantoren om deze taak serieus op te pakken en ervoor zorg te dragen dat cliënten per 1 januari 2015 op zorgbemiddeling kunnen rekenen?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het vereiste proces in de AWBZ door zorgaanbieders als een forse administratieve belasting wordt ervaren. Er wordt nu aan uitvoerders en zorgkantoren gevraagd om Wlz-inkoopregels op te stellen en die vervolgens ook te gebruiken. Deze leden vragen wanneer deze inkoopregels klaar zijn. Hoe wordt geborgd dat vanaf het in werking treden van de Wlz de nieuwe inkoopregels ook in werking treden? Wanneer vindt de regering het nodig door middel van een amvb op te treden en deze regels op te stellen? Waarom is er niet direct voor gekozen om meer op cliëntgerichtheid en innovatie te sturen met het opstellen van nieuwe inkoopregels? Hoe worden de administratieve lasten voor aanbieders concreet verlicht met de inwerkingtreding van de Wlz?

Op pagina 37 van de memorie van toelichting staat dat het voornemen is om een bruto pgb uit te keren en de cliënt vanwege onder meer een stimulans aan het kostenbewustzijn en de remmende werking die daar vanuit gaat, zelf de eigen bijdrage te laten betalen. In hoeverre is duidelijk dat deze manier van innen van de eigen bijdrage van de cliënt daadwerkelijk een remmende werking zal hebben op de geleverde zorg? Bestaat er geen mogelijk gevaar dat cliënten door deze manier van betalingen worden belast met onnodige financiële onoverzichtelijkheid? Is het niet overzichtelijker voor de cliënt om het op de bestaande manier te houden, zodat voor de cliënt duidelijk is over hoeveel budget hij nog beschikt? Kan het kostenbewustzijn niet op andere manieren worden geprikkeld, zoals een maandelijks/halfjaarlijks «afschrift» met hierop de ingehouden eigen bijdragen? Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie willen een nadere toelichting opdat zij weten wat de regering precies bedoelt met de Wlz-uitvoerder als rechtspersoon en de uitvoering van zorgkantoren. Kan de regering nader toelichten wat zij hiermee beoogt? Wie wordt precies aangewezen als Wlz-rechtspersoon en welke functies en taken krijgt deze rechtspersoon opgelegd? Hoe is nu precies de relatie met de zorgverzekeraars en waarom wordt er niet voor gekozen om de Wlz geheel onafhankelijk van de zorgverzekeraars uit te voeren omdat concurrentie niet past binnen de Wlz?

De regering wil van de Wlz-uitvoerders privaatrechtelijke entiteiten maken. Wat is nu precies het verschil tussen privaatrechtelijk en publiekrechtelijk en waarom zou een publieke taak privaatrechtelijk moeten worden uitgevoerd?

De leden van de SP-fractie merken op dat het Centrum indicatiestelling zorg verantwoordelijk blijft voor het stellen van indicaties in het kader van de Wet langdurige zorg. Kan de regering aangeven waarom zij hiervoor het CIZ aanwijst? Waarom kiest de regering er niet voor om het CIZ af te schaffen en de indicatie te laten stellen door regionale indicatiecommissies waarbij betrokken zijn: huisarts/eerstelijnshulpverleners, zorginstellingen en patiënten, zodat maximaal gebruik kan worden gemaakt van de kennis en kunde van de professionals? Acht de regering het niet juist wenselijk om het eigen belang bij de indicatiestelling uit te schakelen door de concurrentie en marktwerking uit te schakelen?

Op grond van welke feiten is de aanname gebaseerd dat de indicatie door het CIZ zoals de regering die beoogt leidt tot een rechtvaardiger verdeling van de zorg die mensen nodig hebben dan wanneer professionals zelf de indicatie stellen? Is er onderzoek bekend waaruit blijkt dat de indicatiestelling voor de invoering van het Regionaal Indicatieorgaan (RIO)/CIZ oneerlijker was dan in het RIO/CIZ-tijdperk? Zo ja, kan de regering dit toelichten?

Voorts willen de leden van de SP-fractie weten wat het onderzoek door het CIZ inhoudt als een persoon een indicatie aanvraagt? Zijn in dit onderzoek verschillen aan te wijzen met de indicatiestelling zoals deze momenteel is georganiseerd? Zo ja, kan de regering hiervan een overzicht geven?

Kan de regering het landelijk uniform afwegingskader van de indicatiestelling door het CIZ in detail aan de Kamer doen toekomen? Welke precieze toegangscriteria gaan gelden voor de Wlz? Kan de regering de normen voor gebruikelijke zorg die worden uitgewerkt in beleidsregels met betrekking tot de indicatiestelling door het CIZ aan de Kamer zenden?

Tevens willen genoemde leden weten waarom de standaardindicatieprotocollen komen te vervallen? Is de regering bang voor upcoding van indicaties? Kan de regering dat nader toelichten? Deze leden constateren dat het CIZ het onderzoek in persoon laat plaatsvinden. Betekent dat dat de telefonische indicaties worden afgeschaft, zo vragen deze leden, en dat men standaard op huisbezoek gaat voor de indicatiestelling? Verder willen deze leden weten hoe de bezwaar- en beroepsprocedure van het CIZ eruit komt te zien. Kan de regering een overzicht aan de Kamer doen toekomen van het aantal bezwaren en beroepen die zijn ingediend bij het CIZ in de afgelopen tien jaar uitgesplitst naar onderwerp?

Het is de leden van de SP-fractie onduidelijk waarom de regering er niet voor kiest om van het CIZ een agentschap te maken, terwijl de regering dat zelf de meest geëigende vorm vindt gezien de taak van het CIZ. Is dat vanwege de financiële consequenties omdat medewerkers dan een ambtenarenstatus krijgen? Zo ja, om hoeveel middelen gaat het dan? En is dit dan niet een slecht argument omdat de beste vormgeving uitgangspunt voor het functioneren van het CIZ dient te zijn?

Genoemde leden vragen of de regering de vormgeving en de uitwerking van de diverse zorgprofielen voor de wetsbehandeling aan de Kamer kan doen toekomen. Wat is de reden dat het CIZ niet meer zal indiceren in uren? Acht de regering het wenselijk dat er tussen zorginstellingen en het CIZ discussies gaan ontstaan over het precieze aantal uren zorg dat verleend dient te worden? In de situatie dat er discussie is, wie heeft er dan uiteindelijk de doorzettingsmacht? Kan de regering aangeven in welke zorgprofielen de huidige zorgzwaartepakketten vallen? Is de regering bereid om de Kamer hiervan een totaaloverzicht te zenden?

Is het waar dat de regering onderzoek doet naar de mogelijkheden om het aantal zzp’s terug te brengen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten hiervan verwachten?

De leden van de SP-fractie constateren dat de zorgzwaartepakketten geen recht meer verlenen, maar alleen functioneren voor de bekostiging. Waarom schaft de regering de bureaucratische zorgzwaartepakketten dan niet af, zo vragen deze leden. Waarom worden zorginstellingen niet bekostigd op bezetting, zorgzwaarte et cetera? Wat verstaat de regering onder zorgprofielen, wat houdt dat daadwerkelijk in?

Is de regering bereid om de nadere regels (via amvb) aan de Kamer te zenden met betrekking tot de indicatiestelling door het CIZ en de termijn waarbinnen het CIZ besluiten dient te nemen?

Welke opbrengst verwacht de regering als het gaat om het verminderen van de administratieve lasten voor het CIZ in verband met minder herindicaties?

Genoemde leden vragen of de regering kan aangeven hoeveel ouderen en hoeveel mensen met een beperking verblijven in een zorginstelling. Kan de regering een overzicht geven van alle bestaande zzp’s en onder welke wetgeving de betreffende zzp’s vallen vóór en na de decentralisaties?

Welke doelstelling heeft de regering als het gaat om het aantal 80- en 90-plussers dat niet meer in een verzorgingshuis mag wonen?

De leden van de SP-fractie hechten er veel waarde aan dat partners in dezelfde zorginstellingen kunnen verblijven bij hun geliefde. Zij vinden het positief dat de regering diezelfde mening is toegedaan. Echter, zij stellen wel vraagtekens bij de plannen van de regering. Wat gebeurt er als een gemeente weigert een partner te verzorgen, als hij of zij in een zorginstelling wil verblijven bij zijn of haar geliefde? Kan een partner het recht op een partneropname claimen? Kan de regering dat nader toelichten? Kan de regering ook aangeven hoeveel één- en tweepersoonskamers er zijn in zorginstellingen in Nederland? Is dat voldoende? Kan de regering hiervan een overzicht de Kamer doen toekomen? Ten slotte willen deze leden weten hoe de regering partnerscheiding in zorginstellingen gaat voorkomen. Kan de regering dat toelichten? Voorts willen zij weten waarom er in de gehandicaptenzorg geen recht is op een partneropname. Zou dit niet mogelijk moeten worden gemaakt?

De leden van de SP-fractie willen weten waarom de regering ervoor wil kiezen om op termijn het onderscheid tussen Wlz-behandeling en algemene medische zorg te laten vervallen. Kan de regering uitleggen wat zij hiermee bedoelt? Kan de regering toelichten waarom zij hiervoor kiest?

De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal vragen over het vervoer van en naar de dagbesteding. Indien de dagbesteding niet op de verblijfslocatie van de zorgbehoevende persoon is, maakt deze persoon aanspraak op vervoer. Geldt dat ook voor eventuele begeleiding die nodig is tijdens de rit die gemaakt wordt? Is het ook zo dat er geen eigen bijdrage gevraagd mag worden voor vervoer van en naar de dagbesteding? Zijn er kosten voor de zorgvrager verbonden aan het meenemen van een begeleider tijdens het vervoer naar de dagbesteding? Genoemde leden hebben een melding binnengekregen over Talant die de noodzakelijke begeleiding op de ritten niet meer betaalt. Ook vergoedt Talant geen taxiritten meer in het weekend. Deze leden constateren dat dit tegens de huidige wettelijke aanspraak is, aangezien mensen nu recht hebben op vervoer van en naar de dagbesteding. Is de regering bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover spoedig te informeren?

Is de regering bereid om de algemene maatregel van bestuur met betrekking tot woningaanpassingen voor de wetsbehandeling aan de Kamer te doen toekomen? Wanneer kan de Kamer de nota van wijziging met betrekking tot de woningaanpassing voor cliënten ouder dan 18 jaar tegemoetzien, gelet op de toezegging van de Staatssecretaris van VWS bij de wetsbehandeling Wmo 2015?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een overzicht kan sturen aan de Kamer met daarin alle hulpmiddelen, uitgesplitst naar de diverse wetten (Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg en Wet maatschappelijke ondersteuning) en de criteria die gelden om hiervoor in aanmerking te komen.

Is de regering bereid om de nadere regels met betrekking tot de mobiliteitshulpmiddelen voor de wetsbehandeling aan de Kamer te doen toekomen?

Is de regering bereid om de nadere uitwerking van de lagere regelgeving met betrekking tot het voorkomen van afwenteling tussen domeinen voor mensen met een psychische stoornis (langdurige ggz) voor de wetsbehandeling aan de Kamer te doen toekomen?

Kan de regering een overzicht sturen van alle aanspraken in de AWBZ die geen onderdeel zullen gaan uitmaken van de Wlz? Kan de regering per aanspraak aangeven onder welke domeinen (wetten) deze aanspraken zijn/zullen komen te vallen?

Is het waar dat het persoonsgebonden budget in het kader van de Wlz alleen kan worden verstrekt via het trekkingsrecht van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)? Welke andere eisen stelt de regering aan een persoonsgebonden budget in het kader van de Wlz? Hoe voorkomt de regering monetarisering van de mantelzorg?

De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal vragen over het persoonsgebonden budget. Zij krijgen nog steeds meldingen binnen dat er problemen zijn met de 10-uursmaatregel met betrekking tot begeleiding.

Waarom heeft de regering ervoor gekozen om deze regeling in stand te houden, zo vragen genoemde leden. Is de hernieuwde verstrekking van het persoonsgebonden budget via het trekkingsrecht van de SVB niet juist reden om de 10-uursgrens te schrappen? Waarom mogen mensen wel een persoonsgebonden budget voor verzorging en verpleging aanvragen, maar niet voor begeleiding onder de 10 uur? Waarom kiest de regering voor deze rechtsongelijkheid? Deze leden verlangen een uitgebreide toelichting op dit punt.

«Binnen de Wlz zal het, anders dan onder de AWBZ, derhalve niet meer mogelijk zijn om in afwachting van een plaats in de voorkeursinstelling zorg thuis te ontvangen terwijl dat niet helemaal verantwoord is of meer zorg thuis te ontvangen, dan in een regulier vpt of pgb besloten ligt. In die zin zijn de mogelijkheden van «overbruggingszorg» in de Wlz derhalve kleiner dan onder de AWBZ.» Kan de regering nader aangeven wat de reden is waarom zij deze beperking in de wet wenselijk acht?

De regering schrijft dat «een keuze voor zorg in natura niet betekent dat de verzekerde recht heeft op zorg van zijn voorkeursaanbieder. Indien deze geen capaciteit beschikbaar heeft, voldoet de Wlz-uitvoerder ook aan zijn zorgplicht indien hij binnen redelijke termijn en afstand andere geschikte zorg kan laten leveren.» Is dit niet een ongewenste beperking van de keuzevrijheid van de patiënt? Hoe verhoudt zich dit uitgangspunt met de rechten van patiënten onder de huidige AWBZ?

«Zorgkantoren kunnen bijvoorbeeld laten zien dat zij zich inspannen voor een doelmatige uitvoering, door alleen zorg in te kopen bij de meest doelmatige en kwalitatief verantwoorde zorgaanbieders (selectief contracteren)», zo schrijft de regering. Hoe verhoudt selectief contracteren zich tot de keuzevrijheid van de patiënt? Moet bij gebleken kwaliteit niet een contracteerplicht gelden?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de respijtzorg is geregeld bij vpt en pgb en of deze goed geborgd is in de Wlz.

Kan de regering haar constatering dat «een aanzienlijk aantal mensen die voor een zorgzwaartepakket zijn geïndiceerd er niet voor kiezen om in een instelling te verblijven» staven met cijfers? Kan de regering hiervan een overzicht geven van de afgelopen tien jaar? Welke ontwikkeling verwacht de regering de komende jaren op dit punt?

Genoemde leden vragen hoeveel verzorgingshuizen, zorginstellingen voor mensen met een beperking en verpleeghuizen Nederland op dit moment telt. Kan de regering de ontwikkeling van het aantal verzorgingshuizen, zorginstellingen voor mensen met een beperking en verpleeghuizen schetsen voor de komende tien jaar (uitgesplitst per jaar)?

Wanneer verwacht de regering het onderzoek naar het zogenaamde Zweedse model met betrekking tot maatcontractering te kunnen afronden?

Kan de regering nader toelichten wat zij verstaat onder het vergoedingenregime in de periode 2012–2017? Wat is de stand van zaken nu en wat verwacht de regering de komende jaren te bereiken met dit regime, zo vragen de leden van de SP-fractie

De regering geeft aan dat de Minister van VWS en de Nederlandse Zorgautoriteit steviger gaan optreden om een mentaliteitsverandering en kwaliteitsverbetering in de langdurige zorg te realiseren. Kan de regering nader toelichten wat dit stevige optreden precies inhoudt, zo vragen genoemde leden.

Tevens willen de leden van de SP-fractie weten waarom het Centraal Administratie Kantoor (CAK) belast wordt met de inning van de eigen bijdrage uit de Wet langdurige zorg. Het CAK heeft een rampzalige voorgeschiedenis en al jaren worden genoemde leden overspoeld met klachten hierover.

Kan de regering een overzicht sturen van het aantal bezwaren- en beroepen en het aantal klachten die gedaan zijn ten opzichte van het CAK de afgelopen tien jaar uitgesplitst naar onderwerpen? Deze leden vragen of de regering bereid is te kijken naar vernieuwing van het CAK om de komende jaren zoveel mogelijk problemen met deze instantie te voorkomen. Is de regering bereid om te kijken hoe het functioneren van het CAK kan worden verbeterd? Dient het CAK niet meer onder de invloedssfeer van het ministerie te worden gebracht bijvoorbeeld door er een agentschap van te maken? De leden van de SP-fractie verwachten een uitgebreide toelichting op dit punt.

Voorts willen genoemde leden weten waarom de regering kortdurend verblijf alleen regelt voor meerderjarigen. Waarom zijn minderjarigen hiervan uitgesloten? Kan de regering nader toelichten waarom hiervoor gekozen is en welke mogelijkheden voor kortdurend verblijf er zijn voor minderjarigen?.

De regering geeft in het voorliggende wetsvoorstel aan dat op herstel gerichte tijdelijke opname na ziekenhuisopname niet mogelijk is in de Wlz. Waarom kiest de regering hiervoor, terwijl zij eerder aangaf dat mensen na een ziekenhuisopname in een zorginstelling konden herstellen? Kan de regering dit uitgebreid toelichten?

De leden van de SP-fractie vragen de regering ook of zij de inkomenseffecten met betrekking tot de eigen bijdrage voor de Wmo en de Wlz aan de Kamer kan doen toekomen. Indien dit niet kan, verwachten deze leden een reactie waarom dit niet kan. Is de regering bereid onderzoek te laten doen naar de inkomenseffecten met betrekking tot de eigen bijdrage voor zorg uit alle wetten met betrekking tot zorg? Zo nee, waarom niet?

Genoemde leden vragen welke inkomenseffecten het voorliggende wetsvoorstel heeft.

Voorts vragen zij of de regering een overzicht kan sturen van het aantal mensen dat gebruik maakt van de AWBZ, de Wmo, de Zvw, een persoonsgebonden budget en een volledig pakket thuis.

Kan de regering aangeven of mensen die nu met een laag zorgzwaartepakket thuis wonen, maar kiezen voor opname in een zorginstelling, hun volledig pakket thuis kunnen behouden als overbruggingszorg? Moeten zij niet levenslang deze indicatie kunnen behouden?

De leden van de SP-fractie vragen de regering een overzicht te sturen met daarin de stand van zaken van de extramuralisering, uitgesplitst per sector, met daarbij de verwachte opbrengsten van deze bezuinigingsmaatregel.

Kan de regering aangegeven wat de definitie is van sociaal vervoer? Geldt dit voor een familiebezoek of ook voor vervoer in verband met een medische behandeling of een artsenbezoek? Kan de regering daarover duidelijkheid geven of wordt dit een beslissing van een gemeenteambtenaar achter een bureau?

Kan de regering voorts aangeven wanneer iemand een beroep kan doen op respijtzorg vanuit de Wmo en vanuit de Wlz? Wat is de afbakening om te voorkomen dat mensen tussen wal en schip vallen?

De leden van de SP-fractie missen in het voorliggende wetsvoorstel hoe de Wlz voorziet in zorg voor kinderen en volwassenen met een zeer ernstige beperking en gedragsstoornissen. Al vele debatten zijn gevoerd sinds de situatie van Brandon. Hoe wil de regering de zorg voor deze kinderen en volwassenen vormgeven in de Wlz? Kan de regering aangeven waarom de problemen met goede zorg in instellingen voor deze groep, maar ook de tekorten aan aangepaste woningen, nog steeds niet zijn opgelost? Waar ligt dit aan? Hoelang moeten vele ouders overleven, terwijl er niemand is om te helpen? Waarom neemt de regering daarin haar verantwoordelijkheid niet? Kan de regering tevens uitleggen waarom zij kleinschalige zorgprojecten, zoals bijvoorbeeld de Dex Foundation, niet ondersteunt? Kan de regering dat uitgebreid toelichten?

Genoemde leden vragen of de regering kan aangeven hoeveel kinderen en volwassenen met zeer ernstige beperkingen en gedragsstoornissen in Nederland geen passende zorg in een instelling kunnen krijgen en daarom gedwongen zijn om zelf zorg thuis te organiseren.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het verzekeringsrisico bij de overheid ligt. Daarom is er geen sprake van een schadeverzekering in de zin van het Burgerlijk Wetboek. De regering heeft er wel voor gekozen om het grootste gedeelte van de verpleging en verzorging die thuis wordt gegeven onder een schadeverzekering te brengen.

Waarom kiest de regering ervoor dat bij eerdergenoemde zorg en verpleging wel te doen en in het onderhavige wetsvoorstel alvast een doorkijkje te geven naar de toekomst van de Wlz die in delen mogelijk ook onder de schadeverzekering Zvw wordt gebracht? De regering stelt immers later voor in de toekomst bepaalde groepen wel over te hevelen naar de Zvw. Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting van de regering op dit specifieke punt.

Voorts stelt de regering dat de keuze voor een verzekering (Wlz) betekent dat de inzet van de sociale omgeving geen verplichtend karakter heeft. De leden van de CDA-fractie vinden dit vanzelfsprekend. Men krijgt niet voor niets een indicatie voor de Wlz. Deze leden betreuren het dat de regering dit bij de nieuwe Wmo wel gaat verplichten en zij vragen nogmaals aan de regering of zij niet bang is dat de sociale omgeving en de vrijwilligers het niet langer volhouden waardoor er toch een maatschappelijke druk op opname in een instelling (indicatie Wlz) komt te staan.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de uitvoering van de Wlz wordt neergelegd bij de verzekeraars voor hun eigen verzekerden. De uitvoering van de Wlz vindt plaats in een aparte rechtspersoon omdat gewerkt wordt met budgettaire kaders en dus ook met regionale uitvoeringskantoren genaamd zorgkantoren. Dit betekent concreet dat de nieuwe Wlz dezelfde uitvoeringsstructuur hanteert als de oude AWBZ. Waarom is hiervoor gekozen en wat betekent dit voor zorgverzekeraars die geen zorgkantoor hebben?

De leden van de CDA-fractie lezen vervolgens in dit hoofdstuk dat de regering de keuze maakt een onafhankelijk, objectief en zoveel mogelijk op een landelijk dekkend uniforme manier te gaan indiceren. Genoemde leden zijn hierover zeer positief. Zij vinden vanuit het perspectief van de zorgvrager en de objectiviteit dat de indicatie zoveel mogelijk op dezelfde manier dient te gebeuren. Zij vinden het een gemiste kans dat er niet naar gekeken wordt om met een integrale onafhankelijke indicatiestelling over de domeinen heen te komen. Deze leden noemen specifiek de indicatiestelling Wmo en Zvw die samen ter hand zouden moeten worden genomen. De zorgvrager zou hiermee gebaat zijn; waarom kiest de regering hier niet voor? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat dit ook kan bijdragen aan het voorkomen van «waterbedden» in de aanpalende wetten.

De toegangscriteria voor de Wlz zijn in dit wetsvoorstel uitgewerkt en zwaarder dan in de huidige AWBZ. Centraal staat het permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Waarom is ervoor gekozen het zogenaamde therapeutische leefklimaat niet meer als indicator op te nemen? Daarbij stelt de regering dat de toegang tot de Wlz geen afgeleide is van de vraag of de gemeente voldoende heeft gedaan om iemand zo lang mogelijk ondersteuning vanuit de Wmo te geven of van het feit of de zorgverzekeraar vanuit de Zvw voldoende zorg heeft geboden. Hier zit voor deze leden nu net het probleem van deze wet:

  • 1. De indicatiestelling van de Wlz is zwaarder dan de huidige AWBZ;

  • 2. De gemeente hoeft op het gebied van de Wmo 2015 pas in een vierde instantie een maatwerkvoorziening te verschaffen en mag bepalen hoeveel mantelzorgers hulp moeten geven;

  • 3. Het criterium dat in de Zvw wordt gehanteerd om in aanmerking te komen voor de aanspraak wijkverpleging lijkt een zwaarder criterium te zijn en meer medisch te zijn dan in de huidige AWBZ.

De leden van de CDA-fractie vinden dan ook dat de wetswijzigingen en overhevelingen die nu voorliggen in de Kamer een onvoldoende dekkend zorgaanbod bieden. Genoemde leden bespeuren (grote) gaten tussen de wetten waarbij de rechtszekerheid van de zorgvrager niet goed is geregeld. Deze leden voelen zich hierbij gesteund door het College voor de Rechten van de Mens dat hetzelfde stelt. Het maakt namelijk in de gekozen richting van de regering uit wat voor soort beperking men heeft, op welke wetgeving men vervolgens eventueel aanspraak kan maken en of men dan wel een eigen bijdrage moet betalen. Mensen met een verstandelijke beperking betalen wel een eigen bijdrage voor persoonlijke zorg en een lichamelijke gehandicapte niet.

Dit uitgangspunt klopt wat betreft de leden van de CDA-fractie niet. Is de regering niet bang dat mensen eerder kiezen (proberen in aanmerking te komen) voor een Wlz-indicatie, omdat de gemeente bij de uitvoering van de Wmo 2015 zelf mag bepalen wel of geen ondersteuning te bieden en omdat in de Wlz bij het vpt huishoudelijke zorg wel onderdeel uitmaakt van de indicatie? Deelt de regering de vrees van deze leden dat mantelzorgers, die zich niet ondersteund voelen door de gemeente of de zorgverzekeraar, eerder een beroep proberen te doen op de Wlz, omdat de aangeboden zorg/ondersteuning uit de Wmo/Zvw niet voldoende dekking biedt?

De leden van de CDA-fractie lezen verder dat er bij de indicatieaanvraag voor Wlz-zorg een uitzondering is wat betreft de rol die de overheid verwacht van de sociale omgeving. Dat is namelijk bij ouders van kinderen met een handicap. Deze leden weten dat er veelvuldig tussen ouders en het CIZ discussies zijn over de verwachte gebruikelijke zorg en de bovengebruikelijke zorg die van ouders verwacht wordt. Genoemde leden vragen concreet aan de regering of en zo ja wat er met de nieuwe Wlz gaat veranderen. Kan de regering aangeven hoeveel extra zorg de regering verwacht van ouders aan kinderen met een beperking? De leden van de CDA-fractie begrijpen namelijk heel goed dat de gewone dingen die ouders voor hun kinderen moeten doen hier ook gelden. Hoe zit het met de afbakening van de Jeugdwet in relatie tot deze wet? Dit is deze leden niet helemaal helder. Want hoe gaat de regering om met het feit dat situaties bij kinderen niet altijd hetzelfde zijn maar van dag tot dag kunnen verschillen?

Vervolgens geeft de regering een voorbeeld van een kind van vier jaar met een verstandelijke beperking dat wel aan de toegangscriteria voor de Wlz voldoet, eerst onder de Jeugdwet (en ouders) valt om op latere leeftijd wel onder de Wlz te vallen. Dit vinden deze leden een vreemde gang van zaken aangezien de regering stelt dat dit kind wel aan de toegangscriteria voor de onderhavige wet voldoet. Betekent dit dat de regering van mening is dat vooral zeer jonge kinderen nooit onder de Wlz kunnen vallen omdat ouders dan meer gebruikelijke (en bovengebruikelijke) zorg moeten geven? De leden van de CDA-fractie willen graag duidelijkheid op dit punt van de regering en vragen daarbij ook in te gaan op de meervoudig, ernstig lichamelijk gehandicapte kinderen die thuis wonen.

De toegang van de Wlz wordt onder andere bepaald door de noodzaak van 24 uur per dag zorg in nabijheid om ernstig nadeel voor een persoon te voorkomen. Waarom is er niet voor gekozen om ernstig nadeel voor de omgeving van een persoon ook op te nemen als grondslag?

De leden van de CDA-fractie lezen met verbazing de zinsnede dat voor intensieve zorg of ondersteuning waarvan de verwachting is dat de zorgbehoefte overgaat of veel minder zal worden de gemeenten en zorgverzekeraars verantwoordelijk blijven. Deze leden kunnen zich voorstellen dat een tijdelijke opname in bijvoorbeeld een verpleeginstelling soms nodig kan zijn (denk aan een ziekte bij een mantelzorger waardoor de dementerende partner ineens professionele 24-uurs zorg nodig heeft). Vervolgens vragen zij wie vaststelt of de zorgbehoefte overgaat of minder wordt. Ook vragen de leden van de CDA-fractie of het de gemeenten en zorgverzekeraars volstrekt helder is dat zij dit soort zorg moeten bieden en of zij daar financiële middelen voor ontvangen. De op herstel gerichte tijdelijke opname na ziekenhuisopname is niet meer mogelijk in de Wlz. Betekent dit dat de aanspraak op geriatrische revalidatiezorg in de Zvw uitgebreid wordt voor de doelgroepen die er nu nog niet onder vallen? Waarom lezen deze leden nergens in de wet een artikel over een zogenaamde spoedprocedure? Dit moet toch mogelijk zijn binnen deze wet?

De doelgroepenbenadering van de regering leidt ertoe dat volwassenen met een licht verstandelijke beperking wel onder de Wlz vallen omdat deze soms nog integrale behandelzorg nodig hebben na het 18delevensjaar. Dat begrijpen deze leden goed en zij vinden dit ook positief maar zij vragen wel waarom 18-plussers die behandeling nodig hebben met een LVG-handicap wel onder de Wlz mogen vallen en 18-plussers die een ggz-behandeling zorgzwaartepakket hebben niet. Waarom maakt de regering dit verschil?

Ook psychische stoornissen worden uitgezonderd van de Wlz (via de motie Keijzer/Bergkamp1 wel in de Wlz na drie jaar2, de groep GGZ C pakketten).

De leden van de CDA-fractie blijven van mening dat er geen fundamenteel onderscheid gemaakt mag worden tussen een lichamelijke beperking en een psychische stoornis. Deze leden vinden het te betreuren dat de regering dit wel doet en ook blijft doen. Genoemde leden vinden de inhoudelijke argumentatie niet zo sterk (zie ook de groep LVG 18-plus die behandeling nodig heeft en er wel in mag) en zij zijn van mening dat een zorgzwaartepakket te allen tijde moet leiden tot een indicatie voor de Wlz. Men heeft immers verblijf nodig anders had men de indicatie niet gekregen. Dat is niet anders bij de GGZ C en B pakketten.

De leden van de CDA-fractie zijn positief gestemd dat het zorgakkoord van 17 april 2014 de mogelijkheid biedt om zzp VG3 en zzp VV4 in de Wlz te houden. In bedoelde brief3 lezen deze leden dat cliënten met een zzp VV4 en zzp VG3 toch in een instelling mogen, mocht dit noodzakelijk zijn. Deze leden vragen hoe het een en ander in praktijk vorm zal krijgen. Wordt de – concept – Wlz gewijzigd? De leden van de CDA-fractie gaan daar vanuit. Immers, de concept-Wlz ging er nog van uit dat de mensen met een indicatie zzp VG3 en zzp VV4 niet in aanmerking zouden komen voor intramurale zorg.

Vallen personen met bovengenoemde indicaties onder dezelfde criteria die per 1 januari 2015 voor de Wlz gaan gelden? Hoe komt de regering aan het bedrag van € 70 miljoen dat in 2017 beschikbaar is? Denkt de regering dat dit voldoende is? En kunnen mensen met een zzp VG3 en zzp VV4 ook kiezen voor een persoonsgebonden budget? Of mogen zij alleen in een instelling verblijven? De regering verwijst in de brief van 17 april 2014 namelijk steeds naar instellingszorg. Kan de regering deze leden derhalve uitgebreid toelichten wat er precies gaat veranderen? Er is € 100 miljoen beschikbaar voor begeleiding door instellingen. Hoe is dit bedrag precies opgebouwd? En waar mag dit bedrag wel of niet aan besteed worden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Genoemde leden lezen dat het CIZ niet meer indiceert in uren (zzp) maar gaat indiceren in zorgprofielen. Begrijpen deze leden het goed dat mensen in drie zorgprofielen kunnen worden ingedeeld: licht, middel, zwaar? Vervolgens lezen deze leden tot hun verbazing dat de instellingen wel op basis van het zzp worden uitbetaald. Dit verbaast deze leden zeer. De leden van de CDA-fractie vinden de indicering van het zorgzwaartepakket de eerste stap naar de invoering van persoonsvolgende bekostiging. De regering laat dit bewust nu los. Ook het CIZ stelt dat in zijn reactie op het conceptwetsvoorstel. Het is ook al enkele jaren algemeen gebruikelijk. Het verschaft de cliënt, zorgverlener en instelling allemaal dezelfde duidelijkheid over uren zorg, ondersteuning et cetera die men kan verwachten. Dat leidt tot dezelfde uitgangspunten bij de zorgplanbespreking. Deze leden willen weten waarom de regering deze duidelijkheid wel blijft bieden aan de instelling en de zorgprofessional maar niet aan de cliënt. De leden van de CDA-fractie zijn bang dat dit nadelig uitpakt voor de rechtspositie van de cliënt in ieder geval op het punt van openbaarheid en helderheid.

Aangezien de regering voornemens is de Wlz per 1 januari 2015 te laten ingaan en instellingen door middel van de zzp’s uit te betalen willen genoemde leden graag weten welke bedragen men wil gaan hanteren. Worden deze bedragen op een andere manier vastgesteld dan in 2014 het geval is en was?

Ziet de regering het gevaar dat mensen zich met allerlei klachten gaan richten tot de huisarts? En zo ja, wat betekent dit dan voor de bekostiging van de huisartsenzorg?

Vervolgens lezen de leden van de CDA-fractie dat het uitgangspunt van het zorgplangesprek de professionele standaarden voor goede zorg zullen worden. Deze leden begrijpen dat de zorgverlener een professional is en goede zorg wil geven maar zoals genoemde leden ook al in eerdere verslagen over wetsvoorstellen hebben aangegeven vinden zij dat het welbevinden van de zorgvrager/cliënt het centrale uitgangspunt van een zorgplanbespreking moet en ook kan zijn. De cliënt woont soms jarenlang in een instelling, dat is de werkplek van de professional maar de cliënt zijn thuis. Genoemde leden zijn bang dat zorgstandaarden en andere normen zo leidend zijn dat er geen ruimte is voor de cliënt en zijn wensen en gewoonten. Eerder hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd welke regels de regering wil schrappen, desnoods verbieden, in de intramurale zorg. Deze leden denken hierbij aan (delen van) de Hazard Analysis Critical Control Points (HACCP), Consumer Quality (CQ) en geschrapte regels in het kader van het project regelarme zorg.

De leden van de CDA-fractie lezen dat een indicatie voor Wlz-zorg in principe voor onbepaalde tijd geldig zal zijn. Genoemde leden begrijpen dit wel voor bepaalde groepen cliënten, maar is de regering het niet met deze leden eens dat er ook bepaalde mensen zijn die wel een herindicatie moeten kunnen krijgen? Sommige ziekten zijn progressief en dan hebben mensen meer (zwaardere) zorg nodig, andere zijn bestendig en een leven lang hetzelfde. Deze leden vragen dus aan de regering of er niet meer aangesloten moet worden bij het ziektebeeld om wel of niet te herindiceren.

De regering schetst dat de gemeenten ook verantwoordelijk worden voor het organiseren van cliëntenondersteuning voor mensen die mogelijk een beroep doen op een indicatie voor de Wlz. Pas na de indicatiestelling moet de cliëntenondersteuning geregeld worden door het zorgkantoor. De leden van de CDA-fractie vragen of gemeenten hiervoor middelen krijgen en of de regering zich ervan bewust is dat dit een ander soort cliëntenondersteuner vraagt.

Vervolgens waren deze leden verrast om in de memorie van toelichting te lezen dat als iemand in een situatie graag thuis wil blijven wonen, het soms doelmatiger kan zijn dat hij door een mantelzorger, gemeente, en zorgverzekeraar wordt geholpen dan wanneer hij Wlz-zorg thuis zou ontvangen met een vpt of pgb. De eerste vraag die deze leden aan de regering willen stellen is hoe zij het begrip doelmatig in dit verband moeten uitleggen. Wat bedoelt de regering hiermee? Het lijkt wel een financiële afweging, zo merken genoemde leden op. Dit vinden deze leden nu een voorbeeld waar niet duidelijk is onder welke wet een zorgvrager nu precies valt, waar hij aanspraak op kan maken. Deze leden willen hierover wel graag duidelijkheid.

Wie beslist nu wanneer het Wlz-zorg is of Wmo/Zvw-zorg, en mensen kunnen toch ook gewoon thuis wonen met een Wlz-aanspraak door middel van een pgb? Kortom, welk probleem denkt de regering met deze zinsnede op te lossen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat er voor het vpt en het pgb wel voorwaarden zijn. De zorg moet verantwoord, tegen aanvaardbare kosten en in eigen woonomgeving geleverd worden. Dat begrijpen deze leden, maar wie bepaalt of de zorg verantwoord geleverd kan worden? De cliënt, de zorgverlener (instelling) of het CIZ? Waar komt de beslissingsbevoegdheid te liggen? En deze leden begrijpen dat de kosten voor 18-minners betreffende woningaanpassingen thuis door de Wlz worden betaald en voor 18-plusssers door de Wmo. Maar nu vragen deze leden hoe het dan zit bij een persoon die een indicatie heeft voor Wlz-zorg, en die kiest om met een pgb thuis te blijven wonen (niet in een wooninitiatief) en daarvoor enkele woningaanpassingen nodig heeft, bijvoorbeeld een losse tillift. Genoemde leden vragen of dat kan. Zij denken van niet zo blijkt later uit de memorie van toelichting, maar zij vinden dit een wat vreemd argument van de regering.

Als de gemeente dit mag afwijzen waardoor de persoon tegen zijn zin in, in een instelling moet gaan wonen is de samenleving toch veel duurder uit? Woningaanpassingen waar een eigen bijdrage voor mag worden gevraagd en een pgb is toch goedkoper dan jarenlange opname in een instelling? Hoe moeten de leden van de CDA-fractie de zinsnede in artikel 3.3.3, vierde lid, lezen dat «een deel» van de zorg in natura-tarief vergoed wordt?

De leden van de CDA-fractie vragen of er iets en zo ja, wat er verandert met betrekking tot de huishoudelijke verzorging van mensen die met een vpt of pgb in de eigen woning blijven. De huishoudelijke verzorging in de Wmo is als vast omschreven voorziening verdwenen. In de Wlz lijkt deze nog wel te bestaan. Zowel bij het vpt als bij het pgb blijft dit onderdeel van de te leveren zorg. Waarom is hiervoor gekozen? Men zou dit ook kunnen zien als onderdeel van het verblijf zeker gezien de keuze die gemaakt is in het kader van de Wmo 2015. Gaat dit ook niet leiden tot druk om in de Wlz te komen?

Bij een vpt is alleen de zelfzorg (artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d) niet langer onderdeel van de te leveren zorg. Waarom hiervoor gekozen is, is de leden van de CDA-fractie niet geheel duidelijk. Graag ontvangen zij een toelichting hierop aangezien op pagina 19 van de memorie van toelichting een ander beeld komt.

De leden van de CDA-fractie hebben al eerder opgemerkt dat er niet meer geïndiceerd wordt in uren. Vervolgens lezen genoemde leden in artikel 8.1.1, tweede lid, onder a tot en met i, de bespreking van de op te nemen doelen in het zorgplan. Zorgt bovenstaand artikel er niet voor dat er meer administratieve lastendruk bij de aanbieder en burger terechtkomt? Door het opnemen in de wet zal men deze zaken ook moeten controleren hetgeen gaat leiden tot verantwoordingspapieren die afgevinkt moeten worden. De indicering in zorgzwaartepakketten gaven overigens toch een richting aan?

De volgende onduidelijkheid die deze leden aan de regering willen voorleggen is de zogenaamde partneropname. Genoemde leden lezen dat de regering het AWBZ-recht wil behouden zodat oudere echtparen zo lang mogelijk samen kunnen blijven wonen. Zij lezen vervolgens dat als de andere partner ook zorg nodig heeft maar nog geen recht heeft op een Wlz-indicatie dat kan betekenen dat de gemeente vanuit de Wmo 2015 ondersteuning zal leveren aan de gezonde partner in de instelling. Deze leden vragen of de gemeenten weten dat zij hiervoor verantwoordelijk zijn. De leden van de CDA-fractie vinden namelijk dat gedurende bestudering van de onderhavige wet het steeds onduidelijker wordt wie er nu wanneer verantwoordelijk is en wat men dan precies kan verwachten. Zij vinden ook dat hier weer ongelijkheid heerst aangezien partners van mensen met een lichamelijke beperking geen gebruik mogen maken van de Wlz. Dat vinden deze leden onrechtvaardig. Waarom mogen ouderen wel bij elkaar blijven maar mogen mensen waarvan één van de partners een CVA heeft gehad of de ziekte ALS dit niet? De gezonde partner kan toch gewoon de eigen huur en kosten voor levensonderhoud betalen? Dit moet de regering toch niet bij de betreffende instelling neerleggen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Nu genoemde leden lezen welke behandeling er in de Wlz plaatsvindt, is het deze leden nog onduidelijker waarom mensen met een ggz-behandelingsvraag niet gelijk in de Wlz kunnen instromen. Ook daar is immers sprake van een specifieke behandeling in de zin dat die samenhangt met de beperking. Dat is na drie jaar niet ineens een andere behandeling, zo stellen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vernemen graag van de regering hoeveel budget er wordt toegevoegd aan het budget van de zorgkantoren voor woningaanpassingen voor personen onder de 18 jaar. En waar komt dit bedrag precies vandaan, worden gemeenten hierop gekort en hoeveel dan precies? Tijdens het debat over de Wmo 2015 is een toezegging gedaan dat ook woningaanpassingen voor personen boven de 18 jaar vergoed gaan worden. Hiertoe zou een nota van wijziging naar de Kamer komen. Graag vernemen deze leden ook wat hier de financiële consequenties van zijn.

Verder kunnen de leden van de CDA-fractie zich voorstellen dat mensen met een zware lichamelijke beperking assistentie vragen en bijvoorbeeld ademhalingsondersteuning, een bepaalde mate van toezicht nodig hebben. Waarom kiest de regering hier niet voor? Het gaat immers over een kleine groep mensen.

Genoemde leden lezen vervolgens in de memorie van toelichting dat de Wlz wel open staat voor mensen met multi-problematieken zoals mensen met een psychogeriatrische zorgvraag. Geldt dit dan ook voor andere doelgroepen zoals mensen met een verstandelijke en psychische stoornis en mensen met een licht verstandelijke handicap en psychische stoornis?

Verderop lezen de leden van de CDA-fractie dat de mogelijkheden van overbruggingszorg in de Wlz kleiner zijn dan onder de huidige AWBZ. Hierover willen genoemde leden graag wat meer uitleg. Soms is er toch gewoon overbruggingszorg nodig, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Daarbij vinden deze leden het ook belangrijk wat de reden is (noodzaak) van overbruggingszorg, waarom dit wordt aangevraagd. Hiermee lijkt de regering geen rekening te willen houden. Kan de regering toelichten waarom niet? Zoals:

  • plaatsing in een intramurale setting tijdelijk, op basis van een wachtlijst niet mogelijk is;

  • de cliënt, omdat hij niet pgb-vaardig is, niet in aanmerking komt voor een pgb;

  • een vpt niet mogelijk is omdat de woonomgeving daar niet geschikt voor is.

In de huidige AWBZ is het mogelijk om in een dergelijke situatie tot twee keer toe drie maanden extramurale zorg te geven.

En stel nu dat cliënten met een aanspraak wijkverpleging gegeven de situatie aanspraak kunnen maken op Wlz-zorg. Stel nu dat de aanvraag enkele weken in beslag neemt. Wie levert dan de overbruggingszorg? De zorgverzekeraar of de Wlz?

De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over het volledig pakket thuis. Genoemde leden horen uit het veld dat het vpt vaak alleen mogelijk is als de cliënt dicht bij een instelling woont. Anders is het niet rendabel – vanuit de instelling geredeneerd – om de zorg en hoteldiensten te leveren. Hoort de regering deze geluiden ook? Verder gaat de regering de NZa vragen hoe vanaf 2016 een deel van de vpt-bekostiging vorm kan krijgen. Deze leden vragen of de regering een idee heeft waar zij wil landen en of zij een toekomst ziet waar naast wonen in een instelling, de mogelijkheden van zelfstandig wonen met een pgb en vpt worden behouden.

De leden van de CDA-fractie lezen verder in de memorie van toelichting en begrijpen dat men met het pgb in de Wlz zowel mantelzorgers als professionals mag uitbetalen. Deze leden vinden dit goed en zien hier weer een groot verschil met de Wmo. De gemeente mag namelijk zelf bepalen of en hoeveel zij mantelzorgers uitbetalen. Dit niet doen, zo stellen deze leden, kan ervoor zorgen dat mensen sneller aanspraak willen maken op de Wlz. Graag ontvangen zij een reactie van de regering op dit specifieke punt. Vervolgens begrijpen deze leden dat het zorgkantoor hiervoor een maximumbedrag vaststelt dat de zorg aan deze niet-professional mag uitbetalen. Wie bepaalt dit bedrag, wie bepaalt hoeveel budgethouders mogen uitkeren aan niet- professionals, wordt er een onderscheid gemaakt tussen volwassenen met een Wlz-pgb en kinderen met een Wlz-pgb? Het valt deze leden op dat er een groot verschil lijkt te bestaan tussen het pgb in de Wmo, Zvw, Jeugdwet en Wlz. Overal stelt de regering andere eisen, leveringsvoorwaarden aan.

De tekst bestuderend blijkt dat er afspraken kunnen worden gemaakt als mensen uit de instelling thuis gaan logeren of als zij een pgb hebben en bijvoorbeeld een nachtje per week in een instelling verblijven. Maar toch is tijdelijk verblijf in de Wlz geen optie. Tijdelijk verblijf is geen afzonderlijk recht, respijtzorg voor mensen met een Wlz-indicatie komt wel ten laste van de Wlz. De leden van de CDA-fractie willen van de regering klip en klaar weten wat er nu wel en niet kan als men een Wlz-indicatie heeft en tijdelijk zorg uit handen moet of wil geven. Genoemde leden vinden dit vanuit de positie van de cliënt een vreemde gang van zaken. De regering lijkt er bewust voor te kiezen in het midden te laten hoe men dit moet regelen en het financiële probleem bij de zorgaanbieders neer te leggen. Verder vragen zij of de wet de mogelijkheid blijft bieden meervoudig gehandicapte kinderen tijdelijk bij een gastgezin te plaatsen. De memorie van toelichting spreekt immers steeds van een instelling.

Door de regering wordt in de memorie van toelichting (bekostiging) beargumenteerd dat instellingen vooral winst maken op het intramurale gedeelte van de zorg en dat daarom aangenomen wordt dat de maximumtarieven die nu in de AWBZ gelden relatief ruim zijn. Klopt dit in het licht van het extramuraliseren van de lagere zzp's? Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat de maximale tarieven per 1 januari 2015 naar beneden worden bijgesteld? Hoe groot is het bedrag dat hierop bezuinigd kan worden? Komt dit bedrag vervolgens ten goede aan de Wlz, aan de begroting VWS of gaat het terug naar de rijksschatkist? Betekent dit dat het bedrag voor het vpt en pgb ook naar beneden wordt bijgesteld ten opzichte van 2014?

De leden van CDA-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van het feit dat de regering in het onderhavige wetsvoorstel al vooruitloopt op een afschaffing van de Wlz. De wet heeft toch immers de doelstelling een nieuwe – in aangepaste – vorm van de AWBZ op te bouwen?

Een twee fasen-aanpak waarbij wordt bezien of verdere verbeteringen in de doelmatigheid mogelijk zijn en de ouderenzorg over te hevelen, door dit risicodragend door zorgverzekeraars voor eigen verzekerden te laten uitvoeren.

De leden van de CDA-fractie zijn hier enigszins verbaasd over. De regering kan tot heden geen duidelijk inzicht verschaffen in de premie die men voor de Wlz wil gaan heffen, het eigen risico en de premie in de Zvw, Solvency II eisen en reserves die zorgverzekeraars (extra) moeten aanleggen. Deze leden willen hier graag snel een duidelijke doorrekening van krijgen en ook graag wat dit vervolgens gaat betekenen voor de verschillende inkomensgroepen. En daarbij een onderscheid aan te geven voor inkomensgroepen met en zonder zorgafname.

Maar toch begint de regering nu al over een tweede fase. Buiten het feit dat de leden van de CDA-fractie duidelijk voorstander zijn om de zorg voor de meest kwetsbaren onder te brengen in een volksverzekering, waar men gezamenlijk voor verantwoordelijk is en premie aan afdragen, vinden deze leden dat er hierbij sprake is van een korte termijn reactie van de regering waarbij zij vooral kijkt naar doelmatigheid. Genoemde leden lezen dit als financiële doelmatigheid en vragen de regering of zij serieus denkt dat het zorgverzekeringsstelsel op deze manier overeind en doelmatig wordt gehouden.

De regering stelt vervolgens namelijk dat zij in verband met de zogenaamde twee fasen-aanpak nu voor de korte termijn kiest om grotendeels aan te sluiten bij de bestaande uitvoeringsstructuur. Dat doet de regering om twee redenen, zij wil nog niet voorsorteren op een toekomstperspectief en ten tweede maakt de regering een pragmatische keuze; de zorg staat al voor een forse opgave gezien de andere zorgwetten.

Verbaasd vragen de leden van de CDA-fractie waarom de regering dan kiest om met deze wet te komen. Zie in dit verband ook de opmerkingen van de Raad van State dat het voorliggende wetsvoorstel in belangrijke mate overeenkomt met de huidige AWBZ, zij het dat de groep personen die daarop aanspraak kan maken drastisch wordt beperkt. Vindt de regering dit een soort «tussenwet» om de geesten rijp te maken om de gedachte achter de AWBZ ten grave te dragen? Het is deze leden de memorie van toelichting lezend ook niet meer duidelijk waar men bij behandeling en stemming van deze wet nu voor of tegen is.

Per amvb wordt Nederland in regio’s ingedeeld. Genoemde leden vragen of er dan wordt aangesloten bij de 30 regio’s in het huidige zorgkantorenmodel of wordt er een nieuw model ontwikkeld en hoe gaat dit model er dan uitzien?

De aanwijzingsbevoegdheid komt op hoofdlijnen overeen met de aanwijzingsbevoegdheid in de AWBZ, zo lezen de leden van de CDA-fractie op pagina 33 van de memorie van toelichting. Op pagina 142 is te lezen dat het ongewenst is om de uitvoeringspraktijk en de verantwoordelijkheidstoedeling in dit opzicht te wijzigen. De Kamer heeft vele debatten gevoerd met de Staatssecretaris van VWS hoe hij de zorgkantoren meer «op het bit kon rijden». Dit waren debatten waarin duidelijk werd dat zorgkantoren zelf bepaalden welke zorgzwaartepakketten zij inkochten. In deze debatten werd duidelijk dat de Staatssecretaris onvoldoende middelen in handen had om de zorgkantoren desnoods te dwingen zich te houden aan de wettelijke bepalingen in dezen. Waar in deze Wlz blijkt nu dat de Staatssecretaris dit wel kan?

De leden van de CDA-fractie lezen dat er aan ZN, Wlz-uitvoerders en zorgkantoren gevraagd gaat worden om Wlz-inkoopregels op te stellen en die vervolgens ook daadwerkelijk te gebruiken. Deze leden vinden vragen niet zo sterk en zij vragen aan de regering waarom de regering dit niet als voorwaarde, nadere eis in de wet opneemt. De regering is toch financieel verantwoordelijk?

In de huidige AWBZ staat in artikel 16b dat zorgkantoren met iedere instelling die dat wil een contract moet sluiten. In artikel 4.2.2 van de Wlz staat dat ter uitvoering van zijn zorgplicht Wlz-uitvoerders schriftelijke overeenkomsten sluiten. Waarom is er gekozen voor deze terughoudende formulering?

De leden van de CDA-fractie lezen onder het kopje van de eigenbijdrageregeling dat de regering niet voornemens is grote veranderingen door te voeren bij deze eigenbijdrageregeling.

Genoemde leden ontvangen graag een uitgebreide toelichting vanuit het vertrekpunt wat er dan allemaal wel verandert.

Vervolgens geeft de regering aan nog niet precies te weten hoe men omgaat met de eigenbijdrageregeling en het pgb. De regering geeft aan nog niet te weten hoe men op adequate wijze de eigen bijdragen gaat vaststellen en heffen. Is dit inmiddels duidelijk?

Vervolgens een belangrijk punt voor deze leden. De anticumulatie van de eigenbijdrageregelingen. De regering houdt hier geen rekening mee. Zij is van mening dat dit ook niet hoeft. De leden van de CDA-fractie stellen zich hier op het standpunt dat er wel rekening moet worden gehouden met anticumulatie tussen de Zvw, Wlz en Wmo omdat de regering ervoor kiest de extramurale AWBZ (zorg in de thuissituatie) onder te brengen in twee wetten. En hoe zit het met de anticumulatie van een echtpaar als er een oudere in een instelling woont en de andere thuis en die via een maatwerkvoorziening uit de Wmo een eigen bijdrage moet betalen? Is er dan sprake van anticumulatie?

Ten slotte willen de leden van de CDA-fractie weten hoe groot het bedrag is dat de regering voor 2015, 2016 en 2017 verwacht aan totale eigen bijdragen voor de Wlz te ontvangen; deze horen immers bij het Fonds langdurige zorg.

Consequentie van de keuze voor een verzekering is echter dat de inzet van de sociale omgeving, die bij kan dragen aan de kwaliteit van leven van betrokkenen, geen verplichtend karakter heeft. De leden van de PVV-fractie kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat deze consequentie wordt betreurd door de regering. Kan zij hierop een toelichting geven? Wil de regering inzet van de sociale omgeving echt verplichten?

Consequentie van de keuze voor een verzekerd recht met het verzekeringsrisico bij de overheid, is dat indien er veel meer Wlz-cliënten zijn dan verwacht, de overheid daarvan uiteindelijk de financiële gevolgen zal dragen. Kunnen genoemde leden hieruit opmaken, dat de regering eigenlijk helemaal af wil van een verzekerd recht op zorg? Is dat de toekomst van de zorg in Nederland?

Vreemdelingen die illegaal of zonder verblijfsvergunning legaal in Nederland verblijven zijn uitgesloten van de Wlz-verzekering. De leden van de PVV-fractie vinden dit terecht. Deze leden vragen wel waarom er niet gelijk voor gekozen is om ook arbeidsmigranten uit te sluiten van de Wlz. En waarom zijn buitenlandse familieleden van mensen die hier (legaal) verblijven niet uitgesloten van toegang tot de Wlz? Mensen die hier een verblijfsvergunning hebben, mogen gewoon hun ouders naar Nederland halen, die dan ook een beroep doen op de zorg. Deze leden vinden dat niet wenselijk.

De regering acht een toegangspoort tot de Wlz nodig die objectief en professioneel geregeld is. Dit stelt hoge eisen aan de indicatiestelling. De indicatiestelling blijft net als in de AWBZ daarom in handen van het CIZ. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de indicatiestelling beter en zorgvuldiger kan plaatsvinden door bijvoorbeeld de huisarts en de wijkverpleegkundige, zij kennen de cliënten tenslotte beter dan iemand achter een bureau op een kantoor ver weg met een afvinklijstje. Waarom wordt er door de regering getwijfeld aan de objectiviteit en professionaliteit van die beroepsgroepen?

In hoofdlijnen komt het erop neer dat een cliënt recht heeft op zorg op grond van de Wlz indien hij vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap blijvend behoefte heeft aan permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel. De leden van de PVV-fractie vragen of het hier gaat om ernstig nadeel voor de cliënt of ook om ernstig nadeel voor de omgeving. Wat gebeurt er met een beginnend dementerende cliënt die niet 24 uur per dag zorg nodig heeft, maar wel zeer regelmatig op een dag en die geen sociaal netwerk heeft? Valt deze categorie niet tussen wal en schip?

De toegang tot de Wlz is geen afgeleide van de vraag of een gemeente voldoende heeft gedaan om iemand zo lang mogelijk thuis te ondersteunen vanuit de Wmo 2015 of van het feit of de zorgverzekeraar vanuit de Zvw voldoende zorg heeft geboden. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat dit een extra instroom in de Wlz zal veroorzaken. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.

Doordat de gebruikelijke zorg voor kinderen een rol speelt bij de vraag of het kind redelijkerwijs op zorg is aangewezen, wordt onder meer bereikt dat kinderen op een later moment toegang zullen krijgen tot de Wlz. Indien bijvoorbeeld een verstandelijk gehandicapt kind van vier jaar wat betreft de zorgbehoefte aan de toegangscriteria van de Wlz voldoet, kan het zijn dat het kind eerst door de eigen omgeving en de gemeente (Jeugdwet) zal moeten worden geholpen omdat het nog niet redelijkerwijs op de Wlz-zorg is aangewezen. De leden van de PVV-fractie vragen wat onder redelijkerwijs wordt verstaan. Hoe objectief is «redelijkerwijs»? Hoe verhoudt zich dit tot een objectieve en professionele indicatie?

De normen voor gebruikelijke zorg zullen worden uitgewerkt in de (beleids)regels met betrekking tot de indicatiestelling. Hiermee bestaat ruimte om gedetailleerd beleid te maken aan de hand waarvan het CIZ het begrip invult. Bovendien biedt het enige flexibiliteit, zodat deze normen op een later moment kunnen worden gewijzigd in het licht van veranderende maatschappelijk opvattingen over gebruikelijke zorg. Geldt ook hier weer, dat het uiteindelijke doel is om deze groep in de toekomst helemaal te kunnen uitsluiten van de Wlz?

Ook indien een cliënt één of meer van de bovenbedoelde aandoeningen, beperkingen of handicaps heeft, wil dat nog niet zeggen dat er een recht op Wlz-zorg bestaat. Hij moet namelijk daarnaast blijvend behoefte hebben aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Onder «permanent toezicht» wordt verstaan dat onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende de gehele dag nodig is, waarmee tijdig ingrijpen mogelijk wordt gemaakt. Doordat de cliënt zorg nodig heeft op zowel te plannen data en tijdstippen als op ongeplande tijden, vaak ook in de nachtelijke uren, volstaat toezicht op afstand of een meer passieve observatie niet. Bij de personen die een behoefte aan permanent toezicht hebben kan elk moment iets (ernstig) mis gaan. De leden van de PVV-fractie vragen wie hiervoor de criteria bepaalt. Wie bepaalt er wanneer er behoefte is aan permanent toezicht? Is dat bij cliënten die ernstig dementerend zijn? Kan dat ook al zijn bij een cliënt in het beginstadium van Alzheimer die bijvoorbeeld ’s avonds en ’s nachts onrustig is en gaat dwalen? Hoe kan het in die situaties zijn dat het sociale netwerk niet meespeelt? Als zo’n cliënt niemand heeft in zijn omgeving, moet hij dan wachten tot hij diep dementerend is voordat hij toegang krijgt tot de Wlz? En een cliënt die niet 24 uur per dag toezicht nodig heeft, maar onder andere wel hulp en sturing bij de toiletgang? Wordt die cliënt maar incontinent gemaakt door hem een luier aan te doen?

Iemand krijgt alleen recht op zorg op grond van de Wlz indien hij blijvend behoefte heeft aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Dat de zorgvraag van de cliënt blijvend moet zijn, is van belang voor de afbakening tussen de Wmo 2015 en de Wlz. Mensen die in het gemeentelijke domein of door zorgverzekeraars geholpen kunnen worden, hebben over het algemeen nog perspectief op herstel en/of participatie in de samenleving. De leden van de PVV-fractie willen graag weten welk perspectief de regering denkt te zien op herstel of participatie bij een cliënt van 104 jaar oud, die zijn verzorgingshuis is uitgeschopt. Welk perspectief heeft een zwaar verstandelijk gehandicapt kind van vier jaar op herstel en participatie?

Het behoud van aansluiting bij de op participatie gerichte maatschappij is daarbij van groot belang. Hoe ziet de regering dat bij die cliënt van 104 jaar oud en dat zwaar verstandelijk gehandicapte kind van vier jaar?

Bij het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het indicatiebesluit maakt het CIZ zo mogelijk gebruik van de (medische) informatie die al beschikbaar is bij andere hulp- en zorgverleners, zorgaanbieders, verzekeraars en gemeenten. In het wetsvoorstel is geregeld dat hulpverleners met een medisch beroepsgeheim het CIZ desgevraagd die gegevens dienen te verschaffen die het CIZ nodig heeft om tot een goede (her)indicatie te komen. Dit draagt bij aan het tegengaan van fraude bij de indicatiestelling. De leden van de PVV-fractie vragen waarop deze verplichting gebaseerd is. Het verschaffen van medische gegevens dient altijd de goedkeuring van de patiënt te hebben; waarom wordt hiervan afgeweken? Hoe is het medisch beroepsgeheim geregeld voor medewerkers van het CIZ? Welke eisen worden er gesteld aan medewerkers van het CIZ, waar het gaat om kennis en kunde, medische achtergrond? Op welke manier draagt deze verplichting bij tot het tegengaan van fraude? Om welke fraude gaat het hier? Zijn er nu cliënten die ten onrechte, op basis van fraude, een indicatie voor verblijf hebben? Om hoeveel cliënten gaat dat? Op welke manier is er gefraudeerd?

In het indicatiebesluit stelt het CIZ vast of een cliënt aan de toegangscriteria van de Wlz voldoet en/of de cliënt op basis hiervan toegang tot de Wlz heeft. Beschikken de medewerkers van het CIZ over voldoende kennis om de toegangscriteria te toetsen?

Daarnaast stelt het CIZ vast in welk inhoudelijk zorgprofiel de cliënt het beste past. Het CIZ indiceert de zorgbehoefte hiertoe in aard, inhoud en (globale) omvang. Ook hiervoor geldt diezelfde vraag: hoe is het gesteld met de kennis en kunde van de medewerkers?

Indien een cliënt zelf in zijn woning voorziet met gebruikmaking van een pgb of vpt heeft dit als consequentie dat de algemeen medische zorg, zoals omschreven, voor hem niet ten laste komt van de Wlz. Er is hiermee dus onderscheid tussen een verzekerde die voor zorg in natura met verblijf kiest ten opzichte van de verzekerde die kiest voor een pgb of vpt. De leden van de PVV-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om de algemene medische zorg helemaal uit de Wlz te halen, en onder te brengen in de Zorgverzekeringswet. Vervalt met deze constructie dan ook de verplichting tot een zorgverzekering, want waarvoor wordt die premie dan nog betaald? Hoe zit het met het eigen risico in dezen?

Als een cliënt gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt op een locatie die niet dezelfde is als de verblijfslocatie van de cliënt, kan het verzekerd pakket tevens het vervoer van en naar die locatie omvatten. Indien de begeleiding of de behandeling niet op een externe locatie wordt geleverd, maakt de cliënt uiteraard geen gebruik van het recht op vervoer. Dit is hetzelfde als in de AWBZ.

Indien een cliënt in de Wlz zich op grond van sociale overwegingen (denk aan een familiebezoek) wenst te verplaatsen maar hiervoor niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer, kan deze cliënt dan hiervoor een beroep doen op de gemeenten voor sociaal vervoer?

Meerderjarigen hebben in de Wlz geen recht op woningaanpassingen of verhuizingen. Indien zij hun woning wensen aan te passen om thuis te kunnen blijven wonen terwijl zij Wlz-zorg ontvangen, komen de kosten daarvan voor eigen rekening. De leden van de PVV-fractie vinden dit een bizar standpunt van de regering. Er wordt steeds georeerd, dat mensen langer thuis willen wonen, dat al deze wetten daarvoor nodig zijn, omdat de mensen dat willen! Maar als iemand er dan voor kiest om langer thuis te blijven wonen, met een Wlz-indicatie, dan wordt hem dat onmogelijk gemaakt tenzij hij genoeg geld heeft. Is dit niet een inperking van de keuzevrijheid, de wens van de cliënt, waar de regering zo hoog van opgeeft? Worden cliënten met een Wlz-indicatie op deze manier niet op financiële gronden gedwongen naar een instelling te verhuizen? Genoemde leden zijn van mening dat de kosten hoger zijn als cliënten in een instelling gaan wonen, dan dat ze voor een vpt of pgb met woningaanpassing vanuit de Wmo kiezen. Graag ontvangen deze leden een toelichting op deze keuze.

Ook zijn er nog enkele aanspraken in de AWBZ, die geen onderdeel uitmaken van de Wlz, omdat ze niet passen in een wet voor langdurige zorg zoals de Wlz. Het gaat bijvoorbeeld om neonatale hielprikscreening, vaccinatieprogramma, abortusklinieken, doventolken en kortdurend verblijf. Deze AWBZ-aanspraken worden ondergebracht bij andere domeinen. De leden van de PVV-fractie vragen of dit niet ook onder de huidige wet mogelijk was geweest.

In de eerste fase blijft de uitvoering van de verzekering regionaal plaatsvinden. Daarna wordt bezien of verdere verbeteringen in de doelmatigheid mogelijk zijn in de tweede fase, die nog niet met dit wetsvoorstel in gang wordt gezet, bijvoorbeeld door de ouderenzorg op termijn naar de Zvw over te hevelen en derhalve risicodragend door zorgverzekeraars voor eigen verzekerden te laten uitvoeren. Volgens de leden van de PVV-fractie is dit niets meer dan een verdere afbraak van de ouderenzorg, zoals verzocht door Brussel. Wil de regering toelichten waarom zij niet de mogelijkheid tot het niet laten uitvoeren van de Wlz door de verzekeraars in overweging wil nemen? Als het om de centen gaat: hier geeft het CPB ook € 460 miljoen voor! Graag ontvangen genoemde leden een toelichting.

Ook acht de Nederlandsche Bank (DNB) het onderbrengen van de uitvoering van de Wlz in een aparte rechtspersoon verstandig, omdat het uitvoeren van de Zvw en Wlz in één rechtspersoon zou leiden tot additionele prudentiële en integriteitrisico’s en daarmee tot additioneel solvabiliteitsbeslag. Voorts is de splitsing wenselijk om de verzekeringstechnische risico’s van de Zvw- en Wlz-activiteiten te scheiden. Om deze redenen wordt geregeld dat de Wlz moet worden uitgevoerd in een aparte rechtspersoon. Is dit niet een beetje spelen met woorden, zo vragen de leden van de PVV-fractie. De uitvoering van de Wlz vindt plaats in een aparte rechtspersoon, die behoort tot de groep waartoe ook de zorgverzekeraar behoort. De Wlz-uitvoerder is toch gewoon een afgevaardigde van de zorgverzekeraars?

Staat ook met betrekking tot de eigen bijdragen de solidariteit van het zorgstelsel niet onder druk? Cliënten met een goed pensioen of een spaarpotje gaan met dit systeem drie keer zoveel betalen voor dezelfde gehaktbal. Hoe solidair is dat?

De leden van de D66-fractie steunen de keuze die met voorliggend wetsvoorstel wordt gemaakt om, in de vorm van een algemene sociale verzekering, het recht op zorg voor de meest kwetsbaren in onze samenleving wettelijk te regelen. Zij snappen ook dat daarbij een strikte afbakening noodzakelijk is, niet alleen uit het oogpunt van financiële houdbaarheid, maar ook om afwenteling tussen verschillende wetten tegen te gaan. Deze leden tonen zich verheugd dat met de afspraken uit het akkoord tussen de vijf partijen van 17 april 2014 zeker is gesteld dat ouderen en verstandelijk gehandicapten voor wie thuis wonen echt niet langer gaat, op basis van de Wlz een plaats in een zorginstelling kunnen krijgen. Zij vragen wel of deze afspraken nog gevolgen hebben voor de toelatingscriteria voor de Wlz. Kan de regering een toelichting geven op de precieze positie in 2015 van bestaande en nieuwe cliënten met – in huidige termen – een zzp VV4 of VG3? Betekent dit bijvoorbeeld dat de zorginhoudelijke criteria die het CIZ voor de Wlz gaat ontwikkelen voor deze groep cliënten voor 2015 toegang tot de Wlz bieden?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering het belangrijk vindt dat onafhankelijk, objectief en zoveel mogelijk op een landelijk uniforme wijze wordt bepaald wie er toegang heeft tot zorg op grond van de Wlz. De regering kiest daarom voor een toegangspoort, in de vorm van het CIZ, die objectief en professioneel geregeld is. Het CIZ zal een landelijk uniform afwegingskader hanteren. Deze leden snappen de afweging die de regering ter zake maakt. Wel tonen zij zich bezorgd of met het bij het CIZ in handen brengen c.q. houden van de indicatiestelling niet wordt voortgegaan op de «oude» weg. Daarom hebben zij de algemene vraag hoe zeker wordt gesteld dat de zorgvraag van de cliënt leidend is en blijft bij de indicatiestelling en hoe wordt voorkomen dat de Wlz uitgaat van een aanbodgestuurde zorg. Zullen bijvoorbeeld huisartsen en verpleegkundigen worden betrokken bij de indicering, en zo ja op welke wijze?

In de toegangscriteria wordt niets opgenomen over de rol van de sociale omgeving van de cliënt, met één uitzondering: van ouders wordt naar algemeen aanvaardbare maatstaven verwacht dat zij hun kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht bieden. Er is pas sprake van toegang tot de Wlz indien de zorg voor een kind qua tijd en intensiteit «substantieel» groter is dan voor een kind van dezelfde leeftijd zonder de beperkingen. Dit roept bij de leden van de D66-fractie een aantal vragen op. Wat moet in dit kader onder «substantieel» worden verstaan? Hoe verhoudt het meewegen van gebruikelijke zorg bij de indicatiestelling zich tot een eerdere toezegging van de regering dat thuiswonende kinderen met meervoudige beperkingen of een (zeer) verstandelijke beperking, die levenslang zijn aangewezen op zorg, in de Wlz thuishoren? En hoe geldt dit voor kinderen met een enkelvoudige beperking? In hoeverre wijken de normen voor en de definitie van gebruikelijke zorg af van die in de huidige AWBZ? Op welke wijze zullen de cliëntenorganisaties worden betrokken bij de nadere uitwerking van het begrip gebruikelijke zorg?

De leden van de D66-fractie constateren dat de verzekerde recht heeft op zorg als zorg nodig is om «ernstig nadeel» te voorkomen. Artikel 3.2.1, tweede lid, onderdeel c, van het wetsvoorstel definieert dit «ernstige nadeel». In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat aansluiting is gezocht bij de terminologie van de Wet zorg en dwang. Anders dan in dat wetsvoorstel het geval is, is de omschrijving van ernstig nadeel in de Wlz echter limitatief en worden in de Wlz vier situaties genoemd die ernstig nadeel kwalificeren, waar de Wet zorg en dwang acht situaties benoemt. Genoemde leden constateren dan ook dat het begrip «ernstig nadeel» in de Wlz beperkter lijkt te zijn gedefinieerd. Waarom is hiervoor gekozen? Acht de regering nadere afstemming van beide wetsvoorstellen ter zake niet wenselijk of niet nodig? Waarom niet?

De leden van de D66-fractie constateren dat in voorliggend wetsvoorstel nog geen uitwerking is gegeven aan de brief van de Staatssecretaris van VWS over de positie van langdurige ggz-patiënten4. Zij wensen dan ook op voorhand aan te geven dat zij de aangekondigde nota van wijziging op haar merites zullen beoordelen. Desalniettemin wensen deze leden alvast een aantal vragen te stellen ten aanzien van de positie van cliënten van de geestelijke gezondheidszorg in de Wlz. Zo constateren deze leden dat onderhavig wetsvoorstel mogelijk eerder in werking zal treden dan de Wet zorg en dwang en/of de Wet verplichte ggz. Genoemde leden vragen de regering daarom in de aangekondigde nota van wijziging in te gaan op de vraag hoe de Wlz zich straks verhoudt tot de mogelijkheid van gedwongen opnames in deze wetten. De leden van de D66-fractie lezen dat bij het tot stand komen van een indicatiebesluit de cliënt verplicht is om de benodigde gegevens te verstrekken en om mee te werken door zich te laten onderzoeken door het CIZ of een door het CIZ aangewezen persoon. Met name dit laatste kan in sommige gevallen voor ggz-cliënten een te hoge drempel zijn. Op welke manier zal worden geborgd dat het CIZ bij de indicatiestelling rekening houdt met de specifieke problemen van cliënten met psychiatrische problematiek? Voorts kan het CIZ het indicatiebesluit intrekken wanneer onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt. De leden van de D66-fractie vragen of de regering het met hen eens is dat het hier dient te gaan om opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie.

De leden van de D66-fractie lezen dat het CIZ bij het indicatiebesluit, in geval van een positieve uitkomst, vaststelt in welk inhoudelijk zorgprofiel een cliënt het beste past. Het CIZ indiceert hiertoe in aard, inhoud en globale omvang, maar niet langer in uren. Met deze wijziging ten opzichte van de bestaande situatie in de AWBZ wil de regering bereiken dat de cliënt meer centraal komt te staan. De inhoud van de (drie?) zorgprofielen zal door het Zorginstituut nader worden uitgewerkt. Dat maakt het genoemde leden wel erg lastig om zich ter zake een goed oordeel te kunnen vormen en zij verzoeken de regering hier in de nota naar aanleiding van het verslag veel dieper op in te gaan. Zo lezen deze leden dat het indicatiebesluit Wlz in tegenstelling tot de huidige AWBZ geen uitspraken zal doen over de vraag hoe de cliënt zal gaan wonen en leven en hoeveel uur van welke zorg hij zal krijgen. Maar wat staat er dan wél in een zorgprofiel? Worden de criteria voor de te ontwikkelen zorgprofielen transparant en begrijpelijk voor cliënten weergegeven? Zal de uitwerking van de zorgprofielen (ruim) voor de voorziene inwerkingtredingsdatum gereed zijn? Zullen de cliëntenorganisaties worden betrokken bij de uitwerking van de zorgprofielen door het Zorginstituut? Op welke wijze wordt het afgegeven zorgprofiel verbonden aan de financiering van de zorg? En waarop baseert de regering haar overtuiging dat deze systematiek betere waarborgen biedt dan de huidige situatie?

De leden van de D66-fractie vragen in dit licht ook naar de gevolgen voor cliënten die niet in een profiel passen, zoals dat bijvoorbeeld thans het geval is bij mensen die gebruik kunnen maken van meerzorg nadat het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) is geconsulteerd. Blijft de mogelijkheid bestaan om het CCE in te schakelen?

De leden van de D66-fractie begrijpen dat het CIZ in voorkomende gevallen versneld een indicatiebesluit kan afgeven. De gemeente en zorgverzekeraar zullen in gevallen met een spoedeisend karakter in eerste instantie deze zorg en ondersteuning op zich nemen waarbij tegelijkertijd een indicatie kan worden aangevraagd. Hoe ziet een dergelijke versnelde indicatieprocedure eruit en binnen welke termijn dient het CIZ een dergelijk indicatiesbesluit af te geven?

Cliënten moeten, zo constateren de leden van de D66-fractie, bij de (initiële) indicatiestelling voor de Wlz naar de gemeente voor ondersteuning. Na een positief indicatiebesluit draagt het zorgkantoor in het vervolg zorg voor de cliëntondersteuning. Deze leden achten het van groot belang dat de cliëntondersteuning, net als in de Wmo, te allen tijde onafhankelijke is en ten dienste staat aan de wensen, behoeften en zorgvraag van de cliënt. Tevens achten genoemde leden het van belang dat wordt geborgd dat ondersteuning ook daadwerkelijk altijd beschikbaar is en dat het zorgkantoor de cliënt actief informeert over de mogelijkheid om bij het onderzoek/de aanvraag gebruik te maken van cliëntondersteuning. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de ondersteuning bij het voeren van een zorgplanbespreking. Op welke wijze worden deze eisen aan de cliëntondersteuning in onderhavig wetsvoorstel geborgd? Zij ontvangen op dit punt graag een nadere toelichting van de regering. Deze leden vragen de regering daarbij ook in te gaan op de vraag op welke wijze kan worden zorggedragen voor continuïteit in de cliëntondersteuning, nadat een cliënt is overgegaan van bijvoorbeeld de Wmo naar de Wlz. Het kan voor cliënten immers praktisch en wenselijk zijn om hun «vertrouwde» ondersteuner te behouden. Hoe zal de regering eraan bijdragen dat dit tot de mogelijkheden behoort en gemeenten en zorgkantoren ter zake afdoende afspraken maken?

De leden van de D66-fractie juichen het op zich toe dat het verzekerd pakket in de Wlz op wetsniveau wordt verankerd. Dit biedt enerzijds meer zekerheden voor verzekerden, maar kan anderzijds ook bijdragen aan de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg. Wel vragen zij of de regering zich ervan vergewist heeft dat er met het voorgestelde verzekerd pakket niemand «tussen wal en schip» valt. Dat zal immers moeilijker zijn te repareren met een wettelijke verankering.

Cliënten met een Wlz-indicatie hebben, zo lezen de leden van de D66-fractie, recht op een integraal pakket aan Wlz-zorg, bij verblijf of thuis. In dit kader merken zij op dat de regering tijdens de plenaire behandeling van de Wmo 2015 in de Kamer desgevraagd heeft toegezegd om met een nota van wijziging op onderhavig wetsvoorstel te komen op basis waarvan een bijdrage ten behoeve van woningaanpassing op basis van de Wlz niet alleen mogelijk zal zijn voor cliënten tot 18 jaar, maar ook voor 18-jarigen en ouder. Wanneer kan de Kamer die nota van wijziging tegemoet zien, zo vragen deze leden.

Voor mensen die niet in een instelling willen verblijven, biedt onderhavig wetsvoorstel de mogelijkheid van het «volledig pakket thuis» en het persoonsgebonden budget. Het pakket voor deze leveringsvormen wijkt op enkele punten af van het integrale pakket wanneer iemand in een instelling verblijft. Zo komt onder andere de algemene medische zorg ten laste van de Zvw, in plaats van de Wlz. De leden van de D66-fractie zijn het met de regering eens dat dit onwenselijk is, omdat idealiter vanuit de Wlz een integraal pakket zorg wordt geboden. De regering kiest er evenwel om historische en praktische redenen voor dit onderscheid vooralsnog te laten voortbestaan. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting. Zij verzoeken de regering daarbij tevens in te gaan op de vraag op welke termijn dit alsnog kan worden aangepast.

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering om een uitputtend overzicht van aanspraken uit de AWBZ die gegeven hun aard niet in de nieuwe Wlz passen, en daarbij tevens voor elke aanspraak afzonderlijk aan te geven in welk domein/wetgeving zij zullen worden ondergebracht.

De leden van de D66-fractie constateren dat in het bijzonder ten aanzien van de huidige functie «kortdurend verblijf» onduidelijkheid bestaat of en hoe dit in de toekomst wordt geborgd vanuit de Wlz dan wel andere wetten in het sociale domein, zoals de Wmo en Jeugdwet. Zij verzoeken de regering hierop in de nota naar aanleiding van het verslag uitgebreid in te gaan, en daarbij tevens te betrekken het recht – in specifieke gevallen voor meerderjarigen – op tijdelijk verblijf zoals geregeld in artikel 3.2.1, derde lid, en het recht op respijtzorg.

Een cliënt die zich, getuige zijn indicatiebeschikking van het CIZ, voor de Wlz heeft gekwalificeerd, heeft altijd, naast de voor hem geïndiceerde vormen van zorg, recht op verblijf, zo constateren de leden van de D66-fractie. Het recht op verblijf impliceert echter niet, dat de verzekerde daar per se gebruik van dient te maken. Indien de geïndiceerde zorg op verantwoorde wijze bij hem thuis kan worden verleend, kan hij kiezen voor een vpt of pgb in plaats van voor zorg met verblijf. Te allen tijde dient er echter verantwoorde zorg te worden geleverd. Het zorgkantoor beoordeelt bij elke leveringsvorm of aan de voorwaarden is voldaan. Betekent dit, zo vragen deze leden, dat het zorgkantoor ook belast wordt met een medisch-inhoudelijke afweging of een pgb dan wel vpt verantwoord is? Zou deze beoordeling, bijvoorbeeld de vraag of bij een vpt de intramuraal geïndiceerde zorg wel verantwoord in de thuissituatie geleverd kan worden, niet de taak van de zorgaanbieder moeten en kunnen zijn?

De leden van de D66-fractie vragen in dit licht ook naar de reden dat het binnen de Wlz, anders dan onder de huidige AWBZ, niet meer mogelijk zal zijn om in afwachting van een plaats in de voorkeursinstelling zorg thuis te ontvangen terwijl dat niet helemaal verantwoord is of meer zorg thuis te ontvangen, dan in een regulier vpt of pgb besloten ligt. In die zin zijn de mogelijkheden van «overbruggingszorg» in de Wlz derhalve kleiner dan onder de AWBZ. Vanwaar deze aanscherping?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een belangrijke meerwaarde van het vpt is dat de cliënt zelfstandig woont en dat daarmee echt zorg op maat mogelijk is. Cliënt en aanbieder kunnen in gezamenlijkheid afspraken maken over de professionele zorg die wordt geleverd en over de wijze waarop deze aanvullend is op zorg die door mantelzorgers geleverd wordt. Met de Wlz komt een vpt onder restricties beschikbaar. Het zorgkantoor zal beoordelen of een cliënt in aanmerking komt voor een vpt. Wat zijn de redenen voor de restricties bij toegang tot het vpt? En kan het vpt ook door extramurale instellingen worden geleverd?

De leden van de D66-fractie tonen zich geïnteresseerd in de pilot voor zorg-op-maat-contractering, vergelijkbaar met de systematiek in Zweden. Kan de regering een nadere toelichting geven op de precieze werkwijze van dit Zweedse model? En wanneer verwacht de regering dat met de pilot kan worden aangevangen?

Naast zorg met verblijf en het volledig pakket thuis is het pgb de derde leveringsvorm binnen de Wlz. Het komt de leden van de D66-fractie voor dat de eisen voor het verkrijgen van een pgb in de Wlz hoger zijn dan de eisen in de huidige AWBZ en ook in vergelijking met de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Zo lijkt in de Wlz sprake van een kan-bepaling in plaats van een moet-bepaling en bovendien is in de wet de mogelijkheid opgenomen om bij amvb nog nadere regels te stellen. Deze leden vragen de regering op deze punten om een nadere toelichting. Wat verandert er concreet ten opzichte van het pgb in de AWBZ? Waarom heeft de regering niet – net als in de Wmo – gekozen voor een moet-bepaling? Waarom kiest de regering ervoor om, naast alle regels die in de wet zijn opgenomen, ook nog regels bij of krachtens amvb te kunnen stellen? De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat bij een pgb de cliënt en zijn vertegenwoordiger uiteindelijk zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit, waar in het geval van het vpt dat het zorgkantoor is. Hoe verhoudt deze stelling zich tot de bepaling dat het zorgkantoor dient te bepalen of sprake is van «verantwoorde zorg»? En hoe wordt voorkomen dat zorgkantoren een ontmoedigingsbeleid gaan voeren? De leden van de D66-fractie vragen om de gevolgen ook te schetsen aan de hand van het geval van een inwonende zoon of dochter, die zwaar gehandicapt is. Bestaat er – ongeacht de leeftijd – dan te allen tijde recht op een pgb voor alle zorg en ondersteuning, dus ook voor begeleiding, dagbesteding en logeer/tijdelijk verblijf?

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat het in de Wlz niet mogelijk is om een pgb en zorg in natura te combineren. Wat is daarvan de reden? Hoe verhoudt dat zich tot de vigerende wet- en regelgeving? En worden hiermee niet onnodig de mogelijkheden voor eigen regie op bepaalde onderdelen ingeperkt? Ook vragen deze leden wat de aanpassingen betekent voor zorgconcepten als de Thomashuizen en de Herbergier. Graag ontvangen zij een toelichting van de regering op dit punt.

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de budgetgarantie van oude indicaties bij herindicaties pgb vervalt. Ook vragen zij of als gevolg van voorliggend wetsvoorstel wijzigingen zullen plaatsvinden in het vaststellen van de pgb-tarieven en de wijze waarop deze worden berekend.

De leden van de D66-fractie lezen dat de zorgzwaartepakketten als «bekostigingstaal» behouden blijven. Voor de indicatiestelling worden echter cliëntprofielen ontwikkeld en gebruikt, die aansluiten bij de zorgvraag van cliënten. Hoe, zo vragen deze leden, zal de verbinding worden gemaakt tussen zorgprofielen en zorgzwaartepakketten? De NZa zal onderzoek doen naar de mogelijkheden om tot clustering van zzp’s te komen vanaf 2016, waarbij ook zal worden gekeken naar het aantal zzp’s per sector, de grondslagen en het terugdringen van het aantal toeslagen. Genoemde leden achten dat op zich niet onverstandig. Wel vragen zij de regering toe te lichten op welke wijze gekomen zal worden tot een goede bekostigingsstructuur voor exceptioneel dure cliënten.

De leden van de D66-fractie vragen naar aanleiding van de problematiek met het verlenen van zorg in natura in de AWBZ door zzp’ers via onderaanneming, of het in de Wlz wel mogelijk gemaakt wordt om als zzp’er via onderaanneming zorg in natura te verlenen. Tevens vragen deze leden of dit ook het geval is voor zorg die nu via de AWBZ is geregeld, maar in de toekomst in de Zvw of de Wmo.

De regering sluit voor de uitvoering van de Wlz op korte termijn grotendeels aan bij de bestaande uitvoeringsstructuur. De huidige hybride uitvoeringsstructuur van zorgverzekeraars en regionaal opererende zorgkantoren blijft grotendeels gehandhaafd. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen en bijvoorbeeld niet voor één landelijk opererend zorgkantoor? Wel geeft de regering aan op termijn te willen komen tot een opschaling van het aantal regio’s. De leden van de D66-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken aan wat voor termijn in haar ogen dan moet worden gedacht.

De leden van de D66-fractie hebben voorts nog enige vragen over de rol van het zorgkantoor en de verhouding van het zorgkantoor tot de Wlz-uitvoerders. Wordt het zorgkantoor, zo vragen deze leden, niet feitelijk een tweede indicatiesteller, waardoor de toegang tot zorg bureaucratischer en subjectiever wordt? En hoe wordt voorkomen dat aan het eind van het jaar het budget van de Wlz-uitvoerder tekorten laat zien als gevolg van de zorgtoewijzing door het zorgkantoor? Met het oog op de Wlz hebben zorgkantoren al aangegeven zorginkoop ook in de Wlz samen met cliëntenorganisaties te willen blijven invullen. Voor specifieke cliëntgroepen is men voornemens om samen met zorgaanbieders zorgtrajecten te realiseren die passen binnen de kwaliteitskaders verantwoorde zorg. Op welke manier worden deze zorgtrajecten vormgegeven?

In de Wlz wordt, zo lezen de leden van de D66-fractie, in de eigen bijdrage onderscheid gemaakt tussen de verschillende leveringsvormen, waarbij geldt dat er geen grote wijzigingen zullen optreden ten opzichte van de huidige situatie. Wel vragen deze leden op welke wijze en hoe hoog de eigen bijdrage voor het pgb zal worden vastgesteld. Zij ontvangen ter zake graag een nadere toelichting van de regering.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het denkbaar is dat iemand zonder indicatie wordt opgenomen door een zorgaanbieder en dat met terugwerkende kracht een indicatie wordt afgegeven. Hoe verhoudt die (on)mogelijkheid zich tot de mogelijkheid van versnelde indicatie? Is die in alle gevallen toereikend?

Deze leden constateren voorts dat op grond van artikel 3.2.2, derde lid, een verzekerde alle informatie aan het CIZ moet verstrekken waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op zorg. Wat gebeurt er als de verzekerde niet alle informatie verstrekt die al wel beschikbaar is, hij geen indicatie krijgt en pas enige tijd later alsnog volledige informatie aanlevert? Kan de verzekerde dan gewoon een indicatie krijgen op dat moment? Zijn er andere (rechts)gevolgen verbonden aan het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie aan het CIZ ten behoeve van een indicatie?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren bovendien dat het CIZ op grond van artikel. 3.2.3 een indicatiebesluit kan intrekken indien dit is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens. Zij willen weten of dat kan leiden tot aansprakelijkheid voor de – naar achteraf blijkt – onterecht gemaakte kosten. Hoe zit dat in het bijzonder met het persoonsgebonden budget, dat in het wetsvoorstel als subsidie wordt aangemerkt? Kan intrekking of herziening van een indicatie met terugwerkende kracht gelden?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het CIZ «ambtshalve» «kan» herindiceren indien het vermoedt dat het indicatiebesluit op basis van onjuiste gegevens is afgegeven. Tegelijkertijd wordt gesproken van een «discretionaire bevoegdheid». Is het CIZ ambtshalve verplicht om te herindiceren bij vermoedens of is het daartoe slechts bevoegd, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in artikel 3.2.1, eerste lid, het recht op zorg redelijk open is geformuleerd. Een verzekerde heeft volgens dit artikel recht op zorg «voor zover hij naar aard, inhoud en omvang redelijkerwijs» op die zorg is aangewezen. Deze leden vragen de regering uit te leggen waarom is gekozen voor zo’n open norm.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat op grond van artikel 3.2.4 bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde de kosten daarvan gedeeltelijk draagt en dat aldus een eigen bijdrage mogelijk wordt gemaakt. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen die wettelijk te begrenzen of tenminste in te kaderen? Deze leden krijgen daarop graag een reactie.

De leden van de ChristenUnie-fractie hechten er grote waarde aan dat cliënten keuzevrijheid houden, ook om te kiezen voor identiteitsgebonden zorg. Op welke wijze is dit geborgd in de wet?

Deze leden willen voorts weten op welke wijze is geborgd dat de infrastructuur van identiteitsgebonden zorg overeind blijft in de transitiefase.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten waarom de regering ervoor heeft gekozen om het persoonsgebonden budget in artikel 1.1.1 te omschrijven als een subsidie en daarmee onder het subsidieregime van de Awb te brengen. Zij vragen of ook is overwogen om een specifiek op het persoonsgebonden budget toegesneden regeling voor wijziging en terugvordering te ontwerpen, waarin beter recht kan worden gedaan aan het persoonsgebonden budget als een specifieke financieringsvorm van (langdurige) zorg.

Voorts constateren genoemde leden dat in artikel 3.3.3 van het wetsvoorstel staat dat de Wlz-uitvoerder «kan» besluiten om een persoonsgebonden budget te verlenen. Is de bevoegdheid van de Wlz-uitvoerder om een pgb te weigeren beperkt tot de gronden in het derde lid, zo vragen zij.

Ook vragen deze leden of de regering erkent dat het in het belang van de Wlz-uitvoerder is om cliënten zoveel mogelijk de gecontracteerde zorg af te laten nemen, zodat hij met zoveel mogelijk zorgaanbieders kwaliteitsafspraken kan maken.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering ervoor kiest de Wlz-uitvoerder te laten beoordelen of iemand in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg. Waarom is daarvoor gekozen, zo willen zij weten.

Genoemde leden willen weten welke rechten en middelen een cliënt heeft als hij of zij de weigering van een pgb op grond van artikel 3.3.3, tweede lid, onderdeel c, wil aanvechten.

Waarom kiest de regering ervoor de Wlz-uitvoerder te laten beoordelen of sprake is of zal zijn van toereikende zorg van goede kwaliteit, zo vragen deze leden. Welke rol heeft de cliënt bij die beoordeling? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat de wet mogelijk maakt dat pgb-houders zorg van niet-professionals kunnen inkopen, waarbij zij zelf de kwaliteit beoordelen?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen ook weten welke rechten en middelen een cliënt heeft als hij of zij de weigering van een persoonsgebonden budget op grond van artikel 3.3.3, tweede lid, onderdeel a, wil aanvechten.

Deze leden vragen voorts waarom de regering ervoor kiest de zorgkantoren de taak te geven om de maximumvergoeding vast te stellen die niet-professionals kunnen krijgen. Verwacht de regering grote verschillen tussen de maximumtarieven die zorgkantoren vaststellen?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat verzekerden om gebruik te kunnen maken van een pgb een vast woonadres moeten hebben. Waarom, zo vragen zij.

Genoemde leden constateren dat de SVB het budgetbeheer en de betalingen ten laste van het persoonsgebonden budget gaat uitvoeren. Zoals bij iedere grote organisatie, zullen zich daarbij zo nu en dan fouten of vertragingen in de uitbetaling voordoen, zo verwachten deze leden. Daarom willen zij weten hoe wordt voorkomen dat kleinschalige zorgaanbieders dan geen zorg meer kunnen leveren aan de pgb-houder, omdat ze niet uitbetaald hebben gekregen.

Deze leden vragen of iemand met een indicatie voor verblijf op enig moment ook gebruik kan maken van een pgb of vpt als leveringsvorm.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat bij een pgb onder meer het wassen van kleding onder de verantwoordelijkheid van de cliënt zelf valt, terwijl bij een vpt dergelijke zaken wel worden vergoed. Waarom maakt de regering dit onderscheid?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in de huidige AWBZ voor de specialistische begeleiding ten aanzien van cliënten op wie een zorgsituatie van toepassing is waarvoor in de huidige situatie is vastgesteld dat enige ondoelmatigheid acceptabel is in functies en in klassen kan worden geïndiceerd, waardoor een budget ontstaat dat het mogelijk maakt ook aan deze cliënten zorg te verlenen. Deze leden willen weten of deze cliënten straks conform de toezeggingen van de regering onder de Wlz zullen vallen. Geldt dat ook voor nieuwe gevallen? Op grond van welk artikel uit de wet heeft deze groep toegang tot de Wlz? Blijft deze groep identificeerbaar bij de indicatiestelling? Kan de regering aan deze leden bevestigen dat zij voornemens is deze cliënten straks onder te brengen in één van de zorgprofielen? Hoe wordt aan deze bijzondere doelgroep en het bijzondere financiële arrangement dat ze nu krijgen recht gedaan bij het opstellen van de zorgprofielen? Ouders van deze cliënten vrezen, zo begrijpen genoemde leden, dat zij onder de Wlz in een zzp-mal worden geduwd en daardoor onvoldoende middelen ter beschikking krijgen om tot voldoende zorg te kunnen komen in de thuissituatie. Kan de regering de zorgen van deze ouders wegnemen, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat voor veel ouders kortdurend verblijf in een (logeer)instelling een belangrijke verlichting betekent van de zorg die zij hun kinderen bieden. Zij willen weten hoe wordt voorkomen dat dit aanbod van respijtzorg verdwijnt, omdat de aanspraak daarop en de financiering daarvan versplinterd raakt in de decentralisatieoperatie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er een groep rondzwervende mensen is, die ook in het huidige stelsel niet geïndiceerd zijn voor AWBZ-zorg, terwijl hun complexe problematiek hiertoe wel alle aanleiding geeft. Zij begeven zich op straat of in dag- en nachtopvangvoorzieningen en vinden geen plek in vormen van beschermd wonen, de reguliere verpleegzorg of VG-zorg. Vanwege de combinatie van problemen zijn zij niet eenvoudig in indicatiecriteria of zorgprofielen te vangen. Deze leden vragen of de regering deze problematiek herkent? Hoe wil de regering deze groep onderbrengen in de zorgprofielen en de Wlz?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat cliënten die gedetineerd raken voor de duur van hun detentie een recht op zorg niet tot gelding kunnen brengen. Deze leden vragen hoe wordt voorkomen dat alle zorginfrastructuur rond hen wegvalt, omdat zij voor enkele weken hebben vastgezeten. Raken gedetineerde cliënten bijvoorbeeld onmiddellijk hun Wlz-instellingsplek kwijt?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag weten op welke wijze de beschikbaarheid van geestelijke verzorging in instellingen en de zorg in den brede wordt gewaarborgd en wat deze wet daaraan zal bijdragen. Erkent de regering, zo vragen deze leden, dat juist bij langdurige zorg, het werk van geestelijke verzorgers van het grootste belang is?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de spoedzorg is verdwenen uit de Wlz. Deze leden constateren voorts dat juist bij sterk veranderde gezondheid of veranderingen in de zorgstructuur het noodzakelijk is mensen snel op te kunnen nemen, zodat het thuisfront kan herstellen of de gezondheidssituatie van de cliënt kan stabiliseren. Deze leden vragen hoe dat in de Wmo en Zvw gerealiseerd kan worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren ook dat abortussen, die worden uitgevoerd in een abortuskliniek, niet mee verhuizen naar de Wlz, maar dat de bijbehorende aanspraken worden ondergebracht bij een ander domein. Welk domein, zo willen deze leden weten. En waar komen die aanspraken vast te liggen?

In voorliggend wetsvoorstel wordt de indicatiestelling via zorgzwaartepakketten vervangen door indicatie via zorgprofielen. De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de vormgeving van deze zorgprofielen nog niet bekend is. Wat deze leden betreft moeten deze zo ver mogelijk voor inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel bekend zijn. Wanneer verwacht de regering dat deze zorgprofielen wel bekend zullen zijn?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat om de zorg thuis meer mogelijk te maken, de zorg echt afgestemd moet worden op de individuele situatie en dus op de persoonlijke indicatie. In hoeverre geeft indicatiestelling via zorgprofielen daarvoor ruimte? Klopt het dat de indicatiezorgprofielen worden afgeleid van instellingszorg? Wat zijn hiervan de implicaties voor mensen die de zorg via een persoonsgebonden budget willen krijgen? Bestaat niet het risico dat wanneer vanuit profielen gewerkt wordt, er mensen zullen zijn die een te hoog of te laag budget krijgen? Ziet de regering dat risico ook? In hoeverre doet het indicatiesysteem recht aan de individuele zorg thuis en aan de zorg in kleinschalige wooninitiatieven? Bij deze vormen van zorg is immers geen of weinig ruimte om te middelen in de zorg.

De zorgzwaartepakketten blijven voor de bekostigingstaal wel behouden. De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag meer duidelijkheid over hoe de verbinding tussen zorgprofielen en zorgzwaartepakketten wordt gemaakt.

De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag meer duidelijkheid over hoe de bekostiging van de zorg van mensen met een grote zorgvraag wordt geregeld. Blijft er een bekostiging mogelijk voor cliënten met een extreem hoge zorgvraag?

Daarnaast ontvangen genoemde leden graag meer duidelijkheid waarom ervoor gekozen is een meerzorgregeling alleen beschikbaar te stellen voor hogere zorgzwaarten. Is de regering met deze leden van mening dat ook mensen met een lagere zorgzwaarte te maken kunnen krijgen met een stapeling van problemen vanwege combinaties van grondslagen en een niet passende indicatie? Is de regering bereid om ook voor die groepen een meerzorgregeling mogelijk te maken wanneer dit nodig blijkt te zijn?

Genoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat er sprake is van een integraal pakket bij zorg in natura in de Wlz en dat wanneer door de cliënt gekozen wordt voor verschillende aanbieders, dit in onderaannemerschap geregeld kan worden. Betekent dit dat het niet meer mogelijk is dat de dagbesteding in de gehandicaptenzorg apart van de verblijfszorg bij een aanbieder wordt ingekocht, zoals dat nu in de AWBZ wel kan?

De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag meer duidelijkheid over de bekostiging van huisaanpassingen. Als van voorliggend wetsvoorstel het zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen een uitgangspunt is, dan horen mensen ook voldoende mogelijkheid te hebben om het huis daar ook op te kunnen aanpassen. Genoemde leden vragen daarom waarom ervoor gekozen is huisaanpassingen alleen beschikbaar te stellen voor minderjarigen thuis of in een kleinschalige pgb-voorziening. Wanneer kan de Kamer de wijziging van voorliggend wetsvoorstel verwachten waarmee ook meerderjarigen die zorg ontvangen uit de Wlz vanuit deze wet huisaanpassingen kunnen krijgen?

Met het volledig pakket thuis kunnen mensen zelfstandig wonen en zorg op maat ontvangen. De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat ook onder de Wlz het vpt mogelijk blijft. Deze leden vragen echter hoe strikt de beschikbaarheid van het vpt wordt geregeld. Genoemde leden vrezen dat de wijze waarop het zorgkantoor beoordeelt of een cliënt in aanmerking komt voor het vpt onnodig belemmerend is voor cliënten en zorgaanbieders en zij krijgen daarop graag een reactie. Wat zijn de redenen voor restricties bij de toegang tot het vpt? Waarom is ervoor gekozen om het vpt te definiëren als «zorg zonder verblijf»? Wat is de reactie van de regering op de uitspraak van ActiZ dat dit niet juist is en dat dit tot verwarring leidt? Is de regering bereid om de Wlz hierop aan te passen?

Wie zorg krijgt, moet zoveel mogelijk zelf kunnen bepalen hoe deze zorg eruit ziet, wie deze levert en wanneer men deze krijgt. De leden van de GroenLinks-fractie zijn daarom groot voorstander van het persoonsgebonden budget. Zij streven naar een volwaardig persoonsgebonden budget in elke zorgwet. De toegang tot het pgb hoort in alle zorgwetten zo duidelijk en eenduidig mogelijk te zijn. Genoemde leden vragen daarom waarom ervoor gekozen is om in voorliggend wetsvoorstel een kan-bepaling met betrekking tot het toekennen van een pgb op te nemen. Wat is de reden om in de wetstekst op te nemen dat de Wlz-uitvoerder een persoonsgebonden budget kan verlenen? Naar de mening van deze leden moeten mensen die de zorg via een pgb willen regelen, dit toegekend krijgen, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat mensen dit niet kunnen doen. Waarom is er niet voor gekozen een zogenaamde moet-bepaling in de wetstekst op te nemen?

Artikel 3.3.3, vierde lid, stelt kort gezegd dat een persoonsgebonden budget een deel van het vastgestelde tarief bedraagt. De leden van de GroenLinks-fractie ontvangen hierover graag nadere uitleg. Waarom wordt per definitie al uitgegaan van een deel van het vastgestelde tarief? Daarnaast vragen deze leden in hoeverre dit artikel garandeert dat de hoogte van het pgb toereikend moet zijn om de benodigde zorg te kunnen inkopen.

Genoemde leden krijgen graag meer uitleg over waarom in voorliggend wetsvoorstel wordt afgeweken van de bepalingen in de Wmo dat de keuze voor een pgb mogelijk is voor huisaanpassingen, mobiliteitshulpmiddelen en vervoersvoorzieningen in het sociale verkeer. Waarom heeft de regering er in voorliggend wetsvoorstel voor gekozen om dit in de Wlz te beperken tot een zorg in natura aanbod? Is de regering bereid de Wmo en Wlz op dit punt in overeenstemming te brengen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-fractie ontvangen graag meer duidelijkheid over de mogelijkheden binnen voorliggend wetsvoorstel om het pgb en zorg in natura met elkaar te kunnen combineren. Is de regering het met de genoemde leden eens dat het de keuzevrijheid niet ten goede komt wanneer het pgb en zorg in natura niet met elkaar gecombineerd kunnen worden? Waarom is ervoor gekozen om deze mogelijkheid met voorliggend wetsvoorstel te laten vervallen?.

De leden van de GroenLinks-fractie krijgen ook graag meer duidelijkheid over de gevolgen van de invoering van de Wlz voor bestaande budgethouders. Kan bijvoorbeeld alle huidige pgb-gefinancierde zorg voor thuiswonende meervoudig gehandicapte kinderen worden gecontinueerd? Blijven voor hen logeermogelijkheden mogelijk? Op welke manier kan de huidige logeerpraktijk voor meervoudig gehandicapte kinderen worden gecontinueerd?

Genoemde leden ontvangen ook graag meer duidelijkheid over de mogelijkheden om de zorg in ADL-clusterwoningen met een pgb in te kopen. Bestaat die mogelijkheid straks onder de Wlz? Daarnaast vragen deze leden aan de regering wat de definitie is van assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Is dit voldoende duidelijk in voorliggend wetsvoorstel opgenomen? Gaat het hierbij bijvoorbeeld ook om persoonlijke verzorging en hand- en spandiensten?

Oproepzorg, niet-planbare zorg op momenten dat iemand lichamelijke verzorging nodig heeft, wordt toegekend door middel van een subsidie aan instellingen, zo stelt artikel 10.1.3, eerste lid, van voorliggend wetsvoorstel. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om in de memorie van toelichting expliciet te benoemen dat het hierbij gaat om de aanbieder Fokus. Betekent dit dat dit in de toekomst niet voor eventuele andere aanbieders open staat? Worden mensen die deze zorg nodig hebben door dit voorstel niet verplicht om in een Fokuswoning te gaan wonen?

De leden van de GroenLinksfractie ontvangen graag meer duidelijkheid over de wijze waarop onder de Wet langdurige zorg gekeken wordt naar gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg. De regering heeft in een eerdere brief over de hervormingen in de langdurige zorg aangegeven dat thuiswonende kinderen met meervoudige beperkingen of een (zeer) verstandelijke beperking, die levenslang zijn aangewezen op zorg, in de Wet langdurige zorg thuishoren. Op welke manier wordt daar recht aan die toezegging gedaan wanneer er pas toegang is tot de Wet langdurige zorg wanneer de zorg qua tijd en intensiteit substantieel meer is dan bij kinderen zonder beperking? Kan de regering aangeven in hoeverre de normen voor en definitie van gebruikelijke zorg afwijken van die in de huidige AWBZ?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering naar de gevolgen van dit wetsvoorstel voor gemoedsbezwaarden tegen verzekeringen. Gemoedsbezwaarden zien een verstrekking uit de AWBZ vaak niet als bezwaarlijk, aangezien zij de AWBZ zien als overheidsvangnet waarin onverzekerbare risico's zijn ondergebracht. De bezwaarde betaalt via een bijdragevervangende belasting een zelfde bijdrage aan de overheid als elke Nederlander. Deze bijdrage wordt niet in de spaarpot van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gestort. Om deze reden heeft de Minister van VWS in een brief van 14 augustus 2001 verklaard, en op 20 februari 2006 herhaald, dat gemoedsbezwaarden wél aanspraak kunnen doen gelden op verstrekkingen uit de AWBZ. Kan de regering bevestigen dat gemoedsbezwaarden, zoals nu ook het geval is in de AWBZ, gebruik kunnen blijven maken van de zorg die valt onder de Wlz, zoals dat ook onder de huidige wettelijke regeling mogelijk was? In welk wetsartikel wordt dat geregeld, en op welke manier?

De leden van de SGP-fractie vragen de aandacht van de regering voor de financiële gevolgen die de overheveling van de functies verzorging, verpleging en de langdurige ggz heeft voor gemoedsbezwaarden, aangezien zij daardoor nog meer kosten zelf moeten betalen. Zij zien een verstrekking uit de Zorgverzekeringswet immers als een verzekering waartegen zij gemoedsbezwaren hebben. Deze leden vragen de regering daarom hoe zij gemoedsbezwaarden hiervoor wil compenseren. Een mogelijkheid daartoe zien genoemde leden in het kader van de spaarregeling voor gemoedsbezwaarden bij het College voor zorgverzekeringen, artikelen 39, 57 en 70 van de Zorgverzekeringswet. Nu wordt jaarlijks (maximaal) 50% van de ingelegde premie onttrokken aan de CVZ-spaarrekening en toegevoegd aan het Zorgverzekeringsfonds. Deze onttrekking werkt niet goed uit, omdat de zorgkosten van gemoedsbezwaarden stijgen naarmate deze ouder worden. In de actieve periode vindt juist de meeste inleg op de spaarrekening plaats, terwijl er dan gemiddeld genomen relatief weinig kosten zijn. Dit leidt tot te grote onttrekkingen richting Zorgverzekeringsfonds in de actieve periode, zodat er te weinig gelden beschikbaar zijn voor zorgkostenbetalingen op hogere leeftijd. Is de regering bereid bij nota van wijziging te regelen dat niets aan de spaarrekening onttrokken wordt tijdens het leven van gemoedsbezwaarden, maar alleen het restant van het potje bij overlijden van het laatste lid van het gezin? Zou dat ook niet veel beter passen bij de nadruk op de persoonlijke verantwoordelijkheid die mensen volgens dit wetsvoorstel hebben en ook bij de zorgplicht die zij voor elkaar hebben in gezinsverband?

Onder de huidige AWBZ verloopt de indicatiestelling via zorgzwaartepakketten. Dit zal veranderen onder de Wlz, waar voor indicering via zorgprofielen is gekozen. De bekostiging blijft echter wel gebaseerd op zzp’s. Het is de leden van de SGP-fractie nog niet helemaal duidelijk hoe de zorgprofielen zich precies verhouden tot de zorgzwaartepakketten, vooral omdat zzp’s nog wel steeds vastgesteld zullen worden voor de financiering. Kan de regering precies aangeven wat de verschillen zijn? Maakt dit het systeem niet onnodig complex, terwijl een vereenvoudiging beoogd wordt?

In de toegangscriteria is niets opgenomen over de rol van de sociale omgeving van de cliënt. Er wordt niet gekeken of de cliënt familie, vrienden of kennissen heeft die hem kunnen verzorgen waardoor er geen zorg nodig zou zijn vanuit de Wlz. Uitzondering hierop zijn ouders, van wie naar algemeen aanvaardbare maatstaven verwacht wordt dat zij hun kinderen verzorgen en opvoeden c.q. toezicht bieden ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Wat verstaat de regering onder gebruikelijke zorg? Worden ouders geacht levenslang hun kind naar algemeen aanvaardbare maatstaven te verzorgen en op te voeden, omdat de ouder-kind relatie levenslang is? Door wie en volgens welke criteria wordt dit vastgesteld? Hoe wordt uniformiteit in de uitvoering hiervan bereikt?

Veel mensen willen zo lang mogelijk en zoveel mogelijk zelfstandig in hun vertrouwde omgeving blijven. Voor ouderen is dit veelal bij hun partner, indien zij deze nog hebben. Bij kinderen en jongeren met verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperkingen is dit bij hun ouders. Als er geen opname is in een instelling, kan gebruik gemaakt worden van een vpt of pgb. Voorwaarde is wel dat de zorgkosten niet hoger mogen zijn dan bij verblijf in een instelling. Houdt de regering er rekening mee dat dit ervoor kan zorgen dat kinderen van hun ouders worden gescheiden vanwege financiële belemmeringen? Is de regering met deze leden van mening dat dit zoveel mogelijk moet worden voorkomen zolang ouders zelf de bereidheid en de mogelijkheid hebben voor hun kind te blijven zorgen, ook al is er een zware zorgvraag?

Voor de indicatiestelling maakt het CIZ gebruik van (medische) informatie. In het wetsvoorstel is geregeld dat hulpverleners met een beroepsgeheim desgevraagd gegevens dienen te verschaffen. Concreet betekent dit dat de informatieplicht voor het beroepsgeheim gaat. Hoe ziet de regering dit in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)? Hoe wordt gewaarborgd dat onder de Wet langdurige zorg de toegang tot de gezondheidszorg veilig blijft en de patiënten het vertrouwen houden dat hun gegevens niet met anderen gedeeld worden zonder hun toestemming?.

De door de leden van de SGP-fractie gesteunde motie Keijzer/Bergkamp5 roept de regering op, mensen die langdurig zijn aangewezen op ggz, niet over te hevelen naar de Zorgverzekeringswet. In zijn brief geeft de Staatssecretaris van VWS aan dat cliënten met langdurige ggz-problematiek zowel vanuit de Zorgverzekeringswet als vanuit de Wmo op basis van nog vast te stellen criteria kunnen instromen in de Wlz.6 Deze leden dringen erop aan dit goed geregeld wordt, zodat voor iedereen duidelijk is in welke situaties mensen op welke wet een beroep kunnen doen, met name ook voor mensen die langdurig met de ggz te maken hebben.

Mensen met een indicatie voor de Wlz hebben een recht op verblijf in een instelling. In de Wlz behoudt ook de echtgenoot aanspraak op verblijf in dezelfde instelling. De regering schrijft dat zij van mening is dat echtgenoten zo lang mogelijk samen moeten kunnen blijven wonen. Daar zijn de leden van de SGP-fractie het helemaal mee eens. Genoemde leden maken zich zorgen of dit recht in de praktijk wel echt zo gegarandeerd is als de memorie van toelichting doet geloven. Kan de regering garanderen dat echtgenoten daadwerkelijk bij hun partner kunnen blijven of gaan wonen als deze op grond van de Wlz wordt opgenomen in een instelling? Kunnen gemeenten of instellingen geen enkele uitzondering hierop maken? Is dat ook het geval na overlijden van de zorgbehoevende echtgenoot?

In het wetsvoorstel is geregeld dat mensen met een Wlz-indicatie geen gebruik kunnen maken van de Wmo en de Jeugdwet. In de memorie van toelichting lezen deze leden dat de verzekerde zorg bestaat uit een integraal pakket, waaronder ook hulpmiddelen, vervoer voor begeleiding of behandeling en woningaanpassingen vallen. Woningaanpassingen als onderdeel van het pakket gelden echter alleen voor minderjarige cliënten. Dit is maar een zeer beperkte groep. Is de regering zich ervan bewust dat mensen hierdoor waarschijnlijk minder lang thuis kunnen blijven wonen? Is de regering het met deze leden eens dat het niet vergoeden van woningaanpassingen ervoor zorgt dat mensen zich genoodzaakt zien om te kiezen voor een veel duurdere opname in een instelling? Is de regering bereid om een financiële tegemoetkoming in de wet te verankeren voor meerderjarigen met een Wlz-indicatie die voor een vpt of pgb kiezen en niet in staat zijn hun noodzakelijke woningaanpassing uit eigen middelen te bekostigen?

Het recht op verblijf behoort tot de zorgplicht van de Wlz-uitvoerder. Tot deze zorgplicht behoort niet het recht op verblijf in een instelling naar voorkeur. Onder de AWBZ was het mogelijk om in afwachting van een plaats in een voorkeursinstelling thuis te blijven wonen. Binnen de Wlz zal dat niet meer mogelijk zijn als dat niet helemaal meer verantwoord is of als er thuis meer zorg moet worden ontvangen. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom hiervoor gekozen is. Moet niet, als het maar even mogelijk is, ervoor gezorgd worden dat mensen verhuizen naar een plaats waar ze zich ook thuis voelen? Kan worden aangegeven op welke manier de overbruggingszorg van de Wlz precies verschilt van die in de AWBZ? Houden mensen wel de mogelijkheid om de zorg thuis als overbruggingszorg te blijven ontvangen, als er voldoende mantelzorgmogelijkheden zijn uit het sociale netwerk om in de periode van de overbruggingszorg toch voldoende zorg te kunnen blijven ontvangen, zodat mensen niet onnodig extra moeten verhuizen?

Zoals bekend hechten de leden van de SGP-fractie zeer aan de keuzevrijheid en eigen regie van mensen om te kiezen voor zorg en ondersteuning die aansluit bij hun zorginhoudelijke, maar ook godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en/of culturele achtergrond. De kans dat ondersteuning succesvol is, wordt namelijk aanzienlijk groter als de burger ervaart dat hij een zorgverlener kan vertrouwen en de ondersteuning aansluit bij de belevingswereld van de inwoner en diens sociale netwerk. Deze leden vinden het daarom een goede zaak dat in de wet is opgenomen dat verzekerden de mogelijkheid moeten hebben hun godsdienst of levensovertuiging te beleven. Blijft de plicht van instellingen om te zorgen voor voldoende geestelijke verzorging op precies dezelfde wijze gelden als onder de Awbz? Hoe vindt het toezicht plaats of dit ook daadwerkelijk gebeurt?

Iemand met een Wlz-indicatie kan kiezen voor een volledig pakket thuis. Maar is het mogelijk dat de cliënt in een later stadium dit alsnog kan omzetten in verblijf in een instelling zonder dat zijn indicatie is veranderd, zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie. Dit zou wenselijk kunnen zijn in situaties waar een mantelzorger aanwezig is die door overbelasting niet meer in staat is die zorg te bieden. Met andere woorden, kan bij een onvoorziene wijziging van omstandigheden bij gelijkblijvend ziektebeeld toch het vpt worden omgezet in verblijf in een intramurale instelling?

In de Wlz is net als in de AWBZ de mogelijkheid tot partneropname opgenomen. Echter, de praktijk heeft inmiddels meermaals uitgewezen dat dit in lang niet alle instellingen mogelijk is. Onder de nieuwe regels verdwijnen er locaties voor intramurale zorg en kan het dus voorkomen dat bij gebrek aan mogelijkheid van partneropname de gezonde partner verder moet reizen om de echtgenoot te bezoeken. Hoe wordt geborgd dat dit onder de Wlz beter geregeld is, zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie. Wanneer worden de resultaten van de inventarisatie inzake dit onderwerp, aangekondigd in de brief van 4 februari 20147, bekend? Worden er richtlijnen gesteld voor een maximale afstand of regionale afspraken? Is er al iets bekend hoe het Kwaliteitsinstituut de beschikbaarheid van tweepersoons-appartementen in de regio voor partneropname binnen zorginstellingen inzichtelijk kan maken?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om woningaanpassingen van cliënten met een Wlz-indicatie die ervoor kiezen de zorg thuis te ontvangen, te vergoeden. De regering streeft er immers expliciet naar om mensen langer thuis te laten wonen. Zou hen dit niet makkelijker gemaakt moeten worden? Waarom worden woningaanpassingen niet gezien als essentieel onderdeel van de integrale zorg die thuis wordt geleverd, met als doel langer de regie over het eigen leven te houden en zelfredzaamheid te bevorderen en waar mogelijk te behouden? Waarom wordt er hier onderscheid gemaakt met intramurale zorginstellingen, die wel beschikken over alle nodige aanpassingen die dus wel deel uitmaken van het zorgpakket? Zouden mensen niet moeten worden beloond voor hun keuze om zorg thuis te ontvangen, wat meestal goedkoper is? Hoe is deze maatregel te rijmen met de conclusie uit het rapport van de Raad voor de Leefomgeving dat er circa 80.000 aangepaste woningen nodig zijn, en volgens ActiZ en Uneto Vini zelfs 100.000? Kan een tekort aan aangepaste woningen niet leiden tot meer opnames in intramurale instellingen?

3. Kwaliteit

De leden van de VVD-fractie constateren dat de zorgplanbespreking wettelijk wordt verankerd. In hoeverre wordt toezicht gehouden op deze wettelijke verplichting? Wat gebeurt er in de situatie dat zorgaanbieder en cliënt geen overeenstemming kunnen bereiken over het zorgplan?

Situaties kunnen wijzigen, nadat een zorgplan is opgesteld. In hoeverre dienen zorgplannen periodiek te worden geactualiseerd? Wat gebeurt er in de situatie dat zorgaanbieder en cliënt geen overeenstemming kunnen bereiken over de actualisatie van het zorgplan, en de cliënt ook niet bereid of in staat is te verhuizen naar een andere aanbieder?

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden dat de focus in de Wlz ligt op een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven en dat de regering wil dat mensen zorg ontvangen die aansluit bij hun persoonlijke doelen, wensen en mogelijkheden. De cliënt hoeft zich niet aan te passen aan de zorgverlening, maar de zorg moet ondersteunend zijn aan het leven dat de cliënt nastreeft. Deze leden steunen deze visie van harte. Er wordt gezamenlijk met veldpartijen gewerkt aan een Kwaliteitsagenda. In het voorjaar zou deze Kwaliteitsagenda worden uitwerkt. Wanneer ontvangt de Kamer deze agenda? Hoe sluit deze Kwaliteitsagenda aan op het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg waaraan door vele partijen in de gehandicaptenzorg is gewerkt, juist ook om de balans te vinden tussen verantwoording aan toezichthouders en toetsing van kwaliteit van zorg? In hoeverre zal de Kwaliteitsagenda leiden tot onnodige bureaucratische lasten en administratieve druk? Deze leden zijn het eens met de regering dat kwaliteit van zorg een domein overstijgend thema is, maar dat het thema ook binnen de aspecten van de verschillende domeinen (gehandicaptenzorg en ouderenzorg) goed bekeken moet worden. Welke rol speelt het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg op de sturing van kwaliteit van zorg volgens de regering?

De zorgplanbespreking en het opstellen van het zorgplan worden opnieuw wettelijk verankerd. Het perspectief, de drijfveren en de mogelijkheden van een cliënt zijn hiervoor het uitgangspunt. Op basis hiervan vindt het gesprek plaats over de wijze waarop de zorg daarbij kan aansluiten, zo lezen deze leden. Hoe wordt geborgd dat dit daadwerkelijk gaat gebeuren? Hoe wordt deze cultuuromslag gerealiseerd? Hoe vindt controle hierop plaats? Hoe wordt gezorgd voor de juiste prikkels? Hoe worden de zorgplanbespreking en het opstellen van het zorgplan meegenomen in opleidingen en scholing van personeel dat aan het werk is of gaat in de Wlz? Er is tevens vastgelegd dat de cliënt of zijn vertegenwoordiger door de zorgaanbieder in staat wordt gesteld bij de evaluatie van het zorgplan aanwezig te zijn. Hoe wordt geborgd dat evaluaties plaatsvinden met de cliënt of zijn vertegenwoordiger aan tafel? Bij de bespreking van het zorgplan en de evaluatie hiervan moet de verzekerde in staat gesteld worden om maximaal zeggenschap uit te oefenen over zijn eigen leven en moeten de doeleinden besproken worden die met de zorgverlening worden nagestreefd. Hoe wordt hierbij ook de juiste bejegening en benadering van cliënten geborgd? Hoe komt van de grond dat de zorgplannen van cliënten leidend zijn voor de invulling van de zorg door zorgaanbieders en niet andersom? Hoe wordt de levering van de zorg dusdanig georganiseerd dat de zorgplannen en dus de zorgvraag van cliënten leidend is? Hoe worden aanbieders in staat gesteld hun infrastructuur en middelen hierop af te stellen? Hoe kunnen goede voorbeelden in de sector overgenomen worden? Hoe zorgt men ervoor dat het opleidingsniveau van de medewerkers in de Wlz beter aangepast wordt op de zorgvragen van cliënten in de Wlz? Hoe komen hogere eisen die gesteld worden aan personeel met de wijzigingen in de Wlz op de werkvloer daadwerkelijk tot stand?

De leden van de PvdA-fractie hebben aangegeven vooral te willen aansturen op kleinschalige wooninitiatieven om het normale leven zo goed mogelijk na te bootsen, ook wanneer mensen in een instelling wonen. Hoe gaat de regering kleinschaligheid stimuleren? Wat deze leden betreft doet de regering dat onder andere door het scheiden van wonen en zorg. Past dat binnen de huidige visie van de regering op de langdurige zorg? Hoe gaat de regering versneld inzetten op het scheiden van wonen en zorg? Waarom worden het pgb en het vpt niet als uitgangspunt genomen voor de langdurige zorg en wordt zorg in natura binnen instellingen de uitzondering? Deze leden stellen dat kleinschalige wooninitiatieven ook zorgvoorzieningen in kleine dorpen mogelijk maken. Daardoor kunnen mensen in hun vertrouwde omgeving blijven wonen, met de mensen die zij liefhebben en kennen om hen heen. Kent de regering de zorgorganisatie Opella in het dorpje Ederveen? Wat vindt de regering van de manier waarop Opella zorg verleent? Waarom hanteert de regering deze manier van zorgverlening niet als model voor andere aanbieders? Hoe gaat de regering kleinschaligheid afdwingen en welke instrumenten zet zij daar voor in? Hoe gaat de regering schoon schip maken met allerlei nietszeggende protocollen zoals de HACCP-normen of de HKZ-certificering (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector)? Als men ernaar streeft om het gewone leven leidend te laten zijn, vinden de leden van de PvdA-fractie, passen dergelijke normen daar niet bij. Men gaat er immers niet vanuit dat bij mensen thuis die geen Wlz-zorg nodig hebben een HACCP-checklijstje in de keuken hangt. Welke visie heeft de regering op dergelijke normen en protocollen nu de norm het «normale leven thuis» wordt?

Verder vragen deze leden hoe het wetsvoorstel borgt dat naar een systeem wordt toe gewerkt waarin de focus op de cliënt en persoonsvolgend budget ligt, waar de medewerker en de cliënt de ruimte hebben om de zorg zo goed mogelijk in te richten en het systeem minder instellingsgericht is. Kan de regering de voor- en nadelen van persoonsvolgende financiering op een rij zetten? Een deel van de patiëntenbeweging pleit voor persoonsvolgende financiering, constateren deze leden. Wat betekent een dergelijke financiering voor zorgaanbieders? En wat betekent het voor cliënten? Hoe gaat de regering vernieuwing van het aanbod bevorderen als de cliënt met een persoonsvolgende financiering alleen kan kiezen uit veel keer hetzelfde bestaande aanbod? Hoe gaat de regering een basisinfrastructuur van zorg borgen als met persoonsvolgende financiering continuïteit van zorg niet vanzelfsprekend is? Deze leden zien op deze punten graag een uitgebreide reactie van de regering.

Ook vragen genoemde leden hoe het hospitaliseren van cliënten, eigen netwerken en zorgmedewerkers wordt voorkomen, zodat men toe kan naar een systeem van eigen regie, zeggenschap en gezond verstand?

In het wetsvoorstel is aandacht voor de ondersteuning van de cliënt. In principe is de Wlz-uitvoerder verantwoordelijk voor deze ondersteuning, tenzij een cliënt nog geen toelating tot de Wlz heeft en bij het aanvragen van een indicatie bij het CIZ ondersteuning nodig heeft. In dat geval moet de gemeente ondersteuning bieden. Het ontgaat deze leden nog wat hier specifiek de bedoeling van is. Moet een cliënt zich te allen tijde eerst melden bij de gemeente met een zorgvraag? Hoe wordt de financiering van cliëntondersteuning dusdanig geregeld dat wanneer een cliënt eerst via de gemeente cliëntondersteuning heeft, vervolgens onder de Wlz valt en via de Wlz ondersteuning krijgt, niet afhankelijk is van een andere ondersteuning na de overgang van het ene naar het andere systeem? Hoe wordt continuïteit van ondersteuning geborgd?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat zorgkantoren cliënten betrekken bij de inkoop van zorg in de AWBZ en gebruik maken van de meting van cliëntervaringen over de geleverde zorg. Kan aangegeven worden hoe dit gebeurt en wat de frequentie hiervan is?

De leden van de SP-fractie zijn verbouwereerd dat de regering zulke grote woorden gebruikt over het verbeteren van de kwaliteit van zorg, terwijl ondertussen bewoners in verzorgingshuizen gedwongen worden te verhuizen, mensen hun thuiszorg kwijtraken en personeel massaal ontslagen wordt. Deze leden vinden het onbegrijpelijk dat de regering wegkijkt van goede zorg, maar ook wegkijkt van geld verspillende zaken, zoals bonussen, bureaucratie, et cetera.

Kan de regering aangeven hoe groot de omvang van de bureaucratie in de AWBZ is en op welke wijze deze bureaucratie in de Wlz wordt verminderd? Kan de regering toelichten hoeveel bestuurders van zorginstellingen in het kader van de AWBZ (straks Wlz) meer verdienen dan de zogenaamde WNT-norm (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector)? Is de regering bereid om de Kamer een overzicht te verstrekken van deze bestuurders? Zo nee, waarom niet?

Een goede kwaliteit van zorg wordt bereikt met voldoende gekwalificeerde zorgverleners die de ruimte krijgen zorg op een menswaardige manier te kunnen bieden. Er wordt met deze wet niets gedaan aan de hoge werkdruk en de slechte arbeidsvoorwaarden waaronder zorgverleners moeten werken. De regering gaat er dan niet over, zoals de leden van de SP-fractie vaak te horen kregen in debatten en Kamervragen, maar deze leden vinden dat de regering hierover wel zou moeten gaan. Wat acht de regering een wenselijk salaris voor medewerkers van zorginstellingen? Kan de regering per functie hierop een toelichting geven?

Genoemde leden vragen welke doelstellingen de regering heeft als het gaat om de kwaliteit van zorg. Waarop kan de Kamer de regering afrekenen als het gaat om de kwaliteit van zorg?

Kan de regering aangeven wat de voorliggende wet doet met het aantal banen in de langdurige zorg? Hoeveel werknemers verliezen hun dienstbetrekking vanwege de forse bezuinigingen die worden doorgevoerd? Vindt de regering de beschikbaar gestelde € 100 miljoen voor omscholing van mensen in de zorg ook niet een schijntje?

De leden van de SP-fractie vragen wat voorliggend wetsvoorstel betekent voor het vastgoed van zorginstellingen in Nederland. Kan de regering hiervan een overzicht geven en de kosten die gepaard gaan met de afbouw van verzorgingshuizen in beeld brengen? Kan de regering inzicht verschaffen in de extra rentekosten door een risico-opslag van de banken nu de kapitaallasten zijn geprivatiseerd? Kan de regering een reële schatting aan de Kamer doen toekomen? Wat is het oordeel van de regering over deze extra kosten die wegvloeien naar de banken in plaats van dat deze middelen ten goede komen aan de zorg?

Algemeen stellend zien de leden van de CDA-fractie dat de regering in de Wlz betreffende kwaliteit een aantal extra amvb’s opneemt waardoor eerder kan worden ingegrepen dan tot dusver in de AWBZ het geval is geweest. En wordt de bevoegdheid van de Minister van VWS ten opzichte van de AWBZ uitgebreid. Genoemde leden zijn positief gestemd over het feit dat het pgb een volwaardige leveringsvorm wordt naast de zorg in natura en dat de huidige subsidievorm wordt opgeheven. Deze leden vragen of middelen die hiermee gemoeid zijn worden «geparkeerd» bij de SVB of verdeeld over de regionale zorgkantoren. Kan de Minister van VWS zorgkantoren aanwijzingen geven en welke procedure geldt hiervoor?

De regering spreekt ook over nieuwe beroepsprofielen omdat de Wlz om mensen gaat met de meest zware zorgaanvraag. Dit snappen deze leden niet zo goed en lijkt te leiden tot onnodige administratieve druk. Ook in de huidige wet bestaat de grootste groep toch uit mensen met de meest zware zorgvraag? Zeker gezien het lenteakkoord. Genoemde leden gaan er toch vanuit dat deze groep geholpen wordt door gekwalificeerd hoger personeel en dat die nu niet ineens opgeleid moeten worden.

Zorgaanbieders krijgen de plicht om met iedere cliënt een bespreking over de zorgverlening te organiseren en de resultaten daarvan vast te leggen in het zorgplan. Het perspectief, de drijfveren en de mogelijkheden van een cliënt zijn het uitgangspunt, waarna het gesprek plaatsvindt over de wijze waarop de zorg daarbij kan aansluiten. De leden van de PVV-fractie vragen wie bij deze bespreking de doorslaggevende stem heeft. Als dat de zorgaanbieder is, dan verandert er feitelijk niets, zo denken zij.

De zorgaanbieder moet om goede zorg te kunnen leveren zonder meer met de verzekerde overleggen over de zorginhoudelijke aspecten. Overleggen is nogal vrijblijvend vinden deze leden, al wordt dat een afdwingbaar recht voor de verzekerde. Graag ontvangen zij hierop een reactie.

De inzet van de cliënt en de aanbieder wordt in het zorgplan vastgelegd. De zorgstandaard en de richtlijnen vormen daarbij het kwaliteitskader. Staat een zorgstandaard geen maatwerk, zoals gewenst, in de weg?

De wet biedt de mogelijkheid om een opdracht aan de Wlz-uitvoerder te geven door bij amvb bij de zorginkoop in acht te nemen regels te stellen aan bijvoorbeeld kwaliteit, de afstemming van de zorg op de behoeften van de cliënt en de wijze waarop bij de zorgverlening mantelzorgers en vrijwilligers betrokken kunnen worden. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat deze regels opgenomen moeten worden in de wet. Waarom is daar niet voor gekozen? Wat is er mis met het expliciet vastleggen van regels ten aanzien van kwaliteit en afstemming van de zorg?

De Kwaliteitsagenda dient het proces van kwaliteitsverbeteringen te faciliteren, waarbij er een aantal inhoudelijke speerpunten wordt gekozen, die vervolgens zowel via de Wlz als via flankerend beleid worden ingevuld. Hoewel de uitwerking hiervan in de komende maanden vorm krijgt, kan al wel worden aangegeven, dat het versterken van professionaliteit van medewerkers een belangrijke rol zal spelen. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan garanderen dat bij de inwerkingtreding van deze wet, de zorgorganisaties in staat zullen zijn om kwalitatief goede zorg te leveren. Hoelang mag het flankerend beleid gaan duren?

De wet schrijft, zo merken de leden van de D66-fractie op, in artikel 8.1.1 uitputtend en tot op hoog detailniveau voor aan welke eisen het zorgplan moet voldoen en aan welke onderwerpen in ieder geval aandacht moet worden besteed. Vooropgesteld zij dat ook voor deze leden de zeggenschap van de cliënt over zijn eigen leven voorop dient te staan. Tegelijkertijd herkennen zij hierin het eerder door de regering ingetrokken wetsvoorstel Beginselenwet AWBZ-zorg. De bedenkingen die deze leden eerder tegen de betreffende bepalingen in dat wetsvoorstel hebben geuit, gelden onverkort voor onderhavig wetsvoorstel. Genoemde leden tonen zich opnieuw bezorgd over de administratieve lastendruk voor zorgaanbieders en de ruimte die aan zorgprofessionals wordt geboden. Maar daarenboven achten zij het zeer ongelukkig om deze bepalingen op te nemen in onderhavig wetsvoorstel, aangezien het hier gaat om een systeemwet. Bovendien maakt vastlegging op wetsniveau het niet eenvoudig om de bepalingen op dit terrein snel te kunnen aanpassen aan veranderende eisen van de tijd. Waarom heeft de regering hiervoor desondanks gekozen? Waarom wordt geen aansluiting gezocht bij bestaande ontwikkelingen in de diverse sectoren, zoals het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg? Wat dient er te worden verstaan onder de professionele standaard van goede zorg? Door wie wordt toegezien op uitvoering van de bepalingen uit de voormalige Beginselenwet en op welke wijze? En hoe moet artikel 8.1.1 worden geïnterpreteerd: als «recht op zorg» of als «recht op bespreking»?

Voorliggend wetsvoorstel voorziet in een versterking van de invloed van de verzekerde op het beleid van de Wlz-uitvoerder bij de uitvoering van de Wlz. Hiervoor is in de Wlz, conform de Zvw, bepaald dat de statuten van de Wlz-uitvoerders waarborgen moeten bieden voor invloed van de verzekerden op het beleid, zo constateren de leden van de D66-fractie. Waarom heeft de regering ervoor gekozen hierbij uit te gaan van «verzekerden» en niet, of in ieder geval nadrukkelijk ook, voor cliënten?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke verbeteringen ten opzichte van de huidige AWBZ de regering heeft aangebracht in de vertegenwoordiging van cliënten bij aanbieders, uitvoerders en marktmeesters en de versterking van de positie van de cliënt in het algemeen.

Is de regering het met genoemde leden eens dat patiënten- en cliëntenorganisaties belangrijk werk doen om de stem van verzekerden te laten klinken bij alle betrokkenen in de zorg en in het bijzonder ook op het zorgkantoor en straks bij de Wlz-uitvoerder? Hoe wordt die ondersteunende rol van landelijke én regionale patiëntenorganisaties geborgd, zo willen deze leden weten. Hoe wordt die rol in de toekomst gefinancierd? Deze leden vragen hoeveel geld daarvoor de komende jaren op landelijk niveau beschikbaar is en wie aanspraak kunnen maken op deze middelen. Voorts vragen zij hoeveel geld daarvoor de komende jaren op provinciaal niveau beschikbaar is en wie aanspraak kunnen maken op deze middelen.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten of de regering van plan is op korte termijn bij ambv regels te stellen over de wijze waarop verzekerden invloed kunnen uitoefenen op de Wlz-uitvoerder en de zorgkantoren. Zo ja, dan zouden zij graag weten wat de regering betreft de contouren van een dergelijke regeling moeten zijn. Zo nee, dan willen zij vragen op welke andere wijze de invloed en inspraak van verzekerden op de uitvoering van de langdurige zorg is gewaarborgd.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er vanuit het veld kritiek is op de onderdelen van de voormalige Beginselenwet, die nu een plek hebben gekregen in artikel 8.1.1 van de Wlz. Deze leden vinden dat dit artikel innovatie niet mag belemmeren en zij vragen de regering hoe kan worden voorkomen dat dit artikel een afvinklijstje wordt.

De leden van de GroenLinks-fractie ontvangen graag uitleg van de regering waarom ervoor gekozen is om de aanspraken en de zorgplanbespreking in de wetstekst op te nemen. Deze leden zijn het met de regering eens dat de wensen van de cliënt voorop dienen te staan, en dat deze in een zo vroeg mogelijk stadium besproken moeten worden. Genoemde leden vragen echter of de wijze waarop het nu in het wetsvoorstel wordt vastgelegd niet tot extra administratieve lasten zal leiden of tot verwachtingen bij cliënten die mogelijk niet waargemaakt kunnen worden. Heeft de regering overwogen deze bepalingen in lagere regelgeving vast te leggen in plaats van in de wetstekst zelf? Zo ja, waarom is ervoor gekozen dit op deze manier in de wet op te nemen? Waarom is gekozen voor deze bepalingen? Brengt dit niet het risico met zich mee dat niet flexibel met deze onderwerpen kan worden omgegaan en dat deze bepalingen niet eenvoudig kunnen worden aangepast aan wat er in de maatschappij gebeurt?

In voorliggend wetsvoorstel staat dat indien meerdere zorginstellingen de verzekerde binnen redelijke termijn de zorg kunnen verlenen waaraan hij behoefte heeft, de Wlz-uitvoerder hem in de gelegenheid stelt om uit deze instellingen te kiezen. Echter, zo stellen genoemde leden, die keuzevrijheid hangt wel af van de contractering door zorgkantoren. Klopt het dat wanneer een instelling boven het productieplafond zit, de cliënt niet meer voor die instelling kan kiezen?

De hervormingen in de langdurige zorg hebben mede tot doel dat de wensen van de mensen die zorg nodig hebben, meer centraal komen te staan. Persoonsvolgende bekostiging is wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft een belangrijk instrument om ook echt te sturen op de cliënt meer centraal stellen. In hoeverre is er onder voorliggend wetsvoorstel sprake van persoonsvolgende bekostiging, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Waarom is er niet voor gekozen om de zorg via persoonsvolgende budgetten te financieren? Of daar naartoe te werken? Dat zou de cliënten meer mogelijkheden geven de zorg op de eigen manier in te richten. Keuzevrijheid moet niet beperkt blijven tot het persoonsgebonden budget, maar hoort ook bij de zorg in natura het uitgangspunt te zijn.

De cliënt krijgt onder de Wet langdurige zorg recht op een zorgplanbespreking. Verschillende belangenorganisaties hebben hun zorgen geuit over de wijze waarin dat zorgplan ondergebracht is in de wet. Kan de regering aangeven waarom de te bespreken onderwerpen van het zorgplan in de wet zijn opgenomen? Herkent de regering de zorgen van verschillende belangenorganisaties die vrezen dat het zorgplan op deze manier een afvinklijst wordt? Herkent de regering ook de zorgen dat door het vastleggen in de wet de flexibiliteit om mee te bewegen met ontwikkelingen sterk verminderd wordt? Heeft de regering bijvoorbeeld overwogen het zorgplan en de eventuele inhoud daarvan bij lagere regelgeving vast te leggen?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar moet zijn voor mensen die een beroep doen op de Wlz en dat de toegang tot onafhankelijke cliëntondersteuning in elke zorgwet gelijkwaardig moet zijn. Zij vragen dan ook of mensen bij de overgang van de Wmo naar de Wlz hun vertrouwde cliëntondersteuner kwijt kunnen raken, aangezien in de Wlz de uitvoerder van de Wlz verantwoordelijk is voor de cliëntondersteuning, in tegenstelling tot de Wmo. Ziet de regering mogelijkheden om gemeenten en uitvoerders van de Wlz goede afspraken te laten maken over het beschikbaar stellen van integrale cliëntenondersteuning? Is de regering bereid op die afspraken aan te dringen?

Genoemde leden krijgen graag meer duidelijkheid voor welke zaken cliëntondersteuning in elk geval beschikbaar moet zijn. Beperkt deze zich tot ondersteuning bij het zorgplan of is deze breder? Is onafhankelijke cliëntondersteuning ook beschikbaar bij bijvoorbeeld de zorgbemiddeling?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier onafhankelijke cliëntondersteuning is geregeld bij de bespreking van het zorgplan. Wanneer en op welke manier worden mensen op de hoogte gebracht dat zij recht hebben op onafhankelijke cliëntondersteuning? Moeten Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders mensen actief wijzen op de mogelijkheid voor onafhankelijke cliëntondersteuning?

Deze leden hechten grote waarde aan invloed van mensen die zorg krijgen op het beleid van de Wlz-uitvoerder. Zij vragen waarom de invloed van de mensen die gebruik maken van Wlz-zorg niet expliciet wordt benoemd, maar dat in voorliggend wetsvoorstel wordt gesproken over de invloed van verzekerden. Wat hen betreft horen cliënten die gebruik maken van zorg op basis van de Wlz expliciet betrokken te worden.

De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag meer duidelijkheid waarom ervoor gekozen is om vast te leggen dat bij amvb nadere regels kunnen worden gesteld over de mate van invloed die verzekerden ten minste op het beleid van een Wlz-uitvoerder dienen te hebben. Is het de intentie van de regering om deze amvb op te stellen of zal daartoe alleen worden overgegaan als de regering daartoe aanleiding ziet?

4. Betrokkenheid

De regering wil de betrokkenheid vergroten in de langdurige zorg. In de Wlz heeft betrokkenheid voor de regering drie betekenissen: (1) eigen verantwoordelijkheid, (2) mantelzorg en informele zorg en (3) het betrekken van de samenleving. De regering is allereerst van mening dat ook bij cliënten in de Wlz de eigen verantwoordelijkheid voorop moet staan. Deze eigen verantwoordelijkheid heeft voor cliënten in de Wlz wel een andere betekenis, zo stelt de regering. In de Wlz wordt eigen verantwoordelijkheid vormgegeven door cliënten keuzevrijheid en zeggenschap over de zorg te geven. De vraag die bij de leden van de PvdA-fractie dan direct opkomt is waarom er voor de benaming eigen verantwoordelijkheid gekozen is. Is de regering het met deze leden eens dat eigen verantwoordelijkheid niet helemaal een gepaste term is bij de doelgroepen die vallen onder de Wlz en dat dit wellicht een negatief frame met zich meebrengt? Waarom is er niet voor gekozen de betrokkenheid vooral vast te leggen als zeggenschap en keuzevrijheid, zoals vervolgens de term verantwoordelijkheid in de Wlz wordt uitgelegd? Zou dit bovendien niet de doelstelling om meer zeggenschap en keuzevrijheid voor cliënten te borgen versterken? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering. Daarnaast vragen deze leden hoe de regering concreet meer zeggenschap en eigenaarschap gaat bevorderen om de betrokkenheid in de langdurige zorg te vergroten. Graag ontvangen zij hierop ook een nadere toelichting van de regering. Hoe gaat de regering bijvoorbeeld stimuleren dat cliënten en zorgmedewerkers zélf mede-eigenaar worden van hun zorgvoorziening, bijvoorbeeld via een zorgcoöperatie.

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat mantelzorgers een hele belangrijke bijdrage leveren aan het welzijn van de cliënt en dat de rol van mantelzorgers juist ook voor cliënten in de Wlz geborgd moet worden. In het zorgplan en de zorgplanbespreking moet er aandacht besteed worden aan de betrokkenheid van mantelzorgers. Wordt gestimuleerd dat mantelzorgers aan tafel moeten zitten bij het opstellen van het zorgplan met de cliënt en aanbieder en bij de evaluatie en zorgplanbespreking? Hoe wordt dit gestimuleerd? Het is bij wet geregeld dat bij amvb regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop mantelzorgers en vrijwilligers daadwerkelijk bij de zorgverlening betrokken kunnen worden. Wanneer en hoe wordt geëvalueerd of mantelzorgers daadwerkelijk betrokken worden? Wanneer vindt de regering het nodig per amvb regels te stellen? Aan welke regels denkt de regering?

In hoofdstuk 2 van de memorie van toelichting is toegelicht dat het pgb ook kan worden gebruikt om niet-professionals uit het sociale netwerk van de betrokkene financieel voor hun diensten te belonen, omdat dit bijdraagt aan de ondersteuning van mantelzorgers van Wlz-gerechtigden. De leden van de PvdA-fractie zijn hiermee tevreden. Het zorgkantoor hanteert dan een maximumbedrag dat de budgethouder aan deze niet-professionals mag uitbetalen. Kan er een nadere toelichting gegeven worden op hoe de hoogte van het pgb voor niet-professionals bepaald wordt? Hoe wordt geborgd dat cliënten ook met een pgb waarmee niet-professionele hulp wordt ingekocht goede en voldoende zorg kunnen inkopen? Deze leden denken hierbij bijvoorbeeld aan ouders die voor hun ernstig meervoudig gehandicapte kind zorgen en zelf een groot deel van de verpleging, verzorging en begeleiding op zich nemen, maar daarnaast ook deels professionele hulp inschakelen. Hoe wordt als iemand mantelzorg verleent bepaald wanneer iemand dusdanig veel zorg verleent dat een pgb aangewezen en/of noodzakelijk is? Kan hierop een nadere toelichting gegeven worden? Waar kunnen cliënten terecht wanneer ze onenigheid met het zorgkantoor hebben over de hoogte van het pgb bij mantelzorg?

Tevens wordt de opdracht gegeven aan Wlz-uitvoerders om bij de zorginkoop rekening te houden met regels voor de wijze waarop mantelzorgers en vrijwilligers bij de zorgverlening worden betrokken. Waarom is ervoor gekozen om dit niet steviger te verankeren in de wet? Er is een mogelijkheid opgenomen om per amvb nadere regels te stellen bij de inkoop van zorg door zorgkantoren. Waarom doet de regering dit niet vooraf en worden er niet gelijk al nadere regels rondom de zorgplicht van het zorgkantoor gesteld, zodat de regel: «samen met professionals bijdragen aan een hoger welbevinden van de cliënt» ook wettelijk geborgd wordt?

De regering heeft als derde doel gesteld dat het belangrijk is om meer integratie te realiseren tussen de zorg en het dagelijks leven van mensen die geen of minder zorg nodig hebben. De regering denkt hierbij aan een inclusieve samenleving waarbij er verbindingen zijn tussen de organisaties die zorg aanbieden op grond van de Wlz, de Wmo 2015 en de Zvw. Hoe wordt afwenteling voorkomen? Kan de regering aangeven hoe de inclusieve samenleving nu concreet met dit wetsvoorstel gestimuleerd wordt? Is de regering het eens met de leden van de PvdA-fractie dat de zorg in de Wlz zo goed mogelijk moet aansluiten op het normale leven, zodat cliënten een zo normaal mogelijk leven kunnen leiden ondanks hun beperking of aandoening? Deze leden vinden immers dat mensen die gebruik maken van de Wlz er net zo goed bij horen als ieder ander mens. Hoe zal maatschappelijke deelname van mensen die aangewezen zijn op Wlz-zorg worden bevorderd? Er zijn mooie voorbeelden van mensen met een verstandelijke beperking die ouderen in een verpleeghuis helpen door een ommetje met ze te maken of een spelletje te doen. Welke prikkels kent de Wlz om deze interactie te stimuleren? Hoe zorgt de regering dat ook kwetsbare mensen bij de samenleving betrokken worden en niet apart worden gezet? Hoe zorgt de regering ervoor dat met de Wlz de inclusieve samenleving ook voor deze mensen een grote stap dichterbij komt? Deze leden zien graag een uitgebreide toelichting van de regering tegemoet.

De leden van de SP-fractie worden ondertussen een beetje moe van het mantra van de eigen verantwoordelijkheid. Is de regering van mening dat Nederlanders de eigen verantwoordelijkheid niet nemen? Kan de regering aangeven hoeveel Nederlanders de eigen verantwoordelijkheid niet nemen? Hoe komt de regering tot de bewering dat te veel mensen leunen op de overheid? Kan de regering dit staven met cijfers?

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering de inzet van mantelzorgers niet meetelt voor de zorg die nodig is, maar wel kijkt naar de inzet van gebruikelijke hulp. Waar ligt voor de regering de grens als het gaat om gebruikelijke hulp? Kan de regering aangeven wat een 5-jarige moet doen in het huishouden en hoe vaak om te voldoen aan de eisen van de regering als het gaat om gebruikelijke hulp? Kan de regering dit ook aangeven voor de leeftijden 6 tot en met 12 jaar? Voorts willen deze leden weten welke nadere regels de regering voornemens is te stellen via een algemene maatregel van bestuur. Kan de regering deze nadere regels voor de wetsbehandeling aan de Kamer doen toekomen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat het CIZ met dit wetsvoorstel een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan wordt met rechtspersoonlijkheid.

Verder lezen deze leden dat de regering nu bezig is met een verkenning naar het samenvoegen van het UVW en het CIZ. Genoemde leden vragen wat de doelstelling van de regering precies is. Er staat toch een hele andere vraag centraal bij het CIZ als bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)?

De leden van de CDA-fractie vragen ook wanneer de nieuwe criteria voor de Wlz naar de Kamer worden gezonden.

Vrijwilligers kunnen in sommige gevallen ook professionele zorg bieden, waarbij dat nadrukkelijk de keuze van de vrijwilliger zelf is. De leden van de PVV-fractie vragen welke eisen hieraan zullen worden gesteld. Een vrijwilliger kan dat wel willen, maar kan hij dat ook?

Op pagina 53 van de memorie van toelichting staat dat er bij het bepalen van het recht op toegang tot zorg op de grond van de Wlz de aanwezigheid van mantelzorg geen rol speelt. Desalniettemin wordt op pagina 146 aangegeven dat het CIZ door middel van beleidsregels invulling kan geven aan de wijze waarop de indicatiestelling plaatsvindt, en dat de weging van gebruikelijke zorg via de beleidsregels zal kunnen worden meegenomen door het CIZ. De leden van de 50PLUS-fractie vragen waarom dit überhaupt nodig is als bij de indicatiestelling alleen gekeken wordt naar de zorgvrager zelf en niet naar de aanwezigheid van mantelzorg. Waarom wordt niet volstaan met de bepaling dat pas bij invulling van de zorgvraag/het zorgplan gebruikelijke zorg in beeld komt?

Daarnaast wordt op pagina 150 aangegeven dat «het CIZ bij de indicatie uitgaat van «bovengebruikelijke» zorg en, net als nu in de AWBZ, de dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenote geacht worden om elkaar onderling te bieden (gebruikelijke zorg) meewegen». De leden van de 50PLUS-fractie constateren hier een tegenstelling. Wordt gebruikelijke zorg nu wel of niet meegewogen? En wat wordt er verstaan onder bovengebruikelijke zorg, zoals dat in deze paragraaf genoemd wordt? Kan de regering een duidelijke omschrijving hiervan leveren en aangeven hoe een en ander te rijmen is met de eerdere opmerking dat gebruikelijke zorg niet wordt meegewogen bij de indicatiestelling?

5. Wie is waarvoor verantwoordelijk?

Ten aanzien van het CAK merken de leden van de VVD-fractie op dat wordt aangegeven dat de betaalfunctie van het CAK op termijn plaatsvindt op basis van declaraties in plaats van bevoorschotting. Wat is de reden voor deze wijziging?

Daarnaast hebben deze leden enkele praktische vragen over de overgang naar declaraties in plaats van bevoorschotting. Wanneer kan de geleverde zorg gedeclareerd worden; per jaar? Welke invloed heeft deze wijziging op de financierbaarheid van instellingen in de Wlz? Indien zij pas na afloop van een periode kunnen declareren, hoe kunnen zij dan het onderhanden zijnde werk financieren? Zijn er investeerders die bereid zijn deze financiering op zich te nemen?

De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft een belangrijke taak bij het handhaven van de kwaliteit van zorg. Hoe kan de IGZ deze taak uitvoeren bij zorg die in de thuissituatie (pgb of vpt) wordt geleverd? Is het de IGZ toegestaan bij deze mensen thuis te komen om toezicht te houden? Zo nee, hoe kan de IGZ haar taak in deze gevallen dan uitvoeren?

Ten aanzien van de NZa geeft de regering aan dat zij in het geval van eenzijdig ingediende productieafspraken een inhoudelijk oordeel zal uitspreken, in plaats van te handelen op basis van een mechanische beleidsregel. Kan deze uitspraak nader worden toegelicht?

De NZa zal de «geschiktheid en betrouwbaarheid» van bestuurders van Wlz-uitvoerders beoordelen. Wat houdt dit precies in? Wat gebeurt er vervolgens met het oordeel van de NZa; leidt een negatief oordeel tot gevolgen voor de betreffende bestuurder of Wlz-uitvoerder?

Het pgb wordt, naast de middelen voor zorg in natura, onderdeel van het macrobudgettair kader. De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt gegarandeerd dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor het pgb, en niet alle middelen besteed worden aan zorg in natura.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de partijen die bij de uitvoering van de Wlz betrokken zijn en van de verantwoordelijkheidsverdeling die in het wetsvoorstel vastgelegd is. Deze leden moeten echter tegelijk concluderen dat veel van de huidige, ingewikkelde organisatiestructuur van de AWBZ in stand gehouden wordt. Hoe wordt de omslag naar minder bureaucratie en ingewikkeldheid van het systeem geborgd wanneer het merendeel van het systeem in stand gehouden wordt? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting. Het valt genoemde leden tevens op dat innovatie, zorgvernieuwing en verbetering van kwaliteit nergens als doelstelling genoemd wordt bij de betrokken partijen. Hoe wordt dit dan toch wettelijk en in de praktijk gestimuleerd? Worden deze zaken ook geëvalueerd en wanneer gebeurt dit?

De cliënt is verantwoordelijk voor het aangeven van wensen en behoeften in de zorgplanbespreking en voor het kiezen tussen verschillende leveringsvormen. Hoe wordt gestimuleerd dat cliënten daadwerkelijk een keuze hebben in het soort zorg dat ze willen ontvangen en de soort instelling waar ze de zorg van willen krijgen? Hoe wordt verscheidenheid en diversiteit in het aanbod van zorg gestimuleerd? Hoe wordt gezorgd dat de cliënt zijn zeggenschap en keuzevrijheid daadwerkelijk kan benutten?

Het CIZ is momenteel een privaatrechtelijk rechtspersoon, een stichting, zo lezen de leden van de PvdA-fractie. Met het wetsvoorstel wordt het CIZ een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid. Kan aangegeven worden wat de belangrijkste verschillen tussen beide juridische vormen zijn? Welke gevolgen heeft deze keuze voor het functioneren van het CIZ? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting. In het Sociaal Akkoord is afgesproken dat sociale partners streven naar één onafhankelijk indicatieorgaan dat verantwoordelijk wordt voor de keuring van de mate van arbeidsgeschiktheid. Dit zou een samenvoeging van het UWV en het CIZ betekenen. Dit wordt momenteel door de regering nader bezien. Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de verkenning die momenteel plaatsvindt? Hoe wordt in een dergelijke samenvoeging de specifieke kennis over de doelgroep van cliënten die onder de Wlz valt geborgd? Is de regering het met deze leden eens dat er bij de cliënten die onder de Wlz vallen slechts zeer zelden sprake is van enige vorm van arbeidsvermogen? Kan de regering haar antwoord toelichten? Het CIZ zal een andere wijze van indiceren gaan toepassen, bovendien zal herindicatie in steeds mindere mate gaan voorkomen. Welke gevolgen heeft dit voor het personele bestand van het CIZ?

Voor de uitvoering van de Wlz is gekozen voor een model dat aansluit bij de uitvoeringspraktijk in de AWBZ, namelijk uitvoering door zorgverzekeraars die hun taken op basis van vrijwilligheid uitbesteden aan regionaal opererende zorgkantoren. Wel wordt voor de Wlz op onderdelen een verbeterde werkwijze voorgesteld. Zorgkantoren moeten inzetten op zorgbemiddeling, ze maken jaarlijks hun zorginkoopbeleid kenbaar aan zorgaanbieders en ze maken met aanbieders productieafspraken over prijs, volume en kwaliteit. Zorgkantoren controleren declaraties, indicatiebesluiten en productieafspraken. Ook controleren zij of gedeclareerde zorg daadwerkelijk en doelmatig is geleverd. Het is voor de leden van de PvdA-fractie echter nog niet duidelijk hoe het systeem van de Wlz daadwerkelijk verbetering brengt ten opzichte van de oude uitvoeringspraktijk. Hoe wordt inkoop van zorg nu daadwerkelijk verricht op basis van kwaliteit en keuzevrijheid van de cliënt? Hoe wordt dit vormgegeven? Hoe kan via de inkoop van zorg de overhead, bureaucratie en verspilling in de langdurige zorg worden teruggedrongen? Wat is de cijfermatige verwachting van de regering? Hoe wordt het functioneren van de zorgkantoren daadwerkelijk verbeterd? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering.

Het Zorginstituut gaat een belangrijke rol spelen bij het versneld (door)ontwikkelen van (her)nieuw(d)e meetinstrumenten en indicatoren waarin naast de visie van de regering op de kwaliteit van zorg, ook aandacht is voor de beleving en het welzijn van cliënten, het realiseren van zorgdoelen en maatwerk en zelf- en samenredzaamheid, zo lezen deze leden. Wanneer moeten deze meetinstrumenten ontwikkeld en geïmplementeerd zijn? Hoe worden deze meetinstrumenten concreet ingezet om de mate van kwaliteit en verbetering van kwaliteit te meten? Wordt er gebruik gemaakt van het reeds ontwikkelde kwaliteitskader in de gehandicaptenzorg, zodat recht gedaan wordt aan de verschillen tussen de ouderenzorg en de gehandicaptenzorg in de Wlz?

De regering stelt tevens dat zij het belangrijk vindt dat informatie over de kwaliteit van zorg in de Wlz breed toegankelijk wordt gemaakt. De leden van de PvdA-fractie delen deze visie. Welke doelstellingen verbindt de regering aan het toegankelijk maken van informatie over kwaliteit van zorg in de Wlz? Graag zouden deze leden willen weten wat de regering wenst te bereiken op het gebied van transparantie over kwaliteit van zorg en de toegankelijkheid en begrijpelijkheid van informatie voor de cliënt.

De Inspectie voor de Gezondheidszorg blijft toezicht houden op de geleverde zorg. Er worden wijzigingen doorgevoerd in de borging van het zorgplan en de zorgplanbespreking. Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de borging hiervan? Indien er geen toezicht is, waarom niet en hoe wordt de borging van het zorgplan dan gecontroleerd?

De regering wil steviger inzetten op de controle van Wlz-uitvoerders. De mogelijkheden van de NZa om zorgkantoren aan te spreken op hun verantwoordelijkheid worden verbeterd met het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «Verbetering toezicht en opsporing Wmg». Wanneer komt het wetsvoorstel naar de Kamer en wanneer is het de bedoeling dat dit wetsvoorstel in werking treedt? Kan er inzicht gegeven worden in de mogelijkheden die de regering wil vastleggen in het wetsvoorstel? Tevens zal de NZa de geschiktheid en betrouwbaarheid van bestuurders van Wlz-uitvoerders beoordelen. Kan aangegeven worden hoe deze beoordeling plaatsvindt?

DNB stelt ondanks dat dat met het wetsvoorstel niet beoogd wordt het verzekeringstechnisch risico bij de Wlz-uitvoerder neer te leggen, het wetsvoorstel wel degelijk uitvoeringsrisico’s met zich meebrengt. Op basis van de Solvency II-richtlijn dient DNB onder meer deze operationele risico’s te betrekken bij het geconsolideerd toezicht op de zorgverzekeraar binnen dezelfde verzekeringsgroep, ongeacht bij welke groepsentiteit deze risico’s ontstaan. Dit kan gevolgen hebben voor de vereiste solvabiliteitsmarge. Kan hierop een nadere toelichting gegeven worden? Welke gevolgen kan het hebben en hoe wordt hierop ingespeeld?

De regering geeft aan dat de Minister van VWS als ultimum remedium een uitbestedingsverbod kan opleggen aan zorgkantoren die onder de maat presteren. De leden van de SP-fractie vragen of dit de enige maatregel is die zorgkantoren opgelegd krijgen bij wanbeleid. Welke andere mogelijkheden heeft de regering om zorgkantoren tot de orde te roepen? Wat is de precieze procedure die gevolgd wordt door de Minister, zodra een zorgkantoor een wanbeleid voert? Kan de regering tevens aangeven wat de mogelijkheden binnen de huidige wetgeving zijn en of er al vaker dergelijke maatregelen zijn opgelegd in de afgelopen jaren?

Genoemde leden willen weten welke taken het Zorginstituut nu daadwerkelijk krijgt in het kader van de Wet langdurige zorg. De warrige taal in het voorliggende wetsvoorstel maakt niet duidelijk welke concrete maatregelen het Zorginstituut gaat uitvoeren. Kan de regering dat duidelijk uitleggen?

De regering geeft aan dat de NZa steviger gaat handhaven. De leden van de SP-fractie zijn benieuwd hoe de handhaving de afgelopen jaren is geweest door de NZa. Wat betekent in dit kader «steviger»? Welke aanvullende maatregelen of welk instrumentarium kan de Kamer verwachten? Kan de regering de Kamer een overzicht doen toekomen van handhavende maatregelen die ingezet zijn jegens zorgaanbieders en zorgkantoren in de jaren 2006 tot en met heden (uitgesplitst per jaar)?

De Nederlandsche Bank heeft de taak om toe te zien of de uitvoering van de Wlz geen ongewenste consequenties heeft voor de onder haar toezicht vallende zorgverzekeraars. De regering schrijft dat één van de uitgangspunten is dat de Wlz-uitvoerder onderdeel is van een groep waartoe ook een of meer zorgverzekeraars behoren. Dit wetsvoorstel kan derhalve gevolgen hebben voor de vereiste solvabiliteitsmarge. De regering verzuimt dit echter exact te formuleren. De leden van de SP-fractie vragen de regering precies aan te geven welke gevolgen dit wetsvoorstel heeft voor de solvabiliteit die zorgverzekeraars moeten aanhouden. Kan de regering aangeven hoe groot de kans is dat de vereiste marge stijgt en hoeveel deze stijging bedraagt? Genoemde leden wijzen erop dat een stijging van de vereiste solvabiliteit gevolgen kan hebben voor de premie die zorgverzekeraars hun verzekerden vragen. Zij vragen de regering de gevolgen die dit kan hebben voor de zorgpremie in kaart te brengen en de Kamer hierover voor de wetsbehandeling zorgvuldig en financieel onderbouwd te informeren. Voorts constateren de leden van de SP-fractie dat er ook bij Zorgverzekeraars Nederland onzekerheid bestaat over de vereiste solvabiliteit. Die onzekerheid als zodanig kan al leiden tot een premiestijging omdat zorgverzekeraars hierin reden kunnen zien uit voorzorg hun solvabiliteit te verhogen. Genoemde leden vragen de regering of die vrees gerechtvaardigd is.

De leden van de CDA-fractie vragen of het CAK op tijd klaar kan zijn voor alle veranderingen waar het per 1 januari 2015 voor staat. Verder lezen zij dat het CAK zorgaanbieders gaat uitbetalen niet meer op voorschotten maar op basis van declaraties. Deze leden vragen wat dit precies betekent voor de zorgaanbieders; kan de regering dit toelichten? En hoeveel tijd trekt de regering uit om tot een systeem van declaraties van geleverde zorg te komen?

Het Zorginstituut gaat het nieuwe Fonds langdurige zorg beheersen. Ook geeft het de Minister van VWS advies over de premie. Genoemde leden horen graag het advies dat het Zorginstituut geeft over de premie voor 2015 en verdergaande jaren. Geeft het Zorginstituut ook een lange termijn advies over de premie en wanneer is dit gereed?

De leden van de CDA-fractie lezen over de twee nieuwe taken die het Zorginstituut krijgt. Zij vragen waarom het Zorginstituut verantwoordelijk wordt voor het bevorderen van vernieuwing en verbetering van zorgberoepen en opleidingen. Deze verantwoordelijkheid lag toch altijd bij het veld en niet bij de overheid; waarom wordt hiervoor gekozen?

De sociale omgeving heeft ook een rol bij de zorgverlening in de vorm van mantelzorg. Inzet van mantelzorgers draagt positief bij aan het welbevinden van cliënten. De leden van de PVV-fractie vragen of dit verplicht kan worden (zoals binnen de AWBZ ook is gebeurd) door zorgaanbieders, wel of niet met afkoopregeling?

De Minister van VWS wordt systeemverantwoordelijk voor de Wlz, net als voor de Wmo. Is hiermee de functie van de Staatssecretaris niet overbodig geworden, zo vragen genoemde leden.

De leden van de D66-fractie constateren dat het proces van zorgvraagbeoordeling, de indicatiestelling in het kader van de Wlz, met onderhavig wetsvoorstel geheel onder de verantwoordelijkheid van het CIZ komt. De opdracht van het CIZ wordt daarmee uitgebreid ten opzichte van de huidige praktijk. Het CIZ is op dit moment een privaatrechtelijke rechtspersoon, een stichting, maar zal met dit wetsvoorstel worden omgevormd naar een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid. Wat betekent de wijziging van opdracht voor het aantal medewerkers van het CIZ? Is daarmee rekening gehouden met de reservering van financiële middelen? Genoemde leden constateren dat het CIZ thans werkt vanuit grote regio’s. Hoe verhoudt zich dat met de gedachten zorg dicht bij huis en lokaal beleid?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er veel organen en instituten bij de uitvoering van de Wlz zijn betrokken. Een deel van die instituten, bijvoorbeeld het Zorginstituut, gaat taken uitvoeren die naar de mening van deze leden ook onder de directe verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS zouden kunnen vallen. Kan de regering van alle op pagina 56 en 57 van de memorie van toelichting genoemde verantwoordelijkheden aangeven waarom ervoor is gekozen deze bij een ander dan de Minister onder te brengen?

Kan de regering voor de leden van de ChristenUnie-fractie het feitelijke onderscheid tussen de Wlz-uitvoerder en het zorgkantoor verhelderen? Kan de regering voorts het verschil verhelderen tussen enerzijds de Wlz-uitvoerder en het zorgkantoor in het nieuwe stelsel en anderzijds de concessiehouder en het zorgkantoor in het oude stelsel? Verwacht de regering dat de Wlz-uitvoerders hun taken zullen delegeren aan de zorgkantoren zoals men die nu kent, zo vragen zij. Vindt de regering het wenselijk dat de Wlz-uitvoerder de uitvoering van de zorg centraliseert, zoals nu veel zorgkantoren van een bepaalde concessiehouder/zorgverzekeraar al vanuit één locatie werken? Op welke wijze wordt in deze wet de regionale inbedding van de Wlz-uitvoerder geborgd?

6. Samenhang tussen de Wlz en andere domeinen

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering ingaat op de toekomst van de ADL-assistentie. De tijdelijke aanspraak wordt opgevolgd door een subsidieartikel. Verandert er hiermee iets in de huidige situatie of mogelijkheden van mensen in dergelijke ADL-clusterwoningen? Zo ja, wat? Is het met dit nieuwe subsidieartikel mogelijk voor nieuwe aanbieders – eventueel met nieuwe ADL-clusterwoningen – om toe te treden tot dit onderdeel van het zorgaanbod? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie zijn het zeer eens met de regering die aangeeft te bezien of positieve prikkels kunnen worden ingebouwd om gemeenten te stimuleren om cliënten waar mogelijk en verantwoord zo lang mogelijk in het gemeentelijk domein te ondersteunen, zoals ook aangegeven tijdens de behandeling van de Wmo 2015. Kan worden aangegeven hoe de regering dit punt verder wil brengen?

Kan de regering ingaan op de positie van medisch kinderdagverblijven en de kinderen die tot deze doelgroep behoren?

De regering beoogt een flinke hervorming van de langdurige zorg. Om deze hervorming zo goed mogelijk te laten verlopen is het belangrijk dat burgers helder krijgen waar zij met hun zorgvraag terecht kunnen. De leden van de PvdA-fractie vinden het belangrijk dat afwenteling wordt tegengegaan, dat er goede samenwerking plaatsvindt tussen uitvoerders van de verschillende wetten en dat geen cliënt tussen wal en schip valt. Ook de regering vindt deze aspecten belangrijk, zo lezen deze leden in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel. In de andere wetsbehandelingen zijn hier meerdere vragen over gesteld door deze leden. Genoemde leden houden het bij deze inbreng bij enkele vragen over de borging dat zoveel mogelijk zorg aan Wlz-cliënten ook daadwerkelijk vanuit de Wlz wordt geleverd en de bepalingen die hierover zijn opgenomen in de Wlz, Wmo 2015, Zvw en Jeugdwet.

De Wlz biedt de mogelijkheid om subsidies te verstrekken aan instellingen voor het verlenen van direct oproepbare ADL-assistentie. Deze leden zijn hiermee zeer tevreden. Zij hebben meerdere malen aandacht gevraagd voor goede borging van de functie ADL-assistentie in de langdurige zorg. Genoemde leden lezen wel dat indien iemand naast de 24-uurs ADL-assistentie andere hulp of zorg nodig heeft, hij hiervoor is aangewezen op de Wmo 2015 of Zvw. Wat zijn de consequenties hiervan voor Fokuswonen en aanverwante zorgvormen? Hoe strookt deze uitwerking van de wet met de toezeggingen van de Staatssecretaris van VWS over de borging van Fokuswonen binnen één wettelijk domein? Het CIZ zal een besluit nemen over de vraag of de verzekerde recht heeft op ADL-assistentie. Hierover worden via een amvb nadere voorwaarden gesteld. Hoe en wanneer wordt de Kamer over die amvb geïnformeerd?

Hiernaast vragen de leden van de PvdA-fractie hoe het op dit moment staat met het experiment rondom persoonlijke assistentiebudgetten? Graag krijgen zij meer duidelijkheid over de huidige situatie: voor een kleine groep cliënten met een zeer complexe ondersteuningsvraag is dit erg belangrijk. Wat is de situatie van dit experiment op dit moment? Wie heeft nu de regie over dit experiment? Worden belangenorganisaties en het werkveld betrokken bij het experiment? Er ligt veel specifieke kennis bij deze organisaties over deze specifieke doelgroep. Deze leden willen tevens weten of de mensen die aan de pilot deelnemen, de garantie hebben om op dezelfde wijze hun zorg te mogen organiseren wanneer het experiment een succes blijkt. Hoe zijn de ervaringen van dit experiment tot nu toe, meegenomen in de uitwerking van dit wetsvoorstel?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat gemeenten, indien zij daaraan behoefte hebben, gespecialiseerde zorg zoals dagbesteding kunnen inkopen bij aanbieders die zich vooral richten op de Wlz. Het zorgkantoor moet gebruik kunnen maken van de kennis en kunde die bij gemeenten in huis is wanneer het gaat om het organiseren van woningaanpassingen voor jongeren. Hoe wordt deze samenwerking tussen aanbieders in de Wlz, zorgkantoren en gemeenten gestimuleerd?

Eerder in deze inbreng hebben de leden van de PvdA-fractie al vragen gesteld over de afstemming tussen Wmo- en Wlz-zorg. Gemeenten worden gestimuleerd om cliënten waar mogelijk en verantwoord zo lang mogelijk in het gemeentelijk domein te ondersteunen en daarmee onnodige doorstroom van de Wmo 2015 naar de Wlz te voorkomen. Ook wordt er gekeken of naast gespreksmogelijkheden positieve prikkels kunnen worden ingebouwd. Kan hierop een nadere toelichting gegeven worden door de regering? Deze leden zijn er namelijk van overtuigd dat zonder positieve prikkels deze mogelijkheden en wensen niet optimaal benut worden. Er moet een gezamenlijke drijfveer zijn om cliënten zo lang mogelijk thuis in de eigen omgeving te laten wonen, de juiste zorg en ondersteuning te laten ontvangen en cliënten zoveel mogelijk te laten inzetten op zelfredzaamheid en participatie. Deze wens is ook in het veld vanuit verschillende partijen (zowel patiëntenorganisaties als brancheorganisaties) te horen. Hoe zullen deze positieve prikkels worden vormgegeven?

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de intensieve kindzorg. Zij lezen dat intensieve kindzorg onderdeel gaat uitmaken van de functie wijkverpleging onder de Zvw. De huidige contra legem situatie wordt hiermee opgelost. Deze leden lezen echter dat om dubbeling te voorkomen, in de Wlz is bepaald dat iemand die jonger is dan 18 jaar uitgesloten kan worden van de Wlz ondanks dat diegene wel aan de Wlz-criteria voldoet. Zodra er geen sprake meer is van intensieve kindzorg of het kind 18 jaar wordt, komt het wel in aanmerking voor Wlz-zorg indien het kind aan de toegangscriteria voor de Wlz voldoet. Kan de regering nader toelichten welke overwegingen hebben geleid tot dit besluit? Waarom is hiertoe besloten? Welke voordelen heeft dit voor de kinderen die intensieve zorg ontvangen ten opzichte van het ontvangen van zorg uit de Wlz? Hoe wordt afwenteling voorkomen, zodat geen kind tussen wal en schip valt? Wie zijn er betrokken bij het nemen van deze beslissing? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering.

Er kan sprake zijn van samenloop tussen de Wlz en de toekomstige Participatiewet, zo lezen de leden van de PvdA-fractie. Deze samenloop speelt vooral in de gehandicaptenzorg, zo stelt de regering. Het kan zo zijn dan Wlz-gerechtigden te maken krijgen met een sollicitatieplicht uit de Participatiewet. Om hoeveel cliënten zal dit naar verwachting gaan? Hoe strookt dit met de functie dagbesteding uit de Wlz? Hoe wenselijk vindt de regering herkeuring van cliënten onder de huidige AWBZ en de toekomstige Wlz? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering.

De regering geeft aan dat afstemming en samenwerking tussen de verschillende domeinen nodig is, maar kan de regering aangeven wie tussen de verschillende domeinen doorzettingsmacht heeft, indien er onenigheid plaatsvindt, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Hoe gaat de regering voorkomen dat het voorliggende wetsvoorstel een afwentelmechanisme wordt, omdat gemeenten een maatwerkvoorziening kunnen weigeren in verband met de grote bezuinigingen waarmee zij te kampen hebben? Hoe wil de regering dit voorkomen?

Voorts constateren deze leden dat de ADL-assistentie een subsidieregeling blijft. Waarom heeft de regering daarvoor gekozen? Kan de regering voorts aangeven hoe het assistentiebudget geregeld wordt?

De leden van de SP-fractie hebben vragen over mensen die de wens hebben om thuis zorg te ontvangen vanuit de Wlz. De regering geeft in het voorliggende wetsvoorstel aan dat de zorgverzekeraar bij dit gesprek aanwezig is om mede te bepalen of de zorg dan wel doelmatig is. Deze leden kunnen niet begrijpen waarom de regering hiervoor kiest. Is zij niet van mening dat de indicatiestelling onafhankelijk dient te gebeuren? Hoe gaat de regering voorkomen dat financiële beslissingen worden genomen door zorgverzekeraars, in plaats van zorginhoudelijke beslissingen? Waarom krijgen zorgverzekeraars de taak om mede te indiceren? Genoemde leden verwachten een uitgebreide toelichting op dit punt.

Kan de regering een overzicht sturen van de bestaande wachtlijsten in de langdurige zorg op dit moment? De leden van de SP-fractie willen weten hoe de regering denkt nieuwe wachtlijsten te voorkomen met het voorliggende wetsvoorstel. Hoe gaat zij wachtlijsten voorkomen, als het geld bij gemeenten op is? Tijdens de behandeling van de Wmo 2015 heeft de regering aangegeven dat als het budget bij gemeenten op is, zij zorg moeten blijven bieden. Kan de regering aangeven hoe dit geregeld is binnen de Wlz?

De regering stelt dat intensieve kindzorg contra legem in de AWBZ zit. Op grond van welke visie komt de regering tot deze stellingname? Wat is erop tegen om intensieve kindzorg als aanspraak wijkverpleging in de AWBZ/Wlz te houden?

Als men thans een AWBZ-indicatie voor verblijf heeft en in een instelling zit, dan houdt men dit recht. Zit men nog niet in een instelling dan geldt een overgangsrecht van een jaar tot 2016. Is het niet beter om het recht op intramuraal verblijf ook voor mensen die thans nog extramuraal wonen maar wel een intramurale indicatie hebben onverkort te handhaven? Juist ook vanuit de gedachte dat zo lang mogelijk thuis wonen het beste is?

De leden van de SP-fractie vragen of de hele zaak niet in het honderd loopt als de 70.000 mensen die het betreft allemaal zouden kiezen voor intramuraal verblijf. Hoe denkt de regering dit dan op te vangen en op te lossen?

De regering schetst in dit hoofdstuk een scenario waarbij zij de verschillende actoren op dit terrein aanspoort tot een intensieve samenwerking bij het tot stand brengen van ondersteuning op maat. De leden van de CDA-fractie vinden dat hier sprake is van een grote mate van vrijblijvendheid. De Minister van VWS kan binnen de Wlz amvb’s in werking laten treden als bijvoorbeeld zorgkantoren geen goede zorg inkopen maar heeft ten aanzien van de aanpalende wetgeving geen tot weinig middelen in handen. De zorgverzekeraar bepaalt in verband met de Zvw de schadeclaim en ook de gemeente bepaalt het wel of niet toekennen van een maatwerkvoorziening. Kortom, de leden van de CDA-fractie willen graag een wat actievere houding van de regering op dit terrein en zien graag concreet uitgewerkt hoe en wat de consequenties zijn als er niet tot intensieve samenwerking gekomen wordt.

De regering stelt in dit wetsvoorstel wel dat de Zvw, Wmo en Jeugdwet risicodragend door gemeenten en zorgverzekeraars worden uitgevoerd. Om afwenteling te voorkomen richting de Wlz worden er toegangscriteria opgenomen die onafhankelijk en objectief zijn. Maar de afwenteling van de Wmo en Zvw vindt toch plaats richting de burger? Het is zijn probleem als hij geen ondersteuning of zorg in de thuissituatie krijgt. De leden van de CDA-fractie zien hier een duidelijk afbakeningsprobleem in de wetgeving. Graag ontvangen zij een reactie van de regering op dit punt, zeker aangezien later in de memorie van toelichting ook wordt gesteld dat gemeenten en zorgverzekeraars niet gedwongen kunnen worden.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat assistentie bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen als aparte subsidieregeling in de Wlz blijft bestaan en dat de subsidie wordt verstrekt aan een instelling. Deze leden vragen hoe het dan staat met het in ontwikkeling zijnde assistentiebudget en hoe het staat met alle IGZ-onderzoeken betreffende het niet goed functioneren van een aantal Fokus-woonprojecten. Genoemde leden horen graag wat de stand van zaken is in dezen. En verder kunnen mensen die gebruik maken van een ADL-woning ook een aanvraag doen voor een Wmo-maatwerkvoorziening die de gemeente vervolgens niet hoeft te geven. De regering stuurt deze doelgroep dus naar meerdere loketten; is de regering niet bang dat dit leidt tot onduidelijkheden? Klopt de redenering dat ADL-ondersteuning in huis Wlz is en ADL buiten de deur gemeentelijk (Wmo)? En hoe zit het dan met de eigenbijdrageregeling voor deze doelgroep die straks wel gebruik mag maken van de Wmo en Wlz terwijl er door het CAK geen rekening wordt gehouden met de cumulatie aan eigen bijdragen?

Omdat de Wlz niet risicodragend wordt uitgevoerd en de Zvw, Wmo 2015 en Jeugdwet wel, kan er in financieel opzicht een prikkel zijn voor gemeenten en zorgverzekeraars om te proberen om cliënten in de Wlz onder te brengen. De leden van de PVV-fractie vragen waar dit wantrouwen ineens vandaan komt. Vinden al deze «hervormingen» niet plaats omdat iedereen dat zo graag wil en omdat het dan allemaal beter wordt? Als het allemaal beter wordt, dan moet er toch ook geen prikkel zijn om af te wentelen? Graag ontvangen deze leden een toelichting.

Het CIZ geeft een indicatiebesluit af. Omdat gemeenten, verzekeraars en zorgaanbieders belanghebbend zijn, is het niet wenselijk dat zij hier invloed op hebben. In de Wlz is daarom vastgelegd dat het mandaat tot het nemen van indicatiebesluiten niet wordt verleend aan iemand die niet werkzaam is voor het CIZ (zoals een medewerker van een zorginstelling, gemeente of verzekeraar). Hoe strookt dit met de jubelverhalen over de inzet van wijkverpleegkundigen binnen de Wmo, die zo goed zouden weten wat mensen nodig hebben, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Wil de regering nu zeggen, dat de wijkverpleegkundige niet deskundig en professioneel genoeg is om te indiceren voor de Wlz?

Er is opgenomen dat de gemeente een maatwerkvoorziening mag weigeren indien er reden is om aan te nemen dat iemand aanspraak kan maken op verblijf en daarmee samenhangende Wlz-zorg, maar niet mee wil werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit van het CIZ. De leden van de PVV-fractie vragen hoe deze bepaling zich verhoudt tot het mantra van de regering dat iedereen zo lang mogelijk thuis wil en moet blijven wonen. Waarom is hier naar de mening van de regering geen mogelijkheid tot afwenteling op de Wlz? Waarom kan een cliënt, als hij dat wil en verder regelt met zijn sociale netwerk, niet met wat extra inspanning (een maatwerkvoorziening) van de gemeente en zorgverzekeraar gewoon thuis blijven wonen? Als een kind een van zijn ouders in huis wil nemen die eigenlijk in aanmerking zou komen voor een Wlz- indicatie, maar hiervoor is bijvoorbeeld een traplift nodig, kan dat dan? Zo nee, waarom niet? De gemeente kan zich in deze situaties verstaan met de cliënt, zijn mantelzorgers, het CIZ en eventueel de zorgverzekeraar om te bespreken wat in de thuissituatie mogelijk en verantwoord is. Waarom zou de gemeente dit doen als zij de kosten kan afwentelen op de Wlz?

De gemeente en verzekeraar beslissen uiteindelijk zelf of zij het nog doelmatig en verantwoord vinden om de benodigde zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015, Jeugdwet en/of Zvw voort te zetten. Wie bij de gemeente en zorgverzekeraar gaan dit beslissen? Waarom zouden deze partijen zich inspannen als zij de kosten op de Wlz kunnen afwentelen?

Als ouders graag zelf voor hun gehandicapte kind willen zorgen, ondanks dat dat kind eigenlijk in aanmerking zou komen voor een Wlz-indicatie, maar hiervoor is bijvoorbeeld wat extra ondersteuning nodig, kan dat dan? Zo nee, waarom niet? De gemeente kan zich in deze situaties verstaan met de cliënt, zijn mantelzorgers, het CIZ en eventueel de zorgverzekeraar om te bespreken wat in de thuissituatie mogelijk en verantwoord is. Waarom zou de gemeente dit doen als zij de kosten kan afwentelen op de Wlz?

De gemeente en verzekeraar beslissen uiteindelijk zelf of zij het nog doelmatig en verantwoord vinden om de benodigde zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015, Jeugdwet en/of Zvw voort te zetten. Wie bij de gemeente en zorgverzekeraar gaan dit beslissen? Waarom zouden deze partijen zich inspannen als zij de kosten op de Wlz kunnen afwentelen?

Ook kan er een gesprek plaatsvinden indien de cliënt mogelijk recht zou kunnen hebben op Wlz-zorg, maar zelf graag thuis wil blijven wonen met zorg en ondersteuning door zijn of haar mantelzorgers, de gemeente en de verzekeraar. Ook de verzekeraar neemt dan deel aan dat gesprek, om te bezien of het doelmatig en verantwoord is om de zorg vanuit de Zvw te continueren. Op basis waarvan denkt de regering, dat zorgverzekeraars hier actief aan mee gaan werken? Het motto van de zorgverzekeraars, zo hebben deze leden ook bij de behandeling van de Wmo gezien, is immers «ontzorgen».

Voor de algemeen medische zorg geldt dat deze alleen tot het verzekerd pakket in de Wlz behoort, indien de cliënt verblijft in een instelling en daar tevens Wlz-behandeling ontvangt. Het gaat hierbij onder andere om geneeskundige zorg van algemeen medische aard (huisartsenzorg), behandeling van een psychische stoornis, farmaceutische zorg, hulpmiddelen, tandheelkundige zorg en kleding. Wanneer een Wlz-gerechtigde thuis woont met behulp van een vpt of pgb komt deze zorg ten laste van de Zvw in plaats van de Wlz. De leden van de PVV-fractie vragen waarom er niet voor de logische weg is gekozen, om alle geneeskundige zorg van algemene medische aard in de Zvw onder te brengen. Ook mensen die verblijven in een Wlz-instelling betalen hun zorgverzekeringspremie gewoon. Is dit niet nog een extra prikkel voor zorgverzekeraars om vooral niet mee te werken aan het langer thuis kunnen blijven wonen, ondanks een Wlz-indicatie? Gaan cliënten die in een Wlz-instelling verblijven dan ook minder premie betalen? Zo nee, worden de zorgverzekeraars dan gekort voor die cliënten die in een Wlz-instelling verblijven?

Om ervoor te zorgen dat een cliënt zo min mogelijk last heeft van de schotten tussen de verschillende domeinen, is afstemming en samenwerking tussen deze domeinen noodzakelijk, zo schrijft de regering naar de mening van de leden van de D66-fractie terecht. De regering wil daarom bevorderen dat gemeenten, zorgverzekeraars, Wlz-uitvoerders, zorgkantoren en zorgaanbieders intensief samenwerken bij het tot stand brengen van zorg en ondersteuning op maat. Dit is een aspect dat bij de transitie verder wordt uitgewerkt, zo schrijft de regering in de memorie van toelichting, maar genoemde leden vragen de regering ter zake nu reeds om een nadere toelichting. Op welke wijze wordt de Wlz ook op lokaal niveau afgestemd op de Zvw en de Wmo, zodat cliënten geen last ervaren van de nieuwe schotten? Hoe zal er bijvoorbeeld voor worden zorggedragen dat ondanks het schot tussen de Wmo en Wlz voor mensen met een voorspelbaar ziektebeloop, zoals dementerende ouderen, een soepele overgang kunnen maken van thuis naar een instelling? Op welke manier zijn er prikkels in de Wlz ingebouwd om ervoor te zorgen dat gemeenten in de Wmo tot het uiterste gaan om mensen met dementie zo lang en goed mogelijk thuis te ondersteunen?

In de Wlz is een artikel opgenomen dat het mogelijk maakt om subsidies te verstrekken aan instellingen voor het verlenen van direct oproepbare ADL-assistentie. De subsidie wordt verstrekt aan de instelling die de 24-uurs ADL-assistentie levert. De ADL-assistentie wordt op grond van artikel 1.1.1 geleverd binnen ADL-clusterwoningen die tot stand zijn gekomen met subsidies uit de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ). Betekent dit, zo vragen de leden van de D66-fractie, dat er na inwerkingtreding van de onderhavige wet geen nieuwe ADL-clusterwoningen meer bij kunnen komen? Zo ja, waarom acht de regering dat wenselijk of noodzakelijk? Zo nee, op elke wijze blijft het mogelijk om in de toekomst nieuwe ADL-clusterwoningen te realiseren?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen van de regering weten in hoeverre in de Wlz rekening wordt gehouden met bestaande zorgstandaarden, zoals de Zorgstandaard Dementie. Zijn zorgaanbieders verplicht om bestaande zorgstandaarden te gebruiken bij de uitwerking van het zorgplan, zo vragen deze leden. Voorts vragen zij welke positie de casemanager dementie binnen de Wlz heeft.

De leden van de ChristenUnie-fractie verwachten dat gemeenten als dat nodig is gespecialiseerde zorg moeten inkopen (bijvoorbeeld dagbesteding) bij zorgaanbieders die zich vooral richten op de Wlz. Hoe verhoudt dit zich tot dagbesteding op basis van de Wmo? Zij willen voorts weten of er verschillen zijn en zo ja, welke.

Ook vragen zij of een cliënt een beroep kan doen op respijtzorg vanuit de Wlz bij dementie en hoe dit zich verhoudt tot respijtzorg die wordt aangeboden via de Wmo.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) ervoor pleit dat in de nieuwe bekostiging van huisartsenzorg een apart tarief wordt opgenomen voor huisartsenzorg aan mensen met een Wlz-indicatie. Zij vragen wat de regering daarvan vindt.

Indien iemand verblijft in een instelling en daar ook Wlz-behandeling ontvangt, komt naast de Wlz-behandeling ook algemeen medische zorg ten laste van de Wlz. Onder deze algemeen medische zorg vallen ook noodzakelijke hulpmiddelen. Als echter gebruik gemaakt wordt van het vpt of pgb, dan kunnen dergelijke hulpmiddelen niet langer meer aangeschaft worden via de Wmo. Cliënten die een beroep kunnen doen op de Wlz, kunnen geen beroep doen op ondersteuning op grond van dit wetsvoorstel. Wel kunnen zij gebruik maken van een algemene voorziening, bijvoorbeeld sociaal vervoer en mantelzorgondersteuning. De leden van de SGP-fractie vragen waarom deze mensen worden uitgesloten van bijvoorbeeld hulpmiddelen en woningaanpassingen. Hoe strookt dit met de wens van de regering om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen? Zou het niet logischer zijn om zolang mensen thuis wonen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de normale wettelijke regels, waarbij gemeenten een compensatie moeten kunnen ontvangen voor de hulpmiddelen of aanpassingen die zij verstrekken? Moeten gemeenten dan eerst vaststellen of iemand wellicht voor een Wlz-indicatie in aanmerking komt? Betekent deze regel dat gemeenten iemand met hogere zorgkosten min of meer kunnen dwingen om in een instelling te gaan wonen, ook als dit duurder zou zijn? Wordt dit systeem niet te bureaucratisch?

Er wordt gesproken van een groot belang van een soepele overgang van de Wmo naar de Wlz. Het is hierbij wel van belang dat zorg en ondersteuning goed op elkaar zijn afgestemd; gemeenten moeten hun voorzieningen kunnen inkopen bij aanbieders die vooral gericht zijn op de Wlz, als die behoefte bestaat. Maar hoe wordt dit geborgd? De leden van de 50PLUS-fractievragen hoe dit garandeert dat meer gespecialiseerde voorzieningen, zoals dagbesteding voor dementerenden, voldoende beschikbaar zijn. Wat als er in dunbevolkte gebieden te weinig aanbod beschikbaar is? Hoe wordt geborgd dat er een soepele, bijna geruisloze overgang van het ene naar het andere regime wordt geborgd, wat immers het streven moet zijn? Is hier iets over vastgelegd?

In de Zorgverzekeringswet is casemanagement dementie voldoende geborgd. Dit is niet het geval in de Wlz. Met name bij mensen die thuis wonen en hun zorg (bijvoorbeeld) met een vpt ontvangen, is het van belang dat deze functie geborgd is. De casemanager heeft immers een belangrijke regiefunctie en het is makkelijker deze te borgen in een instelling dan in de thuissituatie, waar vaak ook mantelzorg aanwezig zal zijn die ondersteuning zal behoeven. De leden van de 50PLUS-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om in elk geval voor thuiswonende dementerenden die onder de Wlz vallen, casemanagement dementie op te nemen.

7. Financiële houdbaarheid

Ten aanzien van de premie Wlz wordt voorgesteld een constante premie voor een kabinetsperiode vast te stellen, waarmee naar verwachting aan het eind van die periode geen tekort ontstaat. De leden van de VVD-fractie vragen waarom hiervoor is gekozen, in plaats van een direct kostendekkende premie (die jaarlijks wordt aangepast). Hoe groot is het risico op – opnieuw – oplopende tekorten in het Flz, zoals ook in het AFBZ, zeker als de Wlz-premie in een volgende kabinetsperiode niet wordt aangepast? In hoeverre is nog sprake van een lastendekkende Wlz-premie?

De regering heeft een betere financiële houdbaarheid als een belangrijke overweging voor de hervorming van de langdurige zorg. De leden van de PvdA-fractie delen deze visie van de regering. Om langdurige zorg, nu en in de toekomst, betaalbaar en toegankelijk voor iedereen te houden, moet de langdurige zorg financieel houdbaar worden gemaakt. De regering stelt echter dat zolang het verzekeringsrisico bij de overheid ligt, de financiële prikkels tot kostenbeheersing relatief beperkt zijn en dat er mede hierom extra waarborgen moeten worden ingebouwd. Kan de regering hierop een nadere toelichting geven? Hoe kan een wijziging van het verzekeringsrisico bijdragen aan betere kostenbeheersing? Welke instrumenten kan de overheid inzetten om de financiële prikkels tot kostenbeheersing de goede kant op te sturen en welke resultaten verwacht de regering te boeken in de nieuwe situatie? Welke overwegingen maakt de regering op dit moment?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Minister van VWS in de Wlz het macrobudgettaire kader vast zal stellen, inclusief de nominale ontwikkeling, de beschikbare groeimiddelen en de effecten van maatregelen. Tevens blijft de tariefregulering door de NZa met betrekking tot zorg in natura in de Wlz gehandhaafd. Deze leden lezen tevens dat de NZa niet meer automatisch zal uitgaan van maximumtarieven als een aanbieder en zorgkantoor geen overeenkomst bereiken over de prijs van de te leveren prestaties. Wat betekent dit concreet in de praktijk voor zorgaanbieders en de door hen gehanteerde prijzen? En wat betekent dit voor de kleine aanbieders en kleinschalige initiatieven?

De Minister van VWS heeft een stuurgroep ingesteld om de informatievoorziening voor een goede uitgavenbeheersing te verbeteren. Deze groep richt zich in eerste instantie op de curatieve zorg, maar er is afgesproken om de stuurgroep ook te betrekken bij de uitwerking van de hervormingen in de langdurige zorg. Wanneer gaat dit gebeuren? Hoe en wanneer wordt de Kamer over de resultaten van de stuurgroep geïnformeerd?

In de Wlz wordt geleidelijk overgestapt van bevoorschotting op basis van productieafspraken naar betalingen op basis van declaraties van daadwerkelijk geleverde zorg. Wat voor effecten heeft dit op kleine zorgaanbieders en kunnen zij wel zonder bevoorschotting? Zijn ook deze aanbieders in staat op basis van declaraties zorg aan te bieden aan cliënten? Hoe wordt de stap gezet naar een meer persoonsvolgend budget? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering

Cliënten met een laag zzp kunnen tot 1 januari 2016 alsnog kiezen voor verblijf op grond van de Wlz. Echter, deze leden ontvangen signalen dat zorgkantoren vooruitlopen op de aangekondigde maatregelen en minder verblijfszorg inkopen bij zorgaanbieders voor deze lagere zzp’s. Hoeveel cliënten hebben tot 1 januari 2016 recht op verblijf? Wanneer al deze cliënten besluiten hun indicatie te verzilveren, is daar dan voldoende plek voor in intramurale instellingen? Hoe houden instellingen en zorgkantoren hier rekening mee met hun bedrijfsvoering? Patiëntenorganisatie NPCF en brancheorganisatie ActiZ spreken hun zorgen uit over een zachte landing voor cliënten met een laag zzp. Tevens hebben de leden van de PvdA-fractie meerdere keren schriftelijke vragen gesteld over de handelwijze van de zorgkantoren op dit punt. Hoe borgt de regering dat cliënten hun indicatie tot 1 januari 2016 kunnen blijven verzilveren betreffende verblijfszorg? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de uitgaven in de Wlz volgens de regering kunnen worden beperkt met een € 0,5 miljard in 2017 door een meer doelmatige uitvoering. Waarop is deze verwachting gebaseerd? Hoe wordt deze taakstelling ingevuld, zonder dat dit ten koste van goede kwaliteit van zorg gaat?

Wlz-uitvoerders en zorgkantoren zijn wettelijk verplicht een reserve aan uitvoeringskosten voor de Wlz aan te houden van 20% van het jaarbudget. Het gaat in totaal om € 136 miljoen. Kan de regering toelichten waarop deze wettelijke verplichting gebaseerd is, ook in het licht dat het verzekeringsrisico bij de overheid ligt?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom zij ervoor kiest om in de Wlz over te stappen op betaling op basis van declaraties van de geleverde zorg in plaats van op basis van voorschotten. Leidt dit niet tot onnodige rentelasten als instellingen daardoor leningen moeten gaan afsluiten met banken? Graag ontvangen deze leden een toelichting om welke financiële extra lasten het gaat voor instellingen als van voorschotten wordt afgestapt.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie of dit niet het risico met zich meebrengt dat zorginstellingen «productie gaan draaien» zoals dat bijvoorbeeld in de ziekenhuiszorg zichtbaar is. Genoemde leden vragen voorts of dit risico nog groter wordt wanneer op termijn ook de kapitaallasten volledig worden geïntegreerd in het zorgtarief. Erkent de regering dat de neiging zou kunnen ontstaan om het marktaandeel te vergroten om zo het voortbestaan van de instelling te bewerkstelligen? Deze leden vragen hoe de regering dit in de hand denkt te kunnen houden. Voorts vragen zij wat de regering bedoelt met de volgende zin: «Indien zorgverzekeraars graag zien dat de zware langdurige ouderenzorg op termijn wordt overgeheveld naar de Zvw, zullen zij zich in moeten spannen om aan te tonen dat verbeteringen in de doelmatigheid mogelijk zijn.» De leden van de SP-fractie vragen de regering of dit zal inhouden dat zorginstellingen te maken krijgen met allerlei extra verslaglegging bovenop de verslaglegging die nu al plaatsvindt. Zij vragen de regering of dit betekent dat de zorgkantoren op dat punt zich de werkwijze van zorgverzekeraars eigen moeten maken.

De regering schrijft dat de NZa niet meer automatisch uitgaat van de maximumtarieven als een aanbieder en zorgkantoor geen overeenstemming bereiken over de prijs van de te leveren prestaties. Kan de regering dit nader toelichten? Hoe wordt de vermindering van tarieven vormgegeven?

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat op de Wlz € 1,1 miljard in 2017 bezuinigd wordt (tabel 7.1). Nu rept de regering van een taakstelling van € 0,5 miljard dat in de cijfers is verwerkt (tabel 7.2). Hoe verhoudt zich dit tot de € 1,1 miljard uit het bovengenoemde staatje? Komt de € 0,5 miljard bovenop de € 1,1 miljard?

Kan de regering aangeven wat de beheerskosten in absolute en procentuele zin zijn in de AWBZ, Zvw, Wmo en toekomstige Wlz? Wat zeggen de verschillen over de bureaucratie van de verschillende wetten en kunnen daaruit conclusies worden getrokken als het gaat om doelmatigheid en efficiency?

De regering wil de Wlz met een schone lei beginnen en heft daarom het AFBZ op. Kan de regering nader toelichten of in de Wlz weer niet nieuwe tekorten ontstaan zodat het nieuwe fonds weer snel in toenemende mate negatief zal worden? Hoe gaat de regering dit voorkomen? Wat verandert er aan de systematiek van premieheffing en belastingheffing ten opzichte van de huidige methodiek in de AWBZ? Kan de regering de verschillen tussen de huidige financiering van de AWBZ en de toekomstige financiering van de Wlz aangeven?

«Met betrekking tot de uitvoering van de Wlz is er door het CVZ op gewezen dat de contracteerruimte, het pgb-subsidieplafond en de productieplafonds op gespannen voet staan met het verzekeringskarakter van de Wlz», zo schrijft de regering. Hoe borgt zij dan toch het verzekeringskarakter van de Wlz? Moet er niet uit worden gegaan van een reële behoefteraming van wat er nodig is aan middelen om aan de totale zorgvraag in het kader van de Wlz te voldoen?

Het hoofddoel dat de regering denkt te bereiken met de invoering van de Wlz is het realiseren van een bezuiniging. Dat doet de regering in de gedachte dat de care te duur is. De leden van de SP-fractie vragen de regering de zorgkosten van zowel de cure als de care sinds 1998 in beeld te brengen. Zij vragen de regering in dat kader de volgende vragen te beantwoorden:

  • 1. Kan de regering vanaf 1997 tot nu voor elk jaar de totale zorgkosten binnen de cure (te weten de ziekenhuizen en specialistenpraktijken, de verstrekkers van geestelijke gezondheidszorg, huisartsenpraktijken, tandartsenpraktijken, paramedische praktijken en de overige verstrekkers) die worden gemaakt in beeld brengen?

  • 2. Kan de regering binnen de cure vanaf 1997 per jaar uitsplitsen de zorgkosten van de ziekenhuizen en specialistenpraktijken, de verstrekkers van geestelijke gezondheidszorg, huisartsenpraktijken, tandartsenpraktijken, paramedische praktijken en de overige verstrekkers?

  • 3. Kan de regering vanaf 1997 tot nu voor elk jaar de totale zorgkosten binnen de care (te weten de verstrekkers van ouderenzorg, de verstrekkers van gehandicaptenzorg en de overige verstrekkers van welzijnszorg) in beeld brengen?

  • 4. Kan de regering binnen de care vanaf 1997 per jaar uitsplitsen de kosten van de verstrekkers van ouderenzorg, de verstrekkers van gehandicaptenzorg en de overige verstrekkers van welzijnszorg?

  • 5. Kan de regering vanaf 1997 per jaar de totale zorgkosten in beeld brengen en daarbij per jaar aangeven welk percentage werd uitgegeven aan cure en welk percentage werd uitgegeven aan care?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie de regering om een tabel aan de Kamer te zenden met de bezuinigingen voortvloeiend uit voorliggend wetsvoorstel waarin per maatregel voor de komende vier jaren de structurele besparing inzichtelijk wordt gemaakt.

Het aantal mensen dat kampt met betalingsproblemen als gevolg van het eigen risico of de zorgpremie is dit jaar volgens de vier grootste zorgverzekeraars verdubbeld ten opzichte van vorig jaar. 880.000 mensen hebben volgens deze berichten een betalingsregeling met hun verzekeraar moeten treffen. De leden van de SP-fractie vinden dit schokkende cijfers en zij vragen de regering of zij deze aantallen kan bevestigen. Voorts vragen zij over welke actuele cijfers de regering beschikt over het aantal mensen dat een betalingsachterstand heeft of een betalingsregeling heeft moeten treffen. Genoemde leden vragen hierbij een vergelijking te maken met de tien voorgaande jaren en de ontwikkeling in beeld te brengen. Daarnaast vragen deze leden een actuele stand van zaken van het aantal mensen dat op dit moment veroordeeld is tot het betalen van de bestuursrechtelijke premie als gevolg van een betalingsachterstand.

Tussen 2015 en 2019 zal de premie als gevolg van de overheveling van zorg naar de Zvw met € 100 stijgen, los van de mogelijke reguliere stijging van de premie. Dit zal in etappes van € 20 geschieden. Daarnaast is de verwachting dat het eigen risico met € 30 op jaarbasis wordt geïndexeerd. De leden van de SP-fractie vragen de regering de verwachte premiestijgingen concreet in beeld te brengen gedurende de jaren 2015–2019. Ook vragen deze leden de regering een prognose te maken van het aantal mensen met betalingsproblemen over deze periode. Zij vragen de regering dit uit te splitsen naar mensen die een betalingsachterstand oplopen, mensen die een betalingsregeling treffen met hun zorgverzekering en mensen die in het bestuursrechtelijke regime terechtkomen. Voorts vragen genoemde leden of de regering het aanvaardbaar vindt wanneer mensen als gevolg van de significante stijging van de premie en het eigen risico in de betalingsproblemen komen. Zij vragen hoeveel mensen in de betalingsproblemen moeten komen voordat de regering tot de conclusie komt dat een verdere stijging van de premie maar ook van het eigen risico onaanvaardbaar is. Met andere woorden: welke aantallen moeten zijn bereikt voordat, los van aanpassing van het bestuursrechtelijke regime zoals dat in de Kamer voorligt, maatregelen worden genomen die de kern van het probleem oplossen, namelijk het stoppen van de stijging van het eigen risico, het verlagen daarvan of het afschaffen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering de kosten van de Wlz in de hand wil houden door strakke indicatieregels bij de toegangspoort op te stellen. Verder is een verandering ten opzichte van de huidige wet dat de Minister van VWS in de Wlz jaarlijks het totaal van het macrobudgettair kader vaststelt inclusief de nominale ontwikkelingen.

De memorie van toelichting spreekt van: «Zo zullen de beschikbare middelen of minder regio’s worden verdeeld als wordt overgegaan naar regionale opschaling». Wanneer wil de regering dan precies overgaan tot regionale opschaling en wat is het doel daarvan precies?

Ook hier schetst de regering een toekomstperspectief waarbij zij stelt dat indien zorgverzekeraars de ouderenzorg risicodragend willen uitvoeren zij zich moeten inspannen om aan te tonen dat verbeteringen in de doelmatigheid mogelijk zijn. Deze leden ontvangen graag bij de wetsbehandeling een overzicht van wat de regering dan precies van de zorgverzekeraars verwacht.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het nu precies zit: in de memorie van toelichting stelt de regering dat mensen met de lagere zorgzwaartepakketten tot 1 januari 2016 kunnen kiezen voor een verblijf in de Wlz. Daarnaast stelt de regering dat mensen met lichte zorgzwaartepakketten – die nu in de AWBZ zitten – zullen overlijden waardoor de uitgaven in de Wlz zullen gaan dalen en er op termijn minder dan 200.000 mensen van de Wlz gebruik zullen maken. Genoemde leden zijn deze mening niet toegedaan en zij vragen de regering waar toch het aantal van 200 000 mensen op gebaseerd is. Hoeveel mensen zullen er gebruik maken van de mogelijkheid om toch in de Wlz te blijven met een laag zorgzwaartepakket? Zeker gezien het laatst gesloten zorgakkoord. Welk groot bedrag raamt de regering hiervoor. Wat betekent het voor de inkoop van de lage zorgzwaartepakketten die via zorgkantoren moeten worden ingekocht. En wat zal dit vervolgens allemaal betekenen voor de premie van de Wlz? Kortom, de leden van de CDA-fractie vinden de aannames boterzacht en zij vragen serieus of de regering een reëel beeld schetst van de toekomst van de Wlz.

Vervolgens geeft de regering aan dat de € 0,5 miljard (Regeerakkoord) wordt gehaald door een doelmatigere uitvoering bovenop de overige bezuinigingen. Graag ontvangen genoemde leden een toelichting op dit punt. Hoe wordt dit bedrag van € 500 miljoen concreet in 2017 gerealiseerd? De leden van de CDA-fractie lezen wel dat er duidelijker geïndiceerd wordt en dat maximumtarieven, regionale budgettaire kaders en regionale inkoop onder de loep worden genomen. Deze leden lezen dit niet voor het eerst en begrijpen dat de regering denkt met dit wetsvoorstel meer handvatten te hebben om in te grijpen. De leden van de CDA-fractie vragen of dit daadwerkelijk zoveel financiële middelen gaat opleveren en in hoeverre er financiële ruimte is als er meer dan 200 000 mensen in de Wlz blijven. Kortom, hoe reëel is dit toekomstbeeld van de regering? En kan de regering ten slotte helder maken welke solvabiliteitseisen er aan de zorgverzekeraars worden gesteld voor zorgverzekeraars die optreden als uitvoerders van deze wet. Tijdens het rondetafelgesprek over de «knipbrief»8 gaf de vertegenwoordiger van DNB al aan dat deze hoe dan ook zullen gaan stijgen. Genoemde leden vragen hoeveel de solvabiliteit zal stijgen vanwege de invoering van de Wlz en door de aanspraak wijkverpleging.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het uitvoeringsbudget van de zorgkantoren wordt verlaagd met € 42 miljoen tot een bedrag van € 136 miljoen in 2015 en verdergaande jaren. Waarop is dit bedrag van € 42 miljoen gebaseerd zeker gezien het feit dat mensen met een licht zzp tot 2016 in de Wlz mogen (terugkeren) en het laatst afgesloten zorgakkoord?

In de memorie van toelichting van de Wlz maar ook in de brief van de Minister en Staatssecretaris van VWS d.d. 14 april 20149 stelt de regering dat de Wlz-premie nog niet vaststaat en de premie waarschijnlijk tussen 9–11% zal liggen. De premie dient lastendekkend te zijn en zal worden vastgesteld voor 2015 en constant worden gehouden in 2016 en 2017. Dit betekent dat de premie in 2015 iets boven het lastendekkend niveau zal uitkomen en in 2017 onder het lastendekkend niveau, zo lezen deze leden. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de premie concreet wordt berekend; van welke financiële parameters wordt er uitgegaan? Zijn deze anders dan bij de berekening van de huidige AWBZ-premie? De regering verwacht een daling van 2,65% van de Wlz-premie ten opzichte van de huidige AWBZ-premie. Tegenover deze verlaging staat eenzelfde verhoging van de belastingtarieven. De regering haalt dus minder Wlz-premie binnen en meer belasting. De leden van de CDA-fractie vragen wat er met de extra belastingopbrengsten gebeurt. De regering stelt dat het op een lastendekkend niveau vaststellen van de Wlz-premie niet gepaard zal gaan met een lastenverzwaring. De Zvw-premie en het eigen risico stijgen echter wel onder andere door de overheveling van de verzorging en verpleging thuis. Kan de regering een totaalbeeld geven van de koopkrachteffecten van de zorgkosten?

VNO-NCW heeft reeds aangegeven dat het stijgen van het werkgeversdeel onacceptabel is. Hoe reageert de regering op deze stellingname?

Vervolgens willen de leden van de CDA-fractie weten wat er gaat gebeuren als in 2016 de premie-inkomsten niet lastendekkend zijn. Gaat de premie voor 2017 dan toch omhoog, gaat de regering dan het bedrag aanvullen zoals dat nu voor het AFBZ gebruikelijk is, of wordt de indicatiestelling verzwaard zodat er minder mensen van de Wlz gebruik mogen maken? Kortom, deze leden vragen of de financiële houdbaarheid van de Wlz voor de korte en lange termijn kan worden gegarandeerd.

De regering stelt dat de afrekening van het AFBZ pas in 2018 kan plaatsvinden. Deze leden begrijpen dat er pas in 2018 bekend zal worden hoeveel het negatief vermogen van het fonds zal bedragen. Gaat de regering de Kamer uitgebreider dan bij de begroting op de hoogte houden van de stand van zaken over de ontwikkeling van dit fonds?

De regering stelt dat de liquidatie van het AFBZ in 2018 zal plaatsvinden het negatieve vermogen van het AFBZ wordt aangezuiverd via een eenmalige rijksbijdrage. Deze leden vragen of deze eenmalige rijksbijdrage op de begroting van VWS zal drukken en of hier al een reservering voor is of dat dit bedrag geheel drukt op de begroting van 2018. En hoe verhoudt dit zich tot artikel 11.2.10 van de in de wet genoemde datum? Waarom start de regering niet eerder met de liquidatie?

De centrale vraag voor de leden van de CDA-fractie is: kloppen de verwachtingen die de regering hier schetst en hoeveel lager zullen de kosten voor de Wlz dan precies zijn? Hoe hard zijn de aannames van de regering? Genoemde leden vinden deze wensgedachte van de regering niet zo reëel. In totaal bedraagt het negatieve AFBZ-vermogen ruim € 20 miljard en dat kan pas over een aantal jaren door de Minister van Financiën precies worden vastgesteld. Daarom vinden deze leden dit nogal optimistisch van de regering. Zeker gezien het aantal mensen dat nu van Wlz-zorg gebruik maakt. Deze leden vragen of het uitspreken van een verwachting de financiële degelijkheid biedt die deze wet toekomstbestendig maakt.

Het is bekend dat met de vergrijzing en de goede zorg mensen ouder worden en gedurende de latere levensfase Wlz-zorg nodig hebben, dat er geen sluitend zorgaanbod is tussen Wmo/ aanspraak wijkverpleging enerzijds en de Wlz anderzijds waardoor de leden van de CDA-fractie verwachten dat dit mensen zal aanzetten een Wlz-indicatie aan te vragen. Kortom, is de onderbouwing van de onderhavige wet niet gebaseerd op drijfzand?

Ten slotte ziet de regering geen directe koopkrachtgevolgen door de veranderingen in de Wlz. De leden van de CDA-fractie zien die wel en zij vragen wederom een doorrekening, maar zij willen ook graag weten waarom de regering van mening is dat dit niet het geval is.

Zolang het verzekeringsrisico bij de overheid ligt, zijn de financiële prikkels tot kostenbeheersing bij de uitvoerders relatief beperkt. Daarom moeten hiervoor extra waarborgen worden ingebouwd. Dit gebeurt op diverse manieren. De leden van de PVV-fractie vragen waarom hier niet gekozen is voor het inbouwen van die prikkels binnen de AWBZ. Zij denken bijvoorbeeld aan tariefkortingen bij te veel overhead of een korting bij te veel regels. Wat zou het opleveren als instellingen zelf indiceren, behalve de kosten die nu gemaakt worden voor het CIZ? Hoeveel zou de JP van den Bent stichting nog aan overhead kunnen schrappen als zij zelf zou indiceren? Wat levert het tegengaan van verspilling in de zorg op? Wat zou het opleveren als instellingen hun medewerkers zelf verantwoordelijk zouden maken voor Arbo-taken, zodat een aparte afdeling hiervoor overbodig wordt? Wat levert het op als organisaties driekwart van hun interne administratie schrappen? Wat levert het op als er een uniforme informatievoorziening wordt ontwikkeld voor alle zorgverzekeraars (voor het uitvragen van gegevens door de zorgverzekeraars, nu hebben ze allemaal een ander systeem)? Wat levert het op als alle instellingen gaan indiceren door middel van standaardindicatieprotocollen (sip) en herindicaties via taakmandaat (hit)? In tijd en geld?

De indicatiecriteria worden in de Wlz zelf geregeld. Door dit niet te delegeren naar de lagere regelgeving, wordt bevorderd dat uitbreiding van de doelgroep van de Wlz alleen na gedegen afweging en met volledige betrokkenheid van het parlement kan plaatsvinden. Op basis waarvan denkt de regering dat het parlement beter in staat is te bepalen wie er wel en niet voor langdurige zorg in aanmerking komt, dan de professionals in het veld?

De invloed van zorgaanbieders hierop vervalt en het CIZ gaat meer face-to-face gesprekken voeren om de zorgbehoefte van mensen vast te stellen. Objectieve en onafhankelijke indicatiestelling op basis van zorginhoudelijke criteria is nodig om onterechte afwenteling van cliënten en van zorg vanuit andere domeinen tegen te gaan. Welke kwaliteitseisen gaan er gelden voor de medewerkers van het CIZ? Welke achtergrond moeten deze medewerkers hebben? Over welke medische achtergrond moeten deze medewerkers beschikken?

Anders dan in de AWBZ, stelt de Minister van VWS in de Wlz jaarlijks het totaal van het macrobudgettaire kader vast inclusief de nominale ontwikkeling, beschikbare groeimiddelen en effecten van maatregelen. Anders dan in de huidige AWBZ is dit een totaalkader voor zorg in natura en pgb. Binnen dit macrobudget bestaan aparte kaders voor zorg in natura en pgb, die gedurende het jaar wel met elkaar in verbinding kunnen worden gebracht. De leden van de PVV-fractie vragen wat hiervan de gevolgen zijn. Als er meer zorg in natura wordt geleverd, kan er dan een pgb-stop ingesteld worden als er geschoven gaat worden met de middelen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de wettelijke verankering van het pgb?

De Wlz-uitvoerders worden op basis van deze wet verplicht hun werkzaamheden op een doelmatige wijze uit te voeren. Zij dienen maatregelen te treffen ter voorkoming van onnodige zorg en van uitgaven die hoger zijn dan noodzakelijk. De leden van de PVV-fractie vragen wat hier bedoeld wordt met onnodige zorg. Zorg gaat toch verleend worden op basis van een onafhankelijke indicatie en vervolgens het zorgplan, waarin de cliënt centraal staat? Op welke wijze kunnen de Wlz-uitvoerders zich bemoeien met de invulling van de zorg?

Het extramuraliseren van zorg leidt tot een overheveling van ruim € 3 miljard uit de AWBZ naar het gemeentelijk domein vanaf 2015. Daarnaast wordt ruim € 1 miljard overgeheveld naar de gemeenten vanwege de integrale verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg. De overhevelingen naar de Zvw leiden tot een verschuiving van lasten van circa € 4 miljard van de AWBZ naar de Zvw. In totaal zijn de uitgaven in de Wlz € 10 miljard lager dan de AWBZ-uitgaven. Waar zijn de € 2 miljard gebleven, die het totaal op € 10 miljard brengen, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Genoemde leden vragen of de regering onderstaande tabel verder kan invullen.

 

2015

2016

2017

2018

AWBZ

30

31

33

?

Wlz

17.5

16.9

16.4

?

Wmo

3

?

?

?

Jeugd

1

?

?

?

Zvw

4

?

?

?

Minder AWBZ/Wlz

4.5

?

?

?

percentage

15%

?

?

?

Deze leden vragen of er een overzicht kan komen van de opbrengst van het extramuraliseren van de zzp’s. Te beginnen met de € 400 miljoen uit het Kunduz-akkoord, aangevuld met alle maatregelen die daarna op dit punt zijn genomen. Zij ontvangen het overzicht graag tot en met 2018.

Het AFBZ kende de afgelopen jaren een negatief exploitatiesaldo. Over 2013 wordt een negatief exploitatiesaldo verwacht van € 4,5 miljard. Is dit alleen toe te rekenen aan de AWBZ of spelen hier ook de heffingskortingen mee?

De leden van de D66-fractie lezen dat in de Wlz de contracteerruimte als financieel beheersinstrument voor zorg in natura wordt gehandhaafd en verder wordt versterkt. Anders dan in de huidige AWBZ geldt het macrokader voor zorg in natura en pgb tezamen. Binnen dit macrobudget bestaan aparte kaders voor zorg in natura en pgb, die gedurende het jaar wel met elkaar in verbinding kunnen worden gebracht. De totaal beschikbare middelen worden verdeeld over de regio’s. Genoemde leden vragen de regering om een nadere toelichting op dit punt. Wanneer zal kunnen worden geschoven tussen de (deel)kaders voor zorg in natura en pgb’s? Hoe hard zijn de plafonds van deze deelkaders? En op welke wijze zal de toekenning aan de regio’s plaatsvinden?

In het uitgavenbeeld voor de Wlz is een taakstelling verwerkt van € 0,5 miljard vanaf 2017, zo lezen de leden van de D66-fractie. De regering schrijft dat deze taakstelling kan worden gerealiseerd door standaardisering en het terugdringen van regionale verschillen. Kan de regering een uitsplitsing geven van de taakstelling naar de verschillende invullingen?

In de Wlz zal op termijn worden overgegaan op bekostiging op basis van declaraties, zo lezen de leden van de D66-fractie. Hoe wil de regering voorkomen dat bij de overgang naar bekostiging op basis van declaraties betalingsproblemen voor zorgaanbieders ontstaan, zoals bijvoorbeeld wel bij de overheveling van de ggz naar de Zvw is gebeurd? En wat zijn de voor- en nadelen van een persoonsvolgende bekostiging?

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering voornemens is het bestaande Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten op termijn te liquideren. Daarvoor in de plaats komt een nieuw Fonds langdurige zorg. Deze leden ontvangen graag een nadere onderbouwing van de regering op de fundamentele keuze om opnieuw te kiezen voor een fondssystematiek voor de bekostiging.

8. Regeldruk

De leden van de VVD-fractie lezen dat er een grote landelijke communicatiecampagne komt via de media en via het benaderen van cliënten door organisaties. Kan verder worden ingegaan op de doelen, verantwoordelijkheden van verschillende partijen, kosten en verdeling daarvan over partijen en het tijdpad van deze grote communicatiecampagne?

De regering geeft aan dat de ervaren regeldruk voor zorgaanbieders zal worden gereduceerd met het invoeren van deze wet. Kan de regering aangeven op welke punten deze wet – en niet zaken die ook onder de huidige AWBZ geregeld hadden kunnen worden – zal bijdragen aan het verminderen van de regeldruk?

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de mogelijkheid om meerjarige zorginkoopcontracten overeen te komen. Kan de regering toelichten wat de belemmeringen zijn om dit op korte termijn mogelijk te maken?

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat de inspanning van het Rijk en gemeenten erop gericht moet zijn om regeldruk voor burgers en zorgaanbieders en de uitvoeringslasten voor uitvoerders zoveel mogelijk te beperken. Regeldruk en uitvoeringslasten gaan immers ten koste van het primaire proces: het verlenen van zorg. Deze leden zijn van mening dat de regering in al haar wetsvoorstellen die zij bij deze hervormingen indient zoveel mogelijk regeldruk moet zien te verlichten.

In dit licht vragen genoemde leden de regering om uitgebreid te motiveren hoe zij de soms schrikbarende overhead bij zorgorganisaties gaat terugdringen en wat zij hierin concreet verwacht te bereiken. Hoe gaat de regering uitvoering geven aan de toezegging aan de leden van de PvdA-fractie, verkregen tijdens de begrotingsbehandeling VWS 2014, om met de sector in gesprek te gaan om overhead te verminderen? Wat is de stand van zaken van dit overleg, welke partijen zijn aangesloten en welke resultaten zijn er inmiddels geboekt? Deze leden nemen aan dat er in dit overleg uitvoerig gebruik wordt gemaakt van goede voorbeelden van zorgverleningsinitiatieven die zeer goede zorg verlenen met een lage overhead en zij ontvangen hierop graag een bevestiging van de regering.

De regering geeft aan dat de in dit wetsvoorstel opgenomen wijziging van de vormgeving van het pgb kansen biedt voor vermindering van de administratieve lasten voor budgethouders. Kan een overzicht gegeven worden van de lasten die een budgethouder nu heeft onder de AWBZ en hoe deze onder de Wlz zijn? Hoe wordt concreet de administratieve last voor budgethouders verminderd vanaf 2015?

Door de beperktere doelgroep van de Wlz vergeleken met de AWBZ lijkt het de regering niet efficiënt om nog te werken met 32 regio’s en regionale contracteerruimtes. Er is daarom aan ZN gevraagd om een voorstel te doen voor regionale herindeling voor de komende jaren. Wanneer komt hierover duidelijkheid? Welke deadline is verbonden aan het voorstel dat ZN gaat doen? Welk aantal contracteerruimtes vindt de regering zelf redelijk? Hoe gaat de regering inzetten op zo min mogelijk bureaucratie bij de inkoop van zorg? Ook de amvb rondom zorginkoop en kwaliteitscriteria kan de regeldruk laten dalen voor zorgaanbieders bij zowel de inkoop als verantwoording van geleverde zorg. Waarom is er dan toch voor gekozen om nog geen nadere regels te stellen aan zorginkoop en kwaliteitscriteria? Waarom zet de regering hier nog niet volledig op in? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering.

Bij de begroting 2013 is de motie Otwin van Dijk aangenomen waarin verzocht wordt om tot meer overzichtelijke, eenduidige en heldere kwaliteitsindicatoren te komen.10 De regering geeft aan dat er een landelijk inkoopkader moet worden ontwikkeld door de zorgkantoren. Dit is een stap in de goede richting, maar dan is men er nog niet, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. De regering stelt dat er kan worden aangesloten bij het landelijk Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg. Welke borging is er dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? In de motie is verzocht om de overdaad aan verschillende indicatoren en metingen te bundelen om tot minder lasten en tegelijkertijd tot heldere kwaliteitsinzichten te komen. Deze leden lezen wel dat opgedane ervaringen met het experiment met regelarme instellingen (ERAI) zullen worden betrokken bij de ontwikkeling van de kwaliteitsindicatoren. Er is echter nog veel vrijblijvendheid wat betreft het komen tot een landelijk inkoopkader en deze leden moeten constateren dat er nog steeds geen eenduidige kwaliteitscriteria zijn ontwikkeld die tevens bijdragen aan het verminderen van de lasten voor zorgaanbieders. Welke rol ziet de regering hier voor zichzelf weggelegd? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering.

De leden van de PvdA-fractie zijn zeer verheugd te lezen dat zorgkantoren in dit wetsvoorstel meerjarige contracten kunnen afsluiten met zorgaanbieders. Hierover hebben deze leden meerdere keren vragen gesteld. Genoemde leden vragen nog wel welke prikkels er zijn voor zorgkantoren en zorgaanbieders om meerjarige contracten aan te gaan en hoe er op deze prikkels gestuurd wordt. Kan de regering hierop een nadere toelichting geven?

Tevens zijn de leden van de PvdA-fractie zeer tevreden met het uitgevoerde onderzoek naar het verminderen van de administratieve lasten in het proces van zorginkoop in de langdurige zorg dat is uitgevoerd naar aanleiding van de motie Otwin van Dijk c.s.11 Wel roept dit direct de vraag op hoe de resultaten van het onderzoek nu betrokken worden bij de inrichting van het inkoopproces in de langdurige zorg. Welke maatregelen uit dit onderzoek worden nu concreet geïmplementeerd in dit wetsvoorstel? Hoe gaat de regering stimuleren dat het reduceren van overhead een belangrijke pijler wordt bij zorginkoop? Bij het verschijnen van dit wetsvoorstel was dit onderzoek nog niet afgerond, maar deze leden gaan ervan uit dat nuttige maatregelen worden overgenomen. Kan de regering dit beamen?

De leden van de SP-fractie willen weten op welke wijze zorgbehoevende mensen, hun vertegenwoordigers en cliëntenorganisaties betrokken worden bij de totstandkoming van deze wet. Kan de regering dat nader toelichten?

De regering heeft aangegeven dat een herindicatie niet nodig is, indien de zorgvraag niet verandert. Genoemde leden vinden dat positief, maar hoe is dat precies geregeld bij progressieve ziekten, zoals dementie? Kan de regering toelichten hoe zij dit met het voorliggende wetsvoorstel beoogt? Ten slotte zijn deze leden ook nieuwsgierig naar de overbruggingszorg als een indicatie wordt aangevraagd. Stel iemand wordt op basis van de Zvw behandeld, maar vraagt een indicatie bij het CIZ aan voor Wlz-zorg. Indien deze aanvraag twee weken duurt, vervalt dan de behandeling voor zorg/behandeling vanuit de Zvw, indien er nog geen akkoord is voor een Wlz-opname? Kan de regering daarop ingaan?

De regering geeft aan dat ZN gaat werken aan een regionale herindeling. Kan de regering toelichten hoe ZN dit beoogt en waarom dit verstandig zou zijn? Is het niet veel wenselijker dat zorgkantoren aansluiten op het werkgebied van een centrumgemeente? Is het ter vermindering van de regeldruk en bureaucratie niet van belang dat er korte lijnen zijn tussen de burger, het zorgkantoor en de lokale/regionale politiek?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom Wlz-uitvoerders en zorgkantoren een minder gedetailleerde verantwoordingsplicht krijgen tegenover de Nza. Tevens willen deze leden weten welke bureaucratie er vermindert voor zorgaanbieders. Kan de regering hierbij aangeven welke veranderingen dit meebrengt op de werkvloer?

De regering stelt in de memorie van toelichting dat de inspanning van het Rijk en gemeenten erop is gericht de regeldruk voor burgers en zorgaanbieders en de uitvoeringslasten/beheerskosten zoveel mogelijk te beperken. De leden van de CDA-fractie begrijpen dit, maar zij vragen wel wat de regering hieraan concreet gaat doen. Dit komt namelijk niet terug in het wetsvoorstel. Eerder hebben deze leden gevraagd welke regels de regering wil schrappen, desnoods verbieden in de intramurale zorg. Genoemde leden denken hierbij aan (delen van) de HACCP, CQ en geschrapte regels in het kader van het project regelarme zorg.

De leden van de CDA-fractie vinden meerjarige contracten met zorgaanbieders een goed uitgangspunt, maar zij lezen enkele regels verder dat financiële kaders jaarlijks aan wijzigingen onderhevig zullen blijven. Deze leden hebben een concrete vraag: gaan er straks wel of geen meerjarige contracten met aanbieders worden afgesloten? Want wat is precies een basisbudget? Welke diensten vallen daar dan onder en over hoeveel procent van het bedrag hebben aanbieders dan zekerheid?

Verder maken genoemde leden zich grote zorgen over de zzp’ers in de zorg. Hoe denkt de regering deze te behouden voor de zorg (voornamelijk de gespecialiseerde zorg) nu er zoveel problemen zijn met de belastingdienst en de VAR-verklaring?

De regering stelt dat niet alleen het volume in de zorg in natura in de Wlz gaat dalen maar zij stelt dat ook voor bij het pgb. Waarop baseert de regering dit?

De leden van de CDA-fractie missen in de memorie van toelichting een doorrekening wat deze wet betekent voor het aantal banen in de langdurige zorg. Kan de regering hier een toelichting op en doorrekening van geven?

Op grond van het voorliggende wetsvoorstel is het mogelijk om meerjarige zorginkoopcontracten overeen te komen. De regering is ervan overtuigd dat meerjarige contracten een vliegwiel zijn voor kwaliteit en innovatie in de zorg. De leden van de PVV-fractie vragen waarom zorgaanbieders zouden investeren in kwaliteit en innovatie als er toch een meerjarig contract is afgesloten. Wat gebeurt er als een zorgaanbieder tussentijds niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet? Wat zijn dan de gevolgen voor de cliënten die afhankelijk zijn van die zorg?

In de experimenten met regelarme instellingen wordt ook proefondervindelijk ervaring opgedaan met een andere wijze van kwaliteitsverantwoording. In de experimenten wordt het welbevinden van de cliënt als vertrekpunt genomen: wat is goede zorg en hoe kan deze gemeten worden zodat aangesloten wordt bij de beleving van de cliënt? De in het experiment opgedane ervaringen zullen worden betrokken bij de ontwikkeling van de kwaliteitsindicatoren. Waarom niet gelijk doorpakken, zo vragen de leden van de PVV-fractie, en direct de eis van regelarm werken neerleggen als voorwaarde voor contracteren.

De leden van de D66-fractie komen al lezend tot de conclusie dat voorliggend wetsvoorstel op een veelheid van terreinen mogelijkheid biedt tot het stellen van nadere regels door middel van een amvb. Graag ontvangen deze leden een integraal overzicht in tabelvorm van alle terreinen waarop deze mogelijkheid bestaat. Zij verzoeken de regering daarbij tevens telkens inzichtelijk te maken of het hierbij gaat om een zal- dan wel een kan-bepaling, en tevens te schetsen wanneer de regering in het geval van een kan-bepaling daadwerkelijk zal overgaan tot het stellen van nadere regels.

De leden van de D66-fractie constateren voorts dat de regering ervan uitgaat dat als gevolg van voorliggend wetsvoorstel slechts tijdelijk sprake zal zijn van een toename van de administratieve lastendruk. Op termijn zou deze weer moeten dalen. Is de regering, zo vragen deze leden, bereid om de daadwerkelijke administratieve lasten als gevolg van de hervorming langdurige zorg de komende jaren te blijven monitoren en de Kamer daarover regulier te informeren? Het wetsvoorstel maakt, zo lezen de leden van de D66-fractie, meerjarige zorginkoopcontracten mogelijk. De regering is ervan overtuigd dat deze een vliegwiel zijn voor kwaliteit en innovatie. De huidige praktijk laat echter zien dat zorgkantoren geen meerjarencontracten met zorgaanbieders aangaan omdat zij een eenjarige concessie hebben. Hoe wil de regering faciliteren dat de zorgkantoren meerjarenafspraken met zorgaanbieders overeenkomen, of hiermee in de eerste jaren in ieder geval gaan experimenteren?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering voornemens is in de overgangsfase veel aandacht te besteden aan de wijzigingen die de Wlz met zich meebrengt. Er zal onder andere worden gestart met een grote communicatiecampagne, zo lezen zij. Naast de Wlz zijn er echter nog meer domeinen waarin grote veranderingen plaatsvinden, zoals de Wmo en de Jeugdwet. Hoe verhouden de verschillende communicatietrajecten zich met elkaar? En op welke wijze zal de regering gefragmenteerde informatie, doordat de Wlz nog niet is aangenomen wanneer het communicatietraject over de nieuwe Wmo van start is gegaan, voorkomen?

De leden van de SGP-fractie vinden het van groot belang dat de regeldruk, bureaucratie en administratieve lasten in de langdurige zorg worden verminderd. Zij hopen dat dit wetsvoorstel daar een belangrijke bijdrage in levert.

Een van de routes is het verminderen van het aantal regio’s bij de zorgkantoren. Is er al zicht op de precieze invulling daarvan en wat de concrete consequenties hiervan zijn voor de zorgvragers?

9. Fraude en oneigenlijk gebruik

De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel nogmaals wordt getoetst op fraudegevoeligheden. Kan de regering aangeven wanneer de uitkomsten van deze toets worden verwacht?

Ten aanzien van de opsporing en strafketen vragen genoemde leden aan de regering om toe te lichten of er voldoende capaciteit beschikbaar is om fraude op te sporen en te bestraffen, ook in het licht van de wijzigingen die voorgesteld worden in voorliggend wetsvoorstel.

Bij het opsporen van fraude en oneigenlijk gebruik missen deze leden de rol die de cliënt kan spelen. Wanneer er sprake is van transparantie, zodat de cliënt kan zien welke zorg de aanbieder declareert, kan deze ook signalen afgeven wanneer de gedeclareerde zorg onjuist is. Graag ontvangen zij hierop een reactie van de regering.

De NZa is zeer kritisch ten aanzien van de frauderisico’s bij het conceptwetsvoorstel. In hoeverre zijn de punten die de NZa opbrengt ondervangen in het voorliggende wetsvoorstel, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Het tegengaan van fraude en oneigenlijk gebruik heeft voor de regering en voor de leden van de PvdA-fractie hoge prioriteit. De regering doet veel om fraude en oneigenlijk gebruik van zorg tegen te gaan. Dit wetsvoorstel is tevens getoetst door externe partijen op mogelijke risico’s op fraude en oneigenlijk gebruik. Verbetervoorstellen uit het onderzoek zijn vervolgens meegenomen in de opzet van dit wetsvoorstel. De risico’s bevinden zich op het vlak van bekostiging en het toezicht en tevens zijn de pgb’s een aandachtspunt, zo lezen deze leden. Het is voor genoemde leden van belang de balans tussen controle en het verlagen van de administratieve lasten te vinden. Hoe is door de regering geprobeerd deze balans te vinden? Is de regering van mening dat de ultieme balans is gevonden? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting.

Deze leden hebben zich meerdere momenten ingezet om fraude door upcoding aan te kaarten. Zij zijn tevreden over het feit dat de mogelijkheid tot upcoding tegengegaan wordt door de aanbieders in dit wetsvoorstel geen mogelijkheid tot het geven van eigen indicaties meer te geven. Op deze wijze wordt ongewenst strategisch gedrag door zorgaanbieders gereduceerd.

Bij de Inspectie SZW is een aparte eenheid ingericht om fraude met pgb’s op te sporen. Deze leden hebben eerder signalen ontvangen dat niet alle zaken die aan het licht komen bij de inspectie en het Fraudeteam pgb Inspectie nader onderzocht worden of leiden tot vervolging. Kan aangegeven worden of in alle zaken overgegaan wordt tot strafvervolging van de daders? Kan aangegeven worden waarom niet, als dit niet het geval is? Hoe worden fraudeurs met het pgb geregistreerd?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij een overzicht kan sturen van alle meldingen en handhaving van het Expertisecentrum Zorgfraude Bestrijding, dat in 2013 is opgericht. Kan de regering tevens aangeven hoe de aangegeven instanties fraudebestrijding gaan versterken? Hoeveel meldingen zijn de afgelopen jaren binnengekomen, bij alle genoemde organisaties en bij het Ministerie van VWS? Kan de regering daarvan een overzicht sturen? Zo nee, waarom niet?

Kan de regering aangeven waarom het Fraudeteam pgb Inspectie een aparte eenheid is bij de Inspectie SZW? Waarom valt dit niet onder de Inspectie voor de Gezondheidszorg?

«Het CIZ krijgt een stevigere positie in het kader van de fraudeaanpak. Zo zullen hulpverleners met een beroepsgeheim het CIZ desgevraagd gegevens over hun patiënten dienen te verstrekken indien die patiënten een indicatie voor de Wlz hebben aangevraagd of indien sprake is van een mogelijke herindicatie», zo schrijft de regering. Is dit niet een onaanvaardbare aantasting van het beroepsgeheim? Wat is het oordeel van de artsenorganisatie KNMG in dezen en het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens (CBP)?

Het tegengaan van fraude en oneigenlijk gebruik in de zorg heeft hoge prioriteit. Het is ongewenst dat de kwaliteit en de betaalbaarheid van de zorg mede onder druk komen te staan doordat de beschikbare middelen op een onjuiste manier worden gebruikt. De leden van de PVV-fractie vragen wat hier bedoeld wordt met oneigenlijk gebruik van zorg. Wederom wordt hier de suggestie gewekt dat mensen maar zorg aanvragen en krijgen terwijl dat niet nodig is. Deze leden vragen daarom nog een keer om concrete cijfers en voorbeelden.

Verrijking ten koste van de premiebetaler zet voorts de solidariteit onder het zorgstelsel onnodig onder druk. Wordt onder verrijking ook het graaien van zorgbobo’s verstaan?

In de Wlz is de afbakening tussen de domeinen zo scherp mogelijk vormgegeven maar er blijft altijd een schaduwgebied. Er zal daarom gegevensuitwisseling nodig zijn tussen verschillende uitvoerders, zoals gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, het CIZ et cetera. Genoemde leden vragen over welke concrete gegevens het hier gaat. Op welke manier zal deze gegevensuitwisseling plaats gaan vinden? Welke veiligheidseisen worden hieraan gesteld?

Stel bijvoorbeeld dat iemand een indicatie aanvraagt bij het CIZ en dat het CIZ een positief indicatiebesluit afgeeft waarmee deze persoon recht op zorg krijgt op grond van de Wlz. Dan is het belangrijk dat het zorgkantoor weet dat het een zorgplicht heeft voor die persoon en dat de gemeente en zorgverzekeraar weten dat zij binnenkort niet meer verantwoordelijk zijn voor (een deel van) de zorg en ondersteuning voor deze persoon. Door gegevens bij elkaar te brengen en uit te wisselen kan eventuele fraude worden opgespoord. De leden van de PVV-fractie vragen of het in deze casus niet gewoon voldoende is dat er een melding naar gemeente en zorgverzekeraar gaat dat de indicatie is afgegeven. Waarom moeten hier gegevens bij elkaar gebracht en uitgewisseld worden?

De toegang tot de Wlz wordt minder fraudegevoelig, doordat het CIZ de indicatie zelf stelt in plaats van dit aan zorgaanbieders uit te besteden. Zegt de regering hiermee dat alle zorgaanbieders hebben gefraudeerd met indicaties? Zo nee, waarom is er dan niet voor gekozen om frauderende zorgaanbieders keihard aan te pakken en de goede zorgaanbieders gewoon hun werk te laten doen? Is dit niet de goeden onder de kwaden laten lijden?

Daarnaast dienen ook hulpverleners met een medisch beroepsgeheim het CIZ die gegevens te verstrekken, die het nodig heeft voor de indicatiestelling en voor eventuele latere (al dan niet ambtshalve) herindicatie. De leden van de PVV-fractie vinden dit een ernstige uitholling van het beroepsgeheim en verwachten dat dit alleen kan en mag als de cliënt daar expliciet toestemming voor geeft. Graag ontvangen zij hierop een reactie van de regering.

Het versterken van de positie en handelswijze van het CIZ als poortwachter van de Wlz gebeurt onder andere door de invloed van de zorgaanbieders op de uitkomst van het indicatieproces terug te dringen, meer persoonlijk contact te laten plaatsvinden tussen indicatiesteller en potentiële Wlz-gebruikers en het vormgeven van het CIZ als publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan. Hoezo «meer» persoonlijk contact? Moet er niet voor ieder indicatiebesluit persoonlijk contact zijn geweest? Is het weer de bedoeling dat er een zaal vol telefonistes afvinklijstjes via de telefoon gaat invullen? Is dat wat de regering bedoelt met objectieve en professionele indicatiestelling?

Uit onderzoek van het CIZ naar de omvang van upcoding bij de gemandateerde vormen van indicatiestelling in de AWBZ, blijkt dat instellingen die zelf, via taakmandaat, hun cliënten indiceren vaker zwaardere zorg (of hogere zorgzwaartepakketten) indiceren dan strikt noodzakelijk (upcoding). De leden van de PVV-fractie vragen of het niet raar is dat de regering een onderzoek naar upcoding laat doen door een instantie die er voor zijn bestaansrecht bij gebaat is dat het gemandateerd indiceren wordt gestopt. Is het niet de zorgverlener zelf die het beste kan inschatten of er een zwaardere vorm van zorg nodig is? Is het niet logisch dat cliënten na verloop van tijd een zwaardere zorgbehoefte krijgen, soms zelfs al kort na opname?

Het CIZ heeft medische informatie nodig van degene voor wie het indicatiebesluit wordt aangevraagd. In voorkomende gevallen betreft dit specifieke medische gegevens. Vraagt het CIZ deze op bij hulpverleners, dan weigeren die soms het CIZ met een beroep op het medisch beroepsgeheim de desbetreffende gegevens te verstrekken. En terecht wat de leden van de PVV-fractie betreft! Het medisch beroepsgeheim is een groot goed. En dat moet het wat deze leden betreft ook blijven.

Het medisch beroepsgeheim gaat echter uit van volledige integriteit van alle zorgaanbieders, terwijl de praktijk laat zien dat ook zij partij kunnen zijn bij het veroorzaken of in stand houden van oneigenlijk gebruik of zelf frauduleus handelen in de zorg. De leden van de PVV-fractie zijn verbijsterd over deze stellingname en zij willen graag namen en rugnummers van artsen die zijn betrapt op frauduleus handelen. Zijn deze artsen gestraft? Zo ja, op welke manier? Waarom is ook hier weer gekozen voor het over een kam scheren van een hele groep, terwijl de fraudeplegers gewoon aangepakt moeten worden? Waarom worden nu de patiënten gestraft voor het gedrag van artsen, want het zijn tenslotte hun gegevens die nu te grabbel gegooid gaan worden?

In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat zorgaanbieders het CIZ die persoonsgegevens, waaronder medische gegevens (en derhalve ook psychologische rapportages), over de cliënt moeten verstrekken, die voor het CIZ noodzakelijk zijn om een cliënt goed te kunnen (her)indiceren. Het gaat hierbij zowel om informatie die noodzakelijk is voor (her)indicaties op aanvraag, als om gegevens die noodzakelijk zijn om te komen tot een ambtshalve herindicatie in gevallen waarin het CIZ vermoedt dat er sprake is van onregelmatigheden. Dit betekent dus dat het CIZ in principe altijd van iedereen de gegevens kan opeisen. Zien de leden van de PVV-fractie dit goed? Zo ja, dan vinden deze leden dit schandalig en verzetten zij zich dan ook luid en duidelijk tegen deze uitholling van het beroepsgeheim.

10. Gegevensuitwisseling

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden over het feit dat er veel aandacht is voor de uitwisseling van gegevens van cliënten in de Wlz. In het wetsvoorstel is geregeld dat hulpverleners met een medisch beroepsgeheim het CIZ desgevraagd die gegevens dienen te verschaffen, als het CIZ deze nodig heeft om tot een goede (her)indicatie te komen. Over dit punt hebben deze leden enkele vragen. Hoe verhoudt dit zich tot de regels wat betreft het medisch beroepsgeheim? Bestaat er een mogelijkheid dat de verzekerde bezwaar kan maken tegen uitwisseling van zijn gegevens? Welke (medische) gegevens worden bedoeld bij deze uitwisseling? Gaat het over de gegevens die betrekking hebben tot de indicatie en de Wlz-behandeling, of kunnen meerdere gegevens worden uitgewisseld? Wordt geregistreerd naar welke organen en personen de gegevens zijn gestuurd? Wat is er tot nu toe aan eisen gesteld aan de manier waarop organen en personen moeten omgaan met de gegevens die zij van de zorgaanbieders hebben ontvangen? Bestaat er voor hen iets als een beroepsgeheim? Welke regels bestaan er over de aanvraag van de gegevens van een persoon? Kan elke «partij» dit over iedere persoon opvragen, of bestaan hier duidelijke criteria voor? Wat is er met de adviezen van het CBP gedaan? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering.

Vanwege de voor een goede uitvoering van het wetsvoorstel noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens is het noodzakelijk de gegevensverwerking in het wetsvoorstel zorgvuldig te normeren en te reguleren teneinde een te grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en risico’s voor de bescherming van die gegevens te voorkomen. De in deze wet voorgestelde bepalingen omtrent de gegevensuitwisselingen tussen uitvoerende organen vormen de uitkomst van een belangenafweging tussen deze belangen. Kunnen de leden van de PVV-fractie hieruit de conclusie trekken, dat in dit geval het belang van het stelsel dus zwaarder weegt dan het belang van de burgers, die ernstig in hun persoonlijke levenssfeer worden aangetast?

Een inmenging in de persoonlijke levenssfeer moet volgens artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en een legitiem doel nastreven. De Wlz voorziet in een dergelijk legitieme doel, namelijk het beschermen van de gezondheid van de burger. Volgens de leden van de PVV-fractie is dit feitelijk onjuist: het legitieme doel is hier de zorgkosten beteugelen op basis van de aanname dat cliënten, zorgorganisaties en artsen de hele boel bij elkaar frauderen. Graag ontvangen zij hierop een reactie. Op welke manier wordt de gezondheid van de burger beschermd, door het op grote schaal uitwisselen van gegevens? Waarom wordt er niet een onafhankelijke keuringsarts ingezet bij de totstandkoming van de indicatie?

Het verzamelen van persoonsgegevens moet tevens daadwerkelijk noodzakelijk zijn voor het bereiken van het doel en in verhouding staan tot dat doel. Welk doel wordt hier bedoeld en hoe staat het met die verhouding?

Artikel 21 van de Wbp bevat specifieke uitzonderingen op het verbod van artikel 16 voor zover het gaat om persoonsgegevens betreffende de gezondheid. De bepaling geeft in onderdeel a van het eerste lid hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening het recht om gezondheidsgegevens van iemand te verwerken, voor zover dat noodzakelijk is voor een goede behandeling of verzorging van de betrokkene dan wel voor het beheer van de betreffende instelling of beroepspraktijk noodzakelijk is. Onderdeel f van het eerste lid geeft bestuursorganen of instellingen die te hunnen behoeve werkzaam zijn dat recht, voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften die voorzien in een verzekerd pakket dat afhankelijk is van de gezondheidstoestand van de betrokkene. Dit artikel geeft genoemde groepen het recht om gegevens te verwerken en niet de plicht zoals nu het geval wordt. Is de regering het met de leden van de PVV-fractie eens dat dat nogal een verschil is?

Het verwerkingsverbod van die gegevens (artikel 16 Wbp) wordt uitgezonderd in artikel 21 Wbp. Hierdoor is er voor zorgaanbieders en zorgverleners (artikel 21, eerste lid, onderdeel a) en voor bestuursorganen als het CIZ, het CAK, en de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren (onderdeel f) een wettelijke basis om gegevens betreffende de gezondheid te verwerken voor de uitvoering van de Wlz. Er is een wettelijke basis om gegevens vrijwillig te mogen verwerken. Waar staat dat het een plicht is?

De leden van de D66-fractie constateren dat in de wet een verplichting is opgenomen voor de uitwisseling van gegevens tussen zorgaanbieders en het CIZ, de Wlz-uitvoerder en het CAK. Uitwisseling van gegevens is verplicht, en kan dus met doorbreking van de geheimhoudingsplicht geschieden, voor zover het gegevens betreft die «noodzakelijk» zijn voor de in de wet genoemde doelen. In de wet is echter niet geregeld, zo constateren deze leden, wie bepaalt of verstrekking van bepaalde gegevens «noodzakelijk» is. Evenmin is geregeld welke partij daarover beslist bij verschil van mening. Zij verzoeken de regering daarom op dit punt in te gaan in de nota naar aanleiding van het verslag en daarbij ook in te gaan op het doel waarvoor het CIZ gegevens kan opvragen, waarbij de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit hiervan onderbouwd worden zodat het beroepsgeheim zo min mogelijk wordt geschonden.

De leden van de D66-fractie vragen of op onderhavig wetsvoorstel een privacy impact assessment heeft plaatsgevonden. Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering de Kamer over de uitkomsten daarvan informeren?

Uitwisseling van persoonlijke gegevens hoort met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te gebeuren. Voorliggend wetsvoorstel regelt dat gegevens uitgewisseld moeten worden tussen zorgaanbieders en het CIZ, de Wlz-uitvoerder en het CAK. Hierbij gaat het om gegevens die noodzakelijk zijn voor de in de wet genoemde doelen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom niet is geregeld wie bepaalt of verstrekking van bepaalde gegevens noodzakelijk is of wie daarover beslist bij verschil van mening. Kan daarom nader aangegeven worden hoe zorgaanbieders kunnen bepalen of gegevensverstrekking noodzakelijk is?

Uitwisseling van privacygevoelige informatie mag volgens het wetsvoorstel met het CIZ zonder toestemming van de verzekerde, zo nodig met doorbreking van het beroepsgeheim. De leden van de GroenLinks-fractie zien graag nader onderbouwd op welke gronden het CIZ gegevens bij de zorgaanbieder kan opvragen en hoe zich dit verhoudt tot het medisch beroepsgeheim.

11. Innovatie door te experimenteren

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het experimenteerartikel. Hiermee kan afgeweken worden van een deel van de artikelen in voorliggend wetsvoorstel. Houdt dit in dat door alle betrokkenen kan worden afgeweken van de betreffende artikelen, of geldt deze mogelijkheid bijvoorbeeld voor een af te bakenen groep betrokkenen? Kan de regering enkele concrete voorbeelden geven van mogelijkheden die zij voor ogen heeft met dit experimenteerartikel?

Is de regering voornemens om het experiment regelarme instellingen ook na 2014 voort te zetten? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie zijn zeer tevreden met het feit dat er met het ERAI-experiment goede ervaringen opgedaan zijn met experimenten op het gebied van indicatiestelling, kwaliteitsverantwoording en uniformering van inkoopvoorwaarden. Het is voor deze leden van groot belang dat onnodige bureaucratie, protocollen en administratie verbannen worden uit de langdurige zorg en dat er ruimte komt voor gezond verstand van de zorgmedewerker. Het experiment laat tot nu toe zien dat er een groeiende behoefte is in het veld om af te wijken van bepaalde wettelijke voorschriften. Hoe worden goede resultaten van deze experimenten geïmplementeerd in de langdurige zorg? Hoe wordt er nu concreet geleerd van deze experimenten? Genoemde leden missen nog concrete vervolgstappen van de regering en ontvangen graag een nadere toelichting.

In de Wlz is een experimenteermogelijkheid opgenomen. Bij amvb kan worden afgeweken van een deel van de artikelen in deze wet. Op welke gebieden is de regering van plan om af te wijken van de wet? Welke afwijkingen zijn volgens de regering wenselijk? Waarom is er niet voor gekozen om direct wettelijk deze afwijkingen te borgen? En waarom is niet gekozen voor een zwaarder experiment-artikel, waardoor zorgaanbieders vrijer de ruimte krijgen om te experimenteren en zo min mogelijk worden gedwarsboomd door geldende regelgeving? Nu constateren deze leden dat experimenten nog steeds als afwijking worden gezien. Kunnen aanbieders binnen de huidige experimenteermogelijkheid experimenteren zonder dat zij eerst de beschikking moeten hebben over een verkregen experimenteertitel? Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering, waarin zij vooral ingaat op de ruimte die er nu is voor experimenten, hoe er geleerd kan worden van goede voorbeelden en waarom de regering verwacht dat deze ruimte toereikend is om echte innovatie te stimuleren.

Het experiment regelarme instellingen heeft tot dusverre laten zien dat er een groeiende behoefte is om, onder bepaalde omstandigheden, van bepaalde wettelijke voorschriften af te kunnen wijken. De leden van de PVV-fractie vragen waarom dit niet direct in deze wet is verankerd.

De leden van de D66-fractie tonen zich verheugd over de expliciete aandacht die in de memorie van toelichting wordt besteed aan innovatie en de opname van een experimenteerartikel in de Wlz. Tegelijkertijd zijn zij van mening dat innovatie niet wordt «afgedwongen» met een wetsartikel alleen. Zij vragen daarom de regering inzichtelijk te maken hoe voorliggend wetsvoorstel zal bijdragen aan het realiseren van zorgvernieuwing. Hoe komt de innovatie ook echt van de grond? Op welke wijze zorgt de regering ervoor dat nieuwe en innoverende woonvoorzieningen mogelijk blijven? En worden mogelijke belemmeringen in de wet- en regelgeving voor het inschakelen van zelfstandigen zonder personeel met onderhavig wetsvoorstel ondervangen? Op welke wijze wordt het zzp’ers eenvoudig(er) gemaakt om ingeschakeld te worden?

12. Internationaalrechtelijke aspecten

De leden van de SP-fractie hebben met grote belangstelling de reactie van het College voor de Rechten van de Mens gelezen. Het College geeft als oordeel dat het voorliggende wetsvoorstel de rechten van burgers zal verslechteren. Genoemde leden begrijpen niet waarom de regering dit punt zo makkelijk aan de kant schuift, omdat de bezuinigingsagenda belangrijker wordt geacht door de regering. Deze leden vinden het zeer betreurenswaardig dat de regering wegkijkt bij rechten van burgers. Zij vragen de regering om toe te lichten waarom de bezuinigingsagenda belangrijker is dan de rechten van mensen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om een overzicht te sturen met daarin de verschillen tussen hoe de AWBZ nu geregeld is in het buitenland en hoe dat in de toekomst zal worden. Betekent het dat bij de vergoeding van zorg in het buitenland sprake is van een restitutiestelsel waarbij slechts een deel van de zorg wordt vergoed? Zo ja, welk deel? Of dient er sprake te zijn van een contract met het zorgkantoor alvorens Wlz-zorg wordt vergoed?

De regering schrijft dat bepaalde onderdelen van de Wlz onder de Dienstenrichtlijn kunnen vallen. Kan nader worden toegelicht wat dit nu concreet betekent en wanneer zich dit voordoet?

De regering meldt dat het College voor de Rechten van de Mens van mening is dat de Wlz en andere herzieningen op gespannen voet staan met de uit diverse mensenrechtenverdragen voorvloeiende verplichting om gezondheidszorg te verbeteren en zeker niet te verslechteren. Dit vinden de leden van de CDA-fractie een heftige, maar ware uitspraak. Graag ontvangen zij een reactie van de regering.

Overigens stelt de regering verder in de memorie van toelichting dat niet kan worden ontkend dat het weer beheersbaar maken van de langdurige zorg een van de redenen is voor deze herziening. Daarom nogmaals de vraag van de leden van de CDA-fractie: welke garanties geeft de regering dat dit ook daadwerkelijk zal gaan gebeuren, welke garanties geeft de regering de Kamer hiervoor?

Verder stelt de regering dat met de Wmo 2015 zal worden voorzien in ondersteuning van diegenen die dit echt nodig hebben. Nu gaat het deze leden om de zinsnede ....«die het echt nodig hebben». Wie zijn dat dan volgens de regering?

Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat verpleging en verzorging en allerlei ondersteuningsactiviteiten die respectievelijk onder de Zvw en Wmo worden gebracht wel een economische activiteit zijn?

Het College voor de Rechten van de Mens is van mening dat de Wlz de rechten van burgers zal verslechteren. De AWBZ voorziet immers in verzekerde rechten op zorg, terwijl de Wmo 2015, waar een deel van de extramurale zorg van de AWBZ naartoe zal gaan, de gemeenten een grote vrijheid zal geven om te bepalen wie voor de in die wet genoemde voorzieningen in aanmerking zal komen en wat deze inhouden. Daarmee staat de overheveling op gespannen voet met de uit diverse mensenrechtenverdragen voortvloeiende verplichting om de gezondheidszorg voor de bevolking zo mogelijk te verbeteren (en zeker niet te verslechteren). Het College heeft geadviseerd om een en ander beter te beargumenteren. Begrijpen de leden van de PVV-fractie dat deze betere argumentatie bestaat uit het volgende: «het weer beheersbaar maken van de langdurige zorg één van de redenen voor deze herziening is. Zouden de kosten voor de langdurige zorg verder blijven stijgen, dan ontstaat, mede gezien het feit dat ten gevolge van de economische crisis ook andere lasten zwaarder op het inkomen van burgers drukken, het risico dat de gezonden niet meer willen bijdragen aan de zorg voor de zwakkeren. In het ergste geval leidt het wegvallen van deze solidariteit ertoe, dat er in het geheel geen langdurige zorg voor de meest kwetsbaren meer is.»? Dus dreigen met het wegvallen van de solidariteit is genoeg om de rechten van de mens te schenden? Dat is interessant. Graag ontvangen genoemde leden een toelichting van de regering.

13. Juridisch kader en rechtsbescherming

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de beschikkingen gericht aan de verzekerden, zoals de regering dat omschrijft. Zij stellen dat de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor over de leveringsvorm van zorg beslist. Volgens deze leden moet uitgaande van het kader voorgestaan door de regering dat de taak zijn van het CIZ en niet van de Wlz-uitvoerder of van het zorgkantoor. Kan de regering toelichten hoe de indicatieprocedure nu precies verloopt en wie wat beslist?

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt het dat de burger alleen bij de indicatiestelling (wel of niet) recht heeft op bezwaar en beroep conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zijn de rechten van de cliënt daardoor niet veel beperkter dan bij de huidige aanspraak van zorg, omdat in de huidige situatie ook bij wijziging van de zorgzwaarte bezwaar en beroep mogelijk is?

14. Consultatie en adviezen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de consultatie van veldpartijen over dit wetsvoorstel. Tevens zijn zij zeer tevreden over het feit dat naar aanleiding van de consultatieronde aanpassingen aan het wetsvoorstel zijn gedaan. Deze leden willen hun waardering uitspreken voor de wijze waarop de regering zich inzet om bij deze majeure hervorming het veld constant te betrekken en de kennis en kunde in het veld te gebruiken om tot een zorgvuldige en succesvolle hervorming, die gedragen wordt door het veld, te komen. Deze leden hebben naar aanleiding van onder andere de rondetafelgesprekken over dit wetsvoorstel meerdere vragen van veldpartijen betrokken in de verschillende hoofdstukken van deze inbreng.

Uit de reacties op het conceptwetsvoorstel begrijpen de leden van de CDA-fractie dat cliëntenorganisaties, brancheorganisaties en toezichthouders een aantal dezelfde problemen signaleren. Namelijk de afbakening met de andere wetgeving, Wmo en Zvw. Instellingen geven aan de veranderingen niet voor 1 januari 2015 te kunnen realiseren, en dat er averechts prikkels in het systeem ontstaan tussen de Wmo, Zvw, Jeugdwet en Wlz. Het toezicht op de Wlz wordt als een groot risico gezien door de NZa. DNB stelt dat zij niet kan overzien wat dit betekent voor de aanvullende solvabiliteitseisen die hieruit kunnen voortvloeien. Het College voor de Rechten van de Mens stelt dat de rechten van de burgers verslechteren. Het CBP stelt dat de basis voor de gegevensverstrekking te algemeen is en wil dat de regering specificeert welke instantie welke soort gegevens mag verwerken en met elkaar mag of moet uitwisselen. En Actal vindt dat dit wetsvoorstel niet zo dient te worden ingediend bij de Tweede Kamer. Wel, de leden van de CDA-fractie merken op dat dit wel is gebeurd en zij vragen of de regering van mening is dat zij een weloverwogen en weldoordacht wetsvoorstel heeft ingediend waarbij alle randvoorwaarden duidelijk geregeld zijn. Graag ontvangen deze leden een diepgaander reactie op de adviezen van genoemde organisaties dan vermeld in de memorie van toelichting.

15. Toekomstperspectief

De leden van de PvdA-fractie lezen dat met dit wetsvoorstel een belangrijke stap gezet wordt naar een doelmatiger en kwalitatief betere langdurige zorg voor ouderen en gehandicapten. De regering overweegt een onderscheid te maken tussen de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg. Voor de gehandicaptenzorg worden verschillende modellen overwogen: een landelijk georganiseerde gehandicaptenzorg, welke door één landelijke inkoper ingekocht wordt, of een regionale uitvoering door gemeenten, of risicodragende uitvoering door verzekeraars voor eigen verzekerden met een vereveningsmodel. Voor de zwaardere ouderenzorg wordt de mogelijkheid onderzocht om op termijn de ouderenzorg risicodragend over te hevelen naar de Zvw. Over deze laatste overweging hebben deze leden al enkele vragen gesteld in deze inbreng. Graag zouden deze leden ook een nadere toelichting willen hebben op de verschillende modellen die overwogen worden voor de gehandicaptenzorg. Welke voor- en nadelen hebben de verschillende modellen? Hoe kijkt de regering aan tegen de verschillende modellen? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering.

Tegelijk wordt in dit hoofdstuk van de memorie van toelichting door de regering aangegeven dat het op korte termijn niet mogelijk is om de zwaardere langdurige zorg te splitsen, namelijk door de ouderenzorg risicodragend uit te laten voeren door privaatrechtelijke verzekeraars en de gehandicaptenzorg in een ander domein onder te brengen. De komende jaren worden de mogelijkheden door de regering nader onderzocht. Kan de Kamer geïnformeerd worden over dit onderzoek door de regering? Zo ja, hoe en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over het onderzoek? Zo nee, waarom niet?

Uit het hoofdstuk «Toekomstperspectief» blijken de ware bedoelingen die deze regering heeft met de langdurige zorg. De leden van de SP-fractie constateren dat de regering zowel de gehandicaptenzorg als de ouderenzorg naar de markt wil brengen door deze in de toekomst onder te brengen bij private zorgverzekeraars. Dit baart genoemde leden grote zorgen. Waar het gaat om de gehandicaptenzorg is de regering weliswaar nog niet tot een finale conclusie gekomen maar de markt lijkt wel het toekomstbeeld waar de regering het liefst wil uitkomen. Kunnen deze leden de conclusie trekken dat wanneer de regering van mening is dat het vereveningsmodel in haar ogen voldoende goed is uitvoering door private zorgverzekeraars de voorkeur heeft? Volgens de leden van de SP-fractie heeft uitvoering door private zorgverzekeraars naast principiële bezwaren grote praktische risico’s. Wat deze leden betreft is dit dan ook een onbegaanbare weg. Het betreft een kleine groep zorgbehoevende mensen die bijzonder kwetsbaar is en daarom maximale bescherming van de overheid verdient. Daar past het niet bij om private zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid te geven om deze groep zorg te bieden. Risicoselectie ligt op de loer. Ook het bestaan van een vereveningsmodel kan dat niet voorkomen. Zoals bekend is het risicovereveningsmodel verre van perfect en kunnen zorgverzekeraars ondanks het bestaan ervan risico’s die zij lopen op (bepaalde) groepen verzekerden voorspellen. De leden van de SP-fractie vragen of de regering dat erkent. Deze leden vragen waarom de regering desondanks het niet bij voorbaat uitsluit om deze zorg in de Zorgverzekeringswet onder te brengen.

Volgens de regering verstevigt de overheveling van de ouderenzorg naar de Zorgverzekeringswet de relatie tussen de verzekerde en zijn verzekering. De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij denkt dat dit de eerste zorg is van mensen die ouderenzorg nodig hebben. Ook lijkt de regering te denken dat mensen er behoefte aan hebben keuzevrijheid te krijgen via hun zorgverzekering. De leden van de SP-fractie wijzen de regering erop dat het juist deze ouderen zijn die weinig tot geen keuzevrijheid hebben waar het gaat om een zorgverzekering. Het zijn de zorgverzekeraars die ouderen een hogere premie voor hun aanvullende verzekering vragen en het aanvullende pakket zo samenstellen dat dit voor hen minder aantrekkelijk wordt. Genoemde leden vragen de regering hierop te reageren. Zij verzoeken de regering de vraag te beantwoorden of ouderen werkelijk zoveel heil te verwachten hebben van zorgverzekeraars als de regering lijkt te veronderstellen. In dat kader vragen de leden van de SP-fractie of de regering de vrees deelt dat zorgverzekeraars door verantwoordelijkheid te krijgen voor de uitvoering van de ouderenzorg nog meer prikkels ervaren om ouderen proberen te weren uit de zorgverzekering. Tevens vragen genoemde leden of de regering kan uitsluiten dat zorgverzekeraars daarnaast ook meer mogelijkheden krijgen om deze zelfde groep ouderen te weren. De regering spreekt de verwachting uit dat zorgverzekeraars zullen proberen de beste kwaliteit tegen een gunstige prijs te bieden. Genoemde leden zetten daar grote vraagtekens bij. Nu al blijkt dat zorgverzekeraars bij de inkoop van zorg vooral letten op de prijs en er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit bij de ouderenzorg anders zal zijn. Daarnaast is het zeer goed denkbaar dat zorgverzekeraars om ouderen uit de door hen aangeboden verzekering te houden er helemaal niet voor kiezen om goede kwaliteit van zorg aan te bieden. De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij dit risico ziet. Ook wat de ouderenzorg betreft lijkt de regering te vertrouwen op de risicoverevening. Dat vertrouwen is wat deze leden betreft misplaatst en daarom is het behalve principieel onjuist ook onverantwoord om de ouderenzorg op termijn over te hevelen naar de Zorgverzekeringswet. Genoemde leden vragen waarom de regering hier desondanks voor kiest. Voorts vragen zij de regering heel precies aan te geven waaraan het vereveningssysteem moet voldoen wil de regering overgaan tot overheveling van de ouderenzorg naar de Zorgverzekeringswet. De leden van de SP-fractie vinden het een cynische constatering dat de regering ervoor kiest de overheveling door te zetten wanneer het aantal ouderen dat gebruik maakt van een verzorgingstehuis in haar ogen voldoende is afgenomen. Eerst kiest de regering ervoor om ouderen de toegang te ontzeggen of gedwongen te laten verhuizen. En als dat beleid voldoende effect heeft gesorteerd worden de overgebleven ouderen overgeleverd aan private zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars waar diezelfde ouderen weinig heil van hebben te verwachten gezien de manier waarop zij er alles aan doen om hen uit de verzekering te houden.

Vervolgens zetten de leden van de SP-fractie grote vraagtekens bij deze overhevelingsplannen. Is de regering voornemens opnieuw grote bezuinigingen door te voeren, indien zij de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg wil overhevelen naar de Zvw? Is dit een nieuwe reden van de regering om in de toekomst de bezuinigingsagenda verder te kunnen doordrukken? Kan de regering hierop nader ingaan?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering dit hoofdstuk nu precies heeft opgenomen in de nieuwe Wlz. Gelooft de regering zelf niet in deze wet? Of wil zij de Kamer enerzijds een korte termijn en anderzijds een lange termijnvisie presenteren? Deze leden hebben al gesteld dat zij bang zijn dat met deze wet de financiële doelstellingen die de regering zichzelf stelt niet haalbaar of reëel zijn waardoor men zich gedwongen voelt de Wlz over te hevelen naar de zorgverzekeraars, zonder dat hierbij sprake is van een duidelijke inhoudelijke overweging.

De regering onderzoekt de mogelijkheden om op termijn de ouderenzorg risicodragend over te hevelen naar de Zvw. Hiermee zou een schot worden weggenomen. Dit kan niet alleen zorginhoudelijke kwaliteit bevorderen, maar ook leiden tot verdere doelmatigheidswinst. Is dit het antwoord op de vraag van Brussel om verder te bezuinigen en de ouderenzorg nog verder uit te kleden, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De regering zet, zo schrijft zij zelf, met voorliggend wetsvoorstel een eerste stap naar een doelmatiger en kwalitatief betere langdurige zorg. In een tweede stap zal worden bezien of verdere verbeteringen in de doelmatigheid mogelijk zijn, bijvoorbeeld door delen van de Wlz over te hevelen naar andere domeinen zoals de Zvw. Daarin voorziet dit voorstel van wet nadrukkelijk niet, hoewel de regering in de memorie van toelichting wel aanzetten geeft voor een mogelijke invulling daarvan, zoals de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen de gehandicaptenzorg en ouderenzorg, zo lezen de leden van de D66-fractie. Dit roept bij deze leden wel de vraag op of de regering reeds in het kader van onderhavig wetsvoorstel deze discussie wil voeren met cliënten, partijen in de zorg en ook de beide Kamers der Staten-Generaal. Graag ontvangen deze leden daarop een reactie.

16. Overgangssituatie, inwerkingtreding en transitie

De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met de regering dat een goed overgangsregime bijdraagt aan een zachte landing van de hervorming van de langdurige zorg. De regering beschrijft twee categorieën van veranderingen: ten eerste ten gevolge van verschuiving van zorg naar een ander domein, ten tweede veranderingen als gevolg van wijzigingen binnen de Wlz ten opzichte van de AWBZ.

Voor mensen met een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg wordt er in de Wmo 2015 overgangsrecht geborgd. Hierover zijn door deze leden bij die wetsbehandeling meerdere vragen gesteld. Ook het overgangsrecht voor mensen die per 2015 een indicatie hebben voor beschermd wonen wordt binnen de Wmo geborgd. Over de intramurale langdurige ggz-zorg worden in een apart schriftelijk overleg vragen gesteld door deze leden. Deze vragen zullen te zijner tijd betrokken worden bij de behandeling van dit wetsvoorstel na beantwoording van de regering, indien dat nog nodig is.

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden met het feit dat mensen die nu een indicatie met verblijf hebben en die daadwerkelijk in een instelling verblijven, recht houden op deze plek in een instelling onder de Wlz. Wel lezen zij dat er door de regering een uitzondering gemaakt is voor meerderjarige LVG-cliënten. Kan aangegeven worden waarom gekozen is voor deze uitzondering? Welke partijen zijn betrokken geweest bij het nemen van deze beslissing? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering.

Cliënten die in de AWBZ een vpt of pgb hadden en die hun vpt of pgb in 2015 in de Wlz willen behouden, moeten per 2015 aan de nieuwe leveringsvoorwaarden voldoen. Wanneer dit niet het geval is, moeten cliënt en zorgkantoor maatregelen treffen om te zorgen dat dit wel mogelijk is. Deze leden ontvangen hierop graag een nadere toelichting van de regering. Hoe worden cliënten in de gelegenheid gesteld om tijdig aan de nieuwe leveringsvoorwaarden te voldoen? Hoe worden zorgkantoren in de gelegenheid gesteld de voorwaarden tijdig te controleren? Wat gebeurt er wanneer niet tijdig aan de voorwaarden voldaan wordt? Raakt iemand dan zijn pgb of vpt kwijt? En hoe wordt de continuïteit van zorg dan geborgd? Graag ontvangen genoemde leden een toelichting van de regering op dit punt.

Cliënten met een pgb kunnen door de wijziging in tariefstelling te maken krijgen met een direct effect op het pgb en dus ook op de geleverde zorg. Hoe worden cliënten tijdig geïnformeerd over de wijzigingen in de tarieven van de pgb’s indien dit nog niet gebeurd is? Hoe wordt geborgd dat cliënten met een pgb voldoende budget overhouden om de benodigde zorg te kunnen blijven financieren?

Ook zorginstellingen krijgen te maken met wijzigingen vanuit de Wlz die invloed hebben op hun bedrijfsvoering. De leden van de PvdA-fractie lezen dat zorginstellingen zich kunnen richten op het leveren van zorg aan zwaardere doelgroepen. Deze leden krijgen echter signalen vanuit de branche dat dit niet gestimuleerd wordt door zorgkantoren, maar dat instellingen vaak tegengewerkt worden. Heeft de regering deze signalen ook ervaren en zo ja, wat gaat de regering hieraan doen?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat alle mensen met een laag zorgzwaartepakket die in een instelling wonen er mogen blijven wonen. Maar mensen met een laag zorgzwaartepakket die thuis wonen kunnen tot 1 januari 2016 kiezen voor opname in een instelling of uit de Wlz/AWBZ. Dus als men nu thuis zorg krijgt met een laag zorgzwaartepakket dan heeft men eigenlijk maar één keuze als men die zorg wil houden, men kan kiezen voor zorg in een instelling. De eerste vraag is of hier überhaupt binnen de instellingen plek voor is, maar is de regering niet bang dat men de mensen die hier onder vallen (70.000 in totaal) «de instelling worden ingejaagd»? Heeft de regering hier middelen voor gereserveerd?

Mensen met een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg gaan per 1 januari 2015 over naar de Wmo 2015 en/of de Zvw, of de Jeugdwet. Er is geen reden voor overgangsrecht in het kader van de Wlz (onmiddellijke werking), wel zal binnen de nieuwe domeinen aandacht worden besteed aan deze cliëntgroepen. Waarom is er geen reden voor overgangsrecht voor deze groep, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Dan kan het zo maar zijn dat iemand met ingang van 1 januari 2015 zijn extramurale zorg kwijt raakt?

Mensen met een indicatie voor verblijf die ook daadwerkelijk in een instelling verblijven worden voor het recht op verblijf en daarmee gepaard gaande zorg gelijkgesteld met mensen die na invoering van de Wlz op grond van de indicatiecriteria toegang krijgen tot de Wlz-zorg, ook wanneer deze reeds in een instelling verblijvende cliënten niet aan die toegangscriteria zouden voldoen (de «lage zzp’s»). Klopt het dus, dat cliënten van een verzorgingshuis dat omvalt wel recht blijven houden op een intramurale plaats? Zo ja, hoe gaat de regering dit dan faciliteren?

Zorginstellingen kunnen eventueel een deel van hun gebouw dat niet meer wordt gebruikt verhuren. Naast het leveren van zorg aan cliënten die thuis zorg krijgen (gecombineerd met het verhuren van woonruimtes) kunnen de zorginstellingen zich ook richten op het leveren van zorg aan de zwaardere doelgroepen (de doelgroepen die in de Wlz terechtkomen). Ook sanering van de capaciteit zal aan de orde kunnen komen. Gaat de regering dat dan ook wettelijk mogelijk maken? Want zorgorganisaties die dit willen, lopen tegen behoorlijk wat beperkingen aan.

De regering streeft naar inwerkingtreding van de WLz per 1 januari 2015. De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering volhardt in dit streven, ook nadat tijdens de rondetafelgesprekken is gebleken dat niemand invoering per 1 januari 2015 ziet zitten.

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen ter verduidelijking en verifiëring van de bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht, zoals geregeld in artikel 11 van het wetsvoorstel. Zo vragen zij of bestaande indicaties te allen tijde zullen worden geëerbiedigd, zelfs als sprake is van indicaties met een zeer lange looptijd. Ook constateren zij dat alle cliënten met een hoger zzp levenslang recht houden op zorg in de Wlz. Een deel van deze cliënten neemt thans een deel van de AWBZ-zorg af in de vorm van extramurale functies. De Wlz biedt deze mogelijkheid echter niet. Het zal zeer waarschijnlijk niet mogelijk zijn om deze functies reeds allemaal per 1 januari 2015 om te zetten naar een vpt of een pgb, zo veronderstellen deze leden. Kunnen cliënten die in de Wlz blijven in 2015 nog de zorg in extramurale functies afnemen en binnen welke termijn moet voor deze cliënten de zorg zijn omgezet? En is het nodig dat voor deze cliënten een besluit moet worden genomen door de Wlz-uitvoerder op grond van artikel 3.3.2 (vpt) respectievelijk artikel 3.3.3.(pgb)?

De leden van de D66-fractie vragen voorts of de continuïteit van zorg specifiek voor ggz-cliënten in de overgangssituatie wel voldoende wordt gewaarborgd. Zij vragen dit omdat de specifieke afbakening voor de Wlz voor deze groep nog niet is afgerond. Voorkomen dient te worden dat er mensen tussen wal en schip vallen.

17. Monitoring en evaluatie

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden te lezen dat de regering met betrokken partijen afspraken wil maken over de monitoring van de bereikte resultaten, de uitgavenontwikkeling en over het geheel van de langdurige zorg, door te meten en benchmarken. De beide Kamers zullen over deze monitor geïnformeerd worden. Ook wordt de werking van het wetsvoorstel periodiek geëvalueerd door een onafhankelijke partij. Is duidelijk aan welke partij gedacht wordt? Graag ontvangen deze leden hierop een nadere toelichting. Zeker aangezien deze evaluatie mede de basis kan vormen voor besluitvorming over het toekomstperspectief voor de ouderen- en gehandicaptenzorg.

De eerste evaluatie vindt plaats binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Wlz. Is drie jaar niet te lang, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Zij zien de evaluatie bij voorkeur na een jaar.

De Minister van VWS zal daarna telkens na vijf jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Wlz in de praktijk aan de Eerste en Tweede Kamer overleggen. Ook hier maken deze leden bezwaar tegen de termijn van vijf jaar, zij zien die evaluatie bij voorkeur om de twee jaar.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1.1.1

In de definitiebepaling van persoonlijke verzorging is opgenomen dat de ondersteuning bij of het overnemen van deze activiteiten gericht moet zijn op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. De leden van de CDA-fractie vragen of het niet te verkiezen is om hier toe te voegen het zoveel als mogelijk opheffen van dit tekort. Er zijn nu eenmaal mensen waarvoor dit helaas te hoog gegrepen is.

In de definitiebepaling van het CAK en CIZ is niet gekozen voor het verduidelijken waar deze afkortingen voor staan. Waarom niet?

De leden van de D66-fractie constateren dat het burgerservicenummer (BSN) in artikel 1.1.1 wordt gedefinieerd. Vervolgens wordt in verschillende artikelen het gebruik van het BSN genoemd en/of verplicht gesteld. Nu bestaat de mogelijkheid dat in de opvanginstellingen cliënten verblijven voor wie geldt dat ze geen BSN hebben, het nummer niet bekend is of het nummer om dringende veiligheidsredenen niet verstrekt kan worden. Deze leden zijn van mening dat voorkomen moet worden dat deze cliënten om administratieve redenen van zorg verstoken blijven of dat de financiering van de bestaande zorg niet kan worden gecontinueerd. Hoe wordt de zorg ook voor deze groep cliënten zeker gesteld?

De leden van de SGP-fractie vragen naar het begrip solistisch werkende zorgverlener. Waarom is hier niet gekozen voor het begrip zelfstandig werkende zorgverlener? Is er naar het oordeel van de regering verschil tussen beide begrippen?

Artikel 3.2.1

Eerste lid

In het eerste lid wordt aangegeven dat mensen een verzekerd recht hebben op Wlz-zorg. Vervolgens staat er «uit oogpunt van doelmatige zorgverlening». Wat verstaat de regering hieronder, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat wordt verstaan onder «redelijkerwijs»? Blijft het Protocol gebruikelijke zorg zoals dat nu geldt van toepassing? Zo nee, wat wordt er gewijzigd?

Tweede lid

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er inhoudelijk verschil is tussen de definitie van zelfzorg in artikel 3.2.1, tweede lid, onderdeel d, en de definitie die wordt gebruikt in paragraaf 2.1 van bijlage 1 van de Beleidsregels Indicatiestelling AWBZ 2014. Zo ja, wat is daarvan de betekenis?

Artikel 3.2.4

Eerste lid

In het eerste lid staat dat bij amvb kan worden bepaald dat men een eigen bijdrage moet betalen. De eigen bijdrage kan verschillen naargelang de groep waartoe men behoort. De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering bedoelt met deze zinsnede.

Artikel 3.2.5

Tweede lid

Het tweede lid geeft een grondslag om in bepaalde gevallen een hogere bijdrage van verzekerden te vorderen. In de huidige AWBZ was een gelijk artikellid de grondslag voor het Besluit wachttijd bijzondere ziektekosten. In de memorie van toelichting is te lezen dat het de bedoeling is dat «onder meer de bepalingen van dat besluit onderdeel worden van een Besluit langdurige zorg». Welke andere bepalingen die leiden tot een hogere eigen bijdrage is de regering van plan vast te leggen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 3.3.3

Tweede lid, onderdeel a

De leden van de CDA-fractie vragen wie de kwaliteit bepaalt. Kan de regering zich voorstellen dat bij een pgb er een andere duiding aan het begrip kwaliteit kan of moet worden gegeven dan bij zorg in natura?

Tweede lid, onderdeel c

In artikel 3.3.3, tweede lid, onderdeel c, lijkt een keer te veel het woord «zodanige» te staan, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie.

Artikel 3.3.4

De memorie van toelichting geeft aan dat zorg op grond van de Wlz praktisch gesproken alleen in Nederland geleverd kan worden, omdat de zorg die geleverd wordt op grond van de Wlz wezenlijk verschilt van de extramurale zorg in de huidige AWBZ. De zorg zou alleen geleverd kunnen worden in een instelling. De leden van de 50PLUS-fractie vragen waar dit wezenlijke verschil in zit. Ook de zeer zware Wlz-zorg kan in Nederland immers thuis of anderszins buiten de muren van een instelling geleverd worden. De verwachting wordt uitgesproken dat Wlz-uitvoerders er niet toe zullen overgaan om die zorg te contracteren met zorgaanbieders die gevestigd zijn buiten het Nederlandse grondgebied. Hoe verhoudt zich dat met het Europees recht en de daarin vastgelegde zorgplicht? In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het contracteren van zorg in EU-landen of landen die behoren tot de EER, niet mag worden verboden. Deze leden vragen waarom er hier überhaupt gesproken wordt van een verbod. Waarom wordt een dergelijk verbod overwogen? Waar is de verwachting op gebaseerd? Waarom is er niet voor gekozen om de beperking dat de zorg in Nederland niet tijdig verkregen kan worden uit te zonderen, ook met het oog op de bepaling in het tweede lid dat er na toestemming van de uitvoerder een restitutie van de kosten van in het buitenland gemaakte zorgkosten kan plaatsvinden? Heeft dit niet tot gevolg dat Nederlanders die al jaren in het buitenland wonen, in het uiterste geval naar Nederland moeten terugkeren om Wlz-zorg te ontvangen? Kan de regering aangeven hoeveel Nederlanders er op dit moment AWBZ-zorg in het buitenland ontvangen? Dit is niet bekend bij Zorginstituut Nederland.

Artikel 4.1.2

De leden van de SP-fractie constateren dat een Wlz-uitvoerder verboden wordt om winst te maken. Dat vinden deze leden terecht. Zij vragen of de regering ook voornemens is om dit op te leggen aan verzekeraars en anders te kijken naar mogelijkheden dit te kunnen verbieden. Kan de regering daarop ingaan?

Artikel 4.2.2

Zevende lid

Met dit lid wordt het, zoals aangekondigd in paragraaf 12.3.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting, mogelijk gemaakt om de zorginkoop aan te merken als dienst van algemeen economisch belang. Wat is de reden dat de regering niet meteen daartoe overgaat, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Artikel 4.2.4.

Op grond van dit artikel is de Wlz-uitvoerder verplicht zijn werkzaamheden op een doelmatige wijze uit te voeren ter voorkoming van verstrekking van onnodige zorg. De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen om tot verrekening over te gaan wanneer een Wlz-uitvoerder nalatig is.

Artikel 8.1.1 en 8.1.3

De regering geeft aan dat als mensen dat willen zij dagelijks moeten kunnen douchen en regelmatig naar buiten moeten kunnen. De leden van de SP-fractie merken op dat de regering dit van de oorspronkelijke Beginselenwet AWBZ-zorg heeft overgenomen. Genoemde leden vinden dit een goed uitgangspunt maar vragen of dit geen loze woorden zijn van de regering. Hoe kan de regering beloven dat mensen elke dag kunnen douchen of naar buiten kunnen, als er niet voldoende personeel is om dit te kunnen organiseren? Hoe kan de regering een goede kwaliteit van zorg waarborgen, als nu al het personeel ontslagen wordt? Kan de regering daarop ingaan? Kan de regering tevens een overzicht sturen welke artikelen wel en niet van het oorspronkelijke wetsvoorstel Beginselenwet AWBZ-zorg zijn overgenomen?

Artikel 8.1.1

Tweede lid

De leden van de CDA-fractie vragen aan de regering waarom zij in het tweede lid punt a als eerste noemen bij de bespreking van het zorgplan. Dit is toch niet in lijn met de memorie van toelichting?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat met het «tijdig» verwisselen van incontinentiemateriaal, zoals genoemd in artikel 8.1.1, tweede lid, onder b, volgens de memorie van toelichting wordt bedoeld «tijdig voor de individuele verzekerde in zijn specifieke situatie». Wat wordt daarmee bedoeld? Wie beoordeelt dit?

Artikel 8.1.2

Vierde lid

Het vierde lid regelt in samenhang met artikel 8.1.2, eerste lid, onder b, dat indien een verzekerde van 11 jaar of jonger een andere weloverwogen mening heeft dan degene die gezag over hem uitoefent de zorgaanbieder deze mening respecteert. Voert dit niet echt ver, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is het niet verstandig hier de mogelijkheid voor de zorgaanbieder te bieden af te wijken mits er gegronde redenen zijn?

Artikel 8.1.2, vierde lid, Wlz voorziet in een bepaling die ertoe strekt het weloverwogen standpunt van een verzekerde, in afwijking van de voorgaande leden van dit artikel, te laten prevaleren boven het standpunt van diens vertegenwoordiger. Indien in een van de in het eerste lid, onder b tot en met e, genoemde gevallen tussen de verzekerde en de bedoelde andere persoon verschil van inzicht bestaat en de verzekerde weloverwogen vasthoudt aan zijn standpunt, respecteert de zorgaanbieder diens standpunt. Het gaat hierbij vooral om situaties waarin een verzekerde niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen. De leden van de SGP-fractie vragen hoe iemand die niet in staat wordt geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen toch een weloverwogen standpunt in kan nemen. Hoe verhouden deze begrippen zich tot elkaar? Hoe kan de hulpverlener vaststellen dat er toch sprake is van een weloverwogen besluit, dat voorrang moet krijgen?

Artikel 10.1.3

Bij of krachtens amvb worden door het Zorginstituut subsidies verstrekt aan instellingen voor het verlenen van gedurende het gehele etmaal direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning, waaronder alarmopvolging bij een noodoproep. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan uitleggen wat de definitie is van assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen. Uit de memorie van toelichting lijkt het alleen te gaan om één specifieke aanbieder. Hoe verhoudt dit zich tot de keuzevrijheid?

Artikel 11.1.1

Een cliënt met een zzp 3 (of lager) die ervoor kiest om thuis te blijven wonen, valt volgens de wet niet onder de Wlz, maar onder de gemeente. In artikel 11.1.1 is geregeld dat mensen die al in een instelling wonen, over kunnen gaan naar de Wlz, ook bij een lagere zzp. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen kleinschalige wooninitiatieven die worden bekostigd met pgb’s en kleinschalige wooninitiatieven waarbij de zorg in natura geschiedt. De eerste categorie valt onder de uitzondering, maar de tweede categorie niet. De leden van de SGP-fractie vragen of het vanuit het oogpunt van kostenbeheersing niet efficiënter is om deze kleinschalige wooninitiatieven waarbij zorg in natura geschiedt te stimuleren. Acht de regering het daarom wenselijk om deze kleinschalige wooninitiatieven aan de uitzondering toe te voegen?

Artikel 11.2.5

Eerste lid

«De overeenkomsten die zorgkantoren (namens de zorgverzekeraars) met zorgaanbieders in het kader van de AWBZ hebben gesloten, hebben betrekking op de levering van zorg door zorgaanbieders aan AWBZ-verzekerden in de regio. Ook onder de AWBZ zullen zorgcontracten met zorgaanbieders moeten worden gesloten. Mede omdat de Wlz ten opzichte van de AWBZ minder zorg verzekert, is het echter zeer goed mogelijk dat de Wlz-uitvoerders of de zorgaanbieders bestaande contracten willen opzeggen of wijzigen. Voor het geval een van beide partijen daaraan niet wil meewerken, bepaalt het eerste lid dat beide partijen het recht hebben bestaande overeenkomsten met een termijn van twee maanden op te zeggen, ook voor zover die overeenkomst anders bepaalt.

Naar aanleiding van dit artikel vragen de leden van de SP-fractie of de termijn van twee maanden in dezen niet veel te kort is. Daar kan een instelling toch niet op anticiperen? En hoe zit het met de gevolgen voor het personeel? Is er sprake van personeel volgt werk?

Vijfde en zesde lid

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het mogelijk is dat de hulpverlener tot zes maanden moet wachten op zijn geld. Is dit niet veel te lang?

De voorzitter van de vaste commissie, Neppérus

De adjunct-griffier van de vaste commissie, Clemens

X Noot

1

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 397.

X Noot

2

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 427.

X Noot

3

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 435.

X Noot

4

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 427.

X Noot

5

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 397.

X Noot

6

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 427.

X Noot

7

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 419.

X Noot

8

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 380.

X Noot

9

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 507, nr. 432.

X Noot

10

Kamerstukken II, 2012/2013, 33 400 XVI, nr. 61.

X Noot

11

Kamerstukken II, 2012/2013, 30 597, nr. 356.


Nota naar aanleiding van het tweede nader verslag

Nr. 55 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET TWEEDE NADER VERSLAG

Ontvangen 10 september 2014

Inhoudsopgave

blz.

 

 

 

0.

Algemeen

1

1.

Modulair pakket thuis

2

2.

Zorgkantoren verantwoordelijk voor verstrekking persoonsgebonden budget

17

3.

Hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen die thuis blijven wonen worden in 2015 nog door de gemeenten verstrekt

19

4.

Wijzigingen in het overgangsrecht, budgetgaranties

20

5.

Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten

24

6.

Overig

24

 

Artikelsgewijs

29

0. Algemeen

De regering is de leden van de fracties erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee de Kamer het tweede nader verslag inzake het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (Wlz) heeft uitgebracht. Dit naar aanleiding van de tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel. De regering is verheugd te vernemen dat, onder het voorbehoud dat de in het tweede nader verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid acht. De aanstaande openbare behandeling van het wetsvoorstel is nodig om de Wlz tegelijkertijd met Jeugdwet, de Wmo 2015 en de wijziging van het Besluit zorgverzekering op 1 januari 2015 in werking te laten treden. De genoemde wetten en het besluit vormen het samenhangend en integraal nieuw wettelijk kader waarbinnen de hervorming van de langdurige zorg zijn beslag krijgt.

1. Modulair pakket thuis

De leden van de PvdA-fractie zijn blij met de mogelijkheid voor een modulair pakket thuis (mpt) voor cliënten met een verblijfsindicatie in 2015. Op deze manier kan zorg op maat geregeld worden voor wie dat nodig heeft. Deze leden vinden het een goede beslissing dat deze mogelijkheid tot maximaal flexibel regelen van zorg ook na 2015 blijft bestaan. Zij pleiten voor de minder ambtelijke term «flexibel pakket thuis». De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom wordt gesteld dat voor een cliënt met een mpt – net als voor een cliënt met een persoonsgebonden budget (pgb) – geen verplichte zorgplanbesprekingen of een zorgplan geldt. Zij zien niet in waarom het praktisch niet mogelijk zou zijn om een zorgplan op te stellen alleen omdat er sprake is van meerdere zorgaanbieders. Er kan sprake zijn van een hoofdaanbieder of het zorgkantoor coördineert de verschillende zorgaanbieders en bepaalt of het geheel van ingekochte zorg die via een pgb, via mpt en zorg die via mantelzorg wordt geleverd, klopt. Het is daarnaast volgens deze leden ook goed mogelijk dat een cliënt een eigen zorgplan opstelt en dat goed laat keuren door het zorgkantoor.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de juridische status is van het oordeel van het zorgkantoor. Wat gebeurt er als een cliënt thuis wil blijven wonen terwijl het zorgkantoor vindt dat dat niet verantwoord is? Genoemde leden vinden dat mensen zelf zeggenschap moeten hebben over de keuze om al dan niet in een instelling te wonen.

De leden van de PvdA-fractie pleiten voor de term flexibel pakket thuis. Ik begrijp dit pleidooi. Ik heb echter gekozen voor de term modulair pakket thuis om aan te duiden dat het zorgpakket uit meerdere onderdelen kan bestaan. Daarnaast geldt dat ook bij de zorg in een instelling, het vpt en het pgb een flexibele invulling mogelijk is, waarmee de term «flexibel» niet exclusief geldt voor de leveringsvorm van het modulair pakket thuis. Zoals de genoemde leden aangeven, is er bij het mpt inderdaad geen sprake van een door het zorgkantoor goed te keuren zorgplan. Wel kan de cliënt in een gesprek met het zorgkantoor aangeven hoe hij zijn zorg wenst in te vullen en kan daarbij zijn persoonlijke zorgplan inbrengen. Het is in het belang van de cliënt om zo goed mogelijk afspraken te maken met de zorgaanbieder(s) over de levering van de zorg. Indien het mpt door één zorgaanbieder wordt geleverd (of indien de zorg via onderaannemerschap door meerdere aanbieders wordt geleverd) kunnen de cliënt of diens vertegenwoordiger samen met de zorgaanbieder uiteraard wel afspraken maken over de invulling van de zorgverlening en een zorgplan opstellen.

Ik ben het met de leden van de PvdA-fractie eens dat mensen zelf zeggenschap moeten hebben over de keuze om al dan niet in een instelling te gaan wonen, maar dat moet wel verantwoord en ook doelmatig zijn. De doelgroep van de Wlz is in vergelijking met de AWBZ immers substantieel zwaarder aangezien het gaat om cliënten die allen zijn aangewezen op permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Het is aan het zorgkantoor om te toetsen of aan de randvoorwaarden voor de levering van verantwoorde zorg in de thuissituatie kan worden voldaan. Daarbij gaat het om vragen als: vindt de beoogde zorgaanbieder dat de omstandigheden verantwoord zijn? Of staat de beoogde zorgaanbieder niet onder toezicht van de Inspectie? De regering hecht er aan te benadrukken dat uiteindelijk de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor het leveren van verantwoorde zorg. De Inspectie houdt daar toezicht op. Van zorgaanbieders kan niet gevraagd worden om zorg te organiseren in thuissituaties die niet verantwoord zijn. Indien zorgkantoor en cliënt (ook na een bezwaarprocedure) niet tot overeenstemming kunnen komen, is het in laatste instantie aan de rechter om daarover in (hoger) beroep een uitspraak te doen. Dat ontslaat het zorgkantoor echter niet van zijn zorgplicht. Ik sta derhalve een benadering voor waarin de cliënt het laatste woord heeft tenzij dit onaanvaardbare risico’s oplevert.

De leden van de SP-fractie willen allereerst weten waarom de regering zoveel haast heeft om de Wet langdurige zorg dit jaar door de Staten-Generaal behandeld te hebben. De regering heeft een scenario klaarliggen voor een gefaseerde invoer tot en met 2016. Waarom verkiest de regering snelheid boven zorgvuldigheid? Kan de regering dit toelichten?

Een verantwoorde uitvoering van de langdurige zorg is en blijft het uitgangspunt. De regering kiest daarmee voor zorgvuldigheid. In overleg met alle betrokken partijen wordt een zorgvuldige overgang voorbereid op basis van de condities die zijn genoemd in de brief aan de Kamer van 27 juni jl. De wens is om de Wlz op 1 januari 2015 in te voeren, omdat de regering van mening is dat de Wlz op een aantal punten een duidelijke meerwaarde heeft ten opzichte van de huidige AWBZ. Zo is in de Wlz een aantal basisrechten van de cliënten wettelijk verankerd, zoals de toegangscriteria, aanspraken, zorgplanbespreking en leveringsvormen (o.a. het pgb). Daarnaast bevat de Wlz een aanpak voor vernieuwing waarbij de cliënt meer centraal wordt gesteld. In de Wlz wordt een aantal instrumenten geïntroduceerd die deels al in 2015 ingaan (zoals het indiceren in zorgprofielen, een toetsing in persoon van de zorgvraag door het CIZ en meer grip op zorgkantoren). Daarnaast zijn er instrumenten die gaandeweg aan deze nieuwe aanpak worden aangepast (o.a. de bekostiging). Gelet op de afspraken met het veld om de overgang zorgvuldig te laten plaatsvinden, biedt een eventueel uitstel van de Wlz geen voordelen. Een invoering van de Wlz 2015 biedt echter wel mogelijkheden om de verbeteringen al in gang te zetten.

De regering geeft aan dat zij geen zorginstelling wil bekostigen in maaltijdvoorzieningen of huishoudelijke verzorging, indien een cliënt of diens mantelzorger dit zelf wil regelen.

De leden van de SP-fractie zijn bezorgd dat dit leidt tot afschuifgedrag door zorgaanbieders, onder het mom van «u regelt het zelf maar». Hoe gaat de regering voorkomen dat dit wordt gebruikt als mogelijke bezuinigingspost?

Indien cliënten kiezen voor het vpt, dan krijgen ze de maaltijden en de huishoudelijke verzorging als onderdeel van het totale pakket verstrekt vanuit de instelling. Daarover maakt een zorgaanbieder niet alleen afspraken met de cliënt, maar ook met het zorgkantoor die deze zorg inkoopt. De instelling krijgt de maaltijden en de huishoudelijke hulp die ze levert als onderdeel van het vpt-tarief bekostigd. Indien cliënten delen van het pakket niet afnemen, omdat ze dat zelf verzorgen of laten verzorgen, dan krijgt de instelling hiervoor geen vergoeding. Vanuit de instelling is er daarmee ook geen prikkel om het af te schuiven op de cliënt. Daarnaast wijst de regering er op dat in de Wlz de leveringsvormen wettelijk zijn verankerd. Een cliënt die kiest voor een leveringsvorm die maaltijdvoorziening of huishoudelijke verzorging omvat, heeft daarmee ook een wettelijk recht op deze voorzieningen.

De leden van de SP-fractie zien dat er een poging wordt gedaan om het zorgsysteem nog complexer te maken, door naast de mogelijkheden van een volledig pakket thuis (vpt) en het persoonsgebonden budget dit uit te breiden met een modulair pakket thuis. Deze leden constateren dat de regering eerder heeft aangegeven dat de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te ingewikkeld is geworden en dat mede hierdoor hervormingen noodzakelijk zijn. Waarom maakt de regering dan bij de totstandkoming van de Wlz dezelfde fout? In hoeverre verwacht de regering dat zorgbehoevende mensen de weg weten te vinden naar zorg in al die verschillende vormen?

Met het modulair pakket thuis wordt, naar de mening van de regering, optimale flexibiliteit geboden aan de cliënt. In niet alle situaties dat een cliënt thuis wil blijven wonen is een persoonsgebonden budget of volledig pakket thuis de manier om de zorg goed te regelen. Niet iedere cliënt of zijn mantelzorger zal de administratieve verplichtingen die een pgb met zich meebrengt op zich willen of kunnen nemen. De keuze voor een volledig pakket thuis brengt met zich mee dat het gehele pakket aan zorg vaststaat. Het is bekend dat er cliënten zijn die juist minder zorg willen afnemen dan een vpt omvat. Zij hebben bijvoorbeeld een mantelzorger die bereid is om maaltijden te verzorgen of huishoudelijke hulp te bieden. Het mpt biedt aan deze cliënten de mogelijkheid om de keuze te maken welke delen van het pakket (modules) zij thuis in natura wensen te ontvangen. De mogelijkheid van mpt past naar de mening in de regering in haar visie op de langdurige zorg; het beter laten aansluiten van de langdurige zorg bij de ontwikkelingen van deze tijd. Eén van die ontwikkelingen is dat mensen aangeven hun leven zo te willen inrichten dat het aansluit bij hun eigen wensen. Zo lang mogelijk thuis wonen in de vertrouwde omgeving is voor veel mensen van groot belang. Het mpt draagt hieraan bij.

Het is van belang dat mensen goed geïnformeerd worden over de verschillende mogelijkheden die de Wlz hen biedt. Het CIZ zal in de brochure die met het indicatiebesluit wordt meegestuurd informatie geven over de verschillende leveringsvormen van de Wlz. Van het zorgkantoor verwacht ik een actieve opstelling als het gaat om het voorlichten van hun verzekerden. Het verstrekken van informatie aan verzekerden is een wettelijke taak van het zorgkantoor. Daarnaast heeft de cliënt altijd de mogelijkheid van cliëntondersteuning. Cliëntondersteuning kan een belangrijke rol vervullen bij het informeren over en het maken van een afgewogen beslissing over de te kiezen manier waarop iemand zijn zorg wil krijgen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom mensen die gebruik willen maken van een mpt, vpt of pgb geen algemene medische zorg kunnen krijgen. Kan de regering aangeven waarom mensen die gebruikmaken van deze zorgvorm(en) hier geen recht op hebben? Kan de regering tevens de Kamer een overzicht doen toekomen waar mensen wel en niet recht op hebben, indien zij zorg krijgen vanuit een mpt, vpt en/of pgb? Zo nee, waarom niet?

Voor het verzekerd pakket geldt voor 2015 de volgende situatie (X= via Wlz):

Soort zorg

Verblijf met Behandeling

Verblijf zonder Behandeling

VPT

MPT

PGB

Wonen in een instelling

X

X

1

1

1

Logeren in een instelling

1

1

X

X

X

PV, VP, BG

X

X

X

X

X

Specifieke/WLZ-behandeling

X

X

X

X

X

Algemeen medische behandeling

X

2

2

2

2

Vervoer naar dagbesteding

X

X

X

X

X

Mobiliteitshulpmiddelen (rolstoel)

X

3

3

3

3

Huishoudelijke verzorging

X

X

X

3

X

Maaltijden

X

X

X

4

4

X Noot

1

= situatie is n.v.t.

X Noot

2

= via Zvw

X Noot

3

= 2015: via Wmo, daarna: Wlz

X Noot

4

= cliënt zelf

Specifiek uitgewerkt voor behandeling

De hoofdregel is dat Zvw-verzekerden de algemeen medische zorg van hun huisarts krijgen. Bij vragen over de aanpak van een specifiek medisch probleem kan de huisarts de specialist ouderengeneeskunde of arts verstandelijk gehandicapten consulteren.

In instellingen waar mensen met een complexe zorgvraag geclusterd verblijven, wordt de algemeen medische zorg, mede vanuit praktisch oogpunt, integraal met de specifieke Wlz-behandeling geboden door een specialist ouderengeneeskunde of een arts verstandelijk gehandicapten. Daarmee is hun recht op algemeen medische zorg gewaarborgd.

Voorts hebben de leden van de SP-fractie nog een aantal vragen over de mogelijkheid die mensen geboden wordt om een mpt met een pgb te combineren. Hoe wordt dit in de realiteit vormgegeven? Genoemde leden maken zich zorgen dat mensen die dit willen aanvragen, bedolven worden onder een enorme bureaucratie. Kan de regering een overzicht geven welke formulieren mensen moeten invullen om een pgb in combinatie met een mpt te kunnen krijgen? Kan de regering in het algemeen ingaan op de vraag hoe de aanvraag van zorg verloopt voor mensen die zorg nodig hebben? Hoeveel formulieren en gesprekken moeten zij aangaan voordat zij zorg krijgen die zij nodig hebben, vanuit de Wlz, Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?

De regering gaat ervan uit dat de administratieve lasten van cliënten die een pgb combineren met zorg in natura onder de Wlz niet anders zullen zijn dan onder de AWBZ. De keuze voor een pgb al dan niet in combinatie met zorg in natura brengt altijd meer verplichtingen voor de cliënt (of diens vertegenwoordiger) met zich mee dan de keuze voor zorg in natura. Dit is een logisch gevolg van de keuze voor meer eigen regie.

Er is geen algemeen geldend overzicht te geven van aanvraagprocedures die doorlopen moeten worden om zorg te krijgen uit de Wlz, Wmo en Zvw. De beleidsvrijheid van gemeenten om deze toegang vorm te geven, speelt hierbij een belangrijke rol. Overigens merkt de regering op dat de introductie van de aanspraak wijkverpleging in de Zvw een vereenvoudiging in de toegang tot deze zorg met zich meebrengt.

De leden van de SP-fractie constateren dat bij een mpt de mogelijkheid bestaat om de zorg te laten aanbieden door meerdere aanbieders in tegenstelling tot het vpt. Genoemde leden voorzien dat door het inzetten van verschillende zorgaanbieders de kans bestaat dat mensen veel verschillende zorgverleners over de vloer krijgen. Dit vergroot het risico op fouten, afschuifgedrag en bureaucratie. Vindt de regering dit wenselijk?

Met het introduceren van de mogelijkheid van het mpt wordt aangesloten bij de wens om zorg op maat flexibel in te vullen. Dit kan ook met meerdere aanbieders zijn indien de cliënt daar uitdrukkelijk zelf voor kiest. Onderdeel van de plicht tot het leveren van verantwoorde zorg is om waar nodig af te stemmen met andere zorgverleners.

Voorts willen de leden van de SP-fractie weten waarom het zorgkantoor de keuze voor een pgb en een mpt beoordeelt en de intakegesprekken voert met mensen die dit aanvragen. Waarom wordt dit niet uitgevoerd door professionals die echt verstand van zaken hebben en weten wat zorgbehoevende mensen wel of niet nodig hebben? Kan de regering dit nader toelichten?

De doelgroep van de Wlz bestaat uit cliënten die zijn aangewezen op permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Dit maakt de zorgverlening soms zo complex dat deze alleen verantwoord kan worden geleverd in een instelling. Dit geldt echter niet in alle gevallen. De regering wil in situaties waarin het verantwoord is de zorg thuis te leveren, dit mogelijk maken. Het zorgkantoor dient zich er dan van te vergewissen dat voldaan is aan randvoorwaarden voor doelmatige en verantwoorde zorg. Dit neemt echter niet weg dat professionals van de instelling die de zorg gaat leveren uiteindelijk bepalen of zij de zorg daadwerkelijk kunnen leveren. In de praktijk zal het oordeel van de zorgaanbieder dat er verantwoorde zorg kan worden geleverd zwaar meewegen voor het zorgkantoor bij het besluit om een mpt mogelijk te maken.

In de Wlz wordt het bewustekeuzegesprek voor cliënten die een pgb willen ontvangen gecontinueerd vanuit de AWBZ. Het pgb is een alternatieve vorm van zorg financieren en organiseren. Hierbij komt de administratie rondom deze zaken bij de budgethouder te liggen. Het zorgkantoor informeert in een intakegesprek of iemand zich bewust is van de verplichtingen die aangegaan worden bij de keuze voor een pgb en controleert of iemand in staat is deze verplichtingen uit te voeren. Daarnaast controleert het zorgkantoor of de zorg die een persoon wil inkopen verzekerde zorg is en binnen zijn indicatie past. Het gaat dus met name om administratieve zaken, en niet zozeer om een zorginhoudelijke beoordeling. De zorginhoud wordt afgestemd door de zorgvrager met de zorgverlener. In het budgetplan wordt vastgelegd welk totaalpakket aan zorg er wordt geleverd, zodat het zorgkantoor kan beoordelen of de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend. Voor de zorgvrager is daarbij cliëntondersteuning mogelijk.

Kan de regering nader ingaan op de kostengrens van het mpt? Indien deze wordt overschreden, wat zijn dan de consequenties voor de zorg die mensen krijgen en wat zijn de consequenties voor zorgaanbieders? Kan de regering dit toelichten, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Het uitgangspunt is dat de kosten van het mpt niet hoger mogen zijn dan het bedrag dat de cliënt gezien zijn zorgprofiel zou hebben gehad indien hij voor een pgb zou hebben gekozen. Dit bedrag vormt ook de basis voor de toewijzing van de zorg aan de cliënt en de bekostiging van de productie van de zorgaanbieders. Binnen de totale productieafspraak is het voor een zorgaanbieder mogelijk om een individuele cliënt tijdelijk iets meer zorg te verlenen (bijvoorbeeld indien er door een ziekte tijdelijk wat meer zorg nodig heeft). Uitgangspunt is echter wel dat ook de kosten voor een individuele cliënt structureel moeten passen binnen het budget dat beschikbaar is.

De leden van de CDA-fractie lezen dat er in de Wlz een modulair pakket thuis wordt ingevoerd. Genoemde leden kunnen zich ook voorstellen dat dit aansluit bij het feit dat ouders kinderen hebben met een meervoudige handicap die ze graag thuis willen verzorgen of mensen die een indicatie hebben die op meerdere grondslagen moet berusten. Deze leden vragen of de regering een inschatting kan geven hoe vaak hiervan gebruik zal worden gemaakt, uitgesplitst in indicaties en in bedragen. Daarnaast vragen zij hoe dit – in 2016 – geïndiceerd gaat worden als men gaat werken met zorgprofielen laag, midden en hoog.

Via het modulair pakket thuis kan de Wlz-uitvoerder onderdelen van het zorgzwaartepakket in natura bekostigen. Het gaat niet alleen om thuiswonende kinderen maar ook om andere groepen cliënten die met een verblijfsindicatie thuis wonen. In de hoge ZZP’s gaat het om ca. 24.000 cliënten ouder dan 18 jaar die gebruik maken van zorg zonder verblijf (ultimo 2012). Hiervan hebben 16.000 cliënten een ZZP verpleging en verzorging en 8.000 een pakket behorend bij de gehandicaptenzorg. Het gaat om extramurale zorg die het zorgkantoor inkoopt bij de zorgaanbieders. Volgens mijn raming gaat het om een bedrag van € 700 mln. die thuiswonende verblijfsgeïndiceerden aan thuiszorg ontvangen.

In het geval dat er met minder zorgprofielen wordt gewerkt, blijft het mogelijk deze zorgprofielen om te zetten naar een mpt.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe zij moeten lezen dat, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb), kosten per mpt-module worden gemaximeerd. Daar wordt vooralsnog niet voor gekozen, zo lezen deze leden. Het kan dan zo zijn dat men enerzijds met een aanbieder te maken heeft (gecontracteerd door het zorgkantoor) en anderzijds zelf moet onderhandelen omdat dit door middel van een pgb (trekkingsrecht) wordt verstrekt. Als men kiest voor een mpt dan krijgt men een totaalbedrag dat niet hoger is dan het pgb. Maar ziet de regering het gevaar dat als men kiest bijvoorbeeld voor dagbesteding in natura waarvan het tarief voor de zorgvrager onbekend is dat men dan niet weet wat men vervolgens aan een pgb-bedrag te besteden heeft voor bijvoorbeeld verpleging en verzorging of dat veel hoger is dan het bedrag dat men krijgt voor het mpt? Erkent de regering dit probleem? Hoe gaat de regering dit probleem oplossen? Moeten instellingen in de toekomst hun tarieven op de site vermelden?

Zorgkantoren dienen cliënten desgevraagd te informeren over de consequenties van de keuze voor bepaalde leveringsvormen. Het zorgkantoor kan daarom de cliënt voorrekenen wat de hoogte van het pgb zal zijn indien dit niet wordt gecombineerd met een mpt en daarnaast aangeven hoe hoog het pgb zal uitvallen indien een deel van de zorg via een mpt wordt geleverd. De budgethouder is verantwoordelijk voor de inkoop van pgb-gefinancierde zorg en hij kan zich op de hoogte laten stellen van de tarieven van instellingen. In dit proces kan ook de cliëntondersteuning een rol spelen. De regering wijst er nog op dat er bij het mpt geen sprake van is dat een cliënt een bedrag krijgt. Deze zorg wordt in natura verstrekt en betaald door het zorgkantoor.

Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat een vpt ertoe leidt dat er in instellingen kamers leeg blijven staan? Wat gebeurt er vervolgens met die kamers? In het debat naar aanleiding van de berichtgeving van Nieuwsuur over de wachtlijsten is wel duidelijk geworden hoe onverteerbaar dit is. Denkt de regering ook niet dat hierdoor en doordat er nu een mpt wordt ingevoerd, het vpt in de praktijk op termijn zal gaan verdwijnen?

Het vpt wordt momenteel vrijwel altijd geleverd in een geclusterde setting als een vorm van «scheiden van wonen en zorg» binnen een instelling. Daarmee vormt het vpt juist één van de mogelijkheden om kamers te vullen in plaats van leeg te laten staan. Voordeel van het scheiden van wonen en zorg is dat daarmee een relatie komt tussen hoogte van de huur die de cliënt betaalt en de kwaliteit van de woonomgeving. Cliënten kunnen daarbij – binnen hun financiële mogelijkheden – zelf keuzes maken hoe ze willen wonen. De zorgverlening (inclusief eten en drinken en schoonmaken) wordt in het vpt als integraal pakket aangeboden. De regering is van mening dat in de toekomst naast een vraag naar het mpt ook een vraag zal blijven naar het vpt.

De regering heeft enerzijds het voornemen om de Wlz per 1 januari 2015 in te voeren. Kan de regering aangeven hoe ver de zorgkantoren zijn met de voorbereiding op deze grote stelselwijziging vragen de leden van de CDA-fractie. Zeker gezien de tweede nota van wijziging met een nieuwe leveringsvorm, het mpt. Iedere «klant» die geïndiceerd wordt voor Wlz-zorg, kent enige vorm van zorg, die tot dan toe geleverd wordt door een aanbieder die gefinancierd wordt vanuit de gemeente en/of zorgverzekeraar. Als het zorgkantoor eerst met iedere klant een bewustkeuzegesprek moet houden, is de regering dan niet bang dat een snelle inzet lang – te lang – op zich laat wachten?

Wat is de toegevoegde waarde voor een Wlz-geïndiceerde klant als hij eerst met het zorgkantoor spreekt en vervolgens aan de aanbieder, die feitelijk de zorg levert, alles nogmaals uitlegt? Is dat niet dubbel op? Zo ja, hoe gaat dat voorkomen worden?

Ik ben permanent in overleg met (onder andere) de zorgkantoren over de voorbereiding van de Wlz en verantwoorde invoeringstermijnen. Ik heb de Kamer daarover met mijn brief van 27 juni jl. geïnformeerd. Het mpt zal in 2015 de vorm hebben van zorglevering in functies en klassen. Deze vorm kennen we ook in de huidige AWBZ-praktijk en daarmee zijn de extra werkzaamheden beperkt. Ook in de huidige praktijk ligt aan het invullen van de verblijfszorg een beslissing van het zorgkantoor ten grondslag en daarbij moet het zorgkantoor weten wat de wensen van de cliënten zijn. In de praktijk zal bij de afweging die het zorgkantoor maakt of verantwoorde en doelmatige zorgverlening in de vorm van een mpt mogelijk is zowel de wens van de cliënt als het oordeel van zorgverleners of dat verantwoord is een rol spelen. Indien de cliënt al overeenstemming heeft bereikt over de invulling van zijn zorgplan en de zorgaanbieder heeft geoordeeld dat dit verantwoord is, dan is dat ondersteunend aan de beslissing die het zorgkantoor hierover moet nemen. Een bewustekeuzegesprek is in dergelijke gevallen niet noodzakelijk als het zorgkantoor van mening is dat het een dergelijk gesprek niet nodig heeft om een goede beslissing te kunnen nemen.

Het is goed dat de Wlz uitgaat van een onafhankelijke indicatiestelling. De leden van de CDA-fractie zijn daar een voorstander van zeker gezien vanuit de positie van de cliënt. Maar deze leden zien bij de meerzorgaanvraag dat het zorgkantoor de zorgvraag beoordeelt. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen? Waarom is er niet voor gekozen ook het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) deze aanvragen te laten beoordelen, waarbij deze het advies van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) kan inroepen als er bijvoorbeeld gedragsproblemen zijn?

Bij de zwaarste zorgvragers is niet uitsluitend een beoordeling van cliëntkenmerken aan de orde, maar juist ook van de context waarin de zorg wordt geleverd. Bij deze cliënten heeft de betreffende zorgaanbieder behoefte aan (intercollegiaal) advies en extra expertise om de zorg voor de cliënt zo goed mogelijk in te richten. Als er meer zorg nodig is dan wordt deze niet zozeer uit hoofde van het individuele recht toegekend (dat is er immers al via het indicatiebesluit), maar uit hoofde van extra bekostiging voor de instelling. Het CCE adviseert hierin en heeft daarmee jarenlange ervaring. Het CCE bekijkt bij de noodzaak tot meerzorg naar aspecten als personeelssamenstelling (opleidingsniveau, ziekteverzuim), groepssamenstelling, behandelmethodieken, ontwikkelingsperspectief en huisvesting. Het CIZ daarentegen heeft de taak om de aanspraak op zorg vast te stellen en doet dit op basis van individuele cliëntkenmerken. Omgevingsfactoren worden hierin niet meegewogen. Bij het bepalen van de omvang van de meerzorg zijn omgevingsfactoren juist van cruciaal belang. Omdat het een inhoudelijke vraag betreft die eventueel recht geeft op extra bekostiging voor de instelling is in de Wlz geregeld dat de mogelijkheid om meerzorg te geven een verantwoordelijkheid is van de Wlz-uitvoerder. De huidige AWBZ-lijn wordt hiermee voortgezet. In de AWBZ besluit de zorgverzekeraar op grond van Regeling zorgaanspraken of er sprake is van meerzorg. De zorgverzekeraar doet dat op basis van een advies van het CCE. Wlz-uitvoerders nemen besluiten op basis van advies van het CCE.

De leden van de CDA-fractie lezen vervolgens dat vanaf 2016 het budget voor de huishoudelijke verzorging voor de mpt-cliënten aan het Fonds langdurige zorg wordt toegevoegd. Kan de regering om en nabij aangeven hoe groot dat bedrag zal zijn?

In 2016 zal er sprake zijn van een verschuiving van budget vanuit het Gemeentefonds naar de Wlz. In overleg met de gemeenten (VNG) zal – op basis van het aantal cliënten dat gebruik maakt van het mpt en op basis van gegevens over het gemiddeld beroep dat cliënten doen op huishoudelijke hulp vanuit de gemeenten – een raming en afspraken worden gemaakt over de overheveling van middelen. Dit zal een onderdeel zijn van de monitoring van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning.

In hoofdstuk 3 van de toelichting maakt de regering er melding van dat er toch niet is gekozen een totaal budget voor de Wlz vast te stellen maar dit toch onder te verdelen in een kader voor zorg in natura (€ 16,9 miljard) en een kader voor de pgb’s (€ 900 miljoen). De regering stelt verder dat mocht er gedurende het jaar blijken dat de initiële verdeling een aanpassing behoeft, er dan tussen regionale deelbudgetten of tussen regio’s geschoven kan worden met budget. In theorie begrijpen de leden van de CDA-fractie dit wel, maar de praktijk heeft de afgelopen jaren toch anders uitgewezen. Denkt de regering dat regio’s gemakkelijk onderling financiële middelen zullen en/of kunnen uitwisselen? Dreigt het pgb-plafond te worden bereikt, dan zal worden nagegaan of het mogelijk is om onbenutte financiële ruimte (binnen de eigen regio, van andere regio’s of landelijk nog beschikbaar voor zover op landelijk niveau buiten de initiële verdeling gehouden) in te zetten en als dat dan niet zo gemakkelijk lukt, wat dan? En welk bedrag is de regering voornemens nog op «de Wlz-plank» te houden?

De NZa zal het totale uitgavenniveau (pgb en zorg in natura) monitoren en daarover in mei 2015 een rapport uitbrengen. Op basis van dit rapport kunnen zowel binnen de zorgkantoorregio’s als tussen zorgkantoorregio’s onderling de budgetruimtes voor zorg in natura en pgb worden bijgesteld. Op deze wijze kan optimaal gebruik worden gemaakt van de beschikbare middelen. Uit de uitvoeringspraktijk van de AWBZ blijkt dat de zorgkantoren de afgelopen jaren onderling hun budgetten hebben herschikt om regionale knelpunten op te lossen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit niet in de Wlz wordt voortgezet. Om de herverdeling te kunnen faciliteren is in de brief aan de NZa over de budgetruimte 2015 Wlz (gevoegd als bijlage bij de brief aan de Kamer van 27 juni jl.) een bedrag van € 100 mln. gereserveerd aan herverdelingsmiddelen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om in 2015 de margeregeling in te zetten en/of de budgetten ook na 1 november 2015 nog te herschikken.

In de toelichting staat: «Dit laat uiteraard onverlet dat de voorwaarden voor het mpt van toepassing zijn, zodat het pakket kan worden beëindigd indien het volgens het zorgkantoor op enig moment niet meer verantwoord of doelmatig thuis kan worden verleend of indien de samenstelling niet meer tot verantwoorde of doelmatige zorg zal leiden.» De eerste vraag is wie de voorwaarden hiervoor vaststelt. De leden van de CDA-fractie begrijpen namelijk uit de zinsnede dat de regering hier een duidelijk punt wil maken.

Vervolgens vragen deze leden of de regering een duidelijke omschrijving kan geven van wat er met verantwoorde en doelmatige zorg thuis precies wordt bedoeld, en in hoeverre de regering enige ondoelmatigheid toelaatbaar vindt. Geldt dit alleen voor kinderen met een zware zorgvraag of kan de regering hier meer voorbeelden van geven? En is de regering van mening dat de huidige toegangscriteria voor toegang tot de Wlz voldoende zijn toegerust voor de indicatiestelling van kinderen? En hoe groot is de zeggenschap van de cliënt zelf en zijn familie in dezen?

Wat er met verantwoorde zorg thuis wordt bedoeld, is zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de cliënt. Het is aan het zorgkantoor om te toetsen of aan randvoorwaarden voor de levering van verantwoorde zorg in de thuissituatie kan worden voldaan. De regering hecht er aan te benadrukken dat uiteindelijk de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor het leveren van verantwoorde zorg. De Inspectie houdt daar toezicht op. Van zorgaanbieders kan niet gevraagd worden om zorg te organiseren in thuissituaties die niet verantwoord zijn. Een voorbeeld van onverantwoorde zorg thuis is wanneer de omgeving van de thuissituatie zodanig is ingericht, dat de cliënt onnodige beperkingen moet ondergaan. Bijv. een sterke drang tot dwalen, maar een kleine huiskamer in combinatie met valgevaar en geen mogelijkheid om onder begeleiding naar buiten te gaan. Of het nodig hebben van gespecialiseerde zorg/apparatuur die de thuiszorg niet kan leveren. Hierover zal allereerst de zorgaanbieder zich een oordeel vormen. De zorgaanbieder dient het ook aan te geven bij het zorgkantoor indien zij van mening is dat de zorg thuis onverantwoord is.

De toegangscriteria voor de Wlz zijn algemeen geldend, onafhankelijk van leeftijd en doelgroep, en daarmee voldoende toegerust op de indicatiestelling van kinderen. De cliënt en zijn familie hebben binnen de mogelijkheden van de Wlz, zeggenschap over de invulling van zorg en de vorm waarin die geleverd wordt. Hierbij geldt het principe van «ja, tenzij». Het zorgkantoor moet in voorkomende gevallen aantonen dat zorg thuis niet verantwoord is.

Voor wat betreft de zorg voor kinderen en de vraag naar aanvaardbare kosten in de thuissituatie, ben ik van mening dat de huidige mogelijkheden voor het realiseren van zorg in de thuissituatie in stand moeten blijven. De Kamer heeft hierover een aantal amendementen ingediend. Graag bespreek ik de met de Kamer tijdens de aanstaande plenaire behandeling van het wetsvoorstel hoe dit doel kan worden bereikt.

De leden van de CDA-fractie maken zich wel zorgen over de praktische uitvoering van het een en ander. De nieuwe Wmo, de Jeugdwet, de overheveling van de verpleging en verzorging naar de Zvw en nu de nieuwe Wet langdurige zorg. Zal door de snelheid van invoering dit in de praktijk niet leiden tot afbakeningsproblemen? Ziet de regering dit gevaar en heeft de regering de risicogroepen goed in beeld?

De hervorming van de langdurige zorg leidt tot een vereenvoudiging van het stelsel van zorg en ondersteuning. Door de nieuwe ordening vermindert voor veel burgers het aantal terreinen van waaruit zorg en ondersteuning wordt geboden. De herordening van de langdurige zorg is erop gericht optimaal te faciliteren dat mensen – ook op hogere leeftijd of met een beperking – zo lang mogelijk zelfstandig (kunnen) blijven wonen. Om dit te bereiken zal er in veel gevallen sprake zijn van combinaties van zorg en ondersteuning. Zorgaanbieders, zorgverzekeraars en gemeenten maken hierover domeinoverstijgende samenwerkingsafspraken. Naast het stimuleren van samenwerking dient ook «afschuifgedrag» te worden tegengaan. Hiertoe zijn de aanspraken (zoals de aanspraak wijkverpleging) en de toegangscriteria tot de Wlz duidelijk omschreven en afgebakend en is de toegang tot de Wlz op basis van objectieve criteria en strikte indicatiestelling vormgegeven. Met de brief van 28 maart jl. over de transitie van de langdurige zorg is de Kamer geïnformeerd over de werkafspraken die partijen hebben gemaakt om de transitie van de langdurige zorg zoveel mogelijk voorspelbaar, beheersbaar en zorgvuldig te laten verlopen. Een van de doelstellingen hiervan is de continuïteit van ondersteuning en zorg – binnen de wettelijke kaders – op lokaal niveau te borgen en negatieve gevolgen voor burgers zoveel mogelijk te beperken. Onderdeel hiervan vormt soepele overgang en overdracht op persoonsniveau om te voorkomen dat cliënten tussen wal en schip vallen.

Begrijpt de regering de zorg van de leden van de CDA-fractie? Als voorbeeld stellen deze leden dat kinderen op de scheidslijn van Wlz-zorg en de nieuwe Jeugdwet kunnen «vallen». Hoe garandeert de regering genoemde leden dat deze kinderen en ouders niet tussen wal en schip vallen? Waar kunnen deze mensen duidelijkheid krijgen over waar ze moeten zijn?

De toegang tot de Wlz is er ook voor kinderen, als duidelijk is dat de beperkingen of aandoeningen van het kind maken dat het blijvend is aangewezen op permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid en er geen sprake meer is van gebruikelijke zorg. Tot dat moment is het kind aangewezen op zorg en ondersteuning zoals de Jeugdwet of de Zvw die bieden. Ouders zullen via de gemeente of via de behandelaar van hun kind duidelijkheid krijgen waar ze moeten zijn. In die situaties waarbij mensen ondersteuning nodig hebben bij het verkrijgen van duidelijkheid, heb ik geregeld dat zij bij hun gemeente een beroep kunnen doen op kosteloze, onafhankelijke cliëntondersteuning.

Diverse cliëntenorganisaties vinden het noodzakelijk dat in de wet verankerd wordt dat een verzekerde kan kiezen tussen een persoonsgebonden of een persoonsvolgend budget. Als de verzekerde zijn zorg en ondersteuning niet zelf kan of wil regelen kan hij zijn zorgkantoor vragen een totaalpakket voor hem in te kopen. Deze verschillende financieringsvormen moeten uitgeprobeerd worden onder de nieuwe wet. Wat vindt de regering van het verzoek van de cliëntenorganisaties om het experimenteerartikel in de Wlz hiermee uit te breiden? Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een uitgebreide toelichting.

De Wlz geeft meerdere mogelijkheden aan de cliënt om de zorg te regelen op een manier die het beste bij hem past. Met name door het opnemen van het modulair pakket thuis is er meer flexibiliteit voor de cliënt om de zorg te regelen op een manier die voor hem het best passend is. Dit wordt nog versterkt doordat ook de combinatie van het modulair pakket thuis en een persoonsgebonden budget mogelijk is. Persoonsvolgendheid wordt zo nog meer vormgegeven. In de Wlz is immers al sprake van persoonsvolgendheid, omdat de indicatie die de cliënt ontvangt voor hem persoonlijk is en van invloed is op het budget van de zorgaanbieder. Er wordt nu al met nog meer vormen van persoonsvolgendheid geëxperimenteerd, bijvoorbeeld door Actiz. Dit wordt ook ondersteund door «In voor zorg». Doelstelling van deze experimenten is om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van verschillende vormen van persoonsvolgendheid. In de Wlz is in tegenstelling tot de AWBZ een experimenteerartikel opgenomen. Het experimenteerartikel biedt de mogelijkheid tot het experimenteren met diverse leveringsvormen. Een uitbreiding is dan ook niet noodzakelijk.

Vanaf 2016 zal het budget voor de huishoudelijke verzorging voor de hier bedoelde cliënten aan het Fonds langdurige zorg worden toegevoegd, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Om hoeveel geld gaat het hier? In paragraaf 7.1 lezen deze leden dat de subsidies voor de zorginfrastructuur ten laste komen van hetzelfde Fonds langdurige zorg. Kan de regering een overzicht geven van de reeds bekende voedingen en onttrekkingen aan dit fonds?

Alle gelden ten bate van de langdurige zorg en uitgaven aan zorg lopen via het Fonds langdurige zorg. De voeding van het fonds zal plaatsvinden door de inning van premies, de rijksbijdrage en de BIKK-bijdragen. De onttrekkingen aan het fonds bestaan uit alle uitgaven met betrekking tot de Wlz (zoals de zorguitgaven, de beheerskosten en de subsidies ADL en zorginfrastructuur). Het totaaloverzicht is opgenomen in het Financieel Beeld Zorg, dat onderdeel is van de VWS-begroting die de Kamer op Prinsjesdag ontvangt.

Omdat de Wlz zo op voor de uitvoering essentiële onderdelen grotendeels zal lijken op de AWBZ, zijn de uitvoeringsinstanties onder meer in staat gesteld om te beginnen met de inkoop van de zorg die in 2015 verzekerd zal zijn. Als de Wlz dan zo’n gelijkenis vertoont met de AWBZ, waarom dan toch deze enorme stelselwijziging? De leden van de PVV-fractie vragen ook, waarom op de vragen van deze leden om op een aantal zaken de AWBZ aan te passen, het antwoord is gegeven, dat dat niet kan.

Met de brief van 27 juni jl. is de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de langdurige zorg in 2015. In die brief is toegelicht dat, omwille van een tijdige en voorspelbare zorginkoop, in het overgangsjaar 2015 geen wezenlijke veranderingen worden doorgevoerd ten opzichte van de AWBZ. Dit laat onverlet dat de Wlz duidelijke meerwaarde heeft ten opzichte van de huidige wet. Zo is in de Wlz een aantal basisrechten van de cliënten wettelijk verankerd, zoals de toegangscriteria, de zorgaanspraken, de zorgplanbespreking en de leveringsvormen (o.a. het pgb). Daarnaast stimuleert de Wlz zorgvernieuwing en wordt de cliënt meer centraal gesteld. De Wlz bevat bovendien verbeteringen die deels al in 2015 ingaan (zoals het indiceren in zorgprofielen, toetsing in persoon van de zorgvraag door het CIZ en meer grip op zorgkantoren) en een agenda voor verbeteringen die gaandeweg worden doorgevoerd (o.a. de bekostiging).

De leden van de D66-fractie constateren dat met de tweede nota van wijziging een nieuwe leveringsvorm wordt geïntroduceerd, het modulair pakket thuis, dat aansluit bij de huidige systematiek van functies en klassen onder de AWBZ. Hoewel deze leden het toejuichen dat er hiermee ook onder de Wlz meer ruimte komt voor flexibiliteit en de combinatie van zorg in natura en een persoonsgebonden mogelijk blijft, wordt het hiermee voor hen niet overzichtelijker waarop een verzekerde in de verschillende leveringsvormen nu wel en geen recht heeft of aanspraak kan maken. Zij verzoeken de regering daarom, in de vorm van een tabel, voor de vier leveringsvormen afzonderlijk (zorg in natura met verblijf, volledig pakket thuis, modulair pakket thuis, en persoonsgebonden budget) een overzicht te geven van:

  • 1. de vormen van verzekerde zorg (zoals bepaald in artikel 3.1.1) waarop een verzekerde aanspraak kan maken;

  • 2. de vormen van zorg waarvoor de verzekerde zelf verantwoordelijk is (eventueel met ondersteuning van een mantelzorger);

  • 3. de vormen van zorg en ondersteuning die de verzekerde ontvangt van andere partijen, zoals de zorgverzekeraar of gemeente;

  • 4. de hoogte en wijze van vaststelling van de eigen bijdrage.

Invulling verzekerd pakket

Onderstaand schema maakt inzichtelijk hoe het verzekerd recht per leveringsvorm is ingevuld. Bij de keuze van de cliënt om niet in een instelling te verblijven is de cliënt zelf verantwoordelijk voor zijn verblijf en indien hij kiest voor een MPT en PGB is hij ook zelf verantwoordelijk voor de maaltijden. Bij een VPT zijn de maaltijden een onderdeel van het (volledige) pakket.

Soort zorg

Verblijf met Behandeling

Verblijf zonder Behandeling

VPT

MPT

PGB

Wonen in een instelling

X

X

1

1

1

Logeren in een instelling

1

1

X

X

X

PV, VP, BG

X

X

X

X

X

Specifieke/WLZ-behandeling

X

X

X

X

X

Algemeen medische behandeling

X

2

2

2

2

Vervoer naar dagbesteding

X

X

X

X

X

Mobiliteitshulpmiddelen (rolstoel)

X

3

3

3

3

Huishoudelijke verzorging

X

X

X

3

X

Maaltijden

X

X

X

4

4

X Noot

1

= situatie is n.v.t.

X Noot

2

= via Zvw

X Noot

3

2015: via Wmo, daarna: Wlz

X Noot

4

= cliënt zelf

Eigen Bijdrage

De Eigen bijdrage-heffing blijft gebaseerd op het inkomen en het vermogen van de cliënt. In vergelijking met de AWBZ is gekozen voor een vereenvoudiging, waarbij de huidige vier verschillende systematieken in de AWBZ (intramuraal hoog, intramuraal laag, extramuraal en pgb-systematiek) worden teruggebracht tot twee (hoog en lage intramurale eigen bijdrage). In 2015 wijzigt voor alleen de budgethouders de systematiek: de specifieke pgb-eigen bijdrage heffing wordt vervangen door een heffing op basis van een lage intramurale eigen bijdrage met aftrek (van € 136). De aftrek bij pgb en (vanaf 2016) mpt geldt, omdat de cliënt bijvoorbeeld zelf verantwoordelijk is voor de maaltijden.

Leveringsvorm

Systematiek Eigen Bijdrage

Zorg met verblijf

Hoge/lage intramurale Eigen Bijdrage

Zorg in natura thuis met vpt

Lage intramurale Eigen Bijdrage

Zorg in natura thuis met mpt

2015: extramurale Eigen Bijdrage

Daarna: lage intramurale eigen bijdrage met aftrek (conform pgb)

Pgb

Lage intramurale Eigen Bijdrage met aftrek

De leden van de D66-fractie lezen dat de kosten van het mpt (of een combinatie van het mpt en het pgb) niet hoger mogen zijn dan het bekostigingsbedrag dat de cliënt had ontvangen in het geval hij voor een pgb had gekozen. Zij vragen de regering om een nadere toelichting op deze maximering. Waarom is hiervoor gekozen? Welke waarborgen biedt de regering dat de tarieven toereikend zijn? In hoeverre wijkt deze bepaling of van de huidige AWBZ-praktijk en de levering in «functies» en «klassen»? Wat betekent dat voor het overgangsrecht van reeds bestaande cliënten?

Cliënten die kiezen voor een pgb of mpt, zien daarmee af van het verblijf in een instelling inclusief de daarin geleverde verblijfszorg (o.a. eten en drinken). Uitgangspunt voor de bekostiging van beide leveringsvormen is het zzp-tarief, gecorrigeerd voor de bovengenoemde kosten van verblijf en verblijfszorg. Hiermee wordt een gelijk speelveld gecreëerd: het bedrag dat beschikbaar is voor zorg is voor alle leveringsvormen gelijk. Cliënten die kiezen voor een pgb of mpt betalen zelf hun woonlasten (en ontvangen indien van toepassing huurtoeslag) en maaltijden. Om die reden betalen zij ook een aanzienlijk lagere eigen bijdrage dan cliënten die in een instelling verblijven.

In de huidige AWBZ-praktijk wordt gewerkt met een «vertaaltabel» om de zorg om te zetten naar zorglevering in functies en klassen. In die vertaaltabel wordt rekening gehouden met het aantal uren zorg dat gemiddeld genomen geleverd wordt in een instelling. In de huidige AWBZ-praktijk nemen cliënten gemiddeld genomen in de thuissituatie minder zorg af dan volgens de vertaaltabel mogelijk zou zijn. Daardoor liggen de kosten die daadwerkelijk worden gemaakt voor cliënten die met hun verblijfsindicatie zorg ontvangen op basis van functies en klassen onder de tarieven van het vpt en het pgb. Voor bestaande cliënten geldt dat het zorgkantoor niet expliciet toetst of de zorgverlening verantwoord en doelmatig is, maar de bestaande omvang van de zorgverlening in functies en klassen omzet in een mpt.

De leden van de D66-fractie lezen dat het mpt alleen wordt toegekend indien de thuisomgeving het mogelijk maakt dat de zorg daar verantwoord en doelmatig kan worden geleverd. Zij vragen de regering nader in te gaan op wat in dit verband precies onder «verantwoord» en «doelmatig» dient te worden verstaan. Deze leden constateren voorts dat het aan de Wlz-uitvoerder is om te bepalen in hoeverre verantwoorde en doelmatige levering mogelijk is. Op basis van welke criteria zal de Wlz-uitvoerder dit moeten vaststellen? Wat gebeurt er op het moment dat er verschil van inzicht bestaat tussen een verzekerde en zijn of haar vertegenwoordigers enerzijds, en de Wlz-uitvoerder anderzijds? Wie heeft uiteindelijk het «laatste woord», hoe worden de eigen regie en keuzevrijheid van de cliënt daarbij geborgd, en hoe verhoudt dit zich – ook juridisch – tot de zorgplicht van de Wlz-uitvoerder?

Als invulling van het begrip doelmatig wordt een grens aan de kosten gehanteerd die is gemaximeerd op het bekostigingsbedrag dat iemand gezien zijn zorgprofiel zou ontvangen indien hij voor een pgb zou hebben gekozen. Wat er met verantwoorde zorg thuis wordt bedoeld, is zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de cliënt. Het is aan het zorgkantoor om te toetsen of aan randvoorwaarden voor de levering van verantwoorde zorg in de thuissituatie kan worden voldaan. De regering hecht er aan te benadrukken dat uiteindelijk de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor het leveren van verantwoorde zorg. Van zorgaanbieders kan niet gevraagd worden om zorg te organiseren in thuissituaties die niet verantwoord zijn. Een voorbeeld van onverantwoorde zorg thuis is wanneer de omgeving van de thuissituatie zodanig is ingericht, dat de cliënt onnodige beperkingen moet ondergaan. Bijvoorbeeld een cliënt met een sterke drang tot dwalen met een kleine woning in combinatie met valgevaar en geen mogelijkheid om onder begeleiding naar buiten te gaan. Of het nodig hebben van gespecialiseerde zorg/apparatuur die de thuiszorg niet kan leveren. Hierover zal allereerst de zorgaanbieder zich een oordeel vormen en de Inspectie toetst daarop. De zorgaanbieder dient het ook aan te geven bij het zorgkantoor indien zij van mening is dat de zorg thuis onverantwoord is. Een besluit van het zorgkantoor is vatbaar voor bezwaar en (hoger) beroep waarmee de rechter in laatste instantie het laatste woord heeft. Dit ontslaat het zorgkantoor echter niet van de plicht om, ook in het geval van een conflict – binnen redelijke grenzen – zorg te blijven verlenen. Ik sta derhalve een benadering voor waarin de cliënt het laatste woord heeft tenzij dit onaanvaardbare risico’s oplevert.

De leden van de D66-fractie lezen dat voor cliënten met een mpt geen verplichte zorgplanbespreking geldt. De regering acht dit praktisch onuitvoerbaar, omdat er sprake zou kunnen zijn van meerdere zorgaanbieders. Waarom zou een persoonlijk plan, opgesteld door de verzekerde en/of zijn vertegenwoordigers, niet kunnen voorzien in meerdere zorgaanbieders? Een dergelijk plan zou het uitgangspunt kunnen zijn voor de zorg en zorginkoop. Deze leden verzoeken de regering hierop nader te reflecteren.

Er is inderdaad geen sprake van een verplicht door het zorgkantoor goed te keuren zorgplan bij het mpt. Wel is er sprake van een bewustekeuzegesprek, waarbij de cliënt natuurlijk het gesprek aan kan gaan over de manier waarop hij zijn zorg wenst in te vullen en zijn persoonlijke zorgplan kan inbrengen. Een zorgplan bevat afspraken tussen de cliënt en één zorgaanbieder. Aangezien bij een mpt meerdere zorgaanbieders een rol spelen is ervoor gekozen hierbij niet met een overkoepelend plan te werken. Bij zorg in natura, waaronder het mpt, kan de cliënt een keuze maken tussen de aanbieders waarmee het zorgkantoor een contract heeft afgesloten. Op het moment van het accorderen van het zorgplan van een individuele cliënt, is de aanbestedingsprocedure voor de zorginkoop al afgerond. Dit neemt niet weg dat bij de inkoop en bij het maken van productieafspraken de voorkeuren van cliënten een belangrijke rol spelen.

De leden van de GroenLinks-fractie maakten zich zorgen over de gevolgen van het ontbreken van de mogelijkheid om zorg in natura en het persoonsgebonden budget met elkaar te kunnen combineren. Immers, in de Wet langdurige zorg staat maatwerk voorop en het niet kunnen combineren van verschillende leveringsvormen van zorg deed daar afbreuk aan. Is het modulair pakket thuis een afdoende antwoord op de belemmeringen in het oorspronkelijke voorstel, zo vragen deze leden. Daarbij doelen genoemde leden met name op de beperking dat de kosten van een modulair pakket thuis niet hoger mogen zijn dan die van het pgb. De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag meer duidelijkheid wat dit feitelijk voor budgethouders gaat betekenen. Is het voor hen financieel wel haalbaar om het persoonsgebonden budget en zorg in natura via het modulair pakket thuis te organiseren? Wat betekent het financieel bijvoorbeeld voor een persoon die nu een pgb heeft op basis van LG zzp 5, die vervoer en dagbesteding door middel van het modulair pakket thuis wil inkopen en de rest van de zorg via een pgb? Wat houdt hij aan pgb over?

Is bijvoorbeeld gekeken op basis van de mensen die op dit moment het pgb en zorg in natura combineren, wat het budgettair zou betekenen wanneer voor die zorg in natura een hoger tarief mogelijk blijft, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

In de tweede nota van wijziging is geregeld dat pgb en zorg in natura (via een mpt) gecombineerd kunnen worden. Hiermee wordt meer flexibiliteit gecreëerd voor budgethouders ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Mijn doel is de huidige mogelijkheden voor het combineren van zorg in natura en pgb in stand te houden. Daar waar budgethouders desondanks nog in deze mogelijkheden worden beperkt, zal ik nader bezien hoe dit in lagere regelgeving kan worden opgelost.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er gekeken is naar mogelijkheden om mensen die kiezen voor combinatie van zorg in natura en het pgb via het modulair pakket thuis, daarvoor in het budget te compenseren, aangezien zorg in natura in de regel duurder is dan zorg via het pgb. Is bijvoorbeeld gedacht om de maximale hoogte van het modulair pakket thuis te maximeren op de hoogte van het eventuele beschikbare budget voor het volledig pakket thuis? Wat zou dat voor budgettaire consequenties hebben?

Cliënten die kiezen voor het vpt krijgen het gehele pakket vanuit de instelling, inclusief de maaltijdvoorziening. Cliënten die kiezen voor het mpt zien bewust af van dit laatste. Om die reden zijn er verschillen in de tariefstelling tussen het vpt en het mpt.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering van mening is dat de cliënt vrijheid toekomt om te kiezen voor vpt, mpt of pgb, zolang aan de wettelijke waarborgen wordt voldaan. Zij vragen of de regering voornemens is de wettelijke bepalingen in die zin aan te passen, namelijk dat het zorgkantoor niet langer de vrijheid heeft de keuze van de cliënt te negeren wanneer sprake is van een doelmatig en verantwoord zorgaanbod en overigens aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan.

De regering stelt voor in de Wlz te verankeren dat de cliënt recht heeft om te kiezen tussen de leveringsvormen zorg in een instelling, vpt, pgb of mpt. Het zorgkantoor heeft dan geen vrijheid om die voorkeur te negeren, maar moet deze respecteren en volgen. Voorwaarde is wel dat de zorgverlening doelmatig en verantwoord is. Op deze randvoorwaarden toetst het zorgkantoor en indien daaraan is voldaan, dient het zorgkantoor de wens van de cliënt te volgen. Uiteraard moet er ook een zorgaanbieder zijn die bereid is de zorg in de gevraagde vorm te leveren. Indien cliënt en zorgkantoor niet tot overeenstemming kunnen komen over de vraag of zorgverlening in de thuissituatie doelmatig en verantwoord is, staan bezwaar- en beroepsmogelijkheden open.

Het lid van de fractie 50PLUS/Baay constateert dat het mpt geen maaltijdverstrekking omvat, net als de vergelijkbare regeling in de huidige AWBZ. Wie een vpt kiest, heeft wel maaltijdverstrekking in het pakket. Wie een mpt kiest niet. Is deze nieuwe wet niet een uitgelezen kans om dit juist wel te gaan regelen, temeer gezien het feit dat maaltijdverstrekking wel binnen het vpt valt? Is dit verschil tussen deze twee groepen niet onlogisch, gezien het feit dat met het mpt maximale eigen regie wordt beoogd en het in principe mensen met eenzelfde indicatie betreft? Zoals in de toelichting op de tweede nota van wijziging staat: «Indien dergelijke mantelzorgers aanwezig zijn die de thuiswonende cliënt willen blijven helpen dan is er geen reden om de cliënt niet in de gelegenheid te stellen om af te zien van delen van de zorg die deze mantelzorgers kunnen verlenen». Maar op deze wijze worden cliënten dus niet eens in de gelegenheid gesteld. Graag ontvangt dit lid een toelichting hierop.

Maaltijdvoorziening kan op vele manieren worden gerealiseerd. Soms kan de cliënt dit nog zelf, soms wordt de cliënt hierbij geholpen door mantelzorgers en daarnaast zijn er boodschappendiensten en maaltijdvoorzieningen zoals «tafeltje dekje». Dat cliënten hierin een keuze kunnen maken, past binnen de eigen regie van cliënten. Het verschil van behandeling van de maaltijdvoorziening binnen mpt en vpt is niet onlogisch, maar vergoot de keuzemogelijkheid die de cliënt geboden krijgt. Ook in de hoogte van de eigen bijdrage wordt rekening met gehouden dat de cliënt in het ene geval wel en in het andere geval geen maaltijden verstrekt krijgt.

De huishoudelijke verzorging die vanuit het mpt wordt geleverd, wordt per 2016 toegekend aan het Fonds langdurige zorg. Hiermee wordt het dus uit het gemeentelijk budget gehaald. Hoe wordt dit verrekend? Vooraf per inschatting? Of achteraf? Graag ontvangt het lid van de fractie 50PLUS/Baay een toelichting hierop. Overigens wijst dit lid erop dat op deze wijze de gemeentelijke budgetten nog verder zullen slinken. Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat nu al blijkt dat veel gemeenten de huishoudelijke verzorging niet meer vergoeden? Graag ontvangt genoemd lid een toelichting.

In overleg met de gemeenten (VNG) zal – op basis van het aantal cliënten dat gebruik maakt van het mpt en op basis van gegevens van het gemiddeld beroep dat cliënten doen op huishoudelijke hulp vanuit de gemeenten – een raming en afspraken worden gemaakt over de overheveling van middelen. Dit zal een onderdeel zijn van de monitoring van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning.

2. Zorgkantoren verantwoordelijk voor verstrekking persoonsgebonden budget

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat het de voorkeur verdient de uitgaven voor zorg in natura en voor het persoonsgebonden budget in één financieel kader onder te brengen. Deze leden gaan er vanuit dat het regionale subsidieplafond voor het pgb dient als een theoretisch gegeven. Als er binnen de regio meer vraag naar pgb’s is zal immers de vraag naar zorg in natura minder zijn en het totale regionale budget voldoende zijn om aan de vraag te voldoen.

Het regionale subsidieplafond voor pgb dient als een kader voor de pgb-uitgaven. Als er binnen de regio meer vraag naar pgb’s is dan verwacht, bestaat de mogelijkheid inderdaad, zoals de leden van de PvdA-fractie stellen, om budgetruimte te verschuiven van het zorg in natura budget naar het pgb-budget. Indien en voor zover er sprake is van communicerende vaten zal het totale regionale budget zo voldoende zijn om aan de vraag te voldoen.

De regering wijzigt in deze nota de maatregel dat alle zorgkantoren verantwoordelijk worden voor de verstrekking van pgb’s. De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten wat hierbij de verschillen zijn ten opzichte van het eerder ingediende wetsvoorstel.

In het wetsvoorstel zoals dat voor de tweede nota van wijziging luidde, waren de landelijk werkende Wlz-uitvoerders verantwoordelijk voor de verstrekking van de pgb’s, ieder voor hun eigen verzekerden. In het wetsvoorstel, zoals dat na de tweede nota van wijziging luidt, zijn de zorgkantoren verantwoordelijk voor de verstrekking van pgb’s aan alle verzekerden die in de regio’s wonen waarvoor zij als zorgkantoor zijn aangewezen. Dus ook voor de verstrekking van pgb’s aan in hun regio’s wonende verzekerden van andere Wlz-uitvoerders. Met deze wijziging wordt het mogelijk een werkbaar regionaal plafond aan de pgb-uitgaven te stellen, zodat de kosten van het pgb en zorg-in-natura in de Wlz beheersbaar kunnen worden gehouden.

Er worden voor de pgb’s regionale subsidieplafonds ingesteld, onder verantwoordelijkheid van de zorgkantoren. De leden van de PVV-fractie vragen wat de gevolgen zijn als het subsidieplafond bereikt is voor de mensen die zorg nodig hebben. Kunnen deze leden weer pgb-stops verwachten midden in het jaar? Was het wettelijk verankeren van het pgb niet ook een van de redenen om deze stelselwijziging in te voeren? Wat stelt een recht op zorg zo nog voor, zo vragen genoemde leden.

Het regionale subsidieplafond voor pgb dient als een kader voor de pgb-uitgaven. Als er binnen de regio meer vraag naar pgb’s is dan verwacht, bestaat de mogelijkheid om budgetruimte te verschuiven van het zorg in natura budget naar het pgb-budget. Indien en voor zover er sprake is van communicerende vaten zal het totale regionale budget voldoende zijn om aan de vraag te voldoen.

Het recht op zorg blijft onverminderd van kracht en ook het recht om als leveringsvorm te kiezen voor het pgb.

Op landelijk niveau wordt een kader pgb en zorg in natura vastgesteld. Als de financiële middelen in de ene regio besteed zijn, kunnen er mogelijk middelen uit de andere regio worden ingezet. Het lid van de fractie 50PLUS/Baay vraagt hoe wordt geborgd dat iedereen die een pgb wil en ervoor in aanmerking komt, deze ook krijgt. Wat gebeurt er als het aantal aanvragen onverwacht hoog is? Is het mogelijk dat er mensen tussen de wal en het schip gaan vallen? Graag ontvangt dit lid een toelichting hierop.

Het regionale subsidieplafond voor pgb dient als een kader voor de pgb-uitgaven. Als er binnen de regio meer vraag naar pgb’s is dan verwacht, bestaat de mogelijkheid om budgetruimte te verschuiven van het zorg in natura-budget naar het pgb-budget. Ook kan budgetruimte worden verschoven tussen regio’s. Dit gebeurt aan de hand van het zogenaamde meiadvies van de NZa, waarin de ontwikkelingen van de zorgvraag ten opzichte van de uitgaven pgb en zorg in natura worden weergegeven. Ik kan de NZa een aanwijzing geven om de budgetten te herverdelen. Hierbij kunnen ook de gereserveerde herverdelingsmiddelen worden ingezet. Indien en voor zover er sprake is van communicerende vaten zal het totale regionale budget voldoende zijn om aan de vraag te voldoen.

Het recht op zorg blijft onverminderd van kracht en ook het recht om als leveringsvorm te kiezen voor het pgb. Wel dient een nieuwe afweging te worden gemaakt voor zowel pgb als zorg in natura als de financiële kaders dreigen te worden overschreden.

3. Hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen die thuis blijven wonen worden in 2015 nog door de gemeenten verstrekt

De leden van de SP-fractie vinden het onbegrijpelijk dat woningaanpassingen en mobiliteitshulpmiddelen per 2015 niet geregeld worden vanuit de Wlz. Zij vragen de regering hoe het komt dat zorgkantoren niet de benodigde informatie hierover hebben. Hoe gaat de regering voorkomen dat gemeenten weigeren woningaanpassingen en hulpmiddelen te verstrekken in het kader van de Wmo, gezien zij al te maken hebben met een forse bezuiniging op het budget? Krijgen zij hier extra middelen voor? Is de regering bereid de Wlz uit te stellen tot 2016, totdat de woningaanpassingen en hulpmiddelen goed zijn geregeld? Zo nee, waarom niet?

Woningaanpassingen en mobiliteitshulpmiddelen voor mensen die thuis of in een verzorgingshuis wonen, maken wel deel uit van de Wlz, alleen pas vanaf 2016. In 2015 blijft dit, net zoals op dit moment, een taak van de gemeenten. Het beoordelen en verstrekken van hulpmiddelen en woningaanpassingen bij cliënten die thuis verblijven is een nieuwe taak voor zorgkantoren. Voor een verantwoorde uitvoering van deze taak is het nodig een nadere regeling op te stellen ten aanzien van bijvoorbeeld toegang, afbakening en transitie van de thans uitgegeven mobiliteitshulpmiddelen. Daarnaast moeten zorgkantoren inzicht hebben in de omvang van woningaanpassingen en mobiliteitshulpmiddelen voor Wlz-cliënten, zowel in aantallen als in budget. Gebleken is dat het voor gemeenten niet mogelijk is in de registraties toekomstige Wlz-cliënten te onderscheiden van Wmo-cliënten. Hierdoor kunnen de benodigde gegevens niet worden verstrekt aan zorgkantoren. Het jaar 2015 wordt benut om het proces zo in te richten dat zorgkantoren deze taak er 2016 op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren.

De verstrekking aan mensen die in aanmerking komen voor een Wlz-indicatie van woningaanpassingen en mobiliteitshulpmiddelen voor mensen die thuis of in een verzorgingshuis wonen, wordt in de huidige situatie ook door gemeenten uitgevoerd. Het budget dat hiermee samenhangt blijft in 2015 ongewijzigd in het gemeentefonds. Aangezien de ondersteuning met woningaanpassingen en mobiliteitshulpmiddelen voor mensen met een Wlz-indicatie in 2015 via de gemeenten is geregeld, zie ik hierin geen aanleiding de Wlz uit te stellen tot 2016.

In 2015 is het voor zorgkantoren nog niet haalbaar de verstrekking van mobiliteitshulpmiddelen en woningaanpassingen aan Wlz-gerechtigden die thuis blijven wonen goed uit te voeren. Reden is dat nog niet alle informatie die nodig is om deze taak uit te voeren voorhanden is en zij hiermee nog geen ervaring hebben. Hetzelfde geldt voor de mobiliteitshulpmiddelen voor mensen die in een instelling wonen maar daar geen Wlz-behandeling ontvangen en voor de roerende woonvoorzieningen die, ter reparatie van een omissie, via deze nota van wijziging voor mensen die thuis wonen onder de dekking van de Wlz worden gebracht. Als de zorgkantoren nog niet klaar zijn voor de taken die ze krijgen, waarom kiest de regering er dan toch voor om deze wet per 1 januari 2015 in te laten gaan en wordt deze wet zo door de Kamer gejast, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Afgesproken is dat de gegevens over de uitvoering van deze taken in 2015 gebruikt worden om uitvoering van deze taken in 2016 door de Wlz-uitvoerder wel mogelijk te maken. Hoe is het mogelijk dat die gegevens nu nog niet bekend zijn? Hoe verantwoord is het nog om de wet op 1 januari 2015 in te laten gaan? Waarom niet gewoon de huidige AWBZ op bepaalde punten aanpassen?

Het beoordelen en verstrekken van hulpmiddelen en woningaanpassingen bij cliënten die thuis verblijven is een nieuwe taak voor zorgkantoren. Voor een verantwoorde uitvoering van deze taak is het nodig een nadere regeling op te stellen ten aanzien van bijvoorbeeld toegang, afbakening en transitie van de thans uitgegeven hulpmiddelen. Daarnaast moeten zorgkantoren inzicht hebben in de omvang van woningaanpassingen en hulpmiddelen voor Wlz-cliënten, zowel in aantallen als in budget. Gebleken is dat het voor gemeenten niet mogelijk is in de registraties toekomstige Wlz-cliënten te onderscheiden van Wmo-cliënten. Hierdoor kunnen de benodigde gegevens niet bijtijds worden verstrekt aan zorgkantoren. Het jaar 2015 wordt benut om het proces zo in te richten dat zorgkantoren deze taak in 2016 op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren.

Een verantwoorde uitvoering van de langdurige zorg is en blijft het uitgangspunt. De regering kiest daarmee voor zorgvuldigheid. In overleg met alle betrokken partijen wordt deze zorgvuldige overgang voorbereid op basis van de condities die zijn genoemd in de brief aan de Kamer van 27 juni jl. De wens is om de Wlz op 1 januari 2015 in te voeren, omdat de regering van mening is dat de Wlz op een aantal punten een duidelijke meerwaarde heeft ten opzichte van de huidige AWBZ. Zo is in de Wlz een aantal basisrechten van de cliënten wettelijk verankerd, zoals de toegangscriteria, aanspraken, zorgplanbespreking en leveringsvormen (o.a. het pgb). Daarnaast bevat de Wlz een aanpak voor vernieuwing waarbij de cliënt meer centraal wordt gesteld. In de Wlz worden een aantal instrumenten geïntroduceerd die deels al in 2015 ingaan (zoals het indiceren in zorgprofielen, een face to face toetsing van de zorgvraag door het CIZ en meer grip op zorgkantoren) en instrumenten die gaandeweg aan deze nieuwe aanpak worden aangepast (o.a. de bekostiging). Het aanpassen van de AWBZ biedt deze meerwaarde niet. Gelet op de afspraken met het veld om de overgang zorgvuldig te laten plaatsvinden, biedt een eventueel uitstel van de Wlz geen voordelen. Een invoering van de Wlz in 2015 echter wel mogelijkheden om de verbeteringen al in gang te zetten.

4. Wijzigingen in het overgangsrecht, budgetgaranties

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat de mogelijkheden van overbruggingszorg zijn en waarin de Wlz hierin verschilt (of overeenkomt) met de huidige AWBZ in 2015 en in de jaren daarna. Deze leden vinden de tekst en toelichting van de Wlz niet duidelijk.

Indien iemand met een Wlz-indicatie aan het zorgkantoor te kennen geeft dat hij wil gaan verblijven in een instelling dan is het de taak van het zorgkantoor ervoor te zorgen dat dit binnen redelijke termijn gebeurt. De zorgkantoren dienen voldoende intramuraal aanbod te contracteren zodat hun cliënten binnen een redelijke termijn en op redelijke afstand van waar zij wonen of willen gaan wonen, kunnen gaan verblijven. Hiermee voldoen de zorgkantoren aan hun zorgplicht. Het kan zijn dat de cliënt moet wachten totdat er een plek vrij is in een geschikte instelling. Gedurende deze periode krijgt de cliënt thuis overbruggingszorg. Deze overbruggingszorg kan op grond van de Wlz geleverd worden in de vorm van een persoonsgebonden budget, volledig pakket thuis of modulair pakket thuis. Met name het modulair pakket thuis biedt mogelijkheden om de zorg, gedurende de tijd dat wordt gewacht op een plek in een instelling, op maat vorm te geven.

Overbruggingszorg in de huidige AWBZ wordt vaak gegeven door de zzp-indicatie om te zetten in functies en klassen. Functies en klassen en modulair pakket thuis verschillen daarin niet van elkaar. Ook is het in de AWBZ mogelijk om overbruggingszorg in de vorm van een pgb of vpt af te nemen maar hier wordt in de praktijk niet op grote schaal gebruik van gemaakt.

De zorgplicht van het zorgkantoor houdt niet in dat het zorgkantoor ervoor moet zorgen dat iemand in de instelling van zijn voorkeur kan gaan verblijven. Is er geen plek in de instelling van voorkeur beschikbaar, dan dient het zorgkantoor een passend alternatief te bieden. Hiermee voldoet het zorgkantoor aan zijn zorgplicht. Wil de cliënt hiervan geen gebruik maken dan kan hij de zorg thuis ontvangen, mits verantwoord, via een persoonsgebonden budget, volledig pakket thuis of modulair pakket thuis. Vanaf 2015 is het, ongeacht het wettelijke regime (Wlz of AWBZ), voor nieuwe cliënten niet meer mogelijk om als zij wachten op een plek in een instelling van voorkeur, thuis meer zorg te ontvangen dan de zorg die geldt op basis van het vpt, mpt al dan niet in combinatie met een pgb. Deze maximering geldt omwille van rechtsgelijkheid met andere cliënten die kiezen voor zorg in de thuissituatie. Voor cliënten die wachten op een voorkeursplek is in principe passende zorg in een instelling beschikbaar en heeft het zorgkantoor aan zijn zorgplicht voldaan. Dit geldt niet voor cliënten voor wie geen passende plek in een instelling beschikbaar is. In die situatie is het zorgkantoor vanwege zijn zorgplicht gehouden de zorg te verstrekken die thuis nodig is.

In de AWBZ is het wel mogelijk een plek in een voorkeursinstelling af te wachten met meer zorg thuis dan besloten ligt in de indicatie. Cliënten krijgen hun overbruggingszorg in functies en klassen en kunnen gedurende drie maanden (te verlengen met nog eens drie maanden) recht hebben op overbruggingszorg ter hoogte van een bedrag dat niet gebaseerd is op het gemiddelde van de klassen maar op het maximum van de klassen. In uitzonderingsgevallen kan daar bovenop nog extra zorg worden toegekend. Deze mogelijkheid van extra zorg in de situatie dat iemand wacht op een plek in een instelling van voorkeur kennen we niet meer onder de Wlz. Hierin verschillen AWBZ en Wlz dus van elkaar. Om bestaande rechten te honoreren zal voor cliënten die nu nog (op grond van de AWBZ) gebruik maken van deze extra overbruggingszorg, een overgangsregeling gelden die doorloopt tot uiterlijk 1 juli 2015 of zoveel eerder wanneer betrokken gaat verblijven in een instelling. Nieuwe gevallen zullen hiervoor dus niet meer in aanmerking komen.

De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom de regering ervoor kiest dat Wlz-uitvoerders niet controleren of het mpt op een verantwoorde en doelmatige wijze wordt geboden. Kan de regering toelichten waarom zij hiervoor kiest?

De regering kiest ervoor dat het zorgkantoor zich een oordeel vormt of zorgverlening buiten de instelling – voor de cliëntengroep die zich kwalificeert voor de Wlz en dus kwetsbaar is – doelmatig en verantwoord mogelijk is. Daarvoor wordt ook het bewustekeuzegesprek geïntroduceerd. Dit past bij de grotere verantwoordelijkheid die in de Wlz wordt neergelegd bij Wlz-uitvoerder en zorgkantoor om te waken over de kwaliteit van zorg. In het kader van het overgangsrecht zullen zorgkantoren (vanwege het beperken van administratieve lasten) voor bestaande gevallen niet expliciet een besluit nemen of de zorg doelmatig en verantwoord is. Dat betekent echter niet dat de zorgverlening thuis niet kan worden beëindigd en aangestuurd kan worden op een andere oplossing (bijvoorbeeld in een instelling) indien de zorg thuis volgens de zorgaanbieder niet meer verantwoord zou zijn.

De leden van de SP-fractie hebben meerdere signalen ontvangen dat zorgkantoren zorgbehoevende mensen die op een wachtlijst staan afwentelen vanwege de hoge kosten of deze mensen te weinig thuiszorg bieden, terwijl de zorgbehoefte in werkelijkheid groter is. Het gevolg is dat deze mensen zodanig verslechteren, dat thuiszorg onvoldoende wordt en deze mensen doorgeschoven gaan worden naar de Wlz, terwijl dit voorkomen had kunnen worden. Ontvangt de regering deze signalen ook? Hoe verhoudt dit zich tot de wens van de regering om mensen langer thuis te laten wonen? Hoe gaat de regering dit voorkomen?

De regering heeft dergelijke signalen over de uitvoering van de huidige AWBZ niet ontvangen. De regering wil benadrukken dat het de taak van zorgkantoren is voldoende en passende zorg in te kopen. Daarnaast is afgesproken met aanbieders dat zij bij het zorgkantoor zullen signaleren wanneer er binnen het contract onvoldoende zorg ten opzichte van de zorgbehoefte geleverd kan worden. Na inwerkingtreding van de Wlz zullen de Wlz-uitvoerders er voor hun eigen verzekerden actief op toezien hoe het zorgkantoor de zorginkoop heeft vormgegeven en of het zorgkantoor deze taak goed uitvoert. Wanneer het zorgkantoor deze taken onvoldoende (goed) uitvoert, zal de Wlz-uitvoerder het zorgkantoor daarop aanspreken.

Voorts hebben de leden van de SP-fractie nog een vraag over mensen die een indicatie voor overbruggingszorg (plus) hebben. De regering geeft aan dat deze mensen een garantie krijgen dat zij de indicatie voor overbruggingszorg met uitloop of met uitloop plus kunnen behouden, totdat hun recht op zorg vervalt of totdat zij geplaatst worden in een instelling. Echter, voor mensen die onder de AWBZ maximaal zes maanden overbruggingszorg (met uitloop) ontvangen geldt de garantie niet meer na 1 januari 2015. Deze leden begrijpen niet dat voor deze mensen de garantie vervalt. Kan de regering toelichten waarom zij hiervoor kiest?

Vanaf 2015 is het, ongeacht het wettelijke regime (Wlz of AWBZ), voor nieuwe cliënten niet meer mogelijk om als zij wachten op een plek van voorkeur in een instelling thuis meer zorg te ontvangen dan de zorg die geldt op basis van het vpt, mpt al dan niet in combinatie met een pgb. Deze maximering geldt omwille van rechtsgelijkheid met andere cliënten die kiezen voor zorg in de thuissituatie. Voor cliënten die wachten op een voorkeursplek is in principe passende zorg in een instelling beschikbaar en heeft het zorgkantoor aan zijn zorgplicht voldaan. Dit geldt niet voor cliënten voor wie geen passende plek in een instelling beschikbaar is. In die situatie is het zorgkantoor vanwege zijn zorgplicht gehouden de zorg te verstrekken die thuis nodig is.

De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal vragen over het pgb. De regering geeft aan dat mensen die tot 2015 wegens gestapelde functies en klassen een hoog pgb hebben, geen garantie krijgen dat zij het hoge budget kunnen behouden. Kan de regering nader toelichten hoe het komt dat functies en klassen gestapeld zijn? In hoeverre kunnen deze mensen geen hoog pgb behouden? In hoeverre zal het pgb verlaagd worden en welke consequenties heeft dit voor mensen die een pgb hebben? Kan de regering hierop een uitgebreide toelichting geven?

De leden van de CDA-fractie hebben aangegeven dat de regering stelt dat bij en krachtens het Besluit langdurige zorg (Blz) te stellen reguliere regels over de hoogte van het pgb naar verwachting zullen leiden tot lagere pgb’s. Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoeveel lager het pgb in 2015 zal zijn in vergelijking tot 2014? En hoe toetst de regering dan of budgethouders nog voldoende kwalitatief goede zorg kunnen inkopen.

In de AWBZ is het vrijwillig door mantelzorg geboden toezicht op de cliënt van invloed op de uitkomst van het indicatiebesluit. Cliënten die in principe in aanmerking komen voor AWBZ-verblijf, maar waarbij de mantelzorg in staat en bereid is om het toezicht aan hun naaste te bieden, kunnen voor de benodigde zorg een extramurale indicatie krijgen. Het pgb wordt berekend op basis van de geïndiceerde persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding en kortdurend verblijf. Er wordt dan wel gesproken over een «stapeling van functies».

Op dit moment is er in de AWBZ een groep cliënten die vanwege het toestaan van «enige ondoelmatigheid», vooral kinderen, thuis meer zorg onvangt dan wanneer zij in een instelling zouden verblijven. Zij ontvangen momenteel veel zorg thuis op basis van een zware (gestapelde) extramurale AWBZ-indicatie. Deze groep heeft het profiel van een cliënt die voor de Wlz in aanmerking komt. In de brief van 27 juni jl. aan de Kamer is toegezegd om actie te ondernemen om deze groep onder de Wlz te brengen. Hierover ontvangt de Kamer voor de wetsbehandeling van de Wlz een brief.

Een groot deel van deze cliënten heeft een pgb. Met de tweede nota van wijziging is geregeld dat zij in 2015 budgetgarantie krijgen. Daarmee is er in 2015 geen sprake van een daling van hun pgb. In 2015 zal het CIZ hun zorgvraag opnieuw beoordelen. Op basis van deze nieuwe indicatie krijgen deze cliënten een nieuw pgb in 2016, dat mogelijk lager uitvalt. In de tweede nota van wijziging wordt hieraan gerefereerd.

Als het gaat om de zorg voor kinderen en de vraag naar aanvaardbare kosten in de thuissituatie, ben ik van mening dat hiervoor ook in de Wlz een goede structurele oplossing moet worden gevonden. De Kamer heeft hierover een aantal amendementen ingediend. Graag bespreek ik de mogelijkheden met de Kamer tijdens de aanstaande plenaire behandeling van het wetsvoorstel.

Wat betreft het overgangsrecht voor verzekerden met veel extramurale zorg, deze klanten zitten formeel in 2015 niet in de Wlz. De leden van de CDA-fractie vragen hoe groot deze groep is. En als deze groep groot is waar zit dan het budget voor deze doelgroep? Is bij de huidige overheveling en berekening van financiële kaders het geld richting de Zvw/Wmo overgeheveld en volgen deze middelen de cliënt?

Volgens de leden van de PVV-fractie zijn er op dit moment AWBZ-cliënten met een indicatie voor extramurale zorg die onder de Wlz naar verwachting in aanmerking kunnen komen voor een Wlz-indicatie. Doen zij niets, dan zullen zij per 1 januari 2015 hun zorg verkrijgen op grond van hun zorgverzekering, de Wmo 2015 of de Jeugdwet (of een combinatie daarvan). Een aantal van hen heeft ten gevolge van stapeling van functies en klassen veel zorg of een hoog pgb. Dat zullen zij, nadat het voor hen in het kader van de overgang van de extramurale zorg geregelde overgangsrecht is uitgewerkt, mogelijk niet kunnen behouden. Bovendien is het niet uitgesloten dat de zorgverzekeraars of de gemeenten hen, nadat het overgangsrecht is uitgewerkt, verzoeken een Wlz-indicatie aan te vragen. Voor deze mensen kan het derhalve aantrekkelijker zijn om per 2015 al in de Wlz te komen. De leden van de PVV-fractie vragen hoe dit strookt met het mantra van de regering dat mensen langer thuis willen blijven wonen en dat dit gefaciliteerd moet worden. En sinds wanneer bepaalt de zorgverzekeraar of de gemeente dat er een Wlz-indicatie aangevraagd moet worden?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de inzet deelt om te voorkomen dat cliënten met veel extramurale zorg in 2015 naar de Wmo verplaatst worden, waarna vervolgens geconstateerd wordt dat toch toegang tot de Wlz mogelijk is. Hoe waarborgt de regering dat bij de voorgestelde regeling geen cliënten tussen wal en schip vallen en dat daadwerkelijk iedereen op de hoogte wordt gesteld?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten dat de figuur van de administratieve omzetting echt nodig is gelet op de behoefte van de doelgroep. Kan de regering een inschatting geven van het percentage cliënten waarbij de vraag serieus aan de orde is of toegang tot de Wlz mogelijk is, zo vragen zij.

De Kamer ontvangt voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wlz hierover een separate brief.

Om dit te faciliteren is besloten dat verzekerden die in de betrokken groep vallen in 2014 zullen worden aangeschreven zodat zij een geïnformeerde keuze kunnen maken. Cliënten krijgen dan de mogelijkheid om hun indicatie voor extramurale AWBZ-zorg per 2015 door het CIZ om te laten zetten in een indicatie voor Wlz-zorg. Begrijpen de leden van de PVV-fractie nu goed, dat actief mensen een instelling ingepraat gaan worden?

De bedoeling van het overgangsrecht (in Artikel 11.1.1, zesde lid) is om mensen die voldoen aan de criteria van de Wlz maar thans nog een extramurale AWBZ-indicatie hebben toegang te geven tot de Wlz. Als zij hiervoor kiezen behouden zij op grond van hun Wlz-indicatie de keuze voor alle leveringsvormen in de Wlz, dus ook voor leveringsvormen voor zorg zonder verblijf (vpt, mpt, pgb).

5. Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten

De leden van de SP-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op de kapitaallasten. In hoeverre verhoudt de afbouw van de kapitaallastenbudgetgaranties van instellingen zich tot het recht op het elk jaar toenemende percentage van het nhc-tarief (normatieve huisvestingscomponent)? Kan de regering dit nader toelichten?

De instellingen krijgen hun kapitaallasten bekostigd via een opbouw van het nhc-tarief in de periode 2015–2018 (respectievelijk 50%, 70%, 85% en 100%) en met een gelijke afbouw van het deel waarop zij op grond van het oude bouwregime recht hebben (respectievelijk 50%, 30%, 15% en 0%). Vanaf 2015 bestaat er voor extramurale zorg die valt onder de Wmo, de Jeugdwet of de Zvw geen nhc meer. Op basis van de inkoop van de gemeente en verzekeraar worden instellingen voor hun prestaties betaald. Het Rijk zal de verplichtingen aan instellingen die voortvloeien uit de afbouw van het oude bouwregime in de periode 2015–2017 blijven betalen. Dit zal gebeuren via een aparte subsidieregeling. De inhoud van deze subsidieregeling sluit aan bij de huidige NZa-beleidsregels voor de vergoeding van kapitaallasten.

6. Overig

In Nieuwsuur van 25 augustus 2014 verklaarde de NZa dat er € 200 miljoen aan AWBZ-geld over was uit 2013. In het algemeen overleg van 3 september 2014 beaamde de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) dat; hij zei: «het geld is er». In antwoord (11 juni 2014) op vraag 4 van de schriftelijke vragen van het lid Agema over het betalen van Buurtzorg is echter het volgende antwoord gegeven: «Het is niet zo dat er in 2013 in de AWBZ geld is overgebleven dat niet is besteed.9 Naast de vergoeding voor zorg in natura worden namelijk ook kapitaallasten vergoed. De vergoeding aan kapitaallasten is hoger uitgekomen dan geraamd. Beide onderdelen samen hebben gezorgd voor een vrijwel volledige uitputting van de AWBZ in 2013.» De leden van de PVV-fractie stellen vast, dat het niet allebei waar kan zijn en zij willen dus graag weten of er nu geld over is uit 2013 of niet.

In het genoemde debat van 4 september jl. heb ik de Kamer toegezegd schriftelijk te reageren op vragen over de beschikbaarheid van de bedoelde € 200 mln. Voor de plenaire wetsbehandeling zal ik de Kamer hierover een brief sturen.

In antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie hoeveel geld het extramuraliseren van zzp 1–4 nu daadwerkelijk oplevert en het verzoek om de berekeningen van deze leden aan te vullen, kwam een wonderlijke tabel tevoorschijn:

 

Maatregel/akkoord

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Wie ontvangt dit?

Wordt hiermee de financiering herstart?

1

Kunduz/begroting 2013

extramuraliseren zzp 1 t/m 3

– 20

– 50

– 100

– 200

– 300

– 400

AWBZ

n.v.t.

2

Begroting 2014 RA extramuraliseren zzp 4

 

 

0

– 35

– 70

– 75

AWBZ

n.v.t.

3a

Begroting 2014

compensatie extramuraliseren zzp’s

– 18,9

– 68,9

– 31,3

– 45

– 55,6

– 60,8

AWBZ

n.v.t.

3b

Compensatie Wmo extramuraliseren zzp’s

15

53,7

0

0

0

0

GF

n.v.t.

3c

Compensatie huurtoeslag

3,9

15,2

31,3

45

55,6

60,8

GF

n.v.t.

4

Zorgakkoord 2013

verzachten extramuraliseren

 

 

30

130

280

300

AWBZ

n.v.t.

5

Begrotingsoverleg 2014:

extra middelen zorg instelling

 

 

5

35

50

60

AWBZ

n.v.t.

6

Totaal aan opbrengst bezuiniging

Maatregel extramuraliseren zzp’s

– 20

– 50

– 100

– 235

– 370

– 475

AWBZ

n.v.t.

7

Totaal aan verzachtingen/compensaties e.d.

0

0

35

165

330

360

AWBZ

n.v.t.

8

Totale opbrengsten maatregel extramuraliseren zzp 1 t/m 4 uit Kunduzakkoord en RA

?

?

?

?

?

?

 

 

De leden van de PVV-fractie zien graag regel 8 ingevuld (zoals ook werd toegezegd tijdens de technische briefing van 2 september 2014) en zij zien daarbij graag de kosten van de «aanjaagteams» verwerkt. Ook vragen deze leden waarom regel 3a is ingevuld als opbrengst. Compensaties moeten van de ingeboekte besparing afgetrokken worden en genoemde leden zien dit dan ook graag aangepast. De leden van de PVV-fractie willen voorts graag weten waarom de compensatie voor de huurtoeslag van de AWBZ naar het gemeentefonds wordt overgeheveld. Zij zijn van mening dat die compensatie niet van zorggeld betaald moet worden.

De gevraagde aanpassingen in de tabel uit de nota naar aanleiding van het nader verslag zijn verwerkt in onderstaande tabel.

In de nota naar aanleiding van het nader verslag heeft het kabinet de voorbeeldtabel van de leden van de PVV-fractie zo nauwgezet mogelijk in- en aangevuld. De bedragen op regel 1 en 2 van tabel A zijn de netto ingeboekte besparingen in verband met extramuralisering bij het begrotingsakkoord respectievelijk het regeerakkoord. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van het nader verslag heb laten zien, vallen de netto besparingen uiteen in enerzijds bruto besparingen op de AWBZ en anderzijds weglekeffecten naar andere sectoren. Omdat mensen langer thuis wonen, zullen zij onder meer langer een beroep doen op extramurale zorg en huurtoeslag. In de begroting 2014 zijn deze effecten op de Wmo (voor 2013 en 2014) en de effecten op de huurtoeslag (structureel vanaf 2013) verwerkt. Het uitsplitsen van de netto besparingen uit het begrotingsakkoord en regeerakkoord in bruto besparingen op de AWBZ (regel 3a) en weglek-effecten naar de Wmo en huurtoeslag (regels 3b en 3c) is overigens budgettair neutraal. De compensatie voor de hogere kosten van de huurtoeslag van mensen die langer thuis wonen heeft dus per saldo geen effect op de ingeboekte netto besparing van extramuralisering. De uitgaven die betrekking hebben op de aanjaagteams (minder dan € 1 mln.) zijn niet in dit overzicht opgenomen omdat deze uitgaven deels worden betaald door het Ministerie van BZK.

Zoals reeds is vermeld in het nader verslag heb ik ten behoeve van de vaststelling van de kaders met betrekking tot de hervorming van de langdurige zorg de effecten van het extramuraliseringsbeleid opnieuw integraal doorgerekend. Daarbij heb ik actuele en meer gedetailleerde gegevens over aantallen cliënten en de kosten van intramurale respectievelijk extramurale zorg gebruikt. De nieuwe integrale doorrekening resulteert in hogere netto-opbrengsten van extramuralisering dan de bedragen in de begroting, zoals deze zijn opgenomen in tabel A. De verwachte extramuralisering leidt op basis van de geactualiseerde en meer gedetailleerde ramingen per saldo tot een netto besparing op de zorguitgaven die geleidelijk oploopt tot ruim 300 miljoen structureel vanaf 2017. Een van de redenen waarom de bedragen in tabel A niet aansluiten op het bedrag dat nu resulteert uit de actuele integrale doorrekening is, dat de raming van de effecten van de extramuralisering op verschillende tijdstippen is bijgesteld, waarbij verschillende basisdata zijn gebruikt. De integrale actuele raming is gebaseerd op één uniforme dataset.

In het technisch overleg over de Wlz van 2 september jl. is ook toegezegd dat een antwoord zou worden gegeven op de vraag met betrekking tot de ontwikkeling van de aantallen lage ZZP’s die worden geëxtramuraliseerd.

Per 1-1-2013 is gestart met de extramuralisering van de ZZP’s V&V1–2, VG1–2 en GGZ1–2. Per 1-1-2014 is een vervolgstap gemaakt met V&V1–3. Nieuwe cliënten krijgen in plaats van een indicatie voor een laag zorgzwaartepakket een indicatie voor extramurale zorg en ondersteuning (in functies en klassen). Het (geraamde) resterende aantal ZZP’s is opgenomen in de hierna volgende tabel.

  • Het gemiddelde aantal resterende lage ZZP’s neemt geleidelijk af van 46 duizend in 2012 naar 38 duizend in 2013, 29 duizend in 2014 en 16 duizend in 2015. Daarbij is uitgegaan van de verwachtingen rond in- en uitstroom, zoals ook opgenomen in de bijlage bij de brief aan de Tweede Kamer over de hervorming van de langdurige zorg van 25 april 2013.

  • Bezien per sector zijn de effecten van extramuralisering sneller zichtbaar in de verpleging en verzorging (V&V) dan bij de gehandicaptenzorg (VG) en geestelijke gezondheidszorg (GGZ).

  • De sector V&V is in omvang het grootst (in 2012 ging het om 39 duizend van de 46 duizend lage ZZP’s) en kent een grotere dynamiek van in- en uitstroom vanwege de gemiddeld hoge leeftijd van cliënten.

  • Het geraamde gemiddelde aantal resterende lage ZZP’s in de V&V daalt in 2015 met 12 duizend ten opzichte van 2014 (namelijk van circa 24 duizend naar circa 12 duizend). Uitgedrukt in procenten is dit een daling van 50%. Daarmee wordt ook bij de zorginkoop rekening gehouden.

  • De effecten in de VG en GGZ zijn zowel relatief als absoluut minder groot. De sectoren zijn aanzienlijk kleiner dan de V&V en kennen een minder grote dynamiek van in- en uitstroom dan bij de V&V.

Op pagina 100 van de nota naar aanleiding van het nader verslag staat de tabel zoals de leden van de PVV-fractie deze hebben aangeleverd voor aanvulling. Op pagina 101 van dezelfde nota wordt het antwoord gegeven en volgens deze leden is dit antwoord niet correct en moet de tabel er als volgt uitzien:

 

2015

2016

2017

2018

AWBZ

29

31

33

35

Wlz

17,9

17,4

17

17

Wmo

4,2

4,3

4,4

4,6

Jeugd

1,1

1,2

1,2

1,2

Zvw

3,5

3,8

3,9

4

Minder AWBZ/Wlz

2,3

4,3

6,5

8,2

Percentage

8%

13,8%

19,6%

23,4%

Kan de regering aangeven waarom er zo’n groot verschil zit tussen het gegeven antwoord en de tabel van de leden van de PVV-fractie? Gaarne zien deze leden in een tabel een verklaring voor het veranderen van de eerste regel (AWBZ) door VWS zoals ook toegezegd werd tijdens de technische briefing van 2 september jl.

De leden van de PVV fractie hebben zich gebaseerd op de gegevens uit de begroting 2013. In de antwoorden in de nota naar aanleiding van het nader verslag is aangeven dat deze gegevens in de periode 2012–2014 zijn bijgesteld. In het antwoord zijn de aangepaste bedragen weergeven voor de jaren 2015 tot en met 2017. Dit verklaart het verschil tussen de gegevens uit de tabel van de leden van de PVV-fractie en de tabel van de regering. In het technisch overleg over de Wlz van 2 september jl. is toegezegd dat ook kwantitatief de verschillen in de startbedragen nader zullen worden toegelicht. In onderstaande tabel is deze analyse weergegeven. Overigens is in de begroting 2013 en het nader verslag geen AWBZ bedrag opgenomen voor het jaar 2018. De analyse beperkt zich daarom tot de jaren 2015–2017.

x € 1mld

2015

2016

2017

opmerking

AWBZ uitgaven vraag PVV begroting 2013

30,0

31,0

33,0

begroting 2013

AWBZ uitgaven begroting 2013

29,8

31,4

33,1

onafgeronde waarden begroting 2013

«AWBZ» uitgaven nota nav Nader verslag

29,0

29,3

29,7

 

 

 

 

 

 

verschil

0,8

2,1

3,4

 

 

 

 

 

 

overige correcties

 

 

 

 

Wmo HV (in VWS opgave niet zijnde AWBZ)

1,3

1,3

1,3

HV is geen onderdeel AWBZ-uitgaven

uitgaven bijstelling begroting 2014

0,3

0,3

0,3

correctie uitgavenniveau

 

 

 

 

Bruto verschil

2,4

3,7

5,0

 

 

 

 

 

 

waarvan

 

 

 

 

Begroting 2013

 

 

 

 

rijksvaccinatie (naar begroting VWS-PG)

– 0,2

– 0,2

– 0,2

geen onderdeel Wlz

beheerskosten en overig

– 0,2

– 0,2

– 0,2

geen onderdeel zorguitgaven Wlz

MEE (naar begroting VWS-Wmo)

– 0,2

– 0,2

– 0,2

geen onderdeel Wlz

groeimiddelen niet AWBZ

– 0,2

– 0,3

– 0,4

in 2013 nog opgenomen bij AWBZ

Begroting 2014

 

 

 

 

macro bijstelling AWBZ

0,1

– 0,8

– 1,4

bijstelling CPB-raming

correctie jeugd/wmo en nominaal beeld

– 0,3

– 0,3

– 0,3

correctie uitgavenniveau

overige mutaties niet overheveling Zvw

– 0,2

– 0,2

– 0,2

correctie uitgavenniveau

Begroting 2015

 

 

 

 

macro bijstelling AWBZ

– 0,5

– 0,3

– 0,3

bijstelling CPB-raming

correctie eigen bijdrage vanaf 2015 (Wmo)

– 0,2

– 0,3

– 0,3

correctie op bruto uitgaven

overige correcties 2013–2015

0,0

– 0,4

– 0,3

correctie uitgavenniveau

nominaal en onverdeeld

– 0,2

– 0,2

– 0,9

opgave VWS is zonder nominaal

overige AWBZ-lasten (o.a zorginfrastructuur)

– 0,3

– 0,3

– 0,3

geen onderdeel zorguitgaven Wlz

Uit de tabel komt naar voren dat de verschillen worden veroorzaakt door drie factoren:

1: Bijstelling van de uitgavenramingen in de periode 2012–2014, onder meer door aanpassing van CPB-veronderstellingen. In de begroting van 2013, die is opgesteld medio 2012, komt dit vooral tot uiting omdat in de periode 2015–2017 grote bedragen zijn opgenomen onder de post nominaal en onverdeeld (€ 4,3 mld. in 2015 oplopend tot € 7,7 mld. in 2017).

2: Uitgavenposten die wel worden gefinancierd uit de AWBZ/Wlz maar niet behoren tot de directe zorgkosten (bijvoorbeeld beheerskosten, vaccinatieprogramma, kosten MEE).

3: De uitgaven langdurige zorg in de tabel van de regering zijn zonder loon- en prijsbijstellingen.

Kan de regering bevestigen dat zij het wenselijk vindt dat het CIZ binnen de Wlz onafhankelijk is van alle partijen en dat bijvoorbeeld geen afhankelijkheid of ondergeschiktheid bestaat ten opzichte van de zorgkantoren, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

De regering kan inderdaad bevestigen dat het ZBO CIZ binnen het kader van de Wlz onafhankelijk van andere betrokkenen in het stelsel van de langdurige zorg ook, waaronder de zorgkantoren, haar taken moet uitvoeren. Dat is overigens thans met de stichting CIZ niet anders, ook nu bestaat er geen enkele afhankelijkheid van anderen die taken uitvoeren in het kader van de AWBZ.

ARTIKELSGEWIJS

Onderdeel F

Artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel g

De leden van de D66-fractie lezen in de tweede nota van wijziging dat logeeropvang aan het verzekerd pakket wordt toegevoegd. Deze leden tonen zich daarover verheugd, omdat dit een belangrijke manier kan zijn om mantelzorgers te ontlasten. Zij vragen echter wel of hiervoor budget beschikbaar komt in de verschillende leveringsvormen. In de toelichting lezen deze leden dat in lagere regelgeving zal worden geregeld dat het recht op logeeropvang zal worden beperkt tot maximaal twee etmalen per week. Waarom kiest de regering voor deze inperking? Hoe verhoudt dat zich tot de bestaande situatie onder de AWBZ? En kan de regering inzicht bieden hoe vaak op dit moment gemiddeld per week gebruik wordt gemaakt van de logeeropvang?

Cliënten die zijn aangewezen op permanent toezicht en dit thuis opvangen met mantelzorg kunnen na 1 januari 2011 door het CIZ zijn geïndiceerd voor kortdurend verblijf. Op 1 januari 2014 gaat het om 6.800 cliënten. Daarnaast zijn er nog 4.200 cliënten met een indicatie voor verblijf tijdelijk die is afgegeven vóór 1 januari 2011. Verblijf tijdelijk was niet beperkt tot cliënten die zijn aangewezen op permanent toezicht. Het totaal aantal cliënten dat op 1 januari 2014 met een extramurale indicatie is geïndiceerd voor kortdurend verblijf en tijdelijk verblijf tezamen bedraagt 11.000. Hiervan hebben 9.400 een indicatie voor een etmaal per week, 1.500 voor twee etmalen en 100 voor drie etmalen per week. Velen kiezen voor pgb als leveringsvorm. Het gaat hier alleen om cliënten die van het CIZ een indicatie hebben ontvangen. Bureau’s jeugdzorg kunnen ook voor kortdurend verblijf indiceren. Hierover heb ik geen cijfers. De inperking tot maximaal twee etmalen per week is gekozen omdat in de praktijk blijkt dat de meeste mensen hieraan genoeg hebben. De cijfers over het gebruik van kortdurend verblijf onderschrijven dit. Daarnaast is in huidige pgb-regeling logeren beperkt tot maximaal twee etmalen per week.

Onderdeel H

Artikel 3.2.1

De leden van de SP-fractie zijn tevreden dat de regering regelt dat jongeren met een licht verstandelijke beperking – nadat zij meerderjarig zijn geworden – hun behandeling kunnen afronden in de Wlz. Deze leden zijn benieuwd hoeveel personen dit precies betreft. Kan de regering hiervan een overzicht de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?

In de AWBZ is de verdeling 18-/18+ jongeren geïndiceerd voor de zorgzwaartepakketten LVG 1–5 als volgt:

ZZP LVG

Cliënten 0–17 jaar

Cliënten 18 jaar en ouder

1

30

150

2

495

1.040

3

2.035

1.550

4

1.665

515

5

375

160

Totaal

4.600

3.415

Bron: CIZ (peildatum: 1 juli 2013).

In het aantal van 3.415 zitten ook jongeren van 18 jaar en ouder die dan pas voor het eerst zijn geïndiceerd voor een LVG-behandeltraject. Het precieze aantal in antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie is niet bekend, maar zal niet meer zijn dan genoemd aantal van 3.415 meerderjarige jongeren dat op grond van hun indicatie toegang heeft tot de zorgzwaartepakketten LVG 1–5.

Onderdeel K

Artikel 3.3.2, vierde lid

De leden van de SGP-fractie vragen naar de afstemming van de kosten van het modulair pakket op de hoogte van het pgb en de mogelijkheid voor cliënten om inzage te hebben in de kosten. Zij constateren dat de combinatie van mpt met pgb niet duurder mag zijn dan de situatie waarin alle zorg uit het pgb betaald zou worden. Deze leden vragen of cliënten door het zorgkantoor worden geïnformeerd over de kosten van het mpt, zodat cliënten weten welk deel aan pgb resteert. Klopt de veronderstelling dat het zorgkantoor op basis van de Wlz verantwoordelijk is om te onderzoeken of met het bedrag dat aan pgb resteert in aanvulling op het mpt in doelmatige en toereikende zorg kan worden voorzien, zo vragen zij.

Het zorgkantoor heeft als taak te beoordelen of de zorg die wordt verleend met het mpt doelmatig en verantwoord is. Dat geldt ook indien binnen het mpt een deel van de zorg via een pgb wordt verstrekt en een deel van de zorg wordt genoten als zorg in natura. Het zorgkantoor verstrekt zowel het pgb als de zorg in natura-component van het mpt en is daarmee goed in staat om de cliënten te informeren over de mogelijkheden binnen het beschikbare budget.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering onderkent dat het wenselijk is de beoordeling van meerzorg te beleggen bij het CIZ en CCE en dat een inhoudelijke beoordeling door de zorgkantoren niet direct in de rede ligt.

Bij de zwaarste zorgvragers is niet uitsluitend een beoordeling van cliëntkenmerken aan de orde, maar juist ook van de context waarin de zorg wordt geleverd. Bij deze cliënten heeft de betreffende zorgaanbieder behoefte aan (intercollegiaal) advies en extra expertise om de zorg voor de cliënt zo goed mogelijk in te richten. Als er meer zorg nodig is dan wordt deze niet zozeer uit hoofde van het individuele recht toegekend (dat is er immers al via het indicatiebesluit), maar uit hoofde van extra bekostiging voor de instelling. Het CCE adviseert hierin en heeft daarmee jarenlange ervaring. Het CCE bekijkt bij de noodzaak tot meerzorg naar aspecten als personeelssamenstelling (opleidingsniveau, ziekteverzuim), groepssamenstelling, behandelmethodieken, ontwikkelingsperspectief en huisvesting. Het CIZ daarentegen heeft de taak om de aanspraak op zorg vast te stellen en doet dit op basis van individuele cliëntkenmerken. Omgevingsfactoren worden hierin niet meegewogen. Bij het bepalen van de omvang van de meerzorg zijn omgevingsfactoren juist van cruciaal belang. Omdat het een inhoudelijke vraag betreft die eventueel recht geeft op extra bekostiging voor de instelling is in de Wlz geregeld dat de mogelijkheid om meerzorg te geven een verantwoordelijkheid is van de Wlz-uitvoerder. De huidige AWBZ-lijn wordt hiermee voortgezet. In de AWBZ besluit de zorgverzekeraar op grond van Regeling zorgaanspraken, artikel 1a of er sprake is van meerzorg. De zorgverzekeraar doet dat op basis van een advies van het CCE. Wlz-uitvoerders nemen besluiten op basis van advisering van het CCE.

Onderdeel N

Artikel 4.1.1

De regering geeft aan dat op grond van het wetsvoorstel Wlz, zowel de Wlz-uitvoerder als de NZa de taak heeft om na te gaan of de personen die het dagelijks beleid van de Wlz-uitvoerder (mede) bepalen geschikt en betrouwbaar zijn. Aan de Wlz-uitvoerder wordt in dit wetsvoorstel die taak rechtstreeks opgedragen. De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke wijze Wlz-uitvoerders dit nagaan. Kan de regering tevens aangeven op welke wijze de NZa hierop toezicht houdt? Welke procedures worden hiervoor precies gevolgd?

De regering vindt het – net zoals bij zorgaanbieders – de verantwoordelijkheid van de Wlz-uitvoerder zelf om bestuurders aan te trekken die geschikt en betrouwbaar zijn. De Wlz-uitvoerder toetst haar bestuurders aan de hand van relevante gegevens en antecedenten, zoals neergelegd in artikel 4.1.2 van het Besluit langdurige zorg, dat op 28 mei bij uw Kamer is voorgehangen. Aangezien deze wijze aansluit bij het bepaalde in hoofdstuk 2 van het Besluit prudentiële regels Wft, dat van toepassing is op verzekeraars, gelden voor zowel Wlz-uitvoerders als zorgverzekeraars zoveel mogelijk dezelfde eisen voor bestuurders. Wlz-uitvoerders kunnen daardoor op dezelfde wijze als bij de Zvw-zorgverzekeraar de bestuurders toetsen. Als de Wlz-uitvoerder haar bestuurders al heeft getoetst op betrouwbaarheid en geschiktheid, hoeft de NZa deze toets niet nogmaals te doen. Dit betekent uiteraard niet dat de NZa op dit punt in geheel niets hoeft te doen. De NZa wordt immers belast met het toezicht op de recht- en doelmatige uitvoering van de Wlz en de NZa zal na moeten gaan of de Wlz-uitvoerder de bedoelde geschiktheids- en betrouwbaarheidstoets goed verricht. In het kader van haar toezicht kan de NZa hier ook op handhaven.

Onderdeel X

Artikel 9.1.2

De nota van wijziging geeft aan dat Wlz-uitvoerders (en zorgaanbieders onderling) persoonsgegevens mogen uitwisselen indien dat noodzakelijk is. De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten op welke wijze de beveiliging van persoonsgegevens gewaarborgd wordt. Welke voorwaarden worden hiervoor gesteld aan Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders? Kan de regering dit nader toelichten, zonder te verwijzen naar tientallen artikelen en subartikelen?

In de wet wordt, specifieker dan in de AWBZ het geval is, aangegeven welke gegevensuitwisselingen tussen de ketenpartijen van de Wlz mogen plaatsvinden. Daarbij wordt niet alleen geregeld om welke partijen het gaat, maar ook voor welke doeleinden de gegevensuitwisseling kan plaatsvinden. Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, het CAK en het CIZ (de ketenpartijen) kunnen dus alleen de gegevens uitwisselen voor zover dat nodig is voor specifieke doelen die in het wetsvoorstel zijn beschreven. Het gaat daarbij om informatie over de verzekerde en de zorgvraag (zoals de indicatie, de toewijzing en de aanvang van de zorglevering) die ketenpartners van elkaar nodig hebben voor het uitvoeren van hun wettelijke taken. De voornaamste waarborg wordt dus bepaald door de doelbinding, zoals ook de Wet bescherming persoonsgegevens voorschrijft. Om de beveiliging van de gegevensuitwisseling te regelen zijn waarborgen ingebouwd in het systeem van de elektronische gegevensuitwisseling. Net als nu in de AWBZ het geval is, zal het berichtenverkeer tussen de ketenpartijen vooral plaatsvinden met gebruik van standaarden die zijn ontwikkeld voor de «AWBZ-brede zorgregistratie» (AZR). Op www.istandaarden.nl is te zien om welke gegevensstromen en wat voor soort gegevens het gaat.

Het Zorginstituut Nederland heeft de verantwoordelijkheid voor het tactisch beheer en het releasebeheer van de AZR-systematiek. Het Zorginstituut Nederland spreekt samen met de betrokken ketenpartijen standaarden af voor de gegevensuitwisseling. Daarnaast heeft elk van de ketenpartijen zelf de verantwoordelijkheid om organisatorische en technische maatregelen te nemen om te waarborgen dat alleen die werknemers die dat uit hoofde van hun functie nodig hebben toegang hebben tot deze gegevens. Die verantwoordelijkheid is ook vastgelegd in het AZR programma van eisen. Deze praktijk wordt voortgezet.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

X Noot

9

Aanhangsel Handelingen II, 2013–2014, nr. 2188.


Brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

30 597 Toekomst AWBZ

Nr. 5 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 maart 2014

De vaste Kamercommissie voor VWS heeft mij bij brief van 7 maart jongstleden verzocht de Kamer te informeren over «kritische tijdmomenten» met betrekking tot wet- en regelgeving met het oog op de behandeling van de wetsvoorstellen die de hervorming van de langdurige zorg betreffen. Tevens heeft de vaste Kamercommissie bij brief van 20 maart jongstleden gevraagd om duidelijkheid over de positie van de langdurige ggz, de positie van ZZP 3 en 4 alsmede over het overgangsregime. Dit voor het vaststellen van de datum voor inbreng ten behoeve van het verslag bij het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (Wlz).In betreffende brief is ook aangegeven dat de commissie het op prijs stelt als er wordt ingegaan op de uitvoering van de door de Kamer aangenomen moties die samenhangen met de Wlz en de Wmo 2015.

In deze brief informeer ik uw Kamer daartoe.

Kritische tijdmomenten

In de eerste plaats ga ik graag in op de kritische tijdmomenten. Om de Wlz, de Wmo 2015 en het gewijzigde Besluit zorgverzekering per 1 januari 2015 inwerking te laten treden, moeten alle benodigde wetten, AMvB’s, ministeriële regelingen en beleidsregels per die datum van kracht zijn. Voor de Wmo geldt dat een aantal bepalingen direct, dus voor 1 januari 2015, in werking treedt, bijvoorbeeld met betrekking tot gegevensoverdracht.

In verband met voldoende voorbereidingstijd voor partijen (bijvoorbeeld in verband met de zorginkoop, maar ook voor de duidelijkheid naar burgers toe), is het hoogst wenselijk dat de Wmo 2015 en de AMvB Wmo voor het zomerreces van dit jaar gepubliceerd zijn in het Staatsblad. In dit licht doe ik een beroep op de Kamer om de behandeling en stemmingen Wmo 2015 uiterlijk half april af te ronden.

Met betrekking tot de AMvB Zvw geldt dat de voorhangprocedure voor het zomerreces moet zijn afgerond, opdat deze op tijd aan de Raad van State gestuurd kan worden.

Ook voor de Wlz en de AMvB Wlz – die grotendeels volgen uit de Wmo 2015 en het gewijzigd Besluit Zorgverzekeringen – is het hoogst wenselijk dat deze voor het zomerreces van dit jaar gepubliceerd zijn in het Staatsblad.

Wmo 2015, Wlz en besluit zorgverzekering

De afgelopen periode zijn er over de hervorming van de langdurige zorg verschillende brieven naar uw Kamer gezonden. In mijn brief «samenhang in zorg en ondersteuning»1 van 4 maart jl. heb ik u hiervan een overzicht gegeven. Bij deze brief heb ik het conceptbesluit zorgverzekering met de uitbreiding van de te verzekeren Zvw prestaties wijkverpleging en zintuiglijk gehandicaptenzorg meegestuurd. Vervolgens heb ik uw Kamer het wetsvoorstel Wlz doen toekomen.

Ook heb ik de nota naar aanleiding van het verslag Wmo 20152 en een aanvulling hierop3, en een nota van wijziging4 aan uw Kamer gezonden.

Hiermee bestaat inzicht in de samenhang van de wetsvoorstellen Wmo 2015 en Wlz alsmede het conceptbesluit Zorgverzekering.

De afgelopen periode ben ik – vervolgens – in gesprek geweest met partijen over de transitie ten behoeve van de hervorming van de langdurige zorg. Deze week zal ik uw Kamer een brief zenden over de (werk)afspraken die ik met betrokken partijen maak over de transitie HLZ en bijbehorende transitieplannen voor de Wmo 2015, de Zvw en de Wlz. Hierin worden de volgende moties meegenomen:

  • De motie Bergkamp/van Dijk5 over de vormgeving van gespecialiseerde ondersteuning voor zintuiglijk beperkten;

  • De motie van Dijk6 over proeftuinen en pilots in de langdurige zorg;

  • De motie Dik-Faber7 over het adviseren van gemeenten hoe het beste dagbesteding voor mensen met dementie kan worden vormgegeven;

  • Ten slotte zal hierbij de motie Bergkamp8 over hoe de noodzakelijk cultuuromslag in de langdurige zorg wordt vormgegeven, beantwoord worden.

De komende twee weken zal ik uw Kamer nog nader informeren over onderstaande onderwerpen.

Reactie op moties: positionering ggz en pgb

Deze week nog zal ik u op de hoogte brengen van de positionering van de langdurige GGZ. Dit in reactie op de motie Keijzer/Bergkamp9. Ook zal ik daarbij de tekst van het conceptbesluit Zvw en de voorhangbrief over de toekomstige bekostiging van de GGZ aan uw Kamer doen toekomen.

In reactie op de motie Bergkamp c.s10 zal deze week tevens een brief volgen over de vraag in welke vorm bouwstenen van het pgb verankerd kunnen worden in de Zvw. Hierbij zal ik ook ingaan op het eventuele overgangsrecht voor huidige pgb houders.

Resterende punten

Door een voorhangbrief wil ik uw Kamer begin april van dit jaar – in aanvulling op mijn eerder genoemde brief van 4 maart – informeren over de bekostiging van wijkverpleging. Daar ga ik in op de motie Voortman11 over de voor- en nadelen van een verplicht eigen risico voor de wijkverpleegkundige zorg.

Op 4 maart jl. informeerde de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer over de gevolgen van de hervorming voor de premies van de Zvw en de Wlz. Daarin is ook aangekondigd de invoering van een tijdelijke rijksbijdrage aan het Zorgverzekeringsfonds dat door middel van een nota van wijziging aan het Wetsvoorstel Wmo 2015 wordt toegevoegd. Deze nota van wijziging zal naar verwachting begin april van dit jaar aan uw Kamer gezonden worden.

Met de reeds gestuurde brieven en wetsvoorstellen en de aankondiging van bovenstaande brieven die op korte termijn aan uw Kamer worden verzonden, ben ik van mening dat de noodzakelijke informatie en duidelijkheid geboden wordt voor een spoedige parlementaire behandeling.

Inhoudelijke vragen Wlz

Uw Kamer heeft in haar brief van 20 maart drie inhoudelijke vragen gesteld naar aanleiding van het wetsvoorstel Wlz.

Ten aanzien van de positionering van de langdurige ggz – de eerste vraag – heb ik hiervoor aangegeven dat ik u daarover deze week nog zal informeren.

Met betrekking tot ZZP 3 en 4 – de tweede vraag – is de verwachting dat voor nieuwe cliënten met een zorgzwaarte die vergelijkbaar is met ZZP VV4 (1 januari 2016) en VG3 (1 januari 2015) een deel van de cliënten die zorg straks thuis kan ontvangen, in plaats van in een intramurale omgeving. Ik heb onderzoek, dat ik meestuur bij deze brief, laten uitvoeren naar de voorwaarden waaronder deze cliënten met ondersteuning vanuit de Wmo en zorg vanuit de Zvw, thuis kunnen wonen12. Hieruit blijkt dat integrale zorg er aan bijdraagt dat deze cliënten thuis kunnen blijven. In de nieuwe situatie wordt er voor wat betreft de toegang tot de Wlz, niet meer voor een bepaald ZZP geïndiceerd, maar zijn het zorginhoudelijke criteria die de toegang bepalen, namelijk een blijvende behoefte aan permanent toezicht en 24uur per dag zorg in de nabijheid.

Voor wat betreft het overgangsregime heb ik bij deze brief een overzicht bijgesloten van de wettelijke waarborgen voor een zorgvuldige overgang van de huidige situatie naar de Zvw, Wlz en de Wmo 2015.

Tot slot

In genoemde brief van 20 maart vraagt de commissie ten slotte in hoeverre de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingconsequenties heeft c.q. zou moeten hebben voor de behandeling van de wetsvoorstellen Wmo en de Wet langdurige zorg in beide Kamers. Zoals uit voorliggende brief blijkt zijn de (wettelijke) kaders gereed om in uw Kamer besproken te kunnen worden. Ik zie daar naar uit. De implementatie staat in de startblokken; zowel op mijn ministerie en bij alle partijen in het veld, waaronder de gemeenten.

De hervorming van de langdurige zorg dient de zorg en ondersteuning beter te maken en financieel houdbaar, voor nu en voor de toekomstige generaties die deze zorg nodig hebben. Ik zie in de gemeenteraadsverkiezingen een aansporing om de komende periode met nog grotere intensiteit in gesprek te gaan met de nieuwe gemeentebestuurders om van de hervorming een succes te maken.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Bijlage Overgang naar de Zvw, Wlz en Wmo2015

Deze bijlage geeft een overzicht van de overgang voor huidige cliënten met een AWBZ-indicatie die te maken krijgen met de Zvw, de Wmo 2015 en de Wlz.

Overgangsrecht Zorgverzekeringswet (Zvw)

  • De rechten van cliënten verschuiven per 2015 van een wettelijk recht op AWBZ-zorg naar een wettelijk recht op Zvw-zorg. De zorgverzekeraar in de Zvw heeft zorgplicht.

  • Om de continuïteit van zorg voor cliënten te borgen, beschouwen verzekeraars cliënten die op 31 december 2014 een geldig indicatiebesluit voor verpleging of verzorging in de AWBZ hebben, en waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken of die in zorg zijn, door zorgverzekeraars op 1 januari 2015 als zijnde in het bezit van een geldige verwijzing voor wijkverpleging op grond van de Zvw. Dit betekent dat alle cliënten die in zorg zijn op 1 januari 2015 zorg kunnen ontvangen van dezelfde aanbieder. Dit betekent niet dat de zorg precies hetzelfde is als de zorg die cliënten gewend waren vanuit de AWBZ te ontvangen. In de loop van 2015 kan het zijn dat er, binnen het recht op zorg dat er in de Zvw is, een beter passende invulling aan zorg gegeven wordt.

Overgangsrecht Wmo 2015

  • Indicaties voor AWBZ-zorg die doorlopen na 1 januari 2015 vervallen als gevolg van de decentralisatie naar de Wmo 2015. Mensen met een indicatie die doorloopt na 1 januari 2015 behouden gedurende de looptijd van hun indicatiebesluit – maar uiterlijk tot het einde van 2015 – het recht op die zorg die aan het indicatiebesluit verbonden is, onder de condities die daarvoor onder de AWBZ van toepassing waren, waaronder de eigen bijdrage.

  • Een vergelijkbaar overgangsrecht is voorzien voor mensen die ervoor hebben gekozen hun AWBZ-zorg zelf in te kopen met een persoonsgebonden budget.

  • Mensen met een indicatie voor een GGZ-c pakket die doorloopt na 1 januari 2015 behouden het recht voor de looptijd van de indicatie met een maximum van ten minste 5 jaar.

Overgangsrecht Wet langdurige zorg (Wlz)

  • Voor mensen met een extramurale AWBZ-indicatie is er geen overgangsrecht onder de Wlz. De zorg voor deze mensen komt direct uit de domeinen waar de extramurale zorg naar toe is overgeheveld of gedecentraliseerd (zie overgangsrecht Zvw en Wmo).

  • Voor mensen met een AWBZ-indicatie voor verblijf die overgaan naar de Wmo 2015, Zvw of Jeugdwet is in die domeinen het overgangsrecht geregeld.

  • Voor mensen met een AWBZ-indicatie voor verblijf die onder de Wlz gaan vallen en die ook daadwerkelijk verblijven, geldt dat zij deze indicatie en het daarmee verbonden recht op een verblijf in een instelling behouden.

  • Daarnaast is er een groep die beschikt over een indicatie voor verblijf, maar op 1 januari 2015 thuis woont. Cliënten met een hoog zzp13 binnen deze groep behouden hun recht op zorg vanuit de Wlz. Cliënten met een laag zzp kunnen tot 1 januari 2016 alsnog kiezen voor verblijf op grond van de Wlz. Het overgangsrecht voor deze cliënten van de Wlz bepaalt dat deze persoon uiterlijk 1 januari 2016 schriftelijk kenbaar moet maken of hij wil gaan verblijven in een instelling. Zolang hij de keuze niet maakt, krijgt hij de zorg vanuit de Wlz. Als deze verzekerde de zorg nu afneemt in functies en klassen dan kan dat ook in 2015. Op het moment dat de verzekerde kiest voor verblijf in een instelling, valt hij onder de Wlz. Is er nog geen plek in een instelling dan is er sprake van overbruggingszorg. Dit kan via een volledig pakket thuis of een persoonsgebonden budget. Kiest men ervoor om thuis te blijven wonen, dan kan men voor zorg- en ondersteuning een beroep doen op de gemeente en/of de zorgverzekeraar.

  • Mensen in een kleinschalig wooninitiatief worden juridisch gezien in het overgangsrecht gelijk gesteld met mensen die intramuraal verblijven. Zij behouden hun rechten.

  • Mensen die in een ADL-clusterwoning wonen behouden hun recht op ADL-assistentie zo lang ze woonachtig blijven in een ADL-clusterwoning.

X Noot

1

Kamerstuk 29 538, nr. 152

X Noot

2

Kamerstuk 33 841, nr. 34

X Noot

3

Kamerstuk 33 841, nr. 44

X Noot

4

Kamerstuk 33 841, nr. 35

X Noot

5

Kamerstuk 30 597, nr. 395

X Noot

6

Kamerstuk 30 597, nr. 306

X Noot

7

Kamerstuk 30 597, nr.406

X Noot

8

Kamerstuk 30 597, nr. 329

X Noot

9

Kamerstuk 30 597, nr. 397

X Noot

10

Kamerstuk 25 657, nr. 99

X Noot

11

Kamerstuk 30 597, nr. 414

X Noot

12

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot

13

De betreffende ZZP’s zijn opgesomd in het wetsvoorstel Wlz.


Advies Raad van State en Nader rapport

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 23 januari 2014 en het nader rapport d.d. 7 maart 2014, aangeboden aan de Koning door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 22 november 2013, no. 2013002394, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg), met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt tot invoering van een nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz) ter vervanging van de huidige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De reikwijdte van de Wlz is aanzienlijk beperkter dan die van de AWBZ, omdat grote delen van de AWBZ worden overgeheveld naar de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) en de Zorgverzekeringswet (Zvw).

Het voorstel vormt het (voorlopig) sluitstuk van de in het regeerakkoord van 29 oktober 20122 voorziene herziening van de langdurige zorg. Daarbij staan drie – onderling samenhangende – doelstellingen centraal:

  • betere kwaliteit van zorg, die in het bijzonder inhoudt dat de zorg die wordt geleverd beter aansluit bij de wensen van cliënten (maatwerk);

  • terugdringing van institutionalisering van de zorg door een groter beroep op de mogelijkheden van de cliënt en zijn omgeving;

  • betere financiële houdbaarheid en beheersbaarheid van de langdurige zorg.

In hoofdzaak betreft deze herziening de overheveling van de lichtere vormen van langdurige zorg naar de Wmo 2015 (met daarbij een omslag van verzekerde aanspraken naar algemene en maatwerkvoorzieningen) en naar de Zvw. Met de overheveling naar de Wmo 2015 wordt een cultuuromslag beoogd waarbij meer wordt gekeken naar wat de cliënt zelf nog kan en of zijn sociale omgeving in staat is ondersteuning te bieden, voordat ondersteuning door de overheid in de vorm van maatwerk aan de orde komt. Door de omslag van verzekerde aanspraak naar voorziening wordt ook de (financiële) beheersbaarheid vergroot.

Voor de zware langdurige zorg voorzag het regeerakkoord in de invoering van een «landelijke voorziening».3 In het voorliggende voorstel is dit, overeenkomstig de huidige AWBZ, uitgewerkt in de vorm van een volksverzekering.

Op 10 januari 2014 heeft overleg plaatsgevonden met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op de voet van artikel 24 van de Wet op de Raad van State.

Op het moment dat het wetsvoorstel bij de Afdeling aanhangig was gemaakt, was het advies van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) nog niet ontvangen. Voor haar oordeelsvorming als laatste adviseur dient de Afdeling te beschikken over adviezen van (verplichte) adviescolleges en de reactie daarop. Bij het ontbreken van een advies houdt de Afdeling in beginsel de behandeling van het wetsvoorstel aan tot dat het ontbrekende advies en de reactie daarop wordt ontvangen. Echter, in dit geval heeft de Afdeling bij wijze van uitzondering het wetsvoorstel wel reeds in behandeling genomen vanwege het spoedeisend karakter daarvan.

Inmiddels heeft de Afdeling bij brief van 10 januari 2014 van de Staatssecretaris van VWS het advies van het Cbp ontvangen.4 Dit advies is bij de behandeling van het wetsvoorstel betrokken.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over het karakter van het wetsvoorstel en het in de toelichting geschetste toekomstperspectief, de verhouding tussen de Wlz en de Wmo 2015, de verwerking van persoonsgegevens en enkele uitvoeringsaspecten. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 november 2013, nr. 2013002394, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 januari 2014, nr. W13.13.0417/III, bied ik U hierbij aan.

1. Een nieuwe wet

Het voorliggende voorstel sluit in sterke mate aan bij de huidige AWBZ. Zo betreft het, net als de huidige AWBZ, een volksverzekering. De belangrijkste verandering ten opzichte van de huidige AWBZ is de beperking van de reikwijdte van deze volksverzekering tot de zware vormen van ouderenzorg en van gehandicaptenzorg.

Ook de opzet van het voorstel sluit in belangrijke mate aan bij de huidige AWBZ en de daarop gebaseerde praktijk. Daarbij worden enkele lopende wetsvoorstellen met betrekking tot de langdurige zorg opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel, in het bijzonder het (op 13 september 2013 ingetrokken) wetsvoorstel Beginselenwet AWBZ-zorg5 en het wetsvoorstel centralisering indicatiestelling6.

De regels inzake indicatiestelling zijn in het voorstel toegesneden op de beperktere doelgroep van de Wlz. Voorts wordt het Centrum Indicatiestelling zorg (CIZ) een zelfstandig bestuursorgaan. Het CIZ krijgt de beschikking over de relevante (medische) gegevens. De uit het wetsvoorstel Beginselenwet AWBZ-zorg overgenomen maatregelen impliceren vooral dat regels zijn opgenomen over het zorgplan. De inkoop blijft in het voorstel (voorlopig) regionaal plaatsvinden, maar wel is bepaald dat Wlz-uitvoerders in een aparte rechtspersoon, afgescheiden van de zorgverzekeraar moeten worden ondergebracht. Voorgesteld wordt dat de eigen bijdrage voor de langdurige zorg voortaan ook kostendekkend kan zijn.

De Afdeling merkt op dat voor het beperken van de reikwijdte van de AWBZ in beginsel had kunnen worden volstaan met aanpassing van de ter zake geldende (lagere) regelgeving. Gelet op een aantal lopende wetsvoorstellen en op de wens om de bestaande regelgeving te actualiseren en om enkele veranderingen in het stelsel aan te brengen met het oog op de nieuwe situatie, begrijpt de Afdeling dat is gekozen voor een geheel nieuwe wet.

In de toelichting wordt onder andere vermeld dat met het voorstel een bijdrage geleverd wordt aan – kort gezegd – de omslag in denken en doen van onder meer zorgverzekeraars en aanbieders van langdurige zorg. Daarbij wordt uitgegaan van de mogelijkheden en wensen van de cliënt en zijn sociale omgeving. De Afdeling merkt op dat deze omslag in het bijzonder wordt gemaakt door de overheveling van een deel van de lichtere langdurige zorg van de AWBZ naar de Wmo 2015. Daarmee wordt ook een omslag gemaakt van verzekerde aanspraak naar (algemene of maatwerk) voorziening. Het voorstel zelf betreft een continuering van de bestaande AWBZ, zij het in afgeslankte vorm en toegespitst op de zware langdurige zorg.

De Afdeling onderschrijft de opzet van het voorstel als zodanig, maar is van oordeel dat de toelichting veel verder reikt (zie punt 2 hierna), waardoor onvoldoende duidelijk wordt dat het voorstel in hoofdzaak is gericht op continuering van de bestaande wetgeving en praktijk waar het gaat om de zware langdurige zorg voor ouderen en gehandicapten. Zij adviseert de toelichting op dit punt te verduidelijken en beter te laten aansluiten bij de tekst van het voorstel.

1. Een nieuwe wet

De Wet langdurige zorg (Wlz) heeft een heel andere reikwijdte dan de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Extramurale zorg, waarop in de AWBZ nog aanspraak kan bestaan, maakt geen deel uit van de Wlz, maar zal zijn ondergebracht bij de zorgverzekeraars op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of bij de gemeenten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) of de Jeugdwet. Bewust is de keuze gemaakt om niet de AWBZ te wijzigen bij lagere regelgeving of met een beperkte wetswijziging, maar om een nieuwe wet op te stellen. Alhoewel de Wlz veel elementen bevat die onderdeel van de AWBZ zijn, zijn er ook verbeteringen aangebracht ten opzichte van de AWBZ. Het gaat daarbij om verbeteringen die niet via lagere regelgeving bereikt kunnen worden. Ik moge daarvoor verwijzen naar paragraaf 1.5 van de memorie van toelichting. Bovenal is het van belang dat met de Wlz recht wordt gedaan aan de visie op de langdurige zorg en aan de wijzigingen die het hele stelsel van de langdurige zorg dientengevolge ondervindt.

In de toelichting is in verband hiermee een enkele aanpassing aangebracht.

2. Perspectief

Uit de toelichting blijkt dat het voorliggende voorstel niet als het eindpunt van de herziening van de langdurige zorg wordt gezien.7

De toelichting wijst ten aanzien van de huidige AWBZ op de noodzaak tot hervorming vanwege de financiële onhoudbaarheid van de huidige inrichting van de langdurige zorg.8 Ook wordt vermeld dat het kader van de Wlz, te weten dat van een volksverzekering, beperkte mogelijkheden biedt om prikkels tot grotere doelmatigheid te introduceren.9 Er is immers sprake van verzekerde aanspraken voor cliënten en het verzekeringsrisico ligt volledig bij de overheid. In de toelichting wordt aangekondigd deze problemen aan te pakken door de zware langdurige ouderenzorg naar de Zvw over te hevelen.10

De Afdeling merkt op dat het ontwikkelingsperspectief dat de toelichting schetst enerzijds elementen bevat die passen bij de richting van een voorzieningenstelsel, maar anderzijds een ontwikkelingsperspectief schetst van overheveling van het grootste deel van de zware langdurige zorg (ouderen) naar een privaat verzekeringsstelsel. Zij merkt in dit verband het volgende op.

a. Voorzieningenkarakter

De toelichting gaat in op de mogelijkheden in de Wlz van de cliënt zelf en zijn sociale omgeving, zowel waar het gaat om de desbetreffende zorg, als waar het de financiële aspecten betreft (de eigen bijdrage). In het licht van de ontwikkeling van de uitgaven in de langdurige zorg is deze benadering begrijpelijk: in alles wat de cliënt zelf of zijn omgeving kan opvangen hoeft de overheid niet te voorzien. Dit levert echter spanning op met het uitgangspunt – zoals dat ook in de toelichting is geformuleerd – van verzekerde aanspraken voor mensen die volledig op deze zorg zijn aangewezen, en met het uitgangspunt dat het bij de zware langdurige zorg gaat om een problematiek waarvan niet verwacht mag en kan worden dat de cliënt zelf en zijn omgeving die kunnen oplossen.11

In het voorstel zijn de mogelijkheden tot het thuis ontvangen van volledige zorg door middel van het volledig pakket thuis (VPT) en het persoonsgebonden budget (pgb) versterkt, maar het is aan de cliënt zelf om een keuze te maken. Het voorstel lijkt uit te gaan van een zekere stimulans voor VPT en mogelijk ook pgb ten opzichte van intramurale zorg via het differentiëren in het niveau van de eigen bijdrage. De eigen bijdrage kan volgens het voorstel bovendien kostendekkend zijn. De toelichting vermeldt dat voor VPT een lage eigen bijdrage zal worden gevraagd, terwijl voor intramurale («klassieke») Wlz-zorg een hoge eigen bijdrage mogelijk zal zijn.12 Aangekondigd wordt dat een en ander bij lagere regelgeving zal worden uitgewerkt.

De Afdeling gaat ervan uit dat met het voorstel niet wordt beoogd dat het stelsel voor de zware langdurige zorg zich ontwikkelt van een volksverzekering naar een voorzieningenstelsel. Indien dat toch wordt beoogd, merkt de Afdeling op dat dan enkele principiële vragen rijzen. Zo is het de vraag of een stelsel, waarin de eigen mogelijkheden van de cliënt (en mogelijk eigen bijdragen die tot een kostendekkend niveau kunnen worden opgelegd) uitgangspunt zijn, nog wel als een (volks)verzekering kan worden aangemerkt. In het verlengde daarvan komt de vraag op wat de betekenis is van de verzekeringspremie die hiervoor wordt voldaan. Indien een verdere ontwikkeling van dergelijke elementen de bedoeling zou zijn, dient volgens de Afdeling te worden afgewogen of de Wlz niet op enig moment expliciet zou moeten worden omgevormd tot een voorziening. Een dergelijke ontwikkeling staat echter op gespannen voet met de toelichting, waarin wordt vermeld dat het bij de zware langdurige zorg een problematiek betreft waarvan niet verwacht mag en kan worden dat de cliënt zelf en zijn omgeving die kunnen oplossen.13

Verder merkt de Afdeling op dat een keuze voor een ontwikkeling van het stelsel voor de zware langdurige zorg in de richting van een voorzieningenstelsel ook de vraag zou oproepen naar de verhouding tot de Zvw. Grote delen van de lichtere langdurige zorg, de persoonlijke verzorging14, worden in het licht van het wetsvoorstel voor de Wmo 2015 een verzekerd recht, terwijl de zwaardere langdurige zorg in bovenvermelde gedachtegang een voorziening zou zijn. Aldus zou het geheel van hergroepering van de langdurige zorg over Wmo 2015, Zvw en Wlz, niet helder zijn en discussie oproepen.

De Afdeling concludeert, dat de toelichting niet helder aangeeft hoe het stelsel er op hoofdlijnen uit gaat zien, omdat ze tegenstrijdige overwegingen bevat. De Afdeling adviseert alsnog uiteen te zetten wat wordt beoogd.

b. Eigen bijdrage

Voorts vraagt de Afdeling in het bijzonder aandacht voor de eigen bijdrage. In artikel 3.2.3 wordt voorgesteld dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de aanspraak op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde de kosten daarvan geheel of gedeeltelijk draagt.

Uit de toelichting bij dit artikel komt naar voren dat indien ’s lands financiën dat vereisen, kostendekkende eigen bijdragen kunnen worden gevraagd van verzekerden die over toereikende financiële middelen beschikken om dat te kunnen opbrengen. Uit diezelfde toelichting, alsook paragraaf 2.7 van de toelichting, blijkt dat vooralsnog van deze mogelijkheid geen gebruik zal worden gemaakt.

In aansluiting op het voorgaande merkt de Afdeling op dat een kostendekkende eigen bijdrage een fundamentele wijziging betekent van het stelsel. Dit betekent dat de betrokkene dan niet meer verzekerd is voor de kosten van langdurige zorg, maar slechts een aanspraak heeft dát zorg zal worden verleend indien hij zelf niet meer in staat is in de desbetreffende zorg te voorzien. Deze benadering staat ook op gespannen voet met het in de toelichting gekozen uitgangspunt dat het bij de zware langdurige zorg gaat om een problematiek waarvan niet verwacht mag en kan worden dat de cliënt zelf noch zijn omgeving die kunnen oplossen.

De Afdeling is dan ook van oordeel dat wanneer de regering kiest voor de mogelijkheid van een kostendekkende eigen bijdrage, dit gepaard moet gaan met een fundamentele herziening van het karakter van het stelsel voor zware langdurige zorg.

c. Zorgverzekering

Als voornaamste knelpunt voor overheveling van de zware langdurige zorg naar de Zvw wordt in de toelichting het ontbreken van een adequaat vereveningsstelsel genoemd.15 Zonder goed vereveningsstelsel kan overheveling naar de Zvw volgens de toelichting leiden tot risicoselectie.

De toelichting merkt voorts op dat de stap tot overheveling naar de Zvw alleen gezet kan worden als de Wlz een beperktere omvang heeft gekregen «door het langer thuis wonen».16

De Afdeling merkt op, dat het bij de Zvw gaat om privaatrechtelijk verzekerde rechten; dat betekent dat daarop aanspraak kan worden gemaakt, ook als die zorg (deels) door een naaste kan worden geleverd of als die zorg uit eigen middelen betaald zou kunnen worden.17 De omvang van de verzekerde aanspraken en de rechten die daaraan kunnen worden ontleend, staan vast, ook voor diegenen die zelf over mogelijkheden terzake beschikken.

Bij overheveling van een zo omvangrijk onderdeel van de zorg, de zware langdurige ouderenzorg, naar de Zvw is voorts de financiering van groot belang. Die is grofweg opgebouwd uit rijksmiddelen, nominale premie en een inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage. Vergroting van de omvang van het verzekerde pakket in de Zvw door overheveling van de zware langdurige zorg naar de Zvw betekent dat de omvang van deze financieringsbronnen opnieuw zou moeten worden bezien. Met name de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage vraagt daarbij aandacht. Deze heeft een relatief smalle grondslag (werkgevers- werknemers relatie) in verhouding tot de reikwijdte van de Zvw (de gehele bevolking). Verhoging van de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage heeft voorts een negatief effect op de loonkosten en daarmee op de economische groei.

Voorts is, zoals de Afdeling in haar advies over de Wmo 2015 heeft opgemerkt, van belang dat de Zvw beperkte mogelijkheden biedt om de situatie waarin minder publieke middelen beschikbaar zijn het hoofd te bieden. In dat geval zullen de premies en/of bijdragen verhoogd moeten worden, hetgeen leidt tot verdere stijging van de (collectieve) lasten, of moet het verzekerde pakket worden verkleind.18 Verkleining van het pakket betekent dat risicoselectie toeneemt en dat in het bijzonder voor de allerzwaksten verzekering van deze risico’s buiten bereik zal geraken.

De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het vorenstaande in te gaan.

2. Perspectief

a. Voorzieningenkarakter

De Raad gaat er terecht van uit dat met het wetsvoorstel niet wordt beoogd het stelsel voor de zware langdurige zorg om te vormen van een volksverzekering naar een voorziening. Het kabinet heeft zeer bewust gekozen voor een verzekerd recht op zorg in de Wlz. Het kabinet is namelijk van mening dat er voor de mensen die aangewezen zijn op Wlz-zorg, gegeven hun zware zorgbehoefte, geen enkele twijfel over mag bestaan dat zij de zorg krijgen die zij nodig hebben. Dat neemt niet weg dat het kabinet het wenselijk vindt dat binnen de Wlz, bijvoorbeeld bij de zorgplanbespreking, wordt bekeken wat de cliënt en zijn sociale omgeving zelf nog kunnen. De inzet van de sociale omgeving, die bij kan dragen aan de kwaliteit van leven van betrokkenen, heeft echter geen verplichtend karakter, behoudens in geval van gebruikelijke zorg (zie onder 3a). Dit is in de memorie van toelichting verduidelijkt.

b. Eigen bijdrage

Abusievelijk stond in de versie van het wetsvoorstel die aan de Raad van State is voorgelegd, dat bij algemene maatregel van bestuur ook een volledige eigen bijdrage voor de zorg zou kunnen worden ingevoerd. De Raad merkt terecht op dat kostendekkende eigen bijdragen een fundamentele wijziging van het stelsel betekenen. Een volledig kostendekkende eigen bijdrage past inderdaad niet goed bij een verzekerd recht op zorg. De desbetreffende passages zijn dan ook geschrapt.

c. Zorgverzekering

De Raad maakt een aantal opmerkingen over knelpunten die zich in de toekomst voor kunnen doen bij overheveling van de zware langdurige ouderenzorg naar de Zvw. De Raad wijst onder andere op de financiering van de Zvw en de mogelijkheden om de situatie waarin minder publieke middelen beschikbaar zijn het hoofd te bieden. Het kabinet erkent dat dit vraagstukken zijn waarover moet worden nagedacht voordat de zware langdurige ouderenzorg eventueel kan worden overgeheveld van de Wlz naar de Zvw. Deze overheveling is in dit wetsvoorstel echter niet aan de orde. Een beslissing hierover zal niet voor 2017 worden genomen, zoals ook in hoofdstuk 15 van de memorie van toelichting is vermeld.

3. Afbakening

De Wlz ziet op cliënten die zware langdurige zorg nodig hebben. Zij ontvangen die pas nadat zij voor de Wlz zijn geïndiceerd door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Zolang de cliënt niet over een Wlz-indicatie beschikt, valt hij binnen de werkingssfeer van de Wmo 2015, onderscheidenlijk Zvw. Dit stelsel roept vragen op over de verhouding tussen de Wlz en de Wmo 2015 (en Zvw) en, in verband daarmee, over de beheersbaarheid van de Wlz.

Het voorstel stelt aldus hoge eisen aan de indicatiestelling. De Afdeling merkt daarover het volgende op.

a. Aard en omvang van de indicatie: gebruikelijke zorg

De Afdeling merkt op dat de toelichting onduidelijk is over de aard van de indicatie. Enerzijds wordt vermeld dat sprake is van een objectieve zorginhoudelijke toets. De eigen verantwoordelijkheid en de rol van de sociale omgeving komen volgens de toelichting pas in beeld bij het opstellen van het zorgplan.19 Maar de toelichting vermeldt ook dat het CIZ bij de beoordeling uitgaat van de behoefte aan bovengebruikelijke zorg.20 In dit verband blijkt uit de toelichting dat het voldoen aan de wettelijke criteria (art. 3.1.1, eerste en tweede lid) een aanspraak op zorg oplevert, maar dat de zorgvorm en de omvang van de zorg door het CIZ worden bepaald in het indicatiebesluit. Bij die beoordeling zal het CIZ rekening houden met gebruikelijke zorg, dat wil zeggen de dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden te bieden. De weging van deze gebruikelijke zorg zal via beleidsregels plaatsvinden. Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet om een beperking van de aanspraak op zorg, aldus de toelichting.

Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit de bovenstaande gegevens uit de toelichting onvoldoende duidelijk wat het indicatiebesluit precies omvat. Bij het indicatiebesluit komen elementen naar voren, zoals het rekening houden met gebruikelijke zorg, waarvan elders in de toelichting is gesteld dat het daarom in dit voorstel niet meer gaat. Die zorg kan niet meer worden verwacht bij de zware problematiek waarom het gaat in de gevallen die de Wlz bestrijkt. Gebruikelijke zorg is echter wel aan de orde en van wezenlijk belang in de Wmo 2015. Naar het oordeel van de Afdeling ontstaat op deze wijze het risico dat de afbakening tussen Wlz en Wmo 2015 onduidelijk wordt.

b. Afbakening met VPT en pgb

Waar het gaat om intramurale zorg is de afbakening in het voorstel helder. Bovendien laat de huidige praktijk zien dat cliënten intramurale opname zo lang mogelijk uitstellen. Voor aanzuigende werking behoeft dus niet direct te worden gevreesd. Dat ligt mogelijk anders bij extramurale vormen van langdurige zorg, in de vorm van VPT en pgb’s, die ook onder de Wlz vallen, waarbij de cliënt deze zorg thuis ontvangt. Dan kan de situatie ontstaan dat vergelijkbare typen zorgverlening aan huis onder verschillende stelsels gaan vallen, Wlz of Wmo 2015 (en Zvw), met verschillende verantwoordelijke instanties en verschillende wijzen van financiering. De grote verschillen in regime (maatwerk en beoordeling eigen mogelijkheden in de Wmo 2015 versus verzekerde aanspraken in de Zvw en Wlz) voor vergelijkbare vormen van zorg thuis zullen er mogelijk toe leiden dat cliënten zullen proberen in aanmerking te komen voor Wlz-indicatie met VPT of pgb. Ook gemeenten hebben daarbij belang, omdat cliënten met een Wlz-indicatie niet op het (Wmo-)budget van gemeenten drukken.21 Bij zorgverzekeraars, waarnaar de persoonlijke verzorging zal worden overgeheveld, kan dit eveneens gaan spelen.

Meer in het bijzonder merkt de Afdeling op, dat de toelichting ervan uitgaat dat de decentralisatie van de functie begeleiding en de daaraan gekoppelde persoonlijke verzorging naar gemeenten en de overheveling van de persoonlijke verzorging en verpleging naar de Zvw geen effect heeft op de aanspraak op zorg voor pgb-houders en voor cliënten met een VPT vanuit de Wlz.22 De toelichting geeft evenwel geen antwoord op de vraag op welke wijze is voorzien in afbakening en of op dit punt geen overlap kan ontstaan.23

c. Afwenteling

In de toelichting wordt in het kader van aanspraken uit de AWBZ die niet in de Wlz passen, melding gemaakt van de noodzaak van lagere regelgeving om afwenteling tussen domeinen te voorkomen.24 Daarmee wordt het probleem van afwenteling tussen de verschillende domeinen echter vooruitgeschoven en niet opgelost, terwijl het ten behoeve van de kwetsbare personen om wie het gaat van wezenlijk belang is dat zij niet de dupe worden van afwenteling.

Bij wijze van (klein) voorbeeld wijst de Afdeling op de situatie waarin een verzekerde die jonger is dan 18 jaar aanspraak heeft op een woningaanpassing voor zover de Wlz-uitvoerder de investering duurzaam en doelmatig acht.25 Toewijzing is afhankelijk van toestemming van Wlz-uitvoerder. De vraag rijst wat het gevolg is indien de Wlz-uitvoerder deze aanspraak (op aanvraag van de jongere of zijn vertegenwoordiger) niet wil honoreren, omdat betrokkene bijvoorbeeld binnenkort 18 hoopt te worden. Op dat moment wordt de gemeente immers verantwoordelijk voor het verstrekken van een voorziening op grond van de Wmo 2015.

d. Conclusie

De Afdeling concludeert dat de afbakening tussen Wlz en Wmo 2015 risico’s meebrengt door het mee laten wegen van gebruikelijke zorg bij het bepalen van de aanspraak op langdurige zorg, door vormen van extramurale langdurige zorg onder de Wlz te brengen en door afwentelingsproblemen vooruit te schuiven.26 Eerdere ervaringen met indicatiestelsels, zoals met dat van de Wajong, laten zien dat onduidelijkheden bij de afbakening en de toegang tot het stelsel al snel grote risico’s meebrengen voor de financiële beheersbaarheid van die stelsels.

De Afdeling adviseert om, indien ervoor wordt gekozen het voorstel op de bovengenoemde punten te handhaven, in het wetsvoorstel en de toelichting te bewerkstelligen dat de afbakening tussen Wlz enerzijds en Wmo 2015 en Zvw anderzijds scherp is en dat de toelatingscriteria ondubbelzinnig zijn.

3. Afbakening

a. Aard en omvang van de indicatie: gebruikelijke zorg

De Raad van State merkt op dat de toelichting onduidelijk is over de aard van de indicatie, met name waar het gaat om de weging van gebruikelijk zorg bij de indicatiestelling. Naar het oordeel van de Raad zou bovendien het risico kunnen ontstaan dat de afbakening tussen de Wmo en de Wlz onduidelijk wordt, nu het wetsvoorstel Wmo 2015 nadrukkelijk voorziet in een begripsbepaling voor gebruikelijke hulp, maar het wetsvoorstel Wlz niet een dergelijke bepaling bevat.

De wetstekst en de toelichting zijn verduidelijkt in die zin, dat voor alle cliënten in de Wlz geldt dat het recht op zorg slechts bestaat voor zover de verzekerde daar naar aard, inhoud en (globale) omvang redelijkerwijs op is aangewezen. Bij die beoordeling wordt de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden, in aanmerking genomen. Het CIZ neemt die «gebruikelijke zorg», net als in de AWBZ, dus mee in de indicatiestelling. Omdat de Wlz een recht op (een integraal pakket van) zorg verleent juist voor die verzekerden, voor wie zorg van de sociale omgeving niet (meer) volstaat, is te verwachten dat de toetsing aan het begrip «gebruikelijke zorg» voor volwassenen geen consequenties zal hebben. Voor kinderen zal dit echter anders kunnen zijn. Van ouders wordt naar algemeen aanvaardbare maatstaven verwacht dat zij hun kinderen verzorgen en opvoeden c.q. toezicht bieden ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Pas als de zorg voor een kind qua tijd en intensiteit substantieel meer is ten opzichte van de zorg van ouders aan een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijd, kan er toegang zijn tot de Wlz (gebruikelijke zorg). Het meewegen van gebruikelijke zorg kan daarom tot gevolg hebben dat kinderen pas op een later moment in aanmerking komen voor Wlz-zorg. Indien cliënten een indicatie voor de Wlz hebben verkregen, zal de sociale omgeving een rol spelen bij de keuze voor de leveringsvorm, de zorgplanbespreking en de uiteindelijke zorgverlening. Bij de keuze om thuis te blijven wonen, zal van huisgenoten verwacht worden dat zij de normale, dagelijkse zorg en ondersteuning aan de cliënt bieden.

Van een risico op een onduidelijke afbakening tussen de Wlz en de Wmo 2015 is naar mijn oordeel geen sprake, omdat het begrip «gebruikelijke hulp» in de Wmo 2015 op een iets andere wijze wordt gebruikt dan «gebruikelijke zorg» in de Wlz. Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 verplicht het college van burgemeester en wethouders een maatwerkvoorziening te verstrekken aan wie daarvoor in aanmerking komt. De artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 bieden het college vervolgens de ruimte om nadrukkelijk ook stil te staan bij de vraag of iemand met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk kan komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie en daarbij per situatie rekening te houden met de omstandigheden van het geval.

b., c. en d. Afbakening met vpt en pgb, afwenteling en conclusie

De Raad van State geeft aan dat de afbakening helder is waar het gaat om intramurale zorg, maar dat deze minder helder is in de gevallen waarin de cliënt de zorg met een volledig pakket thuis (vpt) ontvangt of een persoonsgebonden budget (pgb) krijgt. Volgens de Raad zullen vergelijkbare typen zorgverlening aan huis onder verschillende stelsels gaan vallen.

Ik deel de vrees voor een onduidelijke afbakening tussen de verschillende wetten niet. Anders dan in de AWBZ, is de toegang tot de Wlz voornamelijk in de wet zelf vastgelegd en is deze volledig gebaseerd op zorginhoudelijke criteria. Bij de beoordeling of iemand aan de Wlz-criteria voldoet, wordt derhalve niet gekeken naar de vraag of betrokkene buiten de Wlz zou kunnen blijven indien gemeenten of zorgverzekeraars meer zouden doen, huisgenoten meer dan de gebruikelijke zorg zouden verlenen of mantelzorgers zich meer zouden kunnen inspannen: zodra een verzekerde die Wlz-zorg wil gaan genieten aan die criteria voldoet, heeft hij recht op deze zorg. Ook de vraag of iemand de zorg thuis wenst te krijgen (de leveringsvorm), is voor de beantwoording van de vraag of iemand aan de crirteria voor toelating tot de Wlz voldoet, niet van belang.

Anders dan de Raad lijkt aan te nemen, is het kenmerkende onderscheid tussen de Wmo 2015 en de Wlz niet voornamelijk gelegen in de omgeving waarin de zorg wordt verleend (resp. extramuraal en intramuraal). Kenmerkend voor de Wlz is dat deze wet een verzekerde recht zal geven op intensieve zorg die zoveel mogelijk in een integraal pakket wordt geleverd. Van de sociale omgeving mag in deze gevallen niet meer worden verwacht dat zij (het geheel van) die zorg op zich neemt. Doorgaans gaat het hier om instellingszorg. Het kan echter zo zijn dat ook voor de meest kwetsbaren die integrale zorg «thuis» geleverd kan worden. Dit kan zowel via zorg in natura (vpt) als met een pgb. In vergelijking met de AWBZ worden de wensen, mogelijkheden en behoeften van de cliënt meer centraal gesteld. De keuzevrijheid voor een vpt of pgb en de waarborgen die daarbij gelden voor verantwoorde zorg thuis, maken dit concreet.

De Raad wijst ook op het gevaar van afwenteling tussen de domeinen. Bij wijze van voorbeeld wijst hij op de situatie waarin een minderjarige verzekerde aanspraak kan hebben op een woningaanpassing vanuit de Wlz, maar de Wlz-uitvoerder deze aanspraak niet wil honoreren, omdat betrokkene binnenkort achttien hoopt te worden. De Raad gaat er echter ten onrechte van uit dat de gemeente vanaf dat moment verantwoordelijk wordt voor het verstrekken van een voorziening op grond van de Wmo 2015. Gezien de criteria van de Wlz zal het hier bedoelde kind als het achttien wordt aanspraak blijven houden op Wlz-zorg. Daarmee kan het toekennen van een woningaanpassing aan iemand die op afzienbare termijn meerderjarig zal worden voor een Wlz-uitvoerder wel degelijk doelmatig zijn: het kan ertoe leiden dat het kind ook nadat het meerderjarig is geworden, thuis kan blijven wonen. In de meeste gevallen zal het overigens zo zijn dat een woningaanpassing plaatsvindt wanneer het kind veel jonger is dan achttien jaar. Met de woningaanpassingen zal de het kind daardoor jaren langer thuis kunnen blijven wonen, vaak ook nadat hij meerderjarig is geworden.

Hoewel het in de Wmo 2015 en de Zvw deels om vergelijkbare typen zorgverlening als in de Wlz kan gaan, bestaan er, zoals de Raad van State zelf terecht aangeeft, verschillen tussen de Wlz, de Zvw en de Wmo 2015. De vergelijkbaarheid tussen de ondersteuning vanuit de Wmo 2015 en de Wlz-zorg hoeft geen problemen op te leveren gezien enerzijds de autonome toegangscriteria van de Wlz en anderszijds de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders om een voorziening te weigeren voor personen die een Wlz-indicatie hebben of naar het oordeel van het college zouden kunnen krijgen (zie artikel 2.3.5, zesde lid, van de Wmo 2015). Afbakeningsproblemen tussen de Zvw en de Wlz zullen worden voorkomen door in het Besluit zorgverzekering op te nemen dat krachtens de zorgverzekering geen recht op zorg bestaat voor zover deze zorg op grond van de Wlz verkregen zal worden. Enkele uitzonderingen op deze regel (bijvoorbeeld voor de intensieve kindzorg, die op grond van de zorgverzekering dient te worden gefinancierd) zullen bij en krachtens het Besluit zorgverzekering en de Wlz worden geregeld.

In de toelichting is verduidelijkt op welke wijze de afbakening tussen de Wmo, de Jeugdwet en de Zvw enerzijds en de Wlz anderzijds, plaatsvindt.

4. Verwerking van persoonsgegevens

De bepalingen in het wetsvoorstel over de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens komen nagenoeg overeen met die in de huidige AWBZ. Het wetsvoorstel bevat echter ook een aantal nieuwe elementen, zoals de introductie van de «onherroepelijke toestemming» en uitwisseling van bijzondere persoonsgegevens tussen CIZ, Wlz-uitvoerder en de zorgverzekeraar met de gemeenten. 27

De nieuwe bepalingen geven aanleiding tot de volgende opmerkingen.

a. Onherroepelijke toestemming

Het meest verstrekkende nieuwe element in het wetsvoorstel is de introductie van de «onherroepelijke toestemming» van betrokkene voor de verwerking van zijn (bijzondere) persoonsgegevens en voor de doorbreking van het medisch beroepsgeheim. Het wetsvoorstel regelt dat het CIZ, in afwijking van artikel 4:5 Awb, verplicht is om de aanvraag niet te behandelen indien de verzekerde geen onherroepelijke toestemming heeft verleend aan (a) het CIZ voor het inwinnen van (bijzondere) persoonsgegevens bij derden en aan (b) beroepsbeoefenaren met een medisch beroepsgeheim om bijzondere persoonsgegevens over de verzekerde te verstrekken aan het CIZ. Deze beroepsbeoefenaren zijn vervolgens verplicht om, na deze toestemming van betrokkene, de bijzondere persoonsgegevens te verstrekken aan het CIZ.28

Het doel van deze gegevensverwerking door het CIZ is de beoordeling van de aanvraag van de verzekerde of de nadere beoordeling van een reeds tot geldig gebrachte aanspraak op zorg.29

Deze onherroepelijke toestemming die bij de aanvraag is gegeven, geldt tevens als de «uitdrukkelijke toestemming» voor de uitwisseling van (bijzondere) persoonsgegevens tussen het CIZ en de zorgaanbieder.30

De toelichting vermeldt dat de toestemming onherroepelijk is, zodat het CIZ niet opnieuw om toestemming hoeft te vragen als het, nadat het een indicatie heeft afgegeven, alsnog gegevens bij behandelende beroepsbeoefenaren wil opvragen.31 Deze maatregelen zijn volgens de toelichting nodig teneinde fraude en oneigenlijk gebruik in de zorg te bestrijden.32

De Afdeling is met het Cbp van oordeel dat hier geen sprake is van toestemming als rechtmatige grondslag voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens, zoals bedoeld in de Wbp.33 Om te kunnen spreken van «toestemming» als rechtsgeldige basis voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens en voor de doorbreking van het beroepsgeheim dient voldaan te zijn aan het vereiste van vrijwilligheid.34 Aan dit vereiste is in casu niet voldaan, omdat (a) de toestemming onherroepelijk moet zijn en niet kan worden ingetrokken, (b) de aanvraag van betrokkene zonder diens onherroepelijke toestemming niet wordt behandeld, en (c) in afwijking van artikel 457, lid 1, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek de medische geheimhouders verplicht worden om, met deze toestemming van betrokkene, de bijzondere gegevens te verstrekken; zij hebben dus geen afwegingsruimte meer om de verstrekking van medische gegevens te weigeren.

Gelet op het vorenstaande adviseert de Afdeling de onherroepelijke toestemming uit het wetsvoorstel te schrappen. Omdat het evenwel voor het CIZ noodzakelijk is om persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, te verwerken voor een goede indicatiestelling, dient er een wettelijke grondslag te worden gecreëerd voor deze gegevensverwerking en voor het doorbreken van het medisch beroepsgeheim.35 Daarbij dient de doelomschrijving specifiek te zijn. Voorts dient nader te worden gespecificeerd voor welke derden de verplichting geldt om (bijzondere) persoonsgegevens aan het CIZ te verstrekken, en om wat voor soort noodzakelijke (bijzondere) persoonsgegevens het gaat.

De Afdeling wijst er in het bijzonder op dat daarbij voldaan moet worden aan de eis van proportionaliteit. De wet dient waarborgen te bevatten zodat verzekerd is dat alleen die gezondheidsgegevens worden verstrekt aan het CIZ die noodzakelijk zijn voor een goede indicatiestelling en herbeoordeling. Daartoe dienen de te verstrekken gezondheidsgegevens in die zin te worden afgebakend dat slechts de eindconclusie van de medische bevindingen wordt verstrekt. Daarnaast dient de wet te waarborgen dat de gezondheidsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk voor de indicatiestelling of herbeoordeling.

De Afdeling adviseert het wetsvoorstel dienovereenkomstig aan te passen.

b. Uitwisseling bijzondere persoonsgegevens

Het wetsvoorstel regelt dat bepaalde instanties en personen (onder andere Wlz-uitvoerders, zorgverzekeraars, het Zorginstituut, de zorgautoriteit, de Minister van VWS, SVB, gemeente, CIZ, belastingdienst) aan elkaar gegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, verstrekken die nodig zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringen of van de Wlz.36 Nieuw ten opzichte van de AWBZ is dat het hier niet alleen om «persoonsgegevens» gaat, maar ook om «persoonsgegevens betreffende de gezondheid» (bijzondere persoonsgegevens).37 Er is ook een nieuw doel aan toegevoegd: voor de onderlinge afstemming van op grond van de zorgverzekering verzekerde zorg en zorg die is verzekerd op grond van de Wlz.

In vergelijking met de AWBZ is hier sprake van een grotere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer omdat het om gezondheidsgegevens gaat, en omdat er een nieuw doel voor de gegevensverwerking is toegevoegd. De eisen voor de rechtvaardiging van die inbreuk zijn zwaarder dan bij de niet-bijzondere persoonsgegevens. Naast de eisen die voortvloeien uit artikel 8 EVRM (noodzakelijkheid, proportionaliteit, subsidiariteit), dient op grond van de Wbp sprake te zijn van een zwaarwegend algemeen belang.38

De toelichting gaat hier in het geheel niet op in. De vraag rijst waarom het, in vergelijking met de huidige regeling, noodzakelijk is om persoonsgegevens betreffende de gezondheid uit te wisselen. Mocht die noodzakelijkheid erin bestaan dat het voor de goede taakuitvoering van de genoemde instanties nodig is om te weten dat iemand een Wlz-indicatie of een pgb heeft, of is opgenomen in een instelling – zogenaamde «dat»-informatie –,39 dan dient de voorgestelde bepaling hiertoe te worden beperkt. Mochten naast deze «dat»-informatie ook inhoudelijke gezondheidsgegevens («wat»-informatie) moeten worden verwerkt door de betreffende instanties, dan dient de noodzakelijkheid, het zwaarwegend algemeen belang en de proportionaliteit daarvan te zijn aangetoond.

De Afdeling adviseert de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in het voorgestelde artikel 9.1.5 te beperken tot «dat»-informatie». Voor zover dat niet volstaat, adviseert de Afdeling in de toelichting de noodzakelijkheid en proportionaliteit en het zwaarwegend algemeen belang van meer bijzondere gegevensverwerking aan te tonen.

c. Gegevensuitwisseling Wlz-uitvoerders en zorgverzekeraars met gemeente

Een nieuwe bepaling ten opzichte van de AWBZ is dat zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders bevoegd (en op verzoek verplicht) zijn om bijzondere persoonsgegevens uit te wisselen met de gemeente voor de uitvoering van de Wmo 2015 of van de Jeugdwet.40 Uit de toelichting blijkt dat deze bepaling is opgenomen vanwege de raakvlakken met de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Gemeenten dienen ervan op de hoogte te zijn, indien een inwoner is geïndiceerd op grond van de Wlz, omdat dit consequenties heeft voor de ondersteuning door de gemeente.41

1°. Wat betreft de doelomschrijving merkt de Afdeling het volgende op. Vanuit het oogpunt van proportionaliteit van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is het nodig dat het doel waarmee bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt zo concreet en zo nauwkeurig mogelijk wordt omschreven. Ook uit de Wbp volgt dat persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden mogen worden verzameld.42 Deze doeleinden moeten specifiek zijn en er moeten waarborgen zijn dat de doelbinding bij verwerking van persoonsgegevens gewaarborgd is.

De Afdeling is van oordeel dat de omschrijving van beide doelen «uitvoering van de Wmo 2015 of van de Jeugdwet» en «uitvoering van de zorgverzekeringen van van de Wlz» zeer breed zijn. Gelet op het bijzondere, gevoelige karakter van de betreffende persoonsgegevens, en het feit dat het hier gaat om de verwerking van gegevens voor een ander doel dan waarvoor ze zijn verkregen, dient de doelomschrijving te worden gespecifieerd.43

De Afdeling adviseert het wetsvoorstel hiertoe aan te passen.

2°. Daarnaast wijst de Afdeling erop dat er verschil is tussen de Wlz en de Wmo 2015 wat betreft het toestemmingsvereiste voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens. Volgens de Wmo 2015 is voor de uitwisseling van (bijzondere) persoonsgegevens tussen de gemeente en de zorgverzekeraar de ondubbelzinnige toestemming van betrokkene vereist.44 In de systematiek van de Wmo 2015 is deze toestemming vereist voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens die uit andere hoofde (vanuit de Jeugdwet, Participatiewet, zorgverzekeraars en zorgaanbieders) door de gemeente zijn verkregen. In de Wlz geldt echter geen toestemmingsvereiste; de toelichting vermeldt expliciet dat de verstrekking van gegevens aan de gemeente niet afhankelijk is van voorafgaande toestemming van de verzekerde.45

Naar het oordeel van de Afdeling is het onwenselijk om voor dezelfde gegevensstroom met dezelfde doeleinden twee regimes te hanteren met betrekking tot de toestemming van betrokkene. Voor betrokkene moet duidelijk zijn of zijn toestemming wel of niet vereist is voor de gegevensuitwisseling tussen zorgverzekeraars/Wlz-uitvoerder en de gemeente.

De Afdeling adviseert beide wetsvoorstellen op dit punt op elkaar af te stemmen.

d. Mededeling indicatiebesluit aan gemeente

Het wetsvoorstel bepaalt dat het CIZ, gelijktijdig met de bekendmaking van het indicatiebesluit, onverwijld mededeling doet van dat besluit aan de gemeente waarin de verzekerde woont.46 Blijkens de toelichting47 dient deze mededeling twee doelen, namelijk (1) de afstemming met de gemeente over continuering van zorg uit de Wmo in afwachting van verlening van zorg krachtens de Wlz, en (2) het voorkomen van fraude (dubbele financiering).

De Afdeling leidt uit de wettekst af dat het hier slechts gaat om een «mededeling» van het indicatiebesluit, en dat het indicatiebesluit zelf niet wordt verstrekt aan de gemeente. Het gaat hier dus om «dat»-informatie: het gegeven dat een persoon een Wlz-indicatie heeft gekregen; daarbij wordt verder geen inhoudelijke informatie over betrokkene of het soort zorg vermeld. Ook een dergelijke mededeling valt onder «gegevens betreffende iemands gezondheid». Er is sprake van een inbreuk op die persoonlijke levenssfeer die gerechtvaardigd moet worden. Daarvoor moet aan een aantal vereisen zijn voldaan, waaronder het proportionaliteitsvereiste.

Naar het oordeel van de Afdeling is het, gelet op de doeleinden van de mededeling aan de gemeente, niet proportioneel dat van alle gevallen waarin het CIZ een indicatiebesluit afgeeft automatisch een mededeling aan de gemeente wordt gedaan. In de gevallen waarin geen afstemming nodig is met de gemeente over continuering van zorg is een dergelijke mededeling niet nodig.48

Wat betreft het doel dubbele financiering en fraude merkt de Afdeling op dat het risico hierop ontstaat op het moment dat een verzekerde die reeds op grond van een indicatiebesluit aanspraak op Wlz-zorg heeft, zich tevens wendt tot de gemeente voor een (soortgelijke) Wmo-voorziening. Op dat moment dient de gemeente te weten of betrokkene reeds zorg ontvangt op grond van de Wlz. De gemeente is reeds op grond van Wmo 2015 bevoegd om, met toestemming van betrokkene, van het CIZ persoonsgegevens («dat»-informatie) van betrokkene te verkrijgen. Het CIZ is dan verplicht om die gegevens te verstrekken.49 Naar het oordeel van de Afdeling voldoet deze regeling in de Wmo 2015 wat betreft het doel voorkomen van dubbele financiering. Regeling daarvan in het onderhavige wetsvoorstel is dan ook niet nodig.

De Afdeling adviseert het doen van een mededeling door het CIZ aan de gemeente te beperken tot die gevallen waarin afstemming met gemeente over continuering van zorg nodig is en het wetsvoorstel daartoe aan te passen.

4. Verwerking van persoonsgegevens

a. Onherroepelijke toestemming

De opmerkingen van de Raad van State (en van het College bescherming persoonsgegevens; CBP) hebben ertoe geleid dat het wetsvoorstel op het punt van de (onherroepelijke) toestemming is aangepast. In plaats daarvan is in de Wlz een artikel opgenomen op grond waarvan derden op verzoek van het CIZ verplicht zijn het CIZ die persoonsgegevens (betreffende de gezondheid) te leveren, die voor het CIZ noodzakelijk zijn om een goed indicatiebesluit te geven. In dat artikel is geëxpliciteerd voor welke «derden» deze verplichting geldt, namelijk voor hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg. Tevens is geëxpliciteerd dat de verplichting ook geldt voor hulpverleners met een medisch beroepsgeheim. Daarmee zal zijn voorzien in een wettelijke verplichting tot gegevensverstrekking als bedoeld in artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek. Bij ministeriële regeling zal worden aangegeven om welke gezondheidsgegevens het kan gaan.

b. Uitwisseling bijzondere persoonsgegevens

Het hoofdstuk met de bepalingen over de gegevensverstrekking is herzien. De gegevensuitwisseling in de Wlz dient voldoende specifiek en transparant te zijn. De doelomschrijving van de gegevensuitwisseling tussen actoren is daarom nader gepreciseerd. In de artikelen 9.1.2 en 9.1.3 wordt per actor zo concreet en nauwkeurig mogelijk omschreven voor welke specifieke taken gegevensverwerking en -verstrekking is toegestaan.

De Raad van State merkt op dat er ten opzichte van de AWBZ een nieuw element in de Wlz is opgenomen op grond waarvan persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, uitgewisseld mogen worden voor de onderlinge afstemming van de Zvw-zorg en de Wlz-zorg. De Raad is van mening dat de aard van de gegevens en het doel waarmee deze gegevens worden verwerkt zo concreet en nauwkeurig mogelijk moeten worden omschreven.

Het wetsvoorstel is in lijn met de opmerkingen van de Raad aangepast, zodat de gegevensverwerking voor de afstemming van de Wlz-zorg met, onder meer, de Zvw-zorg, in lijn met artikel 7 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) voor een welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd doel kan plaatsvinden. Het wetsvoorstel bepaalt derhalve expliciet dat gegevens betreffende de gezondheid gebruikt mogen worden voor de onderlinge afstemming van de zorg uit de genoemde domeinen. De suggestie van de Raad om ook het doel «het voorkomen van dubbele verstrekkingen» expliciet te benoemen, is tevens overgenomen. In de toelichting is in lijn met het advies van de Raad verduidelijkt dat de uitwisseling van bijzondere persoonsgegevens nodig is vanwege een zwaarwegend belang en dat de uitwisseling waar mogelijk dient te worden beperkt tot «dat-informatie», dat wil zeggen tot informatie dat iemand (bijvoorbeeld) een Wlz-indicatie heeft of Wlz-zorg geniet zonder dat wordt meegedeeld wat die indicatie of die zorg inhoudt.

c. en d. Gegevensuitwisseling Wlz-uitvoerders en zorgverzekeraars met gemeente en mededeling indicatiebesluit aan gemeente

De Raad is van mening dat het doel waarmee de uitwisseling van persoonsgegevens tussen Wlz-uitvoerders en gemeenten plaatsvindt, zo concreet en nauwkeurig mogelijk moet worden omschreven (opmerking onder c, 1°). Dit advies van de Raad is opgevolgd. In het wetsvoorstel is, net als voor de persoonsgegevensuitwisseling tussen de Zvw-verzekeraar en de Wlz-uitvoerder, aangegeven dat de gegevensuitwisseling tussen een Wlz-uitvoerder en de gemeente kan plaatsvinden met het doel de zorg vanuit de Wlz met de ondersteuning of hulp vanuit de Wmo 2015 of de Jeugdwet af te stemmen.

Voor de afstemming van Wlz-zorg op de ondersteuning vanuit de Wmo 2015 of de hulp vanuit de Jeugdwet is de nadrukkelijke toestemming van de verzekerde vereist. Daardoor wordt aangesloten bij het regime (voorafgaande toestemming) van de Wmo 2015. Het staat de verzekerde dus vrij om toestemming te geven voor de afstemming tussen zorg vanuit de Wlz en hulp vanuit het gemeentelijk domein. Indien de verzekerde deze toestemming niet geeft, kan dit uiteraard wel gevolgen hebben voor de integraliteit van de zorgverlening. In de toelichting wordt nader ingegaan op de aard en inhoud van de gegevens die nodig kunnen zijn voor de afstemming.

Een uitzondering op het vereiste van voorafgaande toestemming wordt gemaakt voor de melding door het CIZ aan de gemeente dat de verzekerde een indicatiebesluit heeft gekregen dat hem recht geeft op Wlz-zorg. Voor deze melding is geen voorafgaande toestemming nodig. Voor gemeenten is het voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet van groot belang te kunnen verifiëren of een verzekerde een toewijzend of afwijzend indicatiebesluit heeft ontvangen van het CIZ. Op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet kan de gemeente immers hulp of zorg weigeren, of de verleende voorziening aanpassen, in het geval de hulpvrager een indicatie heeft voor Wlz-zorg of een dergelijk besluit naar het oordeel van de gemeente zou kunnen krijgen. Ter voorkoming van fraude en dubbele verstrekkingen dient de gemeente in ieder geval weet te hebben van het feit dat een verzekerde een recht op Wlz-zorg tot gelding kan maken. In lijn met het advies van de Raad wordt deze mededeling dus beperkt tot «dat-informatie». De Raad van State is verder van oordeel dat het, gelet op de doeleinden van de mededeling aan de gemeente, niet proportioneel is dat van alle gevallen waarin het CIZ een indicatiebesluit afgeeft, automatisch een mededeling aan de gemeente wordt gedaan (opmerking onder d). Aan het advies om de gevallen waarin door het CIZ mededeling wordt gedaan van een afgegeven indicatiebesluit te beperken tot gevallen waarin de gemeente dat gegeven nodig heeft voor de uitvoering van de Wmo 2015, is gevolg gegeven. Ik ben met de Raad van mening dat het volstaat dat de gemeente alleen in voorkomende gevallen in kennis wordt gesteld. Dit voorkomt dat gemeenten ook informatie verwerken in situaties waarin geen afstemming nodig is. Tevens wordt voorkomen dat gemeenten onderling telkens gegevens dienen uit te wisselen als een verzekerde verhuist naar een andere gemeente. Het wetsvoorstel is hiertoe aangepast.

Met deze wijzigingen in het wetsvoorstel is tegemoet gekomen aan het advies van de Raad om de wetsvoorstellen Wmo 2015 en de Wlz op dit punt op elkaar af te stemmen (opmerking onder c, 2°).

5. Uitvoering

a. Anticiperen

In hoofdstuk 15 van de toelichting wordt het voornemen aangekondigd om de zware langdurige ouderenzorg op enig moment over te hevelen naar de Zvw. Met het oog daarop wordt de uitvoering van de Wlz toebedeeld aan een tot de groep van een zorgverzekeraar (voor de Zvw) behorende rechtspersoon (de Wlz-uitvoerder). Dit gebeurt om ervaringen op te doen en te bezien of met die overheveling werkelijk doelmatigheidswinst kan worden bereikt

Afgaande op het voorgestelde artikel 4.2.1, tweede lid, vindt slechts voor de administratieve en controletaken verplichte uitvoering door regiokantoren plaats. De toelichting lijkt dit te bevestigen, maar gaat er ook van uit dat uitvoerders er voor zullen kiezen de inkoop van zorg volledig uit te besteden aan de regiokantoren.50 Zo lijkt ook de eerder in die paragraaf opgenomen opmerking dat voorlopig nog wordt uitgegaan van regionale uitvoering te moeten worden begrepen. Dat zou betekenen dat vooralsnog wel is voorzien in een duidelijker scheiding tussen zorgverzekeringsactiviteiten en Wlz-activiteiten, maar dat er in de feitelijke gang van zaken van de inkoop van zorg niets verandert ten opzichte van de huidige situatie. De vraag is dan waaraan de verwachting wordt ontleend dat de thans voorgestelde opzet inzicht gaat verschaffen in de mogelijkheden doelmatigheidswinst te behalen.

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen.

b. Dienst van algemeen economisch belang

De toelichting vermeldt dat de zorgverzekeraar er voor mag kiezen de Wlz voor zijn Zvw-verzekerden uit te voeren.51 Indien hij die keuze maakt, komen andere zorgverzekeraars niet meer aan bod. De zorgverzekeraar maakt deze keuze als ondernemer, in het bijzonder met het oog op de uitstralingseffecten op het Zvw-bedrijf. Aldus geeft de overheid met het voorstel de zorgverzekeraar voor de Zvw het recht om voor zijn verzekerden ook uitvoerder te zijn voor de Wlz. Dit recht kan worden gekwalificeerd als een bijzonder recht in de zin van artikel 106 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Zorgverzekeraars zijn dan belast met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang.

Dit roept, aldus de toelichting, de vraag op of deze vorm van toedeling van de uitvoering van de Wlz in overeenstemming is met de uitgangspunten van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) inzake staatssteun en diensten van algemeen economisch belang (DAEB).

De toelichting merkt in dit verband op dat er geen verplichting tot openbare aanbesteding bestaat, omdat de te verstrekken uitvoeringsvergoeding met inachtneming van de daarvoor geldende criteria wordt vastgesteld.

De Afdeling merkt op dat de enkele omstandigheid dat de uitvoeringsvergoeding met inachtneming van de daarvoor geldende criteria wordt vastgesteld, nog niet meebrengt dat aan alle voorwaarden die in dit kader gelden, is voldaan. De Afdeling wijst op de relevante jurisprudentie terzake52, alsmede op de recente herziening van de staatssteunregels inzake DAEB.53 In dit verband dient in het bijzonder te worden gewezen op het uitgangspunt, dat volgens het zogenoemde vierde Altmark-criterium de toegekende compensatie wordt vastgesteld hetzij in het kader van een openbare aanbesteding, waarbij de kandidaat kan worden geselecteerd die deze diensten tegen de laagste kosten voor de gemeenschap kan leveren, hetzij aan de hand van een benchmarkingexercitie met een gemiddelde, goed beheerde en afdoende met de nodige middelen uitgeruste onderneming.54 Slechts in uitzonderingsgevallen kan het niet volgen van een aanbestedingsprocedure in de rede liggen.55 Voorts is de vraag in hoeverre wordt voldaan aan het zogenoemde eerste Altmark-criterium dat inhoudt dat de onderneming met de desbetreffende dienst moet zijn belast. Hierbij is van belang dat, anders dan de toelichting suggereert, het verkrijgen van een exclusief recht niet zonder meer betekent dat de betrokken onderneming is belast met diensten van algemeen economisch belang.56

De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het vorenstaande in te gaan.

c. Vrij verkeer

De toelichting gaat in op de vrij verkeer aspecten van het voorstel.57 In dat verband merkt de toelichting op dat de langdurige zorg is uitgesloten van richtlijn 2011/24/EU. De Afdeling merkt echter op dat uit jurisprudentie van het HvJ EU blijkt dat niet uitgesloten is dat de Dienstenrichtlijn58 op bepaalde onderdelen van de langdurige zorg van toepassing is.59

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

d. Artikelen 4.2.1 tot en met 4.2.5

Paragraaf 2 van hoofdstuk 4 geeft uitwerking aan de taken van de Wlz-uitvoerder.

Blijkens de toelichting kunnen de volgende taken worden onderscheiden60:

  • Administratie en controle;

  • Zorgen voor zorg: de uitvoerder heeft een zorgplicht, dat wil zeggen dat hij ervoor moet zorgen dat de bij hem verzekerden binnen het indicatiebesluit van het CIZ hun aanspraken tot gelding kunnen brengen en hij er derhalve zorg voor moet dragen dat passende zorg daadwerkelijk wordt verleend (levering van zorg, bemiddeling en indien gewenst cliëntondersteuning);

  • Zorginkoop: het onderhandelen en sluiten van zorgovereenkomsten met zorgaanbieders;

  • Uitvoeren van het pgb.

De Afdeling merkt het volgende op.

1°. Leveringsverplichting

Het sluiten van zorgovereenkomsten is geregeld in artikel 4.2.2.61 Voorschriften met betrekking tot de administratie zijn neergelegd in artikel 4.2.5, eerste lid, en artikel 4.2.1, dat tevens voorziet in het opdragen van taken aan zogenoemde zorgkantoren in de situatie dat een andere rechtspersoon dan de Wlz-uitvoerder de uitvoering van de wet voor zijn eigen verzekerden uitvoert.

Het valt op dat de zorgplicht van de Wlz-uitvoerder niet is geëxpliciteerd.62 Op deze wijze is niet wettelijk bepaald dat de Wlz-uitvoerder gehouden is de benodigde zorg te leveren en dat hij daarbij zal bemiddelen. Ook artikel 4.2.3 regelt, in afwijking van hetgeen uit de toelichting op dit artikel zou kunnen worden afgeleid, geen zorgbemiddeling.

De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen.

2°. Cliëntondersteuning

Het voorstel stelt geen regels omtrent cliëntondersteuning, maar biedt in artikel 4.2.3 een grondslag voor het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur. Nadere uitwerking bij amvb is echter pas mogelijk indien de taak in hoofdlijnen in de wet is vastgelegd. Deze wettelijke regeling kan ook niet gemist worden gelet op artikel 8.1.1, zesde lid, van het wetsvoorstel, dat op de Wlz-uitvoerder de verplichting legt te zorgen voor cliëntondersteuning bij de zorgplanbesprekingen (voor de eerste keer en bij evaluatie en actualisatie).

Uit de toelichting kan worden opgemaakt dat het kennelijk niet de bedoeling is dit in het voorstel zelf te regelen, omdat de gemeente als eerste verantwoordelijk is voor ondersteuning en advies.63 Indien het gaat om mensen die al geïndiceerd zijn voor intramurale zorg en behoefte hebben aan ondersteuning bij de opstelling van het zorgplan, is de Wlz-uitvoerder de partij die rekening zal moeten kunnen houden met regels met betrekking tot cliëntondersteuning. Het ligt dan niet in de rede dat die uitvoerder zich houdt aan regels die door gemeenten zijn opgesteld.

De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen.

3°. Pgb

Ook de taak in het kader van de uitvoering van het pgb is niet als taak van de Wlz-uitvoerder geformuleerd. Hetgeen artikel 3.3.3 op dit onderdeel regelt heeft slechts betrekking op de leveringsvormen, de voorwaarden waaraan moet worden voldaan en de betalingen door de SVB vanuit de optiek van de verzekerde.

De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen.

5. Uitvoering

a. Anticiperen

Terecht merkt de Raad op dat wordt verwacht dat de Wlz-uitvoerders de eerste jaren hun taken, voor zover zij in een regio niet zelf als zorgkantoor zijn aangewezen, aan het zorgkantoor uitbesteden. Bovendien wordt daarbij gestreefd naar een zo uniform mogelijke, regionale zorginkoop, waartoe zelfs zonodig bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld. De Wlz-uitvoerders zullen de Wlz daarom inderdaad niet, in aanloop van een eventuele overheveling van de ouderenzorg naar de Zvw, landelijk voor hun eigen oudere verzekerden uit kunnen voeren. Wel zullen de meeste Wlz-uitvoerders ervaring opdoen met de uitvoering van de Wlz voor alle Wlz-verzekerden binnen de regio waar zij als zorgkantoor zijn aangewezen. Zij kunnen laten zien dat zij in staat zijn om de doelmatigheid ten opzichte van de AWBZ te verbeteren door bijvoorbeeld alleen bij de meest doelmatige en kwalitatief verantwoorde zorgaanbieders zorg in te kopen (selectief contracteren). Het kabinet voert een aantal maatregelen door die stimuleren tot een doelmatige uitvoering. Voor een opsomming van de doelmatigheidsprikkels wordt verwezen naar paragraaf 7.1 van de memorie van toelichting. Uit de rapporten van de NZa over de uitvoering van de Wlz zal blijken of de doelmatigheid inderdaad is verbeterd. Verzekeraars zullen zich in moeten spannen om aan te tonen dat verdere doelmatigheidsprikkels mogelijk zijn, willen zij in de toekomst – onder de Zvw – de ouderenzorg risicodragend voor eigen verzekerden uit kunnen gaan voeren.

Passages in de toelichting waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de Wlz-uitvoerders op langere termijn, in aanloop naar de eventuele overheveling naar de Zvw, ervaring op zouden kunnen doen met het landelijk uitvoeren (inclusief de zorginkoop) van de Wlz voor de oudere verzekerden, zijn aangepast.

b. Dienst van algemeen economisch belang

De Raad adviseert in de memorie van toelichting in te gaan op de toepasselijkheid van artikel 106 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) op de uitvoering van de Wlz. Uit het eerste lid van dat artikel, voor zover hier van belang, volgt dat lidstaten die aan ondernemingen bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, met betrekking tot die ondernemingen niet in strijd mogen handelen met de regels van het verdrag, met name inzake non-discrimatie en mededinging. Uit dien hoofde kunnen voor de lidstaat dus bepaalde eisen gelden voor het verlenen van dergelijke rechten. Volgens het tweede lid gelden de regels uit het EU-Verdrag ook voor ondernemingen die zijn belast met diensten van algemeen economisch belang, met name de regels met betrekking tot de mededinging, voor zover deze regels niet in de weg staan aan de vervulling van de bijzondere taken die uit het oogpunt van het algemeen belang aan de onderneming zijn toevertrouwd. De lidstaten kunnen voor zover dat voor de uitoefening van die taken nodig is daarom ook bijzondere of uitsluitende rechten toekennen aan dergelijke ondernemingen zonder in strijd te komen met het eerste lid van artikel 106 VWEU. Bovendien geldt dan een ander regime voor staatssteun aan deze onderneming voor de betreffende taakvervulling. De financiering van deze taak wordt dan namelijk niet aangemerkt als staatssteun indien deze voldoet aan alle vier de criteria die voortvloeien uit het zogenoemde Altmark-arrest64:

  • 1. de onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van openbare dienstverplichtingen;

  • 2. de compensatie wordt op objectieve en doorzichtige wijze berekend;

  • 3. er mag geen sprake zijn van overcompensatie;

  • 4. indien de onderneming niet door middel van een aanbestedingsprocedure is geselecteerd, moet de noodzakelijke compensatie worden vastgesteld op basis van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde en afdoende uitgeruste onderneming zou hebben gemaakt.

Voorop staat dat de hierboven genoemde verdragsbepaling slechts van toepassing is als het gaat om ondernemingen in de zin van het VWEU. Daarvan is sprake als economische activiteiten worden verricht. Voor de uitvoering van de Wlz geldt dat de activiteiten en taken van de Wlz-uitvoerders in hoge mate worden gekenmerkt door sociale elementen. De Wlz-uitvoerders zijn onderling niet in concurrentie. Slechts bij de inkoop van zorg in natura door de Wlz-uitvoerders zal sprake kunnen zijn van economische activiteiten. In zoverre moeten de Wlz-uitvoerders worden gekwalificeerd als onderneming in de zojuist bedoelde zin. De memorie van toelichting was op dit onderdeel onjuist en verwarrend en is daarom op dit punt aangepast. In het wetsvoorstel is een bepaling opgenomen op grond waarvan de inkoop van zorg, waarmee de Wlz-uitvoerders ingevolge hun zorgplicht zijn belast, wordt aangemerkt als het verrichten van een dienst van algemeen economisch belang. Aangezien de compensatie van de zorginkooptaak bovendien zal voldoen aan bovengenoemde criteria 2, 3 en 4 van het Altmark-arrest, betekent dat dat de Wlz-uitvoerders ook deze taak op de in de memorie van toelichting genoemde wijze kunnen uitvoeren zonder dat sprake zal zijn van (verboden) staatssteun of van het vervalsen van de mededinging.

c. Vrij verkeer

De Raad merkt, onder verwijzing naar het het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 11 juni 2013 in zaak C-57/12 (Fermarbel), op dat niet uitgesloten is dat de Dienstenrichtlijn op bepaalde onderdelen van de langdurige zorg van toepassing is, en adviseert de memorie van toelichting hierop aan te passen. Uit de uitleg die het Hof geeft aan de uitzonderingsgronden in de Dienstenrichtlijn «diensten van de gezondheidszorg» en «sociale diensten» volgt inderdaad dat niet is uitgesloten dat bepaalde onderdelen van zorg die onder de Wlz vallen, onderworpen zullen zijn aan de Dienstenrichtlijn. Voor het wetsvoorstel heeft deze jurisprudentie geen gevolgen. In de memorie van toelichting wordt van deze mogelijkheid gewag gemaakt.

d. Artikelen 4.2.1 tot en met 4.2.5

1°. Leveringsverplichting

Het advies van de Raad om in de Wlz te expliciteren dat de Wlz-uitvoerders een zorgplicht hebben, heeft geleid tot een nieuw artikel 4.2.1, eerste lid, Wlz, waarin deze zorgplicht is geregeld. In dat artikellid wordt nu tevens geëxpliciteerd dat bemiddeling tussen zorgaanbieders die de zorg in natura verlenen, tot die zorgplicht behoort.

2°. Cliëntondersteuning

Uit de opmerkingen van de Raad van State blijkt dat de toelichting op artikel 4.2.3 Wlz verwarrend was. Het is de bedoeling dat de gemeenten hun ingezetenen ondersteunen zolang zij nog geen recht op Wlz-zorg hebben. Dat betekent onder meer dat zij de ingezetene desgevraagd cliëntondersteuning (laten) bieden bij het aanvragen van een Wlz-indicatie. Een en ander vloeit voort uit artikel 2.2.4, eerste lid, van het wetsvoorstel Wmo 2015. In het tweede lid van dat artikel is bovendien geregeld, dat bij deze cliëntondersteuning het belang van de cliënt het uitgangspunt is. Zodra een verzekerde een Wlz-indicatie en daarmee recht op Wlz-zorg heeft, dienen de Wlz-uitvoerders cliëntondersteuning te leveren. Die deeltaak maakt onderdeel uit van hun zorgplicht. In het nieuwe artikel 4.2.1, eerste lid, Wlz is daarom, mede ter verwerking van het advies van de Raad om de cliëntondersteuning wettelijk te verankeren, opgenomen dat tot de zorgplicht behoort het verschaffen van informatie over de verschillende mogelijke leveringsvormen (zorg in natura met verblijf, vpt en pgb). Dit dient zich uiteraard niet te beperken tot een weergave van de wetsbepalingen. Een cliënt die zich wil oriënteren op de mogelijkheden tot verblijf in een instelling zal bijvoorbeeld medegedeeld moeten worden welke geschikte zorginstellingen gecontracteerd zijn, wat de verschillen tussen de instellingen zijn, welke instellingen de cliënt op korte termijn kunnen opnemen en wat de wachttijden bij de overige instellingen zijn. Zou de cliënt op het eerste gezicht voor een vpt of een pgb in aanmerking kunnen komen, dan dient de Wlz-uitvoerder desgevraagd de daaraan verbonden voorwaarden te melden, en wat de voor- en nadelen van deze leveringsvormen zijn. Kiest de verzekerde voor zorg in natura, dat wil zeggen voor zorg met verblijf of voor een vpt, dan dient de Wlz-uitvoerder de verzekerde desgewenst te bemiddelen naar een door hem gecontracteerde zorgaanbieder, die die zorg binnen redelijke termijn kan verlenen.

De zorgplicht voor een verzekerde die kiest voor zorg in natura houdt eerst en vooral in, dat de Wlz-uitvoerder ervoor zorgt dat hij binnen redelijke termijn en binnen redelijke afstand van waar hij wil gaan wonen (indien hij voor zorg met verblijf kiest) dan wel bij hem thuis (indien hij een vpt zal krijgen) de zorg krijgt waar hij gezien zijn indicatiebesluit op aangewezen is (zie het nieuwe art. 4.2.1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, Wlz). Aangezien een verzekerde natuurlijk nooit is aangewezen op zorg van een matige of slechte kwaliteit, impliceert dit, dat de Wlz-uitvoerder ervoor dient te zorgen dat de geleverde zorg van goede kwaliteit is. Nu zijn de zorgaanbieders uiteraard eerstverantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede zorg. De diverse kwaliteitswetten, zoals de Kwaliteitswet zorginstellingen, richten zich dan ook tot hen. De Wlz-uitvoerders hebben hier echter, zoals gezegd, gezien hun zorgplicht ook een taak.

De bepalingen over de zorgplanbespreking en het zorgplan kunnen worden beschouwd als bepalingen die op deelaspecten iets regelen over de kwaliteit van de te leveren zorg. Zij richten zich dan ook in eerste instantie op de zorgaanbieders. Ook hier geldt echter dat ook de Wlz-uitvoerders er in het kader van artikel 4.2.1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, Wlz voor verantwoordelijk zijn, dat de door hun gecontracteerde zorgaanbieders deze bepalingen goed nakomen. Zij dienen daar in hun zorginkoopovereenkomsten dan ook afspraken over te maken. Tevens zou op grond van laatstgenoemd artikelonderdeel – vanuit de gedachte dat de cliënt anders mogelijk niet helemaal de zorg krijgt waarop hij is aangewezen – gesteld kunnen worden, dat de Wlz-uitvoerder in het kader van het hier geregelde deel van hun zorgplicht verplicht is om de cliënt desgewenst bij de zorgplanbespreking met informatie en advies bij te staan. Met het oog op de duidelijkheid is er echter voor gekozen de taak van cliëntondersteuning bij de zorgplanbesprekingen ook nog expliciet op te nemen in artikel 8.1.1.

3°. Pgb

Conform het advies van de Raad van State is in artikel 4.2.1, eerste lid, Wlz tevens geregeld dat de Wlz-uitvoerder er in het kader van zijn zorgplicht voor dient te zorgen dat een persoonsgebonden buget tijdig beschikbaar wordt gesteld. Zoals uit het artikel over het pgb (artikel 3.3.4 Wlz) reeds voortvloeit, wil dat overigens niet zeggen dat het budget aan de pgb-houder wordt uitbetaald: het budget zal in de vorm van trekkingsrechten ter beschikking komen. Natuurlijk dient de Wlz-uitvoerder in het kader van de uitvoering van artikel 3.3.4 meer te doen dan het tijdig ter beschikking stellen van het budget. Hij dient bijvoorbeeld te beoordelen of de verzekerde wel een budget moet worden verleend en zo ja, na toekenning ervan te controleren of het budget goed wordt gebruikt. Deze taak valt echter niet onder de zorgplicht van de Wlz-uitvoerder, maar onder de overige taken waarmee hij op grond van de Wlz (zie artikel 4.2.3) wordt belast.

6. Leveringsvormen

a. Artikel 3.3.3

Ingevolge artikel 3.3.3, tweede lid, onderdeel a, wordt het pgb slechts verleend indien de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend, waarbij bedoeld zal zijn dat hiervan sprake is naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder.65

Uit de toelichting blijkt dat de Wlz-uitvoerder op zorginhoudelijke overwegingen tot het oordeel zal moeten komen dat de zorg op de door verzekerde beoogde wijze op verantwoorde wijze kan worden verleend. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de zorg dermate complex of intensief is dat die alleen verantwoord kan worden geboden in een setting waar gespecialiseerde zorgverleners doorlopend beschikbaar zijn of bijzondere en kostbare apparatuur aanwezig is.

Een zelfde redengeving zal ook voor het verstrekken van een pgb gegeven kunnen worden, zoals het tweede lid van artikel 3.3.3 dat ook beoogt te regelen.

Het derde lid van artikel 3.3.3, onderdeel a, maakt het daarnaast ook mogelijk het pgb te weigeren, indien naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder onvoldoende aannemelijk is dat met het pgb zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit.

Nu de toelichting dit onderdeel inhoudelijk niet uitwerkt, is niet duidelijk wat dit onderdeel toevoegt aan het reeds genoemde vereiste van verantwoorde zorg uit het tweede lid.

Mede in het licht van de in het derde lid geformuleerde gebonden bevoegdheid, waarbij geen ruimte is voor een (aanvullende) belangenafweging adviseert de Afdeling in ieder geval de toelichting aan te vullen en zo nodig de wettekst aan te passen.

b. Subsidie

Uit de toelichting blijkt dat het pgb als subsidie wordt beschouwd.66 Dit leidt ertoe dat afdeling 4.2.6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de verstrekking een pgb van toepassing is.67

In de toelichting wordt opgemerkt dat voor de vormgeving en de voorwaarden van pgb’s wordt aangesloten bij de Wmo 2015.68 In de Wmo 2015 wordt echter titel 4.2 van de Awb buiten toepassing gesteld.69 Reden hiervoor is het karakter van een pgb, dat ligt tussen een aanspraak op geld en een aanspraak op een maatwerkvoorziening.70

Nu beoogd wordt met het pgb in het voorstel aan te sluiten bij het pgb in de Wmo 2015 adviseert de Afdeling ook in dit opzicht aan te sluiten bij het voorstel voor de Wmo 2015.

6. Leveringsvormen

a. Artikel 3.3.3 (inmiddels 3.3.4)

De leveringsvormen vpt en pgb maken het mogelijk om ondanks een zware zorgbehoefte de zorg in de thuissituatie vorm te geven in plaats van in een intramurale setting. De Raad van State merkt terecht op dat de Wlz-uitvoerder nadrukkelijker dan in de AWBZ de taak krijgt om te toetsen of de zorg thuis verantwoord kan worden geleverd. Dat past ook bij de zware zorgvraag waarover het in de Wlz gaat, bij de zorgplicht die de Wlz-uitvoerder heeft en bij de verantwoordelijkheid die de Wlz-uitvoerder heeft om de tot haar beschikking gestelde publieke middelen zo goed mogelijk te besteden. In geval van het pgb moet op basis van een bewustekeuzegesprek en budgetplan duidelijk worden of iemand het pgb verantwoord zal besteden, of verwacht mag worden dat de kwaliteit van de door de persoon in te kopen zorg van goede kwaliteit is en of de persoon de verplichtingen die bij het pgb horen waar kan maken. Het pgb moet door de Wlz-uitvoerders geweigerd kunnen worden indien hiervan geen sprake is. In de toelichting is reeds voldoende tot uitdrukking gebracht dat de wijze waarop de Wlz-uitvoerder beoordeelt of de zorg met het pgb toereikend en van goede kwaliteit is, door de Wlz-uitvoerder in zijn beleid nader wordt geoperationaliseerd. Ik zal in overleg treden met Zorgverzekeraars Nederland en Per Saldo om tot een uniformering van voorwaarden komen, zodat een eenduidige handleiding en set voorwaarden zal gelden op basis waarvan een pgb wel of niet wordt toegekend. Indien nodig wordt dit in lagere regelgeving ten aanzien van het pgb vastgelegd.

b. Subsidie

In de toelichting van het wetsvoorstel wordt aangegeven dat het pgb het karakter heeft van een subsidie, waardoor afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op de verstrekking van het pgb. De Raad van State merkt op dat bij de vormgeving van het pgb wordt beoogd aan te sluiten bij de Wmo 2015, maar dat in die wet titel 4.2 van de Awb en derhalve ook afdeling 4.2.6 van die wet buiten toepassing zal worden verklaard. De suggestie van de Raad om ook op dit punt het wetsvoorstel in lijn te brengen met de Wmo 2015, is niet overgenomen. In de Wmo 2015 geldt, net als in de Jeugdwet, dat de gemeente de verordenende bevoegdheid kan gebruiken om regels te stellen over de intrekking en wijziging van de verstrekte pgb’s. Die regels kunnen dan aanvullend gelden op de bepalingen die hierover in de wetsvoorstellen Wmo 2015 en de Jeugdwet zelf zijn opgenomen. De Wlz-uitvoerders hebben deze verordenende bevoegdheid niet. Bovendien maken de zorgkantoren reeds jaren gebruik van de subsidietitel in de Awb bij de verstrekking van pgb’s.

7. Redactionele bijlage

De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn verwerkt, met dien verstande dat:

  • de data, genoemd in de artikelen 4.3.1, 4.3.2, 5.2.2 en 6.2.6 in lijn zijn gebracht met die in de Veegwet VWS 2013. In de memorie van toelichting is echter wel een passage opgenomen waarin wordt aangegeven dat gestreefd wordt naar verkorting van deze data;

  • de opmerking over artikel 11.2 niet is overgenomen. Dit artikel zag op een strafbaarstelling die niet meer van toepassing is. Daarom is het hele artikel komen te vervallen;

  • de artikelen die betrekking hadden op de Wtcg (artikelen 13.2.1 tot en met 13.2.3) zijn vervallen.

Na ontvangst van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zijn wetstekst en memorie van toelichting inhoudelijk nog op de volgende punten gewijzigd:

  • Er is een bepaling toegevoegd op grond waarvan licht verstandelijk gehandicapten van achttien jaar of ouder ook indien niet vaststaat dat zij blijvend op zorg met permanent toezicht of op 24 uur zorg in de nabijheid zijn aangewezen, van Wlz-zorg gebruik kunnen maken zolang zij daar nog behoefte aan hebben. Aldus wordt zeker gesteld dat integrale behandelzorg in een verblijfssetting die onder de Jeugdwet is gestart, kan worden afgemaakt. Voorts kunnen ook jongvolwassenen die deze zorg nodig hebben maar voor wie het behandeltraject niet onder de Jeugdwet is gestart, van deze zorg gebruik maken. Ten opzichte van de AWBZ verandert de zorg waarvoor deze – in omvang beperkte – groep van betrokkenen in aanmerking kan komen niet.

  • In het algemeen deel van de memorie van toelichting is een passage over overbruggingszorg opgenomen, inhoudende dat daarvoor in de toekomst geen afzonderlijk arrangement zal gelden.

  • Opdat cliënten met een pgb in een kleinschalig wooninitiatief kunnen blijven wonen, is geregeld dat zij recht hebben op een opslag op hun pgb van € 4.000, zoals ook op grond van de AWBZ het geval is.

  • Er is voorzien in een subsidiebepaling waarmee 24-uurs assistentie bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om geclusterde ADL-woningen wordt bekostigd. Aldus kan het Fokus-concept blijven bestaan.

  • De mogelijkheid voor een cliënt om het niet nakomen van het zorgplan bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg te melden, is geschrapt. In plaats daarvan zal men hierover bij het Landelijk Meldpunt Zorg en bij het zorgkantoor kunnen klagen.

  • Er is een bepaling opgenomen op grond waarvan Wlz-zorg voor ernstig bedreigde personen kan worden gefinancierd zonder dat bekend wordt aan welke personen deze zorg is geleverd.

  • Mede naar aanleiding van het nagekomen advies van het Openbaar Ministerie is hoofdstuk 11 geschrapt. De strafbepalingen die in dat hoofdstuk waren opgenomen waren namelijk obsoleet of bevatten ongewenste overlap met strafbaarstellingen in het Wetboek van Strafrecht.

  • Minderjarigen met een zorgzwaartepakket VG 1, 2 of 3 of LVG vallen niet meer onder het overgangsrecht van de Wlz, nu besloten is dat zij vanuit de Jeugdwet hulp zullen kunnen krijgen.

  • In hoofdstuk 12 is, in navolging van het nagekomen advies van het College voor de Rechten van de Mens, beargumenteerd waarom de herziening van de langdurige zorg niet in strijd komt met de relevante verdragen inzake de mensenrechten.

  • In hoofdstuk 12 is een wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 opgenomen, waarmee, net als in de huidige AWBZ, diensten en verstrekking zijn vrijgesteld van de omzetbelasting.

  • In hoofdstuk 14 worden de nagekomen adviezen van het College voor de Rechten van de Mens, het CBP, de Raad voor de Rechtspraak, het Openbaar Ministerie en de Algemene Rekenkamer besproken.

Daarnaast zijn, mede in lijn met de redactionele kanttekeningen die de Raad heeft gemaakt, zowel het wetsvoorstel als de memorie van toelichting nogmaals geredigeerd, om onregelmatigheden in de wetstekst te herstellen en de toelichting beter leesbaar te maken.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

J.P.H. Donner

Ik moge U, mede namens mijn ambtsgenoot voor Wonen en Rijksdienst, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W13.13.0417/III

  • In de begripsomschrijvingen ontbreekt de definitie van pgb (vgl. artikel 1.1.1 WMO 2015), alsmede van persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging, zoals nader uitgewerkt in de toelichting (paragrafen 2.3.1 tot en met 2.3.3).

  • In artikel 2.2.2, eerste lid, de verwijzing naar artikel 2.2.1, derde lid, wijzigen in artikel 2.2.1, tweede lid.

  • In artikel 3.3.1, tweede lid, de verwijzing naar artikel 4.2.2, eerste lid, onderdeel a, wijzigen in artikel 3.1.2, eerste lid, onderdeel a.

  • In artikel 3.3.2, eerste lid, de verwijzing naar artikel 3.4.1, tweede lid, wijzigen in artikel 4.2.2. Voorts in het tweede lid, onderdeel b, de verwijzing naar onderdeel j wijzigen in onderdeel k.

  • In artikel 3.3.3, tweede lid, onderdeel a, niet verwijzen maar volledig uitschijven vanwege de leesbaarheid. In het zesde lid na «ten laste van» invoegen «verstrekte». Het achtste lid als zodanig aanduiden.

  • In artikel 4.2.1, derde lid, «bij en krachtens» wijzigen in «bij of krachtens».

  • In artikel 4.2.1, vierde lid, de eerst een tweede volzin nauwkeuriger op elkaar afstemmen, zodat duidelijk wordt dat het besluit van de Minister in de eerste volzin een aanwijzing betreft. Voorts in de tweede volzin tevens tot uitdrukking brengen dat de aanwijzing van de oorspronkelijke rechtspersoon als zorgkantoor voor de administratie en controle wordt ingetrokken.

  • De in de artikelen 4.3.1, 4.3.2 en 5.2.2 gehanteerde data toelichten (zie kamerstukken II 2013/14, 33 507, A, blz. 2/3).

  • In artikel 6.2.6, eerste lid, de verwijzing naar artikel 4.2.1 wijzigen in artikel 4.3.1. Voorts de datum van 1 maart toelichten (zie Kamerstukken 2013/14, 33 507, A, blz. 2).

  • In artikel 7.1.1, zevende lid, is de toepassing van titel 10 van Boek 7 BW achterwege gebleven. De redengeving ontbreekt. Verder zijn de voor het CAK geldende artikelen 6.1.3, 6.2.3 en 6.2.4 niet van toepassing voor het CIZ.

  • In artikel 7.1.2, eerste lid, onderdeel b, de verwijzing naar artikel 16, eerste lid, wijzigen in artikel 21, eerste lid. In het tweede lid van ditzelfde artikel de verwijzing naar artikel 19, eerste lid, wijzigen in artikel 24, eerste lid. Voorts ook de toelichting hiermee in overeenstemming brengen.

  • In de toelichting bij artikel 7.1.2, derde lid, verduidelijken aan welke werkzaamheden moet worden gedacht, die bij algemene maatregel van bestuur aan het CIZ kunnen worden opgedragen.

  • In artikel 7.2.2, tweede lid, na «6.2.2» invoegen «,tweede tot en met vijfde lid».

  • In artikel 8.2.1, vierde lid, de zinsnede «deze wet» wijzigen in «dit hoofdstuk».

  • In artikel 9.1.3, zesde lid, «eerste of derde lid» vervangen door: eerste of vierde lid.

  • De verwijzing in artikel 10.2.2 naar artikel 3.3.2 wijzigen in artikel 3.3.3.

  • De verwijzing in artikel 11.2 naar artikel 2.2.1, vierde lid, wijzigen in artikel 2.2.1, derde lid.

  • De wijziging in artikel 12.1, onderdeel C, dient betrekking te hebben op artikel 17a van de betreffende wet.

  • In artikel 12.2, onderdeel A, onder 2, sub e, «de rechtspersoon als bedoeld» wijzigen in «de rechtspersoon, bedoeld».

  • In artikel 12.2, onderdelen E en F, de zinsnede «De AWBZ-verzekeraars, het CAK en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» achterwege laten.

  • In artikel 12.2, onderdeel G, onder 2, de verwijzing naar artikel 4.2.1 wijzigen in artikel 4.3.1.

  • De wijziging in artikel 12.2, onderdeel J, dient betrekking te hebben op het eerste lid van artikel 39.

  • Artikel 12.4, onderdeel A, corrigeren (zie kamerstukken I 2013/14, 33 684, A). Voorts in onderdeel B, onder 1, na «In onderdeel a» invoegen «van het eerste lid».

  • In artikel 12.6 alle artikelen nazien, zo nodig aanvullen en in overeenstemming brengen met kamerstukken I 2013/14, 31 996, A.

  • In artikel 12.7a de Wet maatschappelijke ondersteuning zodanig aanpassen dat in artikel 1.1.1 voorzien wordt in een begripsomschrijving van het CIZ.

  • In artikel 12.12, onderdeel C, na «artikel 8.1» invoegen «, eerste lid,».

  • In artikel 12.15 de ontbrekende tekst aanvullen.

  • In artikel 12.16 de verwijzing naar artikel 4.2.1 wijzigen in 4.3.1.

  • In artikel 12.17, onderdeel L, onder 2c, voor «artikel 3.2.3» invoegen «op grond van«. Voorts onder 3d de verwijzing naar artikel 3.1.1, vierde lid, corrigeren. Ten slotte onder 3f de zinsnede «de kosten de Sociale Verzekeringsbank» wijzigen in «de kosten die de Sociale Verzekeringsbank».

  • In artikel 12.28 de verwijzing naar artikel 3, eerste lid, wijzigen in artikel 31, eerste lid.

  • In artikel 12.36, na «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» invoegen «,artikel 65, tweede lid».

  • Artikelen 13.2.1, eerste lid, en 13.2.2, eerste lid, corrigeren in verband met onjuiste verwijzing.

  • De artikelen 13.5.1 tot en met 13.5.6 en artikel 13.6.1, tweede lid, van een toelichting voorzien.

  • De toelichting zelfstandig leesbaar maken, niet in het ene geval volstaan met een verwijzing en in het ander geval toelichtingen geheel of grotendeels overnemen71; is slechts codificatie van grotendeels bestaande tekst het oogmerk, dan kan op die onderdelen volstaan worden met verwijzingen en voor wat de nieuw in te voegen teksten betreft, met dragende motiveringen. Voorts de tekst geheel nazien op onjuiste verwijzingen en voorzien in een correcte aansluiting op de wettekst.

X Noot

1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot

2

Regeerakkoord «Bruggen slaan» van 29 oktober 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15, bijlage).

X Noot

3

Regeerakkoord «Bruggen slaan» van 29 oktober 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15, bijlage).

X Noot

4

Advies van 9 december 2013, kenmerk z2013-00742.

X Noot

5

Kamerstukken II 2011/12, 33 109.

X Noot

6

Kamerstukken II 2006/07, 30 926.

X Noot

7

Toelichting, paragraaf 2.6 en hoofdstuk 15.

X Noot

8

Toelichting, paragraaf 1.2. Zie in dit verband ook paragraaf 3.4.1 van de MJN 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 750, nr. 1) en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (Kamerstukken II 2013/14, 33 750, nr. 3).

X Noot

9

Toelichting, hoofdstuk 7.

X Noot

10

Toelichting, hoofdstuk 15.

X Noot

11

Toelichting, paragraaf 5.2.

X Noot

12

Toelichting, paragraaf 2.7.

X Noot

13

Toelichting, paragraaf 5.2.

X Noot

14

Zie hierover Kamerstukken II 2013/14, 30 597, nr. 380.

X Noot

15

Toelichting, hoofdstuk 15.

X Noot

16

Toelichting, hoofdstuk 15.

X Noot

17

Zie ook het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 22 november 2013 betreffende het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 4).

X Noot

18

Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 22 november 2013 betreffende het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 4).

X Noot

19

Zie in het bijzonder toelichting, paragraaf 5.6, slot en paragraaf 7.1.

X Noot

20

De Afdeling merkt in dit verband op dat gebruikelijke zorg in het wetsvoorstel niet is gedefinieerd, zoals dat wel is gebeurd in het voorstel voor de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 2).

X Noot

21

Het vorenstaande kan ook meebrengen dat met de ontwikkeling van de zorgvraag van de cliënt (zorgcarrière) telkens weer de vraag op zal worden geworpen of de cliënt in aanmerking zal komen voor toelating tot de Wlz, met alle rompslomp en onzekerheid van dien voor alle betrokken partijen.

X Noot

22

Toelichting, paragraaf 2.3.2.

X Noot

23

Verder dient ook voorzien te worden in afbakening met huishoudelijke hulp die op basis van pgb (bij aanspraak op verblijf) kan worden verleend, nu huishoudelijke hulp in de wettekst wordt genoemd. Verwezen zij naar de toelichting, paragrafen 2.3.1 en 2.4.4.

X Noot

24

Toelichting, paragraaf 2.3.6.

X Noot

25

Artikel 3.3.2.

X Noot

26

Zie in dit verband ook het commentaar van Zorgverzekeraars Nederland (brief van 25 september 2013, blz. 2), van het CIZ (brief van 25 september 2013, ad 2) en van de VNG (brief van 26 september 2013, blz. 2/3) over het voorstel.

X Noot

27

Het gaat meer specifiek om de voorgestelde artikelen 3.2.1, 9.1.3, tweede en derde lid, 9.1.5, eerste en tweede lid, en artikel 9.1.10.

X Noot

28

Voorgestelde artikel 9.1.10.

X Noot

29

Voorgestelde artikel 3.2.1, vijfde en zesde lid.

X Noot

30

Voorgestelde artikel 9.1.3, tweede lid.

X Noot

31

Memorie van toelichting, par. 9.2, onder «Onherroepelijke toestemming aanvrager».

X Noot

32

Artikelsgewijze toelichting op artikel 3.2.1.

X Noot

33

Artikel 8, onderdeel a, en artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van de Wbp.

X Noot

34

Het begrip «toestemming» is in artikel 1, onderdeel i, van de Wbp omschreven als volgt: «elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt». Ook voor de toestemming van artikel 7:457 BW geldt dat deze in vrijheid moet zijn gegeven.

X Noot

35

Zie ook het advies van het Cbp (advies van 9 december 2013, kenmerk z2013-00742, blz. 5).

X Noot

36

Voorgestelde artikel 9.1.5, eerste lid.

X Noot

37

Volgens artikel 55 AWBZ gaat het alleen om «gegevens, waaronder persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens».

X Noot

38

Artikel 23, eerste lid, onderdeel f, Wbp.

X Noot

39

Deze gegevens vallen onder «gegevens betreffende de gezondheid».

X Noot

40

Voorgestelde artikel 9.1.5, tweede lid.

X Noot

41

Artikelsgewijze toelichting op artikel 9.1.5, tweede lid.

X Noot

42

Artikel 7 Wbp.

X Noot

43

Gedacht kan worden aan de volgende doelomschrijvingen: afstemming/continuering van de zorg met de Wmo 2015 of de Jeugdwet en het voorkomen van dubbele verstrekkingen.

X Noot

44

Artikel 4.2.5, eerste en tweede lid, wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 2).

X Noot

45

Artikelsgewijze toelichting op artikel 9.1.5, tweede lid.

X Noot

46

Voorgestelde artikel 9.1.3, derde lid.

X Noot

47

Memorie van toelichting, paragraaf 10.4, onder het kopje «Wlz-gemeenten (Wmo 2015 en Jeugdwet).

X Noot

48

Zie ook het advies van het Cbp van 9 december 2013, blz. 4–5.

X Noot

49

Artikel 4.2.5, derde lid, Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 2).

X Noot

50

Toelichting, paragraaf 2.6.

X Noot

51

Toelichting, paragraaf 12.3.

X Noot

52

Zaak C-280/00, Altmark, Jurispr. 2003, blz. I-7747, in het bijzonder rechtsoverweging 93: «wanneer de met de uitvoering van openbare dienstverplichtingen te belasten onderneming in een concreet geval niet wordt gekozen in het kader van een openbare aanbesteding, moet de noodzakelijke compensatie worden vastgesteld aan de hand van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming, belast met een openbare dienstverplichting, zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitoefening van deze verplichtingen».

X Noot

53

Mededeling van de Commissie, EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PbEU 2012 C8), Besluit van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economische belang belaste ondernemingen (PbEU 2012 C8), en Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (PbEU 2012 C8).

X Noot

54

Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (PbEU 2012 C8), punt 62.

X Noot

55

Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (PbEU 2012 C8), punt 68.

X Noot

56

Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (PbEU 2012 C8), punt 51 en verder. Zie in dit verband ook het arrest van het HvJ in zaak AG2R (Zaak C-437/09, AG2R, arrest van 3 maart 2011) waaruit duidelijk wordt dat een verzekeraar die een stelsel dat geheel op sociale zekerheid is gebaseerd als onderneming wordt aangemerkt indien er geen substantieel overheidstoezicht is en het arrest Ambulanz Glöckner (Zaak C-475/99, Ambulanz Glöckner, Jurispr. 2001, blz. I-8089), waaruit naar voren komt dat de overheid de uitvoering van de taak moet hebben opgedragen aan de onderneming in kwestie.

X Noot

57

Toelichting, paragraaf 12.1.

X Noot

58

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376).

X Noot

59

Zaak C-57/12, Femarbel, arrest van 11 juni 2013.

X Noot

60

Toelichting, paragraaf 2.6 en de toelichting op artikel 4.2.1, eerste lid.

X Noot

61

Dit komt overeen met de artikelen15,16 en 16a AWBZ.

X Noot

62

Vergelijk artikel 11 Zvw (De zorgverzekeraar heeft jegens zijn verzekerden een zorgplicht die zodanig wordt vormgegeven dat de verzekerde bij wie het risico zich voordoet recht heeft op bepaalde prestatie bestaande uit zorg of diensten) en artikel 2.1.1 Wmo 2015 (Het gemeentebestuur draagt zorg voor de maatschappelijke ondersteuning en bevordert in dat verband een goede toegankelijkheid van voorzieningen).

X Noot

63

Toelichting bij artikel 4.2.3.

X Noot

64

Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 24 juli 2003 in zaak C-280/00 (Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg).

X Noot

65

Dit betekent een aanvulling van het artikellid en voorts verdient een volledige uitschrijving de voorkeur boven het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 3.3.2, tweede lid. Verwezen zij naar de redactionele kanttekeningen.

X Noot

66

Toelichting, paragraaf 3.2.2.

X Noot

67

Artikelsgewijze toelichting op artikel 3.2.2.

X Noot

68

Toelichting, paragraaf 2.4.2.

X Noot

69

Zie artikel 2.3.6, vijfde lid, Wmo 2015.

X Noot

70

Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 2 en nr. 3 met betrekking tot de toelichting op artikel 2.3.6.

X Noot

71

Bijv. Beginselenwet AWBZ-zorg, overigens niet consequent toegepast.


Tweede nader verslag

Nr. 39 TWEEDE NADER VERSLAG

Vastgesteld 9 september 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de op 20 augustus 2014 ontvangen tweede nota van wijziging (Kamerstuk 33 891, nr. 17) besloten tot het uitbrengen van een tweede nader verslag. De commissie heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het tweede nader verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

Blz.

 

 

ALGEMEEN

2

 

 

 

1.

Inleiding

2

2.

Modulair pakket thuis

2

3.

Zorgkantoren verantwoordelijk voor verstrekking persoonsgebonden budget

8

4.

Hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen die thuis blijven wonen worden in 2015 nog door de gemeenten verstrekt

8

5.

Wijzigingen in het overgangsrecht, budgetgaranties

9

6.

Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten

10

7.

Overig

10

 

 

 

ARTIKELSGEWIJS

12

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede nota van wijziging inzake het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (Wlz). Deze leden hebben behoefte aan het stellen van nadere vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de tweede nota van wijziging. Zij hebben naar aanleiding van de nota van wijziging nog een aantal vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de tweede nota van wijziging en maken graag van de mogelijkheid gebruik aanvullende vragen te stellen. De nota van wijziging en de toelichting bevatten een aantal majeure wijzigingen die wat deze leden betreft om een nadere duiding vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de tweede nota van wijziging en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Tevens willen deze leden echter nog antwoord op een aantal vragen in het nader verslag die niet of niet geheel zijn beantwoord en vinden zij dat er nog enkele onduidelijkheden zijn naar aanleiding van een recent algemeen overleg over de wachtlijsten.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de tweede nota van wijziging. Zij hebben naar aanleiding daarvan nog enkele vragen, die zij hierbij aan de regering voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben naar aanleiding van de tweede nota van wijziging bij de Wet langdurige zorg behoefte aan het stellen van nadere vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede nota van wijziging, in het bijzonder waar het betreft de vergroting van de flexibiliteit door invoering van het modulair pakket thuis.

Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay dankt voor de tweede nota van wijziging, en zij wil hierbij graag nog enkele aanvullende vragen stellen.

2. Modulair pakket thuis

De leden van de PvdA-fractie zijn blij met de mogelijkheid voor een modulair pakket thuis (mpt) voor cliënten met een verblijfsindicatie in 2015. Op deze manier kan zorg op maat geregeld worden voor wie dat nodig heeft. Deze leden vinden het een goede beslissing dat deze mogelijkheid tot maximaal flexibel regelen van zorg ook na 2015 blijft bestaan. Zij pleiten voor de minder ambtelijke term «flexibel pakket thuis».

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom wordt gesteld dat voor een cliënt met een mpt – net als voor een cliënt met een persoonsgebonden budget (pgb) – geen verplichte zorgplanbesprekingen of een zorgplan geldt. Zij zien niet in waarom het praktisch niet mogelijk zou zijn om een zorgplan op te stellen alleen omdat er sprake is van meerdere zorgaanbieders. Er kan sprake zijn van een hoofdaanbieder of het zorgkantoor coördineert de verschillende zorgaanbieders en bepaalt of het geheel van ingekochte zorg die via een pgb, via mpt en zorg die via mantelzorg wordt geleverd, klopt. Het is daarnaast volgens deze leden ook goed mogelijk dat een cliënt een eigen zorgplan opstelt en dat goed laat keuren door het zorgkantoor.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de juridische status is van het oordeel van het zorgkantoor. Wat gebeurt er als een cliënt thuis wil blijven wonen terwijl het zorgkantoor vindt dat dat niet verantwoord is? Genoemde leden vinden dat mensen zelf zeggenschap moeten hebben over de keuze om al dan niet in een instelling te wonen.

De leden van de SP-fractie willen allereerst weten waarom de regering zoveel haast heeft om de Wet langdurige zorg dit jaar door de Staten-Generaal behandeld te hebben. De regering heeft een scenario klaarliggen voor een gefaseerde invoer tot en met 2016. Waarom verkiest de regering snelheid boven zorgvuldigheid? Kan de regering dit toelichten?

De regering geeft aan dat zij geen zorginstelling wil bekostigen in maaltijdvoorzieningen of huishoudelijke verzorging, indien een cliënt of diens mantelzorger dit zelf wil regelen.

De leden van de SP-fractie zijn bezorgd dat dit leidt tot afschuifgedrag door zorgaanbieders, onder het mom van «u regelt het zelf maar». Hoe gaat de regering voorkomen dat dit wordt gebruikt als mogelijke bezuinigingspost?

De leden van de SP-fractie zien dat er een poging wordt gedaan om het zorgsysteem nog complexer te maken, door naast de mogelijkheden van een volledig pakket thuis (vpt) en het persoonsgebonden budget dit uit te breiden met een modulair pakket thuis. Deze leden constateren dat de regering eerder heeft aangegeven dat de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te ingewikkeld is geworden en dat mede hierdoor hervormingen noodzakelijk zijn. Waarom maakt de regering dan bij de totstandkoming van de Wlz dezelfde fout? In hoeverre verwacht de regering dat zorgbehoevende mensen de weg weten te vinden naar zorg in al die verschillende vormen?

De leden van de SP-fractie vragen waarom mensen die gebruik willen maken van een mpt, vpt of pgb geen algemene medische zorg kunnen krijgen. Kan de regering aangeven waarom mensen die gebruikmaken van deze zorgvorm(en) hier geen recht op hebben? Kan de regering tevens de Kamer een overzicht doen toekomen waar mensen wel en niet recht op hebben, indien zij zorg krijgen vanuit een mpt, vpt en/of pgb? Zo nee, waarom niet?

Voorts hebben de leden van de SP-fractie nog een aantal vragen over de mogelijkheid die mensen geboden wordt om een mpt met een pgb te combineren. Hoe wordt dit in de realiteit vormgegeven? Genoemde leden maken zich zorgen dat mensen die dit willen aanvragen, bedolven worden onder een enorme bureaucratie. Kan de regering een overzicht geven welke formulieren mensen moeten invullen om een pgb in combinatie met een mpt te kunnen krijgen? Kan de regering in het algemeen ingaan op de vraag hoe de aanvraag van zorg verloopt voor mensen die zorg nodig hebben? Hoeveel formulieren en gesprekken moeten zij aangaan voordat zij zorg krijgen die zij nodig hebben, vanuit de Wlz, Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?

Deze leden constateren dat bij een mpt de mogelijkheid bestaat om de zorg te laten aanbieden door meerdere aanbieders in tegenstelling tot het vpt. Genoemde leden voorzien dat door het inzetten van verschillende zorgaanbieders de kans bestaat dat mensen veel verschillende zorgverleners over de vloer krijgen. Dit vergroot het risico op fouten, afschuifgedrag en bureaucratie. Vindt de regering dit wenselijk?

Voorts willen de leden van de SP-fractie weten waarom het zorgkantoor de keuze voor een pgb en een mpt beoordeelt en de intakegesprekken voert met mensen die dit aanvragen. Waarom wordt dit niet uitgevoerd door professionals die echt verstand van zaken hebben en weten wat zorgbehoevende mensen wel of niet nodig hebben? Kan de regering dit nader toelichten?

Kan de regering nader ingaan op de kostengrens van het mpt? Indien deze wordt overschreden, wat zijn dan de consequenties voor de zorg die mensen krijgen en wat zijn de consequenties voor zorgaanbieders? Kan de regering dit toelichten?

De leden van de CDA-fractie lezen dat er in de Wlz een modulair pakket thuis wordt ingevoerd. Genoemde leden kunnen zich ook voorstellen dat dit aansluit bij het feit dat ouders kinderen hebben met een meervoudige handicap die ze graag thuis willen verzorgen of mensen die een indicatie hebben die op meerdere grondslagen moet berusten. Deze leden vragen of de regering een inschatting kan geven hoe vaak hiervan gebruik zal worden gemaakt, uitgesplitst in indicaties en in bedragen. Daarnaast vragen zij hoe dit – in 2016 – geïndiceerd gaat worden als men gaat werken met zorgprofielen laag, midden en hoog.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe zij moeten lezen dat, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb), kosten per mpt-module worden gemaximeerd. Daar wordt vooralsnog niet voor gekozen, zo lezen deze leden. Het kan dan zo zijn dat men enerzijds met een aanbieder te maken heeft (gecontracteerd door het zorgkantoor) en anderzijds zelf moet onderhandelen omdat dit door middel van een pgb (trekkingsrecht) wordt verstrekt. Als men kiest voor een mpt dan krijgt men een totaalbedrag dat niet hoger is dan het pgb. Maar ziet de regering het gevaar dat als men kiest bijvoorbeeld voor dagbesteding in natura waarvan het tarief voor de zorgvrager onbekend is dat men dan niet weet wat men vervolgens aan een pgb-bedrag te besteden heeft voor bijvoorbeeld verpleging en verzorging of dat veel hoger is dan het bedrag dat men krijgt voor het mpt? Erkent de regering dit probleem? Hoe gaat de regering dit probleem oplossen? Moeten instellingen in de toekomst hun tarieven op de site vermelden?

Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat een vpt ertoe leidt dat er in instellingen kamers leeg blijven staan? Wat gebeurt er vervolgens met die kamers? In het debat naar aanleiding van de berichtgeving van Nieuwsuur over de wachtlijsten is wel duidelijk geworden hoe onverteerbaar dit is. Denkt de regering ook niet dat hierdoor en doordat er nu een mpt wordt ingevoerd, het vpt in de praktijk op termijn zal gaan verdwijnen?

De regering heeft enerzijds het voornemen om de Wlz per 1 januari 2015 in te voeren. Kan de regering aangeven hoe ver de zorgkantoren zijn met de voorbereiding op deze grote stelselwijziging? Zeker gezien de tweede nota van wijziging met een nieuwe leveringsvorm, het mpt. Iedere «klant» die geïndiceerd wordt voor Wlz-zorg, kent enige vorm van zorg, die tot dan toe geleverd wordt door een aanbieder die gefinancierd wordt vanuit de gemeente en/of zorgverzekeraar.

Als het zorgkantoor eerst met iedere klant een bewustkeuzegesprek moet houden, is de regering dan niet bang dat een snelle inzet lang – te lang – op zich laat wachten?

Wat is de toegevoegde waarde voor een Wlz-geïndiceerde klant als hij eerst met het zorgkantoor spreekt en vervolgens aan de aanbieder, die feitelijk de zorg levert, alles nogmaals uitlegt? Is dat niet dubbel op? Zo ja, hoe gaat dat voorkomen worden?

Het is goed dat de Wlz uitgaat van een onafhankelijke indicatiestelling. De leden van de CDA-fractie zijn daar een voorstander van zeker gezien vanuit de positie van de cliënt. Maar deze leden zien bij de meerzorgaanvraag dat het zorgkantoor de zorgvraag beoordeelt. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen? Waarom is er niet voor gekozen ook het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) deze aanvragen te laten beoordelen, waarbij deze het advies van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) kan inroepen als er bijvoorbeeld gedragsproblemen zijn?

De leden van de CDA-fractie lezen vervolgens dat vanaf 2016 het budget voor de huishoudelijke verzorging voor de mpt-cliënten aan het Fonds langdurige zorg wordt toegevoegd. Kan de regering om en nabij aangeven hoe groot dat bedrag zal zijn?

In hoofdstuk 3 van de toelichting maakt de regering er melding van dat er toch niet is gekozen een totaal budget voor de Wlz vast te stellen maar dit toch onder te verdelen in een kader voor zorg in natura (€ 16,9 miljard) en een kader voor de pgb’s (€ 900 miljoen). De regering stelt verder dat mocht er gedurende het jaar blijken dat de initiële verdeling een aanpassing behoeft, er dan tussen regionale deelbudgetten of tussen regio’s geschoven kan worden met budget. In theorie begrijpen de leden van de CDA-fractie dit wel, maar de praktijk heeft de afgelopen jaren toch anders uitgewezen. Denkt de regering dat regio’s gemakkelijk onderling financiële middelen zullen en/of kunnen uitwisselen? Dreigt het pgb-plafond te worden bereikt, dan zal worden nagegaan of het mogelijk is om onbenutte financiële ruimte (binnen de eigen regio, van andere regio’s of landelijk nog beschikbaar voor zover op landelijk niveau buiten de initiële verdeling gehouden) in te zetten en als dat dan niet zo gemakkelijk lukt, wat dan? En welk bedrag is de regering voornemens nog op «de Wlz-plank» te houden?

In de toelichting staat: «Dit laat uiteraard onverlet dat de voorwaarden voor het mpt van toepassing zijn, zodat het pakket kan worden beëindigd indien het volgens het zorgkantoor op enig moment niet meer verantwoord of doelmatig thuis kan worden verleend of indien de samenstelling niet meer tot verantwoorde of doelmatige zorg zal leiden.» De eerste vraag is wie de voorwaarden hiervoor vaststelt. De leden van de CDA-fractie begrijpen namelijk uit de zinsnede dat de regering hier een duidelijk punt wil maken.

Vervolgens vragen deze leden of de regering een duidelijke omschrijving kan geven van wat er met verantwoorde en doelmatige zorg thuis precies wordt bedoeld, en in hoeverre de regering enige ondoelmatigheid toelaatbaar vindt. Geldt dit alleen voor kinderen met een zware zorgvraag of kan de regering hier meer voorbeelden van geven? En is de regering van mening dat de huidige toegangscriteria voor toegang tot de Wlz voldoende zijn toegerust voor de indicatiestelling van kinderen? En hoe groot is de zeggenschap van de cliënt zelf en zijn familie in dezen?

De leden van de CDA-fractie maken zich wel zorgen over de praktische uitvoering van het een en ander. De nieuwe Wmo, de Jeugdwet, de overheveling van de verpleging en verzorging naar de Zvw en nu de nieuwe Wet langdurige zorg. Zal door de snelheid van invoering dit in de praktijk niet leiden tot afbakeningsproblemen? Ziet de regering dit gevaar en heeft de regering de risicogroepen goed in beeld?

Begrijpt de regering de zorg van de leden van de CDA-fractie? Als voorbeeld stellen deze leden dat kinderen op de scheidslijn van Wlz-zorg en de nieuwe Jeugdwet kunnen «vallen». Hoe garandeert de regering genoemde leden dat deze kinderen en ouders niet tussen wal en schip vallen? Waar kunnen deze mensen duidelijkheid krijgen over waar ze moeten zijn?

Diverse cliëntenorganisaties vinden het noodzakelijk dat in de wet verankerd wordt dat een verzekerde kan kiezen tussen een persoonsgebonden of een persoonsvolgend budget. Als de verzekerde zijn zorg en ondersteuning niet zelf kan of wil regelen kan hij zijn zorgkantoor vragen een totaalpakket voor hem in te kopen. Deze verschillende financieringsvormen moeten uitgeprobeerd worden onder de nieuwe wet. Wat vindt de regering van het verzoek van de cliëntenorganisaties om het experimenteerartikel in de Wlz hiermee uit te breiden? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting.

Vanaf 2016 zal het budget voor de huishoudelijke verzorging voor de hier bedoelde cliënten aan het Fonds langdurige zorg worden toegevoegd, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Om hoeveel geld gaat het hier? In paragraaf 7.1 lezen deze leden dat de subsidies voor de zorginfrastructuur ten laste komen van hetzelfde Fonds langdurige zorg. Kan de regering een overzicht geven van de reeds bekende voedingen en onttrekkingen aan dit fonds?

Omdat de Wlz zo op voor de uitvoering essentiële onderdelen grotendeels zal lijken op de AWBZ, zijn de uitvoeringsinstanties onder meer in staat gesteld om te beginnen met de inkoop van de zorg die in 2015 verzekerd zal zijn. Als de Wlz dan zo’n gelijkenis vertoont met de AWBZ, waarom dan toch deze enorme stelselwijziging? De leden van de PVV-fractie vragen ook, waarom op de vragen van deze leden om op een aantal zaken de AWBZ aan te passen, het antwoord is gegeven, dat dat niet kan.

De leden van de D66-fractie constateren dat met de tweede nota van wijziging een nieuwe leveringsvorm wordt geïntroduceerd, het modulair pakket thuis, dat aansluit bij de huidige systematiek van functies en klassen onder de AWBZ. Hoewel deze leden het toejuichen dat er hiermee ook onder de Wlz meer ruimte komt voor flexibiliteit en de combinatie van zorg in natura en een persoonsgebonden mogelijk blijft, wordt het hiermee voor hen niet overzichtelijker waarop een verzekerde in de verschillende leveringsvormen nu wel en geen recht heeft of aanspraak kan maken. Zij verzoeken de regering daarom, in de vorm van een tabel, voor de vier leveringsvormen afzonderlijk (zorg in natura met verblijf, volledig pakket thuis, modulair pakket thuis, en persoonsgebonden budget) een overzicht te geven van:

  • 1. de vormen van verzekerde zorg (zoals bepaald in artikel 3.1.1) waarop een verzekerde aanspraak kan maken;

  • 2. de vormen van zorg waarvoor de verzekerde zelf verantwoordelijk is (eventueel met ondersteuning van een mantelzorger);

  • 3. de vormen van zorg en ondersteuning die de verzekerde ontvangt van andere partijen, zoals de zorgverzekeraar of gemeente;

  • 4. de hoogte en wijze van vaststelling van de eigen bijdrage.

De leden van de D66-fractie lezen dat de kosten van het mpt (of een combinatie van het mpt en het pgb) niet hoger mogen zijn dan het bekostigingsbedrag dat de cliënt had ontvangen in het geval hij voor een pgb had gekozen. Zij vragen de regering om een nadere toelichting op deze maximering. Waarom is hiervoor gekozen? Welke waarborgen biedt de regering dat de tarieven toereikend zijn? In hoeverre wijkt deze bepaling of van de huidige AWBZ-praktijk en de levering in «functies» en «klassen»? Wat betekent dat voor het overgangsrecht van reeds bestaande cliënten?

De leden van de D66-fractie lezen dat het mpt alleen wordt toegekend indien de thuisomgeving het mogelijk maakt dat de zorg daar verantwoord en doelmatig kan worden geleverd. Zij vragen de regering nader in te gaan op wat in dit verband precies onder «verantwoord» en «doelmatig» dient te worden verstaan. Deze leden constateren voorts dat het aan de Wlz-uitvoerder is om te bepalen in hoeverre verantwoorde en doelmatige levering mogelijk is. Op basis van welke criteria zal de Wlz-uitvoerder dit moeten vaststellen? Wat gebeurt er op het moment dat er verschil van inzicht bestaat tussen een verzekerde en zijn of haar vertegenwoordigers enerzijds, en de Wlz-uitvoerder anderzijds? Wie heeft uiteindelijk het «laatste woord», hoe worden de eigen regie en keuzevrijheid van de cliënt daarbij geborgd, en hoe verhoudt dit zich – ook juridisch – tot de zorgplicht van de Wlz-uitvoerder?

De leden van de D66-fractie lezen dat voor cliënten met een mpt geen verplichte zorgplanbespreking geldt. De regering acht dit praktisch onuitvoerbaar, omdat er sprake zou kunnen zijn van meerdere zorgaanbieders. Waarom zou een persoonlijk plan, opgesteld door de verzekerde en/of zijn vertegenwoordigers, niet kunnen voorzien in meerdere zorgaanbieders? Een dergelijk plan zou het uitgangspunt kunnen zijn voor de zorg en zorginkoop. Deze leden verzoeken de regering hierop nader te reflecteren.

De leden van de GroenLinks-fractie maakten zich zorgen over de gevolgen van het ontbreken van de mogelijkheid om zorg in natura en het persoonsgebonden budget met elkaar te kunnen combineren. Immers, in de Wet langdurige zorg staat maatwerk voorop en het niet kunnen combineren van verschillende leveringsvormen van zorg deed daar afbreuk aan. Is het modulair pakket thuis een afdoende antwoord op de belemmeringen in het oorspronkelijke voorstel, zo vragen deze leden. Daarbij doelen genoemde leden met name op de beperking dat de kosten van een modulair pakket thuis niet hoger mogen zijn dan die van het pgb. De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag meer duidelijkheid wat dit feitelijk voor budgethouders gaat betekenen. Is het voor hen financieel wel haalbaar om het persoonsgebonden budget en zorg in natura via het modulair pakket thuis te organiseren? Wat betekent het financieel bijvoorbeeld voor een persoon die nu een pgb heeft op basis van LG zzp 5, die vervoer en dagbesteding door middel van het modulair pakket thuis wil inkopen en de rest van de zorg via een pgb? Wat houdt hij aan pgb over?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er gekeken is naar mogelijkheden om mensen die kiezen voor combinatie van zorg in natura en het pgb via het modulair pakket thuis, daarvoor in het budget te compenseren, aangezien zorg in natura in de regel duurder is dan zorg via het pgb. Is bijvoorbeeld gedacht om de maximale hoogte van het modulair pakket thuis te maximeren op de hoogte van het eventuele beschikbare budget voor het volledig pakket thuis? Wat zou dat voor budgettaire consequenties hebben?

Is bijvoorbeeld gekeken op basis van de mensen die op dit moment het pgb en zorg in natura combineren, wat het budgettair zou betekenen wanneer voor die zorg in natura een hoger tarief mogelijk blijft?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering van mening is dat de cliënt vrijheid toekomt om te kiezen voor vpt, mpt of pgb, zolang aan de wettelijke waarborgen wordt voldaan. Zij vragen of de regering voornemens is de wettelijke bepalingen in die zin aan te passen, namelijk dat het zorgkantoor niet langer de vrijheid heeft de keuze van de cliënt te negeren wanneer sprake is van een doelmatig en verantwoord zorgaanbod en overigens aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan.

Het lid van de fractie 50PLUS/Baay constateert dat het mpt geen maaltijdverstrekking omvat, net als de vergelijkbare regeling in de huidige AWBZ. Wie een vpt kiest, heeft wel maaltijdverstrekking in het pakket. Wie een mpt kiest niet. Is deze nieuwe wet niet een uitgelezen kans om dit juist wel te gaan regelen, temeer gezien het feit dat maaltijdverstrekking wel binnen het vpt valt? Is dit verschil tussen deze twee groepen niet onlogisch, gezien het feit dat met het mpt maximale eigen regie wordt beoogd en het in principe mensen met eenzelfde indicatie betreft? Zoals in de toelichting op de tweede nota van wijziging staat: «Indien dergelijke mantelzorgers aanwezig zijn die de thuiswonende cliënt willen blijven helpen dan is er geen reden om de cliënt niet in de gelegenheid te stellen om af te zien van delen van de zorg die deze mantelzorgers kunnen verlenen». Maar op deze wijze worden cliënten dus niet eens in de gelegenheid gesteld. Graag ontvangt dit lid een toelichting hierop.

De huishoudelijke verzorging die vanuit het mpt wordt geleverd, wordt per 2016 toegekend aan het Fonds langdurige zorg. Hiermee wordt het dus uit het gemeentelijk budget gehaald. Hoe wordt dit verrekend? Vooraf per inschatting? Of achteraf? Graag ontvangt het lid van de fractie 50PLUS/Baay een toelichting hierop. Overigens wijst dit lid erop dat op deze wijze de gemeentelijke budgetten nog verder zullen slinken. Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat nu al blijkt dat veel gemeenten de huishoudelijke verzorging niet meer vergoeden? Graag ontvangt genoemd lid een toelichting.

3. Zorgkantoren verantwoordelijk voor verstrekking persoonsgebonden budget

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat het de voorkeur verdient de uitgaven voor zorg in natura en voor het persoonsgebonden budget in één financieel kader onder te brengen. Deze leden gaan er vanuit dat het regionale subsidieplafond voor het pgb dient als een theoretisch gegeven. Als er binnen de regio meer vraag naar pgb’s is zal immers de vraag naar zorg in natura minder zijn en het totale regionale budget voldoende zijn om aan de vraag te voldoen.

De regering wijzigt in deze nota de maatregel dat alle zorgkantoren verantwoordelijk worden voor de verstrekking van pgb’s. De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten wat hierbij de verschillen zijn ten opzichte van het eerder ingediende wetsvoorstel.

Er worden voor de pgb’s regionale subsidieplafonds ingesteld, onder verantwoordelijkheid van de zorgkantoren. De leden van de PVV-fractie vragen wat de gevolgen zijn als het subsidieplafond bereikt is voor de mensen die zorg nodig hebben. Kunnen deze leden weer pgb-stops verwachten midden in het jaar? Was het wettelijk verankeren van het pgb niet ook een van de redenen om deze stelselwijziging in te voeren? Wat stelt een recht op zorg zo nog voor, zo vragen genoemde leden.

Op landelijk niveau wordt een kader pgb en zorg in natura vastgesteld. Als de financiële middelen in de ene regio besteed zijn, kunnen er mogelijk middelen uit de andere regio worden ingezet. Het lid van de fractie 50PLUS/Baay vraagt hoe wordt geborgd dat iedereen die een pgb wil en ervoor in aanmerking komt, deze ook krijgt. Wat gebeurt er als het aantal aanvragen onverwacht hoog is? Is het mogelijk dat er mensen tussen de wal en het schip gaan vallen? Graag ontvangt dit lid een toelichting hierop.

4. Hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen die thuis blijven wonen worden in 2015 nog door de gemeenten verstrekt

De leden van de SP-fractie vinden het onbegrijpelijk dat woningaanpassingen en mobiliteitshulpmiddelen per 2015 niet geregeld worden vanuit de Wlz. Zij vragen de regering hoe het komt dat zorgkantoren niet de benodigde informatie hierover hebben. Hoe gaat de regering voorkomen dat gemeenten weigeren woningaanpassingen en hulpmiddelen te verstrekken in het kader van de Wmo, gezien zij al te maken hebben met een forse bezuiniging op het budget? Krijgen zij hier extra middelen voor? Is de regering bereid de Wlz uit te stellen tot 2016, totdat de woningaanpassingen en hulpmiddelen goed zijn geregeld? Zo nee, waarom niet?

In 2015 is het voor zorgkantoren nog niet haalbaar de verstrekking van mobiliteitshulpmiddelen en woningaanpassingen aan Wlz-gerechtigden die thuis blijven wonen goed uit te voeren. Reden is dat nog niet alle informatie die nodig is om deze taak uit te voeren voorhanden is en zij hiermee nog geen ervaring hebben. Hetzelfde geldt voor de mobiliteitshulpmiddelen voor mensen die in een instelling wonen maar daar geen Wlz-behandeling ontvangen en voor de roerende woonvoorzieningen die, ter reparatie van een omissie, via deze nota van wijziging voor mensen die thuis wonen onder de dekking van de Wlz worden gebracht. Als de zorgkantoren nog niet klaar zijn voor de taken die ze krijgen, waarom kiest de regering er dan toch voor om deze wet per 1 januari 2015 in te laten gaan en wordt deze wet zo door de Kamer gejast, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Afgesproken is dat de gegevens over de uitvoering van deze taken in 2015 gebruikt worden om uitvoering van deze taken in 2016 door de Wlz-uitvoerder wel mogelijk te maken. Hoe is het mogelijk dat die gegevens nu nog niet bekend zijn? Hoe verantwoord is het nog om de wet op 1 januari 2015 in te laten gaan? Waarom niet gewoon de huidige AWBZ op bepaalde punten aanpassen?

5. Wijzigingen in het overgangsrecht, budgetgaranties

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat de mogelijkheden van overbruggingszorg zijn en waarin de Wlz hierin verschilt (of overeenkomt) met de huidige AWBZ in 2015 en in de jaren daarna. Deze leden vinden de tekst en toelichting van de Wlz niet duidelijk.

De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom de regering ervoor kiest dat Wlz-uitvoerders niet controleren of het mpt op een verantwoorde en doelmatige wijze wordt geboden. Kan de regering toelichten waarom zij hiervoor kiest?

De leden van de SP-fractie hebben meerdere signalen ontvangen dat zorgkantoren zorgbehoevende mensen die op een wachtlijst staan afwentelen vanwege de hoge kosten of deze mensen te weinig thuiszorg bieden, terwijl de zorgbehoefte in werkelijkheid groter is. Het gevolg is dat deze mensen zodanig verslechteren, dat thuiszorg onvoldoende wordt en deze mensen doorgeschoven gaan worden naar de Wlz, terwijl dit voorkomen had kunnen worden. Ontvangt de regering deze signalen ook? Hoe verhoudt dit zich tot de wens van de regering om mensen langer thuis te laten wonen? Hoe gaat de regering dit voorkomen?

Voorts hebben genoemde leden nog een vraag over mensen die een indicatie voor overbruggingszorg (plus) hebben. De regering geeft aan dat deze mensen een garantie krijgen dat zij de indicatie voor overbruggingszorg met uitloop of met uitloop plus kunnen behouden, totdat hun recht op zorg vervalt of totdat zij geplaatst worden in een instelling. Echter, voor mensen die onder de AWBZ maximaal zes maanden overbruggingszorg (met uitloop) ontvangen geldt de garantie niet meer na 1 januari 2015. Deze leden begrijpen niet dat voor deze mensen de garantie vervalt. Kan de regering toelichten waarom zij hiervoor kiest?

De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal vragen over het pgb. De regering geeft aan dat mensen die tot 2015 wegens gestapelde functies en klassen een hoog pgb hebben, geen garantie krijgen dat zij het hoge budget kunnen behouden. Kan de regering nader toelichten hoe het komt dat functies en klassen gestapeld zijn? In hoeverre kunnen deze mensen geen hoog pgb behouden? In hoeverre zal het pgb verlaagd worden en welke consequenties heeft dit voor mensen die een pgb hebben? Kan de regering hierop een uitgebreide toelichting geven?

Wat betreft het overgangsrecht voor verzekerden met veel extramurale zorg, deze klanten zitten formeel in 2015 niet in de Wlz. De leden van de CDA-fractie vragen hoe groot deze groep is. En als deze groep groot is waar zit dan het budget voor deze doelgroep? Is bij de huidige overheveling en berekening van financiële kaders het geld richting de Zvw/Wmo overgeheveld en volgen deze middelen de cliënt?

De regering stelt dat bij en krachtens het Besluit langdurige zorg (Blz) te stellen reguliere regels over de hoogte van het pgb naar verwachting zullen leiden tot lagere pgb’s. Kan de regering aangeven hoeveel lager het pgb in 2015 zal zijn in vergelijking tot 2014? En hoe toetst de regering dan of budgethouders nog voldoende kwalitatief goede zorg kunnen inkopen?

Op dit moment zijn er AWBZ-cliënten met een indicatie voor extramurale zorg die onder de Wlz naar verwachting in aanmerking kunnen komen voor een Wlz-indicatie. Doen zij niets, dan zullen zij per 1 januari 2015 hun zorg verkrijgen op grond van hun zorgverzekering, de Wmo 2015 of de Jeugdwet (of een combinatie daarvan). Een aantal van hen heeft ten gevolge van stapeling van functies en klassen veel zorg of een hoog pgb. Dat zullen zij, nadat het voor hen in het kader van de overgang van de extramurale zorg geregelde overgangsrecht is uitgewerkt, mogelijk niet kunnen behouden. Bovendien is het niet uitgesloten dat de zorgverzekeraars of de gemeenten hen, nadat het overgangsrecht is uitgewerkt, verzoeken een Wlz-indicatie aan te vragen. Voor deze mensen kan het derhalve aantrekkelijker zijn om per 2015 al in de Wlz te komen. De leden van de PVV-fractie vragen hoe dit strookt met het mantra van de regering dat mensen langer thuis willen blijven wonen en dat dit gefaciliteerd moet worden. En sinds wanneer bepaalt de zorgverzekeraar of de gemeente dat er een Wlz-indicatie aangevraagd moet worden?

Om dit te faciliteren is besloten dat verzekerden die in de betrokken groep vallen in 2014 zullen worden aangeschreven zodat zij een geïnformeerde keuze kunnen maken. Cliënten krijgen dan de mogelijkheid om hun indicatie voor extramurale AWBZ-zorg per 2015 door het CIZ om te laten zetten in een indicatie voor Wlz-zorg. Begrijpen de leden van de PVV-fractie nu goed, dat actief mensen een instelling ingepraat gaan worden?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de inzet deelt om te voorkomen dat cliënten met veel extramurale zorg in 2015 naar de Wmo verplaatst worden, waarna vervolgens geconstateerd wordt dat toch toegang tot de Wlz mogelijk is. Hoe waarborgt de regering dat bij de voorgestelde regeling geen cliënten tussen wal en schip vallen en dat daadwerkelijk iedereen op de hoogte wordt gesteld?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten dat de figuur van de administratieve omzetting echt nodig is gelet op de behoefte van de doelgroep. Kan de regering een inschatting geven van het percentage cliënten waarbij de vraag serieus aan de orde is of toegang tot de Wlz mogelijk is, zo vragen zij.

6. Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten

De leden van de SP-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op de kapitaallasten. In hoeverre verhoudt de afbouw van de kapitaallastenbudgetgaranties van instellingen zich tot het recht op het elk jaar toenemende percentage van het nhc-tarief (normatieve huisvestingscomponent)? Kan de regering dit nader toelichten?

7. Overig

Wachtlijsten

In Nieuwsuur van 25 augustus 2014 verklaarde de NZa dat er € 200 miljoen aan AWBZ-geld over was uit 2013. In het algemeen overleg van 3 september 2014 beaamde de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) dat; hij zei: «het geld is er». In antwoord (11 juni 2014) op vraag 4 van de schriftelijke vragen van het lid Agema over het betalen van Buurtzorg is echter het volgende antwoord gegeven: «Het is niet zo dat er in 2013 in de AWBZ geld is overgebleven dat niet is besteed.1 Naast de vergoeding voor zorg in natura worden namelijk ook kapitaallasten vergoed. De vergoeding aan kapitaallasten is hoger uitgekomen dan geraamd. Beide onderdelen samen hebben gezorgd voor een vrijwel volledige uitputting van de AWBZ in 2013.» De leden van de PVV-fractie stellen vast, dat het niet allebei waar kan zijn en zij willen dus graag weten of er nu geld over is uit 2013 of niet.

Nota naar aanleiding van het nader verslag

In antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie hoeveel geld het extramuraliseren van zzp 1–4 nu daadwerkelijk oplevert en het verzoek om de berekeningen van deze leden aan te vullen, kwam een wonderlijke tabel tevoorschijn:

 

Maatregel/akkoord

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Wie ontvangt dit?

Wordt hiermee de financiering herstart?

1

Kunduz/begroting 2013

extramuraliseren zzp 1 t/m 3

– 20

– 50

– 100

– 200

– 300

– 400

AWBZ

n.v.t.

2

Begroting 2014 RA extramuraliseren zzp 4

 

 

0

– 35

– 70

– 75

AWBZ

n.v.t.

3a

Begroting 2014

compensatie extramuraliseren zzp’s

– 18,9

– 68,9

– 31,3

– 45

– 55,6

– 60,8

AWBZ

n.v.t.

3b

Compensatie Wmo extramuraliseren zzp’s

15

53,7

0

0

0

0

GF

n.v.t.

3c

Compensatie huurtoeslag

3,9

15,2

31,3

45

55,6

60,8

GF

n.v.t.

4

Zorgakkoord 2013

verzachten extramuraliseren

 

 

30

130

280

300

AWBZ

n.v.t.

5

Begrotingsoverleg 2014:

extra middelen zorg instelling

 

 

5

35

50

60

AWBZ

n.v.t.

6

Totaal aan opbrengst bezuiniging

Maatregel extramuraliseren zzp’s

– 20

– 50

– 100

– 235

– 370

– 475

AWBZ

n.v.t.

7

Totaal aan verzachtingen/compensaties e.d.

0

0

35

165

330

360

AWBZ

n.v.t.

8

Totale opbrengsten maatregel extramuraliseren zzp 1 t/m 4 uit Kunduzakkoord en RA

?

?

?

?

?

?

 

 

De leden van de PVV-fractie zien graag regel 8 ingevuld (zoals ook werd toegezegd tijdens de technische briefing van 2 september 2014) en zij zien daarbij graag de kosten van de «aanjaagteams» verwerkt. Ook vragen deze leden waarom regel 3a is ingevuld als opbrengst. Compensaties moeten van de ingeboekte besparing afgetrokken worden en genoemde leden zien dit dan ook graag aangepast. De leden van de PVV-fractie willen voorts graag weten waarom de compensatie voor de huurtoeslag van de AWBZ naar het gemeentefonds wordt overgeheveld. Zij zijn van mening dat die compensatie niet van zorggeld betaald moet worden.

Op pagina 100 van de nota naar aanleiding van het nader verslag staat de tabel zoals de leden van de PVV-fractie deze hebben aangeleverd voor aanvulling. Op pagina 101 van dezelfde nota wordt het antwoord gegeven en volgens deze leden is dit antwoord niet correct en moet de tabel er als volgt uitzien:

 

2015

2016

2017

2018

AWBZ

29

31

33

35

Wlz

17,9

17,4

17

17

Wmo

4,2

4,3

4,4

4,6

Jeugd

1,1

1,2

1,2

1,2

Zvw

3,5

3,8

3,9

4

Minder

AWBZ/Wlz

2,3

4,3

6,5

8,2

Percentage

8%

13,8%

19,6%

23,4%

Kan de regering aangeven waarom er zo’n groot verschil zit tussen het gegeven antwoord en de tabel van de leden van de PVV-fractie? Gaarne zien deze leden in een tabel een verklaring voor het veranderen van de eerste regel (AWBZ) door VWS zoals ook toegezegd werd tijdens de technische briefing van 2 september jl.

Kan de regering bevestigen dat zij het wenselijk vindt dat het CIZ binnen de Wlz onafhankelijk is van alle partijen en dat bijvoorbeeld geen afhankelijkheid of ondergeschiktheid bestaat ten opzichte van de zorgkantoren, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

ARTIKELSGEWIJS

Onderdeel F

Artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel g

De leden van de D66-fractie lezen in de tweede nota van wijziging dat logeeropvang aan het verzekerd pakket wordt toegevoegd. Deze leden tonen zich daarover verheugd, omdat dit een belangrijke manier kan zijn om mantelzorgers te ontlasten. Zij vragen echter wel of hiervoor budget beschikbaar komt in de verschillende leveringsvormen. In de toelichting lezen deze leden dat in lagere regelgeving zal worden geregeld dat het recht op logeeropvang zal worden beperkt tot maximaal twee etmalen per week. Waarom kiest de regering voor deze inperking? Hoe verhoudt dat zich tot de bestaande situatie onder de AWBZ? En kan de regering inzicht bieden hoe vaak op dit moment gemiddeld per week gebruik wordt gemaakt van de logeeropvang?

Onderdeel H

Artikel 3.2.1

De leden van de SP-fractie zijn tevreden dat de regering regelt dat jongeren met een licht verstandelijke beperking – nadat zij meerderjarig zijn geworden – hun behandeling kunnen afronden in de Wlz. Deze leden zijn benieuwd hoeveel personen dit precies betreft. Kan de regering hiervan een overzicht de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?

Onderdeel K

Artikel 3.3.2, vierde lid

De leden van de SGP-fractie vragen naar de afstemming van de kosten van het modulair pakket op de hoogte van het pgb en de mogelijkheid voor cliënten om inzage te hebben in de kosten. Zij constateren dat de combinatie van mpt met pgb niet duurder mag zijn dan de situatie waarin alle zorg uit het pgb betaald zou worden. Deze leden vragen of cliënten door het zorgkantoor worden geïnformeerd over de kosten van het mpt, zodat cliënten weten welk deel aan pgb resteert. Klopt de veronderstelling dat het zorgkantoor op basis van de Wlz verantwoordelijk is om te onderzoeken of met het bedrag dat aan pgb resteert in aanvulling op het mpt in doelmatige en toereikende zorg kan worden voorzien, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering onderkent dat het wenselijk is de beoordeling van meerzorg te beleggen bij het CIZ en CCE en dat een inhoudelijke beoordeling door de zorgkantoren niet direct in de rede ligt.

Onderdeel N

Artikel 4.1.1

De regering geeft aan dat op grond van het wetsvoorstel Wlz, zowel de Wlz-uitvoerder als de NZa de taak heeft om na te gaan of de personen die het dagelijks beleid van de Wlz-uitvoerder (mede) bepalen geschikt en betrouwbaar zijn. Aan de Wlz-uitvoerder wordt in dit wetsvoorstel die taak rechtstreeks opgedragen. De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke wijze Wlz-uitvoerders dit nagaan. Kan de regering tevens aangeven op welke wijze de NZa hierop toezicht houdt? Welke procedures worden hiervoor precies gevolgd?

Onderdeel X

Artikel 9.1.2

De nota van wijziging geeft aan dat Wlz-uitvoerders (en zorgaanbieders onderling) persoonsgegevens mogen uitwisselen indien dat noodzakelijk is. De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten op welke wijze de beveiliging van persoonsgegevens gewaarborgd wordt. Welke voorwaarden worden hiervoor gesteld aan Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders? Kan de regering dit nader toelichten, zonder te verwijzen naar tientallen artikelen en subartikelen?

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Clemens

X Noot

1

Aanhangsel Handelingen II, 2013–2014, nr. 2188


Memorie van toelichting

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

 

 

 

 

ALGEMEEN

2

Doelstelling van dit wetsvoorstel

2

Hoofdstuk 1 Inleiding

3

 

Aanleiding voor de hervorming

3

 

Noodzaak tot hervormen van de AWBZ

4

 

Een nieuw stelsel van langdurige zorg

6

 

Een nieuwe wet

7

 

De meerwaarde van de Wlz

7

Hoofdstuk 2 De verzekering

9

 

2.1 Waarom een verzekerd recht op zorg?

9

 

2.2 Indicatiestelling: wie krijgt Wlz-zorg?

10

 

2.3 Het verzekerd pakket: waar heeft de cliënt recht op?

18

 

2.4 Zorglevering

24

 

2.5 Bekostiging

32

 

2.6 Uitvoering van de verzekering

35

 

2.7 Eigen bijdragen

42

Hoofdstuk 3 Kwaliteit

44

 

3.1 Cliënt – zorgaanbieder/zorgverlener

45

 

3.2 Cliënt – zorgkantoor

48

 

3.3 Zorgkantoor – zorgaanbieder

50

 

3.4 Flankerend beleid

51

Hoofdstuk 4 Betrokkenheid

51

 

4.1 Eigen verantwoordelijkheid

52

 

4.2 Mantelzorg en vrijwilligers

52

 

4.3 Betrekken van de samenleving

55

 

4.4 Flankerend beleid

55

Hoofdstuk 5 Wie is waarvoor verantwoordelijk?

55

 

5.1 Overzicht

55

 

5.2 De cliënt en zijn sociale omgeving

57

 

5.3 De Minister van VWS

57

 

5.4 De SVB

58

 

5.5 Het CIZ

58

 

5.6 De Wlz-uitvoerders

61

 

5.7 De zorgaanbieders

61

 

5.8 Het CAK

62

 

5.9 Zorginstituut

62

 

5.10 De IGZ

63

 

5.11 De NZa

64

 

5.12 DNB

66

Hoofdstuk 6 Samenhang tussen de Wlz en andere domeinen

67

 

6.1 Wlz – Wmo 2015

69

 

6.2 Wlz – Jeugd

72

 

6.3 Wlz – Zvw

73

 

6.4 Wlz en niet-zorg domeinen

75

Hoofdstuk 7 Financiële houdbaarheid

75

 

7.1 Beheersing uitgaven

75

 

7.2 Financieel kader

79

 

7.3 Bekostiging van zorgaanbieders

81

 

7.4 Financiering en koopkrachteffecten

83

Hoofdstuk 8 Regeldruk

84

 

8.1 Eenmalige regeldruk

84

 

8.2 Structurele effecten

85

 

8.3 Kwantificering

88

Hoofdstuk 9 Fraude en oneigenlijk gebruik

89

 

9.1 De rol van de rijksoverheid bij het tegengaan van fraude

90

 

9.2 De rol van het CIZ bij het tegengaan van fraude

91

 

9.3 Taak van de Wlz-uitvoerder en het zorgkantoor bij het tegengaan van fraude

93

 

9.4 De rol van de SVB bij het tegengaan van pgb-fraude

93

 

9.5 Toezicht door de NZa

94

 

9.6 Opsporing en strafketen

94

Hoofdstuk 10 Gegevensuitwisseling

95

 

10.1 Inleiding

95

 

10.2 Juridisch kader

96

 

10.3 Toetsing aan het juridisch kader

97

Hoofdstuk 11 Innovatie door te experimenteren

89

Hoofdstuk 12 Internationaalrechtelijke aspecten

99

 

12.1 Mensenrechten

99

 

12.2 Langdurige zorg in een ander EU-land

100

 

12.3 Verhouding tot EU regels voor de interne markt

102

Hoofdstuk 13 Juridisch kader en rechtsbescherming

104

Hoofdstuk 14 Consultatie en adviezen

105

 

14.1 Cliënten, het veld en gemeenten

106

 

14.2 Reactie van uitvoerders en toezichthouders

113

 

14.3 Adviesorganen, diensten en inspecties

117

 

14.4 Reactie op de consultaties

120

Hoofdstuk 15 Toekomstperspectief

125

Hoofdstuk 16 Overgangssituatie, inwerkingtreding en transitie

127

 

16.1. Overgangsrecht voor cliënten

127

 

16.2 Overgangstraject voor zorgaanbieders

133

 

16.3 Overgangstraject voor uitvoerende organen

133

 

16.4 Inwerkingtreding en transitie

133

Hoofdstuk 17 Monitoring en evaluatie

134

ALGEMEEN

Doelstelling van dit wetsvoorstel

Het doel van deze wet is dat ouderen met een blijvende somatische of psychogeriatrische beperking en mensen met blijvende verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperkingen passende zorg krijgen met aandacht voor het individuele welzijn. Basisprincipes die in de Wet langdurige zorg (Wlz) voorop staan, zijn dat we uitgaan van wat mensen (nog) wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen. Oftewel: regie naar vermogen. Kwaliteit van leven staat voorop. Het motto van Wlz is: met professionele zorg, zo thuis mogelijk!

Hoofdstuk 1 Inleiding

De regering constateert een beperkte aansluiting tussen de veranderende samenleving en de AWBZ die in 1968 van kracht werd en sindsdien ten principale niet meer is veranderd. Er is vraag naar een nieuwe volksverzekering die de huidige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) uit 1968 vervangt. De nieuwe wet krijgt de naam «Wet langdurige zorg».

Dit wetvoorstel strekt ertoe een nieuwe volksverzekering in het leven te roepen, die waarborgen biedt voor behoud of verbetering van kwaliteit van leven aan mensen die – ook met steun van de eigen omgeving – niet meer zelfredzaam kunnen zijn. De beoogde invoeringsdatum van deze wet is 1 januari 2015. Deze wet maakt onderdeel uit van een samenhangend systeem van nieuwe wet- en regelgeving die beoogt de kwaliteit van leven van hen die zorg en ondersteuning nodig hebben te vergroten, waarbij het appel op de eigen verantwoordelijkheid om daaraan naar vermogen zelf bij te dragen sterker is dan voorheen.

Het verschil tussen de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wlz is primair gelegen in de groep cliënten die er recht op heeft en de zorgbehoefte die zij hebben. De Wlz richt zich op mensen met een blijvende somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking en mensen met een blijvende verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke handicap.

Aanleiding voor de hervorming

In het regeerakkoord «Bruggen slaan» dat op 29 oktober 2012 is gepubliceerd, is aangekondigd dat het kabinet in de langdurige zorg een omslag wil maken naar meer maatwerk, meer zorg in de buurt, meer samenwerking tussen de verschillende aanbieders, maar ook naar houdbaar gefinancierde voorzieningen, zodat ook latere generaties er gebruik van kunnen maken.1 De hervorming is niet door de huidige economische situatie veroorzaakt, maar heeft hierdoor wel een extra impuls gekregen.

De regering heeft aangekondigd dat gemeenten verantwoordelijk worden voor activiteiten op het gebied van ondersteuning en begeleiding die onderdeel uitmaakten van de AWBZ. Ook wordt de jeugdzorg gedecentraliseerd naar gemeenten. Daarnaast is aangekondigd dat de extramurale verpleging, de meeste verzorging, de extramurale behandeling en de geestelijke gezondheidszorg worden ondergebracht in de Zvw. Tot slot is het voornemen aangekondigd dat de huidige AWBZ wordt omgevormd tot een nieuwe landelijke voorziening waarin de zware intramurale ouderen- en gehandicaptenzorg landelijk wordt georganiseerd.

In de brief «Hervorming langdurige zorg: naar een waardevolle toekomst», die de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op 25 april 2013 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden (HLZ-brief), zijn bovengenoemde voornemens verder uitgewerkt.2 In deze brief zijn de contouren van de Wlz, toen nog kern-AWBZ genoemd, geschetst op het gebied van het karakter van de wet, de indicatiestelling, kwaliteit, het persoonsgebonden budget, de uitvoering, de eigen bijdrage en de financiële houdbaarheid. De brief van 6 november 20133 bevatte een nadere uitwerking van deze voornemens.

Noodzaak tot hervormen van de AWBZ

De regering heeft drie motieven om het stelsel van langdurige zorg te herzien: het verbeteren van de kwaliteit van ondersteuning en zorg, het vergroten van de betrokkenheid van de samenleving (meer voor elkaar zorgen) en de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg.

Betere kwaliteit van zorg

De eisen die mensen stellen aan de langdurige zorg zijn toegenomen. Ondanks de inzet van professionals, mantelzorgers en vrijwilligers is de ontwikkeling van de kwaliteit en organisatie van de langdurige zorg achtergebleven bij de ontwikkeling van de welvaart. Dit komt gedeeltelijk omdat de AWBZ niet meer goed aansluit bij de huidige tijd. De verzekerden en hun vertegenwoordigers stellen andere eisen aan de zorg en ondersteuning die hen geboden wordt. Andere eisen aan kwaliteit, maatwerk en zeggenschap. Cliënten willen niet in een keurslijf worden gedrongen. Aanbieders en uitvoerders die binnen de huidige AWBZ proberen om cliëntgericht te werken, ervaren de AWBZ als beperkend. Cliënten willen regie naar vermogen, maatwerk, keuzevrijheid en zeggenschap. Ook mensen met beperkingen kunnen zich nog ontwikkelen. Dit geldt zowel voor ouderen als voor mensen met verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperkingen, al zijn er per doelgroep natuurlijk accentverschillen. Veel mensen willen zo lang mogelijk en zoveel mogelijk zelfstandig in hun vertrouwde omgeving blijven. Voor ouderen is dit veelal bij hun partner, indien zij deze nog hebben. Bij kinderen en jongeren met verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperkingen is dit bij hun ouders.

Door de uitbreiding van de AWBZ zijn veel taken en werkzaamheden onder de noemer zware en onverzekerbare zorg komen te vallen. Daarmee werd het medisch perspectief (te) dominant en werd bij de verlening van die zorg te weinig rekening gehouden met welzijn van de cliënt en informele zorg en ondersteuning. De verbinding tussen de AWBZ en andere beleidsterreinen respectievelijk de verbinding tussen (mensen in) de AWBZ en (mensen in) de andere onderdelen van de maatschappij is zwak. Zonder aanpassing van de onderliggende waarden van het huidige zorgstelsel dreigt het gevaar van inhoudelijke vervreemding met als uiteindelijk resultaat: ontevreden burgers en ontevreden zorgverleners.

De Wlz beoogt samen met de drie andere stelselwetten (de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Zvw) en met de bestaande zorgbrede wetten die gericht zijn op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de governance in de zorg een samenhangend wettelijk kader te creëren waarbinnen zorg geleverd kan worden die gericht is op de wensen, mogelijkheden en behoeften van individuele mensen. De Wlz biedt een vangnet voor mensen die – ook met steun van de omgeving of gemeente – niet (meer) zelfredzaam kunnen zijn.

Meer voor elkaar zorgen

De langdurige zorg is te veel geïnstitutionaliseerd, wat wil zeggen dat een te groot deel van de zorgverlening in handen is gekomen van partijen die formele zorg verlenen. De (financiële) mogelijkheden van mensen zelf en hun sociale omgeving zijn hierdoor in steeds grotere mate op de achtergrond gekomen. Solidariteit is in de AWBZ grotendeels financieel ingevuld en leunt vooral op premieoverdracht en algemene belastingen. Er wordt naar de mening van de regering een groter beroep gedaan op formele zorg dan nodig is. Bovendien worden de mogelijkheden om het welbevinden van mensen te verbeteren niet ten volle benut. Mantelzorgers en vrijwilligers kunnen zowel binnen als buiten een instelling een belangrijke extra impuls geven aan dat welbevinden onder meer door eenzaamheid tegen te gaan. Het is daarom gewenst dat mantelzorgers en vrijwilligers nauw betrokken blijven, ook wanneer iemand zijn eigen omgeving verlaat om in een meer beschermde omgeving zoals een instelling te gaan wonen. De regering heeft een stelsel van langdurige zorg voor ogen waarin de rol van de overheid groter wordt naarmate mensen meer zorg nodig hebben en hun sociale netwerk minder op kan vangen. Daar waar de overheid haar verantwoordelijkheid neemt, dient echter ruimte te blijven voor de sociale omgeving. Solidariteit komt daardoor meer tot stand via een betrokken samenleving dan via een «verzekeringsmaatschappij».

Financiële houdbaarheid

Sinds zijn ontstaan in 1968 heeft de AWBZ een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. Bij de indiening van dat wetsvoorstel werd ervan uitgegaan dat het aantal gebruikers beperkt zou blijven tot 70.000 op een bevolking van circa 12 miljoen personen, oftewel 0,6% van de bevolking.4 Daarbij werd verwacht dat het zou gaan om 9.000 personen in de leeftijdscategorie van nul tot en met vijftien, 39.000 zestien tot en met vierenzestig en 22.000 vijfenzestigplussers. Ook als rekening zou worden gehouden met een te verwachten aanzuigende werking van de nieuwe verzekering voor zware geneeskundige risico’s, werd verwacht dat het aantal verpleegden in verhouding tot de totale bevolking betrekkelijk laag zou blijven. Wel werd een groeiende behoefte aan een verzekering voor zware geneeskundige risico’s voorzien in de toekomst, vanwege het toenemend aantal ouderen. Er werd geraamd dat in de eerste instantie een premie nodig was van 1,6% ter dekking van de kosten, te betalen door het deel van de verzekerden dat tussen de vijftien en vijfenzestig jaar oud was.

Het aantal mensen met recht op zorg op grond van de AWBZ is opgelopen tot ruim 800.000. Dat is meer dan tien keer zoveel als bij de invoering van de wet werd beoogd. Dit is het gevolg van mondiale en maatschappij brede trends, zoals de medicalisering, de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen, de institutionele vormgeving van het systeem en de beperkte prikkelwerking binnen de AWBZ. Daarnaast is er sinds de invoering ook sprake geweest van een sterke bevolkingsgroei, namelijk van twaalf miljoen naar bijna zeventien miljoen mensen. Inmiddels heeft bijna vijf procent van de bevolking recht op zorg op grond van de AWBZ, tegenover de slechts 0,6% die werd beoogd. Slechts een klein deel van deze stijging is gelegen in de toename van de levensverwachting en de vergrijzing van de Nederlandse samenleving die daarvan het gevolg is. Belangrijkste factor die heeft bijgedragen aan de groei is dat de groep mensen die voor AWBZ-zorg in aanmerking komt, mede als gevolg van politieke besluitvorming, door de jaren heen steeds verder is uitgebreid. Als gevolg van bovenstaande ontwikkelingen is het budgettaire beslag van de AWBZ flink gestegen. Van 275 miljoen euro in 1968 naar ruim 27 miljard euro in 2013. De regering vreest dat bij ongewijzigd beleid de uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product verdubbelen.5 De solidariteit komt zo in gevaar.

Solidariteit is hét fundament van ons zorgsysteem. Als daaraan getornd wordt, trekken de meest kwetsbaren aan het kortste eind. Dat is niet de samenleving die de regering voor ogen heeft. Om ook toekomstige generaties goede langdurige zorg te kunnen garanderen, zijn nu duidelijke keuzes nodig om de groei van de zorguitgaven af te vlakken.

De regering en tal van maatschappelijke organisaties en politieke partijen beseffen dat de huidige AWBZ niet houdbaar is. De afgelopen jaren zijn er dan ook tal van rapporten geschreven waarin wordt gewezen op de noodzaak tot hervorming van de langdurige zorg.6 Een aanbeveling die in veel van deze rapporten terugkomt, is dat de AWBZ moet worden teruggebracht tot de kern, oftewel de relatief kleine groep mensen met een zware, langdurige zorgvraag. Dit zou moeten plaatsvinden door grote delen van de AWBZ te decentraliseren naar gemeenten en andere delen over te hevelen naar de Zvw. Met de voorgestelde hervormingsplannen voorziet de regering hierin.

Een nieuw stelsel van langdurige zorg

Op basis van bovenstaande drie overwegingen komt de regering tot de conclusie dat het stelsel van langdurige zorg moet worden herzien. Uitgangspunten bij die herziening zijn:7

  • 1. Kwaliteit van leven (welbevinden) staat voorop. Uitgegaan wordt van wat mensen (nog) wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen.

  • 2. Meer voor elkaar zorgen. Als ondersteuning nodig is, wordt allereerst gekeken naar het eigen, sociale netwerk en de financiële mogelijkheden van betrokkenen en wordt de hulp dichtbij georganiseerd.

  • 3. Voor wie – ook met steun van de omgeving – niet (meer) zelfredzaam kan zijn, is er altijd (op participatie gerichte) ondersteuning of passende zorg.

  • 4. De meest zorgbehoevenden krijgen recht op passende zorg en verblijf op grond van de Wlz.

In eerste instantie zoeken mensen die behoefte hebben aan (incidentele) ondersteuning meestal zelf naar oplossingen. Familie, buren vrienden en kennissen kunnen vaak – dat wijst de praktijk van de mantelzorg uit – heel goed bijdragen aan het voorkomen of uitstellen van een vraag om professionele hulp zonder dat het welbevinden daar onder lijdt. Neemt de behoefte aan ondersteuning of zorg toe, dan kan het zijn dat de kwaliteit van leven is gediend met aandacht van buiten de eigen kring. Dat is het moment om de gemeente of de zorgverzekeraar te vragen of in bijvoorbeeld ondersteuning, begeleiding, verpleging of verzorging kan worden voorzien. Daarbij blijft voorop staan dat deze hulp zoveel mogelijk het informele circuit versterkt en dat niet vervangt. Bovendien blijft de cliënt zelf de regie voeren en draagt zelf verantwoordelijkheid voor aanvragen en ontvangen van ondersteuning en zorg. In de Jeugdwet en Wmo 2015 is vastgelegd waar de gemeenten verantwoordelijk voor zijn. De samenhang tussen de gemeentelijke verantwoordelijkheid en de Wlz wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 6 over de samenhang tussen Wlz en andere domeinen.

Er kan echter een moment komen dat de kwaliteit van iemands bestaan zelfs met al deze inzet onder druk komt te staan, dat de intensiteit van iemands zorgbehoefte zodanig wordt dat iemands welbevinden zonder meer inzet wordt geschaad. Bij mensen met verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperkingen kan dit al op zeer lage leeftijd- of na een ongeval van het ene op het ander moment- het geval zijn. Als de cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger niet (langer) in staat is om de verantwoordelijkheid te dragen voor de organisatie van de noodzakelijke zorg, ontstaat er gevaar voor de gezondheid en/of het welzijn van de cliënt of voor het welzijn van anderen in zijn omgeving. Bovendien is soms de hoeveelheid of de inhoud van de benodigde zorg dusdanig, dat die niet (langer) van het sociale netwerk kan worden gevraagd of dat deze niet (langer) verantwoord of doelmatig uit allerlei samenstellende delen kan worden opgebouwd. Daarom dient voor deze mensen, bijvoorbeeld voor zwaar dementerende ouderen of zwaar verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapten, een verzekerd recht op zorg te bestaan. De zorgaanbieder neemt de organisatie en een groot deel van de regie van zorg en verantwoordelijkheid van de cliënt of zijn mantelzorgers over. De doelgroep waarvoor dit nodig is, is beperkt. Op basis van huidig zorggebruik, de decentralisatie naar gemeenten, de overheveling naar de Zvw en het langer thuis wonen, verwacht de regering dat het structureel om minder dan 200.000 mensen zal gaan. Dit aantal zal jaarlijks groeien onder invloed van de demografische groei.

Een nieuwe wet

De regering is van mening dat de AWBZ zoals wij die nu kennen vastloopt in steeds ingewikkeldere regelgeving. Er is een groot gat ontstaan tussen de letter van de wet en de werking van de AWBZ in de praktijk. Door aanpassingen die in de wet, de lagere regelgeving en de uitvoeringspraktijk zijn doorgevoerd sinds 1968, is het systeem van de AWBZ als geheel een lappendeken geworden die door niemand meer echt wordt overzien. Dat is een onwenselijke situatie die niet kan worden opgelost met een aanpassing van de bestaande wet. Er is behoefte aan een nieuwe volksverzekering die de huidige AWBZ uit 1968 vervangt.

Veel elementen van de huidige AWBZ zijn in dit wetsvoorstel overeind gebleven, maar er zijn ook verbeteringen doorgevoerd die niet kunnen worden bereikt met een algemene maatregel van bestuur (amvb). Echter bovenal is het van belang dat met de Wlz recht wordt gedaan aan de visie op de langdurige zorg en aan de wijzigingen die het stelsel van de langdurige zorg dientengevolge ondervindt. De regering is bovendien van mening dat de hervormingen ingrijpend zijn en daarom wenst zij de beide Kamers der Staten-Generaal bij de totstandkoming van het nieuwe beleid te betrekken.

De meerwaarde van de Wlz

De Wlz markeert een fundamentele trendbreuk met het verleden. De regering wil een omslag in het denken over de langdurige zorg en het handelen in de praktijk bewerkstelligen. De regering wil met de Wlz:

  • het nieuwe verhaal van de langdurige zorg vertellen;

  • een bijdrage leveren aan de omslag in het denken en het handelen van onder andere zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de langdurige zorg;

  • een appel doen op verzekeraars, op zorgaanbieders, op uitvoeringsorganisaties en ook op de cliënten en hun sociale omgeving om bij te dragen aan de cultuuromslag die nodig is de langdurige zorg te hervormen

De nieuwe wet sluit aan bij de in de maatschappij heersende principes. Wanneer de AWBZ ophoudt te bestaan, vraagt dat om heroriëntatie van partijen op de rol die zij willen vervullen in de nieuwe wet. Op die manier stimuleert deze tot innovatie.

Om de ambities van de regering met de Wlz op het gebied van kwaliteit en betrokkenheid te bereiken, worden ten opzichte van de huidige AWBZ verschillende verbeteringen doorgevoerd. De wet bevat diverse bepalingen die beogen de langdurige zorg voor de cliënt beter te maken, zodat deze bijdraagt aan behoud of verbetering van de kwaliteit van leven. Dit wordt bereikt doordat:

  • voor cliënten meer rechtszekerheid wordt gecreëerd via het vastleggen van het verzekerd pakket en de zorginhoudelijke toegangscriteria op wetsniveau (in de AWBZ was dit in lagere regelgeving vastgelegd);

  • de zorgplanbespreking wettelijk verankerd wordt, waardoor de wensen, mogelijkheden en behoeften van de cliënt meer centraal komen te staan in de zorgverlening en er meer nadruk komt op de betrokkenheid van het sociale netwerk van de cliënt;

  • het persoonsgebonden budget (pgb) en het volledige pakket thuis (vpt) als volwaardige leveringsvormen in de wet worden vastgelegd, waardoor de keuzevrijheid van de cliënt wordt versterkt;

  • de eisen die gesteld worden aan het pgb en vpt worden aangescherpt waardoor er meer waarborgen zijn dat de zorg buiten de instelling verantwoord is;

  • meer ruimte voor maatwerk wordt gecreëerd door te indiceren in aard, inhoud en (globale) omvang van zorg (zorgprofielen) in plaats van in zorgzwaartepakketten (zzp's) waarin uren zijn opgenomen;

  • de positie van de cliënt wordt versterkt. Het recht op cliëntondersteuning via de zorgplicht van Wlz-uitvoerders wordt wettelijk verankerd en cliënten krijgen statutair invloed op het beleid van hun Wlz-uitvoerder;

  • de mogelijkheid om de uitvoerders van de wet aan te spreken op de kwaliteit van de dienstverlening en zorg wordt vergroot en;

  • innovatie wettelijk wordt gestimuleerd via een experimenteerartikel in de wet.

De regering is ervan overtuigd dat dit wetsvoorstel daarom grote meerwaarde heeft voor de cliënten die erop zijn aangewezen. De vormgeving van het wettelijk instrumentarium is beter afgestemd op de nieuwe doegroep van de wet.

De beheersbaarheid van de Wlz wordt geborgd doordat het beheersinstrumentarium dat we kennen vanuit de AWBZ behouden blijft. Daarnaast bevat de Wlz instrumenten die de beheersbaarheid ten opzichte van de AWBZ verbeteren:

  • de toegang tot de Wlz en het verzekerd pakket worden in de Wlz zelf verankerd;

  • het pgb en zorg in natura worden onder één budgettair kader gebracht;

  • de voorwaarden die gesteld worden aan het pgb en vpt worden aangescherpt;

  • zorgverzekeraars dienen een aparte juridische entiteit op te richten voor de uitvoering van de Wlz;

  • door te regelen dat behandelend artsen en andere hulpverleners met een medisch beroepsgeheim het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) desgevraagd die gegevens over hun patiënten moeten verstrekken, die noodzakelijk zijn om tot een goede (her)indicatie te komen, kan het CIZ (dat wordt omgevormd tot een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan) indicatiefraude tegengegaan;

  • de Wlz bevat meer instrumenten om verzekeraars te stimuleren om de AWBZ doelmatig uit te voeren. Zo kunnen op grond van de Wlz eisen worden gesteld als zorgverzekeraars voornemens zijn om (vrijwillig) taken uit te besteden aan kantoren, wordt het toezicht van de NZa verscherpt, en kan de Minister van VWS als ultimum remedium een regionale uitvoerder (zorgkantoor) sluiten, waarbij de taken wordt overgedragen aan een andere partij.

Tot slot zijn verbeteringen doorgevoerd om de Wlz helder te positioneren ten opzichte van Wmo 2015, de Jeugdwet en de Zvw:

  • de Wlz, Wmo 2015, Jeugdwet en Zvw bevatten heldere bepalingen over voorliggendheid van wetgeving;

  • in de Wlz is vastgelegd dat het CIZ de indicatiestelling onafhankelijk van gemeenten gaat verrichten (die hier in de AWBZ nog formeel voor verantwoordelijk zijn) en;

  • zorgverzekeraars dienen een aparte juridische entiteit op te richten voor de uitvoering van de Wlz.

Hoofdstuk 2 De verzekering

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de nieuwe volksverzekering er uit komt te zien.

2.1 Waarom een verzekerd recht op zorg?

De Wlz is net als de AWBZ een publiekrechtelijke sociale verzekering. Dit betekent dat mensen van rechtswege verzekerd zijn en de verzekering niet voortvloeit uit een overeenkomst tussen de verzekerde en de verzekeraar. Het verzekeringsrisico ligt bij de overheid. Daarom is er geen sprake van een schadeverzekering in de zin van het Burgerlijk Wetboek (BW). De regering is van mening dat er, gegeven de zware zorgbehoefte van mensen die aangewezen zijn op zorg op grond van de Wlz, geen enkele twijfel over mag bestaan dat zij de zorg krijgen die zij nodig hebben. Dat neemt niet weg dat de regering het wenselijk vindt dat binnen de Wlz wordt bekeken wat de cliënt en zijn sociale omgeving zelf nog kunnen. Dit wordt in hoofdstuk 4 toegelicht. Consequentie van de keuze voor een verzekering is echter dat de inzet van de sociale omgeving, die bij kan dragen aan de kwaliteit van leven van betrokkenen, geen verplichtend karakter heeft.

Uitvoering van de verzekering

In het verlengde van de keuze voor een verzekering ligt de keuze over de uitvoering van de wet.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wlz wordt belegd bij zorgverzekeraars voor hun eigen verzekerden. Dit wordt toegelicht in paragraaf 2.6. Hier wordt volstaan met een korte toelichting op de termen «Wlz-uitvoerder» en «zorgkantoor», die in de volgende paragrafen al worden gebruikt. De uitvoering van de Wlz vindt plaats in een aparte rechtspersoon, die behoort tot de groep waar toe ook de zorgverzekeraar behoort. Deze rechtspersoon wordt de Wlz-uitvoerder genoemd en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet voor eigen verzekerden. De regering acht het echter nodig om te werken met budgettaire kaders en dus ook met regionale uitvoeringskantoren. Daarom zal, net als in de AWBZ, in de Wlz met uitvoerders worden gewerkt die in een regio de Wlz uitvoeren. Deze regionale uitvoerders worden zorgkantoren genoemd. In de praktijk zullen cliënten en zorgaanbieders het meeste te maken krijgen met de zorgkantoren die het feitelijke werk doen en niet met de Wlz-uitvoerders die achter de schermen verantwoordelijk blijven. Daarom wordt in het vervolg van het algemene deel van de memorie van toelichting vooral gerefereerd aan de zorgkantoren. In de artikelen en de artikelsgewijze toelichting wordt juist vooral gesproken over de Wlz-uitvoerders, omdat zij juridisch verantwoordelijk zijn en blijven voor het grootste deel van de uitvoering van de Wlz.

De uitvoerders van de wet krijgen een zorgplicht voor de mensen die toegang krijgen tot de Wlz. Dit sluit ook aan bij een breed gedeelde wens van cliëntenorganisaties, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en de Tweede Kamer.8 Consequentie van deze keuze voor een verzekerd recht met het verzekeringsrisico bij de overheid, is dat indien er veel meer Wlz-cliënten zijn dan verwacht, de overheid daar uiteindelijk de financiële gevolgen van zal dragen. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de beheersmaatregelen waarmee zoveel mogelijk wordt voorkomen dat er overschrijdingen zijn.

Kring van verzekerden

De kring van verzekerden bestaat uit iedereen die in Nederland woont of buiten Nederland woont, maar in Nederland werkt en aan de loonbelasting onderworpen is. Iemand die daartoe behoort, is automatisch verzekerd voor de Wlz, ongeacht of die verzekerde dat wil of niet. Hierop gelden enkele uitzonderingen, zoals buitenlandse diplomaten en ambtenaren, en personeel van volkenrechtelijke organisaties. Andersom zijn er personen die in het buitenland wonen en toch onder de Nederlandse wetgeving vallen, zoals Nederlandse ambtenaren in het buitenland en tijdelijk buiten Nederland studerenden. Verder zijn vreemdelingen die illegaal of zonder verblijfsvergunning legaal in Nederland verblijven uitgesloten van de Wlz-verzekering. Zij zijn er in eerste instantie zelf voor verantwoordelijk dat de kosten van aan hen verleende medische zorg worden betaald. Indien zij niet in staat blijken de rekening te betalen, kunnen zorgaanbieders onder omstandigheden een beroep doen op een in de Zvw opgenomen bijdrageregeling, die geldt voor zowel Zvw- als Wlz-zorg. De ontheffing die gemoedsbezwaren hebben op grond van artikel 64 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) wijkt in de Wlz niet af van de AWBZ. Gemoedsbezwaarden hoeven zich niet zelf in te schrijven. Ook de uitzondering voor militairen die via Defensie zijn verzekerd, wordt in de Wlz op dezelfde wijze geregeld als in de AWBZ.

De Wlz is niet van toepassing op Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba, tezamen ook wel de BES-eilanden genoemd). Caribisch Nederland heeft namelijk een eigen zorgverzekering die zowel de curatieve als de langdurige zorg omvat en is toegespitst op de specifieke situatie van de eilanden. Dit is geregeld in het Besluit zorgverzekering BES.

De keuze voor een verzekering betekent dat het verzekerd pakket helder moeten worden gedefinieerd en dat er een duidelijke afbakening moet zijn ten opzichte van de andere domeinen. Dit wordt toegelicht in de paragrafen 2.2 en 2.3.

2.2 Indicatiestelling: wie krijgt Wlz-zorg?

De regering vindt het belangrijk dat onafhankelijk, objectief en zoveel mogelijk op een landelijk uniforme manier wordt bepaald wie er toegang heeft tot zorg op grond van de Wlz. Juist om de zorg voor – en de solidariteit met – de meest zorgbehoevende ouderen en gehandicapten in onze samenleving te kunnen blijven garanderen, moeten we duidelijk zijn bij het bewaken van de toegang tot de Wlz. Indien de Wlz open zou staan voor groepen mensen met een lichte zorgvraag die door de sociale omgeving kan worden opgevangen of zorg die ook uit andere domeinen ondersteund zouden kunnen worden, zet dat de solidariteit en de betaalbaarheid onder druk. De regering acht daarom een toegangspoort tot de Wlz nodig die objectief en professioneel geregeld is. Dit stelt hoge eisen aan de indicatiestelling. De indicatiestelling blijft net als in de AWBZ daarom in handen van het CIZ. De juridische positie van het CIZ wordt echter gewijzigd. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.5.

2.2.1 Zorginhoudelijke toegangscriteria

Bij de indicatiestelling zal het CIZ een landelijk uniform afwegingskader hanteren. In de hiervoor genoemde HLZ-brief die de Staatssecretaris naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, is op hoofdlijnen aangegeven welke groepen in de toekomst nog toegang krijgen tot de nieuwe volksverzekering en welke groepen voortaan terecht kunnen bij de Wmo 2015, Jeugdwet en/of Zvw. In dit wetsvoorstel zijn de toegangscriteria voor de Wlz nader uitgewerkt. Er is gekozen om de lat die de toegang bepaalt hoger te leggen dan in de AWBZ. Lichtere vormen van ondersteuning en zorg uit de AWBZ maken geen onderdeel meer uit van de Wlz. In hoofdlijnen komt het erop neer dat een cliënt recht heeft op zorg op grond van de Wlz indien hij vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap blijvend behoefte heeft aan:

  • permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel; of

  • 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat de cliënt, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,

    • door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg9 nodig heeft, of

    • door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

Deze toegangscriteria zijn niet afhankelijk van de leeftijd van een persoon; zowel kinderen als volwassenen die aan deze criteria voldoen, kunnen gebruik maken van de Wlz. Dit geldt dus bijvoorbeeld ook voor ernstig meervoudig gehandicapte kinderen als de gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen qua tijd en intensiteit substantieel wordt overschreden.

De toegangscriteria zijn volledig gebaseerd op zorginhoudelijke criteria. De toegang tot de Wlz is geen afgeleide van de vraag of een gemeente voldoende heeft gedaan om iemand zo lang mogelijk thuis te ondersteunen vanuit de Wmo 2015 of van het feit of de zorgverzekeraar vanuit de Zvw voldoende zorg heeft geboden. Een dergelijk criterium heeft onvoldoende afbakenende kracht. Bovendien sluit dit niet aan bij het verzekeringskarakter van de Wlz.

De toegang tot de Wlz is onafhankelijk van het ondersteuningsaanbod dat gemeenten bieden en de lokale verschillen daartussen evenals het pakket aan zorg dat vanuit de Zvw behoort te worden geboden. De regering acht het niet wenselijk dat het CIZ zou moeten toetsen of gemeenten voldoende ondersteuning hebben geboden. Daarvoor dient de lokale democratie. De gemeenteraad controleert of er in de gemeente voldoende ondersteuning wordt geboden op grond van de Wmo 2015 en spreekt de verantwoordelijke wethouder erop aan indien dit niet het geval is. Tevens is het niet wenselijk dat het CIZ beoordeelt of de zorgverzekeraar voldoende zorg heeft geboden vanuit de Zvw.

In de toegangscriteria is niets opgenomen over de rol van de sociale omgeving van de cliënt. Er wordt voor het beantwoorden van de vraag of iemand toegang tot de Wlz krijgt derhalve niet gekeken of de cliënt familie, vrienden of kennissen heeft die hem kunnen verzorgen waardoor er geen zorg nodig zou zijn vanuit de Wlz. Hier is slechts één uitzondering op: van ouders wordt naar algemeen aanvaardbare maatstaven verwacht dat zij hun kinderen verzorgen en opvoeden c.q. toezicht bieden ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Pas als de zorg voor een kind qua tijd en intensiteit substantieel meer is ten opzichte van de zorg van ouders aan een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijd, kan er sprake zijn van toegang tot de Wlz (gebruikelijke zorg).

Indien iemand intensief ondersteund wordt door zijn eigen sociale netwerk, kan dat er natuurlijk wel toe leiden dat iemand zich later bij het CIZ meldt. Met uitzondering van de gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen, speelt bij het besluit van het CIZ of iemand toegang krijgt tot de Wlz zijn sociale omgeving, uiteindelijk dus geen rol. De sociale omgeving kan weer wel een rol spelen bij de keuze voor de leveringsvorm, de zorgplanbespreking en de uiteindelijke zorgverlening.

Gebruikelijke zorg

Voor alle cliënten in de Wlz geldt dat het recht op zorg slechts bestaat voor zover de verzekerde daar naar aard, inhoud en (globale) omvang redelijkerwijs op is aangewezen. Met redelijkerwijs wordt hier ook gebruikelijke zorg bedoeld. Bij kinderen waarbij een beroep wordt gedaan op de Wlz betekent dit dat het CIZ «gebruikelijke zorg» meeneemt in de indicatiestelling. Van ouders wordt immers naar algemeen aanvaardbare maatstaven verwacht dat zij hun kinderen verzorgen en opvoeden c.q. toezicht bieden ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Uiteraard verschilt ook bij kinderen zonder beperkingen binnen leeftijdscategorieën de omvang van de ouderlijke zorg tussen kinderen. Het ene kind is nu eenmaal «makkelijker» dan het ander kind. Er is pas sprake van toegang tot de Wlz als de zorg voor een kind qua tijd en intensiteit substantieel meer is ten opzichte van de zorg van ouders aan een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijd. Van een ouder van een thuiswonend verstandelijk gehandicapt kind mag bijvoorbeeld een substantiële bijdrage worden verwacht bij het verzorgen en opvoeden c.q. toezicht bieden van een kind. Dat is niet anders bij een verstandelijk gehandicapt kind, dan bij een kind zonder beperking. Doordat de gebruikelijke zorg voor kinderen een rol speelt bij de vraag of het kind redelijkerwijs op zorg is aangewezen, wordt onder meer bereikt dat kinderen op een later moment toegang zullen krijgen tot de Wlz. Indien bijvoorbeeld een verstandelijk gehandicapt kind van vier jaar wat betreft de zorgbehoefte aan de toegangscriteria van de Wlz voldoet, kan het zijn dat het kind eerst door de eigen omgeving en de gemeente (Jeugdwet) zal moeten worden geholpen omdat het nog niet redelijkerwijs op de Wlz-zorg is aangewezen. Hiermee wordt ook uiting gegeven aan het uitgangspunt dat kinderen thuis opgroeien en binnen hun mogelijkheden kansen moeten kunnen krijgen om zich te ontwikkelen c.q. onderwijs te genieten. De Jeugdwet is bij uitstek geschikt om het kind en zijn gezin hierbij te begeleiden. Dit zo nodig aangevuld met zorg vanuit de Zvw. Pas als dat redelijkerwijs niet meer aan de orde is, bestaat toegang tot de verzekerde zorg van de Wlz. De normen voor gebruikelijke zorg zullen worden uitgewerkt in de (beleids)regels met betrekking tot de indicatiestelling. Hiermee bestaat ruimte om gedetailleerd beleid te maken aan de hand waarvan het CIZ het begrip invult. Bovendien biedt het enige flexibiliteit, zodat deze normen op een later moment kunnen worden gewijzigd in het licht van veranderende maatschappelijk opvattingen over gebruikelijke zorg.

Het voorgaande maakt duidelijk dat van het meewegen van gebruikelijke zorg bij het bepalen van de toegang tot de Wlz door het CIZ bij volwassenen geen sprake is. Bij volwassenen worden zorg en toezicht door huisgenoten in de mate van zorg die Wlz-cliënten nodig hebben vanwege permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid niet als gebruikelijk verondersteld. Wel kan gebruikelijke zorg bij huisgenoten onderling een rol spelen bij het invullen van het zorgplan voor die zorg/activiteiten die huisgenoten naar algemeen aanvaardbare maatstaven voor elkaar plegen te bieden.

Permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid

Ook indien een cliënt één of meer van de bovenbedoelde aandoeningen, beperkingen of handicaps heeft, wil dat nog niet zeggen dat er een recht op Wlz-zorg bestaat. Hij moet namelijk daarnaast blijvend behoefte hebben aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Onder «permanent toezicht» wordt verstaan dat onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende de gehele dag nodig is, waarmee tijdig ingrijpen mogelijk wordt maakt. Doordat de cliënt zorg nodig heeft op zowel te plannen data en tijdstippen als op ongeplande tijden, vaak ook in de nachtelijke uren, volstaat toezicht op afstand of een meer passieve observatie niet. Bij de personen die een behoefte aan permanent toezicht hebben kan elk moment iets (ernstig) mis gaan.

Van behoefte aan voortdurende zorg in de nabijheid is sprake wanneer de cliënt zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel te voorkomen, door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname bij zelfzorg nodig heeft, of door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft. Met «24 uur zorg in de nabijheid» wordt bedoeld dat zorg en toezicht weliswaar gedurende de gehele dag in de nabijheid nodig is, maar dat daarbij geen permanente actieve observatie nodig is. Het gaat dus om een vorm van beschikbaarheid van zorg die voor een groot deel bestaat uit meer passief toezicht. De zorg is echter wel nodig op zowel geplande als ongeplande zorgmomenten.

In de artikelsgewijze toelichting van deze wet is bovenstaande nader toegelicht.

Blijvend

Uitgangspunt is dat alleen die mensen toegang krijgen tot de Wlz, die daar naar verwachting een blijvend beroep op doen. Omdat de mensen die gebruik maken van de Wlz naar verwachting de rest van hun leven zijn aangewezen op deze intensieve vorm van langdurige zorg, draagt de wet de naam Wet langdurige zorg.

Iemand krijgt alleen recht op zorg op grond van de Wlz indien hij blijvend behoefte heeft aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Dat de zorgvraag van de cliënt blijvend moet zijn, is van belang voor de afbakening tussen de Wmo 2015 en de Wlz. Bij cliënten die intensieve zorg of ondersteuning nodig hebben maar waarvan de verwachting is dat de zorgbehoefte over gaat of veel minder zal worden, blijven gemeenten en zorgverzekeraars verantwoordelijk. Dit biedt stabiliteit voor cliënten, omdat hiermee wordt voorkomen dat mensen heen en weer moeten om telkens een beroep te doen op een ander domein. Ook zullen mensen een beroep kunnen doen op de Wmo 2015 en de Zvw, indien ze weliswaar een blijvende zorgbehoefte hebben, maar geen behoefte hebben aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Mensen die in het gemeentelijke domein of door zorgverzekeraars geholpen kunnen worden, hebben over het algemeen nog perspectief op herstel en/of participatie in de samenleving. Het behoud van aansluiting bij de op participatie gerichte maatschappij is daarbij van groot belang. Hoofdregel is daarom dat mensen waarbij een verbetering van hun mogelijkheden wordt verwacht, voor ondersteuning een beroep kunnen doen op de andere domeinen die meer op herstel en participatie zijn gericht. Zo zal op herstel gerichte tijdelijke opname na ziekenhuisopname niet mogelijk zijn in de Wlz. Op de hoofdregel bestaat echter één uitzondering, te weten de zorg voor volwassenen met een licht verstandelijke beperking.

Uitzondering: volwassenen met een licht verstandelijke beperking (LVG)10

In de HLZ-brief van 25 april 2013 staat dat de zzp’s LVG 1–5 voor kinderen tot achttien jaar onderdeel worden van de nieuwe Jeugdwet. Ook na het bereiken van de achttienjarige leeftijd kan nog behoefte zijn aan deze zorg, bijvoorbeeld omdat de behandeling die vóór het achttienjarige levensjaar is gestart nog niet is afgerond. Ook kan het voorkomen dat pas na het bereiken van de achttienjarige leeftijd wordt vastgesteld dat deze vorm van zorg de meest aangewezen is in verband met de gedragsproblematiek van de licht verstandelijk beperkte jongvolwassene. Het gaat hierbij om integrale behandelzorg in een verblijfssetting met permanent toezicht of 24 uur per dag zorg nabij die wordt ingezet voor een bepaalde periode. Na deze behandelperiode kan de cliënt zijn aangewezen op een andere vorm van zorg vanuit de Wlz danwel kan de cliënt worden ondersteund door de gemeente en/of zorgverzekeraar. Bij deze groep cliënten is er dus niet in alle gevallen sprake van een blijvende behoefte aan zorg. Toch heeft de regering het noodzakelijk geacht deze groep cliënten onder de reikwijdte van de Wlz te brengen. De continuïteit van de ingezette behandeling prevaleert, naar de mening van de regering, boven het bereiken van de leeftijd van achttien jaar. Tevens vindt de regering het van belang dat deze vorm van integrale behandelzorg ook beschikbaar is voor jongvolwassenen. De regering maakt daarom voor deze groep een uitzondering op het uitgangspunt dat er sprake dient te zijn van een blijvende zorgbehoefte.

Psychische stoornissen

Psychische stoornissen vormen op zichzelf geen grondslag voor toegang tot de Wlz. Kenmerk van psychische stoornissen is dat het verloop van de aandoening op voorhand vaak niet goed te voorspellen is. Op voorhand is daarom niet vast te stellen of de zorgbehoefte van een cliënt voor de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) blijvend is of niet. Mensen met een psychische stoornis zijn daarnaast gebaat bij een zo laagdrempelig mogelijke behandeling of ondersteuning. Een sociaal netwerk, participatie en een relatie zijn doorslaggevend voor herstel. Cliënten die tot 2015 op basis van de grondslag psychiatrie aanspraak hebben op AWBZ-zorg (de langdurige GGZ), komen mede daarom per 2015 voor de verantwoordelijkheid van de verzekeraars in de Zvw en gemeenten in de Wmo 2015. Mensen die naast een somatische aandoening, een psychogeriatrische aandoening of beperking of naast een verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke handicap bijkomende psychische problemen hebben, kunnen wel al op basis van voorliggend wetsvoorstel voor de Wlz in aanmerking komen.

Nota bene: De aangenomen motie van de leden Keijzer en Bergkamp11 roept de regering op om mensen die langdurig zijn aangewezen op GGZ, niet over te hevelen naar de Zvw, maar dit uit te werken voor de Wlz. Op het moment van het opstellen en indienen van dit wetsvoorstel, is het kabinet nog bezig met een kabinetsreactie op de motie. De Staatssecretaris van VWS zal de Tweede Kamer per brief informeren over de wijze waarop hij uitvoering wil geven aan deze motie.

De eventuele wijzigingen in de Wlz die hiervoor nodig zijn, zullen bij Nota van Wijziging aan de Tweede Kamer worden gezonden. In de rest van voorliggend wetsvoorstel is daarom het uitgangspunt dat de GGZ geen onderdeel uitmaakt van de Wlz.

2.2.2 Werkwijze CIZ

Het CIZ stelt een onderzoek in om vast te stellen of iemand verzekerd is en voldoet aan de toegangscriteria. Het onderzoek van het CIZ zal in persoon plaatsvinden. Dat kan in de woning van de aanvrager zijn, dat kan ook bij gelegenheid van een spreekuurgesprek. De AWBZ kent een aantal mogelijkheden voor zorgaanbieders om voor cliënten aanvragen in te dienen en soms snel tot zorgverlening over te kunnen gaan. Deels hielden deze mogelijkheden verband met de inzet van extramurale zorg en daarvan is in de Wlz als recht geen sprake meer. Ook voor zorg met verblijf zijn instrumenten ontwikkeld die geen plek meer hebben in deze wet. Standaard indicatieprotocollen, herindicaties onder taakmandaat en indicatiemeldingen 80+ bestaan niet meer. De regering is van mening dat met die instrumenten een onafhankelijke indicatiestelling niet gewaarborgd is. Zorgaanbieders hebben er financieel belang bij om iemand toegang tot de Wlz te verlenen en daarmee een verzekerd en collectief betaald recht op verblijf te geven. De verwachting van de regering is dat de regionale verschillen in indicatiestelling zullen afnemen door de voorgenomen wijze van indiceren. De toegang van cliënten tot de Wlz is immers niet meer afhankelijk van de zorgaanbieders in de regio.

Bij het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het indicatiebesluit maakt het CIZ zo mogelijk gebruik van de (medische) informatie die al beschikbaar is bij andere hulp- en zorgverleners, zorgaanbieders, verzekeraars en gemeenten. In het wetsvoorstel is geregeld dat hulpverleners met een medisch beroepsgeheim het CIZ desgevraagd die gegevens dienen te verschaffen, die het CIZ nodig heeft om tot een goede (her)indicatie te komen. Dit draagt bij aan het tegengaan van fraude bij de indicatiestelling.

CIZ bepaalt toegang en stelt best passend zorgprofiel vast

Nadat het CIZ het indicatieonderzoek heeft afgerond, geeft het een indicatiebesluit af. Dit besluit is gericht aan de cliënt en is vatbaar voor bezwaar en beroep. In het indicatiebesluit stelt het CIZ vast of een cliënt aan de toegangscriteria van de Wlz voldoet en/of de cliënt op basis hiervan toegang tot de Wlz heeft. Daarnaast stelt het CIZ vast in welk inhoudelijk zorgprofiel de cliënt het beste past. Het CIZ indiceert de zorgbehoefte hiertoe in aard, inhoud en (globale) omvang. Het CIZ indiceert niet meer in uren. Dit is een belangrijk verschil van de Wlz ten opzichte van de AWBZ. In de AWBZ indiceert het CIZ in zorgzwaartepakketten (zzp’s) en wordt vastgesteld wat de aard, inhoud en omvang (in uren) van zorg is waarop een cliënt aangewezen is.

De zzp’s zijn in de AWBZ ingevoerd om de voor intramurale zorg beschikbare middelen op een goede manier te verdelen over instellingen. Zij waren bedoeld als bekostigingsinstrument. Naar aanleiding van rechterlijke uitspraken zijn wijzigingen aangebracht in het Zorgindicatiebesluit en zijn de zzp’s nader in het verzekerd pakket geregeld. Daardoor is het zzp in de AWBZ in de praktijk het uitgangspunt geworden bij het gesprek tussen de cliënt en de zorgverlener over de te verlenen zorg. Daarvoor is het echter niet bedoeld en ook niet geschikt. Een zorgzwaartepakket kan niet voorschrijven waar een cliënt behoefte aan heeft en wat een instelling moet leveren. Daarvoor is het zzp te rigide.

In de Wlz wil de regering dat de wensen, behoeften en mogelijkheden van een cliënt meer centraal komen te staan en de professional in de zorg de ruimte krijgt om maatwerk te leveren. Daarom indiceert het CIZ in de Wlz niet meer in zzp’s maar in zorgprofielen. De zorgprofielen in de Wlz zijn gebaseerd op de cliëntprofielen in de AWBZ met als verschil dat de profielen in de Wlz waarin het CIZ indiceert ruimer zijn omschreven dan in de AWBZ. Ter illustratie: in het indicatiebesluit in de AWBZ staat onder andere hoe de cliënt zal gaan wonen en leven, hoeveel uur zorg hij zal krijgen en welke zorg hij zal krijgen. In de Wlz doet het CIZ hierover geen uitspraak meer. Cliënten en zorgaanbieders krijgen hiermee een grotere vrijheid in de wijze waarop de zorg geleverd wordt en er komt minder nadruk te liggen op de omvang. Het zzp blijft bestaan voor de bekostiging, maar is geen recht meer. De vormgeving van de zorgprofielen wordt door het Zorginstituut Nederland nader uitgewerkt.

De wijziging in indicatiestelling draagt bij aan de omslag in het denken die de regering wil bewerkstelligen met haar visie op de hervorming van de langdurige zorg. De cliënt of zijn vertegenwoordiger maken afspraken over de zorg met de zorgaanbieder, die worden vastgelegd in het zorgplan. Uitgangspunt hierbij zijn de professionele standaarden voor goede zorg. In hoofdstuk 3 wordt toegelicht hoe de zorgplanbespreking wettelijk wordt verankerd en hoe de cliëntondersteuning daarbij kan worden georganiseerd. De regering is ervan overtuigd dat deze aanpak de cliënt betere waarborgen biedt dan een recht op een bepaald zzp met een bepaald aantal uren zorg.

De wijzigingen in de indicatiestelling hebben zeer beperkt invloed op het secundaire proces: zorgregistratie, zorgtoewijzing, declaratie et cetera. De bekostiging blijft gebaseerd op zzp’s. In paragraaf 2.5 wordt toegelicht hoe de bekostiging wordt vormgegeven. Indien uit onderzoek naar de mogelijkheden van grootschalig zzp-onderhoud blijkt dat het mogelijk is om het aantal zzp’s op termijn terug te brengen, wordt het aantal zorgprofielen bij de indicatiestelling ook teruggebracht. Indien een aantal zzp’s zou kunnen worden samengevoegd, ontstaan bredere en meer onderscheidende pakketten waardoor de ruimte om daarbinnen invulling te geven aan de zorg wordt vergroot en de risico’s op upcoding12 kleiner worden.

Versnelde indicatieprocedure

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij het noodzakelijk is dat het CIZ in afwijking van de geldende termijnen versneld een indicatiebesluit afgeeft. Een situatie waarin zich dit bijvoorbeeld voor kan doen is als door het wegvallen van de mantelzorger meer zorg en ondersteuning nodig is en tevens het «met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid» duidelijk is dat de verzekerde is aangewezen op de Wlz. De gemeente en zorgverzekeraar zullen, als deze situatie zich voordoet, in eerste instantie deze zorg en ondersteuning op zich nemen, waarbij tegelijkertijd een indicatie voor de Wlz kan worden aangevraagd. Bij amvb kunnen hierover nadere regels worden gesteld alsmede over de termijn waarbinnen het CIZ een dergelijk besluit moet nemen. Het is, ook in geval van een versnelde indicatieprocedure, van belang dat het CIZ over de benodigde informatie beschikt om te kunnen beoordelen of de cliënt in aanmerking komt voor Wlz-zorg. Dat wil zeggen: het CIZ moet op basis van die informatie kunnen beoordelen of er blijvend behoefte is aan permanent toezicht of zorg voortdurend in de nabijheid.

Minder herindicaties nodig

De regering ziet de Wlz als het sluitstuk van de langdurige zorg. Daarom krijgen alleen mensen die blijvend zijn aangewezen op langdurige zorg conform de Wlz toegang tot de Wlz. Iemand behoudt zijn recht op zorg op grond van de Wlz in beginsel dus de rest van zijn leven, met uitzondering van de personen met een Wlz-indicatie voor (in AWBZ-termen) een zzp-LVG. Voor deze indicaties geldt een beperkte geldigheidsduur. Dit is een verschil ten opzichte van de AWBZ, waarin de meeste indicatiebesluiten een beperkte geldigheidsduur kennen. Wel kan het CIZ ambtshalve herindiceren indien het vermoedt dat een indicatiebesluit op basis van onjuiste gegevens is afgegeven (en het recht op Wlz-zorg dus mogelijk ten onrechte is verkregen). De Wlz voorziet in een nadrukkelijke grondslag voor het herindiceren, bijvoorbeeld in het geval de indicatie was gebaseerd op foutieve of onvolledige (medische) gegevens.

Consequentie van bovenstaande is dat een indicatiebesluit voor onbepaalde tijd geldig is en dat herindiceren niet meer nodig is, tenzij de zorgbehoefte van de cliënt wijzigt. Indien de zorgbehoefte van de cliënt wijzigt, vindt hierover doorgaans overleg plaats tussen de zorgaanbieder en de cliënt. Zorgaanbieder en cliënt zoeken in dat geval samen naar een andere invulling van de zorg. Indien de veranderde zorgvraag niet binnen de ruimte van het zorgprofiel van de cliënt kan worden opgevangen, kan de cliënt in overleg met de zorgaanbieder een herindicatie aanvragen bij het CIZ. Doordat indicatiebesluiten geen beperkte geldigheid meer hebben, verminderen de administratieve lasten voor het CIZ, de zorgaanbieders en de cliënt.

Cliëntondersteuning bij indicatiestelling

Gelet op de groep mensen voor wie de Wlz bedoeld is, kan zich de situatie voordoen dat de cliënt geen goed beeld heeft van zijn mogelijkheden en beperkingen en evenmin de reikwijdte overziet van de zorg waarop hij is aangewezen, dan wel daarover niet goed kan communiceren. Dit zou een belemmering kunnen vormen bij de indicatiestelling voor de Wlz. Het is daarom gewenst dat de cliënt hierbij ondersteuning kan krijgen.

Op grond van de Wmo 2015 is de gemeente er verantwoordelijk voor dat ondersteuning beschikbaar is voor cliënten die nog geen toegang tot de Wlz hebben. Hieronder vallen ook de mensen van wie het vermoeden bestaat dat zij zorg op grond van de Wlz nodig hebben en zich voor een indicatiebesluit bij het CIZ melden. In veel gevallen zal het gaan om mensen die bij de gemeente bekend zijn. De gemeenten moeten ervoor zorgen dat de cliëntondersteuning bij de indicatiestelling door het CIZ beschikbaar is en zo wordt vormgegeven, dat het belang van de betrokken cliënt in deze ondersteuning het uitgangspunt is. Het is van belang dat de cliëntondersteuner daadwerkelijk het belang van de cliënt dient en dat de cliënt het gevoel heeft dat deze persoon naast hem staat en in de positie is om diens belang te dienen. Indien de cliënt twijfelt aan de objectiviteit van de cliëntondersteuner, mag hij de gemeente daarop wijzen en vragen om een andere ondersteuner. De cliëntondersteuning is kosteloos voor de cliënt die daar een beroep op doet. Uiteraard kan de cliënt ook zelf zijn ondersteuning organiseren (naasten of vertegenwoordiger).

Bij de cliëntondersteuning in de Wmo 2015 kan het gaan om ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

De gemeente heeft geen invloed op het indicatiebesluit dat het CIZ neemt. Wanneer het CIZ een positief indicatiebesluit neemt, valt de persoon voortaan onder de reikwijdte van de Wlz en is de gemeente niet meer verantwoordelijk voor de cliëntondersteuning. Het zorgkantoor draagt dan zorg voor de eventuele cliëntondersteuning bij bijvoorbeeld de zorgplanbespreking (zie paragraaf 3.2). Indien een persoon geen toegang krijgt tot de Wlz, omdat hij niet aan de zorginhoudelijke criteria van de Wlz voldoet, blijft de verantwoordelijkheid voor de cliëntondersteuning bij de gemeente.

Gesprek tussen cliënt, mantelzorgers, gemeente, verzekeraar en CIZ

Er zijn mensen die een zware zorgbehoefte hebben en mogelijk recht zouden kunnen hebben op Wlz-zorg, maar die dankzij forse inspanning van mensen uit hun sociale omgeving slechts een beperkte formele ondersteunings- en/of zorgvraag hebben. Als iemand in zo’n situatie graag thuis wil blijven wonen, kan het soms doelmatiger zijn dat hij door de mantelzorger(s), gemeente en Zvw-verzekeraar wordt geholpen dan wanneer hij Wlz-zorg thuis zou ontvangen met een vpt of pgb. Indien zo’n situatie zich voordoet, zal het CIZ aansturen op een gesprek hierover tussen de cliënt, zijn of haar mantelzorgers, de gemeente, de verzekeraar en het CIZ. Dit wordt toegelicht in hoofdstuk 6.

2.3 Het verzekerd pakket: waar heeft de cliënt recht op?

Wettelijke verankering verzekerd pakket

In de vorige paragraaf is al toegelicht dat – anders dan in de AWBZ – op wetsniveau de hoofdlijnen voor de toegangscriteria worden vastgelegd. Hetzelfde geldt voor het verzekerd pakket. Hiermee biedt de wet meer duidelijkheid. Tevens draagt het bij aan budgettaire stabiliteit, omdat de wet minder snel kan worden aangepast (uitgebreid).

Integraal pakket

In de Wlz bestaat geen recht op extramurale zorg via losse functies en klassen, zoals dat in de AWBZ wel bestaat. Delen van de ondersteuning en zorg die nu nog onderdeel uitmaken van de AWBZ, komen als aanspraken te vervallen. In plaats daarvan kunnen mensen met een ondersteuningsvraag die zij niet zelf of met behulp van hun eigen sociale netwerk kunnen oplossen, terecht bij hun gemeente. Gemeenten ontvangen de middelen waarmee zij deze mensen kunnen ondersteunen in hun zelfredzaamheid.

Cliënten die aangewezen zijn op zorg uit de Wlz hebben recht op een samenhangend aanbod van zorg in combinatie met verblijf. Dit samenhangende aanbod moet aansluiten bij de zorg waarop de cliënt conform de toegangscriteria is aangewezen: blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Van welke zorg de cliënt gebruik zal maken, hangt af van zijn individuele mogelijkheden, behoeften en wensen. Afspraken hierover worden vastgelegd in het zorgplan. De invulling van het recht op zorg hangt daarom af van de omstandigheden en kan verschillen van cliënt tot cliënt.

De verzekerde zorg in de Wlz bestaan uit een integraal pakket, dat de volgende onderdelen kan omvatten:

  • Verblijf in een instelling

  • Persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging

  • Behandeling

    • Wlz-behandeling

    • Algemene medische zorg

  • Hulpmiddelen

  • Vervoer voor begeleiding of behandeling

  • Woningaanpassingen voor cliënten tot 18 jaar.

2.3.1 Verblijf in een instelling

Allereerst omvat de Wlz een recht op verblijf in een instelling inclusief de daarbij horende voorzieningen, zoals eten en drinken en het schoonhouden van de woonruimte. Naast het verblijf is er recht op samenhangende zorg bestaande uit persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding of behandeling. In het Besluit zorgaanspraken AWBZ omvatte de aanspraak «verblijf» ook alle geïndiceerde zorg. In de nieuwe formulering van artikel 3.1.1 van de Wlz zijn die elementen uit elkaar gehaald. Verblijf is een apart onderdeel van het verzekerd pakket. De zorgvormen zijn nevenschikkend genoemd onder a tot en met f. Iemand kan derhalve een recht hebben op verblijf plus de geïndiceerde zorg, of alleen op een of meer geïndiceerde zorgvormen. De noodzaak van het los van het verblijf kunnen indiceren van de zorgvormen vloeit voort uit het feit dat cliënten op grond van de Wlz zelf (in plaats van op grond van lagere regelgeving) kunnen kiezen voor een vpt of een pgb, dat wil zeggen voor het verkrijgen van zorg terwijl zij thuis blijven wonen (en derhalve niet gaan verblijven in een instelling).

Voor mensen die niet willen verblijven in een instelling, biedt dit wetsvoorstel de mogelijkheid van een vpt of een pgb. Zij zien dan af van daadwerkelijk verblijf in een instelling maar houden voor zover daar behoefte aan is er wel recht op een deel van de verblijfszorg (hoteldiensten die samenhangen met het verblijf, zoals huishoudelijke hulp en eten en drinken). Zie tabel 2.1 voor de verschillen tussen pgb en vpt.

Voor het vpt en het pgb gelden wel voorwaarden. Zo moet de zorg verantwoord en tegen aanvaardbare kosten in de eigen woonomgeving geleverd kunnen worden. Uiteraard kunnen meerdere pgb-houders wel net als nu in een pgb gefinancierd wooninitiatief, die als hun eigen woonomgeving gekwalificeerd kan worden verblijven. De kosten voor het verblijf zijn dan voor eigen rekening omdat uit het pgb alleen zorg kan worden betaald. In de volgende paragrafen over zorglevering en bekostiging wordt hier nader op ingegaan.

Omdat de regering het belangrijk vindt dat kinderen zo lang mogelijk bij hun ouders kunnen blijven wonen, zijn woningaanpassingen voor cliënten tot 18 jaar als recht in de Wlz opgenomen.

Indien een cliënt zelf in zijn woning voorziet (vpt of pgb) betekent dat uiteraard niet dat hij permanent zijn recht op een plaats in een instelling verliest. Het is immers denkbaar dat het op een gegeven moment niet meer mogelijk is om thuis te blijven wonen met een pgb of vpt. Bij ouderen is dit veelal het geval als de partner wegvalt of de zorgbehoefte toeneemt. De zorg kan dan mogelijk niet langer verantwoord of doelmatig thuis worden geleverd. Of een cliënt kan zelf alsnog de voorkeur krijgen voor verblijf in een instelling. Bij (gehandicapte) kinderen komt er (meestal rond het 18e levensjaar) net als bij gezonde kinderen het geval is, een natuurlijk moment om het ouderlijk huis verlaten. Het is daarom te allen tijde mogelijk om later alsnog het recht op verblijf tot gelding te brengen. Het is echter niet mogelijk om tegelijkertijd gebruik te maken van pgb of vpt enerzijds en een plaats in een instelling anderzijds.

Hotelmatige diensten

Indien iemand verblijft in een instelling, is het logisch dat de instelling ook zorgt voor het verstrekken van eten en drinken en het schoonhouden van de woonruimte. Dit valt daarom onder de titel verblijf in de Wlz. Indien iemand kiest voor een volledig pakket thuis, zorgt de instelling die de zorg levert in principe ook voor het eten en drinken en het schoonhouden van de ruimte. Indien een cliënt dat niet wil, bijvoorbeeld omdat hij een partner heeft die deze taken wil vervullen, hoeft de instelling deze diensten uiteraard niet te leveren. Deze situatie is hetzelfde als in de AWBZ.

Indien een cliënt kiest voor het pgb, kan hij wel een vergoeding krijgen voor huishoudelijke hulp, maar niet voor eten en drinken. Dit laatste wordt bij pgb tot de eigen verantwoordelijkheid gerekend. Dit is hetzelfde als in de AWBZ.

Partneropname bij ouderen

In de AWBZ heeft de (gezonde) echtgenoot van een persoon met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking die in een instelling verblijft, aanspraak op verblijf in dezelfde instelling. De regering wil dit behouden in de Wlz, omdat zij van mening is dat echtgenoten zo lang mogelijk samen moeten kunnen blijven wonen. Dit voorkomt eenzaamheid en kan bijdragen aan de kwaliteit van leven van het echtpaar. Indien de partner zelf ook zorgbehoevend wordt, maar nog niet voldoet aan de toegangscriteria van de Wlz, kan hij de gemeente om ondersteuning vragen. Dan kan betekenen dat de gemeente vanuit de Wmo 2015 ondersteuning zal leveren aan de gezondere partner in de instelling. Afhankelijk van de vraag welke zorgaanbieders de gemeente heeft gecontracteerd, zal de gemeente ofwel dezelfde instelling betalen om ook de gezondere partner te verzorgen, ofwel een andere instelling of zorgverlener betalen om de zorg en ondersteuning bij die instelling te gaan leveren. In de AWBZ wordt overigens slechts zeer beperkt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om samen in een instelling te gaan wonen. Het betreft een verschijnsel uit de tijd van de verzorgingshuizen, waar de lichtere vormen van zorg werden geleverd. Aangezien de Wlz zich alleen nog richt op zwaardere vormen van zorg, is de verwachting van de regering dat het aantal partneropnamen nog veel beperkter zal zijn dan in de AWBZ. In gehandicaptenzorg bestaat geen recht op partneropname. Er zijn geen cijfers bekend waaruit blijkt of dit veel voorkomt. Indien de situatie zich voordoet dat een gezonde persoon bij bijvoorbeeld zijn lichamelijk gehandicapte partner in een instelling wil wonen, kan hij daarover in gesprek gaan met de instelling en zelf huur en dergelijke betalen. Wanneer één persoon van een echtpaar aangewezen is op Wlz-zorg, is de verwachting overigens dat dit echtpaar liever in de eigen woning zal willen blijven en gebruik zal maken van het vpt of het pgb.

2.3.2 Persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging

Zorg vanuit de Wlz kan persoonlijke verzorging, begeleiding, verpleging en/of behandeling omvatten. In deze paragraaf wordt beschreven wat wordt verstaan onder deze termen. Behandeling wordt in paragraaf 2.3.3 nader toegelicht.

Op welke zorg een cliënt specifiek is aangewezen, verschilt van individu tot individu. Alle zorg waarop de cliënt is aangewezen dient te voldoen aan de eisen voor verantwoorde zorg, dat wil zeggen: kwalitatief verantwoorde zorg die tijdig, veilig en doeltreffend is. Wat verantwoorde zorg is, wordt net als in de AWBZ bepaald door de stand van de wetenschap en praktijk of door wat in het betrokken vakgebied geldt als goede en adequate zorg en diensten en door de hiervoor geldende professionele standaarden. Over de zorg worden door aanbieder en cliënt afspraken gemaakt in het zorgplan. De zorgbehoefte van de cliënt en zijn wensen ten aanzien van de dagelijkse invulling daarvan staan daarbij centraal. Dit wordt toegelicht in hoofdstuk 3 over kwaliteit.

Bij persoonlijke verzorging in de Wlz gaat het net als in de AWBZ om het ondersteunen of overnemen van de zelfzorg bij mensen met een aandoening of beperking. Persoonlijke verzorging is gericht op het opheffen van het tekort aan zelfredzaamheid van de cliënt. Dit kan ook inhouden dat de cliënt wordt gestimuleerd om deze activiteiten zelf te doen en aan te leren.

Begeleiding of dagbesteding in de Wlz omvat recreatieve of sociaal-culturele activiteiten waaraan de mensen in de Wlz een bepaalde mate van structuur overhouden en die bijdrage aan een verhoging van de kwaliteit van leven. Bij deze begeleiding hoort ook een bepaalde mate van toezicht. Dit wijkt af van de begeleiding die wordt geboden door gemeenten in het kader van de Wmo 2015. Deze begeleiding is erop gericht de zelfredzaamheid van een persoon te handhaven of te bevorderen en verwaarlozing of opname in een instelling te voorkomen.

Verpleging in de Wlz omvat verpleegkundige zorg. Het gaat daarbij in de Wlz net als in de AWBZ vooral om het uitvoeren van verpleegkundige handelingen maar het kan, afhankelijk van de zorgzwaarte van de cliënt, ook gaan om signalerende, begeleidende en voorlichtende taken of het oefenen in zelfzorg.

Cliënten met een vpt krijgen de begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging indien zij hierop zijn aangewezen geleverd vanuit het integrale pakket vanuit de instelling. Cliënten met een pgb kunnen de begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging zelf vanuit hun pgb inkopen. Zij kunnen zich hiervoor wenden tot Wlz-aanbieders, maar zij kunnen zich hiervoor ook wenden tot zorgverleners die in andere domeinen werkzaam zijn (Wmo 2015 of de Zvw). De decentralisatie van de functie begeleiding en de aan begeleiding gekoppelde persoonlijke verzorging naar gemeenten en de overheveling van de persoonlijke verzorging en verpleging naar de Zvw heeft geen effect op het recht op zorg voor pgb-houders vanuit de Wlz. Anders gezegd: ook al ontvangt een pgb-houder zijn begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging thuis, zijn verzekerd pakket blijft een recht op Wlz-zorg. Dit komt omdat hij voldoet aan de indicatiecriteria voor de Wlz: hij heeft permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig.

2.3.3 Behandeling

Naast persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding kan de zorg vanuit de Wlz ook behandeling omvatten. In de Wlz gaat het om behandeling van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard. Kenmerkend voor onderscheid tussen de Wlz-behandeling en de Zvw-behandeling is dat het gaat om een specifieke behandeling (hierna te noemen Wlz-behandeling) in die zin dat deze samenhangt met de aard van de beperking op grond waarvan de cliënt toegang heeft tot de Wlz. Er is bij de cliënt sprake van complexe (multi)problematiek, die in termen van behandeling meestal vraagt om continue, systematische, langdurige en multidisciplinaire zorg waarbij specifieke deskundigheid op het niveau van een Wlz-behandelaar nodig is. Wlz-behandeling kan zich ook richten op herstel of voorkoming van verergering van de gevolgen van de aandoening of het ontstaan van een met de aandoening gerelateerde stoornis al dan niet door het aanleren van vaardigheden. Tevens kan de Wlz-behandeling betrekking hebben op aanvullende functionele diagnostiek, consultatie en medebehandeling. Bij Wlz-behandeling kan het gaan om individuele behandeling en om behandeling in groepsverband. Denk hierbij aan kinderen met een beperkt ontwikkelingsperspectief in verband met ernstige meervoudige handicaps. Iedere verzekerde krijgt ongeacht of hij in een instelling verblijft dan wel zelf in zijn woonruimte voorziet met pgb of vpt, deze behandeling vanuit de Wlz. Indien de verzekerde heeft gekozen voor een pgb dan mag hieruit geen Wlz-behandeling worden ingekocht maar krijgt de verzekerde deze behandeling in de vorm van zorg in natura. Dit wordt toegelicht in de volgende paragraaf.

Indien iemand verblijft in een instelling (zorg in natura) en daar ook Wlz-behandeling ontvangt, komt naast de Wlz-behandeling ook algemeen medische zorg ten laste van de Wlz. Onder deze algemeen medische zorg valt onder andere:

  • geneeskundige zorg van algemene aard;

  • psychiatrische zorg (voor die verzekerden die op grond van een andere aandoening of beperking toegang heeft tot de Wlz);

  • farmaceutische zorg;

  • hulpmiddelen die noodzakelijk zijn in verband met de in een instelling gegeven zorg;

  • tandheelkundige zorg;

  • eventuele kleding verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling.

Indien een cliënt zelf in zijn woning voorziet met gebruikmaking van pgb of vpt heeft dit als consequentie dat de algemeen medische zorg, zoals hierboven omschreven, voor hem niet ten laste komt van de Wlz. Er is hiermee dus onderscheid tussen een verzekerde die voor zorg in natura met verblijf kiest ten opzichte van de verzekerde die kiest voor pgb of vpt.

Op termijn wil de regering, conform het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ)13 bij de consultatie van dit wetsvoorstel, het onderscheid tussen Wlz-behandeling en algemene medische zorg laten vervallen. Vanuit de filosofie van de Wlz staat de regering voor een integraal pakket voor alle mensen die een indicatiebesluit voor de Wlz hebben, ongeacht voor welke leveringsvorm zij kiezen; zorg in natura met verblijf, vpt of pgb. Het onderscheid is vanuit de AWBZ historisch te verklaren, maar leidt in praktijk tot afbakeningsdiscussies.

Omdat het aanpassen van het verzekerd pakket in praktijk verstrekkende gevolgen heeft voor onder meer de bekostiging en de organisatie van de zorg, kiest de regering ervoor om het onderscheid in de Wlz tussen enerzijds de verzekerde die zorg in natura met verblijf kiest en anderzijds de verzekerde die kiest voor vpt of pgb voorlopig te behouden. De cliënten die kiezen voor vpt of pgb ontvangen derhalve deze algemeen medische zorg vanuit de Zvw in plaats vanuit de Wlz. De Minister van VWS zal het Zorginstituut om een uitvoeringstoets verzoeken om te bezien onder welke voorwaarden en per wanneer tot aanpassing van het verzekerd pakket kan worden overgegaan.

2.3.4 Vervoer voor begeleiding of behandeling

Als een cliënt gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt op een locatie die niet dezelfde is als de verblijfslocatie van de cliënt, kan het verzekerd pakket tevens het vervoer van en naar die locatie omvatten. Indien de begeleiding of de behandeling niet op een externe locatie wordt geleverd, maakt de cliënt uiteraard geen gebruik van het recht op vervoer. Dit is hetzelfde als in de AWBZ.

Indien een cliënt in de Wlz zich op grond van sociale overwegingen (denk aan een familiebezoek) wenst te verplaatsen maar hiervoor niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer, kan deze cliënt hiervoor een beroep doen op de gemeenten voor sociaal vervoer.

2.3.5 Woningaanpassingen voor cliënten tot 18 jaar

Indien een cliënt voor een vpt of pgb kiest, dient hij of zijn vertegenwoordiger er voor te zorgen dat de zorg op verantwoorde wijze in zijn woonruimte kan worden verleend.

Omdat de regering het belangrijk vindt dat kinderen zo lang mogelijk bij hun ouders kunnen blijven wonen, heeft de regering specifiek voor de groep cliënten tot 18 jaar een recht op woningaanpassingen in de Wlz opgenomen. Uiteraard zijn hier wel voorwaarden aan verbonden. Niet elke woningaanpassing wordt zomaar vergoed. De investering moet gerelateerd zijn aan het zo lang mogelijk thuis blijven wonen en moet duurzaam en doelmatig zijn. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt nader invulling gegeven aan de voorwaarden voor woningaanpassingen voor kinderen tot 18 jaar. Hiervoor wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de voorwaarden die gemeenten hiervoor stellen in het kader van de Wmo 2015. Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de uitvoering in de Wlz. Het zorgkantoor beoordeelt of aan de voorwaarden voor woningaanpassingen wordt voldaan en draagt hiervoor de kosten. Hiervoor worden middelen toegevoegd aan het landelijke bovenbudgettaire kader voor individueel aangepaste hulpmiddelen. Het zorgkantoor kan over de uitvoering afspraken maken met gemeenten. Gemeenten hebben hiermee vanuit de Wmo veel ervaring.

Meerderjarigen hebben in de Wlz geen recht op woningaanpassingen of verhuizingen. Indien zij hun woning aan wensen te passen om thuis te kunnen blijven wonen terwijl zij Wlz-zorg ontvangen, komen de kosten daarvan voor eigen rekening. Ook in de AWBZ zijn woningaanpassingen geen recht. De regering hanteert hier het uitgangspunt dat indien een Wlz-cliënt en zijn sociale omgeving ervoor kiezen om de cliënt thuis te laten wonen, zij er zelf voor dienen te zorgen dat de woonruimte daarvoor geschikt is. Gemeenten dragen niet de verantwoordelijkheid voor woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie. Daarmee is er geen afwentelmogelijkheid tussen domeinen. Overigens is het wel goed denkbaar dat de gemeente deze woningaanpassingen al eerder heeft vergoed toen de cliënt nog een lichtere zorgvraag had en onder de verantwoordelijkheid van de gemeente viel.

2.3.6 Hulpmiddelen

De hulpmiddelen die noodzakelijk zijn in verband met de in de instelling gegeven integrale zorg behoren, evenals bij de AWBZ, tot het verzekerd recht in de Wlz. Het gaat hierbij om de volgende drie categorieën:

  • 1. hulpmiddelen die al standaardvoorzieningen behoren tot de gebruikelijke inventaris van de instelling (outillage). Het gaat hierbij om hulpmiddelen waar meerdere mensen, eventueel met een kleine aanpassing, gebruik van kunnen maken, zoals bijvoorbeeld een hoog/laag-bed, een tillfift of een standaardrolstoel. Wat tot de outillage van een instelling behoort is afhankelijk van de doelgroep(en) van de instelling.

  • 2. hulpmiddelen die nodig zijn voor de zorg die de instelling met verblijf én behandeling levert. Het gaat hierbij enerzijds om hulpmiddelen die niet persoonsgebonden zijn (zoals bijvoorbeeld infuuspompen) en anderzijds ook om verzorgingsmiddelen zoals incontinentiemateriaal, verbandmiddelen en anti-decubitus materiaal.

  • 3. hulpmiddelen die voor cliënten die verblijven in een instelling met verblijf én behandeling specifiek zijn aangepast aan het individu en daardoor niet door meerdere personen zijn te gebruiken. Het gaat hierbij om orthopedische schoenen, verbandschoenen, therapeutische elastische kousen, prothese, ortheses en een individuele tilband.

In de huidige AWBZ is de individueel aangepaste rolstoel voor het zich verplaatsen in en rondom de instelling een aanspraak voor degenen die in een instelling met verblijf én behandeling verblijven. Als onderdeel van het verzekerd pakket in de Wlz komen, behalve deze rolstoel, aanvullend mobiliteitshulpmiddelen voor iedereen met een Wlz-indicatie beschikbaar voor het zich (laten) verplaatsen in en rondom de woning/instelling en om sociale contacten te onderhouden. Het gaat hierbij om hulpmiddelen die niet vallen onder de reikwijdte van de Zvw en sociaal vervoer (binnen en buiten de regio) op basis van de Wmo. In nadere regelgeving worden deze mobiliteitshulpmiddelen nader afgebakend.

Naast voorgaande hulpmiddelen zijn er ook nog hulpmiddelen die vergoed worden vanuit een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw. Bijvoorbeeld een gehoorapparaat voor oudere mensen. Op dit punt blijft de Wlz ten opzichte van de AWBZ hetzelfde.

2.3.7. Aanspraken uit de AWBZ die niet in de Wlz passen

De grondslagen en de functiegerichte omschrijving van de zorg – zoals die bestaan in de AWBZ – blijven in de Wlz gehandhaafd, met dien verstande dat een psychische stoornis op zichzelf geen basis meer is voor toegang tot de Wlz. De reden daarvoor is dat de langdurige GGZ vanaf 2015 onder verantwoordelijkheid valt van zorgverzekeraars in de Zvw en gemeenten voor de Wmo 2015. Dat neemt niet weg dat cliënten die voldoen aan de toegangscriteria op basis van een andere grondslag, op grond van de Wlz behandeld kunnen worden voor hun psychische stoornis. Denk bijvoorbeeld aan mensen met een psychogeriatrische aandoening of beperking. Om afwenteling tussen domeinen te voorkomen, is nadere uitwerking in lagere regelgeving noodzakelijk.

Er bestaat in de Wlz geen recht op losse functies en klassen, zoals dat in de AWBZ het geval was. De Wlz biedt cliënten de mogelijkheid om zorg en verblijf als integraal pakket af te nemen. De Wlz is bedoeld voor verzekerden die permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig hebben, en biedt dan ook een integraal pakket aan zorg. Verzekerden kunnen ervoor kiezen dit integrale pakket thuis te genieten. Zij kunnen dan opteren voor een pgb of een vpt.

Ook zijn er nog enkele aanspraken in de AWBZ, die geen onderdeel uitmaken van de Wlz, omdat ze niet passen in een wet voor langdurige zorg zoals de Wlz. Het gaat bijvoorbeeld om neonatale hielprikscreening, vaccinatieprogramma, abortusklinieken, doventolken en kortdurend verblijf. Deze AWBZ-aanspraken worden ondergebracht bij andere domeinen. Zo zullen de hielprik en het vaccinatieprogramma tot 1 januari 2018 voortbestaan op grond van de Wet publieke gezondheid.

2.4 Zorglevering

2.4.1 Verschillende verzekerde prestaties en de zorgplicht van de Wlz-uitvoerder

Een cliënt die zich, getuige zijn indicatiebeschikking van het CIZ, voor de Wlz heeft gekwalificeerd, heeft altijd naast de voor hem geïndiceerde vormen van zorg recht op verblijf. Dat is gezien de intensiteit van de zorg die de verzekerden die voor Wlz-zorg in aanmerking komen nodig hebben, niet meer dan logisch. Zoals in paragraaf 2.4.2 nader uiteen wordt gezet, impliceert het recht op verblijf echter niet, dat de verzekerde daar per se gebruik van dient te maken. Indien de geïndiceerde zorg op verantwoorde wijze bij hem thuis kan worden verleend, kan hij kiezen voor een vpt of pgb in plaats van voor zorg met verblijf.

Kiest de verzekerde voor zorg met verblijf of voor een vpt, dan heeft hij jegens zijn Wlz-uitvoerder en, omdat de Wlz-uitvoerders de daadwerkelijke uitvoering van de Wlz zullen overlaten aan zorgkantoren14, jegens het zorgkantoor recht op de geïndiceerde zorg.15 Deze zorg verleent het zorgkantoor hem niet zelf. In plaats daarvan zal het zorgkantoor zorginkoopcontracten sluiten met zorgaanbieders, die de zorg (en, indien de cliënt voor verblijf kiest, het verblijf) namens de verantwoordelijke Wlz-uitvoerder verlenen. Kiest de verzekerde voor een pgb, dan heeft hij geen recht op zorg maar recht op geld, zij het dat hij het geld ten gevolge van het invoeren van de trekkingsrechten niet op zijn bankrekening gestort zal krijgen.

Wat de verzekerde ook kiest, in alle gevallen is het aan de Wlz-uitvoerder en het zorgkantoor om ervoor te zorgen dat de verzekerde datgene krijgt, waarop hij recht heeft. Dat vloeit namelijk voort uit de zorgplicht van de Wlz-uitvoerder en de daarvan afgeleide zorgplicht van het zorgkantoor. In paragraaf 2.6 wordt nog nader toegelicht welke taken het zorgkantoor ter uitvoering van de zorgplicht moet verrichten.

Onderstaande tabel biedt een overzicht van de verschillende leveringsvormen binnen de Wlz in relatie tot het verzekerd pakket. Daarna worden de verschillende leveringsvormen en voorwaarden nader toegelicht.

 

Zorg in natura

Pgb

 

Met verblijf in een instelling

Zonder verblijf (vpt)

Zonder verblijf1

Verblijf (kapitaallasten)

Ja

Nee

Nee

Hoteldiensten / verblijfszorg

Ja

Ja

Alleen huishoudelijke hulp (vergoeding), of, indien wonend in pgb-wooninitaitief, een vergoeding voor de meerkosten die het wooninitiatief maakt

Persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging

Ja

Ja

Ja

Wlz-behandeling

Ja

Ja

Ja, als zorg in natura

Algemeen medische zorg2

Ja (indien Wlz-behandeling vanuit dezelfde instelling wordt geleverd, anders Zvw)

Nee (Zvw)

Nee (Zvw)

Vervoer voor begeleiding of behandeling

Ja

Ja

Ja

Mobiliteitshulpmiddelen

Ja

Ja

Ja

Woningaanpassingen minderjarigen

Nee

Ja, via een vergoeding

Ja, via een vergoeding

X Noot

1

Er zijn pgb-houders die met andere pgb-houders samen verblijven in een pgb gefinancierd wooninitiatief. Hiervoor bestaat sinds 2013 een vergoeding aan de pgb-houders voor de meerkosten die worden gemaakt door de pgb-instelling voor het organiseren van de zorg en door kunnen worden berekend aan de budgethouder. Uit het pgb kunnen echter niet de kosten van het verblijven worden betaald.

X Noot

2

Behandeling die niet Wlz-specifiek is, maar waarop wel recht kan bestaan binnen de Wlz.

2.4.2 Zorg met verblijf

Zoals hiervoor reeds aangegeven, gaat de regering ervan uit dat de meeste cliënten in de Wlz dusdanig in hun mogelijkheden zijn beperkt, dat zij het meest gebaat zijn bij een integraal pakket van zorg en wonen. De zorgkantoren dienen voor hen zoveel verblijfszorg te contracteren, dat zij binnen redelijke termijn16 en op redelijke afstand van waar zij wonen of willen gaan wonen17, in een instelling kunnen gaan verblijven. Dat behoort tot hun zorgplicht. Tot hun zorgplicht behoort echter niet, dat zij ervoor dienen te zorgen dat de verzekerde binnen redelijke termijn in de instelling van zijn voorkeur kan gaan verblijven. Het is immers mogelijk dat de instelling waar de cliënt het liefst zou gaan wonen op dat moment geen plaats voor hem heeft. Van een zorgkantoor kan dan uiteraard niet worden verwacht, dat hij in het kader van zijn zorgplicht alsnog een plek bij die instelling regelt. Niemand is immers tot het onmogelijke gehouden. Het zorgkantoor voldoet in zo'n geval aan zijn zorgplicht indien het binnen redelijke termijn en op redelijke afstand van waar de cliënt wil gaan wonen een andere geschikte verblijfsinstelling voor hem beschikbaar heeft. Heeft het zorgkantoor meerdere geschikte alternatieven, dan mag de cliënt daaruit kiezen. Een cliënt kan daar dan, al dan niet in afwachting van het moment waarop er alsnog een plaats in zijn voorkeursinstelling open valt, gaan wonen. Wil een cliënt echt alleen maar in zijn voorkeursinstelling gaan wonen, dan kan hij totdat dat het geval is, kiezen voor een vpt of een pgb, mits zijn thuisomgeving het mogelijk maakt de zorg daar op verantwoorde wijze te leveren. Binnen de Wlz zal het, anders dan onder de AWBZ, derhalve niet meer mogelijk zijn om in afwachting van een plaats in de voorkeursinstelling zorg thuis te ontvangen terwijl dat niet helemaal verantwoord is of meer zorg thuis te ontvangen, dan in een regulier vpt of pgb besloten ligt. In die zin zijn de mogelijkheden van «overbruggingszorg» in de Wlz derhalve kleiner dan onder de AWBZ.

Zorgkantoren dienen bij hun inkoopbeleid diversiteit in het gecontracteerde aanbod en aansluiting bij de vraag na te streven. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan verschillende woonvormen, grootte van de instelling, culturele achtergrond of filosofie, de dagbestedingactiviteiten et cetera. De regering verwacht van zorgkantoren dat zij aanbieders zorgvuldig onderling vergelijken op klanttevredenheid, kwaliteit en doelmatigheid van zorg en verwacht dat deze criteria bij de lengte en de continuering van contracten, de prijzen en de volumes een rol spelen. Indien ze hier onvoldoende werk van maken, kan de regering zelf nadere regels stellen, terwijl de cliënt en/of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zowel de verantwoordelijke Wlz-uitvoerders als het zorgkantoor kan aanspreken.

2.4.3 Zorg zonder verblijf

In de AWBZ is gebleken dat een aanzienlijk aantal mensen die voor een zorgzwaartepakket zijn geïndiceerd, er niet voor kiezen om in een instelling te verblijven. In 2012 ging het om ongeveer een kwart van de verblijfsgeïndiceerden. Het aantal ouderen dat thuis blijft wonen, stijgt al jaren en in de gehandicaptenzorg zijn veel instellingsterreinen gaandeweg ontmanteld omdat men vanuit het oogpunt van vermaatschappelijking is overgegaan op kleinschalig wonen in de wijk. Deze trend ondersteunt het beleid van de regering om mensen langer thuis te laten wonen. Hoewel de Wlz zich alleen nog zal richten op de mensen met een zware zorgbehoefte, is de verwachting van de regering dat een deel van de cliënten of hun vertegenwoordigers de zorg in de eigen omgeving zal willen en kunnen vormgeven. Dit kan zowel het geval zijn bij ouderen die langer bij hun gezonde partner willen blijven wonen, als voor bijvoorbeeld kinderen of jongvolwassenen die bij het eigen gezin blijven. De regering acht het wenselijk om mensen die hun zorg goed in eigen omgeving kunnen organiseren, daarvoor ook de ruimte te geven.

Indien de cliënt ervoor kiest om zelf in het verblijf te voorzien, zijn hiervoor in de Wlz twee opties, te weten het vpt en het pgb. Deze opties zetten de cliënt meer aan het roer en kunnen innovatie in de zorg stimuleren. Zorg in natura met verblijf, vpt en pgb zijn bedoeld voor cliënten die in een oplopende mate regie kunnen voeren. Vanwege technologische vooruitgang is het denkbaar dat de regie en de mogelijkheden van cliënten in de toekomst verder toenemen en dat cliënten met een zware zorgvraag langer thuis kunnen blijven wonen.

Er geldt een aantal voorwaarden voor het afnemen van zorg zonder verblijf via vpt of pgb. Deze voorwaarden zijn ingegeven door ervaringen met het pgb in de AWBZ. Belangrijkste is dat te allen tijde verantwoorde zorg wordt geleverd en dat de kosten voor de componenten die de cliënt afneemt niet hoger zijn dan de kosten voor die componenten indien ze in een instelling zouden worden geleverd. Hieronder wordt toegelicht wat de specifieke voorwaarden per leveringsvorm zijn. Het zorgkantoor beoordeelt bij elke leveringsvorm of aan de voorwaarden is voldaan. Wordt niet aan de voorwaarden voldaan die aan vpt of pgb gesteld worden, dan rest het intramurale verblijf.

Volledig pakket thuis

In de leveringsvorm van het vpt behoudt de cliënt (of diens wettelijk vertegenwoordiger) regie over de huisvesting. Hij betaalt huur voor zijn eigen woonomgeving of heeft een eigen koopwoning. Deze woonruimte kan overigens ook onderdeel van een geclusterde setting (instelling) zijn. Het verschil met zorg in natura met verblijf is dat de beschikkingsmacht van de cliënt over zijn woonruimte groter is. De cliënt bepaalt de inrichting en wie wel of niet zijn woning betreedt. Er is sprake van het financieel scheiden van wonen en zorg. Net als bij het vpt in de AWBZ, verzorgt de zorgaanbieder naast de Wlz-zorg de hoteldiensten, oftewel de schoonmaak en het eten en drinken. De zorgaanbieder krijgt voor deze diensten betaald, want het maakt deel uit van de prestatiebeschrijving van het vpt.

Zoals in paragraaf 2.5 nader zal worden uiteengezet, zal de NZa gevraagd worden hoe vanaf 2016 een deel vpt in de bekostiging vorm kan krijgen. Een cliënt of zijn vertegenwoordiger betaalt in dat geval zelf de hoteldiensten en of dagbesteding. In samenhang daarmee wordt de eigen bijdrage bekeken om deze keuze van de cliënt mogelijk te maken.

Net als in de AWBZ kunnen cliënten gebruik maken van het vpt bij zorgaanbieders die vooraf zijn gecontracteerd door het zorgkantoor en die de zorg in hun woonruimte kunnen en willen leveren. Daarbij wordt in principe het hele vpt door dezelfde gecontracteerde zorgaanbieder geleverd. Het zorgkantoor beoordeelt of aan de randvoorwaarden is voldaan. De zorgaanbieder stelt – net als bij verblijf in een instelling – samen met de cliënt een zorgplan op.

In de AWBZ is het gebruik van het vpt nog bescheiden. Veel zorgaanbieders leveren geen vpt. Dit is ook niet noodzakelijk om een persoon thuis van zorg in natura te voorzien, omdat het zzp kan worden omgezet in functies en klassen. Zo ontvangen veel mensen met een verblijfsindicatie extramurale zorg en ondersteuning. Voor de zorgaanbieder is dit een financieel aantrekkelijker alternatief. In de Wlz is dit echter niet meer mogelijk, omdat alle extramurale zorg en ondersteuning wordt ondergebracht bij gemeenten of zorgverzekeraars. Van het omzetten van zzp’s in functies en klassen is daarom geen sprake meer. De regering verwacht dat zorgaanbieders vaker het vpt gaan inzetten om tegemoet te komen aan de wens van cliënt om in zijn eigen woonruimte te voorzien. Dit draagt bij aan de innovatie in de zorg.

Pilot zorg op maat contractering

De regering heeft overwogen om in dit wetsvoorstel de mogelijkheid te creëren voor cliënten om ook een volledig pakket thuis af te nemen bij niet vooraf gecontracteerde aanbieders. Indien een cliënt gebruik wil maken van een vpt-aanbieder die niet gecontracteerd is, zou de cliënt het zorgkantoor kunnen verzoeken om deze aanbieder alsnog te contracteren. Er ontstaat dan «zorg-op-maat-contractering» die meer cliëntgericht is. Voordeel hiervan is dat de cliënt optimale keuzevrijheid heeft en bijvoorbeeld kan kiezen voor nieuwe, innovatie zorgaanbieders of aanbieders van specifieke, identiteitsgebonden zorg. Voordelen ten opzichte van het pgb zijn dat de cliënt zelf geen opdrachtgever is, geen onderhandelingen hoeft te voeren en geen contracten hoeft af te sluiten. Ook blijft het zorgkantoor verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de kwaliteit van de geleverde zorg.

Aan deze vorm van zorg op maat contractering kleven echter ook nadelen. Zo verhoudt het zich slecht tot de beheerssystematiek in de Wlz, die gebaseerd is op regionale budgettaire kaders en controle vooraf door de NZa van de productieafspraken die tussen zorgkantoren en zorgaanbieders worden gemaakt (zie paragraaf 7.1). Bovendien wil de regering absolute zekerheid hebben over de juridische houdbaarheid ervan. De regering gaat ervan uit dat zorgkantoren aanbestedingsplichtig zijn (zie paragraaf 12.2). Deze vorm van contractering moet daarom passen binnen de Europese aanbestedingsregels. In Zweden wordt een contracteringsmodel voor de langdurige zorg gehanteerd, waarbij niet wordt aanbesteed, maar vooraf een pakket aan eisen (waaronder prijs en kwaliteit) wordt gepubliceerd. Iedere aanbieder die aan de eisen voldoet en cliënten heeft die zorg bij hem willen afnemen, heeft er recht op dat hij gecontracteerd wordt. Dit model heeft de goedkeuring van de Europese Commissie.

Om de gewenste zekerheid te verkrijgen of dit ook binnen de Wlz mogelijk is, is nader (juridisch) onderzoek nodig. Indien daaruit blijkt dat deze route juridisch haal- en houdbaar is, dan zal de regering een pilot starten waarbij een klein, nader te bepalen deel, van het budgettaire kader zal worden gereserveerd voor de Zweedse vorm van contracteren. Zo kan worden gevolgd wat de effecten ervan zijn. De uitkomsten worden geëvalueerd, zodat op een later moment desgewenst kan worden besloten over bredere implementatie. De pilot richt zich op het vpt, maar kan bij positieve evaluatie desgewenst verbreed worden naar zorg met verblijf.

Persoonsgebonden budget

De derde leveringsvorm in de Wlz-zorg is het pgb. Deze leveringsvorm is vergelijkbaar met het pgb in de AWBZ, maar dan in de vorm van een trekkingsrecht in plaats van een bedrag op de eigen betaalrekening. Het trekkingsrecht houdt in dat een andere partij (de Sociale Verzekeringbank; SVB) namens de verzekerde het persoonsgebonden budget op een rekening houdt. De SVB voert dan ondermeer de betalingen uit (zie ook paragraaf 9.4). De vormgeving van en voorwaarden voor het pgb in dit wetsvoorstel sluiten zoveel mogelijk aan bij die van het wetsvoorstel Wmo 2015 en de Jeugdwet. Verschillen in formulering komen voort uit de verschillen in de aard van de wetsvoorstellen en de cliëntgroepen.

Het pgb verschilt op een aantal manieren van het vpt. Zo sluit de cliënt of zijn vertegenwoordiger bij het pgb zelf contracten met de zorgverleners, terwijl het zorgkantoor dat doet bij het vpt. Bij het vpt is vooralsnog sprake van een integraal pakket dat door één, door het zorgkantoor gecontracteerde aanbieder geleverd wordt, terwijl bij het pgb ook kan worden gekozen voor het contracteren van meerdere individuele zorgverleners of een pgb gefinancierd wooninitiatief. Eten en drinken, wassen van kleding, et cetera worden bij het pgb als verantwoordelijkheid van de cliënt gezien, terwijl deze wel onderdeel uitmaken van het integrale pakket van het vpt. Huishoudelijke hulp kan wel vanuit het pgb worden bekostigd. Daarnaast zijn cliënt of vertegenwoordiger bij het pgb uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor kwaliteit, terwijl het zorgkantoor hiervoor verantwoordelijk is bij het vpt. Wel geldt bij zowel vpt als pgb dat het zorgkantoor vooraf moet toetsen of de zorg thuis verantwoord kan worden geleverd. Deze voorwaarde voor vpt en pgb is in de wet opgenomen. Ook is een vpt alleen bij gecontracteerde instellingen mogelijk, terwijl een pgb ook bij niet-gecontracteerde instellingen en zelfs – mits de zorg verantwoord blijft – niet-professionals mag worden besteed.

Het pgb kan een belangrijke functie vervullen bij het bevorderen van innovatie in het zorgaanbod. Een pgb-houder hoeft zich immers niet te beperken tot gecontracteerde zorgaanbieders, maar kan ook bijvoorbeeld nieuwe, niet gecontracteerde aanbieders kiezen. De regering vindt het wel noodzakelijk om aan het pgb een aantal voorwaarden te verbinden gezien de ervaringen met het pgb in de AWBZ. Aan de voorkant moet worden beoordeeld of het pgb een geschikte leveringsvorm is. Om voor het pgb in aanmerking te komen, moet de verzekerde motiveren waarom hij geen zorg in natura wenst, hij moet duidelijk maken dat hij (of via zijn vertegenwoordiger) in staat is de eigen regie en taken komend bij het pgb waar te maken, en zoals gezegd, hij moet aantonen dat de zorg die hij voornemens is te contracteren verantwoord en van goede kwaliteit is. Ook kan worden bezien of de betreffende persoon niet een pgb wordt aangepraat door bijvoorbeeld malafide bemiddelingsbureaus of aanbieders. Het zorgkantoor beoordeelt of aan de voorwaarden voor een pgb is voldaan. Hiervoor wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringspraktijk van bewustkeuzegesprekken, budgetplannen, weigerings- en intrekkingsgronden en verantwoording. Dit alles wordt, voor zover nodig, uitgewerkt in lagere regelgeving, zoals nu geregeld in de pgb-regeling onder de AWBZ.

Een pgb kan enkel worden gebruikt voor zorg die tot het verzekerd pakket behoort. Het pgb mag ondermeer niet worden gebruikt voor Wlz-behandeling of algemene medische zorg, hotelmatige diensten (met uitzondering van huishoudelijke hulp) en verblijf. Het zorgkantoor mag het pgb weigeren of intrekken indien de cliënt onvoldoende aannemelijk kan maken dat met het persoonsgebonden budget zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien het pgb zou worden gebruikt om een overbelaste mantelzorger te betalen, of om een zorgaanbieder in te schakelen die het zorgkantoor juist niet heeft gecontracteerd omdat de kwaliteit van zorg onvoldoende was. Als eenmaal is gekozen voor pgb, is de cliënt (of de vertegenwoordiger) echter medeverantwoordelijk voor kwaliteit van zorg in deze leveringsvorm.

Het zorgkantoor ziet toe op een verantwoorde en juiste besteding van het persoonsgebonden budget. Dat begint reeds bij het verkrijgen van een pgb door bijvoorbeeld het budgetplan en de zorgcontracten met hulpverleners te beoordelen en goed te keuren. De SVB controleert de zorgcontracten op ondermeer arbeidsjurdische aspecten en controleert, als het pgb eenmaal is toegekend, of de betalingen die de SVB door de budgethouder gevraagd worden te doen corresponderen met wat er in het zorgcontract tussen budgethouder en zorgverlener is opgenomen Voorts kan een zorgkantoor het persoonsgebonden budget weigeren als de cliënt zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de verplichtingen, zoals de plicht om verantwoorde zorg in te kopen.

Het pgb mag ook worden gebruikt om niet-professionals uit het sociale netwerk van de betrokkene financieel voor hun diensten te belonen. In dat geval hanteert het zorgkantoor een maximumbedrag dat de budgethouder aan deze niet-professionals mag uit betalen. Dit wordt toegelicht in de volgende paragraaf over bekostiging. De regering verwacht dat cliënten met een pgb dit voornamelijk zullen inzetten om zorg in te kopen bij verschillende professionele en niet-professionele zorgverleners of bij niet door het zorgkantoor gecontracteerde aanbieders. De SVB heeft tevens taak om, indien van toepassing, de budgethouder te ondersteunen in de werkgeverstaken. Een budgethouder sluit immers met elke zorgverlener een contract en is dan werkgever. Door het trekkingsrecht en de ondersteuning van werkgeverstaken tezamen voor zowel de Wlz, de Wmo 2015 als de Jeugdwet bij de SVB te beleggen ontstaat een doelmatige uitvoering, is er voor cliënt voor deze zaken één aanspreekpunt en verbetert de fraudebestendigheid van het pgb.

Een pgb kan niet worden gebruikt om behandeling in te kopen. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste moet behandeling door professionele zorgaanbieders worden geleverd. Het is daarom niet wenselijk dat deze door mantelzorgers geleverd wordt. Ten tweede lopen de kosten van behandeling per cliënt erg uiteen. Voor twee cliënten met min of meer dezelfde zorgzwaarte kan de behoefte aan behandeling heel erg verschillen. Indien in het pgb een gemiddelde vergoeding zou worden opgenomen voor behandeling, zou dit in praktijk op cliëntniveau niet goed uitpakken. Om deze redenen wordt ook in de Wlz geen pgb voor behandeling verstrekt. Dit is op dezelfde manier geregeld als in de AWBZ. Indien een Wlz-cliënt Wlz-behandeling nodig heeft, kan de cliënt hiervoor een beroep doen op het zorgkantoor, dat deze zorg in natura zal moeten laten leveren. Het zorgkantoor koopt dit als losse prestatie in. Het pgb mag, met uitzondering van Wlz-behandeling (die niet vanuit het pgb mag worden bekostigd), niet gecombineerd worden met zorg in natura. Een cliënt kan dus niet voor de helft van diens zorg een pgb aanvragen en de rest in natura geleverd krijgen.

Benchmark inkoopbeleid zorgkantoren

Uitgangspunt van de regering is dat het gecontracteerde zorgaanbod van goede kwaliteit is, cliënttevredenheid voorop staat en dat doelmatig wordt ingekocht. Indien veel cliënten in een regio voor een pgb kiezen kan dat (maar dit hoeft niet) een signaal zijn dat het zorgkantoor bij zijn inkoopbeleid onvoldoende rekening houdt met de wensen van de cliënten.

Het zorgkantoor kan daar uiteraard een les uit trekken en het jaar daarna besluiten om een aanbieder die veel via pgb wordt ingeschakeld alsnog te contracteren. Zo sluit het gecontracteerde zorgaanbod steeds beter aan op de wensen van cliënten. De NZa zal de zorgkantoren benchmarken op de inkoop van de zorg. Het is de regering opgevallen dat de prestaties van zorginstellingen zowel kwalitatief als financieel verschillen. De regering acht het wenselijk dat een zo groot mogelijk aandeel van zorg wordt ingekocht bij zorgaanbieders die op deze aspecten goed presteren.

Logeren

Het is mogelijk dat een cliënt niet de hele week op dezelfde locatie verblijft. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat iemand in een instelling verblijft, maar in het weekend gaat logeren bij familie. In dat geval kunnen de cliënt, zijn familie en de instelling die verantwoordelijk is voor de zorgverlening afspraken maken over die zorgverlening, zodat er sprake blijft van verantwoorde zorg. Er kan bijvoorbeeld worden afgesproken dat de familieleden zorgen voor zaken als de begeleiding en persoonlijke verzorging, terwijl de zorginstelling een zorgverlener langs stuurt voor de noodzakelijke behandeling. Hierover kunnen afspraken worden gemaakt in het zorgplan.

Andersom is het ook denkbaar dat een Wlz-gerechtigde thuis woont met een vpt of pgb met bijvoorbeeld zijn partner of ouders, maar een dag in de week in een instelling overnacht. Dat kan nodig zijn om de mantelzorger te ontlasten. Ook hierover worden in het zorgplan (bij vpt) of het budgetplan (bij pgb) afspraken gemaakt. Er bestaat geen afzonderlijk recht op kortdurend verblijf in de Wlz. Deze vorm van respijtzorg die in de AWBZ voor een groot deel wordt gefinancierd uit het pgb, wordt in de toekomst vanuit de Wmo 2015 of de Jeugdwet gefinancierd. Respijtzorg voor mensen met een Wlz-indicatie komt echter wèl ten laste van de Wlz.

Ook kan het gebeuren dat iemand thuis kan blijven wonen dankzij forse inspanningen van een mantelzorger, maar dat deze mantelzorger tijdelijk niet is staat is om dezelfde hoeveelheid zorg te verlenen. In dat geval kan allereerst worden bekeken of de zorg die met vpt of pgb wordt geleverd op een andere wijze kan worden georganiseerd, bijvoorbeeld door tijdelijk meer inzet van andere mantelzorgers, vrijwilligers of professionele zorgverleners. Als dat niet gaat, is een tijdelijke opname in een instelling een optie. Dit geldt alleen voor mensen die Wlz-gerechtigd zijn. Indien iemand gebruik maakt van zorg en ondersteuning uit de Wmo 2015 en kortdurend verblijf nodig heeft, is dat een verantwoordelijkheid van gemeenten. Indien iemand thuis woont, maar blijvende opname in een instelling nodig heeft, kan in overleg met het zorgkantoor het pgb of vpt uiteraard worden stopgezet en in zorg met verblijf worden omgezet.

Voor al de hierboven beschreven situaties geldt dat er niet dubbel zal worden betaald voor de zorg. Het recht op verblijf wordt alleen verzilverd op dagen dat iemand daadwerkelijk verblijft in een instelling.

2.5 Bekostiging

De indicaties zullen worden gesteld in zorgprofielen die aansluiten bij de zorgvraag. De bekostiging van de zorg zal in de Wlz persoonsvolgend zijn. Zorgprofielen zullen worden aangesloten op de zorgzwaartepakketten. De bekostiging op basis van zorgzwaartepakketten zal grotendeels blijven bestaan om de continuïteit van de back office te waarborgen. De Minister van VWS zal de NZa verzoeken in het kader van het zzp-onderhoud om per 2016 te kijken naar een clustering van zzp’s. Bij het onderhoud van de zzp’s wordt in ieder geval betrokken: het aantal zzp’s per sector, de grondslagen en terugdringing van het aantal toeslagen.

Behoud van zzp’s als bekostigingstaal

De zzp's zijn in het verkeer tussen de NZa, de aanbieders en de inkopers voor de processen van zorginkoop, declaratie en verantwoording een herkenbare «taal». Zorgkantoren hebben meer inzicht gekregen in de relatie tussen de zorgvraag van de cliënt en de kosten. Het inzicht in de cliëntenmix helpt zorgaanbieders bij de inzet van geschikte medewerkers om aan de vraag tegemoet te komen. De invoering van zorgzwaartebekostiging is voor processen van inkoop en logistiek een belangrijke stap vooruit geweest in de AWBZ. Daarom wil de regering de zzp’s als «bekostigingstaal» behouden.

Dit neemt niet weg dat het zzp een ongeschikte taal is voor het gesprek tussen de zorgaanbieder en de cliënt. Het is bijvoorbeeld geen norm voor de zorg die de cliënt ontvangt of een claimbaar recht. De zorgbehoefte van de cliënt en het daaraan ontleende zorgplan zijn maatwerk.

Persoonsvolgende bekostiging

Cliënten en/of hun vertegenwoordigers geven hun voorkeur aan bij welke gecontracteerde zorgaanbieder zij het verzekerde pakket tot gelding brengen. De beschikbaarheid van de zorg is de randvoorwaarde. Afhankelijk van de vraag en voorkeuren van cliënten verkrijgen de instellingen hun inkomsten. Bij de inkoop van zorg in natura of het volledig pakket thuis door zorgkantoren is een belangrijk criterium dat als allereerste zorg wordt ingekocht die de voorkeur heeft van cliënten en bij instellingen die kwalitatief goede zorg leveren en financieel goed presteren.

Prestatie en leveringsvorm

In de bekostiging wordt onderscheid gemaakt tussen zorg die in natura wordt afgenomen in de vorm van een integraal pakket van zorg met verblijf, en zorg waarbij de cliënt zelf in zijn woonvorm voorziet (vpt of pgb). Voor de zorg in natura en het vpt stelt de NZa prestaties vast.

  • Zorg met verblijf: Het integrale pakket van zorg met verblijf wordt bekostigd op basis van de hierboven beschreven bekostigingscategorieën. Er is sprake van een integraal pakket en niet van losse prestaties. De beleidsregels voor zorg in natura worden opgesteld door de NZa en beschrijven wanneer en op welke wijze geld door instellingen gedeclareerd kan worden voor de geleverde prestaties, die door zorgkantoor en instellingen in contracten zijn afgesproken.

  • Volledig pakket thuis: Het tarief van een vpt is afgeleid van het bijbehorende zzp. De NZa gevraagd worden hoe vanaf 2016 een deel vpt in de bekostiging vorm kan krijgen. Een cliënt of zijn vertegenwoordiger betaalt in dat geval zelf de hoteldiensten en of dagbesteding. In samenhang daarmee wordt de eigen bijdrage bekeken om deze keuze van de cliënt mogelijk te maken.

  • Persoonsgebonden budget: Voor het pgb geldt dat de zorg in de meeste gevallen niet als één integraal pakket bij één aanbieder wordt afgenomen. Er kan sprake zij van meerdere zorgverleners (waaronder mantelzorgers) die samen het samenhangend pakket aan zorg bieden dat de cliënt nodig heeft. Aanbieders die deze zorg leveren, kunnen hiervoor hun eigen aandeel in de zorg declareren bij de budgethouder op basis het contract dat tussen beide partijen is overeengekomen. In tegenstelling tot zorg met verblijf en het vpt, gebeurt dit op basis van de in de Wlz gedefinieerde functies: persoonlijke verzorging, begeleiding en/of verpleging. Daarnaast zal in natura verstrekte, Wlz-behandeling door de zorgaanbieder bij het zorgkantoor kunnen worden gedeclareerd.

Persoonsgebonden budget

In het geval dat de cliënt voor een pgb kiest, stelt de cliënt in plaats van een zorgplan een budgetplan op, dat hij aan het zorgkantoor overlegt. Het zorgkantoor stelt op basis van het budgetplan vast wat het trekkingsrecht is dat de cliënt heeft. Het maximumtarief voor het pgb is een afgeleide van het tarief voor zorg in natura.

Het pgb-tarief is maximaal het tarief voor zorg in natura dat hoort bij het zorginhoudelijk profiel waarin de cliënt door het CIZ is geïndiceerd gecorrigeerd voor onder meer de vergoeding voor kapitaallasten van de instelling, hoteldiensten (met uitzondering van een vergoeding voor huishoudelijke hulp) en voor behandeling. Dit wordt geregeld bij of krachtens amvb.

Indien een cliënt niet kiest voor zorg in natura maar voor pgb, stelt het zorgkantoor vast wat het trekkingsrecht is dat een cliënt heeft op grond van zijn budgetplan. Zoals in de vorige paragraaf is opgenomen, mag het pgb ook worden gebruikt om niet-professionals uit het eigen sociale netwerk in te huren. In het wetsvoorstel is een bepaling opgenomen die het zorgkantoor de mogelijkheid geeft om een maximum vergoeding in te stellen die budgethouders aan niet-professionals uit betalen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hieraan nadere regels worden gesteld. Het trekkingsrecht mag nooit meer zijn dan het maximumtarief voor het pgb.

Bovenstaande past bij de verankering van het pgb in deze wet als volwaardige leveringsvorm. Bovendien zullen zorg in natura en pgb onder de Wlz worden gefinancierd uit één regionaal budgettair kader (zie paragraaf 7.1).

Integraal tarief

Voor het vastgoed geldt een apart vergoedingenregime dat in de periode 2012–2017 gefaseerd wordt geïntegreerd in de zzp’s. Vanaf 2018 zal het volledig geïntegreerd zijn en bestaat er geen aparte vergoeding van kapitaallasten meer.

Regulering van tarieven

In de Wlz gelden maximumtarieven. De NZa stelt te de tarieven voor de zzp’s vast en de afgeleide tarieven van het vpt. De tarieven pgb zijn afgeleid van het vpt. De componenten die de maximale trekkingsrechten voor een pgb bepalen worden in een ministeriële regeling opgenomen. Dit betekent dus dat VWS de maximale trekkingsrechten voor pgb’s vaststelt.

In tabel 2.1, in paragraaf 2.4, is weergegeven welke onderdelen van het verzekerd pakket worden vergoed per leveringsvorm.

Verschil in prestaties tussen instellingen

De regering zal de NZa verzoeken om systematisch de maximumtarieven onder de loep te nemen. De ene instelling kan ruim met de tarieven uit, terwijl dat voor de andere instellingen niet toereikend is. Gemiddeld behalen instellingen een goed rendement. Zo blijkt uit de benchmark die Actiz jaarlijks laat uitvoeren, dat er al jaren een stijgende lijn zichtbaar is in de bedrijfsresultaten van zorginstellingen.18 Deze lijn heeft zich in de benchmark 2013 op diverse fronten doorgezet. Het aantal zorginstellingen dat financieel gezond is, neemt ondanks de crisis toe. De nettomarge (het resultaat als percentage van de opbrengsten) en de budgetratio stijgen (het eigen vermogen als percentage van de bedrijfsopbrengsten). Daarbij valt op de dat de stijging van de nettomarge juist voor de intramurale zorg geldt, oftewel voor het deel van de AWBZ dat wordt ondergebracht in de Wlz. Hoewel hier verschillende verklaringen voor denkbaar zijn, zijn de aanhoudende positieve bedrijfsresultaten voor de regering aanleiding om te veronderstellen dat de maximumtarieven in de AWBZ relatief ruim zijn.

Het staat het zorgkantoor en de aanbieder vrij om prijsafspraken te maken die lager liggen dan het maximum. In de huidige systematiek van de AWBZ kent de NZa het maximumtarief toe indien een zorgkantoor en een zorgaanbieder er niet in slagen om er samen uit te komen. De regering zal de NZa advies vragen hoe dit te veranderen met het oog op het scherp inkopen van zorg.

Bekostiging bij onderaannemerschap

Dat er bij zorg in natura met verblijf en vpt in de Wlz sprake is van het integrale pakket wil niet zeggen dat alle zorg door dezelfde zorgaanbieder geleverd moet worden. Het is denkbaar dat aanbieders voor bepaalde vormen van behandeling expertise van andere aanbieders inschakelen. Dit kan onder meer via onderaannemerschap. Eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van- en samenhang in de zorg ligt in dat geval bij de zorgaanbieder waar de cliënt verblijft.

2.6 Uitvoering van de verzekering

Aanpak in twee fasen

In de HLZ-brief van de Staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer is toegelicht dat het kabinet voor de uitvoering een aanpak in twee fasen overweegt. In de eerste fase blijft de uitvoering regionaal plaatsvinden. Daarna wordt bezien of verdere verbeteringen in de doelmatigheid mogelijk zijn in de tweede fase, die nog niet met dit wetsvoorstel in gang wordt gezet, bijvoorbeeld door de ouderenzorg op termijn naar de Zvw over te hevelen en derhalve risicodragend door zorgverzekeraars voor eigen verzekerden uit te laten voeren. Het is denkbaar dat het wenselijk is om onderscheid te gaan maken tussen de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg. In hoofdstuk 15 over het toekomstperspectief wordt dit toegelicht. De regering overweegt om dit onderscheid te maken, omdat de twee sectoren een wezenlijk andere doelgroep kennen. In de gehandicaptenzorg is sprake van een relatief kleine en stabiele doelgroep, waarbij landelijke uniformiteit en stabiliteit bij de zorginkoop belangrijk zijn. Daartegenover staat de ouderenzorg, waarbij sprake is van een grotere doelgroep met veel meer jaarlijkse in- en uitstroom van mensen die doorgaans ook veel curatieve zorg ontvangen. Voor deze doelgroep is afstemming op de Zvw een belangrijk aandachtspunt.

Het onderscheid dat de regering in de tweede fase overweegt te maken tussen deze twee sectoren, is van invloed op de vormgeving die de regering kiest voor de uitvoering van de Wlz op korte termijn. De regering sluit voor de korte termijn grotendeels aan bij de bestaande uitvoeringsstructuur. Dat heeft twee redenen. Ten eerste wil de regering nog niet voorsorteren op een mogelijk toekomstperspectief (risicodragende uitvoering in de Zvw voor de ouderenzorg en een landelijke voorziening of verzekering voor de gehandicaptenzorg). Wat wenselijk kan zijn voor de ene sector (meer landelijke aansturing in de gehandicaptenzorg) kan immers conflicteren met wat wenselijk is in de andere sector (meer aansluiting bij het Zvw-model van concurrerende verzekeraars voor de ouderenzorg en dus juist meer ruimte voor uitvoerders). Deze keuze leidt ertoe dat de hybride uitvoeringsstructuur die de AWBZ heeft, in de Wlz wordt gecontinueerd. In de AWBZ zijn zorgverzekeraars formeel verantwoordelijk voor de uitvoering van de AWBZ voor eigen verzekerden, maar doen regionaal werkende zorgkantoren feitelijk het werk.

Ten tweede maakt de regering hier een pragmatische keuze. Als gevolg van de gehele hervorming van de langdurige zorg staat het veld de komende jaren voor een forse veranderingsopgave. De regering heeft grote ambities voor de langdurige zorg, maar heeft tegelijkertijd oog voor de aanpassingen die dit vergt in de uitvoering. Om de veranderingen niet al te veel te stapelen, heeft de regering daarom besloten om de bestaande uitvoeringsstructuur grotendeels te handhaven in de Wlz. De wijzigingen die de regering wel in de uitvoeringsstructuur doorvoert, worden in het vervolg van deze paragraaf toegelicht.

Opdracht aan de Wlz-uitvoerders

De regering verwacht van de uitvoerders van de Wlz dat zij zich stevig – meer dan in de AWBZ – inspannen voor goede, innovatieve zorg voor hun verzekerden en een doelmatige uitvoering van de Wlz. Daartoe zal zij in de wet- en regelgeving voor de nodige aanscherping zorgen. Daarnaast zullen de Minister van VWS en de NZa steviger optreden om een mentaliteitsverandering en daarmee de gewenste kwaliteitsverbetering te realiseren.

Het basisprincipe in alle domeinen, dus ook in de Wlz, is uitgaan van wat mensen (nog) wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen. Daarbij staat kwaliteit van leven voorop. De opdracht aan de uitvoerders van de Wlz is om dit op een doelmatige en kwalitatief verantwoorde wijze uit te voeren. De uitvoerders moeten net als in de AWBZ de nodige maatregelen treffen ter voorkoming van onnodige zorg en van uitgaven die hoger zijn dan noodzakelijk.

In de Wlz is geregeld dat Wlz-uitvoerders verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wlz, voor zover de uitvoering van deze wet niet bij of krachtens de wet aan anderen is opgedragen. Hiervoor is reeds aangegeven dat de Wlz een aantal uitvoeringstaken aan anderen dan Wlz-uitvoerders opdraagt. Zo stelt de SVB indien nodig vast of iemand verzekerd is, en beoordeelt het CIZ of een verzekerde op Wlz-zorg is aangewezen en zo ja, wat de aard, inhoud en (globale) omvang van de benodigde zorg is. In paragraaf 5.8 wordt toegelicht dat het CAK eigen bijdragen vaststelt en int. Dat de Wlz aanzienlijke taken aan andere instanties dan de Wlz-uitvoerders toekent19, wil echter niet zeggen dat er voor de Wlz-uitvoerders weinig uit te voeren blijft. Zij hebben namelijk de belangrijke taak om ervoor te zorgen dat hun verzekerden die geïndiceerde zorg en overige diensten kunnen verkrijgen, waarop zij aangewezen zijn. Dit wordt wel de «zorgplicht» van de Wlz-uitvoerder genoemd. Ter uitvoering van zijn zorgplicht, dient de Wlz-uitvoerder de volgende werkzaamheden te (laten) verrichten:

  • hij sluit zorginkoopovereenkomsten met zorgaanbieders op grond waarvan die zorgaanbieders namens hem de zorg aan zijn verzekerden zullen verlenen waarop zijn verzekerden (getuige hun indicatiebesluit) zijn aangewezen. Dit gebeurt zowel voor zorg in een instelling als voor zorg die in het kader van een vpt geleverd wordt.

  • hij beoordeelt of iemand in aanmerking kan komen voor een vpt of pgb.

  • indien iemand voor zorg met verblijf of een vpt kiest, zorgt hij ervoor dat de benodigde zorg binnen redelijke termijn en daar waar de betrokkene woont (vpt) of wil gaan wonen (zorg met verblijf) voor de verzekerde beschikbaar is.20

  • indien iemand voor een pgb kiest, zorgt hij ervoor dat het budget tijdig beschikbaar is.

  • hij verstrekt zijn verzekerden informatie over de (voorwaarden verbonden aan de) diverse leveringsvormen, over het gecontracteerde zorgaanbod (wie is waarvoor gecontracteerd, wat zijn de verschillen tussen de gecontracteerde zorgaanbieders, zijn er wachttijden en zo ja, hoe lang zijn deze?).

  • hij bemiddelt een verzekerde die gekozen heeft voor zorg in een instelling of voor een vpt desgevraagd naar een geschikte gecontracteerde zorgaanbieder.

  • desgevraagd zorgt hij voor cliëntondersteuning bij de zorgplanbesprekingen.

  • hij bemiddelt indien een verzekerde die voor zorg in een instelling of voor een vpt heeft gekozen, van mening is dat de zorgaanbieder binnen de grenzen van het indicatiebesluit verkeerde of te weinig zorg levert, dan wel de bepalingen over de zorgplanbespreking en het zorgplan niet nakomt en de cliënt en de zorgaanbieder hier niet zelf uitkomen.21

De Wlz-uitvoerders zijn daarnaast verantwoordelijk voor de administratie en controle van de aan verzekerden geleverde zorg. Zoals in het hiernavolgende zal worden uiteengezet, zal de administratie en/of controle echter door de Minister van VWS per regio aan één Wlz-uitvoerder worden opgedragen. De Wlz-uitvoerder zal derhalve niet zelf de administratie en controle van de zorg voor ieder van zijn verzekerden doen.

Ten slotte zijn de Wlz-uitvoerders verantwoordelijk voor de overige Wlz-werkzaamheden die niet bij of krachtens de wet aan anderen zijn opgedragen. Te denken valt hierbij aan het ontwikkelen van beleid, bijvoorbeeld op het terrein van de zorginkoop en de samenwerking met andere partijen (bijvoorbeeld de zorgverzekeraars voor de curatieve zorg), het uitvoeren van het pgb en het voeren van juridische procedures indien een verzekerde van mening is dat de Wlz-uitvoerder zijn zorgplicht niet goed nakomt.

Afzonderlijke rechtspersoon: de Wlz-uitvoerder

Het wetsvoorstel voorziet erin dat de Wlz-uitvoerders aparte rechtspersonen zijn, die behoren tot de groep waartoe ook een of meer zorgverzekeraars als bedoeld in de Zvw behoren. Ook al zijn in de Wlz de doelgroep en het verzekerde pakket beperkt ten opzichte van die in de AWBZ, nog steeds zal sprake zijn van grote financiële belangen. Mede om die reden acht De Nederlandsche Bank (DNB) het vanuit haar rol als prudentieel toezichthouder op de zorgverzekeraars verstandig dat, anders dan in de AWBZ het geval is, de uitvoering van de Wlz in een afzonderlijke rechtspersoon plaatsvindt. Zouden verzekeraars geen aparte rechtspersoon oprichten, dan lopen zij al snel aan tegen de grenzen van het verbod op nevenbedrijf uit artikel 3:36, lid 1 en 2 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Ook acht DNB het onderbrengen van de uitvoering van de Wlz in een apart rechtspersoon verstandig, omdat het uitvoeren van de Zvw en Wlz in één rechtspersoon zou leiden tot additionele prudentiële en integriteitrisico’s en daarmee tot additioneel solvabiliteitsbeslag. Voorts is de splitsing wenselijk om de verzekeringstechnische risico’s van de Zvw- en Wlz-activiteiten te scheiden. Om deze redenen wordt geregeld dat de Wlz moet worden uitgevoerd in een aparte rechtspersoon.

Indien er binnen een groep sprake is van meerdere labels en risicodragers voor de Zvw, hoeven deze overigens niet allemaal een eigen rechtspersoon voor de uitvoering van de Wlz te hebben. Eén rechtspersoon voor de uitvoering van de Wlz per groep volstaat. In de praktijk hebben veel verzekeraars of verzekeraarsgroepen al een aparte rechtspersoon opgericht voor de uitvoering van de AWBZ, waardoor de uitvoeringsconsequenties en administratieve lasten als gevolg van de verplichting dat de Wlz in een afzonderlijke rechtspersoon wordt uitgevoerd, beperkt zijn.

De verzekerde merkt weinig van deze verandering. Net als bij de AWBZ, zal de verzekerde doorgaans automatisch worden ingeschreven bij een Wlz-uitvoerder die behoort tot de groep waartoe ook zijn zorgverzekeraar behoort.

Aangezien de Wlz-uitvoerders op grond van de Wlz besluiten zullen moeten nemen die rechtsgevolg voor verzekerden hebben (oftewel beschikkingen zullen moeten nemen), zijn zij met openbaar gezag bekleed en daarmee zelfstandige bestuursorganen (zbo's). De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen stelt voorop dat zbo's krachtens publiekrecht worden ingesteld. Voor de Wlz-uitvoerders wordt hiervan afgeweken: zij zullen privaatrechtelijke rechtspersonen zijn. De belangrijkste redenen hiervoor zijn dat de AWBZ op dit moment reeds door privaatrechtelijke rechtspersonen (namelijk door de zorgverzekeraars en door de zorgkantoren die tot de zorgverzekeraarsconcerns behoren) wordt uitgevoerd en dat het in het licht van de hiervoor beschreven mogelijkheid de ouderenzorg op termijn naar de Zvw en daarmee naar de privaatrechtelijke zorgverzekeraars over te hevelen, ondoelmatig zou zijn de uitvoering van de Wlz voor een mogelijk beperkte termijn uit de sfeer van de privaatrechtelijke zorgverzekeraars te halen en in handen te leggen van publiekrechtelijke zbo's. De in de Wlz geregelde randvoorwaarden, zoals de voorwaarde de Wlz-uitvoering gescheiden te administreren, voorkomen vermenging van de Wlz-gelden met Zvw-gelden of andere gelden die in het verzekeraarsconcern omgaan.

De uitvoering van de Wlz door de Wlz-uitvoerders kwalificeert niet als de uitoefening van het (schade)verzekeringsbedrijf in de zin van de Wft, zodat op grond van die wet geen vergunning is vereist. Zoals gezegd, voorziet dit wetsvoorstel namelijk niet in de risicodragende uitvoering van de Wlz door Wlz-uitvoerders. Net als het geval is bij de AWBZ, is de Staat risicodrager bij de uitvoering van de Wlz. De Wft is derhalve niet van toepassing op de Wlz-uitvoerders en deze rechtspersonen staan derhalve niet rechtstreeks onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en DNB. Indirect is de uitvoering van de Wlz echter wel van belang voor het prudentiële toezicht van DNB op de zorgverzekeraar binnen dezelfde groep. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.12. Voorts is, mede naar aanleiding van wat daarover in de Wft ten aanzien van de bestuurders van verzekeraars is geregeld, in de Wlz opgenomen dat de NZa de kwaliteit en betrouwbaarheid van de bestuurders toetst en nagaat of de uitvoerder op zijn taak is berekend. Aan- en afmelding van Wlz-uitvoerders geschiedt bij de NZa.

Minister wijst zorgkantoren aan voor administratie en/of controle

Zoals hiervoor reeds aangegeven, zijn de Wlz-uitvoerders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wlz, voor zover althans bij en krachtens de wet Wlz-taken niet aan anderen worden opgedragen. Bij amvb wordt Nederland ingedeeld in regio’s en zal de Minister per regio een Wlz-uitvoerder aanwijzen die voor in die amvb te benoemen vormen van Wlz-zorg specifiek verantwoordelijk is voor de uitvoering van de administratie- en/of controletaken voor alle verzekerden die in die regio wonen. Overwogen wordt om deze Wlz-uitvoerder in ieder geval de taak te geven om het administratieve contact tussen zorgaanbieders en het CAK te bevorderen. Om verwarring te voorkomen, wordt in deze toelichting gesproken over het zorgkantoor, als de regionaal aangewezen Wlz-uitvoerder wordt bedoeld. Dit sluit aan bij het taalgebruik in de AWBZ. De aanwijzingsbevoegdheid van de Minister komt op hoofdlijnen overeen met de aanwijzingsbevoegdheid in de AWBZ, met het verschil dat in de AWBZ nog gesproken wordt over verbindingskantoren (welke term verder in de praktijk nooit wordt gehanteerd). In de aanwijzing kan de Minister instructies meegeven waar het zorgkantoor zich aan moet houden bij de uitvoering van zijn taak.

De als zorgkantoor aangewezen Wlz-uitvoerder krijgt met de aanwijzing de eigenstandige taak voor alle verzekerden in de regio, ongeacht bij welke Wlz-uitvoerder zij zijn ingeschreven. Dit betekent dat hij zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering van de bij amvb nader aan te duiden administratie en/of controletaak en hiervoor rechtstreeks onder het toezicht valt van de NZa. Indien een zorgkantoor op onderdelen niet goed functioneert, zal de NZa het zorgkantoor daar rechtstreeks op aanspreken.

Wlz-uitvoerders besteden taken vrijwillig uit aan zorgkantoren

Voor de taken die de Minister niet rechtstreeks aan een andere partij heeft opgedragen (verder ook «overige taken» genoemd), zijn de Wlz-uitvoerders zelf verantwoordelijk. Dit geldt dus voor het uitvoeren van de zorgplicht en de overige werkzaamheden die niet bij of krachtens de wet aan derden of – per regio – aan de zorgkantoren zijn opgedragen. De Wlz-uitvoerders kunnen deze taken vrijwillig uitbesteden. Aangezien de Minister voor de administratie en/of controle per regio een Wlz-uitvoerder als zorgkantoor aan zal wijzen, valt te verwachten dat de overige Wlz-uitvoerders in zo'n regio hun overige taken aan dezelfde Wlz-uitvoerder zullen uitbesteden. Zo zal naar verwachting de uitvoering van de zorgplicht worden uitbesteed. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om het geven van volmachten om namens hen zorginkoopcontracten met zorgaanbieders te sluiten en om het geven van mandaten om pgb's te verlenen of vast te stellen, maar ook om het opdragen van feitelijke handelingen, zoals het bijstaan van verzekerden bij het zoeken naar beschikbare zorg. Ook het opstellen van beleid of het voeren van procedures kan aan de zorgkantoren worden uitbesteed.

Of de Wlz-uitvoerders taken uitbesteden of niet, ze blijven te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van die taken voor hun eigen verzekerden. Dit is dus anders dan bij de administratie- en/of controletaken, waar de als zorgkantoren aangewezen Wlz-uitvoerders verantwoordelijk zijn, omdat ze rechtstreeks de opdracht van de Minister krijgen. De voor een bepaalde regio als zorgkantoor aanwezen Wlz-uitvoerder doet het werk voor de overige taken gedeeltelijk onder eigen verantwoordelijkheid (namelijk voor zover het gaat om het uitvoeren ten behoeve van de bij hem zelf ingeschreven, in de desbetreffende regio wonende verzekerden) en gedeeltelijk onder verantwoordelijkheid van (dat wil zeggen namens) de overige Wlz-uitvoerders, (namelijk voor zover het gaat om het uitvoeren ten behoeve van de in de desbetreffende regio wonende verzekerden die bij die andere Wlz-uitvoerders zijn ingeschreven). Spreken we van «de zorgplicht van het zorgkantoor», dan dienen we ons derhalve te realiseren dat het zorgkantoor een eigen zorgplicht heeft voor de verzekerden die in de regio zijn ingeschreven bij de Wlz-uitvoerder die tevens het zorgkantoor is, en een afgeleide zorgplicht voor de verzekerden die in de regio bij de overige Wlz-uitvoerders zijn ingeschreven. Dit is hetzelfde als in de AWBZ. Het enige verschil is dat deze constructie in de Wlz vanwege de wettelijke verankering van het pgb ook geldt voor de uitvoering van het pgb, terwijl deze taak onder de AWBZ nog rechtstreeks bij zorgkantoren is belegd via de Regeling subsidies AWBZ.

Uit het jaarlijks onderzoek van de NZa naar de uitvoering van de AWBZ blijkt dat er grote verschillen bestaan in het functioneren van de verschillende zorgkantoren bij de uitvoering van de AWBZ22. De regering wil dat het algeheel functioneren wordt verbeterd en in het bijzonder dat het niveau van de achterblijvers wordt opgetrokken. Daarom versterkt zij met dit wetsvoorstel en in de uitvoeringspraktijk de prikkels om goed te functioneren.

Indien een zorgkantoor in een regio bepaalde uitbestede taken niet goed uitvoert, verwacht de regering dat Wlz-uitvoerders met verzekerden in die regio het zorgkantoor daar op aanspreken. De NZa zal voor deze taken rechtstreeks de verantwoordelijke Wlz-uitvoerders aanspreken. Dat wil zeggen dat de NZa tegelijkertijd de Wlz-uitvoerder aan zal spreken die in de desbetreffende regio het zorgkantoor is èn de Wlz-uitvoerders die taken aan dat zorgkantoor hebben uitbesteed. Dit zal zij steviger doen dan in de AWBZ het geval was. Hierdoor komen Wlz-uitvoerders meer in de wind te staan en ervaren zij een sterkere prikkel om zorgkantoren aan te spreken op hun functioneren. Uiteraard is het van belang dat de Wlz-uitvoerders weten hoe de zorgkantoren hun taken uitvoeren. Wlz-uitvoerders die hun taken aan een zorgkantoor hebben uitbesteed, dienen in de overeenkomst van opdracht dan ook op te nemen dat het zorgkantoor hen over de uitvoering van de uitbestede taken informeert. De Wlz-uitvoerders hebben voorts diverse mogelijkheden om zorgkantoren aan te sturen. Sowieso heeft de Wlz-uitvoerder die in de regio door de Minister is aangewezen voor de administratie en controle de meest rechtstreekse invloed. Daarnaast kunnen de andere Wlz-uitvoerders in hun uitbestedingscontracten instructies geven aan zorgkantoren over de invulling van hun taak (bijvoorbeeld over de behandeling van klachten en bezwaren), voor zover deze instructies niet in strijd zijn met de Wlz. Het kan bijvoorbeeld gaan om instructies over de uitvoering of een informatie- en verantwoordingsplicht. Als ultimum remedium kunnen zij besluiten om hun taken niet meer uit te besteden aan een bepaald zorgkantoor. Dit zal in de praktijk altijd in overleg met de Minister geschieden. Zolang de Minister een zorgkantoor aanwijst voor de administratie en/of controle, blijven Wlz-uitvoerders namelijk afhankelijk van dat zorgkantoor. De Minister kan, indien de signalen van de Wlz-uitvoerders daartoe aanleiding geven en de NZa dit bevestigt, overgaan tot het aanwijzen van een andere Wlz-uitvoerder om de zorgkantoorrol op zich te nemen. De regering verwacht daarom dat de Wlz-uitvoerders hun taken zullen blijven uitbesteden aan een zorgkantoor. Op die manier hebben cliënten en zorgaanbieders één duidelijk aanspreekpunt.

Minister stelt regels

Om de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren en de administratieve lasten die gepaard gaan met de zorginkoop te verminderen, wordt in de Wlz de mogelijkheid gecreëerd om bij amvb regels te stellen aan de tot de taak van de Wlz-uitvoerders behorende zorginkoop en zorgbemiddeling. Dit wordt hieronder uitgebreid toegelicht. Indien de Wlz-uitvoerders deze taken in een regio uitbesteden aan een zorgkantoor dat deze taken namens hen verricht, dienen zij in de overeenkomst van opdracht uiteraard te bedingen dat het zorgkantoor de desbetreffende regels in acht neemt. Dat geldt overigens niet alleen voor de regels die in zo’n amvb zullen worden neergelegd en niet alleen voor uitbesteding aan zorgkantoren, maar voor alle regels die de Wlz-uitvoerders bij de uitvoering van hun taken in acht dienen te nemen: besteden zij taken uit, dan moeten zij ervoor zorgen dat de regels die zij in acht zouden hebben te nemen indien zij de taken zelf zouden hebben verricht, ook aan de opdrachtnemer worden opgelegd en door die opdrachtnemer in acht worden genomen. De NZa zal hier op toezien.

Regels over zorgbemiddeling (cliëntondersteuning)

Zoals hiervoor al is toegelicht heeft de Wlz-uitvoerder op grond van deze wet een zorgplicht voor de bij hem ingeschreven verzekerden die volgens de indicatie van het CIZ op zorg zijn aangewezen. Dit betekent dat hij verplicht is om de geïndiceerde zorg te (laten) leveren, dan wel desgewenst een pgb te verstrekken. Tevens impliceert de zorgplicht dat de Wlz-uitvoerder (in de praktijk dus: het zorgkantoor) de cliënt naar zorg bemiddelt. Op dit moment geven zorgkantoren daar beperkt invulling aan door op hun website informatie te plaatsen over het gecontracteerde zorgaanbod. Slechts in uitzonderingsgevallen vindt zorgbemiddeling op cliëntniveau plaats. Veelal neemt een cliënt rechtstreeks contact op met een gecontracteerde zorgaanbieder en is het zorgkantoor onbekend voor de cliënt. De zorgaanbieder vult dan in feite de zorgbemiddelingstaak van het zorgkantoor in. Zolang de cliënt hiermee uit de voeten kan, is dit een prima manier van werken. Indien de cliënt echter behoefte heeft aan uitgebreidere zorgbemiddeling, moet hij daarvoor te allen tijde een beroep kunnen doen op het zorgkantoor. Op basis van deze wet heeft hij daar recht op. Het kan bijvoorbeeld gaan om hulp bij het zoeken van een geschikte zorgaanbieder in de buurt (informatie en advies) en het tot gelding maken van zijn verzekerd pakket op zorg, bemiddeling bij onenigheid tussen de cliënt en de zorgaanbieder over de te leveren zorg of cliëntondersteuning bij de zorgplanbespreking. Kortom, het zorgkantoor heeft als taak ervoor te zorgen dat de cliënt de zorg die hij nodig heeft daadwerkelijk ontvangt. Het wetsvoorstel bevat de mogelijkheid om bij amvb regels te stellen over de invulling van de zorgbemiddelingstaak. Van die mogelijkheid zal gebruik worden gemaakt indien de zorgkantoren deze taak onvoldoende oppakken.

De regering acht het wenselijk dat zorgkantoren de zorgbemiddelingsrol proactief oppakken en zorgen dat cliënten weten dat ze voor ondersteuning altijd bij het zorgkantoor kunnen aankloppen. Hiervoor is het van belang dat zorgkantoren over actuele data beschikken over het zorgaanbod, zoals wachtlijstinformatie. Het kan onwenselijk zijn dat het zorgkantoor de zorgbemiddeling laat verrichten door zorgaanbieders, omdat zorgaanbieders op sommige momenten een ander (eigen)belang dienen. Nagegaan zal daarom worden in welke mate dit bij amvb verboden zal worden.

Regels over zorginkoop

Ook kunnen bij amvb regels worden gesteld over het zorginkoopproces en de inhoud van de inkoopovereenkomsten. In de AWBZ worden op dit moment al inkooprichtlijnen opgesteld en wordt gestreefd naar landelijke kwaliteitscriteria. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) stelt hiervoor jaarlijks de Zorginkoopgids AWBZ op. Dit is een handreiking voor de leden en kent geen formele status binnen de branche. In de praktijk wordt de inkoopleidraad slechts op hoofdlijnen gevolgd en varen zorgkantoren hun eigen koers. Het proces van zorginkoop in de AWBZ wordt door zorgaanbieders daardoor als een forse administratieve belasting ervaren. Aan ZN en de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren zal worden gevraagd om Wlz-inkoopregels op te stellen en die vervolgens ook werkelijk te gebruiken. Indien dit onvoldoende gebeurt, zal eerder bedoelde amvb tot stand komen. Daarin zal dan onder meer worden voorgeschreven dat de zorgkantoren bij de zorginkoop de landelijk vastgestelde kwaliteitscriteria hanteren die in overleg met het Kwaliteitsinstituut23 worden opgesteld. Tevens zal geregeld worden dat de zorgkantoren bij de zorginkoop bedingen dat de zorgaanbieders de in de Wlz opgenomen regels over de zorgplanbespreking en het zorgplan in acht nemen. De regionale inkoopvrijheid van de zorgkantoren zal worden beperkt tot wezenlijk regionale aangelegenheden. De regels die Minister zal stellen, zullen bijdragen bij aan het vereenvoudigen, het uniformeren en het standaardiseren van de zorginkoop en zullen dientengevolge tot een vermindering van de administratieve lasten leiden. Bij het opstellen van de regels kan de Minister gebruik maken van de voorwaarden uit de Zorginkoopgids van ZN.

Ultimum remedium: verbod op uitbesteden aan slecht functionerende zorgkantoren

De Minister van VWS kan bepalen dat Wlz-uitvoerders hun taken niet mogen uitbesteden aan een zorgkantoor (Wlz-uitvoerder) dat niet goed functioneert. Voor welke zorgkantoren dit geldt, wordt vastgesteld door de Minister na advies van de NZa. De NZa adviseert hierover aan de hand van haar bevindingen bij haar toezicht op de zorgkantoren en Wlz-uitvoerders. Indien een Wlz-uitvoerder op de «zwarte lijst» komt te staan, heeft dat forse consequenties. In geen enkele regio mag hij optreden als zorgkantoor. Dit instrument ziet de regering daarom als een ultimum remedium. Veel liever ziet de regering dat zorgkantoren zichzelf inspannen om de Wlz goed uit te voeren, dat vervolgens Wlz-uitvoerders hen erop aanspreken als ze zich niet voldoende inspannen, en dat, als dat ook niet heeft geholpen, de NZa ingrijpt en bijvoorbeeld een aanwijzing geeft. Pas als al het voorgaande niet werkt, zal overwogen worden een verbod op uitbesteden aan de betreffende Wlz-uitvoerder te treffen. Indien dit verbod van kracht is, zal de Minister de desbetreffende Wlz-uitvoerder uiteraard ook niet meer aanwijzen voor de administratie en controle.

2.7 Eigen bijdragen

Verplichte eigen bijdragesystematiek grotendeels hetzelfde als in de AWBZ

Voor producten en diensten die onder de Wlz vallen, betalen cliënten van achttien jaar of ouder een verplichte eigen bijdrage. Informatie over de verplichte eigen bijdrage kunnen cliënten krijgen bij het CAK of via de instelling (in geval van vpt of zorg in natura met verblijf).

De AWBZ kent verschillende soorten eigen bijdragen, die deels goed aansluiten bij de leveringsvormen in de Wlz. De eigen bijdrage voor extramurale zorg in de vorm van functies en klassen vervalt, omdat de Wlz dit niet meer kent. Voor het overige treden er in de systematiek van eigen bijdrage geen grote veranderingen op.

De eigen bijdrage wordt geheven omdat het redelijk wordt geacht dat de gebruiker van zorg bijdraagt in de kosten van zorg. De gedachte die uitgaat van de eigen bijdrage sluit in die zin ook aan bij de eigen (financiële) verantwoordelijkheid die de regering in de Wlz wil bevorderen. Cliënten met een hoger inkomen en vermogen kunnen een groter deel van hun zorgkosten zelf dragen dan cliënten met een lager inkomen en vermogen. De overheid biedt met de Wlz een financieel vangnet voor kosten die cliënten die op zorg vanuit de Wlz zijn aangewezen, redelijkerwijs niet zelf kunnen betalen. Voor zorg met verblijf geldt bovendien dat de verzekerde aanzienlijk bespaart op uitgaven aan wonen, eten en drinken en andere kosten die verband houden met zelfstandig wonen. Eigen bijdragen zijn ook nodig om de Wlz betaalbaar te houden.

In de Wlz wordt in de eigen bijdragen onderscheid gemaakt tussen de verschillende leveringsvormen. De eigenbijdragesystematiek zal bij amvb worden uitgewerkt. Hieronder worden de hoofdlijnen geschetst.

  • Zorg met verblijf: Voor zorg met verblijf wordt onderscheid gemaakt tussen de zogenoemde hoge en lage eigen bijdrage. Hoofdregel is dat er een hoge eigen bijdrage wordt betaald. Deze eigen bijdrage is voor de verschillende diensten die in de instelling worden geleverd, het wonen en de zorg. De lage eigen bijdrage vormt een uitzondering op de hoge bijdrage. Deze geldt onder andere voor de eerste zes maanden dat cliënten in een instelling verblijven. Na de eerste zes maanden geldt de lage eigen bijdrage alleen voor mensen die nog een thuiswonende partner hebben. Als er sprake is van partneropname, dan betaalt het echtpaar de hoge eigen bijdrage, die is berekend op basis van het gezamenlijke inkomen en vermogen.

  • Volledig pakket thuis: Voor mensen die gebruik maken van een volledig pakket thuis geldt de lage eigen bijdrage. Zij betalen een eigen bijdrage voor zowel de verschillende tot het verblijf behorende diensten als voor de zorg, maar niet voor het wonen. Zij voorzien immers zelf in hun woonruimte.

  • Pgb: Het voornemen is om een bruto pgb uit te keren en de cliënt vanwege ondermeer kostenbewustzijn en remmende werking zelf de eigen bijdragen te laten betalen. Nu wordt de eigen bijdrage vantevoren ingehouden en krijgt een cliënt een netto pgb. Dit voornemen behoeft verdere uitwerking en voor het pgb zal daarmee nog moeten worden bekeken wat de adequate wijze van het vaststellen en heffen van een eigen bijdrage wordt.

Betalen voor vrijwillige aanvullende diensten net als in de AWBZ

Voor cliënten die zorg met verblijf of een vpt afnemen kan de Wlz-aanbieder extra producten en diensten aanbieden die niet onder het verzekerd pakket van de Wlz vallen, bijvoorbeeld een dagje uit. De zorgaanbieder mag hiervoor kosten in rekening brengen. Cliënten zijn niet verplicht om deze producten of diensten af te nemen. Aanbieders mogen, net als in de AWBZ, niet zelf een eigen bijdrage heffen voor producten en diensten die onder de Wlz-zorg vallen. Bij onduidelijkheden over het verzekerd pakket kan het CVZ/Zorginstituut Nederland als pakketbeheerder duiding geven.

Cumulatie eigen bijdragen Wlz, Wmo en Zvw

Het CAK voert een anticumulatieregeling uit tussen de eigen bijdragen voor de Wmo en de AWBZ. Hiermee wordt voorkomen dat de eigen bijdragen uit deze twee domeinen te hoog opstapelen. Deze regeling vervalt, omdat er geen recht op extramurale zorg in de Wlz is opgenomen en iemand niet gelijktijdig gebruik kan maken van de Wlz en de Wmo. Uitzonderingen op dat laatste zijn dat Wlz-cliënten wel gebruik kunnen maken van de algemene voorzieningen voor sociaal vervoer en mantelzorgondersteuning. Daarvoor wordt door gemeenten echter geen eigen bijdrage geheven, dus bestaat geen risico van cumulatie van eigen bijdragen. Wat wel gehandhaafd blijft, is de anticumulatie bij partners. Als één van de partners is opgenomen in een Wlz-instelling, zijn beide partners geen eigen bijdrage Wmo verschuldigd. Anticumulatie tussen de Wlz en de Zvw is niet aan de orde, omdat er, anders dan het eigen risico, geen eigen betalingen worden voorzien voor de zorg die wordt overgeheveld naar de Zvw.

Hoofdstuk 3 Kwaliteit

Cliënten die recht op zorg hebben vanuit de Wlz vormen een heterogene groep mensen. Dit geldt zowel voor ouderen als voor de mensen met een lichamelijke, verstandelijke en/of zintuiglijke beperking. Hun mogelijkheden en zorgbehoeften lopen onderling sterk uiteen. Tegelijkertijd is de zorg die zij nodig hebben intensief, vraagt deze een hoge mate van professionaliteit en wordt deze op allerlei momenten van de dag verleend. De focus ligt niet op genezen, maar op het bereiken van een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven.

De regering wil bereiken dat mensen zorg ontvangen die aansluit bij hun doelen, wensen en mogelijkheden. De cliënt hoeft zich dus niet primair aan te passen aan de zorgverlening, maar de zorg moet ondersteunend zijn aan het leven dat de cliënt nastreeft. De kwaliteit van leven van ouderen bijvoorbeeld, kan verbeterd worden als de zorg zich meer richt op het leven dat de cliënt gewend was te leiden, of gegeven zijn of haar beperkingen nu wenst te leven. Hierbij hoort het verbinden van formele en informele zorg, maar ook aandacht voor (culturele) achtergrond en levensbeschouwelijke identiteit. Bij mensen met een lichamelijke, verstandelijke en/of zintuiglijke beperking en vooral bij jongeren is veel winst te behalen in de kwaliteit van leven als er meer aandacht is voor de ontwikkelingsmogelijkheden die deze mensen nog hebben. Uiteraard gaat het hierbij om ontwikkeling naar vermogen. Kortom: het individu is het uitgangspunt bij het denken over kwaliteit.

Dit uitgangspunt is bij veel zorgverleners en zorgaanbieders de laatste jaren opgenomen in de organisatievisie. Maar daarmee is het nog niet op alle plaatsen realiteit. Zeker wanneer mensen moeten verblijven in een intramurale instelling, komt de focus al snel op de zorg te liggen, in plaats van op het leven van mensen. Het realiseren van de gewenste kwaliteitsverbeteringen vraagt daarom om een versterking van de al ingezette omslag van het bestaande aanbod in instellingen: onder andere meer maatwerk en meer betrokkenheid van informele zorgverleners. Het zorgaanbod moet daarmee een inhoudelijke transformatie ondergaan. Om deze transformatie te faciliteren wordt, gezamenlijk met de veldpartijen, een Kwaliteitsagenda opgesteld met als doel om agenderend te zijn en om aan te geven waar de speerpunten liggen ten aanzien van het stimuleren van kwaliteitsverbetering. Deze Kwaliteitsagenda vormt daarmee ook het flankerend beleid voor de Wlz. Gezien deze doelstelling zal het tijdpad voor het opstellen van de Kwaliteitsagenda parallel lopen aan het traject van de Wlz, en in het voorjaar van 2014 worden uitgewerkt. Een onderdeel van de Kwaliteitsagenda zal zijn dat alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid voor kwaliteit nemen en deze verantwoordelijkheid duidelijk dienen te beleggen. Hoe dat in de Wlz tot uitdrukking komt, is toegelicht in de volgende paragrafen.

Kwaliteit in andere wetten

Hoewel belangrijk voor het realiseren van een aantal speerpunten uit de Kwaliteitsagenda, is de Wlz niet de enige wet die daaraan bijdraagt. De Wlz beoogt, samen met bestaande wetten (en wetsvoorstellen) die zien op de kwaliteit in de langdurige zorg, een samenhangend wettelijk kader te creëren om de gewenste kwaliteitsverbeteringen te realiseren. Om te bewerkstellingen dat ook na de inwerkingtreding van de Wlz sprake blijft van een samenhangend kader, zullen in de volgende wetten en wetsvoorstellen alle verwijzingen naar de AWBZ worden vervangen door verwijzingen naar de Wlz. Hierbij gaat het in ieder geval om:

  • het wetsvoorstel «Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg» (Wkkgz)24. Dit wetsvoorstel bevat regels die de kwaliteit van zorg moeten bevorderen en voor cliënten een effectieve en laagdrempelige geschilbehandeling moeten waarborgen. Tot inwerkingtreding van de Wkkgz blijven de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector van kracht.

  • de «Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg» (Wet BIG). De Wet BIG moet de kwaliteit bevorderen van de zorg die beroepsbeoefenaren leveren. De wet is ook bedoeld om patiënten of cliënten te beschermen tegen ondeskundig of onzorgvuldig handelen van individuele zorgverleners.

  • het wetsvoorstel «Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten»25. Het voorstel introduceert een uniforme regeling voor het verlenen van zorg aan personen met een psychogeriatrische aandoening (dementie) of een verstandelijke handicap. De zorg kan vrijwillig worden verleend, maar ook – onder voorwaarden – onvrijwillig en ongeacht de plaats waar de cliënten verblijven.

  • de brief die de Minister en Staatssecretaris van VWS op 19 september 2013 naar de Tweede Kamer hebben gestuurd, waarin de voornemens op het gebied van goed bestuur, medezeggenschap en toelating van nieuwe zorgaanbieders zijn toegelicht26.

  • de «Wet marktordening gezondheidszorg» (Wmg). Deze wet regelt de ontwikkeling en de ordening van en het toezicht (door de NZa) op de markten voor gezondheidszorg. In de Wmg staat wat de taken en bevoegdheden van de NZa zijn en dat de NZa, bij alles wat zij doet, het belang van de consument voorop moet stellen. Doel van de wet is een doelmatig en doeltreffend zorgstelsel, het beheersen van kosten in de zorg en de bescherming en bevordering van de positie van de consument.

Kwaliteit is natuurlijk niet alleen van belang voor Wlz-zorg, maar ook voor de zorg en ondersteuning die in andere domeinen worden geleverd. Het is een domeinoverstijgend thema. Bovenstaande wetten zijn daarom ook domeinoverstijgend. Dat wil zeggen dat ze van toepassing zijn op in ieder geval de levering en – voor de Wmg – de verzekering van zorg als bedoeld in de Zvw en de Wlz en in sommige gevallen ook op de zorg en ondersteuning als bedoeld in de Wmo 2015 en de Jeugdwet.

Ook de Wlz bevat verschillende artikelen waarmee de regering beoogt de kwaliteit van zorg te bevorderen. Deze artikelen worden in onderstaande paragrafen toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de positie van de cliënt in relatie tot de zorgaanbieder en het zorgkantoor. Tot slot wordt ingegaan op de relatie tussen de aanbieder en het zorgkantoor.

Naast deze driehoek is er ook de relatie tussen extern toezicht, instelling en de zorgaanbieder die binnen deze instelling werkzaam is, waarbinnen (de kwaliteit van) de te leveren en geleverde zorg wordt getoetst en verantwoord. Hierop wordt in hoofdstuk 5 nader ingegaan.

3.1 Cliënt – zorgaanbieder/zorgverlener

Kwaliteit van zorg komt in de kern tot stand in de relatie tussen zorgverlener en cliënt. Vanuit dit oogpunt bezien, kan worden geconcludeerd dat de kwaliteit van leven van cliënten die recht hebben op Wlz-zorg verbeterd kan worden. Voor ouderen, bijvoorbeeld, is het belangrijk dat de zorg zich meer richt naar het leven dat de cliënt gewend was te leiden voordat deze een recht had op de zorg uit de Wlz. Voor mensen met een lichamelijke, verstandelijke en/of zintuiglijke beperking is het belangrijk dat er oog is voor ontwikkeling naar vermogen.

Het investeren in de relatie tussen cliënt en zorgverlener is een van de speerpunten uit de Kwaliteitsagenda. Omdat het echter ook van belang is dat de cliënt kan terugvallen op een aantal wettelijk verankerde rechten, zijn in de Wlz zijn vier instrumenten voorzien die de positie van de cliënt ten opzichte van de zorgverlener dan wel de zorgaanbieder waarborgen of verstevigen:

  • het zorgplan is wettelijk verankerd in de Wlz;

  • er wordt meer ruimte geboden voor op de cliënt gericht maatwerk doordat er niet meer in zzp’s wordt geïndiceerd;

  • cliënten kunnen uit drie leveringsvormen kiezen: zorg in natura met verblijf, volledig pakket thuis (zorg in natura thuis) en persoonsgebonden budget;

  • het pgb is een volwaardige leveringsvorm (mits aan de voorwaarden wordt voldaan) en is wettelijk verankerd.

Zelfbeschikkingsrecht en zorgplan

Ieder mens heeft zelfbeschikkingsrecht. Dat verandert niet als je cliënt wordt. Toch zien we te vaak dat er wordt gesproken in termen van het «mogen» meepraten over het zorgplan, of het «recht» krijgen op een gesprek over een aantal zaken. Om de autonomie van de cliënt écht centraal te zetten, zijn de bepalingen over de zorgplanbespreking uit het wetvoorstel «Beginselenwet AWBZ-zorg» dat in 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden en in september 2013 is ingetrokken, in de Wlz opgenomen.27 De zorgplanbespreking en het opstellen van het zorgplan wordt daarmee opnieuw wettelijk verankerd. Zorgaanbieders krijgen de plicht om met iedere cliënt een bespreking over de zorgverlening te organiseren en de resultaten daarvan vast te leggen in het zorgplan. Het perspectief, drijfveren en de mogelijkheden van een cliënt zijn het uitgangspunt, waarna het gesprek plaatsvindt over de wijze waarop de zorg daarbij kan aansluiten. De zorgplanbespreking moet worden beschouwd als een terugkerend gesprek (systematische evaluatie) waarin de dialoog over een zinvol leven wordt gevoerd tussen de cliënt en de zorgverlener(s). Systematische evaluatie dient er voor te zorgen dat de afspraken in het zorgplan aan blijven sluiten bij het perspectief, de drijfveren en mogelijkheden van de cliënt. Daarom is, naast de bepalingen over de inhoud van de zorgplanbespreking, het systematisch evalueren, bij voorkeur met de betrokken disciplines, vastgelegd in de wet. Daarbij is ook vastgelegd dat de cliënt of zijn vertegenwoordiger door de zorgaanbieder in staat wordt gesteld bij de evaluatie aanwezig te zijn.

De betrokkenheid van mantelzorg en vrijwilligers moet onderdeel zijn van de zorgplanbespreking.

De dialoog tussen de verzekerde en de zorgverlener wordt versterkt doordat de verzekerde recht heeft op een bespreking om afspraken te maken over:

  • a. de doelen die met betrekking tot de zorgverlening voor een bepaalde periode worden gesteld, en de wijze waarop de zorgaanbieder en de verzekerde de gestelde doelen trachten te bereiken;

  • b. de zorgverlener of zorgverleners die voor de verschillende onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk zijn, de wijze waarop afstemming tussen zorgverleners plaatsvindt, en wie de verzekerde op die afstemming kan aanspreken;

  • c. de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten en de ondersteuning die de verzekerde daarbij van de zorgaanbieder zal ontvangen;

  • d. de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder een en ander met de verzekerde zal worden geëvalueerd en geactualiseerd.

Met deze formulering wordt gedoeld op bespreking en vastlegging van een aantal onderwerpen die betrekking hebben op de regie over het eigen leven. Dat geldt voor verzekerden die verblijfszorg ontvangen. Hiervan is zowel sprake in de situatie dat daadwerkelijk in een instelling wordt verbleven, als in de situatie dat die zorg als volledig pakket thuis wordt geleverd. Zorgvuldige bespreking van deze zaken is van wezenlijk belang om de verzekerde in staat te stellen maximaal zeggenschap uit te oefenen over het eigen leven. De onderwerpen expliciteren een aantal min of meer al bestaande, uit het zelfbeschikkingsrecht voortvloeiende aspecten. Een en ander sluit ook aan bij de eis van goede zorg. Daaronder wordt immers verstaan zorg die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de verzekerde. De bespreking van het zorgplan met de verzekerde, welke in beginsel voorafgaand aan de zorgverlening, maar in elk geval zo snel mogelijk na het begin van de zorgverlening moet plaatsvinden, is een belangrijk instrument voor de verzekerde om zijn wensen en voorkeuren te laten vastleggen en afspraken te maken over de ondersteuning die de zorgaanbieder hem daarbij zal bieden. Daarbij gaat het van oudsher om bespreking van de doeleinden die met de zorgverlening worden nagestreefd. Dat is een verplichting die de zorgaanbieder ook moet nakomen om goede zorg te kunnen leveren. De verzekerde heeft er recht op dat hij (tenzij sprake is van een specifieke wettelijke grondslag voor het geven van «onvrijwillige» zorg) geen zorg ontvangt waarmee hij niet heeft ingestemd. Daarom moet de zorgaanbieder om goede zorg te kunnen leveren zonder meer met de verzekerde overleggen over de zorginhoudelijke aspecten. Met dit wetsvoorstel wordt dat een afdwingbaar recht voor de verzekerde en worden daaraan andere onderwerpen toegevoegd.

Het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg is inmiddels geëvalueerd en de uitkomsten van die evaluatie zijn naar de beide Kamers der Staten-Generaal gestuurd. Het Besluit zorgplanbespreking heeft geleid tot een versterking van de positie van de cliënt, de organisatiecultuur is meer afgestemd op de wensen van de cliënten. Om de dialoog tussen de zorgaanbieders en de mensen die zorg in een instelling ontvangen nog meer te stimuleren, is besloten om de bepalingen over de zorgplanbespreking te verankeren in de Wlz. Doordat de bepalingen over de zorgplanbespreking zijn neergelegd in wetgeving in formele zin, wordt recht gedaan aan het essentiële karakter van die bepalingen voor de zorgverlening aan deze personen: de nieuwe bepalingen over de zorgplanbespreking en het zorgplan zullen slechts met volledige betrokkenheid van de beide Kamers der Staten-Generaal gewijzigd kunnen worden.

Het zorgplan is geen door de overheid opgelegde blauwdruk. Het achterliggend principe moet zijn dat elke cliënt met het zorgteam een zorgplan opstelt waarin de doelen op het gebied van gezondheid en welzijn van de patiënt worden beschreven en tevens de route via zorg en risicomanagement om die doelen te realiseren, wordt omschreven. De inzet van de cliënt en de aanbieder wordt in het zorgplan vastgelegd. De zorgstandaard en de richtlijnen vormen daarbij het kwaliteitskader. Het zorgplan is geen doel op zich, maar een middel om goede, integrale zorg en het overleg tussen zorglener en zorgvrager te realiseren.

Meer ruimte voor maatwerk

De regering wil afrekenen met het idee van een uniform aanbod en een uniforme vraag. Met de hervorming wil de regering de zorg uit haar keurslijf bevrijden en lucht en ruimte scheppen, zodat cliënten en professionals samen tot gepaste oplossingen kunnen komen. De zorgverlener moet de ruimte krijgen om in een goed gesprek met de cliënt naar een professioneel en passend antwoord te zoeken op de werkelijke hulpvraag; de vraag achter de vraag. Hiervoor wordt de indicatiestelling in de Wlz aangepast. Het CIZ zal in de Wlz niet meer in een zzp maar in een zorginhoudelijk profiel indiceren. Dit biedt zowel voor de cliënt als voor de zorgverlener ruimte voor maatwerk.

Keuzevrijheid leveringsvormen

Daar waar cliënten hiertoe in staat zijn, moeten zij ruimte krijgen zoveel mogelijk zelf verantwoordelijkheid te nemen. Keuzevrijheid speelt hierin een belangrijke rol. In paragraaf 2.4 is al toegelicht welke keuzevrijheid cliënten hebben ten aanzien van de leveringsvormen. Anders dan in de AWBZ, worden het vpt en het pgb wettelijk verankerd in de Wlz. Daarmee worden het volwaardige leveringsvormen naast zorg in natura met verblijf. Cliënten hebben recht op verblijf, maar zij kunnen er voor kiezen om daar geen gebruik van te maken. Indien cliënten wel kiezen voor verblijf, mogen zij zelf kiezen naar welke van de gecontracteerde zorgaanbieders zij gaan, al zal de instelling waar de cliënt wil gaan wonen, natuurlijk wel plaats moeten hebben. Indien cliënten zelf in hun wonen voorzien, hebben zij keuze uit het vpt en het pgb. Bij het vpt kan de cliënt een integraal pakket waar hij woont laten leveren. Bij het pgb krijgt de cliënt daarnaast de mogelijkheid om de zorg naar eigen inzicht te organiseren en zelf in te kopen. De cliënt is dan niet afhankelijk van het gecontracteerde zorgaanbod.

3.2 Cliënt – zorgkantoor

Zoals gezegd komt kwaliteit van zorg in de kern tot stand in de relatie tussen cliënt en zorgverlener. Dit is echter geen op zichzelf staand proces. Diverse partijen hebben daar invloed op. Het zorgkantoor is daar een van, en heeft een belangrijke rol voor cliënten wanneer zij vragen of klachten hebben over de uitvoering van de Wlz. De regering vindt het belangrijk dat mensen die Wlz-zorg krijgen betrokken worden bij de uitvoering van de Wlz. Om hierin te voorzien heeft de regering in de Wlz een aantal instrumenten opgenomen die de positie van de cliënt in relatie tot de Wlz-uitvoerder en het zorgkantoor waarborgen en versterken:

  • het zorgkantoor heeft zorgplicht, waaronder cliëntondersteuning, jegens de verzekerden in de regio die recht hebben op langdurige zorg;

  • de statuten van de Wlz-uitvoerders moeten waarborgen bieden voor invloed van verzekerden op het beleid;

  • het pgb is een volwaardige leveringsvorm;

  • er zijn meer waarborgen dat ook zorg die ingekocht kan worden met een pgb en vpt kwalitatief verantwoord is.

Zorgplicht en service aan verzekerden

Het zorgkantoor heeft een zorgplicht. Het moet ervoor zorgen dat de bij hem ingeschreven verzekerden hun recht op zorg tot gelding kunnen brengen. Tot die taak behoort ervoor zorgen dat passende zorg daadwerkelijk aan hen wordt verleend. Deze laatste service noemen we zorgbemiddeling. Service van het zorgkantoor aan de cliënt is een belangrijk speerpunt voor de regering om de positie van de cliënten ten opzichte van het zorgkantoor te versterken. Nu is bij de meeste cliënten onbekend dat zij bij het zorgkantoor kunnen aankloppen voor ondersteuning, bijvoorbeeld bij het kiezen van de juiste zorgaanbieder, de zorgplanbespreking of bij onenigheid met de zorgaanbieder over de geleverde zorg. De regering wil dat zorgkantoren deze zorgbemiddelingstaak proactiever oppakken. Dit is toegelicht in paragraaf 2.6.

Cliëntondersteuning als onderdeel van de zorgplicht

Op basis van dit wetsvoorstel zal het zorgkantoor ervoor zorgen dat cliëntondersteuning beschikbaar is voor cliënten die zorg op grond van de Wlz nodig hebben. Dit valt onder zijn zorgplicht. Het is de taak van het zorgkantoor om de cliënten in hun regio te ondersteunen bij het tot gelding brengen van hun recht op zorg. Het gaat daarbij onder meer om het verstrekken van informatie over het gecontracteerde zorgaanbod en over de verschillen tussen de gecontracteerde zorgaanbieders, wachttijden en om informatie over het vpt en pgb. Desgevraagd dient het zorgkantoor een cliënt naar een geschikte zorginstelling te bemiddelen. Op basis van de Wlz kunnen hieraan bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.

Omdat het zorgplan een belangrijke rol inneemt in de dialoog tussen de zorgverlener en de cliënt, kan de cliënt, als hij dat wenst, ook daarbij gebruik maken van cliëntondersteuning.

Uiteraard kan de cliënt ook zelf zijn ondersteuning organiseren. De cliënt kan zich laten bijstaan, of zich laten vertegenwoordigen, door een partner, ouder, broer of zus of een andere persoon die hem helpt zijn belangen te behartigen. In veel gevallen heeft deze vorm van ondersteuning de voorkeur van de cliënt en is dit afdoende en is cliëntondersteuning via het zorgkantoor niet nodig.

Voor sommige cliënten in de Wlz kan door de kantonrechter een mentor, bewindvoerder of curator worden benoemd die de cliënt kan bijstaan. Dit gebeurt soms bij mensen die onvoldoende voor zichzelf kunnen zorgen en is bedoeld ter bescherming van de cliënt tegen anderen die misbruik van de situatie kunnen maken. In lang niet alle gevallen is het echter nodig dat de kantonrechter iemand benoemt en behartigt de familie zonder tussenkomst van de rechter de belangen van de cliënt.

Indien een cliënt nog geen toelating tot de Wlz heeft en deze ondersteuning nodig heeft bij het aanvragen van een indicatie bij het CIZ, is de gemeente hiervoor verantwoordelijk. Zodra de cliënt wordt toegelaten tot de Wlz, vervalt deze verantwoordelijkheid van de gemeente en is het zorgkantoor aan zet.

Invloed van verzekerden

Bij het borgen van de belangen van de cliënt en in het bijzonder daarbij de positie van kwetsbare groepen, zouden de cliëntenorganisaties een katalyserende rol kunnen vervullen. De regering heeft deze mogelijkheden willen faciliteren door in het wetsvoorstel te voorzien in een versterking van de invloed van de verzekerde op het beleid van de Wlz-uitvoerder bij de uitvoering van de Wlz. Hiervoor is in de Wlz, conform de Zvw, bepaald dat de statuten van de Wlz-uitvoerders waarborgen moeten bieden voor invloed van de verzekerden op het beleid.

Wellicht ten overvloede, cliënten oefenen ook in de huidige AWBZ, waarin de invloed van verzekerden nog niet verplicht statutair is geborgd, al invloed uit op het beleid van de zorgkantoren. Cliëntenorganisaties/cliëntenraden bespreken onder andere met zorgkantoren wat zij belangrijk vinden in de zorgverlening door een zorgaanbieder in het algemeen en voor specifieke ziektes (bijvoorbeeld Huntington). Dit loopt in veel gevallen via de overleggen met de regionale zorgbelangorganisaties. Zorgkantoren betrekken ook cliënten(vertegenwoordigers en -organen) bij de zorginkoop in de AWBZ en maken gebruik van de meting van cliëntervaringen over de geleverde zorg. Met die informatie spreken zorgkantoren zorgaanbieders gericht aan op verbeterpunten. De regering vindt deze ontwikkeling van groot belang en wil deze invloed van consumenten via het hierboven bedoelde artikel in de Wlz een wettelijke basis bieden.

Met het oog op de Wlz hebben zorgkantoren overigens al nadrukkelijk aangegeven zorginkoop ook in de Wlz samen met cliëntenorganisaties te willen blijven invullen. Voor specifieke cliëntgroepen is men voornemens om samen met zorgaanbieders zorgtrajecten te realiseren die passen binnen de kwaliteitskaders verantwoorde zorg.

Wettelijke verankering pgb

Met dit wetsvoorstel wordt het pgb een volwaardige leveringsvorm naast zorg in natura. Indien het op verantwoorde wijze kan worden vormgegeven, krijgt de cliënt in de Wlz desgevraagd de mogelijkheid om zelf zorg in te kopen in plaats van gebruik te maken van het door het zorgkantoor gecontracteerde zorgaanbod in natura. Het pgb biedt in die zin uitkomst voor cliënten die niet met het door het zorgkantoor gecontracteerde zorgaanbod uit de voeten kunnen en/of hier ontevreden over zijn. Zoals in paragraaf 2.4 over de zorglevering is beschreven, beschouwt de regering het aantal pgb’s in een regio als indicator voor de kwaliteit van de zorginkoop door het desbetreffende zorgkantoor.

Borging van verantwoorde zorg bij vpt en pgb

Om de kwaliteit van zorg te kunnen borgen, gelden voorwaarden voor het gebruik van het vpt en het pgb. Deze voorwaarden zijn strikter dan in de AWBZ. Reden hiervan is dat de regering het belangrijk vindt dat de zorg ook als deze in de eigen omgeving wordt geleverd of door de cliënt zelf wordt ingekocht (bij pgb) van goed niveau is. Dat dit in de huidige situatie niet altijd goed gaat blijkt uit de handhavingtrajecten die er lopen rond pgb-initiatieven waar kwaliteit ondermaats is. In het belang van de cliënt beoordeelt het zorgkantoor in de Wlz daarom vooraf of de zorg op verantwoorde wijze geleverd kan worden. Er zal in overleg met Zorgverzekeraars Nederland en Per Saldo tot een eenduidige handleiding en set voorwaarden worden gekomen op basis waarvan een pgb wel of niet kan worden toegekend. Indien nodig wordt dit in lagere regelgeving ten aanzien van het pgb vastgelegd.

3.3 Zorgkantoor – zorgaanbieder

De regering vindt het van belang dat het zorgkantoor zorgvuldig invulling geeft aan zijn zorgplicht. Als het zorgkantoor niet aan zijn zorgplicht voldoet, dan moeten hieraan consequenties kunnen worden verbonden. Om hierin te voorzien is in de Wlz een nieuw instrument opgenomen. De wet biedt de mogelijkheid om een opdracht aan de Wlz-uitvoerder te geven door bij amvb bij de zorginkoop in acht te nemen regels te stellen aan bijvoorbeeld kwaliteit, de afstemming van de zorg op de behoeften van de cliënt en de wijze waarop bij de zorgverlening mantelzorgers en vrijwilligers betrokken kunnen worden.

De opdracht aan de Wlz-uitvoerder

In de Wlz wordt de langdurige zorg ingekocht door het zorgkantoor. Dit zorgkantoor koopt de zorg in namens de Wlz-uitvoerder waarbij recht op zorg bestaat. Gezien deze taak, is het essentieel dat de Wlz-uitvoerder een duidelijk doordachte visie heeft op de wijze waarop hij zijn taak gaat uitvoeren.

De regering gaat ervan uit dat de Wlz-uitvoerder het zorgkantoor opdracht geeft om zorg in te kopen die zoveel mogelijk af is afgestemd op de behoeften, mogelijkheden en beperkingen van de verzekerden, dat de kwaliteit van zorg die zij inkopen van niveau is en dat zij met zorgaanbieders in gesprek gaan en blijven om te verkennen wat er nodig is om de kwaliteit te verbeteren. De zorginkoop zou erop gericht moeten zijn dat verzekerden met betrekking tot de zorgverlening zoveel keuze- en zelfbeschikkingsmogelijkheden hebben als binnen de grenzen van deze wet redelijkerwijs mogelijk is. Daarnaast gaat de regering ervan uit dat het zorgkantoor de opdracht krijgt om inzicht te verwerven en te behouden in de mate van tevredenheid van verzekerden over de aan hen op grond van deze wet verleende zorg. Ook de wijze waarop mantelzorgers en andere vrijwilligers bij de zorgverlening worden ingeschakeld en de wijze waarop wordt voorzien in betrokkenheid van de samenleving is hierbij van belang. Het is een taak van het zorgkantoor om onder andere via de zorginkoop samenhangende zorg te regelen en de positie van de cliënt te versterken. Via de zorginkoop dient er een op de cliënt afgestemd en gedifferentieerd aanbod van door zorgaanbieders te verlenen zorg tot stand te komen.

Indien uit toezicht van de NZa blijkt dat Wlz-uitvoerders hier onvoldoende werk van (laten) maken, kunnen via algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de wijze waarop de Wlz-uitvoerders de zorgplicht dienen te vervullen. Hiermee kan de regering invloed uitoefenen op de relatie tussen de Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder.

3.4 Flankerend beleid

De regering beseft terdege dat kwaliteitsverbeteringen niet alleen via regelgeving kunnen worden gerealiseerd. Het vergt een omslag in het denken en een andere manier van naar de cliënt en diens zorgvraag kijken en samenwerken met familie en verwanten. Dit zijn cultuuraspecten. En cultuurveranderingen kosten tijd.

De eerder genoemde Kwaliteitsagenda dient dit proces te faciliteren, waarbij er een aantal inhoudelijke speerpunten wordt gekozen, die vervolgens zowel via de Wlz als via flankerend beleid worden ingevuld. Hoewel de uitwerking hiervan, samen met veldpartijen, in de komende maanden vorm krijgt, kan al wel worden aangegeven dat het versterken van professionaliteit van medewerkers, en daarmee de opleidingen en na- of bijscholing van zorgverleners, een belangrijke rol zal spelen. Immers, dat de Wlz uiteindelijk alleen van toepassing zal zijn op mensen met de zwaarste zorgvraag, stelt eisen aan het opleidingsniveau van het personeel. Uiteraard is het aan de beroepsgroepen zelf om hiervoor nieuwe beroepsprofielen op te stellen die richtinggevend zijn voor de gewenste deskundigheid van medewerkers die onder de Wlz complexe zorg gaan leveren.

Hoofdstuk 4 Betrokkenheid

Een van de motieven van de regering voor de hervorming van de langdurige zorg is het vergroten van de betrokkenheid. Het thema betrokkenheid heeft in de Wlz drie betekenissen; het gaat over eigen verantwoordelijkheid, over mantelzorg en informele zorg en het gaat over het betrekken van de samenleving. De regering wil de verbinding tussen de Wlz en andere beleidsterreinen respectievelijk de verbinding tussen (mensen in) de Wlz en (mensen in) de andere onderdelen van de maatschappij verstevigen.

4.1 Eigen verantwoordelijkheid

De regering is van mening dat ook bij cliënten in de Wlz de eigen verantwoordelijkheid voorop moet staan. Uiteraard heeft eigen verantwoordelijkheid voor de doelgroep in de Wlz een andere betekenis dan voor mensen die niet op de Wlz zijn aangewezen. In de Wlz wordt invulling gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid door cliënten keuzevrijheid en zeggenschap over de zorg te geven. In hoofdstuk 3 over de kwaliteit in de Wlz en in hoofdstuk 5.2 over de verantwoordelijkheid van de cliënt en zijn sociale omgeving wordt hierop dieper ingegaan. Cliënten in de Wlz zijn vrij om, binnen de daar eerder voor beschreven randvoorwaarden, aan te geven op welke wijze en waar zij hun zorg het liefst zouden willen ontvangen. Zij kunnen kiezen uit zorg met verblijf, het vpt en het pgb. Kiezen zij voor zorg met verblijf, dan kunnen zij gaan verblijven bij iedere geschikte gecontracteerde aanbieder die plaats heeft. Tot slot wordt invulling geven aan de eigen verantwoordelijkheid door de cliënt zeggenschap te geven in de zorg. Dit is niet vrijblijvend. De cliënt en diens vertegenwoordiger dienen zich ervan bewust te zijn dat het de verantwoordelijkheid van de cliënt is om zijn wensen en behoeften kenbaar te maken.

4.2 Mantelzorg en vrijwilligers

Mantelzorg

Een belangrijk deel van de zorg en ondersteuning in Nederland wordt niet verleend door professionals, maar door mantelzorgers. Als gevolg van het feit dat steeds meer mensen langer thuis blijven wonen, wordt een steeds belangrijker deel van de zorg verricht door mantelzorgers en vrijwilligers. Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven door één of meer leden uit de directe omgeving van de hulpbehoevende, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie. Dit laatste onderscheidt mantelzorg van vrijwilligerswerk. Mantelzorgers leveren hiermee naast een belangrijke maatschappelijke bijdrage ook een belangrijke bijdrage aan het welzijn van de cliënt. De regering wil dit bevorderen. De oplossing van de houdbaarheidsproblemen in de langdurige zorg ligt volgens de regering onder andere in het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden van de burger en zijn sociale omgeving. Dit houdt niet op als een cliënt zorg op grond van de Wlz ontvangt. De regering ziet de nieuwe Wmo en de Wlz daarin als een continuüm. Ook vanuit het oogpunt van welzijn van de cliënt is – zowel in de Wmo als in de Wlz – het van belang dat het sociale netwerk wordt betrokken. Mantelzorgers zullen immers vaak jaren voor hun naasten gezorgd hebben voordat dezen in aanmerking komen voor een Wlz-indicatie. Mantelzorgers weten dan ook – vaak beter dan de hulpverleners – hoe hun naasten het beste geholpen kunnen worden. Zij kunnen hun naasten daarin ondersteunen en hen tevens een stem geven. Bovendien zorgen zij voor continuïteit en vertrouwdheid, wat extra van belang kan zijn indien de cliënt daarnaast door meerdere professionals geholpen wordt. Het werk van mantelzorgers kan ook in de situatie dat iemand in een instelling verblijft, veel bijdragen aan kwaliteit van leven van de cliënt. Daarnaast dragen de inspanningen van mantelzorgers er aan bij dat cliënten met recht op Wlz-zorg desgewenst en indien verantwoord langer thuis kunnen blijven wonen.

Bij het beantwoorden van de vraag of een verzekerde recht heeft op Wlz-zorg, speelt de vraag of en in welke mate mantelzorgers in de benodigde zorg en ondersteuning kunnen voorzien geen rol; wel zal gekeken worden naar gebruikelijke zorg (zie ook paragraaf 2.2.1). Het CIZ zal louter kijken of een verzekerde permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft. Mensen die aan (een van) deze criteria voldoen, ook in een situatie waarin zij een beroep kunnen doen op informele zorg en ondersteuning en veel mantelzorgers hebben, kunnen derhalve voor de Wlz kwalificeren. Hiervoor is gekozen, omdat in de Wlz sprake is van een verzekerde recht op intensieve zorg welke zoveel mogelijk in een integraal pakket wordt geleverd. Van de sociale omgeving mag in deze gevallen niet (meer) worden verwacht dat zij (het geheel van) die zorg op zich nemen.

Om het belang van mantelzorg bij de verlening van Wlz-zorg te benadrukken, is echter wel geregeld dat in het zorgplan en tijdens de zorgplanbespreking aandacht wordt besteed aan de betrokkenheid van mantelzorgers. Tevens is geregeld dat bij amvb regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop mantelzorgers en vrijwilligers daadwerkelijk bij de zorgverlening betrokken kunnen worden. Zo’n amvb zal worden opgesteld indien de zorgkantoren hierover zelf onvoldoende afspraken met de zorgaanbieders maken.

De continue zorg voor een Wlz-cliënt kan erg zwaar zijn. Het kan daarom nodig zijn dat een mantelzorger af en toe wordt ontlast. Het tijdig en volledig overnemen van de zorg van een mantelzorger draagt eraan bij dat hij of zij de mantelzorg op een goede manier kan volhouden. Vooral intensieve mantelzorg bij de Wlz-cliënten doet een groot beroep op de draagkracht van de mantelzorger. In paragraaf 2.4 over de leveringsvormen is al toegelicht dat het binnen de Wlz mogelijk is dat iemand die thuis bij zijn mantelzorger woont en gebruik maakt van een pgb of vpt, bijvoorbeeld een dag in de week logeert in een instelling, zodat de mantelzorger op adem kan komen. Ook kan een Wlz-cliënt tijdelijk worden opgenomen in een instelling indien de mantelzorger even niet in staat is om de benodigde mantelzorg te leveren. Indien iemand een indicatie heeft voor de Wlz, kan door de mantelzorger geen beroep worden gedaan op respijtzorg of andere maatwerkvoorzieningen uit de Wmo. Mede om die reden is van belang dat bij de (periodieke) bespreking van het zorgplan ook aandacht wordt besteed aan de betrokkenheid van de mantelzorger, zodat de zorg- en ondersteuningstaken die de desbetreffende mantelzorger op zich neemt, zijn draagkracht niet (dreigt te) overschrijden. Mantelzorgers kunnen wel bij gemeenten een beroep doen op daar bestaande algemene voorzieningen waarvoor zij als mantelzorger in aanmerking komen. De gemeente is vrij in de keuze welke voorzieningen zij treft, waardoor deze voorzieningen zullen verschillen per gemeente. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om ondersteuning in de huishouding, lotgenotencontact en praktische hulp bij het invullen van formulieren.

In paragraaf 2.4 is toegelicht dat het pgb ook kan worden gebruikt om niet-professionals uit het sociale netwerk van de betrokkene financieel voor hun diensten te belonen. Dit draagt bij de aan de ondersteuning van mantelzorgers van Wlz-gerechtigden.

Vrijwilligers

Ook vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage in de ondersteuning van cliënten. De diversiteit van het vrijwilligerswerk in de zorg is groot. Voorbeelden zijn het optreden als gastvrouw en het begeleiden van cliënten naar buiten. Vrijwilligers kunnen in sommige gevallen ook professionele zorg bieden, waarbij dat nadrukkelijk de keuze van de vrijwilliger zelf is.

Het is van belang de informele ondersteuning en zorg te versterken, te verlichten en te verbinden. Versterken, omdat de positie van informele ondersteuning en zorg goed moet worden verankerd in de vernieuwde Wmo en de Wlz. Verlichten, omdat juist vanwege de grote waarde van het geven van hulp en ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers ondersteuning verdienen. Verbinden, omdat de samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionele zorg en de mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben, beter kan en moet. De professional zal de mantelzorger en de vrijwilliger als gelijkwaardige partner in ondersteuning en zorg moeten zien.

Zorgplanbespreking

Het is voor goede zorg essentieel dat mantelzorgers worden betrokken bij de zorgplanbespreking en bij het opstellen van het zorgplan. Familieleden kunnen namelijk veel over de cliënt vertellen en weten welke zaken hij (of zij) belangrijk vindt in het leven. Zo wordt voorkómen dat belangrijke informatie wordt gemist. Tijdens deze bespreking kan tevens afgesproken worden hoe familie en naasten samen met de zorgverleners een integraal hulp- en ondersteuningspakket vorm geven. Het «uit handen geven van de zorg aan professionals» wil de regering ook hier vervangen door «samen met professionals bijdragen aan een hoger welbevinden van de cliënt». Dit geldt in een instelling die bekostiging wordt op grond van de Wlz niet minder dan thuis.

De opdracht aan de Wlz-uitvoerders

In paragraaf 3.3 is toegelicht dat de Wlz de mogelijkheid biedt om bij amvb regels te stellen aan de wijze waarop het zorgkantoor zijn zorgplicht uitvoert. Elementen waarover nadere regels gesteld kunnen worden, zijn bijvoorbeeld de wijze waarop mantelzorgers en vrijwilligers bij de zorgverlening worden betrokken. Het zorgkantoor dient bij de zorginkoop rekening te houden met dergelijke regels. Dit stimuleert aanbieders van zorg met verblijf om beter na te denken over de wijze waarop zij familieparticipatie en vrijwillige inzet bevorderen.

Zorg zonder verblijf

Steeds meer mensen willen liever thuis blijven wonen of thuis voor hun kind, partner of ouder zorgen. Dit geldt ook voor (verzorgers van) cliënten in de Wlz. Door in de Wlz de mogelijkheid te creëren om het recht op zorg te gebruiken zonder dat daarbij ook verblijf wordt genoten, sluit de regering bij deze trend aan.

Cliëntondersteuning

Zoals in voorgaand hoofdstuk uiteen is gezet, is het denkbaar dat cliënten in de Wlz zich niet altijd een goed beeld kunnen vormen van hun mogelijkheden en beperkingen. Ze kunnen de reikwijdte van de zorg waarop ze zijn aangewezen niet goed overzien, kunnen geneigd zijn om aan te geven dat ze zelf meer kunnen dan in de praktijk het geval is of kunnen zich niet goed uitspreken over hun zorgbehoefte. Dit kan een beletsel zijn in de communicatie met het CIZ bij de indicatiestelling of met de zorgaanbieder over het zorgplan. Hierdoor bestaat het risico dat de zorgbehoefte van de cliënt verkeerd wordt ingeschat. In de Wlz is daarom opgenomen dat de cliënt zich onder meer bij de zorgplanbespreking kan laten bijstaan door een persoon die hem helpt zijn belangen te behartigen. Dit kan door het zorgkantoor worden georganiseerd, maar de cliënt kan dit ook zelf organiseren en hiervoor bijvoorbeeld een partner, ouder, broer of zus inschakelen. Hiermee wordt niet alleen de ondersteuning van de cliënt geregeld, maar ook de positie van de mantelzorger versterkt.

4.3 Betrekken van de samenleving

Naast het betrekken van mantelzorgers vindt de regering het belangrijk dat er meer integratie plaatsvindt tussen de zorg en het «dagelijks leven» van mensen die geen of minder zorg nodig hebben. De regering denkt hierbij aan een inclusieve samenleving waarbij er verbindingen zijn tussen de organisaties die zorg aanbieden op grond van de Wlz, de Zvw en de Wmo 2015. Er ontstaan ook verbindingen tussen organisaties in het zorgdomein en organisaties op andere domeinen, zowel (semi)publiek als privaat zoals scholen en horeca. Goede voorbeelden hiervan zijn er te over in de AWBZ. Denk aan Zorggroep De Vechtstreek en Habion Leerbroek (In voor Zorg.nl).

4.4 Flankerend beleid

Net als bij het bevorderen van de kwaliteit van zorg (vorige hoofdstuk), via bijvoorbeeld de Kwaliteitsagenda, is de regering ervan overtuigd dat het stimuleren van betrokkenheid niet enkel kan geschieden vanuit de Wlz. Ook de in het regeerakkoord aangekondigde ratificatie van het verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap speelt hierbij bijvoorbeeld een belangrijke rol.

Daarnaast kan betrokkenheid niet alleen gestimuleerd worden via formele wetgeving. Net als bij kwaliteitsverbetering speelt verandering van cultuur een veel belangrijkere rol. Volgens mantelzorgers verloopt de samenwerking met de formele zorgverleners vooral in instellingen nog niet altijd goed. Welk flankerend beleid de regering inzet om deze cultuurverandering te bewerkstelligen wordt nader uitgewerkt. De beleidsbrief «Versterken, verlichten en verbinden» van 20 juli 2013 biedt hiervoor veel aanknopingspunten.28 Ook ervaringen vanuit de Regelarme Experimenten kunnen hierbij behulpzaam zijn.

Hoofdstuk 5 Wie is waarvoor verantwoordelijk?

5.1 Overzicht

Voor een doelmatige uitvoering van de wet is het belangrijk dat helder is wie waarvoor verantwoordelijk is. Onderstaande tabel vat de verantwoordelijkheden samen die met dit wetsvoorstel worden belegd of reeds op grond van andere wetgeving bestaan bij de verschillende partijen. De tabel biedt doch geen volledig overzicht; de nadruk ligt op de verantwoordelijkheden die het meest relevant zijn voor dit wetsvoorstel. In de volgende paragrafen worden de verantwoordelijkheden toegelicht. Naast deze verantwoordelijken zijn er natuurlijk nog andere partijen van belang voor een goede werking van het stelsel van langdurige zorg. Zo vormen de zorgverzekeraars en gemeenten belangrijke samenwerkingspartners, om voor de cliënt de overgang tussen de domeinen zo soepel mogelijk te laten verlopen.

Verantwoordelijke

 

Verantwoordelijkheid

Cliënt en zijn sociale omgeving

Waar mogelijk zoveel mogelijk zelfredzaamheid en samenredzaamheid betrachten.

 

Wensen en behoeften kenbaar maken in zorgplanbespreking

 

Mantelzorg verlenen

 

Kiezen tussen de verschillende leveringsvormen

 

Bij zorg zonder verblijf: woonomgeving + woonlasten

 

Bij pgb: zorginkoop en kwaliteit van zorg, woonomgeving + woonlasten

 

Financieel: eigen bijdrage

Minister

Systeemverantwoordelijk

 

Aanwijzen zorgkantoren voor administratie en/of controle

 

Stelt bij amvb en ministeriële regelingen nadere regels vast die in de Wlz zijn gedelegeerd

 

Stelt macrobudgettair kader vast

 

Stelt beleidsregels indicatiestelling vast

SVB

Vaststellen verzekeringsstatus personen

 

Registreren gemoedsbezwaarden

 

Verrichten van betalingen voor het pgb en budgetbeheer (trekkingsrecht, inclusief ondersteuning in de werkgeversrol van budgethouders)

CIZ

Beoordeelt of mensen recht hebben op Wlz-zorg en in welk zorginhoudelijk profiel de cliënt valt (indicatiebesluit richting cliënt).

 

Oordeel over de noodzaak van opneming en verblijf of de voortzetting van het verblijf van de Wet zorg en dwang.

Wlz-uitvoerder1

Doelmatige en kwalitatief verantwoorde uitvoering van de Wlz

 

 

– Aangewezen regionale Wlz-uitvoerder (zorgkantoor): administratie en controle

 

 

– Wlz-uitvoerder voor eigen verzekerden: uitvoeren zorgplicht

Zorgaanbieder

Leveren van verantwoorde en doelmatige zorg

 

Zorgplanbespreking houden en zorgplan opstellen met cliënt/vertegenwoordiger, en regelmatig actualiseren

 

Bevorderen betrokkenheid mantelzorgers

CAK

Vaststellen, opleggen en innen eigen bijdragen

 

Betalen aan zorgaanbieders

Zorginstituut

Bevorderen doelmatige en rechtmatige uitvoering van de wet door Wlz-uitvoerders en CAK

 

Adviseren over de inhoud van het verzekerde pakket

 

Beheren van het Fonds langdurige zorg (Flz)

 

Beheren van AZR

 

Doen van betalingen aan Wlz-uitvoerders en zorgkantoren (beheerskosten) en het CAK

 

Uitkeren eventuele beschikbaarheidbijdragen aan zorgaanbieders op grond van de Wmg

 

Uitvoeren van regelingen voor specifieke groepen (m.n. Wlz-buitenland voor pensionado's, verdragsgerechtigden, grensarbeiders) en de subsidieregeling voor ADL-assistentie

 

Bevorderen van vernieuwing en verbetering van zorgberoepen en opleidingen

 

Stimuleren van permanente verbetering van kwaliteit van zorg

 

Vaststellen professionele standaarden/meetinstrumenten en beschikbaarstelling

 

Kwaliteitsinformatie.

IGZ

Toezicht en handhaving kwaliteit van de verleende zorg

NZa

Toezicht houden op doelmatige en rechtmatige uitvoering van de wet door Wlz-uitvoerders, zorgkantoren en CAK

 

Adviseren Minister over eventueel uitbestedingsverbod

 

Vaststellen prestaties/tarieven

 

Toetsen kwaliteit en betrouwbaarheid van bestuurders Wlz-uitvoerders

 

Verdelen regionale contracteerruimte

DNB

Prudentieel toezicht op zorgverzekeraars (niet op Wlz-uitvoerders)

X Noot

1

De Wlz-uitvoerder is verantwoordelijk voor de uitvoering van de genoemde taak voor zijn eigen verzekerden, ook wanneer hij het werk feitelijk uitbesteedt aan zorgkantoren.

5.2 De cliënt en zijn sociale omgeving

In hoofdstuk 1 van deze toelichting zijn de uitgangspunten van de regering bij de herziening van het stelsel van langdurige zorg uiteengezet. Er is uitgegaan van wat mensen nog wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen. En als ondersteuning nodig is, wordt allereerst gekeken naar het sociale netwerk van de betrokkene en daarna pas naar de overheid. Eén van de doelstellingen van de regering is de kwaliteit van leven te vergroten en te bevorderen dat mensen meer naar elkaar gaan omzien. Voor mensen die recht hebben op Wlz-zorg, geldt echter dat de zorgbehoefte zo omvangrijk is, dat maar een beperkte eigen verantwoordelijkheid bij de cliënt kan worden belegd. Ook van zijn sociale omgeving mag, buiten de gebruikelijke zorg, niet meer worden verwacht dat zij een groot deel van de verantwoordelijkheid voor de zorg op zich (blijven) nemen.

Dat betekent echter niet dat de verantwoordelijkheden van cliënten en hun sociale omgeving volledig ophouden te bestaan op het moment dat de cliënt recht heeft gekregen op Wlz-zorg. Ieder mens heeft wensen en behoeften. Daar waar mogelijk, is het wenselijk dat ook cliënten in de Wlz zelfstandig taken blijven uitvoeren. Zelfredzaamheid en samenredzaamheid staan ook in de Wlz voorop. Het is een verantwoordelijkheid van de cliënt om zijn wensen en behoeften kenbaar te maken, zodat deze betrokken kunnen worden bij het opstellen van het zorgplan. Indien de cliënt daar niet of beperkt toe in staat is, kan iemand uit zijn sociale omgeving of, desgevraagd, een door het zorgkantoor aangewezen cliëntondersteuner daarbij helpen. Zoals in paragraaf 4.2 al geschetst, heeft de sociale omgeving ook een rol bij de zorgverlening in de vorm van mantelzorg. Inzet van mantelzorgers draagt positief bij aan het welbevinden van cliënten. De verantwoordelijkheid van cliënten en hun sociale omgeving verschilt tussen de verschillende leveringsvormen. Indien een cliënt in zijn eigen woning voorziet, is hij zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van die woonomgeving. Ook dient de cliënt of zijn netwerk in dat geval zelf zorg te dragen voor de zaken die direct samenhangen met het thuis wonen, zoals het betalen van gas, water en licht en in het geval van pgb ook het eten en drinken. Deze komen niet ten laste van de Wlz. Wanneer de cliënt er voor kiest om zijn zorgverleners zelf te contracteren (leveringsvorm pgb), is de cliënt bovendien zelf eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg.

5.3 De Minister van VWS

De ministeriële verantwoordelijkheid voor de wet omvat zowel de algemene verantwoordelijkheid voor het systeem als de specifieke aan de Minister toegekende (directe) verantwoordelijkheid zoals die voortvloeit uit de wet en de daarop gebaseerde wettelijke voorschriften. Om hieraan invulling te geven, vergewist de Minister van VWS zich ervan dat het systeem goed werkt en die resultaten oplevert die beoogd zijn. In verband daarmee rapporteert de NZa bijvoorbeeld op grond van de Wmg aan de Minister over de recht- en doelmatige uitvoering van de AWBZ. Dat blijft ook bij de Wlz het geval. Mede op grond van deze informatie kan de Minister zich een oordeel vormen over de werking van de Wlz en daarover verantwoording afleggen aan de Staten-Generaal.

Net als in de AWBZ heeft de Minister de bevoegdheid om zorgkantoren aan te wijzen die de administratie en/of controle uitvoeren in een regio voor alle verzekerden in een regio. Op een aantal punten wordt de bevoegdheid van de Minister ten opzichte van de AWBZ uitgebreid. De regering acht het wenselijk dat de Minister meer regie kan nemen bij het verbeteren van de kwaliteit van de uitvoering van de Wlz. Zo kan de Minister bij amvb regels stellen aan de zorginkoop door Wlz-uitvoerders. Ook kan de Minister als ultimum remedium een uitbestedingsverbod instellen aan zorgkantoren die slecht functioneren. Dit is in paragraaf 2.6 uitgebreid toegelicht. Algemeen geldt dat de Wlz diverse delegatiebepalingen bevat, waarmee de Minister de bevoegdheid krijgt om bij amvb en ministeriële regelingen nadere regels te stellen aan bijvoorbeeld het pgb, de eigen bijdragen, de woningaanpassingen voor minderjarigen etcetera. Voorts zal de Minister, anders dan in de AWBZ, voortaan zelf het macrobudgettaire kader voor de Wlz vaststellen. Dit wordt toegelicht in hoofdstuk 7.

Ten slotte, de Minister stelt voor het jaar 2015 nog de beleidsregels indicatiestelling vast. Op termijn, als het CIZ de status van publiekrechtelijk ZBO heeft, zal het CIZ deze taak voor zijn rekening nemen.

5.4 De SVB

De regering acht het wenselijk dat er één instantie is die vaststelt of iemand Wlz-verzekerd is. Aangezien de kring van verzekerden voor de volksverzekeringen (vrijwel) gelijk is en de SVB ook voor de andere volksverzekeringen de verzekeringsstatus vaststelt, is de SVB hierin gespecialiseerd. Om tot een eenduidige vaststelling te komen, is ervoor gekozen om de SVB de exclusieve bevoegdheid te geven om de Wlz-verzekeringsstatus van personen vast te stellen, op exact dezelfde wijze als dat nu voor de AWBZ gebeurt. Bovendien kunnen gemoedsbezwaarden, net als voor de AWBZ, bij de SVB een ontheffing krijgen van de verplichtingen die horen bij de verzekering. Nadat de SVB de ontheffing heeft verleend, meldt SVB de gemoedsbezwaarde aan bij een Wlz-uitvoerder.

Een nieuwe taak is dat de SVB in opdracht van zorgkantoren werkzaamheden in het kader van het pgb zal verrichten. Tot de uitvoerende taken van de SVB behoren naast het verrichten van de betalingen voor persoonsgebonden budgetten ook het registreren, adviseren, afdragen van belasting, administreren, toetsen op de door het zorgkantoor gestelde voorwaarden, controle op wet- en regelgeving en het faciliteren van verplicht werkgeverschap. Het zorgkantoor blijft inhoudelijk eindverantwoordelijk voor goede besteding van het pgb en voor bijvoorbeeld de zorginhoudelijke toets op ondermeer budgetplan en zorgcontracten. Dit gebeurt op dezelfde wijze als voor de Wmo 2015 en Jeugdwet. Op deze manier is er zowel voor de Wmo 2015, Jeugdwet als voor de Wlz één instantie die de trekkingsrechten voor het pgb uitvoert. Dit vermindert de administratieve lasten bij burgers en verkleint de kans op fraude.

5.5 Het CIZ

De Zvw voorziet in zorgverzekeringen, die de zorgverzekeraars risicodragend uitvoeren. Hoewel de zorgverzekeraars het vaak aan de behandelaars (artsen, fysiotherapeuten, enzovoorts) overlaten om te bepalen of er behoefte bestaat aan de op grond van een zorgverzekering verzekerde zorg, hebben zij de mogelijkheid om de claimbeoordeling zelf te verrichten. De Wlz, daarentegen, is een risicoloos uitgevoerde volksverzekering die alle Nederlandse ingezetenen van rechtswege verzekert. De toegang tot de zorg die op kosten van deze wet kan worden verkregen, het vaststellen of er recht op bestaat, moet voor alle verzekerden op gelijke wijze, volgens vaste regels geschieden. Hiervoor is een objectieve, professionele indicatiestelling nodig. Het is de overheid die zorg moet dragen voor deze eenduidige bepaling van de toegang tot de Wlz.

Op grond van de AWBZ verricht het CIZ de indicatiestelling in opdracht van de gemeenten. De regering vindt dit gelet op de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor het domein van de Wmo 2015, waarin een belangrijk deel van de voormalige extramurale functies van de AWBZ is ondergebracht, voor de Wlz geen goede oplossing. De gemeenten hebben in de afgelopen jaren een steeds grotere verantwoordelijkheid voor het verbeteren van de kwaliteit van leven van hun inwoners gekregen als het gaat om deelnemen aan het sociale leven en het behouden van zelfredzaamheid. Op basis van de Wmo en de Wmo 2015 dienen zij inwoners te ondersteunen als die tegen tekortkomingen op die terreinen aanlopen. Tekortkomingen die zij in het eigen netwerk en op eigen kracht niet meer kunnen opvangen. In het licht van de daarbij behorende financiële verantwoordelijkheden is het niet wenselijk om de verantwoordelijkheid voor de poortwachterfunctie voor de Wlz opnieuw in handen van de gemeenten te leggen. Het is zaak om elke mogelijkheid van belangenverstrengeling weg te nemen. Die zou bijvoorbeeld kunnen ontstaan als financiële krapte in de uitvoering van de Wmo 2015 zou leiden tot opdrachten aan het CIZ om soepeler te opereren bij de beoordeling of recht bestaat op zorg uit de Wlz.

Ook dient het vaststellen van een recht op Wlz-zorg plaats te vinden zonder dat daarbij een rol speelt of voldoende zorg is ingekocht door het zorgkantoor. Het proces van zorgvraagbeoordeling, de indicatiestelling in het kader van de Wlz, komt geheel onder verantwoordelijkheid van het CIZ. Het CIZ is op dit moment een privaatrechtelijke rechtspersoon, een stichting. Het CIZ wordt met dit wetsvoorstel een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid.

De SER heeft in het advies «Langdurige zorg verzekerd: Over de toekomst van de AWBZ» van 2008 al geadviseerd om het CIZ van een stevige wettelijke en publieke verankering te voorzien. Een eerder voornemen om het CIZ wettelijk te verankeren, is uiteindelijk niet gerealiseerd. Het wetsvoorstel waarin dit was uitgewerkt is in 2011 ingetrokken, omdat de met dat voorstel van wet beoogde tijdelijke regeling inmiddels achterhaald was, gezien de ontwikkelingen die zich hadden voorgedaan en nog zouden voordoen in de AWBZ.29

De taken van het CIZ vragen geen grote mate van beleidsvrijheid. Het gaat om aan strikte regels gebonden, professionele uitvoering van taken. Voor de goede uitvoering van dit soort taken is in principe geen uitvoering door een zelfstandig bestuursorgaan nodig. Bij dergelijke taken is in het algemeen uitvoering door een baten-lastendienst het meest geëigend. Aan de andere kant zou het, gezien de grote inhoudelijke wijzigingen die met de invoering van de herziening van de langdurige zorg plaatsvinden en de rol die het CIZ daarin dient te spelen, onverstandig zijn om het CIZ tegelijkertijd tot een baten-lastendienst om te vormen. Immers, daarvan zouden heel veel mensen die in aanmerking wensen te komen voor AWBZ- en Wlz-zorg onoverkomelijke hinder ondervinden. Immers, zonder indicatiebesluit geen toegang tot verzekerde zorg. Daarom is er voor gekozen om de indicatiestelling op een zodanige wijze te verankeren, dat de cliënten ten volle worden beschermd en tegelijkertijd voldoende instrumenten worden verschaft om de publieke verantwoordelijkheden waar te kunnen maken. Bedoeld is onder meer het opstellen van regels over de wijze van uitvoering van taken en over de benoeming van de leden van het zbo. Bovendien is in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de verantwoording van het zbo aan de Minister geregeld, op basis waarvan de Minister van VWS in staat is verantwoording af te leggen over het CIZ aan de Tweede Kamer.

Er is voor gekozen om het CIZ eigen rechtspersoonlijkheid toe te kennen voor de duur van vier jaren. Hieraan ligt een aantal redenen ten grondslag. De belangrijkste reden is dat de organisatie van het CIZ, als gevolg van de ingrijpende wijzigingen die worden doorgevoerd als het gaat om overheveling van functies uit de AWBZ naar het gemeentelijk domein of wel onderbrenging daarvan in de Zvw, grote wijzigingen ondergaat. Die wijziging wordt «going concern» in 2014 voorbereid en op 1 januari 2015 zal die volledig zijn beslag hebben gekregen. Deze omvangrijke exercitie is zonder omzetting van de arbeidscontracten al zo ingewikkeld dat heel veel inspanningen moeten worden getroost om het doel op tijd te bereiken. Dat dat zeker niet lukt als tegelijkertijd ook het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) van toepassing moet zijn op de werknemers van het CIZ, staat vast. Daar komt bij dat de kosten die een dergelijke operatie met zich brengt hoger liggen dan de kosten die thans worden gemaakt voor de privaatrechtelijke arbeidsovereenkomsten. Het ligt voor de hand om eerst de uitkomst van de transitie van 2014 af te wachten, om vervolgens te bezien welke organisatievorm (agentschap, zbo zonder eigen rechtspersoonlijkheid of aansluiten bij een andere organisatie) het beste bij de uit het reorganisatieproces ontstane organisatie en dan aanwezige feitelijke situatie past.

Dit betekent dat voor de werknemers van het CIZ die op het moment van inwerkingtreding van deze wet in dienst zijn van het CIZ en als zodanig op een lijst van de Minister van VWS zijn geplaatst, geen wijziging wordt gebracht in de arbeidsrechtelijke positie.

In het Sociaal Akkoord van 11 april 201330 is neergelegd dat sociale partners ernaar streven dat er één onafhankelijk indicatieorgaan komt, dat verantwoordelijk wordt voor de keuring van de mate van arbeidsgeschiktheid. Dit zou een samenvoeging van UWV en CIZ betekenen. Het kabinet heeft in de kamerbrief over de resultaten van het Sociaal Akkoord aangegeven de samenvoeging van Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en CIZ nader te bezien. Hiernaar wordt momenteel een verkenning gedaan.

In de afgelopen jaren is, mede door de behoefte om de indicatiestelling te vereenvoudigen en administratieve lasten tegen te gaan, steeds meer invloed aan zorgaanbieders gegeven in het indicatieproces. Daardoor is een vermenging van verantwoordelijkheden ontstaan waaraan met deze wet een halt wordt toegeroepen. Niet langer zullen zorgaanbieders in de bepaling of een verzekerde recht heeft op zorg uit de Wlz een rol spelen (behoudens voor het verstrekken van noodzakelijke informatie). Die rol is voorbehouden aan het CIZ. Het CIZ zal die een persoonlijke beoordeling van de verzekerde laten plaatsvinden. Het indicatiebesluit dat wordt verstrekt bevat de uitspraak of er al dan niet sprake is van een recht op zorg, alsmede de aard, inhoud en (globale) omvang daarvan. De daadwerkelijke vormgeving van de noodzakelijke zorg vindt plaats in het gesprek tussen de cliënt en de zorgaanbieder van voorkeur.

Het CIZ krijgt een stevigere positie in het kader van de fraudeaanpak. Zo zullen hulpverleners met een beroepsgeheim het CIZ desgevraagd gegevens over hun patiënten dienen te verstrekken indien die patiënten een indicatie voor de Wlz hebben aangevraagd of indien sprake is van een mogelijke herindicatie. Dit wordt toegelicht in hoofdstuk 9 en de artikelsgewijze toelichting.

5.6 De Wlz-uitvoerders

In paragraaf 2.6 is beschreven hoe de Wlz wordt uitgevoerd. Gekozen is voor een model dat aansluit bij de uitvoeringspraktijk in de AWBZ van uitvoering door zorgverzekeraars die hun taken op basis van vrijwilligheid uitbesteden aan regionaal opererende zorgkantoren. Deze werkwijze is met het onderhavige wetsvoorstel op onderdelen verbeterd, zonder grote wijzigingen aan te brengen in de huidige taak- en verantwoordelijkheidsverdeling.

De belangrijkste taken van de zorgkantoren zijn in de ogen van de regering gerelateerd aan de zorglevering. De regering vindt het wenselijk dat de zorgkantoren hier steviger op inzetten ten opzichte van de AWBZ. In onder andere paragraaf 2.6 is beschreven welke additionele instrumenten hiervoor in de Wlz zijn geïntroduceerd. Zorgkantoren informeren burgers over het (beschikbare) aanbod en de kwaliteit van zorg in de regio en helpen burgers die om bemiddeling vragen, bij het vinden van een zorgaanbieder. Bij de zorginkoop letten ze sterk op de door de zorgaanbieders te leveren kwaliteit. Zorgkantoren maken jaarlijks hun zorginkoopbeleid kenbaar aan zorgaanbieders en maken met die aanbieders productieafspraken over prijs, volume en kwaliteit. Daarnaast controleren zorgkantoren of gedeclareerde zorg overeenkomt met indicatiebesluiten en productieafspraken, en of gedeclareerde zorg daadwerkelijk en doelmatig is geleverd. Hierover wordt verantwoording afgelegd aan de NZa die hierop toeziet. Tevens informeren zorgkantoren zorgaanbieders dat geïndiceerde zorg geleverd mag worden in het kader van de toegang tot zorg en geven ze het CAK betalingsopdrachten om zorgaanbieders te betalen voor geleverde zorg in het kader van de financiering.

5.7 De zorgaanbieders

Zorgaanbieders leveren in opdracht van de zorgkantoren of, in geval van het pgb, van de budgethouder verantwoorde en doelmatige zorg aan Wlz-cliënten. Iedere professional is verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. De Raad van Bestuur van een zorginstelling is eindverantwoordelijk voor zorg en verblijf. Maar de verantwoordelijkheid gaat verder dan alleen het leveren van de zorg. Zorgverleners nemen immers een (groot) deel van de regie over van mensen die niet meer in staat zijn om zelf of met behulp van hun sociale omgeving volledig regie over hun eigen leven te voeren. Hiervoor is het cruciaal dat zij in dialoog blijven met de cliënt over zijn wensen en behoeften. De zorgaanbieder is daarom verantwoordelijk voor het bespreken, opstellen en naleven van een zorgplan met de cliënt en zijn sociale omgeving. Het zorgplan dient regelmatig opnieuw te worden besproken en geactualiseerd. Bij de zorgplanbespreking wordt ook betrokken hoeveel regie de zorgaanbieder van de cliënt en zijn sociale omgeving overneemt. De regering vindt het belangrijk dat het sociale netwerk van de cliënt betrokken blijft, ook als iemand in een instelling gaat wonen. Ook vindt de regering het wenselijk dat er communicatie over en weer plaatsvindt tussen zorginstellingen en de omgeving waarin ze zijn gevestigd. Dat kan inhouden dat bewoners regelmatig deelnemen aan activiteiten in de buurt, maar ook dat mensen uit de omgeving de instelling bezoeken (bijvoorbeeld het restaurant of een winkel).

5.8 Het CAK

De taken van het CAK zijn geregeld in de Wlz. Het CAK wordt op grond van de wet gefinancierd ten laste van de VWS-begroting. Het CAK is een zelfstandig bestuursorgaan waarop de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing is. De NZa houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Wlz door het CAK. De Minister van VWS houdt toezicht op het functioneren van het CAK als zelfstandig bestuursorgaan (beheerskosten, werkprogramma, begroting, benoeming bestuurders en dergelijke).

De taken van het CAK voor de Wlz zijn:

  • a) vaststellen, opleggen en incasseren van de wettelijk verplichte eigen bijdragen voor geleverde Wlz-zorg

  • b) in opdracht van zorgkantoren doen van betalingen aan de gecontracteerde zorgaanbieders die Wlz-zorg verlenen.

Deze taken van het CAK zijn hetzelfde als in de AWBZ. De betaalfunctie van het CAK blijft bij het CAK, maar vindt op termijn plaats op basis van declaraties in plaats van bevoorschotting. Dit heeft geen invloed op de regeldruk voor de uitvoerder, omdat zij ook nu al declareren. Nagegaan moet immers worden of de voorschotten terecht zijn verleend. Doordat het aantal Wlz-gebruikers naar verwachting op termijn een kwart bedraagt van het aantal AWBZ-gebruikers, is de omvang van het werk dat het CAK voor de Wlz zal moeten verrichten, fors lager. Daar staat tegenover dat het CAK meer werkzaamheden zal verrichten in het kader van de Wmo 2015.

5.9 Zorginstituut

Op 1 april 2014 wordt het College voor zorgverzekeringen (CVZ) omgevormd tot het Zorginstituut Nederland (hierna het Zorginstituut). Het Zorginstituut is zowel een advies- als uitvoeringsorganisatie voor de AWBZ.

Invoering van de Wlz heeft beperkte gevolgen voor het Zorginstituut. Met uitzondering van de uitvoering van de pgb-regeling behoudt het Zorginstituut dezelfde wettelijke taken als onder de AWBZ. Wel zal als gevolg van de overhevelingen naar de Zvw een verschuiving van werkzaamheden plaatsvinden van de langdurige zorg naar het Zvw-domein.

Het Zorginstituut heeft een belangrijk aandeel in het op peil houden van de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de Nederlandse gezondheidszorg. Het Zorginstituut bevordert de rechtmatige en doelmatige ketenuitvoering door de Wlz-uitvoerders, het CIZ en het CAK.

Het Zorginstituut adviseert over de inhoud en omvang van het verzekerde pakket. Aan deze adviezen liggen naast zorginhoudelijke ook financiële en maatschappelijke overwegingen ten grondslag. Naast adviezen brengt het Zorginstituut ook standpunten uit waarin het in specifieke gevallen nader uitlegt of bepaalde zorg wel of niet verzekerd is. Ook geeft het Zorginstituut bij voorgenomen maatregelen advies over de consequenties voor de uitvoering en de processen in de Wlz-uitvoeringsketen. Daarnaast signaleert het Zorginstituut op systeemniveau knelpunten in de keten en zoekt het in nauw overleg met de ketenpartijen (CIZ, Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders en het CAK) naar oplossingen. Het gaat hierbij onder andere om afspraken, richtlijnen of beleidsregels over gegevensuitwisseling (waaronder Wlz-brede zorgregistratie; AZR), registratie, het betaalverkeer tussen CAK en zorgaanbieders, de eigen bijdrage en de informatievoorziening (waaronder kwartaal- en jaarstaten voor zorgkantoren en het handboek gegevensuitwisseling Wlz).

De taken van het Zorginstituut en die van de NZa zijn complementair aan elkaar en liggen in elkaars verlengde. De Nza stelt regels over declaratie van zorg door zorgaanbieders aan Wlz-uitvoerders. Het Zorginstituut stelt regels over de betalingen aan zorgaanbieders. De NZa is onder andere belast met het toezicht op de doelmatige en rechtmatige uitvoering door de Wlz-uitvoerders en het CAK. De focus van het Zorginstituut ligt, zoals eerder opgemerkt, op het bevorderen van de doelmatige en rechtmatige ketenuitvoering door Wlz-uitvoerders, het CIZ en het CAK. Vanwege deze complementariteit werken het Zorginstituut en de NZa nauw samen.

Naast bovenstaande taken beheert het Zorginstituut het Fonds langdurige zorg, geeft het advies over de premie en doet het betalingen aan zorgkantoren (beheerskosten) en het CAK in verband met door zorgaanbieders geleverde zorg. Het Zorginstituut keert eventuele beschikbaarheidbijdragen uit aan zorgaanbieders op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) en voert regelingen uit voor specifieke groepen zoals de Wlz-buitenland voor verdragsgerechtigden en de grensarbeiders en de subsidieregeling voor ADL-assistentie (zie hoofdstuk 6).

Met de omvorming van het CVZ tot Zorginstituut krijgt het instituut er twee taakgebieden bij: het bevorderen van vernieuwing en verbetering van zorgberoepen en opleidingen en het stimuleren van permanente verbetering van kwaliteit van zorg. In het kader van deze laatste taken is het Zorginstituut gevraagd het initiatief te nemen in het versneld (door)ontwikkelen van (her)nieuw(d)e meetinstrumenten en indicatoren waarin indachtig de visie van de regering op de kwaliteit van zorg aandacht is voor de beleving en het welzijn van cliënten, het realiseren van zorgdoelen en maatwerk en zelf- en samenredzaamheid.

De regering vindt het belangrijk dat informatie over de kwaliteit van zorg in de Wlz breed toegankelijk wordt gemaakt. Dit is in de eerste plaats in het belang van de zorgaanbieder zelf. Deze informatie biedt immers aangrijpingspunten om de eigen goede prestaties te borgen en om eventuele tekortkomingen te verbeteren. Daarnaast is transparantie over kwaliteit ook van belang voor cliënten om gerichte keuzes te kunnen maken die aansluiten bij hun wensen en behoeften. De regering vindt het belangrijk dat cliënten inzicht kunnen hebben in informatie over kwaliteit van de zorg, maar bijvoorbeeld ook over wachttijden, en dat zij deze informatie bij de aanbieders en bij de Wlz-uitvoerder kunnen opvragen. Hierdoor krijgen cliënten de beschikking over begrijpelijke, betrouwbare en te vergelijken informatie. In het toegankelijk maken van de keuze-informatie ligt een belangrijke rol voor het Zorginstituut.

5.10 De IGZ

Zoals eerder aangegeven, is het primair de verantwoordelijkheid van de professionals in de zorgverlening en de besturen van zorgaanbieders om te zorgen voor kwalitatief goede en veilige zorg en daar waar nodig maatregelen te nemen indien dit in het gedrang komt.31 De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft niet tot taak de kwaliteit van zorg te optimaliseren of kwaliteitsnormen vast te stellen. Die verantwoordelijkheid ligt bij de zorgaanbieders en het Zorginstituut. Het is de taak van de IGZ om actief toe te zien op de geleverde zorg en te handhaven wanneer de zorg niet voldoet aan de minimale vereisten op gebied van veiligheid en kwaliteit.

De IGZ richt zich op de grootste risico’s voor de patiëntveiligheid in de zorgverlening. Het gaat daarbij zowel om instellingen als om individuele hulpverleners. Specifiek voor de Wlz zal de IGZ zich richten op de positie en veiligheid van de cliënt. De zorg dient in ieder geval cliëntgericht en doelmatig te zijn, alsmede afgestemd te worden op de behoeften van de cliënt. Ook de rechten en vrijheden van cliënten dienen gewaarborgd te zijn. Het is daarbij essentieel dat de zorgaanbieder en de cliënt met elkaar in gesprek gaan over hoe de zorgverlener het beste kan bijdragen aan het welbevinden van de cliënt. Begin 2009 is het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg tot stand gekomen. Het besluit zorgt ervoor dat de plichten van de zorgaanbieder en de rechten van de cliënt worden gerespecteerd.

Het handhavinginstrumentarium dat de IGZ bij haar toezicht tot haar beschikking heeft varieert van (dwingend) adviseren tot corrigeren. Indien de verantwoorde zorgverlening in het geding is en sprake is van een acuut gevaar voor de patiëntveiligheid, kan de IGZ direct ingrijpen door een bevel aan een instelling op te leggen. In situaties waar geen sprake is van acuut gevaar maar waar de geëiste verbeteringen uitblijven, kan de IGZ de Minister adviseren een aanwijzing te geven. Tevens kan de IGZ (in acute en niet-acute situaties) aan individuele beroepsbeoefenaren een bevel geven en tegen BIG-geregistreerden een (spoed-)tuchtklacht indienen. Indien de IGZ vermoedt dat sprake is van een strafbaar feit, kan zij het Openbaar Ministerie inschakelen. Hiermee is het toezicht door de IGZ een belangrijk sluitstuk op de diverse mechanismen voor borging van kwaliteit en veiligheid die het zorgveld zelf hanteert.

De administratieve lasten voor de zorgaanbieders moeten tot een minimum worden beperkt. Dubbele uitvraag door het zorgkantoor en toezichthouder dient te worden voorkomen.

Ten slotte wijst de regering nog op het volgende. In het hoofdstuk kwaliteit is aangegeven dat de overgang van een medisch georiënteerd zorgmodel naar een model gericht op kwaliteit van leven andere eisen stelt aan de kwaliteitskaders. Een voorbeeld is de inzet van informele zorg. Dit valt, tenzij de zorg onder verantwoordelijkheid van een professional wordt uitgevoerd, niet onder het toezicht van de IGZ.

5.11 De NZa

De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de Wlz. Deze taak van de NZa is vastgelegd in de Wmg. De NZa houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Wlz. Jaarlijks rapporteert de NZa hierover aan de Minister van VWS. Op grond van de Wmg staan de NZa diverse handhavinginstrumenten ter beschikking, te weten het geven van een aanwijzing, het ter openbare kennis brengen van handhavingmaatregelen, het opleggen van een last onder bestuursdwang, het opleggen van een last onder dwangsom en het opleggen van een boete. Daarnaast werkt de NZa bij het toezicht op zorgkantoren met protocollen en een prestatiemeting.

De verantwoordelijkheid van de NZa en haar handhavingsinstrumentarium blijven grotendeels hetzelfde als bij de AWBZ. De NZa richt zich daarbij op de Wlz-uitvoerders, de regionale zorgkantoren (dit zijn ook Wlz-uitvoerders) en het CAK. Omdat de regering er veel belang aan hecht dat de Wlz doelmatig wordt uitgevoerd en dat de uitvoerders voortvarend aan de slag gaan met de gewenste kwaliteitsverbetering in de Wlz, zal het toezicht door de NZa op onderdelen wel worden geïntensiveerd en anders ingericht. Dit wordt hieronder toegelicht.

In de regulering blijven de taken van de NZa grotendeels hetzelfde als in de AWBZ, zoals het verdelen van de contracteerruimte over de regio’s, het controleren van productieafspraken, vaststellen van maximumtarieven voor zorg in natura et cetera. Hier wordt in paragraaf 7.1 over de beheersing van de uitgaven op ingegaan. Daar wordt ook toegelicht dat de Minister het macrobudgettair kader voortaan zelf zal vaststellen, waar dat in de AWBZ nog door de NZa werd gedaan. De taak van de NZa verschuift dan van uitvoerend naar adviserend. Bij conflicten tussen zorgaanbieders en zorgkantoren zal de NZa zich scherper uitspreken over de te volgen richting. Zo zal zij in het geval van eenzijdig ingediende productieafspraken een inhoudelijk oordeel uitspreken, in plaats van te handelen op basis van een mechanische beleidsregel.

NZa spreekt Wlz-uitvoerders en zorgkantoren steviger aan

In paragraaf 2.6 is toegelicht dat de zorgkantoren in praktijk al het werk zullen doen. Het toezicht van de NZa is anders ingericht voor de verschillende taken. Voor de administratie en/of controle zullen zorgkantoren zelf verantwoordelijk zijn. Het zorgkantoor is hiervoor direct verantwoording verschuldigd aan de NZa. De NZa spreekt zorgkantoren rechtstreeks aan indien zij die onderdelen van hun taak niet naar behoren uitvoeren. Daarnaast voeren de zorgkantoren de overige taken zoals de zorgplicht deels onder eigen verantwoordelijkheid uit (namelijk voor hun eigen verzekerden; het zorgkantoor is immers zelf ook een Wlz-uitvoerder) en deels namens de overige Wlz-uitvoerders. Het zorgkantoor dat deze taken uitvoert in een bepaalde regio, is verantwoording verschuldigd aan alle Wlz-uitvoerders die verzekerden hebben in die regio. De Wlz-uitvoerders blijven immers te allen tijde verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wlz voor hun eigen verzekerden. De Wlz-uitvoerders (inclusief de Wlz-uitvoerder die als zorgkantoor opereert in die regio) zullen hierover op hun beurt verantwoording moeten afleggen aan de NZa. Daarbij kunnen zij bijvoorbeeld aan de NZa kenbaar maken welke acties zij hebben ondernomen om een zorgkantoor bij te sturen, indien het zorgkantoor een taak niet naar tevredenheid van de Wlz-uitvoerder uitvoerde. In de meeste regio’s zullen verzekerden wonen van meerdere of zelfs alle Wlz-uitvoerders. Indien de NZa constateert dat in één regio de overige taken niet goed worden uitgevoerd, dan zal zij – anders dan bij administratie en/of controle – daarom ook alle andere Wlz-uitvoerders met verzekerden in die regio, die hun overige taken aan het zorgkantoor hebben uitbesteed, aanspreken.

Omdat de regering de Wlz-uitvoerders steviger in de wind wil zetten om werk te maken van een goede en doelmatige uitvoering van de Wlz, heeft zij de NZa verzocht in dit soort situaties steviger op te treden en alle Wlz-uitvoerders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. De mogelijkheden van de NZa om zorgkantoren aan te spreken worden verbeterd met het thans in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «verbetering toezicht en opsporing Wmg». De Wlz-uitvoerders krijgen er meer belang bij om er op toe te zien dat het zorgkantoor hun werkzaamheden naar tevredenheid uitvoert en zij zullen het zorgkantoor er eerder op aanspreken als dat niet het geval is. Ook zal de NZa meer publiciteit geven aan de resultaten van het jaarlijkse onderzoek. Zo kunnen verzekerden er eenvoudiger kennis van nemen of hun Wlz-uitvoerder goed presteert. Deze operationalisering van het toezicht vergt geen wetswijziging, maar vooral een andere werkwijze van de NZa. Nieuw is dat de NZa de geschiktheid en betrouwbaarheid van bestuurders van Wlz-uitvoerders zal beoordelen.

Stimulans doelmatigheid en kwaliteit door benchmarking

Het rapport waarin de NZa jaarlijks de resultaten van haar onderzoek presenteert, biedt een mooi overzicht van de prestaties van de uitvoerders en maakt deze prestaties onderling goed vergelijkbaar. Ook worden voor de verschillende prestatie-indicatoren de best practices gepresenteerd. Eén van de twaalf prestatie-indicatoren betreft een doelmatige zorglevering binnen de contracteerruimte. Gezien het belang dat de regering hecht aan een doelmatige uitvoering van de Wlz, heeft de regering de NZa gevraagd om meer gewicht toe te kennen aan deze prestatie-indicator, deze jaarlijks integraal te onderzoeken, eventueel meer verdiepend doelmatigheidsonderzoek te doen en steviger op te treden indien Wlz-uitvoerders op dit onderdeel tekortschieten. Wlz-uitvoerders zijn verplicht om de verstrekking van onnodige zorg en uitgaven die hoger dan noodzakelijk zijn te voorkomen. De benchmarking die plaatsvindt bij het toezicht door de NZa zal minder vrijblijvend worden gemaakt. Hierboven is al toegelicht dat de NZa niet alleen de zorgkantoren zal aanspreken, maar ook de Wlz-uitvoerders namens wie ze het werk doen. De prestaties in de Wlz stralen daarmee meer af op de zorgverzekeraar. Daar waar de NZa onvolkomenheden signaleert, kan zij het handhavingsinstrumentarium inzetten zoals aan het begin van deze paragraaf is geschetst. De NZa volgt kritisch in hoeverre de opgelegde verbeteringen door het zorgkantoor worden doorgevoerd. Nieuw is dat de NZa de Minister adviseert over een uitbestedingsverbod aan zorgkantoren die ondanks inspanningen van de Wlz-uitvoerders en de NZa niet naar behoren functioneren.

Transparantie

De NZa kan op grond van artikel 40 van de Wmg Wlz-uitvoerders verplichten om informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten, en wel op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Deze informatie betreft onder andere de kwaliteit van de aangeboden producten en diensten. De NZa maakt de informatie niet direct zelf openbaar maar bewerkstelligt dat de uitvoerders die openbaar maken. Indien hiertoe aanleiding is, kan de NZa dit overnemen. Het Zorginstituut draagt er op basis van artikel 47c Zorgverzekeringswet zorg voor dat kwaliteitsinformatie via kiesBeter.nl inzichtelijk wordt.

Minder administratieve lasten

De regering hecht veel belang aan het bestrijden van de administratieve lasten in de langdurige zorg. Daarom wil de regering de lasten die voortkomen uit het toezicht door de NZa daar waar mogelijk verminderen. Het toezicht van de NZa op de AWBZ is vrij gedetailleerd en vraagt veel verantwoordingsinformatie van de zorgkantoren. Bovendien zijn veel prestatie-indicatoren gericht op het proces en minder op de uitkomst. De NZa zal het toezicht op de Wlz meer richten op enkele kernindicatoren die het meest van belang zijn voor een doelmatige uitvoering van de Wlz en goede dienstverlening aan verzekerden.

5.12 DNB

De DNB vervult geen rol in het toezicht op de uitvoering van de Wlz, omdat de Wlz een publiekrechtelijke sociale verzekering is, waarbij de Staat – en dus niet de Wlz-uitvoerders – het verzekeringstechnisch risico draagt. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet immers niet in risicodragende uitvoering van de Wlz door Wlz-uitvoerders. Dit betekent onder meer dat de Wlz-uitvoerder zelf geen verzekeringstechnisch risico loopt (dat blijft bij de Staat), maar wel dat hij uitvoeringsrisico's loopt.

Mede vanwege die uitvoeringsrisico’s is DNB echter wel indirect betrokken bij de koppeling van de uitvoering van de Wlz aan de uitvoering van de Zvw, omdat DNB erop moet toezien dat de uitvoering van de Wlz geen ongewenste consequenties heeft voor de wel onder haar toezicht vallende zorgverzekeraars. De met dit wetsvoorstel beoogde uitvoering van de Wlz heeft consequenties voor het door DNB uitgeoefende prudentiële toezicht op zorgverzekeraars, uitgaande van de Solvency II-richtlijn. Deze consequenties voor het prudentiële toezicht van DNB houden in essentie het volgende in. Eén van de uitgangspunten van dit wetsvoorstel is dat de Wlz-uitvoerder onderdeel is van een groep waartoe ook een of meer zorgverzekeraars behoren, die voor dezelfde kring van verzekerden de basisverzekering van de Zvw uitvoeren. Met het wetsvoorstel wordt weliswaar niet beoogd het verzekeringstechnisch risico bij de Wlz-uitvoerder te leggen, maar dit laat onverlet dat de uitvoering van die wet voor de Wlz-uitvoerder – en op geconsolideerd niveau voor de groep als geheel – wel degelijk uitvoeringsrisico's met zich brengt. Op basis van de Solvency II-richtlijn dient DNB onder meer deze operationele risico's te betrekken bij het geconsolideerd toezicht op de zorgverzekeraar binnen dezelfde verzekeringsgroep, ongeacht bij welke groepsentiteit deze risico's ontstaan. Dit kan uiteindelijk gevolgen hebben voor de vereiste solvabiliteitsmarge (in Solvency II-termen: het solvabiliteitskapitaalvereiste of Solvency Capital Risk) van de onder prudentieel toezicht van DNB staande zorgverzekeraar. Voorts houdt DNB toezicht – zowel op het niveau van de afzonderlijke zorgverzekeraar als op groepsniveau – op de beheerste (en integere) bedrijfsvoering en ook hierbij wordt de beheersing van de (operationele) risico's van de Wlz-uitvoerder betrokken.

Hoofdstuk 6 Samenhang tussen de Wlz en andere domeinen

De regering heeft een samenleving voor ogen die mensen meer mogelijkheden biedt om al dan niet met steun van hun sociale omgeving regie en verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen leven. De wettelijke systemen zijn voorwaardenscheppend voor de doelstelling van de regering. De vier zorgdomeinen – de Jeugdwet, Zvw, Wmo 2015 en Wlz – vullen elkaar aan. Elk domein kent zijn eigen sturingsmechanismen, uitvoeringsmethodieken en informatiestromen. Voor een goed functionerende langdurige zorg is het essentieel dat de verantwoordelijkheden van betrokken partijen helder zijn en partijen elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid nauw samenwerken. Tevens dient voor burgers helder te zijn waar zij met hun zorgvraag terecht kunnen. Omdat er verschillende wettelijke systemen zijn, blijven er ook schotten tussen wetten en zijn er altijd schaduwgebieden in onder andere het verzekerd pakket. In dit hoofdstuk zet de regering uiteen hoe zij de schaduwgebieden tussen de stelsels zo beperkt mogelijk beoogt te houden.

Samenwerking

Voordat cliënten recht hebben op zorg vanuit de Wlz, hebben zij veelal zorg en/of ondersteuning vanuit een of meerdere van de andere drie wettelijke domeinen, te weten de Zvw, Wmo 2015 en de Jeugdwet, ontvangen. Dit geldt in ieder geval voor ouderen en in veel gevallen ook voor mensen met verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperkingen. Om ervoor te zorgen dat een cliënt zo min mogelijk last heeft van de schotten tussen de domeinen, is afstemming en samenwerking tussen domeinen noodzakelijk. Het leven van mensen is immers niet in stelsels op te knippen. Daarom wil de regering bevorderen dat gemeenten, zorgverzekeraars, Wlz-uitvoerders, zorgkantoren en zorgaanbieders intensief samenwerken bij het tot stand brengen van zorg en ondersteuning op maat. Dit is een aspect dat bij de transitie verder wordt uitgewerkt.

Afwenteling tegengaan

Zolang er sprake is van verschillende domeinen en (financiële) schotten daartussen is de grote uitdaging hoe te zorgen dat cliënten niet tussen wal en schip vallen en hoe afwenteling van kosten tussen verschillende systemen te voorkomen. Omdat de Wlz niet risicodragend wordt uitgevoerd en de Zvw, Wmo 2015 en Jeugdwet wel, kan er in financieel opzicht een prikkel zijn voor gemeenten en zorgverzekeraars om te proberen om cliënten in de Wlz onder te brengen. Om

ongewenste afwenteling vanuit en richting de Wlz zo veel mogelijk te beperken, zijn toegangscriteria opgesteld waar cliënten objectief en door een onafhankelijk indicatieorgaan – het CIZ – aan worden getoetst. Het CIZ geeft een indicatiebesluit af. Omdat gemeenten, verzekeraars en zorgaanbieders belanghebbend zijn, is het niet wenselijk dat zij hier invloed op hebben. In de Wlz is daarom vastgelegd dat het mandaat tot het nemen van indicatiebesluiten niet wordt verleend aan iemand die niet werkzaam is voor het CIZ (zoals een medewerker van een zorginstelling, gemeente of verzekeraar). Hiervan kan alleen bij amvb en dus met toestemming van de Minister worden afgeweken.

Om te zorgen dat zoveel mogelijk zorg aan Wlz-cliënten ook daadwerkelijk vanuit de Wlz en niet vanuit de Wmo, de Zvw of de Jeugdwet wordt geleverd, zijn daarnaast in de Wlz, Wmo 2015, de Zvw en de Jeugdwet bepalingen opgenomen. In de volgende paragrafen wordt dat per domein toegelicht.

Assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL-assistentie)

In de Wlz is een artikel opgenomen dat het mogelijk maakt om subsidies te verstrekken aan instellingen voor het verlenen van direct oproepbare ADL-assistentie. Dit subsidieartikel zorgt voor een adequate opvolging van de tijdelijke aanspraak ADL-assistentie (artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ). De subsidieregeling wordt uitgevoerd door het Zorginstituut.

ADL-assistentie bevindt zich op het raakvlak tussen de Wlz enerzijds en de andere zorgdomeinen anderzijds. ADL-assistentie, wordt namelijk wel gefinancierd uit het Fonds langdurige zorg (dit fonds wordt toegelicht in paragraaf 7.4), maar indien de verzekerde een recht heeft op ADL-assistentie, heeft hij geen recht op het integrale pakket aan Wlz-zorg als genoemd in artikel 3.1.1 van de Wlz. Indien iemand naast de 24-uurs ADL-assistentie andere hulp of zorg nodig heeft, is hij hiervoor hij dus aangewezen de Wmo 2015 en de Zvw.

ADL-assistentie betreft gedurende het hele etmaal direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning op verzoek en aanwijzing van de ADL-bewoner, zoals:

  • hulp bij eten of drinken (serveren van voedsel op bed en op tafel en hulp bij eten/drinken);

  • verplaatsen,

  • persoonlijke hulp en toilet maken (mondverzorging, haarverzorging, scheren, nagels knippen, kleden, hulp bij baden en toiletbezoek), en

  • verpleegtechnische en medische assistentie (zoals het geven van medicijnen, het aanleggen van verbanden en spalken, huidverzorging bij decubitus, aan- en uitdoen van een prothese, het aanleggen van een draagurinaal katheteriseren, toedienen van klysma, injecteren met prikpen en verpleegtechnische handelingen bij ademhalingsondersteuning, waaronder bronchiaal toilet).

Bij levensbedreigende situaties is ADL-assistentie binnen 3 tot 5 minuten met alarmopvolging beschikbaar. Daarnaast vallen onder de ADL-assistentie ook andere hulp en diensten. Dat kunnen zeer wisselende zaken zijn, zoals het bijvullen van printerpapier, het smeren van een boterham, het vervangen van een batterij, het opruimen van een omgevallen glas melk of het openmaken van een fles wijn.

De subsidie wordt verstrekt aan de instelling die de 24-uurs ADL-assistentie levert. De ADL-assistentie wordt geleverd binnen ADL-clusterwoningen die tot stand zijn gekomen met subsidie uit de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. In de ADL-clusterwoningen woningen wordt zorg geleverd aan mensen die:

  • een lichamelijke handicap of een somatische aandoening of beperking hebben;

  • zijn aangewezen op een rolstoeldoorgankelijke woning;

  • zijn aangewezen op ten minste vijf uur oproepbare ADL-assistentie per week;

  • en voldoende sociaal zelfredzaam zijn om zelfstandig te wonen en om zelfstandig zorg op te roepen en aanwijzingen te geven.

Het CIZ zal, mede op grond van deze voorwaarden, een besluit nemen over de vraag of de verzekerde een recht heeft op ADL-assistentie. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen deze voorwaarden worden gesteld.

6.1 Wlz – Wmo 2015

Met het wetsvoorstel Wmo 2015 zijn de onderdelen van de AWBZ die overwegend gericht zijn op ondersteuning en participatie onder de verantwoordelijkheid van gemeenten gebracht. Gemeenten krijgen middelen om te zorgen voor goede voorzieningen die passen bij de individuele behoeften en mogelijkheden van burgers. De brede verantwoordelijkheid van gemeenten binnen het sociale domein – want ook met de Jeugdwet en de voorgenomen Participatiewet32 worden decentralisaties voorgesteld – biedt ruimte voor individueel maatwerk.

Uitgangspunt van de regering is hierbij dat mensen zo lang mogelijk thuis blijven wonen met behulp van hun sociale netwerk en eventuele gemeentelijke ondersteuning. Pas als dat niet meer mogelijk is en iemand blijvend is aangewezen op zorg met permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, bestaat er recht op zorg op grond van de Wlz. Indien hiervan sprake is dan is het belangrijk dat een soepele overgang kan plaatsvinden van het gemeentelijke domein naar de Wlz. Hiervoor dient het zorg- en ondersteuningsaanbod in de gemeente en in de Wlz uiteraard wel op elkaar te zijn afgestemd. Zo moeten gemeenten indien daaraan behoefte is gespecialiseerde zorg zoals dagbesteding, kunnen inkopen bij aanbieders die zich vooral richten op de Wlz. Vice versa moet een zorgkantoor gebruik kunnen maken van de kennis en kunde van gemeenten als het bijvoorbeeld gaat om het organiseren en inkopen van woningaanpassingen voor jongeren die op grond van de Wlz met een pgb of vpt thuis wonen.

Indicatiestelling

Gemeenten, Wlz-aanbieders en zorgkantoren moeten ook op het gebied van indicatiestelling samenwerken. De indicatiestelling zelf is een aangelegenheid van het CIZ. Deze vindt onafhankelijk plaats, maar indien een cliënt nog geen toelating tot de Wlz heeft en cliëntondersteuning nodig heeft bij het aanvragen van een indicatie bij het CIZ, is de gemeente hiervoor verantwoordelijk. Zodra de cliënt wordt toegelaten tot de Wlz, vervalt deze verantwoordelijkheid van de gemeente en wordt het zorgkantoor verantwoordelijk voor de cliëntondersteuning.

In het belang van een duidelijke afbakening zijn de toegangscriteria en het verzekerd pakket in de Wlz helder omschreven en in de Wlz zelf verankerd in plaats van in lagere regelgeving. Indien een cliënt niet aan de toegangscriteria voor de Wlz voldoet, dan zijn de cliënt, diens gemeente en diens zorgverzekeraar gezamenlijk verantwoordelijk voor een oplossing. Het kan niet zo zijn dat een cliënt, als deze geen toegang heeft tot de Wlz, tussen wal en schip valt. Indien een cliënt geen toegang heeft tot de Wlz en deze in het gemeentelijk domein en/of de Zvw niet de ondersteuning en/of zorg krijgt die deze meent nodig te hebben dan kan de cliënt daarvoor bij de gemeente of de zorgverzekeraar bezwaar maken.

In de Wmo 2015 is de bepaling opgenomen dat een gemeente een maatwerkvoorziening kan weigeren indien een cliënt recht heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg vanuit de Wlz. Deze bepaling voorziet erin dat cliënten die toegang hebben tot de Wlz geen ondersteuning vanuit de gemeenten op grond van de Wmo 2015 ontvangen.33 Ook is opgenomen dat de gemeente een maatwerkvoorziening mag weigeren indien er reden is om aan te nemen dat iemand recht kan maken op verblijf en daarmee samenhangende Wlz-zorg, maar niet mee wil werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit van het CIZ.

Er zijn echter mensen die een zware zorgbehoefte hebben en mogelijk recht zouden kunnen maken op Wlz-zorg, maar die dankzij forse inspanning van mensen uit hun sociale omgeving slechts een beperkte formele ondersteunings- en/of zorgvraag hebben. Als iemand in zo’n situatie graag thuis wil blijven wonen, kan het soms doelmatiger zijn dat hij door de mantelzorger(s), gemeente en Zvw-verzekeraar wordt geholpen dan wanneer hij Wlz-zorg thuis zou ontvangen met een vpt of pgb. Dat kan ook fijner zijn voor de cliënt zelf, omdat hij dan de zorgverleners kan behouden die hij gewend is uit de Zvw, Wmo 2015 en/of Jeugdwet. Als de cliënt in zo’n situatie geen Wlz-indicatie wil aanvragen, omdat hij thuis wil blijven wonen, en als dat, met ondersteuning en zorg (door het eigen netwerk en door de gemeente vanuit de Wmo en eventueel de verzekeraar vanuit de Zvw) ook verantwoord is, maakt het onderzoeken van die omstandigheden deel uit van het reguliere onderzoek van de gemeente naar de persoonlijke omstandigheden van de cliënt. Daarbij kan het ook nodig zijn, dat de gemeente zich verstaat met de cliënt, zijn mantelzorgers, het CIZ en eventueel de zorgverzekeraar om te bespreken wat in de thuissituatie mogelijk en verantwoord is. Dat past in de aard van het wetsvoorstel Wmo 2015, dat bedoeld is om het mogelijk te maken burgers zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te laten wonen. Van de gemeente mag dan ook een uiterste inspanning worden verwacht om daaraan bij te dragen. Doel van het gesprek is om te onderzoeken of alle betrokkenen samen mogelijk kunnen maken wat de cliënt graag wil. Het zomaar weigeren, zonder onderzoek en beslissing op het verzoek, is vanzelfsprekend niet aan de orde. Het gesprek kan er echter niet toe leiden dat de gemeente en verzekeraar worden gedwongen de gehele zorgbehoefte van een potentiële Wlz-gerechtigde te compenseren. De gemeente en verzekeraar beslissen dus uiteindelijk zelf of zij het nog doelmatig en verantwoord vinden om de benodigde zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015, Jeugdwet en/of Zvw voort te zetten. Is dat het geval, dan kan die zorg en ondersteuning worden gecontinueerd. Is dat niet het geval, dan zal het CIZ, indien de cliënt dat wenst, het formele indicatieproces starten en onafhankelijk bepalen of de cliënt recht heeft op Wlz-zorg. Indien het CIZ vaststelt dat iemand voldoet aan de toegangscriteria van de Wlz, ontvangt hij voortaan Wlz-zorg. Een terugverwijzing naar de gemeente en verzekeraar is dan niet aan de orde. Als het CIZ echter tot het oordeel komt dat een Wlz-indicatie niet kan worden verkregen, is het aan de gemeente en – bij behoefte aan verpleging en verzorging – de zorgverzekeraar om in de benodigde ondersteuning en zorg te voorzien.

De uitkomsten van de gesprekken zullen worden gemonitord. Zo kan worden gevolgd in welke mate dit soort situaties zich voortdoen, wat dat zegt over de gekozen criteria voor toelating tot de Wlz en wat de financiële gevolgen van de gesprekken grosso modo zijn.

Om gemeenten te stimuleren om cliënten waar mogelijk en verantwoord zo lang mogelijk in het gemeentelijk domein te ondersteunen en daarmee onnodige doorstroom van de Wmo 2015 naar de Wlz te verminderen, wordt naast bovenstaande gespreksmogelijkheid bezien of positieve prikkels kunnen worden ingebouwd. Het staat gemeenten overigens vrij om Wlz-cliënten toch te ondersteunen. Gemeenten zijn het niet verplicht, maar de Wlz of Wmo 2015 verbieden het ook niet.

In paragraaf 2.2 is reeds toegelicht dat de toegang tot de Wlz wordt beperkt tot mensen die blijvend een zware zorgvraag hebben. Dat neemt natuurlijk niet weg dat er ook in de Wmo 2015 mensen kunnen zijn die een blijvende behoefte aan zorg of ondersteuning hebben. Een lichamelijk of lichte verstandelijke beperking gaat immers niet over. Het verschil met de Wlz is echter dat de mensen die onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen niet blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig hebben.

Verzekerd pakket

Bij de formulering van het verzekerd pakket is zoveel mogelijk geprobeerd te voorkomen dat er zorg is die uit meerdere zorgdomeinen genoten kan worden. Sommige diensten die tot 2015 door gemeenten bekostigd en geleverd werden, worden vanaf 2015 vanuit de Wlz geleverd en bekostigd. Dit geldt voor huishoudelijke hulp en mobiliteitshulpmiddelen. Huishoudelijke hulp is onderdeel van het recht op verblijf in de Wlz. De huishoudelijke hulp in het geval van een pgb kan worden bekostigd uit het pgb. Dat is ook in de AWBZ het geval. De huishoudelijke hulp in het geval van een vpt wordt geleverd door de Wlz-instelling die ook de rest van de tot het vpt behorende zorg levert. Cliënten in de Wlz hoeven dus geen beroep te doen op de gemeenten voor huishoudelijke verzorging. Mobiliteitshulpmiddelen worden voor mensen met een Wlz-indicatie per 2015 niet langer verstrekt vanuit de Wmo maar vanuit de Wlz. Door deze wijzigingen is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenten en de Wlz eenduidig en uniform geregeld.

Zoals hierboven is toegelicht kan iemand in principe niet gelijktijdig gebruik maken van zorg op grond van de Wmo 2015 en de Wlz. Hierop geldt een aantal uitzonderingen. Dit zijn de algemene voorzieningen sociaal vervoer en mantelzorgondersteuning. In de AWBZ kunnen mensen met een indicatie die niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, een beroep doen op de Wmo voor sociaal vervoer, bijvoorbeeld in de vorm van een taxivergoeding. Dat wil de regering handhaven. Reden is dat sociaal vervoer qua aard een voorziening is die thuishoort in de Wmo 2015. Hetzelfde geldt voor de mantelzorgondersteuning. In de memorie van toelichting van de Wmo 2015 is opgenomen dat de gemeente mantelzorgers kan ondersteunen met algemene voorzieningen zoals advies, informatie en voorlichting. Dit geldt ook voor mantelzorgers van mensen met een toelating tot de Wlz. Mantelzorgers van cliënten met een toelating tot de Wlz kunnen daarentegen geen gebruik maken van respijtzorg op grond van de Wmo. Reden is dat cliënten in de Wlz reeds recht hebben op een integraal pakket aan zorg en ondersteuning dat in natura met verblijf, vpt of met een pgb kan worden genoten. Cliënten in de Wlz die met een vpt of pgb thuis verblijven, moeten binnen dat pakket of budget keuzes maken. Respijtzorg kan daar onderdeel vanuit maken. Indien mantelzorgers van cliënten met een Wlz toelating ook recht zouden hebben op Wmo-respijtzorg, zou dit tot dubbele bekostiging leiden.

Zoals in de vorige paragraaf is toegelicht hebben cliënten die in een ADL-clusterwoning wonen, die vanuit de Wlz wordt gesubsidieerd, geen recht op Wlz-zorg. Zij kunnen dus gewoon een beroep doen op de gemeente op grond van de Wmo 2015 indien zij aanvullende ondersteuning nodig hebben. Voor overige zorg kan men zich melden bij de zorgverzekeraar.

6.2 Wlz – Jeugd

Gemeenten zullen met de Jeugdwet integraal verantwoordelijk worden voor de zorg aan kinderen tot 18 jaar. Aanspraken uit de AWBZ die worden ondergebracht in de Jeugdwet, begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf voor kinderen tot 18 jaar, behandeling voor (licht) verstandelijk gehandicapten tot 18 jaar en (een deel van) verblijfszorg voor kinderen tot 18 jaar. Indien na de 18e verjaardag een passende voorziening vanuit de andere stelsels, waaronder de Wlz, voorhanden is, neemt die de zorg vanaf dat moment over. Dit geldt bijvoorbeeld voor volwassenen met een licht verstandelijke beperking. Zoals in paragraaf 2.2.1 is toegelicht kunnen zij recht hebben op Wlz-zorg. Indien er geen voorziening op grond van een ander stelsel beschikbaar is, kan een deel van de jeugdhulp, te weten dat deel dat voorheen onder de noemer geïndiceerde provinciale jeugdzorg viel, tot de leeftijd van 23 jaar onder de Jeugdwet worden voortgezet.

Kinderen onder de achttien jaar die dan al een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht en 24 uur zorg in de nabijheid, vallen niet onder de Jeugdwet maar onder de Wlz. Deze kinderen voldoen aan de criteria van de Wlz. Dit geldt bijvoorbeeld voor kinderen met zeer ernstige meervoudige beperkingen waaronder een verstandelijke beperking.

Indien een cliënt recht heeft op zorg vanuit de Wlz, is de Wlz voor deze zorg voorliggend op de Jeugdwet. In de Jeugdwet is daarom een bepaling opgenomen die vergelijkbaar is met de bepaling in de Wmo 2015, die in de vorige paragraaf is toegelicht. De bepaling in de Jeugdwet houdt in dat de gemeente een voorziening kan weigeren indien iemand met betrekking tot de problematiek recht heeft op Wlz-zorg of er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat iemand recht zou kunnen krijgen op Wlz-zorg, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit voor de Wlz. De gemeente is op grond van de Jeugdwet bij Wlz-cliënten alleen verantwoordelijk voor zorg en ondersteuning waaraan de cliënt behoefte heeft, maar die niet behoort tot het verzekerd pakket in de Wlz. Een voorbeeld is de opvoedkundige hulp. Omdat in de Wlz geen recht bestaat op opvoedkundige hulp, ontstaat geen overlap tussen de Jeugdwet en de Wlz.

Ook kan er vergelijkbaar met de Wmo 2015 een gesprek plaatsvinden tussen de cliënt, zijn of haar mantelzorgers, de gemeente, het CIZ en eventueel de verzekeraar indien iemand mogelijk recht zou kunnen hebben op Wlz zorg, maar graag thuis wenst te blijven wonen met ondersteuning door zijn of haar mantelzorgers. In dat gesprek wordt bezien of het nog mogelijk (doelmatig en verantwoord) is om de benodigde zorg vanuit onder andere de Jeugdwet te continueren.

6.3 Wlz – Zvw

Met de invoering van de AWBZ in 1968 naast de toenmalige ziekenfondsverzekering, werd de Nederlandse sociale ziektekostenverzekering verdeeld in twee afzonderlijke pijlers. Die verdeling werd gehandhaafd bij de invoering van de Zvw. Daarmee ontstond niettemin een zekere convergentie, omdat beide verzekeringen nu betrekking hebben op dezelfde groep van personen, te weten iedereen die in Nederland woont of in loondienst werkt. Daarnaast is er uiteraard sprake van verwevenheid tussen beide verzekeringen op het zorginhoudelijke vlak. Met de overhevelingen van onderdelen van de AWBZ naar de Zvw die de regering voorstaat, verschuift de grens tussen beide verzekeringen. Zo komen de extramurale aanspraken verpleging en persoonlijke verzorging in de AWBZ te vervallen en worden deze via een nieuwe aanspraak wijkverpleging ondergebracht in de Zvw. Ook komt de huidige grondslag psychiatrie, waarvan nu nog sprake is in de AWBZ, niet terug in de Wlz. Deze zorg maakt vanaf 2015 deel uit van de Zvw en de Wmo.

De zorg die is gericht op genezing of behoud van lichamelijke en geestelijke functies is verzekerd in de Zvw. Om de samenhang van zorg te versterken, worden onderdelen van de AWBZ onder de Zvw gebracht. Vanuit de nieuwe aanspraak wijkverpleging in de Zvw worden verpleging en verzorging in samenhang geleverd aan mensen met voornamelijk lichamelijke aandoeningen waarbij over het algemeen sprake is van medische problematiek. Ook mensen met dementie worden onder de aanspraak wijkverpleging gepositioneerd. Het betreft voor het overgrote deel kwetsbare ouderen. Zorgverzekeraars zien voor deze groepen kansen op verbetering van kwaliteit van leven. Dit kan doordat de wijkverpleging onderdeel wordt van de eerstelijnszorg en er belangrijke prikkels ontstaan om mensen zo goed mogelijk thuis te helpen en te voorkomen dat zij doorstromen naar de Wlz. De zorgverzekeraar kan bevorderen dat verzekerden één doorlopende zorglijn krijgen aangeboden. Het accent ligt daarbij op zelfmanagement, regie naar vermogen en gezondheidswinst. Deze doelen zijn te bereiken met de juiste instrumenten, publieke waarborgen en het solidariteitsbeginsel van de Zvw. Vooral voor ouderen met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, is een goede samenhang tussen de Zvw en de Wlz van belang. Voor een deel van hen geldt immers dat zij op enig moment zullen overgaan van de Zvw naar de Wlz, indien hun zorgvraag toeneemt.

De Wlz en de Zvw bevatten voor een deel vergelijkbare onderdelen, maar voor een andere doelgroep. Dit is vooral het geval bij verpleging, verzorging en behandeling, die vanuit beide zorgdomeinen kunnen worden geleverd en inhoudelijke raakvlakken en overlap kennen. Om te voorkomen dat bepaalde zorg voor één persoon dubbel is gedekt, is een duidelijke afbakening tussen de twee verzekeringen van belang. Daarom zijn in de Wlz en het Besluit zorgverzekering (Bzv) zogenaamde voorrangsregels vastgelegd. De hoofdregel is dat voor zover iemand op grond van de Wlz recht heeft op bepaalde zorg, dat recht niet ook bestaat op grond van de Zvw. De Wlz is daarmee voorliggend op de Zvw. Er zijn echter enkele uitzonderingen op deze hoofdregel, te weten voor intensieve kindzorg, palliatief terminale thuiszorg en algemeen medische zorg (indien een Wlz-gerechtigde thuis woont met vpt of pgb).

In paragraaf 6.1 is toegelicht dat er een gesprek plaats kan vinden indien de cliënt mogelijk recht zou kunnen hebben op Wlz-zorg, maar zelf graag thuis wil blijven wonen met zorg en ondersteuning door zijn of haar mantelzorgers, de gemeente en de verzekeraar. Ook de verzekeraar neemt dan deel aan dat gesprek, om te bezien of het doelmatig en verantwoord is om de zorg vanuit de Zvw te continueren.

Intensieve kindzorg

Zoals in de eerdergenoemde HLZ-brief van 6 november 2013 is aangekondigd, wordt intensieve kindzorg onderdeel van de aanspraak wijkverpleging. Dit wordt dus geheel op grond van de Zvw gefinancierd, ook indien het kind mogelijk aan de Wlz-criteria zou kunnen voldoen. Het betreft medisch specialistische verpleegkundige zorg thuis, na behandeling in het ziekenhuis, aan ernstig zieke kinderen tot achttien jaar. Zij hebben vaak een levensbedreigende ziekte. De eindverantwoordelijkheid voor deze verpleegkundige zorg blijft bij de medisch specialist. De intensieve kindzorg is gedurende enkele jaren contra legem bekostigd vanuit de AWBZ, in afwachting van een structurele positionering in het gewijzigde stelsel. Deze contra legem situatie wordt nu dus opgeheven. Deze kinderen kunnen vanaf 2015 een beroep doen op hun zorgverzekering. Om dubbeling te voorkomen is in de Wlz bepaald dat bij amvb vormen van zorg kunnen worden uitgesloten van de Wlz, ondanks dat iemand wel aan de Wlz-criteria voldoet. Zodra er geen sprake meer is van intensieve kindzorg of het kind achttien wordt, komt het wel in aanmerking voor Wlz-zorg indien het aan de toegangscriteria van de Wlz voldoet.

Palliatief terminale thuiszorg

Daarnaast geldt er een uitzondering op de hoofdregel voor palliatief terminale thuiszorg. In de HLZ-brief van 6 november 2013 is tevens aangekondigd dat palliatief terminale thuiszorg wordt ondergebracht in de aanspraak wijkverpleging in de Zvw. Dit geldt echter alleen voor mensen die op het moment dat zij deze zorg nodig hebben, nog geen recht hebben op Wlz-zorg. Voor mensen die wel al recht hebben op Wlz-zorg, acht de regering het een te zware belasting om deze zorg in de laatste levensfase nog uit een ander domein te betrekken. Dit geldt zowel voor Wlz-gerechtigden die in een instelling verblijven als Wlz-gerechtigden die thuis wonen met een vpt of pgb. Wanneer een Wlz-gerechtigde met een vpt of pgb thuiswoont en palliatief terminale zorg nodig heeft, wordt deze daarom op grond van de Wlz geleverd. De hierboven genoemde mogelijkheid om bij amvb vormen van zorg uit te sluiten van de Wlz, zal ook worden gebruikt voor palliatief terminale thuiszorg.

Algemeen medisch zorg (niet vallend onder Wlz-behandeling)

In paragraaf 2.3.3 is toegelicht dat in de Wlz onderscheid wordt gemaakt tussen Wlz-behandeling en algemeen medische zorg. De Wlz-behandeling komt altijd ten laste van de Wlz, ongeacht de plaats van levering (thuis of in een instelling). Voor de algemeen medische zorg geldt dat deze alleen tot het verzekerd pakket in de Wlz behoort, indien de cliënt verblijft in een instelling en daar tevens Wlz-behandeling ontvangt. Het gaat hierbij onder andere om geneeskundige zorg van algemeen medische aard (huisartsenzorg), behandeling van een psychische stoornis, farmaceutische zorg, hulpmiddelen, tandheelkundige zorg en kleding. Wanneer een Wlz-gerechtigde thuis woont met behulp van een vpt of pgb komt deze zorg ten laste van de Zvw in plaats van de Wlz. De tarieven voor vergelijkbare producten en prestaties zijn in de Wlz en de Zvw zoveel mogelijk gelijk. De NZa houdt hier bij de vaststelling van de tarieven rekening mee.

Daarnaast geldt dat medisch-specialistische zorg zoals die in de Zvw door medisch specialisten wordt geleverd, geen recht is in de Wlz, ongeacht de plaats van levering. Indien een cliënt medisch specialistische zorg nodig heeft (bijvoorbeeld door een cardioloog), dan kan de cliënt zich hiervoor tot zijn zorgverzekeraar wenden.

6.4 Wlz en niet-zorg domeinen

Passend onderwijs

Ook zijn er raakvlakken tussen de Wlz en het onderwijsdomein, die relevant zijn voor jeugdigen. Het gaat hierbij om de groep zwaar gehandicapte kinderen die in de Wlz terecht komen en onderwijs krijgen aangeboden. De regering vindt het wenselijk dat deze kinderen als zij dit aankunnen naast dagbesteding ook een vorm van onderwijs kunnen volgen. Daarom hebben zij de mogelijkheid om ook gebruik te maken van passend onderwijs, zoals in het onderwijsdomein geregeld. In de praktijk vraagt dit om samenwerking en afstemming tussen de uitvoerders van de Wlz en die van het passend onderwijs. Deze afstemming kan onderdeel zijn van het zorgplan en de zorgplanbespreking, in die zin dat de zorgverleners kan worden gevraagd om niet alleen de zorg af te stemmen, maar daarbij ook de onderwijsaanbieders te betrekken. Van onwenselijke afwenteling van de ene wet op de andere is geen sprake.

Participatiewet

Er kan ook sprake zijn van samenloop tussen de Wlz en de toekomstige Participatiewet. De Participatiewet richt zich op het aan het werk helpen van mensen met arbeidsvermogen, die aangewezen zijn op ondersteuning. De mogelijke samenloop met de Wlz speelt daarom vooral bij de gehandicaptenzorg en minder bij de ouderenzorg. Het kan gebeuren dat er Wlz-gerechtigden zijn die te maken krijgen met de sollicitatieplicht uit de Participatiewet. Het uitgangspunt is immers dat iedereen die kan werken, moet werken. De regering verwacht echter dat het om beperkte aantallen zal gaan. Veel mensen in de Wlz hebben geen mogelijkheden om nog te werken en zij zullen daarom vooral onder de Wajong of onder andere arbeidsongeschiktheidsregelingen vallen. Of iemand te maken krijgt met de Participatiewet, heeft verder geen invloed op de toegang of het verzekerd pakket dat iemand heeft in de Wlz.

Hoofdstuk 7 Financiële houdbaarheid

7.1 Beheersing uitgaven

Zoals in hoofdstuk 1 van deze toelichting is geschetst, is een betere financiële beheersbaarheid één van de belangrijke overwegingen van de regering om een integraal nieuw wetsvoorstel in te dienen. Zolang het verzekeringsrisico bij de overheid ligt, zijn de financiële prikkels tot kostenbeheersing bij de uitvoerders relatief beperkt. Daarom moeten hiervoor extra waarborgen worden ingebouwd. Dit gebeurt op diverse manieren.

Reguleren van de toegang tot zorg

De financiële beheersbaarheid van de Wlz wordt in de eerste plaats geborgd door een goede regulering van de toegang tot de zorg. Daarom worden de indicatiecriteria in de Wlz zelf geregeld. Door dit niet te delegeren naar de lagere regelgeving, wordt bevorderd dat uitbreiding van de doelgroep van de Wlz alleen na gedegen afweging en met volledige betrokkenheid van het parlement kan plaatsvinden. De toegang tot de Wlz wordt bepaald door het CIZ op basis van objectieve zorginhoudelijke criteria. De invloed van zorgaanbieders hierop vervalt en het CIZ gaat meer face-to-face gesprekken voeren om de zorgbehoefte van mensen vast te stellen. Objectieve en onafhankelijke indicatiestelling op basis van zorginhoudelijke criteria is nodig om onterechte afwenteling van cliënten en van zorg vanuit andere domeinen tegen te gaan. Het CIZ, dat nu nog onder de verantwoordelijkheid van gemeenten opereert, krijgt in dit wetsvoorstel de status van een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan. In paragraaf 2.2 en 5.5 en hoofdstuk 9 van deze toelichting zijn de indicatiestelling, juridische vormgeving van het CIZ en de aanpak van fraude uitgebreid toegelicht.

Het CIZ stelt bij de indicatiestelling vast of een cliënt aan de toegangscriteria van de Wlz voldoet en in welk zorginhoudelijk profiel de cliënt het beste past. Voor de bekostiging zijn de zorgprofielen aan zzp’s gekoppeld. Dit is toegelicht in paragraaf 2.2 en 2.5. In het zorgplan worden de afspraken vastgelegd die de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger heeft gemaakt met de zorginstelling over de zorglevering. Deze afspraken moeten passen binnen de afspraken die de zorginstelling met het zorgkantoor heeft gemaakt bij de zorginkoop. De beheersingsinstrumenten zoals die in de AWBZ worden gehanteerd, blijven grotendeels hetzelfde.

Macrokader, contracteerruimte zorg in natura en tariefregulering

Sinds 2005 wordt jaarlijks door de NZa de contracteerruimte vastgesteld als macrobudgettair kader voor AWBZ-zorg in natura. De NZa doet dit op aanwijzing van de Minister van VWS, die jaarlijks de beleidsmatige kaders en de daarmee samenhangende financiële mutaties kenbaar maakt. Het macrobudgettair kader van de contracteerruimte kan niet overschreden worden. De NZa heeft verschillende instrumenten om het kader van de contracteerruimte als budgettair plafond te handhaven. De afgelopen jaren is dit instrument verder verbeterd door steeds meer uitgaven onder de contracteerruimte te brengen. Voor de kapitaallasten wordt vanaf 2011 geleidelijk een normatieve huisvestingscomponent in de tarieven verwerkt. In 2018 zijn de kapitaallasten volledig in de tarieven opgenomen en vallen deze volledig onder de contracteerruimte.

In de Wlz wordt de contracteerruimte als financieel beheersinstrument voor zorg in natura gehandhaafd en verder versterkt. Anders dan in de AWBZ, stelt de Minister in de Wlz jaarlijks het totaal van het macrobudgettaire kader vast inclusief de nominale ontwikkeling34, beschikbare groeimiddelen en effecten van maatregelen. Anders dan in de huidige AWBZ is dit een totaalkader voor zorg in natura en pgb. Binnen dit macrobudget bestaan aparte kaders voor zorg in natura en pgb, die gedurende het jaar wel met elkaar in verbinding kunnen worden gebracht.

Ook de tariefregulering door de NZa met betrekking tot zorg in natura blijft in de Wlz gehandhaafd. In paragraaf 2.5 over bekostiging is al toegelicht dat de verschillen in de prestaties van instellingen voor de regering aanleiding vormen om de NZa te verzoeken systematisch de maximumtarieven onder de loep te nemen. Daarnaast zal de NZa niet meer automatisch uitgaan van de maximumtarieven als een aanbieder en zorgkantoor geen overeenstemming bereiken over de prijs van de te leveren prestaties.

Voorafgaand aan het zorgjaar geeft de Minister inzicht in het totale macrokader dat beschikbaar is voor Wlz-zorg in natura (contracteerruimte) en pgb. De beschikbare middelen worden verdeeld over de regio’s. Dit leidt tot regionale contracteerruimtes voor zorg in natura en regionale budgetten voor de pgb’s. Vervolgens maakt het zorgkantoor in de regio afspraken met aanbieders over de zorgproductie en de tarieven. Indien de NZa constateert dat het totaal van de gemaakte productieafspraken tussen het zorgkantoor en de zorgaanbieders in een bepaalde regio de regionale contracteerruimte overstijgt, kan zij reeds voorafgaand aan het zorgjaar een correctie toepassen die wordt omgeslagen over alle zorgaanbieders in de regio.

Lopende het zorgjaar zijn er verschillende instrumenten om de uitgaven binnen het macrokader te beheersen. Ten eerste onderzoekt de NZa medio het zorgjaar of de gehanteerde verdeling van het beschikbare macrobudget over de regio’s nog steeds voldoet met het oog op de ontwikkeling van de indicatiestelling. Ten tweede bestaat de zogeheten knelpuntenprocedure, waarbij het zorgkantoor moet aantonen dat het onvoldoende zorg kan contracteren om problematische wachtlijsten te voorkomen. De NZa toetst objectief of er aanleiding is om meer middelen in een bepaalde regio beschikbaar te stellen.

Op basis van het onderzoek naar de uitgavenontwikkeling adviseert de NZa de Minister over de eventuele inzet van de herverdelingsmiddelen en de verdeling daarvan over de regio’s. Deze herverdelingsmiddelen worden vooraf binnen het macrokader gereserveerd en kunnen na instemming van de Minister worden ingezet.

Na afloop van het jaar voert de NZa een nacalculatie uit op de gerealiseerde zorgproductie. De bovengrens voor de bekostiging van de zorgproductie wordt gevormd door de productieafspraken tussen het zorgkantoor en de zorgaanbieder. Eventuele overproductie wordt niet vergoed. Overschrijdingen van het budgettaire kader van de contracteerruimte worden hiermee voorkomen.

Versnelling (tussentijdse) informatievoorziening

Tijdige en accurate financiële informatie is nodig voor een goede uitgavenbeheersing. Daarom heeft de Minister van VWS een stuurgroep ingesteld (Kamerstukken II 2012/13, 29 248 nr. 254) om de informatievoorziening te verbeteren. Deze stuurgroep richt zich primair op de informatievoorziening in de curatieve zorg. Afgesproken is de verbetering van de informatievoorziening in de langdurige zorg te betrekken bij de uitwerking van de hervormingen in de langdurige zorg. Voor een adequate uitgavenbeheersing van de Wlz is het nodig dat begin maart na afloop van een jaar voldoende nauwkeurige informatie over de realisatie van de uitgaven in het afgelopen jaar beschikbaar is. Zo kan het uitgavenbeeld in de zorg betrokken worden bij de budgettaire voorjaarsbesluitvorming in het kabinet.

In de AWBZ levert de NZa voor 1 maart gegevens over de productieafspraken tussen zorgkantoren en zorgaanbieders van het voorgaande jaar. Daarmee is er al kort na afloop van het jaar inzicht in de uitgavenontwikkeling van de AWBZ. In de Wlz zal geleidelijk worden overgestapt van bevoorschotting op basis van productieafspraken naar betalingen op basis van declaraties van daadwerkelijk geleverde zorg (7.3 Bekostiging van zorgaanbieders). Daarmee is het mogelijk om kort na afloop van het jaar te beschikken over financiële informatie over de gerealiseerde zorgproductie. Onder de Wlz zal daarom op termijn uiterlijk 1 maart door het Zorginstituut een opgave van de kosten van de gerealiseerde productie in het voorafgaande jaar moeten worden gedaan. Het Zorginstituut zal gevraagd worden om dit concreet uit te werken.

Persoonsgebonden budget en contracteerruimte

Zoals hiervoor is aangegeven, wordt het pgb opgenomen in het macrokader en beschikbaar gesteld naast de (regionale) budgettaire kaders van de contracteerruimte (zorg in natura). De beheersbaarheid van het totale budgettaire kader van de Wlz wordt hierdoor versterkt. Zorgkantoren zullen moeten monitoren welk deel van de middelen voor welke leveringsvorm wordt aangewend. Als er binnen een regio een groter beroep wordt gedaan op de pgb-middelen dan vooraf is gereserveerd, komt dit – net als bij zorg in natura – tot uiting in het onderzoek van de NZa naar de uitgavenontwikkeling, dat in mei verschijnt. Bij het beschikbaar stellen van de herverdelingsmiddelen worden de ontwikkelingen bij zorg in natura en pgb betrokken. Het is daarbij toegestaan dat middelen worden verschoven tussen de contracteerruimte en het pgb-budget.

Doelmatigheidsprikkels Wlz-uitvoerders en zorgkantoren

De Wlz zal worden uitgevoerd door Wlz-uitvoerders, die de daadwerkelijke uitvoering naar verwachting zullen overlaten aan zorgkantoren. De ex-ante verdeling van de middelen zal in de toekomst kunnen worden aangepast. Zo zullen de beschikbare middelen over minder regio’s worden verdeeld als wordt overgaan tot een regionale opschaling.

De Wlz-uitvoerders worden op basis van deze wet verplicht hun werkzaamheden op een doelmatige wijze uit te voeren. Zij dienen maatregelen te treffen ter voorkoming van onnodige zorg en van uitgaven die hoger zijn dan noodzakelijk.

In de AWBZ hebben verzekeraars ook de plicht om de wet doelmatig uit te voeren. Zij hebben echter geen direct financieel belang bij een doelmatige uitvoering. De doelmatigheidsprikkels zullen daarom in de Wlz worden versterkt. Dit is in voorgaande hoofdstukken al toegelicht en wordt hier kort samengevat:

  • De Wlz-uitvoerders worden uit de anonimiteit gehaald. De Wlz-uitvoerder is en blijft verantwoordelijk voor een doelmatige uitvoering van de Wlz voor eigen verzekerden, ook na het overdragen van taken.35

  • Het toezicht van de NZa op de uitvoering van de wet richt zich zowel op de Wlz-uitvoerders als op het zorgkantoor die de wet in een regio uitvoert. Het toezicht en de handhaving worden geïntensiveerd.

  • In de jaarlijkse monitor van de NZa, waarin zij de prestaties van zorgkantoren via benchmarking in beeld brengt, komt er meer nadruk te liggen op een doelmatige uitvoering van de wet. Zorgkantoren kunnen bijvoorbeeld laten zien dat zij zich inspannen voor een doelmatige uitvoering, door alleen zorg in te kopen bij de meest doelmatige en kwalitatief verantwoorde zorgaanbieders (selectief contracteren). Uit de rapporten van de NZa zal blijken of de doelmatigheid inderdaad verbeterd is.

  • Er zal meer publiciteit worden gegeven aan de resultaten van deze benchmarking. Wanneer een zorgkantoor doelmatig werkt, kan dat ook positief afstralen op zorgverzekeraar die tot dezelfde groep behoort. Dit belang wordt versterkt door het mogelijke toekomstperspectief waarin de ouderenzorg wordt overgeheveld naar de Zvw. Indien zorgverzekeraars graag zien dat de zware langdurige ouderenzorg op termijn wordt overgeheveld naar de Zvw, zullen zij zich in moeten spannen om aan te tonen dat verbeteringen in de doelmatigheid mogelijk zijn.

  • Daar waar de NZa onvolkomenheden signaleert, kan zij het zorgkantoor en Wlz-uitvoerder een informatieverplichting opleggen of een formele aanwijzing geven. De NZa volgt kritisch in hoeverre de opgelegde verbeteringen door het zorgkantoor worden doorgevoerd.

  • Als ultimum remedium kan de Minister de aanwijzing van een Wlz-uitvoerder voor het verrichten van de administratie en/of controle intrekken, met als gevolg dat de Wlz-uitvoerders in die regio ook de uitbesteding van de overige werkzaamheden aan dat zorgkantoor zullen stopzetten en deze op zullen dragen aan de nieuwe Wlz-uitvoerder die de Minister voor de administratie en/of de controle in de desbetreffende regio zal aanwijzen.

7.2 Financieel kader

Overhevelen van zorg

Door het inzetten op langer zelfstandig thuiswonen en door de overhevelingen en decentralisaties naar Wmo 2015, Zvw en Jeugdwet zal het aantal cliënten en de uitgaven in de Wlz fors lager zijn dan in de AWBZ. Het extramuraliseren van zorg leidt tot een overheveling van ruim € 3 miljard uit de AWBZ naar het gemeentelijk domein vanaf 2015. Daarnaast wordt ruim € 1 miljard overgeheveld naar de gemeenten vanwege de integrale verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg. De overhevelingen naar de Zvw (langdurige GGZ, persoonlijke verzorging, extramurale verpleging en behandeling) leiden tot een verschuiving van lasten van circa € 4 miljard van de AWBZ naar de Zvw. In totaal zijn de uitgaven in de Wlz € 10 miljard lager dan de AWBZ-uitgaven. Tabel 7.1 geeft een indicatief beeld van de verwachte Wlz-uitgaven in de periode 2015–2017, opgedeeld naar de structurele doelgroep en de cliënten die een beroep doen op de Wlz op grond van bestaande rechten. Via de reguliere begrotingsvoorbereiding zal de Tweede Kamer periodiek over de actuele cijfers worden geïnformeerd.

 

2015

2016

2017

Lichte zorgzwaarte zorg in natura (V&V 1–4, GHZ (1–3)

2,8

2,2

1,8

Lichte zorgzwaarte pgb

0,2

0,2

0,2

Verblijfsgeïndiceerden extramuraal

0,7

0,4

0,4

Hoge zorgzwaarte zorg in natura (structurele doelgroep)

12,1

12,2

12,1

Hoge zorgzwaarte pgb (structurele doelgroep)

0,6

0,6

0,6

Volledig pakket thuis

0,2

0,2

0,2

Overige uitgaven

1,0

1,0

1,1

TOTAAL

17,5

16,9

16,4

In de eerste jaren zullen op basis van het overgangsrecht nog cliënten met een lichte zorgzwaarte verblijven in de Wlz. Daarnaast is er een groep die beschikt over een indicatie voor verblijf, maar op 1 januari 2015 thuis woont. Cliënten met een hoog zzp binnen deze groep behouden hun recht op zorg vanuit de Wlz. Cliënten met een laag zzp kunnen tot 1 januari 2016 alsnog kiezen voor verblijf op grond van de Wlz (zie hoofdstuk 16). De uitgaven van de Wlz zullen in de loop van de tijd gaan dalen omdat de cliënten die op basis van het overgangsrecht recht hebben op Wlz-zorg veelal door overlijden de Wlz zullen verlaten en nieuwe cliënten met lage zorgzwaarte niet de Wlz instromen. De overige uitgaven bestaan onder meer uit de posten mutatiedagen (betreft een kalenderdag waarop de plaats voor verblijf leeg is achtergelaten ten gevolge van overlijden of verhuizing van een bewoner) en vervoerskosten.

Taakstelling

De inzet van het kabinet is dat de uitgaven in de Wlz kunnen worden beperkt door een meer doelmatige uitvoering. Tegen deze achtergrond is een taakstelling van € 0,5 miljard in 2017 in het uitgavenbeeld verwerkt.

Doordat de Wlz alleen bedoeld is voor de zwaardere ouderen- en gehandicaptenzorg is de verwachting op basis van huidig zorggebruik en de decentralisatie naar gemeenten, de overheveling naar de Zvw en het langer thuis wonen dat op termijn minder dan 200.000 mensen gebruik zullen maken van de Wlz-zorg. Door demografische ontwikkelingen zal dit aantal licht stijgen. Deze volumestijging wordt in de Wlz geaccommodeerd door bij het vaststellen van het budgettaire kader rekening te houden met de demografische groei. Afwijkingen van deze norm worden jaarlijks in de begroting van VWS toegelicht. Tegenover de lichte stijging op basis van demografische ontwikkelingen staat de eerste jaren nog een daling van de groep cliënten die gebruik maken van overgangsrecht. Doordat veel minder cliënten gebruik maken van Wlz-zorg kan de uitvoering van de wet ook eenvoudiger en goedkoper. Het aantal regionale budgettaire kaders en regionale uitvoerders kan op termijn worden beperkt en de inkoop kan verbeterd worden door standaardisering. Hierdoor dalen administratieve lasten en kosten van zorgaanbieders en zorgkantoren. Uit onderzoek naar de administratieve lasten van zorgaanbieders in de AWBZ blijkt dat een forse ombuiging op administratieve lasten mogelijk is.36

Daarnaast verwacht de regering dat een belangrijk deel van de ombuiging kan worden gerealiseerd door het terugdringen van de (regionale) verschillen in indicatiestelling, zorggebruik en inkoopprijzen. Onderzoeken tonen aan dat er grote (onverklaarbare) regionale verschillen bestaan.37 Door de rol van het CIZ te versterken, streeft de regering ernaar de regionale verschillen in indicatiestelling terug te dringen. Verder wordt ook de opbouw van de zorg in natura en pgbtarieven tegen het licht gehouden. De verschillen in de prestaties van instellingen vormen voor de regering ook aanleiding om de NZa te verzoeken de (maximum)tarieven systematisch onder de loep te nemen. In de praktijk blijkt dat de ene instelling ruim met de tarieven uit kan, terwijl deze voor een andere instelling niet toereikend zijn. Gemiddeld behalen instellingen echter een goed rendement en neemt het weerstandsvermogen toe.38 Dit is voor de regering aanleiding om te veronderstellen dat er nog steeds enige ruimte zit in tariefstelling. Als Wlz-uitvoerders en zorgkantoren sterker worden geprikkeld om de wet doelmatig uit te voeren, is bovendien de verwachting dat zij de prestaties van zorgaanbieders onderling ook meer tegen het licht zullen houden. Door praktijkvariatie inzichtelijk te maken, te bespreken met zorgaanbieders en hier uiteindelijk consequenties aan te verbinden bij de zorginkoop, kunnen zorgkantoren aansturen op een doelmatiger zorgverlening. Dit hoeft overigens niet alleen tot een ombuiging van de uitgaven te leiden, maar kan ook zorgen voor kwaliteitsverbetering.

Deze maatregelen zullen bijdragen aan een doelmatige besteding van de middelen en efficiëntere uitvoering. Vanwege de grote praktijkvariatie en verschillen in doelmatigheid, heeft de regering er vertrouwen in dat de ombuiging op de Wlz kan worden behaald, zonder dat dit direct ten koste gaat van de cliënten die op de zorg zijn aangewezen.

 

2013

2014

2015

2016

2017

Structureel

Taakstelling BKZ1

 

 

0

– 45

– 500

– 500

X Noot

1

Budgettair Kader Zorg.

Uitvoeringskosten

Door de decentralisatie van zorg van de AWBZ naar de gemeenten wordt een deel van de uitvoeringskosten van de huidige zorgkantoren overgeheveld naar de gemeente. Het beheerskostenbudget zal daarom vanaf 2015 worden verlaagd. Hiervoor is ruimte, omdat het aantal zorggebruikers sterk afneemt. Het voor de Wlz beschikbare budget wordt dientengevolge verlaagd met € 42 mln.

Net als de zorgkantoren zullen de Wlz-uitvoerders en zorgkantoren voor de uitvoering een budget ontvangen uit macrobudget beheerskosten Wlz. Zij zijn wettelijk verplicht een reserve uitvoeringskosten Wlz aan te houden. Ieder jaar wordt het saldo van het toegekende budget en de gemaakte uitvoeringskosten verrekend met die reserve. Indien de reserve een vooraf vastgesteld maximum (20% van het jaarbudget) overschrijdt, wordt het meerdere afgeroomd en toegevoegd aan het Flz (Fonds langdurige zorg). Deze reservemiddelen zijn en blijven altijd publieke middelen. Wanneer de aanwijzing van het zorgkantoor afloopt, wordt het saldo van de reserve verrekend met het Flz.

 

2013

2014

2015

2016

2018

Beheerskosten AWBZ

170

175

178

178

178

Besparing i.v.m. overheveling van zorg

 

 

– 42

– 42

– 42

Beheerskosten Wlz

 

 

136

136

136

7.3 Bekostiging van zorgaanbieders

Geldstromen AWBZ

Het betalingsverkeer in de AWBZ loopt via het CAK. Het CAK ontvangt de middelen van het Zorginstituut en verstrekt deze vervolgens als voorschot aan de zorgaanbieders op grond van betaalopdrachten van zorgkantoren. Deze bevoorschotting vindt maandelijks plaats op basis van de beschikbare ruimte binnen de contracteerruimte, de productieafspraken met de zorgkantoren en de tariefbeschikkingen van de NZa. Na afloop van het jaar worden aanvaardbare kosten (instellingsbudgetten) door de NZa definitief vastgesteld bij de nacalculatie.

Figuur 7.1 Geldstromen AWBZ

Geldstromen Wlz

In de Wlz blijft het Zorginstituut de fondsbeheerder en het CAK blijft het betaalkantoor. Om de cliëntvolgende bekostiging verder te versterken, zal op termijn niet meer gefinancierd worden op basis van voorschotten. In de Wlz wordt geleidelijk overgestapt op betalingen op basis van declaraties van de geleverde zorg aan de cliënt. Daarmee vindt op termijn de bekostiging volledig plaats op het niveau van de cliënt. Het CAK zal de betalingen dan baseren op gecontroleerde en goedgekeurde declaraties door het zorgkantoor.

Figuur 7.2 Geldstromen Wlz

Bij de invoering van de Wlz zal er nog steeds voor een deel sprake zijn van niet-cliëntgebonden kosten. Bij deze kosten is er geen directe relatie met de cliënt, waardoor deze niet op cliëntniveau kunnen worden gedeclareerd. Een voorbeeld is de vergoeding van kapitaallasten, die via de stapsgewijze invoering van de normatieve huisvestingscomponent (nhc) pas in 2018 volledig geïntegreerd zal zijn in het zorgtarief. Voor het grootste deel van de niet-cliëntgebonden kosten zullen de betalingen door het CAK nog steeds plaatsvinden op de huidige wijze via bevoorschotting. Het Zorginstituut geeft op basis van NZa-tariefbeschikkingen en door de NZa goedgekeurde budgetformulieren betaalopdrachten aan het CAK. Het CAK voorziet de zorgaanbieders maandelijks van voorschotten die op de gebruikelijke wijze worden verrekend bij de nacalculatie door de NZa.

7.4 Financiering en koopkrachteffecten

Fonds langdurige Zorg

De Wlz zal net als de AWBZ worden gefinancierd uit inkomensafhankelijke premie, de bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK)39, eigen bijdragen van de gebruikers van zorg die onder de Wlz valt en – in geval van exploitatietekorten – een rijksbijdrage. Deze inkomsten worden gestort in een fonds, dat wordt beheerd door het Zorginstituut. Dit fonds krijgt de naam Fonds langdurige zorg (Flz).

De inkomsten van het Flz en heffingsstructuur van de Wlz-premie worden geregeld in de Wet financiering sociale verzekeringen en in de Wet inkomstenbelasting 2001. De BIKK is er voor de volksverzekeringen Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet en zal ook in de Wlz worden gecontinueerd. De uitgaven van het Flz zullen lager zijn dan de uitgaven van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ), vanwege de decentralisatie van taken naar gemeenten en overheveling van aanspraken naar de Zvw. De regering stelt daarom voor om de inkomensafhankelijke premie in de 1e en 2e schijf van de inkomstenbelasting overeenkomstig te verlagen naar een constant niveau dat zo hoog is dat er eind van de kabinetsperiode naar verwachting geen tekort in het Flz resteert. Bij de start van een volgende kabinetsperiode zal moeten worden bezien of het wenselijk is de premie te verhogen of verlagen. De belastingtarieven in de 1e en 2e schijf worden met hetzelfde percentage verhoogd.

Via de premie wordt op dit moment circa 60% van de uitgaven in de AWBZ gedekt. In 2013 en 2014 is het premiepercentage voor de AWBZ 12,65 procent. De AWBZ-uitgaven zijn al geruime tijd hoger dan de inkomsten van het AFBZ. Het AFBZ kende daardoor de afgelopen jaren een negatief exploitatiesaldo. Over 2013 wordt een negatief exploitatiesaldo verwacht van € 4,5 miljard. De jaarlijkse tekorten hebben er toe geleid dat het AFBZ inmiddels een aanzienlijk negatief vermogen heeft. Ultimo 2013 bedroeg het vermogenstekort volgens de huidige inschatting € 20 miljard40. Het negatieve vermogen van het AFBZ telt mee in de EMU-schuld, het jaarlijkse exploitatietekort van het fonds telt mee in het EMU-saldo.

Om de Wlz met een schone lei te laten starten, creëert de regering een nieuw fonds voor de financiering. Het AFBZ zal worden opgeheven. Het negatieve vermogen in het AFBZ wordt via een eenmalige rijksbijdrage ten laste van ’s Rijks schatkist gebracht. De definitieve afrekening vindt plaats zodra definitief bekend is wat de inkomsten en uitgaven van het fonds zijn geweest tot ultimo 2014. Dit kan pas enkele jaren na afloop door de Minister van Financiën worden vastgesteld. Hierdoor zullen de twee fondsen enkele jaren naast elkaar bestaan. Deze systematiek is ook toegepast bij de opheffing van de Algemene Kas van de Ziekenfondswet per 2010, en heeft geen consequenties voor het EMU-saldo en de overheidsschuld.

Eigen bijdragen

Een deel van de zorg zal worden gefinancierd uit de eigen bijdrage van de gebruikers. In paragraaf 2.7 is toegelicht dat in de systematiek van de eigen bijdragen geen grote veranderingen optreden ten opzichte van de AWBZ. Wel zal de financiële opbrengst van de intramurale eigen bijdragen als gevolg van het (verder) extramuraliseren van zorg teruglopen. De opbrengst van de intramurale bijdragen ligt nu rond de € 1,7 miljard en zal naar verwachting in 2017 € 0,3 miljard lager uitkomen. Daarnaast leidt ook de overheveling van de (extramurale) functies persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding naar gemeenten en naar de Zvw tot een circa € 0,1 miljard lagere opbrengst van de eigen bijdragen ten opzichte van de AWBZ.

Koopkrachteffecten

Door de verwachte verlaging van de inkomensafhankelijke premie voor de Wlz – ten opzichte van de AWBZ-premie – en de overeenkomstige verhoging van de belastingtarieven in de 1e en 2e schijf van de inkomstenbelasting heeft de introductie van de Wlz geen directe koopkrachtgevolgen.

Hoofdstuk 8 Regeldruk

Administratieve lasten en inhoudelijke kosten van naleving vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Onder administratieve lasten worden verstaan de lasten als gevolg van informatieverplichtingen krachtens wet- en regelgeving van de overheid voor bedrijven (aanbieders), burgers en beroepsbeoefenaren. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie. Inhoudelijke nalevingskosten zijn de directe kosten die samenhangen met de naleving van inhoudelijke verplichtingen. Inhoudelijke verplichtingen zijn alle wettelijke verplichtingen om direct te voldoen aan normen, standaarden, gedragscodes en alle overige eisen gericht op het borgen van publieke doelen.

De inspanning van Rijk en gemeenten is er op gericht de regeldruk voor burgers en zorgaanbieders en de uitvoeringslasten/beheerskosten voor uitvoerders zoveel mogelijk te beperken. Dit gaat immers ten koste van het primaire proces: het verlenen van zorg. Dit is extra belangrijk omdat de regering daarmee een deel van de aangekondigde taakstelling van de Wlz vanaf 2017 wil realiseren. Hoe meer bespaard kan worden op de kosten die samenhangen met de regeldruk, hoe minder besparingen ten koste gaan van de zorg. Tegelijkertijd zijn er stevige waarborgen nodig voor doelmatigheid en kwaliteit, waardoor een bepaalde mate van administratieve lasten altijd zal blijven bestaan.

De kans op een succesvolle omslag in denken en handelen is groter naarmate de nieuwe regels voor burgers en professionals beter werkbaar en uitvoerbaar zijn. Dit betekent dat onnodige drempels of irritaties in de regels achterwege moeten blijven.

Hieronder volgt eerst een beschrijving van de eenmalige regeldruk die gepaard gaat met de invoering van de nieuwe wet. Daarna volgt een toelichting op de wijze waarop dit wetsvoorstel bijdraagt aan een structurele vermindering van de administratieve lasten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de regeldruk voor burgers en zorgaanbieders en uitvoeringslasten voor zorgkantoren.

8.1 Eenmalige regeldruk

Dit wetsvoorstel gaat gepaard met eenmalige regeldruk. Dit is het gevolg van de invoering van de wet (kennisname) en de overdracht van zowel informatie(stromen) als werkzaamheden die hiermee gepaard gaan.

Kennisnemen van ontwikkelingen

Om te zorgen dat de eenmalige lasten beperkt blijven tot een minimum, worden cliënten, hun vertegenwoordigers en cliëntenorganisaties nadrukkelijk betrokken bij de totstandkoming van deze wet. Op deze manier groeien zij mee met de ontwikkeling van de wet en komen zij niet voor verrassingen te staan. Ook wordt veel aandacht geschonken aan communicatie over de wijzigingen die de Wlz met zich meebrengt. Er zal daarom gestart worden met een grote landelijke communicatiecampagne, enerzijds door gebruik te maken van de media en anderzijds vanuit een actieve benadering van cliënten door organisaties die reguliere contacten hebben met cliënten.

Hergebruik bekende gegevens

Er wordt geborgd dat relevante dossierinformatie door zorgkantoren, verzekeraars en het CIZ wordt overgedragen aan de nieuwe rechtspersonen (Wlz-uitvoerders). Hierdoor wordt voorkomen dat de overheid «naar de bekende weg vraagt» en worden cliënten en vertegenwoordigers niet belast met nieuwe vragen.

Om te zorgen dat de Wlz geruisloos en zonder een onnodige stijging van regeldruk kan worden ingevoerd, voert de regering regie op de transitie. Hiervoor is een transitieplan opgesteld, dat de nodige handreikingen zal bieden. De begeleiding bij de transitie is vraaggestuurd en zal daarom helpen de ervaren lasten verder te beperken.

Dit wetsvoorstel behelst onder andere ook beperkte wijzigingen in de uitvoeringsstructuur ten opzichte van de AWBZ. Hoewel het voorstel uiteindelijk een vereenvoudiging van administratieve processen met zich meebrengt, zal het in eerste instantie leiden tot een toename van de uitvoeringslasten. De wijziging in de uitvoeringsstructuur krijgt immers haar vertaling in een wijziging van de administratieve structuur. Indien verzekeraars de uitvoering van de AWBZ nu nog niet in een afzonderlijke rechtspersoon hebben ondergebracht, zullen incidentele investeringen gedaan moeten worden voor het oprichten van een dergelijke Wlz-uitvoerder. En de uniformering van het inkoopbeleid door zorgkantoren, kan incidenteel leiden tot regeldruk bij die zorgkantoren, waarvan de inkoopcriteria nog niet aansluiten bij de landelijk te hanteren criteria.

De cliënten die straks niet meer onder de Wlz, maar binnen de Wmo 2015, Jeugdwet of Zvw vallen, blijven wat betreft de regeldruk ten gevolge van dit wetsvoorstel buiten beschouwing. Ook cliënten die voortaan gebruik maken van de Zvw in plaats van de AWBZ, komen in de hierna volgende uiteenzetting over de regeldruk niet aan bod in dit wetsvoorstel.

8.2 Structurele effecten

Gevolgen voor burgers

Voor burgers betekent de Wlz een vermindering van (ervaren) administratieve lasten. De administratieve lasten zullen onder andere dalen door het goed regelen van de gegevensuitwisseling en hergebruik van deze gegevens. Dit loopt via het traject Informatievoorziening Zorg en Ondersteuning (IZO). Daarnaast wordt binnen dat traject de samenhang tussen de Jeugdwet, Wlz, Zvw en Wmo 2015 bewaakt door te komen tot standaardisatie.

Het pgb wordt vormgegeven als een trekkingsrecht en de verwerking gaat lopen via de SVB; dat biedt kansen om de administratieve lasten voor budgethouders te verlagen, vooral omdat een verantwoording zoals nu verlangd wordt, niet meer nodig is.

De administratieve lasten bij de indicatiestelling voor burgers zullen naar verwachting ook dalen. Deze afname is te verwachten doordat het CIZ in principe alleen nog een indicatiebesluit afgeeft voor onbepaalde tijd en hierdoor minder herindicaties nodig zijn. Daar staat echter tegenover dat het CIZ wel steviger zal optreden bij de indicatiestelling om fraude- en een opwaartse druk op de indicatiestelling te voorkomen. Omdat de positieve effecten op de regeldruk naar verwachting groter zijn dan de negatieve effecten van de maatregelen ter voorkoming van fraude, wordt verwacht dat de administratieve lasten bij de indicatiestelling voor de cliënt afnemen.

Gevolgen voor zorgaanbieders

Het proces van zorginkoop voor de AWBZ wordt als een forse administratieve belasting ervaren door verschillende partijen, in het bijzonder door de aanbieders van zorg.41 Met het invoeren van deze wet zal deze ervaren regeldruk worden gereduceerd. Dit in lijn met de door de Tweede Kamer aanvaarde motie Van Dijk/Van ´t Wout, die verzoekt om te onderzoeken hoe de regeldruk bij zorgaanbieders door zorgkantoren verminderd kan worden.42

Met de relatief beperkte doelgroep van de Wlz lijkt het niet efficiënt dat nog langer wordt gewerkt met 32 regio’s en 32 regionale contracteerruimtes. Dat vraagt immers ook om 32 financiële verantwoordingen, 32 administraties van productieafspraken met zorgaanbieders, en dergelijke. Aan ZN is daarom gevraagd om een voorstel te doen voor regionale herindeling voor de komende jaren. Opschaling op termijn draagt bij aan een doelmatige uitvoering en de gewenste uniformering in de zorginkoop. Hierdoor zullen de administratieve lasten bij de regionale zorgkantoren en zorgaanbieders lager zijn dan in de AWBZ.

De reductie van administratieve lasten zal nog versterkt worden door de uniformering ook te betrekken op het proces (wanneer moeten welke gegevens aangeleverd worden) en op de inhoud van het beleid (de inkoopcriteria en de gehanteerde formats voor het aanleveren van gegevens). Zoals in paragraaf 2.6 reeds is toegelicht, kan de regeldruk ook dalen indien de Minister bij amvb regels stelt over uniformering van de zorginkoop en kwaliteitscriteria.

In de gehandicaptenzorg is sprake van een stabiele populatie, die gemiddeld twintig tot dertig jaar zorg ontvangt, met een geringe in- en uitstroom en waarbij het gaat om een levenslange en levensbrede zorgvraag, die relatief goed voorspelbaar is. Enkele van de groepen zijn beperkt in volume, zoals de zintuiglijk gehandicapten, en vragen om een specifieke kennis en gespecialiseerde zorg. Voor deze cliënten heeft de zorgvraag dan ook nauwelijks een relatie met het regionale of lokale domein. De ervaren administratieve lasten bij de zorginkoop voor dit soort specifieke groepen kunnen worden gereduceerd als er één landelijk uniform inkoopbeleid wordt gehanteerd voor de zorginkoop. Bij het opstellen van een dergelijk landelijk inkoopkader kan worden aangesloten bij het landelijk Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg.

Ook de inkoop van de ouderenzorg wordt verder vereenvoudigd en geüniformeerd. Dit gebeurt via de in paragraaf 2.6 beschreven Zorginkoopgids en landelijke kwaliteitscriteria en kan, zoals hiervoor aangegeven, ook bij amvb worden opgelegd. Hierbij zij ook verwezen naar de door de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de begroting VWS 2013 aanvaarde motie Van Dijk die onder andere verzoekt om meer overzichtelijke, eenduidige en heldere kwaliteitsinzichten voor cliënten en zorgaanbieders.43

Ook dient zoveel mogelijk hergebruik van eerder aangeleverde gegevens plaats te vinden. Voorkomen moet worden dat bijvoorbeeld aan de NZa informatie moet worden aangeleverd in een net iets ander format, als deze informatie overeenkomt met de gegevens die zijn verstrekt in het kader van een eerder ingediende offerte voor het zorgkantoor. Ook het eenmalig aanleveren van bewijsstukken die niet jaarlijks wijzigen, kan als goed voorbeeld van hergebruik van gegevens gelden.

Op grond van het voorliggende wetsvoorstel is het mogelijk om meerjarige zorginkoopcontracten overeen te komen. De regering is ervan overtuigd dat meerjarige contracten een vliegwiel zijn voor kwaliteit en innovatie in de zorg. Partijen weten met een meerjarige basisafspraak over en weer waar zij aan toe zijn de komende jaren. Daarin kunnen afspraken gemaakt worden over de inhoud van zorg, de visie van de zorgaanbieder en het basisbudget gekoppeld aan de geïndiceerde zorg. Dat biedt duidelijkheid en zekerheid voor de zorgaanbieders en zijn cliënten, maar ook voor de financiers. Er kunnen investeringen in de toekomst worden gedaan. Ook kan onder andere tegen een lager rentetarief worden geleend voor investeringen, krijgen meerjarige innovatieprogramma´s een betere kans van slagen, kan beter gestuurd worden op de inhoud van de zorg en kunnen betere afspraken over ketenzorg worden gemaakt. Indien partijen tot meerjarige afspraken besluiten, wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan de reductie van administratieve lasten. Belemmering voor het overeenkomen van meerjarige afspraken bleek het feit dat de zorgkantoren de afgelopen jaren telkens jaarlijks werden aangewezen, maar ook de jaarlijks wijzigende financiële kaders c.q. het beschikbare budget. De aanwijzing van de zorgkantoren voor de administratie- en/of controletaak kan in beginsel meerjarig worden verleend. Of dit ook op korte termijn daadwerkelijk kan, is mede afhankelijk van het voorstel dat ZN doet om het aantal regio’s te verminderen. Financiële kaders zullen aan (jaarlijkse) wijzigingen onderhevig blijven. Niettemin zijn meerjarige afspraken over een basisbudget mogelijk en daarnaast kunnen jaarlijks aanvullende afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld innovatie, groei en andere mutaties. Zorgkantoren kunnen een (meerjarig) basisbudget baseren op een bepaald percentage van de historische productieafspraken met de betreffende zorgaanbieder. Overigens zal een meerjarig contract niet ongeclausuleerd zijn. Indien bijvoorbeeld de meerjarig gecontracteerde zorgaanbieder enig jaar bewezen slechte kwaliteit van zorg levert, dient dat niet zonder gevolgen blijven voor de overeenkomst. Het zorgkantoor dient voor dergelijke gevallen een beëindigingsclausule in een meerjaren zorgovereenkomst op te nemen.

Doordat Wlz-uitvoerders en zorgkantoren te maken krijgen met een minder gedetailleerde verantwoordingsplicht tegenover de NZa, zullen zij ook minder verantwoordingsinformatie van zorgaanbieders verlangen. De experimenten met regelarme instellingen (ERAI) hebben laten zien dat dit mooie resultaten op kan leveren. In de experimenten met regelarme instellingen wordt ook proefondervindelijk ervaring opgedaan met een andere wijze van kwaliteitsverantwoording. In de experimenten wordt het welbevinden van de cliënt als vertrekpunt genomen: wat is goede zorg en hoe kan deze gemeten worden zodat aangesloten wordt bij de beleving van de cliënt? De in het experiment opgedane ervaringen zullen worden betrokken bij de ontwikkeling van de kwaliteitsindicatoren. Datzelfde geldt voor de vereenvoudiging van de inkoop van intramurale zorg. Binnen ERAI wordt door verschillende aanbieders ook daarop geëxperimenteerd. De experimenten kennen een looptijd tot eind 2014. De ervaringen en resultaten daarvan zullen vanzelfsprekend worden gebruikt om onder andere het proces van de inkoop van langdurige zorg verder te vereenvoudigen.

Tot slot worden de administratieve lasten voor zorgaanbieders verlaagd doordat de indicatiebesluiten die het CIZ neemt voor onbepaalde tijd worden afgegeven en er minder herindicaties nodig zijn. Zoals eerder aangegeven vormen de indicaties voor zzp-LVG hierop een uitzondering.

Uitvoeringslasten voor Wlz-uitvoerders/zorgkantoren

Wlz-uitvoerders krijgen de wettelijke verantwoordelijkheid om de Wlz uit te voeren voor hun verzekerden. Zoals in paragraaf 2.6 is toegelicht, krijgen zorgkantoren de taak om het werk regionaal uit te voeren. Dit werk leidt tot uitvoeringslasten. Zo hebben zorgkantoren te maken met uitvoeringslasten, omdat zij nadrukkelijk de verantwoordelijkheid hebben om er op toe te zien dat de zorg verantwoord en doelmatig wordt verleend. Indien een cliënt er voor kiest om het verzekerd pakket tot gelding te brengen buiten een instelling, dient het zorgkantoor immers vast te stellen dat dit op verantwoorde wijze kan gebeuren. Het gaat hier om invulling van de kerntaken van Wlz-uitvoerders. Zij ontvangen voor hun taak een structurele beheerskostenvergoeding (zie paragraaf 7.2).

Tegenover de initiële lasten, staat een daling van de uitvoeringslasten voor Wlz-uitvoerders. Ten opzichte van de AWBZ vermindert het aantal mensen dat recht heeft op langdurige zorg van 800.000 naar op termijn minder dan 200.000 in de Wlz. Deze volumevermindering zal een significante daling van de uitvoeringslasten met zich meebrengen.

Ook op het vlak van het pgb zal zich een volumedaling manifesteren. Omdat daarnaast ook het betaalproces van het pgb is geconcentreerd bij de SVB, nemen de totale uitvoeringslasten voor de WLz-uitvoerders/de zorgkantoren af. Ook hoeven de zorgkantoren met minder zorginstellingen te onderhandelen en productieafspraken te maken. In het verlengde van de beoogde regionale opschaling is het niet langer nodig om voor 32 regio’s afzonderlijk financieel verantwoording af te leggen. Een daling van de uitvoeringslasten is dus zeer waarschijnlijk. De mate waarin de uitvoeringslasten zullen afnemen, is afhankelijk de uiteindelijke regionale herindeling, waarover in overleg met de zorgverzekeraars zal worden besloten. Een ander aspect betreft de herinrichting van het toezicht door de NZa. De extensivering van het toezicht houdt in dat de NZa zich meer concentreert op enkele kernindicatoren die belangrijk zijn voor de uitkomsten. Een voorbeeld hiervan is de herziening van de prestatiemeting op uitvoerders door de NZa. Dankzij de extensivering van het toezicht zullen de uitvoeringslasten van de Wlz kunnen dalen.

Alles tegen elkaar afwegend, is de verwachting gerechtvaardigd dat de uitvoeringslasten voor Wlz-uitvoerders uiteindelijk zullen dalen. Daarom kan ook een besparing worden gerealiseerd op de beheerskosten, zoals in paragraaf 7.2 al is toegelicht.

8.3 Kwantificering

Met vorenstaande zijn de algemene lijnen van de gevolgen voor regeldruk van dit wetsvoorstel beschreven. Deze analyse is kwalitatief van aard. In het kader van het zichtbaar maken van de kwantitatieve effecten is er sprake van een tweetal onderzoeken. Naar het verminderen van de administratieve lasten in het proces van de inkoop van langdurige zorg is ter uitvoering van de motie Van Dijk c.s44 een onderzoek gedaan. Het rapport («Op weg naar minder administratieve lasten») is de Tweede Kamer met begeleidende brief van 27 januari 2014 toegestuurd. Met de meest betrokken partijen worden de verbetervoorstellen nader uitgewerkt. De Tweede Kamer zal over de resultaten in het voorjaar van 2014 worden geïnformeerd. In het andere onderzoek is de focus gericht op de hervorming van de langdurige zorg en wordt zowel gekeken naar de effecten van de Wlz als de relatie met de Wmo en Zvw. De uitkomsten van dit onderzoek zijn eind maart 2014 voorzien, waarna de Tweede Kamer direct zal worden geïnformeerd.

Hoofdstuk 9 Fraude en oneigenlijk gebruik

Het tegengaan van fraude en oneigenlijk gebruik in de zorg heeft hoge prioriteit. Het is ongewenst dat de kwaliteit en de betaalbaarheid van de zorg mede onder druk komen te staan doordat de beschikbare middelen op een onjuiste manier worden gebruikt. Ook de solidariteit die in ons zorgstelsel nodig is wordt door fraude en oneigenlijk gebruik bedreigd. Verrijking ten koste van de premiebetaler zet voorts de solidariteit onder het zorgstelsel onnodig onder druk. De regering is daarom van oordeel dat fraude hard dient te worden bestreden. De Minister en Staatssecretaris van VWS hebben bij brief van 15 mei 2013 de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanpak van zorgfraude.45 In deze brief wordt onder andere ingegaan op het bestaan van fraude in de zorg, welke stappen al zijn ondernomen en wat de extra inzet zal zijn om fraude te bestrijden. Ook is aangekondigd dat bezien zou worden of en op welke wijze het CIZ nadere handhavingbevoegdheden zou kunnen krijgen. Bij brief van 16 september 2013 heeft de Tweede Kamer de eerste voortgangsrapportage fraudebestrijding ontvangen.46 Die laatste brief omvatte een plan van aanpak van de bestrijding van fraude en oneigenlijk gebruik in de zorg. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor het stelsel van de langdurige zorg als geheel. De Minister van VWS heeft hierin een systeemverantwoordelijkheid. Het is belangrijk dat het systeem zo is ingericht, dat fraude zoveel mogelijk wordt voorkomen en dat er instrumenten zijn om fraude kan worden opgespoord en dat hierop kan worden gehandhaafd. Bij de vormgeving van het verzekerd pakket, indicatiestelling, bekostiging, et cetera, in de Wlz, is hiermee zoveel mogelijk rekening gehouden. Daarnaast zijn aan specifieke partijen specifieke taken toebedeeld om fraude tegen te gaan. Het gaat hierbij in het bijzonder om het CIZ, de zorgkantoren en de NZa. In onderstaande is beschreven op welke wijze verschillende actoren, de rijksoverheid, het CIZ, de zorgkantoren, de SVB en de NZa, in de Wlz een rol spelen bij het tegengaan van fraude en oneigenlijk gebruik.

Gegevensuitwisseling

Fraude vormt natuurlijk niet alleen een risico binnen de grenzen van de Wlz. Ook op de grensgebieden tussen de Wlz, de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Zvw kan sprake zijn van fraude. Dat er samenhang is tussen de zorg die vanuit verschillende domeinen wordt geleverd, is een feit. In de Wlz is de afbakening tussen de domeinen zo scherp mogelijk vormgegeven maar er blijft altijd een schaduwgebied. Er zal daarom gegevensuitwisseling nodig zijn tussen verschillende uitvoerders, zoals gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, het CIZ et cetera. Stel bijvoorbeeld dat iemand een indicatie aanvraagt bij het CIZ en dat het CIZ een positief indicatiebesluit afgeeft waarmee deze persoon recht op zorg krijgt op grond van de Wlz. Dan is het belangrijk dat het zorgkantoor weet dat het een zorgplicht heeft voor die persoon en dat de gemeente en zorgverzekeraar weten dat zij binnenkort niet meer verantwoordelijk zijn voor (een deel van) de zorg en ondersteuning voor deze persoon. Door gegevens bij elkaar te brengen en uit te wisselen kan eventuele fraude worden opgespoord.

9.1 De rol van de rijksoverheid bij het tegengaan van fraude

Het zorgstelsel is gebaseerd op een uitvoering door partijen die zelf hun verantwoordelijkheid nemen en de geldende wetgeving goed uitvoeren. Het is de taak van de rijksoverheid om de benodigde wet- en regelgeving zo vorm te geven, dat fraude en oneigenlijk gebruik zo veel mogelijk worden voorkomen. Het gaat in dit verband niet alleen om de AWBZ, die met dit wetsvoorstel wordt vervangen door de Wlz, maar ook om de Zvw, de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Wmg. Deze wetgeving is continu aan verandering onderhevig, omdat de zorg zelf dat ook is. Gewenste veranderingen vragen daarom voortdurende aandacht en inspanningen van de betrokken partijen. Bij die wijzigingen van zorgwetgeving mogen uitvoeringsproblemen die oneigenlijk gebruik en fraude in de hand kunnen werken, niet uit het zicht raken. De Minister en Staatssecretaris van VWS hebben de Tweede Kamer daarom toegezegd om alle nieuwe wet- en regelgeving bij de consultatie van betrokken partijen te laten toetsen op fraudegevoeligheid. In dit verband worden de beleidsanalyses en de voorgestelde regels nadrukkelijk door de uitvoerende partijen bezien op mogelijke uitvoeringsproblemen die kunnen leiden tot oneigenlijk gebruik of zelfs fraude. Ten tijde van de consultatie van dit wetsvoorstel werd het format voor deze fraudetoets wordt nog verder ontwikkeld tot een eenduidige structuur, die uiteindelijk op alle nieuwe wet- en regelgeving kan worden toegepast. Vooruitlopend op het vaste format van de fraudetoets, is de consultatieversie van dit wetsvoorstel door externe partijen getoetst op mogelijke risico’s op oneigenlijk gebruik en fraude. De uitkomsten zijn in het wetsvoorstel verwerkt.

Uitkomst fraudetoets

De Nza, het CIZ en het CAK hebben op verzoek van VWS specifiek aandacht besteed aan de fraudegevoeligheid van het wetsvoorstel Wlz. Dit heeft geleid tot verbetervoorstellen en geeft een goed inzicht in de mogelijke risico’s in dit wetsvoorstel. In hoofdstuk 14 is nader aangegeven welke frauderisico’s deze partijen bij de Wlz zien. In algemene zin kan worden geconcludeerd dat het risico op fraude en oneigenlijk gebruik in de Wlz kleiner is dan in de AWBZ. De Wlz kent weliswaar een aantal risico’s die de AWBZ ook kent, maar de Wlz bevat ook verbeteringen ten opzichte van de AWBZ.

De risico’s bevinden zich onder andere op het vlak van de bekostiging en het toezicht. Daarnaast blijft het pgb een aandachtspunt en blijven er, omdat zorg voor cliënten over verschillende domeinen heen wordt georganiseerd, schaduwgebieden tussen domeinen bestaan waardoor mogelijkheden voor zorgverzekeraars en gemeenten om kosten af te wentelen op de Wlz en vice versa niet volledig kunnen worden uitgesloten. Onder meer de Nza en het CIZ waarschuwen hiervoor (zie hoofdstuk 14).

De toegang tot de Wlz wordt minder fraudegevoelig, doordat het CIZ de indicatie zelf stelt in plaats van dit aan zorgaanbieders uit te besteden. Daarnaast dienen ook hulpverleners met een medisch beroepsgeheim het CIZ die gegevens te verstrekken, die het nodig heeft voor de indicatiestelling en voor eventuele latere (al dan niet ambtshalve) herindicatie.

Het pgb wordt minder fraudegevoelig doordat trekkingsrecht wordt geïntroduceerd en het zorgkantoor betalingen vanuit het pgb strenger gaat controleren. Overigens moet het zorgkantoor een pgb weigeren als de cliënt zich eerder niet aan plichten van pgb heeft gehouden.

Omdat het wetsvoorstel Wlz aanzienlijk is gewijzigd ten opzichte van de consultatieversie van het wetsvoorstel, acht de regering het van belang om voorliggend wetsvoorstel nogmaals te laten toetsen op fraudegevoeligheden. Dit gebeurt parallel aan de indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer.

Taskforce Integriteit Zorgsector

De regierol van het Ministerie van VWS komt verder tot uiting in de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ), bestaande uit een samenwerkingsverband tussen de NZa, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD), de Inspectie SZW, de IGZ, de Belastingdienst, het Openbaar Ministerie (OM), ZN, het CIZ en het Ministerie van VWS. De Taskforce heeft in een convenant in februari 2013 vastgelegd de samenwerking op het terrein van zorgfraudebestrijding te gaan versterken. Onder regie van de TIZ is in het najaar van 2013 het Expertisecentrum Zorgfraude Bestrijding (EZB) van start gegaan. Het EZB heeft twee taken. Ten eerste het opsporen van (patronen van) fraude en ten tweede het gezamenlijk aanpakken van meervoudige zorgfraudezaken.

9.2 De rol van het CIZ bij het tegengaan van fraude

Met dit wetsvoorstel positioneert de regering het CIZ als sterke onafhankelijke poortwachter voor de toegang tot de Wlz. Dat is van belang om te voorkomen dat cliënten tussen wal en schip vallen en om afwenteling van zorg tussen domeinen te voorkomen, maar is ook cruciaal voor de aanpak van fraude. Daarnaast neemt de regering met dit wetsvoorstel een aantal additionele maatregelen om de bevoegdheden van het CIZ bij de aanpak van fraude te verruimen en te verduidelijken. Indien een zorgvrager een indicatie aanvraagt bij het CIZ, acht de regering het van belang dat het CIZ afdoende kan controleren of de indicatieaanvraag terecht is en/of de verstrekte informatie waarheidsgetrouw is. Hierdoor kan fraude al zo snel mogelijk worden tegengegaan. Daarnaast is het van belang dat het in kan grijpen indien het gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een indicatie op onjuiste gronden is afgegeven. Het CIZ heeft in de AWBZ te maken met een aantal beperkingen, dat een zorgvuldige indicatieprocedure en een effectieve aanpak van fraude in de weg kan staan. Dit verandert met dit wetsvoorstel. In paragraaf 2.2.2 en 5.5 is toegelicht op welke wijze de regering de positie en handelswijze van het CIZ als poortwachter van de Wlz wil versterken. Dit gebeurt onder andere door de invloed van de zorgaanbieders op de uitkomst van het indicatieproces terug te dringen, meer persoonlijk contact te laten plaatsvinden tussen indicatiesteller en potentiële Wlz-gebruikers en het vormgeven van het CIZ als publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan. Dit laatste is het gevolg van het weghalen van de verantwoordelijkheid voor de indicatiestelling bij de gemeenten.

Voorkomen van upcoding

Het objectief vaststellen wie voor langdurige zorg in aanmerking komt, is een belangrijke pijler van het zorgsysteem. In de laatste jaren is een praktijk ontstaan waarin in de werkwijze van het CIZ vereenvoudigingen zijn aangebracht en waarbij het CIZ bij de indicatiestelling zelfs meer afstand heeft genomen in die zin, dat het de indicatie soms heeft gemandateerd aan zorgaanbieders. Deze aanpak houdt in dat besluiten zijn afgegeven via standaardindicatieprotocollen, herindicaties via taakmandaat of via de indicatiemelding verblijf 80-plus. Uit onderzoek van het CIZ naar de omvang van upcoding bij deze gemandateerde vormen van indicatiestelling in de AWBZ, blijkt dat instellingen die zelf, via taakmandaat, hun cliënten indiceren vaker zwaardere zorg (of hogere zorgzwaartepakketten) indiceren dan strikt noodzakelijk (upcoding). Het onderzoek van het CIZ is op oktober 2013 naar de Tweede Kamer gezonden.47 Het CIZ heeft onderzoek gedaan naar het fenomeen upcoding, waarbij onder upcoding wordt verstaan dat de geobjectiveerde zorgbehoefte van de cliënt niet overeenkomt met de inhoud van het door de zorgaanbieder aangevraagde indicatiebesluit. Het kan zijn dat er eigenlijk een ander recht op zorg bestaat (zoals een lager zzp) of er zelfs helemaal geen recht op zorg is.

In de Wlz zal het in beginsel niet mogelijk zijn om de indicatiestelling te mandateren. Per 1 januari 2015 zal iedere indicatiestelling door de CIZ plaatsvinden na een persoonlijk contact met de aanvrager van het indicatiebesluit. Overigens zijn ook vooruitlopend op dit wetsvoorstel in de AWBZ al maatregelen genomen om upcoding en ongewenst strategisch gedrag vanuit aanbieders te voorkomen. Zo heeft het CIZ het toetsingspercentage van de standaardindicatieprotocollen en de herindicaties in taakmandaat verhoogd en zijn de indicatiemeldingen 80+ ook onder het regime van toetsing gebracht.

Verstrekking medische gegevens door medische beroepsbeoefenaren

Het CIZ heeft medische informatie nodig van degene voor wie het indicatiebesluit wordt aangevraagd. In voorkomende gevallen betreft dit specifieke medische gegevens. Vraagt het CIZ deze op bij hulpverleners, dan weigeren dezen soms het CIZ met een beroep op het medisch beroepsgeheim de desbetreffende gegevens te verstrekken. Het medisch beroepsgeheim is een groot goed. Het is van belang om de burger een onbelemmerde toegang tot de voorzieningen van de gezondheidszorg te bieden. Het medisch beroepsgeheim gaat echter uit van volledige integriteit van alle zorgaanbieders, terwijl de praktijk laat zien dat ook zij partij kunnen zijn bij het veroorzaken of in stand houden van oneigenlijk gebruik of zelf frauduleus handelen in de zorg. In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat zorgaanbieders het CIZ die persoonsgegevens, waaronder medische gegevens (en derhalve ook psychologische rapportages), over de cliënt moeten verstrekken, die voor het CIZ noodzakelijk zijn om een cliënt goed te kunnen te (her)indiceren. Het gaat hierbij zowel om informatie die noodzakelijk is voor (her)indicaties op aanvraag, als om gegevens die noodzakelijk zijn om te komen tot een ambtshalve herindicatie in gevallen waarin het CIZ vermoedt dat er sprake is van onregelmatigheden.

Ambtshalve herindiceren

De Wlz voorziet in de mogelijkheid om in bepaalde gevallen de indicatie voor zorg ambtshalve te herzien of in te trekken. In verband met het tegengaan van fraude en oneigenlijk gebruik, is deze bevoegdheid van het CIZ vooral gericht op de situatie waarin een indicatiebesluit is afgegeven op grond van onjuiste of onvolledige gegevens die door de verzekerde of derden zijn aangeleverd. In zo’n geval zou het CIZ immers waarschijnlijk tot een andere beslissing zijn gekomen indien het de beschikking had gehad over de juiste gegevens. Indien de gegevens opzettelijk onjuist of onvolledig zijn verleend, meestal met het oog op financieel gewin, zal sprake kunnen zijn van een strafbaar feit. Een voorbeeld hiervan was de zogenaamde Marque-zaak48, waarin valselijk medische rapportages werden opgesteld op basis waarvan mensen een persoonsgebonden budget of een arbeidsongeschiktheidsuitkering konden aanvragen. Niet alleen blijkt het medisch beroepsgeheim belemmerend te kunnen werken in het aanpakken van fraude waarbij juist ook medisch beroepsbeoefenaren zijn betrokken, maar ook was er onduidelijkheid over het melden van vermoedens van fraude en de doorwerking daarvan in indicatiebesluiten. Hoewel op grond van jurisprudentie ook zonder specifieke wettelijke grondslag aan bestuursorganen de bevoegdheid toekomt om ambtshalve een eerder genomen besluit in te trekken, vindt de regering het wenselijk te voorzien in een specifieke grondslag.

9.3 Taak van de Wlz-uitvoerder en het zorgkantoor bij het tegengaan van fraude

Naast het CIZ heeft ook de Wlz-uitvoerder en zeker ook het zorgkantoor een taak bij het tegengaan van fraude. Een van deze taken is te controleren of de zorg daadwerkelijk overeenkomstig de gedeclareerde zorg geleverd wordt. Dit doet het zorgkantoor via de materiële controle. Dit is hetzelfde als in de huidige AWBZ, waarbij het zorgkantoor controleert of de door de zorgaanbieder gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd en/of de verzekerde op de geleverde zorg was aangewezen. Als er signalen zijn van onrechtmatigheid, stelt het zorgkantoor een onderzoek in om vast te stellen wat er precies aan de hand is en vordert het de onrechtmatig uitgekeerde gelden terug. Uiteraard heeft het zorgkantoor ook de verantwoordelijkheid om in zijn eigen bedrijfsprocessen maatregelen te treffen om oneigenlijk gebruik en fraude te voorkomen.

In het Kenniscentrum fraudebeheersing in de zorg, een initiatief van ZN, nemen zorgverzekeraars en de zorgkantoren deel. Zij melden daarin signalen van fraude die zij onderzoeken waardoor een actueel overzicht ontstaat van alle bekende fraudegevallen. Het kenniscentrum geeft de informatie weer door aan het Landelijk verzamelpunt van de NZa of het Verbond van Verzekeraars. Bovendien kan het kenniscentrum verbanden leggen tussen overeenkomstige dossiers.

9.4 De rol van de SVB bij het tegengaan van pgb-fraude

In de afgelopen jaren hebben enkele zaken de media gehaald waarin sprake was van fraude met pgb’s. Naast de meer algemene maatregelen in de sfeer van een solide pgb onder de AWBZ/Wlz, zijn ook specifieke maatregelen aangekondigd en genomen om fraude, oneigenlijk en onbedoeld gebruik met het pgb tegen te gaan. Het gaat hierbij om maatregelen die bedoeld zijn om te voorkomen dat mensen een pgb krijgen die niet aan de voorwaarden van het pgb voldoen en te borgen dat het pgb aan zorg (van goede kwaliteit) wordt besteed. Zo is ondermeer verplicht gesteld dat iedereen die een pgb wil face-to-face wordt geïndiceerd, dat het zorgkantoor in een bewustkeuzegesprek beziet of iemand aan de voorwaarden voldoet, zijn de weigeringsgronden aangescherpt en wordt het trekkingsrecht ingevoerd. Op de voorwaarden en weigeringsgronden wordt in de artikelsgewijze toelichting verder ingegaan.

Het trekkingsrecht houdt in dat de SVB namens de verzekerde het persoonsgebonden budget op een rekening houdt. De verzekerde vraagt de SVB uitbetalingen te doen aan zijn hulpverleners. Een uitbetaling kan alleen gedaan worden op basis van geldend zorgcontract tussen verzekerde en hulpverlener. Elk zorgcontract is op voorhand door zorgkantoor (zorginhoudelijk) en SVB gekeurd, ondermeer om te bezien of er geen sprake is van tussenkomst van malafide bemiddelingsbureaus en zorgaanbieders. De zorgcontracten moeten logischerwijs voortvloeien uit het budgetplan dat de toen nog aspirant-budgethouder aan het zorgkantoor heeft moeten overleggen om het pgb te kunnen krijgen. De verwachting is dat de toekenning van persoonsgebonden budgetten aan de verzekerde in de vorm van trekkingsrechten een remmende werking zullen hebben op fraude, maar ook zullen resulteren in een betere (administratie van de) pgb-bestedingen en lagere administratieve lasten.49 Het trekkingsrecht is voor de regering een onlosmakelijk onderdeel van het solide pgb.

9.5 Toezicht door de NZa

De bekostiging van de zorg wordt zo ingericht, dat een aanbieder wordt geprikkeld om doelmatig zorg te verlenen. Om de risico’s op fraude bij de zorglevering te beperken, is het belangrijk dat de NZa in het nieuwe kostenonderzoek dat zij op verzoek van de Minister zal uitvoeren (zie paragraaf 2.4), aandacht heeft voor de medische herkenbaarheid van de prestaties.

De omzetplafonds die de NZa in het kader van artikel 50 van de Wmg oplegt aan zorgaanbieders bij zorg in natura is een belangrijke barrière voor zorgfraude. De NZa bepaalt het plafond op basis van de productieafspraken tussen aanbieder en uitvoerder. Het wetsvoorstel handhaaft deze systematiek. Daarmee heeft de aanbieder voor de ingekochte zorg geen prikkel om meer te declareren dan de afspraak. Immers, boven de vastgestelde grens levert dat geen direct financieel voordeel op. In die zin werpt het budgetsysteem een effectieve belemmering voor fraude op.

9.6 Opsporing en strafketen

Hoewel de wet- en regelgeving zo veel mogelijk zal worden vormgegeven dat fraude wordt voorkomen en daar ook flankerend beleid voor is, zal fraude toch voorkomen. Het is dan van essentieel belang dat de daders ook daadwerkelijk worden opgespoord, vervolgd en bestraft. De pakkans heeft immers een groot aandeel in de afschrikwekkende werking van het strafrecht. Een aantal partijen speelt een rol bij het strafrechtelijk tegengaan van zorgfraude. De politie behandelt de meer eenvoudige zaken die passen binnen de prioriteringsafspraken die voortvloeien uit het convenant Aanpak Verzekeringsfraude. Het OM is belast met de vervolging van verdachten. Daarvoor wordt samengewerkt met de politie en met andere opsporingsdiensten. Het OM heeft ook tot taak om te zorgen dat het vonnis van de rechter wordt uitgevoerd. In het Convenant Verzekeringsfraude, gesloten door het Verbond van Verzekeraars, ZN, politie, OM en de zorgverzekeraars, is een aantal thema’s benoemd waarvoor men in voorkomende gevallen om de inzet van strafrechtelijke opsporings- en vervolgingscapaciteit zal vragen.

De FIOD is belast met een aantal opsporingsonderzoeken naar ernstige zorgfraude die door NZa-toezicht aan het licht komen of die door het Kenniscentrum fraudebeheersing in de zorg van ZN bij het landelijk verzamelpunt van de NZa zijn gemeld. Bij de Inspectie SZW is een aparte eenheid ingericht (Fraudeteam pgb Inspectie) om fraude met persoonsgebonden budgetten op te sporen.

Hoofdstuk 10 Gegevensuitwisseling

10.1 Inleiding

De bestuursorganen die belast zijn met de uitvoering van de Wlz, alsmede de toezichthouders, zullen hun taken alleen op een effectieve manier kunnen uitvoeren indien zij beschikken over de juiste informatie. Zeker in een sociaal domein als de zorg is het van belang dat de gegevens waarover partijen kunnen beschikken betrouwbaar en toereikend zijn. Niet alleen is de burger op individueel niveau gediend bij een uitvoeringspraktijk die tijdig gebruik maakt van de juiste en relevante gegevens, maar ook het zorgsysteem als stelsel is hierbij gediend. Een stelsel waarin gebruik wordt gemaakt van relevante en actuele gegevens is minder gevoelig voor uitvoeringsproblemen die kunnen leiden tot verspilling, onbedoeld gebruik of fraude. Dit kan voorkomen dat het zorgstelsel verder onder druk komt te staan door dergelijke verspillende verschijnselen die ook de solidariteit in de zorg kunnen aantasten. Aan de andere kant betekent het gebruik van persoonsgegevens, door de overheid of daarbuiten, een inperking van het grondrecht van bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, tweede en derde lid, van de Grondwet, artikel 8 van het EVRM, artikel 8 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie). Bij het gebruik van bijzondere persoonsgegevens, zoals medische gegevens, is er dan ook een zeker spanning tussen een verantwoorde uitvoering van de wet (effectiviteit) en de genoemde grondrechten (privacy). Vanwege de voor een goede uitvoering van het wetsvoorstel noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens is het noodzakelijk de gegevensverwerking in het wetsvoorstel zorgvuldig te normeren en te reguleren teneinde een te grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en risico’s voor de bescherming van die gegevens te voorkomen. De in deze wet voorgestelde bepalingen omtrent de gegevensuitwisselingen tussen uitvoerende organen vormen de uitkomst van een belangenafweging tussen deze belangen.

De gegevensuitwisseling ten behoeve van de Wlz is grotendeels gebaseerd op de gegevensuitwisseling zoals deze onder de AWBZ plaatsvindt. Ook in de Wlz wordt er gebruik gemaakt van de AZR.

Het Ministerie van VWS heeft het Zorginstituut de beheertaak van de AZR gegeven. De AZR is een systematiek voor het volgen van de cliënt in alle fasen van de Wlz-keten: van de indicatie via het toewijzen en leveren van zorg tot het vaststellen van de eigen bijdrage. De partijen die hierbij betrokken zijn, de zogenaamde ketenpartijen, wisselen in gestandaardiseerde vorm informatie uit. Elke ketenpartij geeft via de AZR de informatie door die belangrijk is voor de volgende partij in de keten. De informatie-uitwisseling vindt plaats via elektronisch berichtenverkeer. Ketenpartijen maken onderling afspraken over de te hanteren standaarden, het Zorginstituut coördineert dit proces. Als partijen er onderling niet uitkomen kan de Minister van VWS bij ministeriële regeling regels stellen over deze gegevensuitwisseling.

Aan de Tweede Kamer is uitgelegd welke veranderingen nodig zijn om tot een duurzaam informatiestelsel in de zorg te komen en hoe hier regie op wordt gevoerd50. Partijen regelen onderling zelf waartoe zij in staat zijn op het gebied van informatievoorziening. Daarbij houdt men meer rekening met sectorbrede informatiestandaarden, het gebruik van kernregistraties en sectorale knooppunten. In sectorale knooppunten worden meerdere partijen bediend met gegevens uit bepaalde bronnen. Bij ministeriële regeling kunnen regels opgelegd worden die noodzakelijk zijn voor het op orde brengen van een informatiestelsel in de zorg.

Aan het bestaande AWBZ-systeem zijn nieuwe vormen van verstrekking, uitwisseling, openbaarmaking en (meervoudig) gebruik van gegevens toegevoegd. Het zijn dan ook vooral deze verschillen die hierna worden toegelicht.

10.2 Juridisch kader

In deze paragraaf wordt ingegaan op het algemene juridisch kader voor gegevensverwerking in relatie met dit wetsvoorstel. Op Europees en internationaal niveau gelden juridische kaders voor de Nederlandse privacywetgeving. Het Internationaal Verdrag ter bescherming van de Burgerlijke en Politieke rechten (IVBPR) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bevatten artikelen die beogen de persoonlijke levenssfeer te beschermen. Zo geeft artikel 17 van het IVBPR een ieder het recht op bescherming door de wet tegen willekeurige en onrechtmatige inmenging in de persoonlijke levenssfeer. Inmenging in de persoonlijke levenssfeer is slechts toegestaan indien de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is en op een gerechtvaardigde grondslag geschiedt. Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt eveneens dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Ook dit artikel biedt geen onbegrensd recht, maar voorziet met het tweede lid in de mogelijkheid om het recht in te perken. Een inmenging in de persoonlijke levenssfeer moet volgens dat lid bij wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en een legitiem doel nastreven. De Wlz voorziet in een dergelijk legitieme doel, namelijk het beschermen van de gezondheid van de burger.

Naast deze verdragen is met name Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens van belang. De regels met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Wbp is een uitwerking van richtlijn 95/46/EG.

In relatie met nationale wetgeving is de Wbp ook een uitwerking van artikel 10, eerste lid, van de Grondwet. Dat artikel geeft aan dat een ieder recht heeft op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en dat een beperking hiervan alleen kan geschieden bij of krachtens wet. Deze beperking vindt dus met name plaats via de Wbp. Artikel 7 van die wet bepaalt dat persoonsgegevens uitsluitend voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden mogen worden verzameld. Het verzamelen van persoonsgegevens moet tevens daadwerkelijk noodzakelijk zijn voor het bereiken van het doel en in verhouding staan tot dat doel. Niet alleen het doel moet het gebruik van persoonsgegevens rechtvaardigen, maar ook de wijze waarop de gegevens worden gebruikt moet gerechtvaardigd zijn.

In artikel 8 van de Wbp is een limitatief aantal gronden opgenomen die het begrip «gerechtvaardigd» nader invullen. Zo is verwerking van persoonsgegevens op grond van artikel 8 van de Wbp toegestaan indien betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend (onderdeel a), de verwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is (onderdeel c) of de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door een bestuursorgaan (onderdeel e). Persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt als de verwerking op één of meer van de gronden van artikel 8 Wbp is gebaseerd. De daarop volgende artikelen bevatten verdere voorschriften omtrent de verwerking van persoonsgegevens.

  • Artikel 16 van de Wbp verbiedt in beginsel de verwerking van bijzondere persoonsgegevens over iemands gezondheid. In de daarop volgende artikelen zijn echter uitzonderingen mogelijk gemaakt. Voor dit wetsvoorstel zijn met name de artikelen 21, 23 en 24 van de Wbp van belang.

  • Artikel 21 van de Wbp bevat specifieke uitzonderingen op het verbod van artikel 16 voor zover het gaat om persoonsgegevens betreffende de gezondheid. De bepaling geeft in onderdeel a van het eerste lid hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening het recht om gezondheidsgegevens van iemand te verwerken, voor zover dat noodzakelijk is voor een goede behandeling of verzorging van de betrokkene dan wel voor het beheer van de betreffende instelling of beroepspraktijk noodzakelijk is. Onderdeel f van het eerste lid geeft bestuursorganen of instellingen die te hunnen behoeve werkzaam zijn dat recht, voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften die voorzien in een verzekerd pakket dat afhankelijk is van de gezondheidstoestand van de betrokkene.

  • Ook artikel 23 van de Wbp kent uitzonderingen op het verwerkingsverbod van artikel 16. In het kader van een volksverzekering voor langdurige zorg als de Wlz is met name van belang dat het verbod niet geldt als de verwerking geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van betrokkene (eerste lid, onderdeel a) of, indien het vragen van toestemming niet mogelijk is, indien de gegevens noodzakelijk zijn ter verdediging van vitale belangen van de betrokkene (eerste lid, onderdeel d). Ook met het oog op een zwaarwegend maatschappelijk belang geldt het verbod niet, indien passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en dit bij wet wordt bepaald (eerste lid, onderdeel f).

10.3 Toetsing aan het juridisch kader

De Wlz biedt een wettelijke basis voor de uitvoering van taken in het kader van deze volksverzekering voor (zwaardere vormen van) langdurige zorg, alsmede voor de verwerking van persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens, die voor die uitvoering noodzakelijk zijn. Daarmee is de beperking van de persoonlijke levenssfeer, in overeenstemming met het IVBPR, het EVRM en de Grondwet, bij de wet voorzien.

De Wlz-uitvoerder voert de Wlz uit voor zover de uitvoering niet bij of krachtens de Wlz aan anderen is opgedragen. In beginsel voort de Wlz-uitvoerder de wet uit voor de bij hem ingeschreven verzekerden uit, maar in de praktijk zullen zal één Wlz-uitvoerder als zorgkantoor de wet in een bepaalde regio uitvoeren voor alle verzekerden in die regio. Voor zijn eigen verzekerden verwerkt de desbetreffende Wlz-uitvoerder dan persoonsgegevens als verantwoordelijke in de zin van de Wbp, voor de verzekerden van andere Wlz-uitvoerders doet hij dat als bewerker in de zin van laatstbedoelde wet (de andere Wlz-uitvoerders blijven de verantwoordelijken). Daarnaast zullen de zorgkantoren de persoonsgegevens die zij voor de bij amvb nader te omschrijven administratie- en controlewerkzaamheden gebruiken, als verantwoordelijke in de zin van de Wbp verwerken. Zij verrichten dergelijke werkzaamheden immers op eigen titel. Aan de vereisten van artikel 8, onderdelen c en e, van de Wbp voldaan gezien de publiekrechtelijke taak van de Wlz-uitvoerders. Zij kunnen die hun taken immers alleen naar behoren uitvoeren indien de verwerking van persoonsgegevens mogelijk wordt gemaakt. Het zal daarbij voor een essentieel deel gaan om bijzondere persoonsgegevens, vooral gegevens betreffende de gezondheid van de verzekerde. Het verwerkingsverbod van die gegevens (artikel 16 Wbp) wordt uitgezonderd in artikel 21 Wbp. Hierdoor is er voor zorgaanbieders en zorgverleners (artikel 21, eerste lid, onderdeel a) en voor bestuursorganen als het CIZ, het CAK, en de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren (onderdeel f) een wettelijke basis om gegevens betreffende de gezondheid te verwerken voor de uitvoering van de Wlz.

Hierbij is van belang dat de verzekerde zelf het merendeel van de benodigde (bijzondere) persoonsgegevens zal (laten) verstrekken bij bijvoorbeeld de aanvraag van een indicatiebesluit van het CIZ. De verzekerde zal bij zijn aanvraag zijn burgerservicenummer moeten vermelden en alle informatie moeten verstrekken die van belang is voor de indicatiestelling. Ook is hij verplicht om mee te werken aan onderzoeken door of namens het CIZ. Het CIZ kan immers alleen op grond van betrouwbare (medische) gegevens een oordeel geven over de zorgbehoefte van de verzekerde en de vraag beantwoorden of de verzekerde recht heeft op Wlz-zorg. In het voorgaande hoofdstuk is reeds ingegaan op het belang van een solide indicatiestelling voor de juiste uitvoering en houdbaarheid van de Wlz.

De Wlz is in lijn met het in paragraaf 10.2 geschetste kader. Er wordt immers een legitiem doel (te weten: ervoor te zorgen dat verzekerden die zorg kunnen krijgen, die zij nodig hebben) mee gediend en de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een bij of krachtens de wet geregelde verzekering. De artikelen in hoofdstuk 9 van de Wlz hebben betrekking op gegevensverwerking en komen inhoudelijk grotendeels overeen met de huidige bepalingen van de AWBZ. In die bepalingen wordt blijk gegeven van het grote belang van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens en wordt geregeld welke eisen daarbij gelden. Doordat er slechts gebruik wordt gemaakt van de meest noodzakelijke, tot het minimum beperkte gegevensset, zijn de maatregelen proportioneel.

Overigens wordt nog opgemerkt dat (de automatisering voor) de uitvoering van de Wlz zo dient te worden vormgegeven, dat de zorgverzekeraars en de aanvullende verzekeraars geen andere Wlz-persoonsgegevens kunnen verkrijgen dan de persoonsgegevens waarop zij ingevolge de in hoofdstuk 9 van dit wetsvoorstel opgenomen gegevensbepalingen recht hebben (tenzij de verzekerde daarvoor vrije en uitdrukkelijke toestemming heeft verleend). In de artikelsgewijze toelichting bij hoofdstuk 9 wordt nader ingegaan op de artikelen die gaan over de verwerking van gegevens.

Hoofdstuk 11 Innovatie door te experimenteren

Bij het experiment met regelarme instellingen zijn goede ervaringen opgedaan met experimenten op het gebied van indicatiestelling, kwaliteitsverantwoording en uniformering van inkoopvoorwaarden. Het experiment regelarme instellingen is gestart in 2011 en zal tot en met 2014 duren. Dit experiment is opgezet om personeel in de verpleging en verzorging minder tijd kwijt te laten zijn aan papierwerk. Daardoor blijft er meer tijd over voor de zorgverlening aan de cliënt. Het experiment richt zich op regels die misschien overbodig zijn. Indien uit de evaluatie van het experiment blijkt dat regels afgeschaft kunnen worden zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de zorg en dat dit ook niet meer kost, zullen die regels worden afgeschaft.

Het experiment heeft tot dusverre laten zien dat er een groeiende behoefte is om, onder bepaalde omstandigheden, van bepaalde wettelijke voorschriften af te kunnen wijken. Wetgeving bevindt zich altijd in een spanningsveld waarbij enerzijds behoefte is aan rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en een duidelijke uitvoeringspraktijk, maar waarbij anderzijds ook innovatie gestimuleerd moet worden. Om innovatie mogelijk te maken en de kennis over de effecten van wetgeving te vergroten, is het nodig om onder bepaalde condities en op kleinere schaal af te kunnen wijken van wetgeving. Bij een experiment of een pilot wordt dan uitgeprobeerd welke interventies een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van een vraagstuk. De experimenten dienen verantwoord plaats te vinden. Dat betekent dat aan inhoudelijke randvoorwaarden zal moeten worden voldaan, bijvoorbeeld opdat cliënten de zorg blijven ontvangen die zij nodig hebben.

In de afgelopen jaren is beleid ontstaan over de wijze waarop experimenten moeten worden vormgegeven. Dit beleid houdt in dat de verwachting moet bestaan dat een bepaalde regeling effectief zal zijn, maar dat de overtuiging of het directe bewijs daarvan ontbreekt. De verwachting moet daarbij bestaan dat het experiment de effecten van de voorgenomen regeling daadwerkelijk inzichtelijk kan maken. Experimenten zijn per definitie tijdelijk van aard en bevatten monitoring en evaluaties van de effecten.

In de Wlz is een experimenteermogelijkheid opgenomen. Om na te gaan of de Wlz doeltreffender kan worden uitgevoerd, kan bij amvb worden afgeweken van een deel van de artikelen in deze wet en kunnen regels worden gesteld:

  • waarmee de samenwerking tussen Wlz-uitvoerders (waaronder zorgkantoren), zorgaanbieders, gemeenten, het CAK, het CIZ en de NZa kan worden verbeterd;

  • waarmee de innovatie en kwaliteit van de langdurige zorg worden verbeterd;

  • over een andere verantwoording over de uitgaven van het Flz;

  • over het verstrekken van inlichtingen over de resultaten van het experiment;

  • over de wijze waarop wordt vastgesteld of het met het experiment nagestreefde doel is behaald;

  • over de voorwaarden die tijdens het experiment van toepassing zijn op personen of instanties die in het experiment een rol vervullen; en

  • over de omstandigheden waaronder het experiment tussentijds kan worden ingetrokken op grond van een daartoe strekkende aanwijzing van de Minister van VWS.

Hoofdstuk 12 Internationaalrechtelijke aspecten

12.1 Mensenrechten

Het College voor de Rechten van de Mens is van mening dat de Wlz de rechten van burgers zal verslechteren. De AWBZ voorziet immers in verzekerde rechten op zorg, terwijl de Wmo 2015, waar een deel van de extramurale zorg van de AWBZ naartoe zal gaan, de gemeenten een grote vrijheid zal geven om te bepalen wie voor de in die wet genoemde voorzieningen in aanmerking zal komen en wat deze inhouden. Daarmee staat de overheveling op gespannen voet met de uit diverse mensenrechtenverdragen voortvloeiende verplichting51 om de gezondheidszorg voor de bevolking zo mogelijk te verbeteren (en zeker niet te verslechteren). Het College heeft geadviseerd om een en ander beter te beargumenteren.

Vooropgesteld wordt dat dit commentaar van het College voor de Rechten van de Mens eerder ziet op de herziening van de langdurige zorg als geheel, dan op de Wlz in het bijzonder. De Wlz verbetert de zorg voor diegenen die aan de indicatievereisten voldoen – dat wil zeggen voor de meest zorgbehoevenden – immers juist, onder meer omdat de zorg door middel van de zorgplanbespreking meer op de cliënt zal worden toegesneden en omdat het volledig pakket thuis en het persoonsgebonden budget wettelijk worden verankerd.

Indien we vervolgens de gehele herziening van de langdurige zorg in beschouwing nemen, dan kan niet worden ontkend dat het weer beheersbaar maken van de langdurige zorg één van de redenen voor deze herziening is. Zouden de kosten voor de langdurige zorg verder blijven stijgen, dan ontstaat, mede gezien het feit dat ten gevolge van de economische crisis ook andere lasten zwaarder op het inkomen van burgers drukken, het risico dat de gezonden niet meer willen bijdragen aan de zorg voor de zwakkeren. In het ergste geval leidt het wegvallen van deze solidariteit ertoe, dat er in het geheel geen langdurige zorg voor de meest kwetsbaren meer is. De regering is daarom van mening dat de ingrepen noodzakelijk zijn om, zoals artikel 4 van het IVESCR stelt, het algemeen welzijn in onze democratische samenleving in stand te houden. Juist omdat het hier gaat om het recht op gezondheid dat door de door het College bedoelde mensenrechtenverdragen wordt beschermd, is de herziening daarbij zo vormgegeven, dat de kern (of, in termen van laatstgenoemd artikel 4, de «aard») van het recht op langdurige zorg behouden blijft. Zoals eerder aangegeven, blijft voor de meest kwetsbaren in de Wlz het recht op de benodigde langdurige zorg bestaan, terwijl het recht op langdurige intramurale GGZ, verpleging en de meeste persoonlijke verzorging onderdeel zal gaan vormen van de zorgverzekering. Naar de Wmo 2015 zullen vooral die vormen van langdurige zorg worden overgeheveld, die de kern van het recht op zorg minder raken en meer in de sfeer van ondersteuning van zorgbehoevenden liggen, zoals de begeleiding en, voor zover deze op dit moment in het persoonsgebonden budget besloten ligt, de huishoudelijke verzorging.

Op grond van de Wmo 2015, zal, meer dan nu het geval is, voor de vraag of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening gekeken worden naar de vraag wat de cliënt zelf en wat zijn sociale netwerk kan doen en of algemene voorzieningen niet kunnen volstaan. Indien de cliënt met behulp van zijn netwerk of algemene voorzieningen echter niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, dan wel beschermd wonen of opvang behoeft, zal de gemeente hem daartoe een maatwerkvoorziening dienen te verstrekken. Uiteindelijk zal derhalve ook met de Wmo 2015 worden voorzien in ondersteuning van diegenen die dit echt nodig hebben. Daarbij sluit de participatiedoelstelling die de regering met de Wmo 2015 heeft, aan bij het doel van het Internationale verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (IVRPH) om laatstbedoelden in staat te stellen zoveel mogelijk op gelijke voet in de maatschappij te participeren. Ten slotte wordt opgemerkt dat verschuivingen in de langdurige zorg inspelen op de inmiddels in de samenleving bestaande wens van ouderen, om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen, de regie over hun eigen leven te behouden en niet eenzaam te zijn. Gemeenten krijgen daarom de opdracht de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving.

12.2 Langdurige zorg in een ander EU-land

In de huidige AWBZ hebben zorgverzekeraars de mogelijkheid zorg te contracteren bij een zorgaanbieder in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU). Bij de uitwerking van deze wet is overwogen contractering van zorg buiten Nederland wettelijk uit te sluiten en – in beginsel – geen recht op zorg te bieden bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Een dergelijke uitsluiting zou echter niet in overeenstemming zijn met het Europese recht, zodat daarvan is afgezien.

Ter toelichting moge het volgende dienen. De langdurige zorg is uitgezonderd van Richtlijn 2011/24/EU betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg. Hoewel er geen Europese jurisprudentie is op het terrein van grensoverschrijdende langdurige zorg, is er geen aanleiding om aan te nemen dat langdurige zorg is uitgesloten van de bepalingen in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) inzake het vrij verkeer, behoudens hetgeen hierover in de navolgende paragraaf wordt opgemerkt.

Het Europees Hof van Justitie van de EU heeft in de arresten van 28 april 1998 inzake Kohll (Zaak C-158/96), van 28 april 1998 inzake Decker (Zaak C-120/95), van 13 mei 2003 inzake Müller Fauré / Van Riet (Zaak C-385/99) en van 12 juli 2001 inzake Geraets-Smits en Peerbooms / VGZ en CZ (Zaak C-157/99) een lijn ontwikkeld met betrekking tot de vergoeding van grensoverschrijdende zorg die in latere arresten verder verfijnd, maar niet meer wezenlijk veranderd is. Die lijn is als volgt:

  • Vergoeding van verleende medische zorg valt binnen de werkingssfeer van de bepalingen inzake het vrij verkeer van diensten (Kohll);

  • Lidstaten zijn in beginsel vrij wat betreft de wijze waarop zij hun ziektekostenstelsel inrichten, maar ze moeten daarbij wel rekening houden met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (inmiddels het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU));

  • Het stelsel mag niet dusdanig worden ingericht dat het vrij verkeer van personen, diensten en goederen wordt belemmerd;

  • De vergoeding van zorg in een andere EU-lidstaat afhankelijk stellen van voorafgaande toestemming schrikt de verzekerde af om naar het buitenland te gaan en belemmert daarmee het vrij verkeer van diensten (Kohll en Decker);

  • Een dergelijke belemmering van het vrij verkeer kan gerechtvaardigd worden door dwingende reden van algemeen belang, zoals het de noodzaak een financieel houdbare en voor iedereen toegankelijke gezondheidszorg te garanderen (Kohll en Decker), maar die uitzonderingsgrond is bij extramurale zorg doorgaans niet aanwezig (Müller-Fauré);

  • Om een belemmering van het vrij verkeer te rechtvaardigen moet er – naast een dwingende reden van algemeen belang – sprake zijn van een maatregel die niet verder gaat dan noodzakelijk en moet het resultaat niet bereikt kunnen worden door minder beperkende maatregelen (proportionaliteitsvereiste).

  • Een vereiste van voorafgaande toestemming bij intramurale zorg beperkt het vrij verkeer van diensten, maar deze beperking kan gerechtvaardigd zijn – want daar kunnen de financiële houdbaarheid en toegankelijkheid wèl in het gedrang komen – mits de toestemming alleen op de medische gronden in het individuele geval geweigerd kan worden (zorg niet tijdig voorhanden in eigen land) (Smits-Peerbooms).

In het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 april 2007 inzake Stamatelaki / OAEE (Zaak C-444/05) lag een Griekse wettelijke regeling onder vuur die vergoeding van zorg uitsloot indien de zorg was genoten in een particuliere instelling – in binnen- of buitenland – waarmee geen overeenkomst was gesloten. Volgens het Hof was deze maatregel niet proportioneel om het doel van een financieel houdbare en voor iedereen toegankelijke gezondheidszorg te garanderen.

Leggen we een contracteerverbod van zorginstellingen in andere EU-lidstaten naast de jurisprudentielijn van het Hof van Justitie van de EU, dan lijkt een dergelijk verbod hetzelfde lot beschoren. Er zou dan immers sprake zijn van een belemmering van het vrij verkeer van diensten. Indien de zorg bij zorgaanbieders in een andere lidstaat in beginsel niet vergoed wordt, zouden verzekerden worden belemmerd in hun mogelijkheden om zorg in te roepen bij die zorgaanbieders. Bovendien worden die buitenlandse zorgaanbieders belemmerd in hun mogelijkheden om zorg te bieden aan Nederlandse verzekerden.

Weliswaar kan de belemmering worden gerechtvaardigd op grond van een dwingende reden van algemeen belang, vanwege de noodzaak een financieel houdbare en voor iedereen toegankelijke zorg te garanderen. Een complete uitsluiting gaat echter te ver, gezien het bovengenoemde arrest Stamatelaki, omdat hetzelfde doel kan bereikt worden door de vergoeding van intramurale zorg in een andere EU-lidstaat te onderwerpen aan een vereiste van voorafgaande toestemming.

12.3 Verhouding tot EU regels voor de interne markt

12.3.1 Dienstenrichtlijn

De langdurige zorg is uitgezonderd van de werkingssfeer van Richtlijn 2006/123/EG betreffende de diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn) voor zover het activiteiten betreft die vallen onder het begrip «de diensten van de gezondheidszorg» uit die richtlijn. Ook de Dienstenwet is dan niet van toepassing op de langdurige zorg (artikel 2, derde lid, onder a, onderdeel 2° van de Dienstenwet). In het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 11 juli 2013 inzake Fermarbel (zaak C-57/12) heeft het Hof geoordeeld dat het begrip «de diensten van de gezondheidszorg» naar de bewoording van de betreffende richtlijnbepaling (art. 2, tweede lid, onder f), alsook naar het doel en de strekking daarvan en naar de context van het stelsel van de Dienstenrichtlijn, ruim moet worden opgevat. De langdurige zorg is daarmee in beginsel uitgezonderd.

Toch kunnen bepaalde activiteiten van langdurige zorg als gevolg van datzelfde arrest buiten het bereik vallen van het begrip «de diensten van de gezondheidszorg». Voor die gevallen kan niet worden uitgesloten dat de Dienstenrichtlijn (en derhalve de Dienstenwet) van toepassing is. Het gaat dan om activiteiten die door de betreffende aanbieder als hoofdactiviteit (of onderdeel daarvan) worden verricht, zonder dat kan worden vastgesteld dat deze diensten daadwerkelijk tot doel hebben de gezondheidstoestand van patiënten te beoordelen, te behouden of te herstellen, of zonder dat deze diensten worden verstrekt door een gezondheidwerker (zoals gedefinieerd in Richtlijn 2011/24 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg). Dat betekent dat bijvoorbeeld voor het vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt, mogelijk wel onderworpen is aan de Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet. In dergelijke gevallen zijn eventuele eisen of vergunningstelsels met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten, onderworpen zijn aan de daarin opgenomen regels.

In de praktijk zal dit echter naar verwachting zelden aan de orde zijn. De door Wlz-uitvoerders krachtens deze wet te leveren langdurige zorg, zal immers niet snel hoofdzakelijk bestaan uit activiteiten die buiten het ruime begrip «de diensten van de gezondheidszorg» vallen. Dat kan overigens wel gelden voor de vervoerder in het gegeven voorbeeld, die zich richt op het vervoeren van mensen die langdurige zorg ontvangen. Dergelijke gevallen vallen echter buiten het bereik van dit wetsvoorstel: voor de activiteiten van die vervoerders heeft dit wetsvoorstel, waarin ook geen eisen aan die activiteiten worden gesteld, geen gevolgen. De mogelijke toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet is dan immers ook niet het gevolg van dit wetsvoorstel of de genoemde jurisprudentie.

12.3.2 Mededinging en staatssteun

Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel en gelet op het advies van de Raad van State is aandacht besteed aan de vraag of de uitvoering van de Wlz het verrichten van economische activiteiten inhoudt wat als gevolg zou hebben dat Wlz-uitvoerders gezien kunnen worden als onderneming in de zin van het VWEU. Onder economische activiteit moet dan worden verstaan: een activiteit bestaande uit het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt. De beantwoording van deze vraag is van belang voor de beantwoording van de vraag of de (Europese) regels voor mededinging, staatssteun en het verlenen van bijzondere en uitsluitende rechten in de zin van artikel 106 VWEU op de uitvoering van de Wlz van toepassing zijn.

Voorop staat dat de uitvoering van de Wlz door sociale elementen wordt gekenmerkt en dat – anders dan bij de Zvw – er sprake is van een verzekering van rechtswege, die door de Wlz-uitvoerders risicoloos en zonder onderlinge concurrentie op prijs wordt uitgevoerd. Een markt voor de verzekering van langdurige zorg ontbreekt daarom. De uitvoering van de Wlz betreft de uitvoering van een volksverzekering, die bestaat uit het leveren van de langdurige zorg aan verzekerden die daarop recht hebben. De verzekering heeft een verplicht karakter en is gebaseerd op nationale solidariteit. De Wlz-uitvoerder heeft geen invloed op de hoogte van de premies, die afhankelijk van het inkomen zijn en door de Belastingdienst worden geheven. De Wlz-uitvoerder draagt ook niet het risico van de verzekering. Het leveren van zorg, volgens de in het wetsvoorstel voorgeschreven leveringsvormen, is verplicht (zorgplicht) voor de Wlz-uitvoerder en deze plicht bestaat onafhankelijk van de premies. Wlz-uitvoerders concurreren niet met elkaar ter zake van het leveren van langdurige zorg, hun belangrijkste taak. Eventuele overschotten op de uitvoering vloeien terug in het Flz en komen niet ten goede aan de Wlz-uitvoerders. Gelet op deze sociale kenmerken, is de uitvoering van de sociale verzekering van de Wlz in beginsel geen economische activiteit. Wlz-uitvoerders die langdurige zorg leveren, bieden deze diensten niet aan op een markt. In zoverre handelen Wlz-uitvoerders bij de uitvoering van de Wlz niet als onderneming (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 16 maart 2014 inzake AOK Bundesverband e.a. / Ichthyol-Geselschaft Cordes, Hermani & Co e.a. (gevoegde zaken C-264/01, C-306/01, C-354/01 en C-355/01).

Van economische activiteiten is bij de uitvoering van de in dit wetsvoorstel geregelde sociale verzekering in beginsel dus geen sprake, en bij de uitvoering daarvan handelt de Wlz-uitvoerder derhalve niet als onderneming. De regering is van mening dat dit ook geldt voor de zorginkoopactiviteiten van de Wlz-uitvoerder. Binnen het stelsel van de Wlz heeft de Wlz-uitvoerder weliswaar een zekere vrijheid om de activiteiten van zorgaanbieders te beïnvloeden, die op een markt opereren waarin zij concurreren om het kunnen geven van langdurige zorg aan verzekerden, maar dit betekent niet dat die inkoop daarmee zelf het karakter van een economische activiteit krijgt. Dat is het gevolg van het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 11 juli 2006 inzake FENIN / Commissie (Zaak C-205/03 P), dat meebrengt dat de al dan niet economische aard van de inkoopactiviteit niet los kan worden gezien van het gebruik dat de Wlz-uitvoerder van de ingekochte zorg zal maken. De Wlz-uitvoerder gebruikt de ingekochte zorg volgens het wetsvoorstel voor de uitvoeren van de sociale verzekering, door het zorgen voor de zorg waarop verzekerden recht hebben. Zoals hierboven vermeld, is dat geen economische activiteit. Wel kan de regering zich voorstellen dat in de toekomst mogelijk taken worden opgedragen waarbij de vraag zich kan voordoen of deze moeten worden aangemerkt als een economische activiteit. Om die reden is een artikel in het wetsvoorstel opgenomen, op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur taken van Wlz-uitvoerders kunnen worden aangewezen als diensten van algemeen economische belang. Aldus kan volledig zeker worden gesteld dat de Wlz-uitvoerders ook deze taken kunnen uitvoeren zonder dat sprake zal zijn van (verboden) staatssteun of van het vervalsen van de mededinging.

Het voorgaande brengt ook mee, dat zorgverzekeraars, die de mogelijkheid krijgen om aan de eigen verzekerden – via een afzonderlijke rechtspersoon (de Wlz-uitvoerder) binnen hun groep – langdurige zorg via de volksverzekering aan te bieden, geen bijzondere of uitsluitende rechten worden toegekend. Zoals hierboven is vermeld, is het aanbieden van die zorg geen economische activiteit, zodat van een bijzonder of uitsluitend recht als bedoeld in artikel 106 VWEU tot het verrichten van die activiteit geen sprake is.

Hoofdstuk 13 Juridisch kader en rechtsbescherming

Dit wetsvoorstel voorziet in een aantal bevoegdheden voor verschillende bestuursorganen om besluiten te nemen. De procedure voor bezwaar en beroep is in het nieuwe stelsel als hieronder uiteengezet. In het algemeen geldt dat, voordat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter, hij bezwaar dient te maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen (artikel 7:1 Awb).

a. Beschikkingen gericht aan de verzekerde

Voor wat betreft de verzekerde kan een globaal onderscheid gemaakt worden tussen besluiten omtrent de toegang tot de Wlz, de leveringsvormen en de eigen bijdrage. De bepalingen over de handhaving van het zorgplan en de zorgplanbespreking zijn niet direct gericht op de verzekerde, maar op de zorgaanbieders (zie onder b), al kan een cliënt die van mening is dat deze bepalingen door zijn zorgaanbieder onvoldoende worden nagekomen, daar nadat hij tevergeefs bij de zorgaanbieder heeft aangeklopt, ook bij het zorgkantoor over klagen. Bij besluiten die direct gericht zijn tot de verzekerde gaat het om de volgende beschikkingen:

  • de beschikking waarin de SVB vaststelt of iemand verzekerde is;

  • het indicatiebesluit van het CIZ waarin over de toegang en het verzekerd pakket wordt besloten;

  • het besluit van de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor over de leveringsvorm (zorg met verblijf, vpt of pgb);

  • het eigenbijdragebesluit van het CAK.

Er is voor gekozen om bij deze besluiten niet af te wijken van het gebruikelijke regime. Met betrekking tot een beslissing op bezwaar in het kader van deze besluiten is beroep in eerste aanleg mogelijk bij de rechtbanken. Hoger beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Het werkterrein van de CRvB strekt zich onder andere uit tot de behandeling van geschillen op het terrein van wetgeving voor oorlogsgetroffenen en de sociale zekerheid (financiële tweepartijengeschillen). De andere volksverzekeringen worden ook door de CRvB behandeld in hoger beroep, alsmede de vraag of iemand onder de kring van verzekerden valt.

b. Besluiten op grond van hoofdstuk 10, paragraaf 4 (zorgplan)

Tegen de volgende beschikkingen staat beroep open bij de rechtbank Rotterdam:

  • het besluit van de Minister van VWS om de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing of bevel te geven als er geen zorgplan(bespreking) plaatsvindt;

  • Het besluit van de toezichthoudende ambtenaar om een last onder dwangsom op te leggen als de inzageplicht van artikel 10.4.1, eerste lid, niet wordt nageleefd;

  • Het besluit van de Minister van VWS om een last onder bestuursdwang op te leggen in het kader van handhaving van het zorgplan.

Voor concentratie van dit soort beroepen bij de rechtbank Rotterdam is gekozen in aansluiting op hetgeen voor gelijksoortige zaken in het wetsvoorstel Wkkgz is geregeld. Ook op grond van de Wkkgz zullen besluiten waarmee de IGZ een bevel of aanwijzing is gegeven, besluiten tot oplegging van een last onder bestuursdwang en besluiten tot oplegging van een bestuurlijke boete bij de rechtbank Rotterdam te worden betwist. Ook omdat het hier om een klein aantal zaken gaat, is concentratie van die zaken bij één rechter wenselijk.

Hoger beroep staat open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

d. Besluiten van de Minister van VWS (m.u.v. zorgplan)

De Minister van VWS stelt de beheerskosten van het CAK en het CIZ vast. Ook heeft de Minister van VWS de bevoegdheid om aanwijzingen te geven met betrekking tot gegevens die het CAK nodig heeft, en die aanwijzingen te handhaven. In eerste aanleg kan in beroep worden gegaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit wordt bepaald in artikel 2 van bijlage 2 van de Awb. De Afdeling bestuursrechtspraak is in eerste en enige aanleg bevoegd, zodat geen hoger beroep mogelijk is. Onder de AWBZ is de rechtsbescherming tegen deze besluiten van de Minister van VWS op dezelfde wijze vormgegeven.

e. Overige besluiten

De NZa heeft de bevoegdheid om, op aanvraag van de Wlz-uitvoerder, te besluiten dat het ontbreken van een zorginkoopovereenkomst geen gevolgen heeft voor de accountantsverklaring die de Wlz-uitvoerder met het financieel verslag moet meezenden. Voor dit besluit geldt, net als bij besluiten die gericht zijn aan de verzekerde (zie onder a), dat beroep in eerste aanleg mogelijk is bij de elf rechtbanken. Hoger beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep.

Hoofdstuk 14 Consultatie en adviezen

Een concept van het wetsvoorstel is in september 2013 voor consultatie aangeboden aan vertegenwoordigende organisaties van cliënten, professionals, zorgaanbieders, uitvoeringsorganisaties en adviesorganen. Er hebben diverse bijeenkomsten plaatsgevonden waarin het wetsvoorstel is toegelicht en waar partijen in de gelegenheid zijn gesteld om een eerste reactie te geven en vragen te stellen. Daarnaast hebben veel partijen van de gelegenheid gebruik gemaakt om schriftelijk te reageren. De regering is alle partijen die in een kort tijdsbestek advies hebben uitgebracht, zeer erkentelijk.

De voor advies voorgelegde consultatieversie van de wet is begin oktober 2013 openbaar gemaakt door plaatsing op de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl ).

Bepaalde onderdelen van het conceptwetsvoorstel zijn ontleend aan het eerder door de regering ingediende wetsvoorstel Beginselenwet AWBZ-zorg, dat op 30 augustus 2013 is ingetrokken. Met die intrekking kwam de regering tegemoet aan de wens van een Kamermeerderheid, die op 17 juni 2013 verzocht de Beginselenwet in samenhang met het nieuwe wetsvoorstel voor de langdurige zorg te bekijken. Naar aanleiding daarvan is besloten om de bepalingen uit het wetsvoorstel Beginselenwet AWBZ-zorg op te nemen als hoofdstuk 8 van het onderhavige wetsvoorstel. De reacties die hierop in de consultatieronde zijn gegeven, bijvoorbeeld ten aanzien van het zorgplan, zijn, gelet op de procedure die het wetsvoorstel Beginselenwet AWBZ-zorg reeds heeft doorlopen, buiten beschouwing gelaten.

In de hiernavolgende paragrafen 14.1 tot en met 14.3 wordt ingegaan op de afzonderlijke reacties. Voor de goede orde moet worden vermeld dat alle reacties betrekking hebben op de consultatieversie van het wetsvoorstel, ook waar dat niet expliciet is aangegeven. Tevens moet worden vermeld dat de consultatieversie van de wet nog werd aangehaald als Wet Langdurige Intensieve Zorg (Wet LIZ). Deze titel is inmiddels gewijzigd in Wet langdurige zorg, afgekort Wlz. In het onderstaande wordt de consultatieversie aangehaald als Wlz.

De uitgebrachte adviezen hebben op onderdelen van de wet en toelichting geleid tot aanpassingen. In paragraaf 14.4 is aangegeven op welke wijze deze reacties zijn betrokken bij de onderhavige versie van het wetsvoorstel. Omwille van de leesbaarheid is ervoor gekozen de gewijzigde onderdelen niet volledig in dit hoofdstuk te herhalen. In het onderstaande is alleen ingegaan op de hoofdlijnen van de uitgebrachte adviezen. Voor het overige wordt verwezen naar de rest van deze toelichting.

14.1 Cliënten, het veld en gemeenten

14.1.1 Perspectief cliënten

Gezamenlijke cliëntenorganisaties

De Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad), Het Platform VG, de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie, Per Saldo, de Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties en het Landelijk Platform GGZ vragen in hun gezamenlijke reactie aandacht voor de toegang tot de Wlz, de aansluiting op de Wmo 2015, het zorgplan, de rol van de verzekeraar, de positie van burgers en de bekostiging, kwaliteit en financiering van de zorg. Zo pleiten de patiëntenorganisaties voor een onafhankelijke indicatiestelling, bezwaar- en beroepsmogelijkheden in dat kader en uitbreiding van de doelgroep van de Wlz met mensen met een GGZ- of LVG-grondslag. Ook stellen zij voor voldoende capaciteit te borgen voor tijdelijke opvang voor mensen met een intensieve zorgvraag, een onafhankelijke cliëntenondersteuning en goede ondersteuning voor mantelzorgers. Tevens hebben zij voorgesteld de verantwoordelijkheden van de zorgverzekeraars te herzien en af te zien van risicodragendheid in de zorg voor mensen die langdurig beperkt zijn. Wat betreft de bekostiging plaatsen de cliëntenorganisaties een voorbehoud bij de indeling van de zorgzwaarte in drie zwaarteklassen. Voorgesteld is tevens om duidelijker te beschrijven wat wel en wat niet onder de Wlz-verzekerde zorg valt. Ook pleiten de cliëntenorganisaties voor een systeem van persoonsgebonden en persoonsvolgende bekostiging en zijn concrete voorstellen gedaan met betrekking tot het persoonsgebonden budget.

ANBO

Belangenorganisatie voor senioren, ANBO, heeft in haar reactie op het conceptwetsvoorstel aangegeven dat alleen sprake kan zijn van verbetering van de kwaliteit van langdurige zorg als de aansluiting tussen Wmo, Wlz en Zvw goed verloopt. Hiertoe dienen gemeenten, zorgverzekeraars en aanbieders goed met elkaar samen te werken en afspraken te maken over integrale zorg. ANBO heeft vragen gesteld over het voornemen uit de consultatieversie van de wet om de premie voor de langdurige zorg niet omlaag te brengen wanneer grote delen van de AWBZ worden overgeheveld naar andere domeinen.

Het LSR

Het Landelijk Steunpunt (mede-)zeggenschap (het LSR) is verheugd dat het zorgplan een belangrijke functie krijgt bij de indicatie van zorg en dat hiermee het belang van de individuele cliënt centraal wordt gesteld. Het zorgplan is volgens het LSR een goed middel om aan te sluiten bij de wensen en behoeften van cliënten. Om het zorgplan te kunnen benutten voor toekenning van zorg, is het volgens het LSR van belang dat een aantal randvoorwaarden, waaronder een goede onafhankelijke cliëntondersteuning, goed geregeld is.

Het LSR vraagt zich af of de representant voldoende deskundigheid in huis heeft voor het bepalen van de zorgzwaarte volgens de voorgestelde indeling in drie klassen. Het LSR vraagt zich tevens af of er in de Wlz nog wel sprake is van een verzekerd recht en/of voldoende en juiste zorg voor de cliënt nog wel gewaarborgd is, indien er zoveel cliënten met een zware zorgvraag zijn in die betreffende regio, dat het voor de regio beschikbare geld tekort schiet. Het LSR pleit dan ook voor voldoende bezwaar- en beroepsmogelijkheden voor beslissingen over de toegang tot de Wlz en de toegang tot zorg. Voorts pleit het LSR ervoor om specifieker te omschrijven welke groepen toegang hebben tot de Wlz.

LOC zeggenschap in zorg

LOC zeggenschap in zorg waardeert het uitgangspunt van de nieuwe wet, waarin kwaliteit van leven een belangrijke factor vormt, maar ziet op een aantal punten geen verbetering ten opzichte van de AWBZ. LOC zou graag zien dat de financiering binnen de nieuwe wet totaal persoonsvolgend en persoonsgebonden is, waardoor de wensen van cliënten meer centraal komen te staan en een cultuurverandering in de zorg op gang kan worden gebracht. LOC zou ook graag zien dat bewoners van instellingen of hun familie meer zeggenschap zouden krijgen over de besteding van middelen, waardoor zij, meer dan nu het geval is, zelf keuzes kunnen maken over wassen, eten, activiteiten, douchen, et cetera. Ook pleit het LOC voor een onafhankelijke cliëntondersteuning, voor openstelling van de Wlz voor GGZ-cliënten en voor wetsoverstijgend kwaliteitsbeleid.

MEE Nederland

MEE Nederland heeft zich in haar reactie op het wetsvoorstel geconcentreerd op de beschikbaarheid van onafhankelijke en professionele cliëntondersteuning voor mensen die aangewezen zijn op langdurige en intensieve zorg. Dit vraagt volgens MEE Nederland om een wettelijke borging en (continuïteit van) een goede infrastructuur van onafhankelijke en professionele cliëntondersteuning in alle gemeenten, in overeenstemming met de uitgangspunten van de Wmo 2015.

MEE Nederland heeft in haar advies gewezen op afwijkingen in de memorie van toelichting bij de Wlz ten opzichte van de Wmo 2015, onder meer als het gaat om de begripsbepaling «cliëntondersteuning» en de toegang hiertoe. Ook heeft MEE Nederland geadviseerd om het recht op onafhankelijke cliëntondersteuning uit te breiden tot ondersteuning bij alles wat nodig is voor het verkrijgen en effectueren van een passend recht op zorg. MEE Nederland heeft tevens voorgesteld om de cliëntondersteuning van mensen zonder en mensen met een indicatie voor de Wlz, in één hand te houden en bij gemeenten te beleggen. In de consultatieversie van het wetsvoorstel is de verantwoordelijkheid voor cliëntondersteuning van mensen met een Wlz-indicatie neergelegd bij de Wlz-uitvoerder.

Alzheimer Nederland

Door Alzheimer Nederland is gevraagd of de verwachte stijging van het aantal (alleenwonende) mensen met dementie is meegenomen in de prognose van het aantal mensen dat gebruik zal maken van de Wlz. Alzheimer Nederland pleit ervoor om, evenals in de Wmo 2015, aan de zorgstandaard en de ontwikkeling van indicatoren een centrale rol toe te kennen voor de borging van kwaliteit, door de zorgstandaard dementie toe te passen als kwaliteitslat voor de inkoop van zorg en integrale bekostiging van dementiezorg daarop te baseren. Ook pleit Alzheimer Nederland voor onderlinge afstemming van het Wmo- en Wlz-aanbod, teneinde te voorkomen dat door een ontbrekend Wmo-aanbod meer dementerende ouderen een beroep zullen moeten doen op Wlz-zorg. Alzheimer Nederland heeft in dit verband tevens gevraagd op welke manier wordt bewerkstelligd dat gemeenten, Wlz-uitvoerders en representanten samenwerken om te komen tot een op de cliënt afgestemd en gedifferentieerd aanbod.

Alzheimer Nederland heeft gevraagd naar de overgang van mensen met een AWBZ-indicatie naar de Wlz en naar de verantwoordelijkheid voor mensen die tussen de Wmo en de Wlz vallen. Alzheimer Nederland pleit voor de inzet van een casemanager, als vorm van cliëntondersteuning, die het centrale aanspreekpunt is voor mensen met dementie.

Voorts heeft Alzheimer Nederland gevraagd hoe wordt omgegaan met verergering van problemen van mensen die leiden aan progressieve dementie. Alzheimer Nederland pleit daarnaast voor verdere aanscherping van de wettelijke invloed van cliënten op het beleid van de Wlz-uitvoerder en voor recht op activiteiten voor cliënten, onder meer om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen. Tevens is gevraagd naar de wijze waarop dementieketens in de Wlz worden versterkt.

14.1.2 Perspectief branche- en beroepsbelangenorganisaties

Actiz

Brancheorganisatie Actiz vindt het een goede zaak dat het wetsvoorstel zich richt op intensieve zorg en niet louter op intramurale zorg en dat de dialoog tussen de cliënt en de professional een belangrijke plaats heeft in het wetsvoorstel. Actiz pleit wel voor een sterkere positie van de cliënt in het wetsvoorstel. De intentie om met het wetsvoorstel te vereenvoudigen mist volgens Actiz een helder perspectief.

De in de consultatieversie opgenomen veranderingen op het terrein van de indicatiestelling en de bekostiging zijn volgens Actiz ingrijpende wijzigingen voor de cliënt die ook de bedrijfsvoering van zorgaanbieders (en uitvoerders) wezenlijk treffen. Vanwege de samenloop met een aantal andere belangrijke ontwikkelingen pleit Actiz voor een stapsgewijze implementatie. Actiz vindt dat vooraf duidelijk en bekend moet zijn waar de cliënt op grond van de volksverzekering recht op kan hebben. Actiz pleit ervoor dat het CIZ een indicatiebesluit afgeeft dat passend is bij het cliëntprofiel, zoals dat nu ook het geval is. Daarbij past een pakket met een zorgzwaarte. Het vereenvoudigen van zorgzwaarteklassen is volgens Actiz een onderwerp voor de toekomst. Actiz pleit ervoor de zorgzwaartepakketten bij de bekostiging vooralsnog te handhaven.

Actiz mist het perspectief van vereenvoudiging en vermindering van administratieve lasten dat met het wetsvoorstel wordt beoogd en pleit voor vereenvoudiging en uniformering van de zorginkoopbestekken en meerjarige zorginkoopcontracten. De (tussen-)resultaten van het experiment regelarme zorginstellingen moeten volgens Actiz betrokken worden bij de inrichting van de Wlz.

Actiz is van mening dat bij meer eigen verantwoordelijkheid en autonomie van de burger past dat diens positie wordt versterkt. Zo is Actiz voorstander van de wettelijke verankering van de keuze voor het pgb en het vpt. Actiz pleit ervoor meer ruimte voor de cliënt te laten als het gaat om de keuze tussen naturazorg of pgb en experimenten te starten rondom persoonsvolgende bekostiging voor naturazorg waarbij de cliënt bestedingsmacht heeft. Actiz vindt het van belang dat de cliënt kan kiezen voor de zorgaanbieder van zijn voorkeur. Daarbij past volgens Actiz niet een verbod op betaling van overproductie.

Actiz pleit ervoor dat Wlz-cliënten die in verzorgingshuizen verblijven vooralsnog behandeling op basis van de Zvw kunnen blijven ontvangen. Actiz vindt dat met de consultatieversie van het wetsvoorstel teveel financieel risico bij de aanbieder komt te liggen en dat de cliënt het risico loopt onvoldoende passende zorg en ondersteuning te ontvangen. Daarnaast is het volgens Actiz de vraag of het financieel kader voor de wet aansluit op de zorgvraag en de zorgomvang. Actiz maakt zich daarnaast zorgen over de aansluiting van nieuwe wetgeving rond de Wmo 2015, thuiszorg en Wlz, en daarmee van de zorg en ondersteuning voor mensen die het betreft.

VGN

Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) onderschrijft de keuze van de regering om de levenslange en levensbrede zorg en ondersteuning aan de meest kwetsbare mensen met een beperking in een collectieve verzekering onder te brengen, maar heeft er onvoldoende vertrouwen in dat het wetsvoorstel leidt tot een eenvoudig systeem met minder administratieve lasten. Het perspectief dat in de consultatieversie van de wet is geschetst om, zonder onderscheid naar sectoren, de uitvoering onder te brengen bij zorgverzekeraars voor eigen verzekerden en de zorg uit de Wlz over te hevelen naar de Zvw, past volgens VGN niet bij de aard van de zorg en ondersteuning die in de gehandicaptenzorg wordt geboden.

VGN vindt het niet gewenst om de bepaling van de zorgzwaarte over te laten aan de representant. De representant krijgt in dat model volgens VGN te veel macht, omdat hij zowel de prijs, het volume als de kwaliteit van de zorg bepaalt. Alle risico zou hierdoor bij de zorgaanbieder komen te liggen. Volgens VGN wordt hierdoor bovendien de ruimte die de zorgaanbieder en de cliënt krijgen om samen de zorginhoud te bepalen in een zorgplan, ernstig beperkt. VGN pleit er om die reden voor de zorgzwaarte onafhankelijk te laten bepalen gelijktijdig met de toegang. Ook pleit VGN ervoor persoonsvolgende bekostiging in de wet op te nemen.

VGN pleit ervoor de representanten de wettelijke opdracht te geven meerjarige zorginkoopafspraken te maken, tenzij er gegronde redenen zijn dit niet te doen. VGN heeft tevens voorgesteld de representanten de opdracht te geven om voor de gehandicaptenzorg tot een landelijk uniform inkoopbeleid te komen.

VOBC

De Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra heeft haar reactie toegespitst op de consequenties van het wetsvoorstel voor jeugdigen en jongvolwassenen met licht verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblematiek. Het VOBC heeft daarbij onderscheid gemaakt in groepen cliënten met een licht verstandelijke beperking, die volgens het wetsvoorstel al dan niet zorg op grond van de Wlz kunnen ontvangen. Kernpunten in de reacties van het VOBC zijn of er voor cliënten die in de nieuwe situatie geen beroep kunnen doen op de Wlz, wel voldoende garanties voor passende begeleiding en behandeling in de Wmo 2015 en de Zvw zullen zijn. Ook heeft het VOBC gevraagd of mensen met een licht verstandelijke beperking, die qua zorgbehoefte voldoen aan de criteria van de wet maar op termijn mogelijk veranderen, recht kunnen hebben op Wlz-zorg of andere passende zorg. Ook heeft het VOBC gevraagd of mensen met een licht verstandelijke beperking en blijvende ernstige gedragsproblematiek recht kunnen hebben op zorg uit de Wlz.

NVO

De Nederlandse Vereniging voor pedagogen en Onderwijskundigen (NVO) heeft, evenals het VOBC, aandacht gevraagd voor de groep cliënten met een licht verstandelijke beperking. De NVO kan zich vinden in het wetsvoorstel en de uitgangspunten van kwaliteit van leven en de eigen regie daarover. Dat geldt ook voor het niet toedelen van zorg op grond van stoornissen. De NVO kan zich tevens vinden in de voorgestelde driedeling in zorgzwaarten, de keuze tussen de leveringsvormen en de reguleringsmechanismen in het wetsvoorstel. De kritiek van de NVO heeft betrekking op de doelgroep kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking, waarop in het wetsvoorstel niet wordt ingegaan. Dit laat volgens de NVO een aantal vragen over kinderdienstencentra en zorg binnen een onderwijscontext onbeantwoord. Ook wordt de groep licht verstandelijk gehandicapten volgens de NVO ten onrechte uitgesloten van de Wlz, is het wetsvoorstel sterk medisch georiënteerd en is de rol van de professional onvoldoende doordacht en uitgewerkt.

Mezzo

De landelijke vereniging voor Mantelzorgers en Vrijwilligers (Mezzo) is positief over het bevorderen van de samenwerking tussen formele en informele zorg in opleidingen. Ook de mogelijkheid om het pgb te gebruiken om niet-professionals uit het sociale netwerk van de cliënt financieel voor hun diensten te belonen, wordt gewaardeerd.

Mezzo deelt niet de opvatting uit de consultatieversie van het wetsvoorstel dat de betrokkenheid van mantelzorgers lijkt te verminderen zodra iemand de eigen omgeving verlaat om in een meer beschermde omgeving, zoals een instelling, te gaan wonen. Mezzo onderschrijft daarnaast niet de volgtijdelijkheid waar in het wetsvoorstel van uit is gegaan als het gaat om achtereenvolgens zelfzorg, informele zorg en formele zorg. Van meet af aan kan formele zorg nodig zijn. Mezzo bepleit de betrokkenheid van mantelzorg en informele zorg een verplicht onderdeel te laten zijn van de zorgplanbespreking. Daarbij moet ook aan de orde komen welke ondersteuning daarbij nodig is. Voorts is Mezzo voorstander van keuzevrijheid, waarbij tegelijkertijd zowel zorg in natura als zorg met een pgb mogelijk moeten zijn. Mezzo pleit er bovendien voor om met patiëntvolgende budgetten te werken.

GGZ Nederland en RIBW alliantie

GGZ Nederland en RIBW alliantie hebben in hun gezamenlijke reactie op de consultatieversie van de wet aangegeven te betreuren dat de grondslag «psychiatrie» in de Wlz niet meer tot een recht op Wlz-zorg kan leiden. Behandeling van GGZ-problematiek kan wel plaatsvinden binnen de Wlz indien deze integraal onderdeel uitmaakt van de zorgvraag waarvoor men wèl in de Wlz is terechtgekomen. GGZ Nederland en RIBW alliantie vragen zich af hoe voor mensen met comorbiditeit wordt bepaald welke grondslag dominant is en uit welk wettelijk kader hun zorg wordt bekostigd. Ook pleiten beide organisaties ervoor dat comorbiditeit wordt meegewogen bij de toegang tot de Wlz, omdat dit leidt tot een vraag om meer intensieve zorg. Bepleit is tevens een scherpe afbakening van wettelijk kaders om te voorkomen dat burgers tussen het CIZ en de gemeente heen en weer worden gestuurd of dat de zorgverzekeraar cliënten vanuit de Zvw te snel doorsluist naar de Wlz. Naast meer duidelijkheid over de bekostiging van GGZ-begeleiding en -behandeling en overbruggingszorg hebben GGZ Nederland en RIBW alliantie ervoor gepleit dat onder psychiatrische behandeling ook specialistische psychiatrische begeleiding wordt begrepen.

Federatie Opvang

De Federatie Opvang heeft in haar reactie aandacht gevraagd voor burgers die meerdere aandoeningen hebben, niet goed in een hokje zijn onder te brengen en in veel gevallen zorg mijden of onaangepast gedrag vertonen dat kan leiden tot verwaarlozing, verloedering en maatschappelijke teloorgang. De Federatie Opvang zou graag zien dat vooruitlopend op de nieuwe wet aan de hand van actuele casuïstiek wordt nagedacht hoe uitzonderingsregels achteraf voorkomen kunnen worden.

De Federatie Opvang heeft gevraagd hoe de afbakening tussen de Wlz, Wmo 2015 en Zvw wordt vormgegeven als het gaat om mensen met een psychiatrische problematiek, teneinde te voorkomen dat mensen van het kastje naar de muur worden gestuurd en afwenteling tussen deze domeinen plaatsvindt. In dit verband heeft de Federatie tevens gevraagd wat er bij de herinrichting van het stelsel gebeurt met cliënten met een dubbele grondslag (verstandelijke of somatische beperkingen gecombineerd met psychiatrische problematiek). Ook is gevraagd naar de redenering achter de voorliggendheid van de Zvw op de Wlz en van de Wlz op de Wmo. De Federatie heeft ook om verduidelijking gevraagd over zzp’s GGZ 1 en 2 voor jongeren tot en met 22 jaar, voor mensen die niet beschikken over een burgerservicenummer en voor illegalen en vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Met betrekking tot laatstgenoemde categorie is de vraag gesteld of de zorg aan illegale vreemdelingen die wordt geleverd vanwege medische noodzaak of vanwege opname in een gedwongen kader uit de Wlz moet worden vergoed en/of er een verbinding is met de wat ingevolge de Zvw geldt voor onverzekerbare vreemdelingen. Ook heeft de Federatie gevraagd hoe de wet bevordert of vereist dat gemeenten en zorgverzekeraars/Wlz-uitvoerders samenwerken, of zorgaanbieders onder de Wlz een toelating op grond van het CIBG moeten hebben en of cumulatie van wettelijk vastgestelde eigen bijdragen in de Wmo 2015, Wlz en Zvw en de eigen bijdrage voor opvanginstellingen is uitgesloten.

V&VN

De beroepsvereniging van zorgprofessionals (V&VN) heeft gevraagd of gezondheidsinformatie die wel relevant is voor de zorgverlening maar niet voor de toegang tot de Wlz, alleen beschikbaar komt bij de zorgaanbieder c.q. zorgverlener en niet bij het CIZ of de Wlz-uitvoerder.

De vereniging ondersteunt experimenten ter bevordering van innovatie, maar acht het van belang dat er ook inhoudelijke garanties worden geboden voor goede zorg. Ook heeft de vereniging aandacht gevraagd voor een zorgvuldige invoering van de wet. De aangekondigde transitie vraagt volgen V&VN tijd om medewerkers om te scholen en nieuwe medewerkers op te leiden. Ook de beschikbaarheid van veel extra wijkverpleegkundigen heeft tijd nodig. Voorts heeft de vereniging gevraagd naar de mogelijkheid van tijdelijke opname om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen. Ook heeft de vereniging kritische vragen gesteld over de beoogde rol en verantwoordelijkheid van de representant. Voorts heeft de vereniging een voorstel gedaan voor herziening van de passage in de toelichting over zelfzorg.

KNMG

Enkele bij de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) aangesloten organisaties, waaronder NVAG, Verenso en KAMG-VIA hebben gereageerd op het wetsvoorstel.

De Nederlandse Vereniging Artsen Beleid Management Onderzoek (NVAG) heeft in haar reactie belang gehecht aan nascholing en opleiding van zorgverleners aan wie eisen van kwaliteit gesteld moeten worden. De NVAG vraagt of de voor- en nadelen van de indicatiestelling door het CIZ voldoende zijn onderzocht om tot voortzetting in de huidige vorm te besluiten. Ook vraagt de NVAG zich af of het verzamelen van gegevens wel in overeenstemming is met de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)52.

Verenso, specialisten in ouderengeneeskunde, vindt het een positieve ontwikkeling dat de kwaliteit van zorg in het verpleeghuis ook wordt doorgevoerd in de thuissituatie. Verenso is verheugd dat het de patiënt vrij staat te kiezen waar hij of zij de zorg wenst te ontvangen: in een zorginstelling of in de thuissituatie middels een vpt of pgb. Verenso is het eens met het voorstel de eindverantwoordelijkheid voor de zorg in het verpleeghuis bij de specialist ouderengeneeskunde te leggen, maar vraagt zich af hoe deze regiefunctie zich verhoudt tot de toekomstige Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten53 waarin staat dat de zorgaanbieder kan aanwijzen wie de zorgverantwoordelijke is. Verenso gaat ervan uit dat bij een volledig pakket thuis de continue, systematische, langdurige en multidisciplinaire zorg (CSLM-zorg) thuis geleverd wordt door een multidisciplinair team waarbij de regievoering bij de specialist ouderengeneeskunde ligt. Verenso vraagt zich af of deze multidisciplinair werkende teams onder leiding van een specialist ouderengeneeskunde ook door thuiszorgorganisaties opgezet zullen kunnen worden als deze voldoen aan de kwaliteitseisen. Niet wenselijk wordt gevonden dat de patiënt met een pgb de medische zorg kan inkopen bij een zelfstandig, individueel werkende specialist ouderengeneeskunde. Verenso stelt voor dat de pgb-houder gebruik dient te maken van een multidisciplinair team onder verantwoordelijkheid van een specialist ouderengeneeskunde. De specialist ouderengeneeskunde verbonden kan zijn aan een verpleeghuis, een thuiszorgorganisatie of een andere organisatie die voldoet aan CSLM-zorg en de kwaliteitscriteria die de Wlz stelt.

De Koepel Artsen Maatschappij en Gezondheid (KAMG) en De Vereniging van Indicerende en adviserende Artsen (Via) is van mening dat het CIZ in zijn huidige vorm en werkwijze onvoldoende bijdraagt aan het leveren van de juiste zorg, op de juiste plek aan een burger met een bepaalde zorgvraag en zorgbehoefte. KAMG/Via ziet graag dat kwaliteitseisen worden gesteld aan de deskundigheid van de indicatiestellers en aan het proces van indiceren. KAMG/Via stelt voor dat de indicatiestelling wordt uitgevoerd door een CIZ-arts, opgeleid en geregistreerd als arts Indicatie & Advies, die goed bereikbaar is voor collegiaal overleg met behandelend artsen. Deze arts functioneert aan de voorkant van het indicatieproces en niet – zoals op dit moment – aan de achterkant, als sluitstuk van het indicatieproces. Ook stelt KAMG/Via voor om tegelijkertijd te investeren in risicoprofielen om onderscheid te maken wanneer wel of niet een indicatie aangewezen is en om eenvoudige modellen te ontwikkelen en te implementeren die behandelend artsen in staat stellen snel de benodigde medische en andere relevante gegevens eenduidig en compleet aan te leveren, waarmee de indicatie snel en adequaat door de CIZ-arts kan worden afgehandeld.

14.1.3 Gemeenten

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de samenwerkingsverbanden van grote gemeenten (G4 en G32) onderschrijven het uitgangspunt van de Wlz dat een persoon met een indicatie voor de Wlz niet meer onder de Wmo 2015 of de Jeugdwet valt. De gemeenten vinden het jammer dat op dit uitgangspunt een aantal uitzonderingen is gemaakt, waardoor afbakeningsproblematiek en averechts werkende prikkels ontstaan tussen de Wmo, de Jeugdwet en de Wlz. Deze afbakeningsproblematiek doet zich volgens de gemeenten onder meer voor ten aanzien van woningaanpassingen en verhuiskostenvergoedingen, de kosten van eten en drinken en wassen van kleding, de vergoeding van een scootmobiel, opvoedkundige hulp aan ouders van een kind met een Wlz-indicatie en kortdurend verblijf. Ook hebben gemeenten gepleit voor meer duidelijkheid over de afstemming van eigen bijdragen, het opnemen in de wet van een verplichting tot samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars en voor maatregelen die zorgaanbieders ertoe bewegen meer maatwerk te leveren, bijvoorbeeld in de vorm van het vpt.

14.2 Reactie van uitvoerders en toezichthouders

14.2.1 ZN

ZN heeft aangegeven geen verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de uitvoering van de wet in de vorm waarin deze ter consultatie is voorgelegd. Principiële bezwaren bij de wet betreffen de verantwoordelijkheden van zorgverzekeraars in de gekozen uitvoeringsconstructie, de voorliggendheid van de Wlz en de afbakening ten opzichte van de Wmo 2015 en de Zvw. De verzekeraars hebben aangegeven dat het belangrijk is dat zij niet verantwoordelijk worden gemaakt voor de (regionale) uitvoering van de Wlz als zij niet beschikken over de juiste positie, instrumenten en informatie om hieraan invulling te kunnen geven. De zorgverzekeraars betwijfelen daarnaast of de beoogde strikte regulering van de toelating tot de Wlz mogelijk is. Door naast intramuraal verblijf ook zorg thuis in de eigen omgeving onder de Wlz te brengen, is de afbakening tussen de Wlz, de Wmo 2015 en de Zvw onhelder en het risico op afwenteling volgens de verzekeraars aanzienlijk. Dit risico wordt volgens de zorgverzekeraars versterkt indien bij de toegangsbepaling geen rekening gehouden wordt met de sociale omgeving van de cliënt en niet wordt getoetst of zorg uit andere domeinen kan worden geleverd. De zorgverzekeraars hechten eraan dat de wet voldoende mogelijkheden verschaft om waar nodig relevante informatie uit te wisselen van Wlz-uitvoerders met gemeenten en zorgverzekeraars en omgekeerd. Tevens hechten zij eraan dat ruim voor de invoering van de wet volledige duidelijkheid bestaat over de solvabiliteitseisen voor de zorgverzekeraars die optreden als uitvoerder van de wet.

14.2.2 CIZ

Het CIZ staat achter de doelstellingen die ten grondslag liggen aan de wet. Wel constateert het CIZ knelpunten in de uitvoering. De invoerings- en overgangsbepalingen die samenhangen met de decentralisatie van taken naar gemeenten, zoals omschreven in de Wmo 2015 en de Wlz, zijn voor het CIZ personeels- en systeemtechnisch niet uitvoerbaar. Het CIZ heeft tevens aangegeven dat de toegangscriteria uit de consultatieversie van de wet niet voldoende zijn om een goede afbakening met de Wmo 2015 te maken. Volgens het CIZ zal dit leiden tot onnodige heen en weer verwijzingen in de uitvoering, tot een grotere doelgroep voor de nieuwe wet en tot hogere uitvoeringslasten voor de indicatiestelling. Het CIZ mist verder een voldoende geconcretiseerde uitwisseling van informatie tussen ketenpartijen om een soepele overgang naar de nieuwe situatie mogelijk te maken. Ook is het CIZ voorstander van een onafhankelijk vastgestelde duiding van de zorgzwaarte bij de start van het recht op langdurige zorg. Dit biedt volgens het CIZ een goede basis voor het gesprek tussen de cliënt en de zorgaanbieder over de invulling van het zorgplan en voor de besprekingen tussen de zorgaanbieder en de representant. De voorgenomen omvorming van stichting tot zelfstandig bestuursorgaan per 2015 stelt het CIZ naar eigen zeggen voor onoverkomelijke problemen.

Op verzoek heeft het CIZ de consultatieversie van de Wlz getoetst op fraudegevoeligheden. Volgens het CIZ moeten de toegangscriteria helder zijn geformuleerd en voldoende houvast bieden om op eenduidige wijze de toegang te bepalen voor het recht op langdurige zorg. Ook heeft het CIZ aangegeven dat bij een versterkte poortwachtersfunctie eigenstandig medisch onderzoek hoort. Voorts pleit het CIZ ervoor om de inzage van het identificatiedocument onderdeel te laten zijn van het face-to-face indicatieonderzoek door het CIZ en voor standaardverificatie van het burgerservicenummer van de cliënt door de Wlz-uitvoerder. Ook heeft het CIZ aangegeven op verzoek van de Wlz-uitvoerder ambtshalve te willen herindiceren bij een uit controle gebleken twijfel aan de terechtheid van de indicatie.

14.2.3 CVZ/Zorginstituut

De kern van de reactie van het CVZ; per 1 april 2014: Zorginstituut, op de consultatieversie van het wetsvoorstel heeft betrekking op vier punten: de relatie tussen de Wmo 2015 en de Wlz, de toegang tot de Wlz, de complexiteit van de leveringsvormen en het tijdpad voor uitvoeringstechnische zaken. Volgens het CVZ is het belangrijk dat gemeenten en zorgverzekeraars een prikkel ervaren om cliënten zo lang mogelijk thuis te laten wonen met zorg en begeleiding vanuit de Wmo 2015 en de Zvw. Dit kan volgens het CVZ door de introductie van een financiële compensatie, bijvoorbeeld op basis van shared savings. Volgens het CVZ moet verder worden voorkomen dat mensen die met inzet van hun sociale omgeving nog verantwoord en doelmatig thuis kunnen blijven wonen, zich moeten wenden tot de Wlz. Het CVZ pleit er dan ook voor om bij de toegang tot de Wlz de mogelijkheden van het cliëntsysteem, ondersteund door de Wmo en een versterkte eerste lijn, mee te wegen. Verder adviseert het CVZ om de vormgeving van de Wlz zo eenvoudig mogelijk te maken. Het CVZ stelt voor om het vpt en het pgb dezelfde zorg te laten omvatten als de Wlz-zorg in een instelling. Volgens het CVZ is het pgb alleen als overgangsmaatregel aan de orde. Ook adviseert het CVZ om alle farmaceutische en paramedische zorg, hulpmiddelen en rolstoelen onderdeel te laten zijn van de Wlz, om nieuwe afbakeningsproblemen te voorkomen. Met betrekking tot de uitvoering van de Wlz is er door het CVZ op gewezen dat de contracteerruimte, het pgb-subsidieplafond en de productieplafonds op gespannen voet staan met het verzekeringskarakter van de Wlz. Het CVZ vindt tevens de voorgenomen uitvoering van de Wlz door Wlz-uitvoerders niet werkbaar en de bevoegdheden van de Wlz-uitvoerders en representanten niet duidelijk omschreven.

Verder wijst het CVZ op veel majeure technische zaken die geregeld moeten worden en die de gehele keten van indicatiestelling, inkoop, bekostiging en financiering raken. Het CVZ is van mening dat er bij de indicatiestelling gebruik moet worden gemaakt van kwaliteitsstandaarden. Bovendien moeten de standaarden in de AZR volgens het CVZ worden aangepast om informatie-uitwisseling mogelijk te maken.

14.2.4 CAK

Het CAK heeft in zijn advies gewezen op de systeemaanpassingen die nodig zijn om de wijziging in het verzekerd pakket door te kunnen voeren. Het betreft vooral wijzigingen in de communicatie-uitingen. Het CAK is verheugd met de keuze om de eigen bijdragesystematiek voor alle drie de leveringsvormen te baseren op de systematiek voor de intramurale eigen bijdragen. Deze systematiek kent minder afhankelijkheden in de keten en leidt sneller tot een eigenbijdragebesluit.

Het CAK pleit voor een brede, generieke regeling van inkomens- en/of vermogensafhankelijke eigen bijdragen binnen het gehele zorgstelsel (de vier domeinen), met een anticumulatieregeling. Een dergelijke regeling zou de administratieve lasten verminderen. Ook stelt het CAK voor om – in verband met de overheveling van de langdurige intramurale GGZ naar de Zvw – een eigen bijdrageregeling in de Zvw in te voeren die door het CAK kan worden uitgevoerd. Ook heeft het CAK aangegeven een rol te kunnen spelen bij de gegevensuitwisseling over de domeinen Zvw, Wlz, Wmo 2015 en Jeugd, aangezien het over zorggebruikgegevens beschikt. Deze informatie-uitwisseling dient dan wel, aldus het CAK, op het niveau van de wet te worden geregeld. Ook heeft het CAK aangegeven een rol te willen vervullen bij het informeren van de cliënt over de zorg en de kosten daarvan alsmede over de transitie in de langdurige zorg.

Frauderisico’s ziet het CAK in de samenhang tussen de verschillende domeinen, vooral als de afbakening niet goed geregeld is. Door gegevens bij elkaar te brengen en uit te wisselen kan volgens het CAK eventuele fraude worden opgespoord. Ook een heldere regeling voor de eigen bijdragen in de domeinen kan fraude en oneigenlijk gebruik tegengaan. Door de cliënt inzicht te bieden in zijn betalingen en geleverde zorg, kan de cliënt eventuele fraude signaleren.

14.2.5 SVB

De SVB heeft zich in haar reactie gericht op de nieuwe wettelijke taak die haar met het wetsvoorstel wordt opgedragen. In de consultatieversie van het wetsvoorstel is deze nieuwe taak omschreven als het uitvoeren van betalingen ten laste van pgb’s. Volgens de SVB staat deze taakomschrijving een effectieve en efficiënte uitvoering in de weg. Zo kan de SVB volgens deze beschrijving budgethouders niet ondersteunen bij de werkgeverstaken en het uitvoeren van controles op betalingen. Als gevolg van de beperkte taakomschrijving is volgens de SVB ook de wettelijke grondslag voor het gebruik van (persoons-)gegevens te beperkt. De SVB heeft dan ook geadviseerd om de taak van de SVB ruimer te formuleren, zodat alle bestaande en toekomstige taken van de SVB hieronder kunnen worden begrepen. Ook heeft de SVB geadviseerd deze werkzaamheden expliciet te benoemen in de toelichting bij het wetsvoorstel.

14.2.6 NZa

De NZa ziet in de consultatieversie van de Wlz grote risico’s voor het toezicht. Ook signaleert de NZa een aantal nadelige uitvoeringsconsequenties. Zo heeft de in de consultatieversie van de wet opgenomen verantwoordelijkheidsverdeling en het ontbreken van een objectieve bepaling van de zwaarteklasse volgens de NZa grote gevolgen voor de regulering en het toezicht.

Ook voor de cliënt voorziet de NZa een risico met betrekking tot de toegang tot de Wlz. Door de scheiding van het toegangsbesluit van het zorgzwaartebesluit is onduidelijk op welke zorg de cliënt recht heeft. Ook kent de Wlz, aldus de NZa, door de gewijzigde bekostigingsstructuur met een klein aantal zwaarteklassen, mogelijkheden tot risicoselectie. Specialiseren in zwaardere cliëntencategorieën wordt hierdoor minder aantrekkelijk.

De NZa constateert daarnaast risico’s op het terrein van regulering. Een van die risico’s betreft de overschrijding van de regionale contracteerruimte via pgb-uitgaven. Daarnaast heeft de nieuwe wijze van indicatiestelling volgens de NZa negatieve gevolgen voor de kostenbeheersing, omdat een prikkel tot doelmatigheid bij het bepalen van de zorgzwaarten ontbreekt. Hierdoor zal de representant sneller dan wenselijk is een beroep doen op de knelpuntenprocedure. Door het ontbreken van een objectieve bepaling van de zorgzwaarte is het vervolgens voor de NZa niet mogelijk te toetsen of er aanleiding is meer middelen in de regio beschikbaar te stellen. Deze objectieve bepaling van de zorgzwaarte is volgens de NZa ook nodig voor de materiële controle door de representant. Om Wlz-uitvoerders te prikkelen te sturen op een doelmatige uitvoering van de Wlz, adviseert de NZa overbruggingszorg onder de Zvw te brengen.

De voorgestelde bekostigingsstructuur vergroot volgens de NZa de kans op risicoselectie, aangezien zorgaanbieders volgens de NZa vermoedelijk sneller onderscheid zullen maken tussen cliënten en vervolgens cliënten die relatief dure zorg nodig hebben, zullen mijden. Bovendien is de overstap naar de nieuwe bekostigingsstructuur per 2015 volgens de NZa niet haalbaar. Door ontbrekende informatie kunnen de consequenties van een aantal maatregelen, bijvoorbeeld op het terrein van de invoering van de nieuwe bekostigingsstructuur en het pgb, op dit moment nog niet in zijn geheel door de NZa worden overzien.

Het door de NZa te houden toezicht wordt volgens de NZa complex doordat verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de Wlz-uitvoerder en de representant niet goed op elkaar aansluiten. Bovendien is het volgens de NZa nog de vraag of de gekozen constructie wetstechnisch aansluit op de Algemene wet bestuursrecht. Ook vraagt de NZa zich af of de Wlz-uitvoerder de representant wel kan aansturen op zorgtoewijzing, (doelmatige) zorginkoop of toekenning van pgb, wanneer daartoe de wettelijke instrumenten ontbreken.

De Wlz kent volgens de NZa, naast eerdergenoemde risico’s, nog een aantal risico’s op fraude en misbruik. Zo blijft volgens de NZa in de zorglevering het risico op upcoding en onderbehandeling bestaan, evenals het risico op onterechte inkoop en declaratie. Daarnaast blijft er een risico op onterechte indicatiestelling en is de opzet van het pgb volgens de NZa nog steeds fraudegevoelig. Ook bestaan er ongewenste mogelijkheden voor zorgverzekeraars en gemeenten om kosten af te wentelen op de Wlz.

14.2.7 DNB

In haar reactie op de consultatieversie van de Wlz heeft DNB aangegeven dat niet-risicodragende uitvoering van de Wlz in een aparte rechtspersoon waarvan ook de zorgverzekeraar deel uitmaakt, leidt tot additionele operationele risico’s voor de groep waarvan de verzekeraar en de Wlz-uitvoerder deel uitmaken. Hierbij kan volgens DNB gedacht worden aan reputatierisico’s, risico’s ten aanzien van de beheerste en integere bedrijfsvoering en de specifieke risico’s die samenhangen met de governance en intragroepverhoudingen. Op dit moment is het voor DNB lastig een inschatting te geven van de geaggregeerde aanvullende solvabiliteitseisen die zou kunnen voortvloeien uit de verschillende risico’s die de Wlz-uitvoerders binnen de verschillende zorgverzekeringsgroepen met zich meebrengen.

De DNB heeft voorts concrete tekstvoorstellen gedaan voor de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, waarmee de rol van de DNB nauwkeuriger wordt beschreven.

14.3 Adviesorganen, diensten en inspecties

Het College voor de Rechten van de Mens, het College bescherming persoonsgegevens (CBP) de Raad voor de rechtspraak (RvdR), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), het OM, de FIOD, het College, Actal en de Algemene Rekenkamer zijn gevraagd advies uit te brengen over het wetsvoorstel.

De NVvR heeft zich vanwege de korte reactietermijn in combinatie met de omvang van het wetsvoorstel, onthouden van advies. Ook de FIOD heeft niet geadviseerd.

14.3.1 Het College voor de Rechten van de Mens

Het College voor de Rechten van de Mens is van mening dat de Wlz de rechten van burgers zal verslechteren. De AWBZ voorziet immers in verzekerde rechten op zorg, terwijl de Wmo 2015, waar delen van de op grond van de AWBZ verzekerde zorg naartoe zullen gaan, de gemeenten een grote vrijheid zal geven om te bepalen wie voor de in die wet genoemde voorzieningen in aanmerking zal komen en wat deze inhouden. Daarmee staat de overheveling op gespannen voet met de uit diverse mensenrechtenverdragen voortvloeiende verplichting om de gezondheidszorg voor de bevolking zo mogelijk te verbeteren (en zeker niet te verslechteren). Het College adviseert een en ander beter te beargumenteren. Daarnaast is het College voor de Rechten van de Mens bang dat de verdeling van de AWBZ-zorg over drie domeinen (Wlz, Wmo 2015 en Zvw) zal leiden tot verkokering en afschuifgedrag. Voorts vraagt College in welke mate mensen die in een instelling willen gaan wonen tussen verschillende zorginstellingen zullen kunnen kiezen, of ze, als ze alleenstaand zijn, de mogelijkheid zullen hebben voor een eenpersoonskamer te kiezen en zo niet, of ze mede kunnen bepalen wie hun kamergenoot wordt. Ten slotte adviseert het College voor de Rechten van de Mens om de toelichting op de artikelen over de zorgplanbespreking en het zorgplan meer in een mensenrechtperspectief te plaatsen en om in de zorgkantoren te verplichten om bij de zorginkoop te bedingen dat de gecontracteerde zorgaanbieders deze artikelen nakomen.

14.3.2 Het College bescherming persoonsgegevens

Het hoofdstuk over de uitwisseling van persoonsgegevens dat in de ter consultatie voorgelegde versie van de memorie van toelichting was opgenomen, was erg kort. Het CBP merkt dan ook op een grondige beschouwing over de verwerking van persoonsgegevens, liefst in samenhang met de gegevensuitwisseling tussen de diverse domeinen, te hebben gemist. Daarnaast constateert het CBP dat hoofdstuk 9 van het wetsvoorstel twee heel algemene verplichtingen bevat voor het verstrekken en uitwisselen van persoonsgegevens: een ieder moet deze leveren aan instanties die deze nodig hebben voor een goede uitvoering van de Wlz, en deze instanties mogen en moeten deze gegevens uitwisselen met elkaar en met andere instanties voor zover de ontvangende instanties deze gegevens nodig hebben voor een goede vervulling van de hen bij of krachtens de AWBZ/Wlz, de Zvw, de Wmo 2015 of de Jeugdwet opgedragen taken. Het CBP is van mening dat de basis voor de gegevensverwerking en -uitwisseling daarmee te algemeen is en adviseert in de artikelen specifieker te te regelen welke instanties welke (soort) persoonsgegevens voor welke doelen mogen verwerken en met elkaar mogen of moeten uitwisselen. Voorts adviseert het CBP om het uitwisselen van persoonsgegevens betreffende de gezondheid slechts mogelijk te maken tussen zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders.

Het CBP heeft bezwaar tegen de onherroepelijke toestemming voor het opvragen van persoonsgegevens bij derden (waaronder behandelend artsen), die de verzekerde het CIZ volgens de consultatieversie zou moeten verlenen om een indicatie te kunnen krijgen. Hetzelfde geldt voor de regel, in de consultatieversie, dat deze derden in geval van aanwezigheid van een dergelijke toestemming de gevraagde gegevens ook daadwerkelijk dienen te verstrekken. Van een in vrijheid gegeven toestemming is volgens het CBP in dit geval namelijk geen sprake. Bovendien kan het doel van de bepalingen – namelijk te bereiken dat beroepsbeoefenaren met een medisch beroepsgeheim het CIZ die persoonsgegevens over de verzekerde verstrekken, die voor het CIZ noodzakelijk zijn om tot een goede (her)indicatie te komen – ook bereikt worden door hen in een bepaling te verplichten de in die bepaling genoemde soorten persoonsgegevens aan het CIZ te verstrekken. Het medisch beroepsgeheim van artikel 7:457 BW geldt namelijk niet voor zover een wettelijk voorschrift het een beroepsbeoefenaar verplicht gegevens over zijn patiënten te verstrekken.

Voorts heeft het CBP enkele kanttekeningen bij de bepalingen, in de consultatieversie, waarmee werd geregeld dat het Wlz-uitvoerder die persoonsgegevens zou kunnen verwerken, die noodzakelijk waren om te komen tot een zorgzwaartebesluit.

14.3.3 De Raad voor de rechtspraak

De Raad voor de rechtspraak merkt op in de memorie van toelichting een hoofdstuk over de rechtsbescherming te hebben gemist. Daarnaast is het de Raad niet duidelijk welke rechtsmiddelen de verzekerde ten dienste staan als het zorgplan onvoldoende wordt uitgevoerd. Ook vraagt de Raad op welk moment de medische beoordeling van het CIZ in rechte kan en moet worden aangevochten. De Raad voor de rechtspraak heeft er bezwaar tegen dat het beroep in zaken die voortvloeien uit hoofdstuk 8 jo. hoofdstuk 10, paragraaf 4 van het wetsvoorstel bij de rechtbank Rotterdam worden geconcentreerd. Het gaat hier volgens de Raad namelijk om reguliere handhavingszaken waarvoor geen bijzondere expertise is vereist. Ten slotte adviseert de Raad voor de rechtspraak om het artikel waarin een versnelde afhandeling van geschillen van uitsluitend geneeskundige aard is geregeld, te schrappen of beter toe te lichten.

14.3.4 Het OM

Het OM heeft geadviseerd enkele in het wetsvoorstel opgenomen strafbepalingen te schrappen, in het ene geval omdat de strafbaarstelling ook in het Wetboek van Strafrecht is geregeld, en in het andere geval omdat een bestuursrechtelijk optreden meer aangewezen is. Ook stelt het OM voor om de bepaling te schrappen die opsporingsbeambten het recht geeft elke plaats te betreden die voor de opsporing nodig is. Dat staat namelijk ook al in het Wetboek van Strafvordering. De overblijvende strafbare feiten dienen naar de mening van het OM, indien opzettelijk gepleegd, een misdrijf op te leveren in plaats van een overtreding.

14.3.5 Actal

Actal geeft aan geen oordeel te kunnen geven over de regeldruk omdat deze in de memorie van toelichting niet wordt berekend. Ook de kwalitatieve omschrijving van de regeldruk is volgens Actal onvolledig. Daarnaast is Actal kritisch ten aanzien van de opmerking dat de effecten op de regeldruk worden meegenomen bij de eerste evaluatie van de wet, zonder dat daarbij is aangegeven wat er vervolgens met de bevindingen zal gebeuren. Alles overwegende adviseert Actal om het wetsvoorstel in zijn huidige vorm niet in te dienen.

Actal adviseert om de effecten van regeldruk kwantitatief in beeld te brengen en daarbij aan te geven hoe deze regeldruk in de oordeelsvorming over het doelbereik van het wetsvoorstel is betrokken. Actal adviseert tevens de kwalitatieve toelichting uit te breiden met de negatieve effecten op de regeldruk en om de eenmalige effecten van regeldruk zowel kwalitatief als kwantitatief in beeld te brengen, met daarbij het voorstel de inverdientijd voor deze «kosten» over maximaal vier jaar uit te spreiden. Ook de effecten voor regeldruk als gevolg van het toezicht moeten volgens Actiz worden verduidelijkt en cijfermatig onderbouwd worden.

Actal adviseert tevens om de risico's op (ervaren) regeldruk in de overgangsfase volledig in kaart te brengen en – in de toelichting – aan te geven hoe deze risico's worden voorkomen. In dit verband wordt geadviseerd om in overleg met uitvoeringsorganisaties te zorgen dat de algemene en gerichte voorlichting en informatievoorziening over de wet duidelijk maakt wat de reikwijdte van de «verplichting» van het sociale netwerk is tot het verlenen van hulp en ondersteuning bij langdurige zorg. Ook adviseert Actal ervoor te zorgen dat relevante (dossier)informatie over burgers door representanten, verzekeraars en het CIZ aan de nieuwe uitvoerders wordt overgedragen, zodat burgers bij de nieuwe uitvoerders niet opnieuw een aanvraag hoeven in te dienen en daarbij niet reeds bekende informatie hoeven te verstrekken. Actal adviseert verder ervoor te zorgen dat de Wlz-verzekeraar/representant de burgers van wie het recht op intensieve zorg op grond van de AWBZ eindigt, uitnodigt voor een gesprek of hen bezoekt om met hen over het mogelijke verzekerde pakket te spreken en te informeren. Ook is geadviseerd te bevorderen dat de onzekerheden voor de doelgroep in de overgang naar de Wlz tot een minimum beperkt worden.

Actal adviseert om de uniformering van gegevens zo vorm te geven en in te vullen, dat slechts met één set van verantwoordingsinformatie wordt gewerkt, met uniforme en eenduidige definities, die zowel door het Zorginstituut als door het departement, de toezichthouders en de verantwoordelijke uitvoerders wordt gebruikt.

14.3.6 Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer adviseert in de memorie van toelichting te onderbouwen waarom de Wlz-uitvoerders privaatrechtelijke zbo’s zullen zijn en is van mening dat artikel 10.4.1 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op de Wlz-uitvoerders van toepassing dient te zijn. Daarnaast vindt de Rekenkamer het niet vanzelfsprekend dat de Tweede Kamer geen budgetrecht op het Fonds langdurige zorg zal toekomen. Zij acht het raadzaam dat hierover bij oprichting van het fonds wordt nagedacht. Voorts verzoekt de Rekenkamer de consequenties ten aanzien van de afwikkeling van het AFBZ nader uit te werken. Ten slotte merkt de Algemene Rekenkamer op dat een integraal beeld van de AWBZ-zorg nog niet voorhanden is, in welk verband zij adviseert om de beschikbare kennis over zowel centraal als decentraal belegde langdurige zorg te bundelen en indien nodig te verbeteren, deze beschikbaar te stellen via een open data-platform en de data die worden gedeeld via dit platform ook een centrale rol te geven in de verantwoording op lokaal en centraal niveau. Overigens begint het advies van de Rekenkamer met een meer technisch punt: zij is van mening dat in de Wlz de Rekenkamer geen geheimhouding dient te worden opgelegd, nu dit volgens de Rekenkamer ook al in de Comptabiliteitswet 2001 geregeld is.

14.4 Reactie op de consultaties

De door de geconsulteerde partijen gegeven reacties op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn betrokken bij de voorliggende, herziene, versie van het wetsvoorstel. Op onderdelen zijn de wet en de toelichting aangepast of verduidelijkt.

Indicatiestelling en uitvoering

Meerdere geconsulteerde partijen hebben gereageerd op de in de consultatieversie van het wetsvoorstel opgenomen passages over de indicatiestelling en de uitvoering door representanten. Beide onderdelen van de wet zouden niet bijdragen aan een heldere verantwoordelijkheidsverdeling en een goede beheersing van de kosten.

Naar aanleiding van de ontvangen reacties zijn de hiervoor genoemde onderdelen van de wet fundamenteel gewijzigd. Zo is de vaststelling van de zorgzwaarte niet langer toebedeeld aan de Wlz-uitvoerder. In paragraaf 2.2 en 5.5 is toegelicht op welke wijze in de objectieve en professionele indicatiestelling wordt voorzien. Het CIZ, dat met deze wet wordt omgevormd tot een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid, beslist over de toelating tot de Wlz en stelt de zorgbehoefte vast naar aard, inhoud en (globale) omvang. De in de consultatieversie gekozen werkwijze waarbij het CIZ wel over de toegang tot de Wlz beslist maar geen uitspraak doet over de zorgbehoefte is daarmee komen te vervallen. Tegen het indicatiebesluit van het CIZ staan bezwaar en beroep open.

Wat betreft de uitvoering van de Wlz is gekozen voor een model dat aansluit bij de huidige uitvoeringspraktijk. In paragraaf 2.6 is hieraan aandacht besteed. De in de consultatieversie gekozen uitvoeringsvariant, waarin de Wlz-uitvoerders verplicht werden zich voor de meeste van hun werkzaamheden te laten vertegenwoordigen door een representant, is komen te vervallen. Net als in de AWBZ zullen zorgkantoren in de praktijk het werk doen en het aanspreekpunt vormen voor zorgaanbieders en cliënten.

Leveringsvormen

Door meerdere geconsulteerde partijen is ook gevraagd naar de ratio van de leveringsvormen pgb en vpt naast zorg met verblijf in een instelling. Bepleit is om – in het belang van een scherpe afbakening tussen de Wlz en de Wmo – de leveringsvorm in de Wlz te beperken tot zorg met verblijf. Tegelijkertijd pleiten andere partijen voor volledige persoonsgebonden en persoonsvolgende bekostiging ter verdere versterking van de keuzevrijheid van cliënten.

De regering heeft ervoor gekozen cliënten met een Wlz-indicatie de keuze te laten of zij de zorg in een instelling, dan wel thuis met een pgb of vpt, wensen te ontvangen. De regering vindt keuzevrijheid voor cliënten belangrijk, omdat de zorg daarmee beter op hun individuele wensen en mogelijkheden kan worden afgestemd. De bekostiging in de Wlz is in die zin dan ook volledig persoonsvolgend. In de paragrafen 2.4 en 2.5 is dit nader toegelicht.

Afbakening, doelgroepen en verzekerd pakket

Meerdere partijen hebben om een heldere afbakening gevraagd van de zorg die op grond van de Wlz wordt geboden en zorg en ondersteuning uit andere domeinen. Gevraagd is tevens naar omschrijving van cliëntgroepen waarvoor Wlz-zorg bestemd is. In dit verband is ook gewezen op de afbakening van de Wlz ten opzichte van de andere domeinen en het risico op afwenteling naar de Wlz. Het gaat daarbij om een heldere afbakening van rechten op grond van de Wmo 2015, de Jeugdwet, de Zvw en de Wlz, zodat voor alle betrokken partijen helder is vanuit welk domein in een ondersteunings- of zorgvraag van burgers moet worden voorzien. In hoofdstuk 6 is nader ingegaan op de afbakening en de samenhang van de Wlz met de andere domeinen. Door meerdere partijen is tevens gevraagd waarom het ondersteuningsaanbod door gemeenten en wat de sociale omgeving van de cliënt zou kunnen doen niet worden meegewogen bij de indicatiestelling voor de Wlz. Meerdere partijen hebben er bovendien voor gepleit om de langdurige GGZ onder de Wlz te brengen.

In de memorie van toelichting is verduidelijkt dat de wet ziet op cliënten die vanwege een somatische of psychogeriatrische beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap blijvend behoefte hebben aan permanent toezicht of 24-uur per dag zorg in de nabijheid. In paragraaf 2.2 zijn de argumenten gegeven waarom de toegangscriteria voor de Wlz volledig zijn gebaseerd op zorginhoudelijke criteria en geen afgeleide zijn van het ondersteuningsaanbod van gemeenten of van wat de sociale omgeving van de cliënt kan doen. Consequentie van het bepalen van de toegang tot de Wlz op basis van zorginhoudelijke criteria, is dat de toegang functioneel is en niet gebaseerd op specifieke doelgroepen.

Tevens is in paragraaf 2.2 uiteengezet om welke reden de regering ervoor kiest om de langdurige GGZ onder te brengen in de Zvw. De grondslag psychiatrie biedt als zodanig geen recht op Wlz-zorg. De zorg voor cliënten met louter een psychische stoornis maakt geen onderdeel uit van de wet. De langdurige GGZ wordt deels overgeheveld naar de Zvw en deels naar de Wmo 2015. Dit geldt echter niet voor mensen die naast hun somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of naast hun verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap op grond waarvan zij een Wlz-indicatie hebben gekregen, bijkomende psychische problemen hebben. Zij komen wèl in aanmerking voor behandeling van hun psychische problemen in de Wlz indien zij op grond van die aandoening, beperking of handicap voldoen aan de gestelde criteria.

De zorg voor licht verstandelijk gehandicapte kinderen wordt ondergebracht in het jeugddomein. Indien na het bereiken van de achttienjarige leeftijd behoefte is aan integrale behandelzorg in een verblijfssetting met permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid, kan deze zorg worden gecontinueerd dan wel ingezet op grond van de Wlz. Na deze behandelperiode kan de cliënt zijn aangewezen op een andere vorm van zorg vanuit de Wlz danwel kan de cliënt worden ondersteund door de gemeente en/of zorgverzekeraar.

Meerdere partijen hebben gevraagd om een heldere omschrijving van het verzekerde pakket in de Wlz. In paragraaf 2.3 is naar aanleiding hiervan verhelderd wat onder de Wlz-verzekerde zorg valt. Daarbij is aangegeven dat de regering op termijn streeft naar een integraal pakket voor iedereen met een Wlz-indicatie. In paragraaf 2.4 is nader ingegaan op tijdelijk opname van cliënten met een intensieve zorgvraag. In de Wlz is tijdelijke opname mogelijk, voor zover het gaat om cliënten die voor de Wlz geïndiceerd zijn. Het kan daarbij gaan om cliënten die met een vpt of pgb thuis wonen, maar als gevolg van een veranderde thuissituatie tijdelijk zijn aangewezen op verblijf in een instelling.

Om te komen tot een afgestemd zorgaanbod hebben partijen nadrukkelijke gewezen op het belang van een goede samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars. De regering is zich ervan bewust dat intensieve samenwerking tussen gemeenten, zorgverzekeraars, Wlz-uitvoerders (waaronder uiteraard ook de zorgkantoren) en zorgaanbieders onontbeerlijk is voor het tot stand brengen van zorg en ondersteuning op maat.

Verzekerd recht en financieel kader

Gevraagd is naar de raming van het aantal cliënten dat van de Wlz gebruik zal maken. In hoofdstuk 7.2 is toegelicht dat er naar verwachting op termijn minder dan 200.000 cliënten gebruik zullen maken van de Wlz. In de eerste jaren zullen op basis van het overgangsrecht nog cliënten met een lichte zorgzwaarte verblijven in de Wlz (zie het hoofdstuk over overgangsrecht verderop in deze toelichting). De uitgaven van de Wlz zullen in de loop van de tijd gaan dalen omdat deze cliënten veelal door overlijden de Wlz zullen verlaten en nieuwe cliënten met een lage zorgzwaarte niet de Wlz instromen.

Daartegenover staat dat het aantal cliënten op termijn zal toenemen als gevolg van de demografische ontwikkeling. Het karakter van de publiekrechtelijke sociale verzekering brengt met zich mee dat het verzekeringsrisico bij de overheid ligt. In paragraaf 7.1 wordt een aantal instrumenten besproken waarmee de regering beoogd dit risico in te perken. Tegelijkertijd hebben de uitvoerders van de Wlz een zorgplicht. In een situatie waarin meer zorg nodig is dan verwacht, bijvoorbeeld door een toename van het aantal cliënten, liggen de financiële gevolgen daarvan bij de overheid.

Regeldruk

De door Actal en een aantal overige partijen gemaakte opmerkingen over de regeldruk hebben geleid tot een verduidelijking van hoofdstuk 8 van de memorie van toelichting. Nader toegelicht is wat de eenmalige en structurele kwalitatieve gevolgen zijn van het wetsvoorstel voor de regeldruk voor burgers, zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders.

Gegevensverwerking

Naar aanleiding van het advies van het CBP is hoofdstuk 10 uitgebreid met een uiteenzetting van het juridische kader waaraan de gegevensuitwisseling dient te voldoen. Voorts zijn de door het CBP gewraakte gegevensuitwisselingsbepalingen geconcretiseerd in die zin, dat telkens genoemd wordt welke instanties voor welke doelen (gezondheids)persoonsgegevens mogen uitwisselen. Het advies van het CBP om het uitwisselen van persoonsgegevens over de gezondheid slechts toe te staan tussen zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders, is niet overgenomen. Aangezien louter het gegeven dat iemand in aanmerking komt voor Wlz-zorg al zo'n persoonsgegeven is, dienen dergelijke gegevens ook met andere instanties te kunnen worden uitgewisseld. Zo zal het CIZ aan bijvoorbeeld de Wlz-uitvoerders bekend moeten kunnen maken dat een van zijn verzekerden een Wlz-indicatie heeft, en zal het CAK, wil het een eigen bijdrage kunnen heffen, moeten weten dat iemand Wlz-zorg ontvangt. Telkens geldt echter dat niet meer persoonsgegevens mogen worden verstrekt, dan de ontvanger nodig heeft om zijn taak goed te kunnen verrichten. In de artikelsgewijze toelichting zal hier nader op worden ingegaan.

In navolging van het advies van het CBP is de onherroepelijke toestemming die een verzekerde moest geven wilde hij in aanmerking kunnen komen voor een Wlz-indicatie, geschrapt. Zoals het CBP adviseert, is in plaats daarvan in de Wlz een artikel opgenomen op grond waarvan derden op verzoek van het CIZ verplicht zijn het CIZ die (gezondheids)persoonsgegevens te leveren, die voor het CIZ noodzakelijk zijn om een goed Wlz-indicatiebesluit te geven. In dat artikel is tevens geëxpliciteerd dat onder «derden» mede worden verstaan hulpverleners met een medisch beroepsgeheim. Daarmee is dan tevens zijn voorzien in een wettelijke verplichting tot gegevensverstrekking als bedoeld in artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voorts is in dat artikel, zoals het CBP vraagt, bepaald dat het soort gezondheidsgegevens waar het om kan gaan, bij ministeriële regeling zal worden aangeduid.

Rechtsbescherming

Op advies van de Raad voor de rechtspraak is een hoofdstuk «Rechtsbescherming» aan deze toelichting toegevoegd.

Indien een cliënt van mening is dat zijn zorgaanbieder de bepalingen over de zorgplanbespreking of het zorgplan niet (goed) nakomt, zal hij daarover wel eerst moeten klagen bij de zorgaanbieder zelf. Doet die niets, dan is in het wetsvoorstel Wkkgz aanvullend geregeld dat de cliënt naar de geschilleninstantie kan indien de klacht niet naar behoren door de aanbieder wordt behandeld. Wanneer de klachtafhandeling door de zorginstelling niet goed verloopt kan een cliënt vanaf medio 2014 terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Cliënten kunnen daar terecht voor advies en begeleiding wanneer ze klachten hebben over de kwaliteit van zorg. Daarnaast kan een cliënt klagen bij het zorgkantoor. Deze dient er in het kader van zijn zorgplicht immers voor te zorgen dat de cliënt die zorg krijgt, waarop hij is aangewezen. Omdat de zorgkantoren in hun inkoopovereenkomsten dienen te bedingen dat de zorgaanbieders aan de artikelen over de zorgplanbespreking en het zorgplan voldoen (indien er een amvb over de zorginkoop komt, zal dit daarin worden geregeld), zal het zorgkantoor naar aanleiding van zo'n signaal van een verzekerde vervolgens de zorgaanbieder aan kunnen spreken. Onderneemt ook het zorgkantoor naar aanleiding van het signaal van de cliënt geen actie, dan zal deze daartegen bij het zorgkantoor in bezwaar kunnen komen en vervolgens in beroep bij de rechtbank en in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Te verwachten is echter dat dergelijke zaken niet vaak voor zullen komen. Overigens zal de Minister een zorgaanbieder die vaker niet aan zijn verplichtingen inzake de zorgplanbespreking of het opstellen van het zorgplan voldoet, een aanwijzing kunnen geven.

Aangezien in het wetsvoorstel niet meer wordt geregeld dat de Wlz-uitvoerder een zorgzwaartebesluit neemt (in plaats daarvan bepaalt het CIZ aard, inhoud en (globale) omvang van de benodigde zorg), is het verstrekken van medische gegevens door het CIZ aan de Wlz-uitvoerder niet meer aan de orde. Indien een verzekerde het niet eens is met de medische gegevens die het CIZ aan zijn indicatiebesluit ten grondslag legt, dient hij bij het CIZ in bezwaar te komen. Daarna staat beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep open.

Ten slotte is op verzoek van de Raad voor de rechtspraak is het artikel waarin een versnelde afhandeling van geschillen van uitsluitend geneeskundige aard was geregeld, geschrapt.

Strafbepalingen

Naar aanleiding van het advies van het OM is besloten de strafbepalingen, die in de consultatieversie uit de AWBZ waren overgenomen, geheel te laten vervallen. Voor zover het niet nakomen van bij of krachtens de Wlz geregelde verplichtingen niet op grond van het Wetboek van Strafrecht reeds een overtreding of misdrijf oplevert (wat bijvoorbeeld het geval zal zijn bij fraude), ligt bestuursrechtelijke handhaving door de NZa op grond van de Wmg meer in de rede. Bij deze beslissing heeft mede een rol gespeeld dat de overblijvende strafbare feiten waar het OM over spreekt, bij of krachtens amvb te regelen strafbare feiten waren. Van de mogelijkheid om bij of krachtens een op grond van de AWBZ gestoelde amvb overtredingen aan te wijzen, is in de AWBZ op dit moment echter geen gebruik gemaakt. Niet aannemelijk is, dat dit onder de Wlz wel wenselijk zou gebeuren.

Fondsen en informatiebeleid

Mede naar aanleiding van het advies van de Algemene Rekenkamer zijn de bepalingen om te komen tot een goede afwikkeling van het AFBZ herschreven. Voorts is in paragraaf 2.6 van deze toelichting beargumenteerd waarom de Wlz-uitvoerders privaatrechtelijke zbo’s zullen zijn.

De Algemene Rekenkamer vraagt opnieuw aandacht voor de democratische besluitvorming en verantwoording over de premiemiddelen en heeft gevraagd om bij de oprichting van het Flz na te denken over de wijze waarop de begroting, controle en verantwoording van de premiemiddelen is ingericht. De uitgaven van de Wlz maken deel uit van het budgettair kader zorg (BKZ). De Minister van VWS is politiek verantwoordelijk voor de beheersing van de zorguitgaven binnen het BKZ. De verantwoording over de uitgaven binnen het BKZ door de Minister van VWS maakt deel uit van de Rijksbegrotingsvoorschriften (www.rbv.minfin.nl ). De Minister van VWS kan de hoogte van de uitgaven beïnvloeden door wijzingen aan te brengen in dit wettelijk kader, de hoogte van de eigen bijdragen, het verzekerd pakket en de tarieven. Het parlement is hierbij nadrukkelijk betrokken. Meer specifiek wordt in de Wlz de invloed van de Minster en het parlement op de uitgaven in de Wlz versterkt doordat de Minister – anders dan in de AWBZ – jaarlijks het totaal van het macrobudgettaire kader zal vaststellen, inclusief de nominale ontwikkeling, beschikbare groeimiddelen en effecten van maatregelen. Op deze wijze is de invloed van de Minister en de Eerste en Tweede Kamer in de Wlz bij het bepalen van het macrokader en de bestemming van de middelen voldoende geborgd.

De regering is het met de Algemene Rekenkamer eens dat een bundeling wenselijk is van centraal en decentraal beschikbare informatie over toegang, gebruik en kosten van langdurige zorg. Op korte termijn zal dan ook verder worden gewerkt aan een meer integraal beeld door nieuwe gegevens te ontsluiten en openbaar te maken via de Monitor Langdurige Zorg. Dat delen van de langdurige zorg worden gedecentraliseerd en onderdeel worden van een breed sociaal domein heeft uiteraard consequenties voor de beschikbaarheid van cijfermatige gegevens zoals die thans worden verzameld op centraal niveau. Gemeenten zullen de huidige standaarden op vrijwillige basis gebruiken. In sommige gevallen zal volstaan moeten worden met een meer geaggregeerd beeld op landelijk niveau. De redactiecommissie van de Monitor Langdurige Zorg zal mede gelet op deze ontwikkelingen adviseren over de verdere ontwikkeling van de monitor.

Implementatie

Ten behoeve van de implementatie van de Wlz en de transitie naar het nieuwe stelsel wordt een transitieplan opgesteld. In dat transitieplan wordt nader ingegaan op de fasering in de invoering, onder meer als het gaat om de aanpassing van de bekostiging. Om op beide onderdelen van de wet de gewenste stappen te kunnen zetten, is nader onderzoek nodig. Bovendien moeten alle bij de uitvoering van de wet betrokken partijen in de gelegenheid worden gesteld zich op de veranderingen te kunnen voorbereiden. In hoofdstuk 16 is een en ander toegelicht.

Toekomstperspectief

Kritische opmerkingen zijn tot slot gemaakt bij het in de consultatieversie van de wet genoemde voornemen om te bezien of verdere verbetering van de doelmatigheid mogelijk is, bijvoorbeeld door de Wlz-zorg op termijn risicodragend door zorgverzekeraars te laten uitvoeren voor eigen verzekerden. Naar aanleiding hiervan heeft de regering besloten dit voornemen in die zin te nuanceren, dat bij de beoogde risicodragende uitvoering, de zorg voor mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking mogelijk buiten beschouwing wordt gelaten.

Hoofdstuk 15 Toekomstperspectief

Met dit wetsvoorstel wordt een belangrijke stap gezet naar een doelmatiger en kwalitatief betere langdurige zorg voor ouderen en gehandicapten. Het betreft een eerste stap. In de HLZ-brief van 25 april 2013 aan de Tweede Kamer heeft het kabinet aangekondigd dat het een aanpak in twee fasen overweegt. In de eerste fase zou de uitvoering regionaal blijven plaatsvinden. De regering kiest er daarbij voor om de zware zorg voor ouderen en gehandicapten onder te brengen in een separaat domein, naast de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Zvw. Deze fase is in dit wetsvoorstel nader uitgewerkt.

In tweede fase, die nog niet met dit wetsvoorstel in gang wordt gezet, wordt bezien of verdere verbeteringen in de doelmatigheid mogelijk zijn, bijvoorbeeld door delen van de Wlz over te hevelen naar andere domeinen. De regering overweegt daarbij onderscheid te maken tussen de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg. Zoals in paragraaf 2.6 reeds is toegelicht, hebben de twee sectoren verschillende kenmerken.

De gehandicaptenzorg is een sector met een relatief kleine groep cliënten met een levenslange zorgvraag, waardoor de zorgvraag relatief goed voorspelbaar is. Het zorgaanbod is bovendien geconcentreerd (beperkt aantal aanbieders). Door de beperkte omvang en stabiliteit van de doelgroep, hecht de regering eraan dat wordt toegewerkt naar een uniform landelijk inkoopkader voor de zorg. Er zijn verschillende eindmodellen denkbaar voor deze sector. Integrale zorg voor de relatief kleine groep gehandicapten kan mogelijk volledig landelijk wordt ingekocht door één inkoper (publiek of privaat). Dit bespaart administratieve lasten, vermindert regionale verschillen en geeft daarmee meer zekerheid aan cliënten. Maar ook regionale uitvoering (door gemeenten) of risicodragende uitvoering voor eigen verzekerden met een goed vereveningsmodel is niet uitgesloten. Over het meest geschikte model heeft de regering haar gedachten nog niet opgemaakt.

De zwaardere ouderenzorg is geconcentreerd in de laatste levensjaren van mensen. Daardoor is de doorstroom hoog vergeleken met de gehandicaptenzorg. Ook gaat het om veel meer mensen. Voor de ouderen die recht hebben op zorg op grond van de Wlz, geldt dat zij doorgaans ook veel gebruik maken van curatieve zorg op grond van de Zvw. Daarom is het voor deze doelgroep belangrijk dat er samenwerking en afstemming bestaat tussen de uitvoerders van Wlz en de Zvw. De regering onderzoekt de mogelijkheden om op termijn de ouderenzorg risicodragend over te hevelen naar de Zvw. Hiermee zou een schot worden weggenomen. Dit kan niet alleen zorginhoudelijke kwaliteit bevorderen, maar ook leiden tot verdere doelmatigheidswinst. Zorgverzekeraars worden dan integraal verantwoordelijk en krijgen de mogelijkheid om te sturen op de totstandkoming van zorgketens over de grenzen van de huidige domeinen heen. Verwacht wordt dat door onderbrenging van de ouderenzorg in één domein betere integrale, cliëntgerichte zorgtrajecten tot stand komen. De eventuele overheveling van aanspraken naar de Zvw verstevigt ook de relatie tussen de verzekerde en zijn verzekeraar. De verzekerde heeft één duidelijk aanspreekpunt als hij verzekerde zorg nodig heeft. Daarnaast kan hij voor ondersteuning in zijn zelfredzaamheid blijven aankloppen bij de gemeente. Verzekerden kunnen via de vrije verzekeraarkeuze in het toekomstperspectief meer invloed uitoefenen op het zorginkoopbeleid van de verzekeraar en daardoor op de kwaliteit van de zorg die zij ontvangen. Door goede afspraken te maken met zorgaanbieders, een doelmatige organisatie en goede service proberen zorgverzekeraars de beste kwaliteit tegen de gunstigste prijs te leveren en zo de meeste klanten voor zich te winnen.

Het is op korte termijn niet mogelijk om de zwaardere langdurige zorg te splitsen, de ouderenzorg risicodragend uit te laten voeren door privaatrechtelijke verzekeraars en voor de gehandicaptenzorg eventueel in een ander domein onder te brengen. Zo is de overheveling van de zware ouderenzorg of zelfs de zware, langdurige gehandicaptenzorg naar de Zvw lastig op korte termijn te realiseren, onder andere vanwege het ontbreken van een adequaat risicovereveningsmodel dat daarvoor nodig is. Overheveling naar de Zvw zonder adequate risicoverevening, kan leiden tot risicoselectie. Dat druist in tegen het doel van bescherming van de meest kwetsbaren. Overhevelen zonder risicodragendheid bij verzekeraars vormt daarentegen juist een budgettair risico voor de overheid. Ook de wijze van financiering van de Zvw vormt een aandachtspunt indien in budgettair opzicht omvangrijke delen van de zware langdurige zorg zouden worden overgeheveld naar de Zvw.

Bovengenoemd toekomstperspectief, oftewel de tweede fase, wordt daarom nog niet met de inwerkingtreding van deze wet gerealiseerd. In de HLZ-brief is aangekondigd dat een beslissing over fase twee niet voor 2017 wordt genomen. De tweede fase voor de ouderenzorg kan pas worden ingezet als de zorgverzekeraars meer ervaring hebben met een doelmatige uitvoering van de Wlz, overtuigend door zorgverzekeraars wordt aangetoond dat deze stap leidt tot aanvullende doelmatigheid en als zij klaar zijn om deze zorg vanaf de start (volledig) risicodragend voor de eigen verzekerden uit te voeren. Hiervoor is een adequaat en stabiel vereveningsmodel vereist, dat de komende jaren wordt ontwikkeld en getest. Ook kan de ouderenzorg pas overgeheveld worden naar de Zvw als de Wlz een beperktere omvang heeft gekregen door het extramuraliseringsbeleid dat reeds is ingezet, zodat onder andere de begeleiding van mensen met een relatief lichte zorg- of ondersteuningsvraag onder gemeentelijke verantwoordelijkheid valt en alleen mensen met een zware zorgvraag recht hebben op zorg met verblijf. De inhoud van fase twee in de gehandicaptenzorg hangt af van uitvoeringsmodaliteiten die daarvoor mogelijk zijn. Deze zullen de komende jaren worden onderzocht. De regering sluit daarbij op voorhand geen modellen uit.

Hoofdstuk 16 Overgangssituatie, inwerkingtreding en transitie

Een goed overgangsregime draagt bij aan een zachte landing voor de hervorming van de langdurige zorg. Met de herziening van de langdurige zorg wijzigen de doelgroepen en rechten binnen de AWBZ, Wmo en Zvw aanzienlijk. Het is van belang om tijdig aandacht te besteden aan overgangssituaties om rechtsongelijkheid, rechtsonzekerheid bij cliënten, zorgaanbieders en uitvoerende instanties te beperken.

16.1. Overgangsrecht voor cliënten

De veranderingen voor bestaande cliënten kunnen globaal worden ingedeeld in twee categorieën. Ten eerste zijn er veranderingen als gevolg van verschuiving van zorg en ondersteuning naar een ander domein en ten tweede zijn er veranderingen als gevolg van wijzigingen binnen de Wlz ten opzichte van de AWBZ. In de artikelen 11.1.1 tot en met 11.1.6 is het overgangsrecht met betrekking tot de verzekerden geregeld.

16.1.1 Verschuivingen tussen domeinen: Wlz, Wmo 2015, Zvw en Jeugdwet

Bij de inwerkingtreding van de Wlz per 2015 kunnen zes groepen cliënten worden onderscheiden:

  • 1. mensen met een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg die overgaat naar de Wmo 2015 en/of de Zvw, of de Jeugdwet;

  • 2. mensen met een indicatie voor verblijf dat overgaat naar de Wmo 2015, Zvw of Jeugdwet;

  • 3. mensen met een indicatie voor verblijf die ook daadwerkelijk in een instelling verblijven;

  • 4. mensen die een indicatie voor verblijf hebben, maar thuis wonen en daar de zorg krijgen;

  • 5. mensen met een indicatie voor verblijf die verblijven in een kleinschalig wooninitiatief;

  • 6. mensen die verblijven in een ADL-clusterwoning.

Mensen met een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg die over gaat naar de Wmo 2015 en/of de Zvw, of de Jeugdwet

Mensen met een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg gaan per 1 januari 2015 over naar Wmo 2015 en/of de Zvw, of de Jeugdwet. Er is geen reden voor overgangsrecht in het kader van de Wlz (onmiddellijke werking), wel zal binnen de nieuwe domeinen aandacht worden besteed aan deze cliëntgroepen.

Mensen met een indicatie voor verblijf die over gaat naar de Wmo 2015, Zvw of Jeugdwet

Het overgangsrecht voor cliënten die per 2015 onder verantwoordelijkheid van gemeenten vallen (beschermd wonen), is vormgegeven in de Wmo 2015. Dit houdt in dat zij recht hebben op die zorg en op de levering van die zorg door de zorgaanbieder van wie zij die zorg dan ontvangen, zelfs indien deze niet door de gemeente is gecontracteerd. In de Wmo 2015 is voorzien in een overgangstermijn van ten minste vijf jaar. De komende jaren zal zorgvuldig worden bezien op welke wijze deze zorg in de verdere toekomst vorm kan worden gegeven.

Langdurige, intramurale GGZ-zorg waarbij behandeling voorop staat, valt op dit moment vanaf het tweede verblijfsjaar onder de AWBZ. Vanaf 2015 valt deze zorg geheel onder de Zvw. Cliënten die tot 2015 op basis van de grondslag psychiatrie aanspraak hebben op AWBZ-zorg (de langdurige GGZ), komen per 2015 onder de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars en gemeenten. In de brief «Nadere uitwerking Hervorming Langdurige Zorg» van 6 november 201354 heeft het kabinet kenbaar gemaakt ervoor te kiezen om beschermd wonen (de huidige zzp’s GGZ c) vanaf 2015 onder te brengen in de Wmo 2015. De langdurige GGZ-zorg waarbij behandeling voorop staat (de huidige zzp’s ggz b) zal vanaf 2015 worden overgeheveld naar de Zvw.

Zorg voor jeugdigen met ggz-problematiek wordt onderdeel van de Jeugdwet. Zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking valt, voorzover het gaat om een laag zzp, eveneens onder de Jeugdwet. Indien het gaat om zorg voor mensen met een licht verstandelijke beperking (de huidige zzp’s lvg 1 t/m 5) wordt deze zorg tot de leeftijd van 18 jaar onderdeel van de Jeugdwet. Vanaf 18 jaar valt deze zorg onder de Wlz. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.2.1.

Mensen met een indicatie voor verblijf die ook daadwerkelijk in een instelling verblijven

De regering vindt het belangrijk dat mensen die een indicatie voor verblijf hebben en daadwerkelijk al in een instelling verblijven, deze indicatie en het daarmee verbonden recht op verblijf in een instelling, levenslang behouden. De regering eerbiedigt het verblijfsrecht van deze groep cliënten (met uitzondering van de groepen die hierboven zijn beschreven). Zij worden voor het recht op verblijf en daarmee gepaard gaande zorg gelijkgesteld met mensen die na invoering van de Wlz op grond van de indicatiecriteria toegang krijgen tot Wlz-zorg, ook wanneer deze reeds in een instelling verblijvende cliënten niet aan die toegangscriteria zouden voldoen (de «lage zzp’s»). Uit het oogpunt van rechtszekerheid geeft dit de huidige cliënten die in een AWBZ-instelling verblijven het meeste houvast. Ook de zorgaanbieders hebben hier voordeel en meer zekerheid bij. Zij hebben hierdoor de zekerheid dat cliënten die op de datum van inwerkingtreding van deze wet al op basis van een zzp bij hen wonen, de instelling niet hoeven te verlaten. Ook na afloop van de indicatieduur van het oorspronkelijke AWBZ-indicatiebesluit hoeven deze cliënten de instelling niet te verlaten. De regering heeft hierop één uitzondering gemaakt, namelijk voor meerderjarige LVG-ers. Op het moment dat de indicatieduur van het oorspronkelijke AWBZ-indicatiebesluit verstrijkt, zal er herindicatie plaatsvinden. Een deel van de populatie zal dan alsnog in de Wlz blijven omdat zij aan de toelatingscriteria voldoet, een ander deel zal voortaan een beroep doen op de gemeenten en/of zorgverzekeraars.

Mensen die een indicatie voor verblijf hebben maar thuis wonen en daar de zorg krijgen

De cliënten die onder de AWBZ een indicatie voor verblijf hebben gekregen maar op het moment waarop de Wlz in werking treedt nog thuis niet in een instelling wonen, wordt de keuzemogelijkheid geboden om alsnog te gaan verblijven in een instelling. Het gaat hierbij om circa 70.000 mensen met verschillende zzp’s; zowel lage als hoge.55 Het betreft mensen die hun zzp-indicatie hebben laten omzetten in functies en klassen van extramurale zorg of om cliënten die gebruik maken van een pgb of een vpt.

In het overgangsrecht wordt het volgende geregeld.

Cliënten met een hoog zzp behouden hun recht op zorg op grond van de Wlz en kunnen binnen de Wlz er ook voor kiezen om de zorg zowel binnen als buiten een instelling geleverd te krijgen. Indien zij niet in een instelling willen verblijven, kunnen zij kiezen voor een vpt of pgb (onder de voorwaarden van de Wlz), omdat de mogelijkheid van omzetting in functies en klassen niet langer meer mogelijk is. Voor de groep cliënten met een laag zzp creëert de regering de mogelijkheid om gedurende een jaar de keuze te maken voor zorg in natura met verblijf op grond van de Wlz. Deze groep cliënten behoudt dus het recht om in een instelling te verblijven, mits er binnen een jaar wordt gekozen voor daadwerkelijk verblijf in een instelling. Er is voor hen geen mogelijkheid te kiezen voor een pgb of vpt, omdat voor hen extramurale zorg vanuit de Wmo en Zvw passend is. Als de cliënt daadwerkelijk in een instelling gaat verblijven, dan blijft de indicatie en het daarmee verbonden verblijfsrecht in beginsel levenslang behouden.

De mensen met een indicatie voor een laag zzp die ervoor kiezen om thuis te blijven wonen, vallen na het moment van keuze onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten en de zorgverzekeraars. De regering is van mening dat mensen zo lang mogelijk thuis in de eigen omgeving zorg en ondersteuning moeten ontvangen. Deze groep cliënten heeft een lichte zorgvraag die prima past bij de taken en verantwoordelijkheden van de gemeenten en zorgverzekeraars. De regering ziet daarom geen rechtvaardiging deze groep onder de Wlz te houden indien zij afzien van het verblijven in een instelling. Deze groep kan een beroep doen op de Wmo 2015 en/of zorg vanuit de Zorgverzekeringswet. Behoud van het recht op verblijf terwijl cliënten die niet willen verzilveren, zou een rechtsongelijkheid scheppen met nieuwe cliënten die mogelijk een zwaardere zorgvraag hebben, maar daarmee toch onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten en zorgverzekeraars vallen, omdat zij niet aan de toegangscriteria van de Wlz voldoen. Die rechtsongelijkheid kan vaak decennia (afhankelijk van hoe oud mensen worden) voortduren. Voor deze groep – mensen die nu een indicatie voor verblijf hebben, maar op 1 januari 2015 als de Wlz in werking treedt nog thuis wonen – is een afweging gemaakt tussen het bieden van rechtszekerheid aan mensen die een aanspraak op verblijf willen verzilveren en gelijke behandeling met andere verzekerden die in de toekomst onder verantwoordelijkheid van gemeenten en/of zorgverzekeraars vallen, maar wellicht ook liever intramuraal zouden willen verblijven.

Het voorgaande is gereld in artikel 11.1.1 en nader toegelicht in de toelichting bij dat artikel.

De cliënt met een laag zzp die een jaar het keuzerecht heeft om alsnog in een instelling te verblijven op grond van de Wlz, heeft tot het moment van die keuze, maar uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van deze wet, recht heeft op voortzetting van zijn AWBZ-aanspraken. Ook in het geval de verzekerde zijn aanspraak onder de AWBZ verzilverde met een pgb, houdt hij recht op voortzetting van dat pgb tot het keuzemoment. Zie ook de toelichting bij artikel 11.1.2.

Mensen met een indicatie voor verblijf die verblijven in kleinschalige wooninitiatieven

Sommige pgb-houders kopen met hun pgb zorg in bij een kleinschalig wooninitiatief. Mensen met een laag zzp komen conform het bovenstaande echter alleen in aanmerking voor zorg op grond van de Wlz als zij voor zorg met verblijf kiezen. Het wonen in een kleinschalig wooninitiatief gebeurt echter op basis van een pgb. Om te voorkomen dat mensen die met een pgb zorg inkopen bij een kleinschalig wooninitiatief op de datum van inwerkingtreding van de Wlz gedwongen worden te verhuizen, maakt de regering voor deze mensen een uitzondering. Zij worden aangemerkt als personen die, ondanks het feit dat zij geen hoog zpp hebben, in aanmerking voor Wlz-zorg. De regering wil namelijk voorkomen dat cliënten ten gevolge van de invoering van de Wlz hun verblijfsrecht verliezen. Het «verblijf» in een kleinschalig wooninitiatief wordt hiermee gelijkgesteld, ook al gaat het in juridische zin niet om verblijf in een instelling. Het wonen in een kleinschalig wooninitiatief is vergelijkbaar met verblijf in een instelling.

Mensen die verblijven in een ADL-clusterwoning

Mensen die in een ADL-clusterwoning wonen, hebben op grond van de AWBZ een aanspraak op ADL-assistentie. Bij de inwerkingtreding van de Wlz behouden deze mensen hun recht zolang ze woonachtig blijven in een ADL-clusterwoning. Hiermee wordt voorkomen dat zij hun recht op ADL-assistentie verliezen en de ADL-clusterwoning moeten verlaten. Dit zijn mensen die verder geen zorg uit de Wlz ontvangen. Zij zullen op grond van de Wlz alleen ADL-assistentie ontvangen. Voor hun overige zorg en ondersteuning kunnen zij een beroep doen op de gemeenten en Zvw-zorgverzekeraars.

16.1.2 Veranderingen in de Wlz ten opzichte van de AWBZ

Wijzigingen binnen de Wlz

In voorgaande hoofdstukken van deze memorie van toelichting is onder andere beschreven wat er met de invoering van de Wlz verandert ten opzichte van de AWBZ op het gebied van de aanspraken, de leveringsvormen, de bekostiging en de eigen bijdrage. Daarnaast is beschreven welke aanvullende instrumenten de regering voornemens is in te zetten om de kwaliteit en betrokkenheid in de Wlz te verhogen. Cliënten die tot 2015 zorg genieten op grond van de AWBZ en die conform bovengenoemd overgangsrecht per 2015 onder de Wlz vallen, kunnen met deze wijzigingen te maken krijgen. Voor deze wijzigingen stelt de regering in beginsel onmiddellijke werking voor.

Onmiddellijke werking wil zeggen dat de veranderende eisen die op grond van deze wet worden gesteld aan onder ander de kwaliteit van zorg, de zorgplanbespreking, de betrokkenheid van mantelzorg, cliëntondersteuning et cetera per 2015 direct hun beslag krijgen. Hetzelfde geldt voor de aanspraken, de eigen bijdrage en de bekostiging. Ter illustratie:

  • In hoofdstuk 2.3 is beschreven hoe de zorgaanspraken in de Wlz luiden. Onderdeel hiervan zijn de mobiliteitshulpmiddelen. Beschreven is dat de mobiliteitshulpmiddelen per 2015 niet langer vanuit de Wmo maar vanuit de Wlz worden gefinancierd (voorzover het Wlz-gerechtigden betreft). Voor cliënten die tot 2015 zorg genoten vanuit de AWBZ, die per 2015 onder de Wlz vallen en die gebruik maken van een mobiliteitshulpmiddel, kan dit hulpmiddel vanaf 2015 uit de Wlz komen. Op grond van artikel 11.1.5 worden hiertoe regels gesteld in een ministeriële regeling.

  • In hoofdstuk 2.4 is beschreven dat de Wlz drie leveringsvormen kent en dat aan die leveringsvormen voorwaarden worden gesteld. Cliënten die in de AWBZ een vpt of pgb hadden en die hun vpt of pgb in 2015 in de Wlz willen behouden, moeten per 2015 aan deze nieuwe leveringsvoorwaarden voldoen. Concreet betekent dit dat de zorg op verantwoorde wijze in de thuissituatie moet kunnen worden geleverd. Is dat niet het geval, dan moeten cliënt en zorgkantoor maatregelen treffen om te zorgen dat dit wel mogelijk is.

Cliënten kunnen ook te maken krijgen met wijzigingen in tariefstelling. De meeste cliënten zullen hiervan niet direct iets merken. Bekostiging van de zorg verloopt immers via de zorgkantoren en de zorgaanbieders. Cliënten die hiervan wel direct effect kunnen ondervinden, zijn cliënten met een pgb. Het maximumbudget voor het pgb wordt immers afgeleid van de tarieven voor zorg in natura (zie paragraaf 2.5). Naast de nieuwe instroom, die niet relevant is voor het overgangsrecht, kunnen per 2015 vier verschillende groepen pgb-houders in de Wlz worden onderscheiden:

  • 1. Cliënten die voor 1 januari 2013 op basis van een verblijfsindicatie een pgb toegekend hebben gekregen en waarvan het pgb reeds werd afgebouwd en die het pgb onder de Wlz behouden.

  • 2. Cliënten die voor 1 januari 2013 op basis van een verblijfsindicatie een pgb toegekend hebben gekregen en waarvoor een budgetgarantie was bepaald (de uitzonderingen op de afbouw uit categorie 1) en die het pgb onder de Wlz behouden

  • 3. Cliënten die in 2013 en 2014 op basis van een verblijfsindicatie een pgb toegekend hebben gekregen die het pgb onder de Wlz behouden

Cliënten die voor 1 januari 2013 op basis van een verblijfsindicatie een pgb toegekend hebben gekregen en waarvan het pgb reeds werd afgebouwd en die het pgb onder de WLZ behouden

Er is op dit moment in de AWBZ een groep budgethouders met een verblijfsindicatie voor wie het pgb is gebaseerd op hogere tarieven dan de tarieven die onder de AWBZ gelden voor zorg in natura. Normaliter zouden pgb-tarieven juist lager moeten zijn dan tarieven voor zorg in natura, maar met zowel de invoering als bijstelling van de ZZP-tarieven in eerdere jaren zijn de pgb-verblijfstarieven niet aangepast en voor pgb-houders budgetgaranties afgegeven. Het verschil tussen wat de pgb-tarieven voor deze groep cliënten nu zijn, inclusief budgetgaranties, en wat de pgb tarieven zouden moeten zijn als afgeleide van de natura-tarieven onder de Wlz kan zal flink kunnen verschillen tot duizenden euro’s.

In het Begrotingsakkoord 201356 was reeds afgesproken dat het pgb-tarief voor deze groep de komende jaren stapsgewijs zou worden afgebouwd. Op 5 juli 2013 is hierover een brief aan de Tweede Kamer gestuurd.57 Bij de invoering dan de Wlz worden deze afspraken geëerbiedigd.

In 2013 is als eerste stap hun pgb met 5% verlaagd. Ook in 2014 wordt hun pgb met 10% verlaagd. Voor deze circa 13.500 budgethouders is het volgende verdere afbouwtraject afgesproken:

  • in 2015 wordt hun pgb opnieuw met 10% verlaagd t.o.v. het pgb-budget van 2014;

  • in 2016 wordt voor enkele groepen budgethouders die met de stappen in 2013, 2014 en 2015 nog altijd boven de te gelden tarieven pgb WLZ zitten (vooral cliënten met een zzp op basis van een verstandelijke beperking) het restant afgebouwd.

Cliënten die voor 1 januari 2013 op basis van een verblijfsindicatie een pgb toegekend hebben gekregen en waarvoor een budgetgarantie was bepaald en die het pgb onder de Wlz behouden

In het kader van het Begrotingsakkoord 2013 is de afspraak gemaakt dat twee groepen cliënten bij bovengenoemde stapsgewijze tariefsverlaging worden ontzien. Zij behouden hun budgetgarantie, in die zin dat die garanties, met inbegrip van de reeds aangekondigd afbouw daarvan, worden gerespecteerd onder de Wlz. Het gaat om budgethouders die op 31 december 2012 in een pgb-gefinancierd wooninitiatief woonden (circa 20% van alle verblijfsgeïndiceerden) en om budgethouders met een zogeheten «oude» budgetgarantie. Bij het laatste gaat het om budgethouders die als gevolg van de invoering van de zzp-systematiek zonder budgetgarantie in 2007 op een lager pgb zouden zijn uitgekomen. In totaal hebben circa 5.500 budgethouders deze budgetgarantie gekregen. Bij de invoering van de de Wlz worden deze afspraken geëerbiedigd.

Cliënten die in 2013 en 2014 op basis van een verblijfsindicatie een pgb toegekend hebben gekregen die het pgb onder de Wlz behouden

Cliënten die tot 2015 een pgb hebben op grond van de AWBZ en het pgb in de Wlz behouden (dit zijn derhalve mensen met een verblijfsindicatie voor een hoog zzp, die ervoor kiezen hun pgb onder de Wlz voort te zetten) kunnen, als zij niet vallen onder een van de twee eerder genoemde groepen, per 2015 met andere pgb-tarieven te maken krijgen.

De Minister van VWS heeft de NZa gevraagd om ten behoeve van de invoering van de Wlz een tariefsonderzoek voor «zorg in natura»- tarieven uit te voeren en de tarieven voor zorg in natura op basis hiervan vast te stellen. Het pgb-tarief in de Wlz is een afgeleide van het tarief voor zorg in natura met verblijf. Omdat de wijzigingen in tariefstelling voor deze groep naar verwachting beperkt zullen zijn, ziet de regering geen noodzaak om voor deze groep op voorhand specifiek overgangsrecht te creëren.

Extramurale AWBZ-functie behandeling

In de AWBZ bestaat de aanspraak extramurale behandeling. Deze aanspraak bestaat uit een aantal onderdelen. Allereerst kent extramurale behandeling twee vormen (behandeling-individueel en behandeling-groep), die elk hun eigen diversiteit aan cliëntgroepen kennen. Op dit moment maken 20.000 mensen gebruik van deze aanspraak. In de Wlz komt deze aanspraak, net als alle andere extramurale aanspraken, te vervallen.

Een deel van de extramurale behandeling wordt overgeheveld naar de Zvw. Hierbij gaat het om behandeling van zintuiglijk gehandicapten. Het CVZ heeft voor de extramurale zintuiglijk gehandicaptenzorg als onderdeel van het sinds 2011 lopende positioneringstraject «Verbindend Vernieuwen» op 25 juni 2013 advies uitgebracht over welke onderdelen van de zorg aan zintuiglijk gehandicapten op basis van de huidige regelgeving onder de Zvw zouden passen. Op basis van het rapport is besloten de extramurale behandeling voor volwassenen en kinderen met een zintuiglijke beperking onder te brengen in de Zvw conform het advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ).

Een ander deel van de zorg behorende bij de functie behandeling wordt ondergebracht in de Jeugdwet. Hierbij gaat het om verstandelijk beperkte jeugdigen. Cliënten met de grondslag psychiatrie hebben ook nu al geen toegang tot de functie behandeling in de AWBZ, en maken dus geen gebruik van de aanspraak. Voor de overige cliënten met een indicatie extramurale behandeling is nog geen oplossing gevonden. Het CVZ/Zorginstituut adviseert dat de zorg voor deze groep naar zijn aard onder de Zvw past, maar het gebrek aan inzicht in de zorg die deze patiënten ontvangen, maakt dat deze overheveling nog niet in gang is gezet.58 Hiervoor is nader onderzoek nodig.

Om te zorgen dat de cliënten die op deze zorg zijn aangewezen niet tussen wal en schip vallen, is in het overgangsrecht van de Wlz (artikel 11.1.4, eerste lid) een artikel opgenomen op grond waarvan deze aanspraak tijdelijk kan worden voortgezet. Deze tijdelijke aanspraak geldt ook voor nieuwe cliënten.

16.2 Overgangstraject voor zorgaanbieders

Het overgangstraject voor zorgaanbieders wordt mede bepaald door het overgangsrecht voor cliënten. Als het gaat om de overgang voor zorgaanbieders, vormt de (afnemende) nacalculatie op de kapitaallasten (2014 70%, 2015 50%, 2016 30% en 2017 15%) een gedeeltelijke compensatie voor eventuele leegstand. Voor het overige geldt dat de gefaseerde invoering (geleidelijke vermindering van het aantal zzp’s en de invoering alleen voor nieuwe cliënten) eveneens zorgt voor een geleidelijke overgang voor zorginstellingen.

Het langer thuis wonen sluit aan bij een trend die al langer zichtbaar is en waarop instellingen zich hebben kunnen voorbereiden. Tussen 1980 en 2010 is het aantal verzorgingshuisplaatsen met ongeveer 70.000 afgenomen, terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde tijd meer dan verdubbeld is.

Voor instellingen kan het langer thuis wonen van mensen betekenen dat ze te maken kunnen krijgen met leegstand.

Zorginstellingen kunnen eventueel een deel van hun gebouw dat niet meer wordt gebruikt, verhuren. Naast het leveren van zorg aan cliënten die thuis zorg krijgen (gecombineerd met het verhuren van woonruimtes) kunnen de zorginstellingen zich ook richten op het leveren van zorg aan de zwaardere doelgroepen (de doelgroepen die in de Wlz terechtkomen). Ook sanering van de capaciteit zal aan de orde kunnen komen.

16.3 Overgangstraject voor uitvoerende organen

Hoofdstuk 11 van de wet regelt de overgangsbepalingen voor uitvoerende organen. Dit betreft vooral het CIZ, en de Wlz-uitvoerders. Voor het CIZ wordt voorzien in een overgang van personeel van de Stichting CIZ naar het zelfstandig bestuursorgaan CIZ. Tevens wordt geregeld dat archiefbescheiden, wettelijke procedures, rechtsgedingen en dergelijke van de stichting CIZ, worden overgedragen aan het zbo CIZ.

16.4 Inwerkingtreding en transitie

Om daadwerkelijk tot implementatie van de Wlz over te kunnen gaan, moet de Wlz in onderliggende regelgeving worden uitgewerkt. Hiervoor moeten in 2014 door veel partijen voorbereidingen worden getroffen. De regering wil deze partijen en ook de cliënten zo snel mogelijk duidelijkheid geven.

Een duidelijk transitieplan moet organisaties helpen de hervormingen in de langdurige zorg goed uit te voeren. Het transitieplan wordt door de regering breed ingestoken, dat wil zeggen dat er een integraal plan wordt gemaakt voor de Wmo 2015, de Zvw en de Wlz, waarbinnen elk domein een apart transitieplan en spoorboekje kent. Daarnaast bevat het transitieplan een communicatieplan. Een goed transitieplan is temeer belangrijk omdat de voorbereidingstijd voor invoering van de Wlz erg kort is. In transitie is daarom aandacht voor voorbereidingen die vooruitlopend op 2015 getroffen moeten worden.

De regering streeft naar inwerkingtreding van de WLz per 1 januari 2015. Het is de ambitie van de regering om de Wlz uiterlijk een half jaar voor in voering in het Staatsblad te publiceren. Daarnaast zal diverse organisaties gevraagd worden om beleidsregels te publiceren, direct na publicatie van de Wlz in het Staatsblad. Hierbij gaat het ondermeer om de beleidsregels indicatiestelling.

De regering streeft ernaar om lagere regelgeving die samenhangt met de Wlz zo snel mogelijk na de indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal gereed te hebben zodat beide Kamers het wetsvoorstel en de relevante lagere regelgeving integraal kunnen bezien. Op deze manier wordt recht gedaan aan wijzigingen die het domein van de langdurige zorg in zijn geheel ondergaat en kan het debat over de onderdelen in samenhang en over de volle breedte worden gevoerd.

Daar waar mogelijk probeert de regering, omdat er in het kader van de hervorming van de langdurige zorg per 2015 voor alle partijen (cliënten, aanbieders, uitvoeringsorganisaties et cetera) erg veel verandert, een fasering in de invoering aan te brengen. Voor de Wlz betekent dit dat onder andere de bekostiging nog niet per 2015 wordt aangepast. In hoofdstuk 2.5 is beschreven dat de regering de zzp’s als bekostigingstaal wil behouden, maar dat zij wel grootscheeps onderhoud op de bekostiging wil laten uitvoeren en wil bezien of het aantal zzp’s kan worden teruggebracht. Hiervoor zal de Minister van VWS de NZa verzoeken een onderzoek uit te voeren. Echter, een directe overstap naar een nieuwe bekostiging per 1 januari 2015 is niet haalbaar. De NZa kan een dergelijk onderzoek niet tijdig voltooien en het is de vraag of aanbieders, Wlz-uitvoerders of zorgkantoren in staat zouden zijn om reeds bij de inkoopronde voor 2015, die voor 1 november 2014 moet zijn afgerond, rekening te houden met nieuwe bekostigingsparameters.

Hoofdstuk 17 Monitoring en evaluatie

Om de stelselverantwoordelijkheid waar te maken, wenst de regering met betrokken partijen afspraken te maken over de monitoring van de bereikte resultaten, de uitgavenontwikkeling en over het geheel van de langdurige zorg, door te meten en te benchmarken. Hierbij worden in ieder geval de zorgkantoren, de zelfstandige bestuursorganen die in deze wet een taak krijgen, zorgaanbieders en cliëntenorganisaties betrokken.

De monitor moet inzicht bieden in het functioneren van het stelsel en de vraag in hoeverre de doelstellingen van de hervorming van de langdurige zorg betreffende de Wlz worden bereikt. De monitoring biedt de informatie om verantwoording af te leggen aan de Eerste en Tweede Kamer over de behaalde resultaten. Met het oog op het in hoofdstuk 15 beschreven toekomstperspectief wordt hierbij in ieder geval aandacht besteed aan de prestaties van betrokken zorgkantoren ten opzichte van andere zorgkantoren en om van elkaar te leren. De werking van het wetsvoorstel wordt ook periodiek geëvalueerd door een onafhankelijke partij. Deze evaluatie kan mede de basis vormen voor besluitvorming over het toekomstperspectief voor de ouderen- en gehandicaptenzorg.

De eerste evaluatie vindt plaats binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Wlz. De Minister zal daarna telkens na vijf jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Wlz in de praktijk aan de Eerste en Tweede Kamer overleggen.

ARTIKELSGEWIJS

Bij de opstelling van dit wetsvoorstel is verondersteld dat op het moment dat het tot wet wordt verheven en in werking treedt, de volgende wetsvoorstellen die thans in behandeling zijn bij de Staten-Generaal eveneens tot wet zullen zijn verheven en in werking zullen zijn getreden:

  • de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nrs. 1–3 e.v.)

  • de Wet forensische zorg (Kamerstukken I 2011/12, 32 398, A)

  • de Wet houdende afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (Kamerstukken I 2013/14, 33 726, A)

Voorts is bij het opstellen van voorliggend wetsvoorstel rekening gehouden met de volgende wetten, die op het moment waarop dit wetsvoorstel naar de Tweede Kamer werd gezonden, nog niet in werking waren getreden:

  • de Jeugdwet

  • de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II (Stb. 2012, 679)

  • de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578).

Ten slotte wordt in deze artikelsgewijze toelichting, anders dan in het algemene deel is gebeurd, telkens gesproken van de «Wlz-uitvoerder» indien deze op grond van het besproken wetsartikel een taak heeft gekregen. Dit laat onverlet dat de Wlz-uitvoerders die in een regio geen zorgkantoor zijn, naar verwachting hun taken voor hun in die regio wonende verzekerden aan het zorgkantoor zullen uitbesteden. Het betreft hier in ieder geval de uitvoering van hun zorgplicht, zoals het sluiten van zorginkoopcontracten met zorgaanbieders en het bemiddelen naar zorg van verzekerden. Omdat verzekerden en zorgaanbieders dientengevolge in de praktijk vooral van doen zullen hebben met de zorgkantoren, wordt in het algemeen deel van deze toelichting veelal gezegd dat de zorgkantoren iets (moeten) doen. Voor zover het zorgkantoor taken voor de andere Wlz-uitvoerders verricht, doet het dat echter slechts als opdrachtnemer van die Wlz-uitvoerders. Laatstgenoemden behouden dus de volle verantwoordelijkheid voor de hun bij en krachtens de wet opgedragen taken en zullen het zorgkantoor erop moeten aanspreken indien dat de aan hem uitbestede taken niet naar behoren verricht. Deze artikelsgewijze toelichting sluit aan op wat in de wetsartikelen is geregeld en heeft het daarom telkens waar de Wlz-uitvoerders een taak wordt opgedragen over wat de Wlz-uitvoerders (moeten) doen.

HOOFDSTUK 1

Artikel 1.1.1

ADL-woning

Een ADL-woning is een sociale huurwoning die deel uitmaakt van een cluster rolstoeldoorgankelijke van woningen die tot stand zijn gekomen met subsidies uit de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Het gaat dus om woningen waarvoor het toenmalige CVZ tot 2009 bouwsubsidie heeft verstrekt). De woningen zijn aangepast aan de behoeften van personen met een lichamelijke beperking en zijn dus gelijkvloers en rolstoeldoorgankelijk. Ook zijn de woningen voorzien van alarmeringssystemen zodat bij nood hulp kan komen met een zeer korte responstijd.

Een ADL-cluster bestaat uit woningen die eigendom zijn van een wooncorporatie en liggen verspreid in een wijk of appartementencomplex. De voornaamste exploitant van de ADL-assistentie voor bewoners van deze woningen is Fokus (bedient bewoners van 1400 woningen).

Begeleiding

Onder begeleiding worden activiteiten verstaan waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. Begeleiding is er derhalve op gericht om de zelfredzaamheid van de verzekerde te handhaven of te bevorderen. Hierdoor kan worden voorkomen dat de verzekerde verwaarloost.

In de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 3.3.1, tweede lid, kunnen de aard, inhoud en omvang van de de verzekerde zorg nader worden geregeld. Voor wat betreft begeleiding zal dit inhouden dat nader kan worden bepaald dat het bij ondersteuning ook gaat om oefening met (praktische)vaardigheden of handelingen en het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. De activiteiten zijn in de Wlz gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid, zoals het leren en toepassen van kennis, communicatie, mobiliteit en tussenmenselijke interacties en relaties. Het gaat daarbij niet om de elementen die bij het Wmo-domein horen als begeleiding gericht op de maatschappelijke participatie.

Burgerservicenummer

Met «burgerservicenummer» wordt bedoeld het nummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Met het burgerservicenummer kan met behulp van een persoonsnummer een sluitend stelsel voor een doelmatig gebruik en beheer van persoonsgegevens worden gerealiseerd. Het gebruik van dit nummer vond sinds de inwerkingtreding van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg (30 380) in 2008 reeds plaats in de AWBZ. Het «sociaal-fiscaalnummer», dat voorheen in de AWBZ relevant was voor niet-ingezetenen van Nederland die niet waren ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA), wordt sinds de inwerkingtreding van de Aanpassingswet basisregistratie personen (Stb. 2013, nr. 316) niet meer gebruikt.

CAK

Met de wet tot wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en enkele andere wetten, in verband met de instelling van het zelfstandig bestuursorgaan CAK is aan artikel 1 van de AWBZ een onderdeel n ingevoegd. Hierin werd het CAK omschreven met de aanduiding «CAK» als een zelfstandige aanduiding en niet als afkorting (van «centraal administratieorgaan». De omschrijving bevat een verwijzing naar het artikel in de Wlz waar het CAK wordt genoemd: artikel 6.1.1.

CIZ

Met deze wet wordt het zelfstandig bestuursorgaan Centrum indicatiestelling zorg krachtens publiekrecht ingesteld. Het begrip «CIZ» is een afkorting van de naam «Centrum indicatiestelling zorg». Het CIZ is ingesteld op grond van artikel 7.1.1. De begripsomschrijving bevat daarom een verwijzing naar dat artikel.

Continentaal plat

Onder «continentaal plat» wordt verstaan de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland. Met de Wet sociale verzekeringen continentaal plat (32 383) is deze begripsomschrijving in de AWBZ gekomen om een betere sociale zekerheidsbescherming te bieden voor werknemers die werkzaam zijn op het Nederlandse deel van het continentaal plat. De bescherming onder de Wet arbeid mijnbouw Noordzee werd te beperkt gevonden. Na inwerkingtreding van die wet zijn werknemers op het continentaal plat van rechtswege verzekerd voor onder meer de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en verplicht een verzekering te sluiten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Deze situatie moet ook in de Wlz worden voortgezet.

Dossier

Indien op schriftelijke of elektronische wijze gegevens met betrekking tot de verlening van zorg aan een cliënt zijn vastgelegd, is sprake van een dossier. Deze omschrijving sluit aan bij de begripomschrijving in de Wkkgz. Volgens de toelichting bij de begripsbepaling in die wet (Kamerstukken 2010/11, 32 402, nr. 7) bevat het dossier ook zaken als het zorgplan.

Fonds langdurige zorg

De financiering van de uitvoering van de Wlz geschiedt gedeeltelijk vanuit het Fonds langdurige zorg. Het CVZ beheert dit fonds, dat genoemd is in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Nu wordt in dat artikel nog verwezen naar het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

Indicatiebesluit

Het recht op zorg bestaat op grond van artikel 3.1.1, eerste lid, alleen voor zover de verzekerde naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen. Op grond van artikel 3.2.2 is het CIZ het bestuursorgaan dat het indicatiebesluit op verzoek van de verzekerde neemt. In artikel 1.1.1 is het begrip indicatiebesluit dan ook omschreven als het besluit van CIZ waarbij beoordeeld wordt of en in welke omvang de verzekerde in aanmerking komt voor Wlz-zorg.

Instelling

Het instellingsbegrip is aan de AWBZ toegevoegd met de instelling Wet toelating zorginstellingen (27 659, hierna: Wtzi). Onder 1° wordt kortheidshalve verwezen naar het instellingsbegrip dat de Wtzi gebruikt, namelijk «een organisatorisch verband dat een toelating heeft als bedoeld in artikel 5, eerste, tweede of derde lid», het gaat in de Wtzi dus om krachtens die wet toegelaten instellingen. Ook een organisatorisch verband dat gevestigd is buiten het grondgebied van het Europese deel van Nederland en overeenkomstig de daar geldende wetgeving rechtmatig gezondheidszorg verstrekt als bedoeld bij en krachtens artikel 3.1.1, geldt als instelling (onder 2°). Dit laatste deel van de begripsomschrijving is gewijzigd met de Wet AWBZ-zorg buitenland (32 154), mede naar aanleiding van uitspraken van het Europese Hof van Justitie in de zaak Stamatalaki (C-444/05) en zaak C-8/02 (Leichtle). Met de omschrijving onder 2° wordt geregeld dat de instelling op grond van de wettelijke regeling van het land van vestiging rechtmatig zorg dient te verlenen. In het artikel wordt verwezen naar artikel 3.1.1 van dit wetsvoorstel. Dit houdt echter niet in dat instellingen die in het buitenland zorg verlenen, specifiek de zorg zoals deze op grond van dat artikel is geregeld, dienen te geven. De in het buitenland verleende zorg moet vergelijkbaar zijn met wat in Nederland langdurige zorg is.

Mantelzorger

De verlening van langdurige zorg zal doorgaans plaatsvinden door «professionele» zorgverleners, dat wil zeggen personen die de zorg vanuit een beroep of bedrijf leveren. Deze zorgverleners geven de zorg vanuit een instelling of op zelfstandige basis. Zie de toelichting op de begrippen «zorgaanbieder», «zorgverlener» en «solistisch werkende zorgverlener». Het kan echter ook voorkomen dat een verzekerde met een pgb zorg inkoopt bij personen die de zorg niet bedrijfs- of beroepsmatig verlenen. Het kan van de omstandigheden van het geval afhangen of een persoon die vanuit een persoonsgebonden budget wordt betaald de zorg beroepsmatig verleent. Vaak zal het bij personen die uit de sociale kring van de verzekerde komen (meestal directe familieleden) zo zijn dat zij de zorg niet uit beroep of bedrijf leveren. Zij zijn dan ook geen solistisch werkende zorgverleners. Om deze groep personen te onderscheiden van de personen die de zorg beroepsmatig verlenen, wordt de term «mantelzorger» gebruikt. Het begrip «mantelzorgers» wordt dus gebruikt in gevallen waarin een zorgverlenende persoon juist vanuit die persoon en de verzekerde bestaande sociale relatie zorg verleent, zonder tegenprestatie. In artikel 3.3.3, tweede lid, worden de mantelzorgers genoemd zodat duidelijk is dat zij moeten worden meegenomen bij de beoordeling of de verzekerde de zorgverleners voldoende aan kan sturen en dus een persoonsgebonden budget tot verantwoorden zorgverlening zal leiden.

Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget (pgb) is een subsidie waarmee de verzekerde zelf de benodigde zorg in kan kopen, in plaats van zorg in natura. Het gaat om een volwaardige leveringsvorm binnen de Wlz. Op grond van de artikel 3.3.3 gelden voorwaarden voor het verantwoord en doelmatig gebruik van een pgb.

Persoonlijke verzorging

Bij persoonlijke verzorging gaat het om de ondersteuning bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. Er vindt ondersteuning bij zelfzorg, het stimuleren om dit zelf te doen of te doen aanleren, of het overnemen van de zelfzorg plaats. Het begrip «zelfzorg» wordt nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.2.1, eerste lid.

Sociale verzekeringsbank

De Sociale verzekeringsbank wordt genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De begripsomschrijving stond sinds inwerkingtreding van de wet van 26 februari 2011 tot wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Zorgverzekeringswet, houdende maatregelen tot opsporing en verzekering van personen die ondanks hun verzekeringsplicht geen zorgverzekering hebben en beperking van het aantal zorgverzekeringen tot één per verzekeringsplichtige (opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering) (32 150) in de AWBZ. Met die wet heeft de SVB in plaats van de zorgverzekeraars als taak te beoordelen of iemand AWBZ-verzekerd is en een verklaring van niet verzekerd zijn af kan geven. In de Wlz krijgt de SVB bovendien een taak bij de uitvoering van de persoonsgebonden budgetten.

Verblijf

Met «verblijf» wordt bedoeld verblijf in een instelling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a. verblijf houdt als aanspraak dus in het daadwerkelijke «wonen» in een instelling met inbegrip van voorzieningen die bij dat verblijf horen. Deze voorzieningen worden ook nadrukkelijk genoemd in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a. In enkele artikelen (3.3.2, eerste lid, en 11.1.1) wordt de werkwoordsvorm «verblijft» gehanteerd. In die artikelen wordt niet verwezen naar het recht «verblijf», maar op daadwerkelijk verblijf/ woonachtig zijn in een instelling.

Verpleging

De handelingen die gericht zijn op herstel of voorkoming van verergering van een aandoening, beperking of handicap, wordt verpleging genoemd. Het gaat niet alleen om het uitvoeren van verpleegkundige handelingen door de verpleegkundige, maar ook om begeleiding of voorlichting bij de zelfzorg.

Het kenmerkende onderscheid tussen verpleging en persoonlijke verzorging ligt in de aard van de zorg. Alles wat mensen gebruikelijk aan zelfzorg uitvoeren wordt tot de persoonlijke verzorging gerekend.

Verzekeraar

Een verzekeraar is een verzekeringsonderneming als bedoeld in de eerste richtlijn schadeverzekering (Richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringbranche en de uitoefening daarvan (PbEG L 228)). Een in die richtlijn bedoelde verzekeringsonderneming mag op de Europese markt slechts schadeverzekeringen aanbieden indien zij een vergunning heeft tot het uitoefenen van het schadeverzekeringsbedrijf. In de Wet op het financieel toezicht (Wft) wordt aangegeven wat onder «schadeverzekeraar» wordt verstaan. Het uitoefenen van het schadeverzekeringbedrijf is op grond van die wet alleen mogelijk indien een vergunning tot uitoefening van het schadeverzekeringsbedrijf is verleend.

Vreemdeling

Voor het begrip «vreemdeling» wordt aangesloten bij de begripsomschrijving in de Vreemdelingenwet 2000 (die ongewijzigd is overgenomen uit de Vreemdelingenwet 1998, zie Kamerstukken II 1998/99, 26 732, nr. 3). Een vreemdeling is ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.

Woningaanpassing

Het begrip «woningaanpassing» wordt gebruikt ter aanduiding van zowel een bouwkundige ingreep (een verbouwing) als een woontechnische ingreep (het aanbrengen van speciale voorzieningen in de woning zonder aantasting van het gebouw) in of aan een woonruimte. De inhoud van het begrip komt daarmee overeen met die in de Wmo 2015.

Zorg

De term «zorg» wordt gebruikt om kort te verwijzen naar de zorg en overige diensten als bedoeld in artikel 3.1.1. Dat wil zeggen de zorg en overige diensten die op grond van de Wlz verzekerd zijn. Doorgaans zal een verzekerde die aan de indicatiecriteria voldoet recht hebben op al deze vormen van zorg, waarbij de concretisering van de daadwerkelijk te verlenen zorg in samenspraak met de zorgaanbieder van wie de verzekerde de zorg af wenst te nemen, plaatsvindt. In enkele artikelen van dit wetsvoorstel wordt het begrip «zorg» buiten deze context gebruikt. Uit de aard en toelichting op die artikelen is genoegzaam duidelijk dat hier een andere gebruik voor ogen wordt gestaan. Het gaat met name om artikel 3.2.1, eerste lid, onder b, waar «24 uur zorg in de nabijheid» als zelfstandig criterium wordt gebruikt. Zie ook de toelichting op dat artikel.

Zorg in natura

In deze wet wordt van «zorg in natura» gesproken indien de zorg door eenzorgaanbieder wordt geleverd op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen die zorgaanbieder en een Wlz-uitvoerder (artikel 4.2.2). Zorg in natura kan op twee manieren worden geleverd: met verblijf in een instelling of via een vpt. Bij beide leveringsvormen is sprake van zorg in natura. Ze vinden beide immers plaats op grond van een overeenkomst op grond van artikel 4.2.2.

Zorgautoriteit

Sinds de inwerkingtreding van de Wet marktordening gezondheidszorg is de Nederlandse Zorgautoriteit de autoriteit die toeziet op de naleving van die wet. De Nederlandse Zorgautoriteit wordt genoemd in artikel 3 van de Wet marktordening gezondheidszorg.

Zorginstituut

Met het begrip «Zorginstituut» wordt aangesloten bij de omschrijving die de Zorgverzekeringswet geeft. Met de wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (33 243) is de naam van het College voor Zorgverzekeringen CVZ) gewijzigd in «Nederlands Zorginstituut» (NZi). Het NZi wordt genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet. Door de uitbreiding van het takenpakket van het CVZ met taken op het gebied van de kwaliteit van zorg en vernieuwing van beroepen en opleidingen was naamswijziging van het CVZ noodzakelijk. Met de naam «Nederlands Zorginstituut» wordt recht gedaan aan het nieuwe werkterrein van het instituut.

Zorgplan

Het begrip «zorgplan» is ontleend aan de Wkkgz, maar enigszins toegespitst op hetgeen met het wetsvoorstel Beginselenwet AWBZ-zorg (33 109) specifiek daarover zou worden geregeld en nu in hoofdstuk 8 van deze wet is opgenomen. Het zorgplan is de schriftelijke of elektronische weergave van al hetgeen met een cliënt is besproken over de aanpak en doeleinden van de zorgverlening en over de wijze waarop de cliënt de zeggenschap over het eigen leven invulling wenst te geven. Artikel 8.1.1 noemt de te bespreken onderwerpen.

Zorgaanbieder, zorgverlener, solistisch werkende zorgverlener

Het begrippen «zorgaanbieder» speelt een centrale rol in dit wetsvoorstel. Zorgaanbieders kunnen zowel instellingen zijn als solistisch werkende zorgaanbieders. Wat onder «instelling» wordt verstaan wordt toegelicht bij dat begrip. De toevoeging van het begrip «solistisch werkende zorgverlener» is dus het onderscheidende element ten opzichte van het instellingsbegrip. Met een solistisch werkende zorgverlener wordt de persoon bedoeld die weliswaar niet in dienst of via een instelling zorg verleent, maar dat zelfstandig vanuit zijn beroep doet. Hierbij kan de vraag opkomen of een persoon die zich uit een persoonsgebonden budget laat betalen beroepsmatig zorg verleent. Aan zorgverlening vanuit een persoonsgebonden budget ligt vaak een arbeidsovereenkomst of opdracht ten grondslag. Toch is deze vraag is niet altijd op voorhand te beantwoorden en zal het afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor is onder meer of er sprake is van een familierelatie.

In hoofdstuk 8 van dit wetsvoorstel wordt op een aantal punten onderscheid gemaakt tussen de zorgaanbieder en de persoon die daadwerkelijk de zorg verleent. De verplichting van de zorgaanbieder vertaalt zich daar in regels waar de zorgverlener zich in de dagelijkse uitvoeringspraktijk aan zal hebben te houden. Ook zijn er regels die zich er zelfs tegen verzetten dat een ander dan de zorgverlener optreedt of, zonder expliciete wettelijke basis, kennisneemt van gegevens. Ook zijn er bepalingen die voorschrijven dat bepaalde zaken niet geschieden dan nadat de zorgaanbieder daarover heeft overlegd met een ander; ook hier gaat het natuurlijk om overleg tussen zorgverleners. Het is daarom van belang om een apart begrip te hebben voor de zorgverleners die in persoon en uit hoofde van beroep de zorg verlenen. Als zorgverlener geldt degene die persoonlijk beroepsmatig zorg verleent (dus niet als mantelzorger of vrijwilliger). Dit omvat zowel zorgverleners die als solistisch werkend zorgaanbieder zijn te beschouwen, als personen die in dienstverband of op een andere juridische basis persoonlijk in opdracht van een zorgaanbieder werken. Het begrip beperkt zich niet tot zogenoemde Big-geregistreerde beroepsbeoefenaren.

Zorgverzekeraar en Wlz-uitvoerder

In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de Wet langdurige zorg wordt uitgevoerd door een rechtspersoon die geen zorgverzekeraar is, en die behoort tot een groep van rechtspersonen, waarvan ook een zorgverzekeraar deel uitmaakt. Deze rechtspersoon wordt de Wlz-uitvoerder genoemd. De Wlz-uitvoerder moet rechtspersoonlijkheid bezitten om rechtsbetrekkingen te kunnen aangaan met zorgaanbieders en verzekerden en ook overigens voor de bedrijfsvoering rechtshandelingen kunnen verrichten. In de omschrijving van de Wlz-uitvoerder is geen beperking aangebracht in de in aanmerking komende vormen van rechtspersoonlijkheid, al zal bijvoorbeeld de onderlinge waarborgmaatschappij, als verschijningsvorm van de vereniging, niet in aanmerking komen. De onderlinge waarborgmaatschappij moet namelijk ingevolge artikel 2:53 BW ten doel hebben verzekeringsovereenkomsten af te sluiten met haar leden, en daarvan is bij de verzekering van rechtswege bij de AWBZ geen sprake.

HOOFDSTUK 2

Artikelen 2.1.1 tot en met 2.1.3

In deze artikel is de kring van verzekerden omschreven. Daarbij is aangesloten bij de huidige regeling in de artikelen 5, 5b en 5c van de AWBZ. Wat betreft de kring van verzekerden is geen wijziging beoogd. Ook bij de vaststelling van de algemene maatregelen van bestuur krachtens artikel 2.1.1, vierde en vijfde lid, zal worden aangesloten bij de algemene maatregelen van bestuur die thans van kracht zijn op grond van artikel 5, vierde en vijfde lid van de AWBZ.

Artikel 2.2.1

Het huidige artikel 9 AWBZ regelt dat Zvw-verzekerden bij (en door) hun zorgverzekeraar worden ingeschreven voor de uitvoering van de AWBZ. Omdat uitvoering van de Wet langdurige zorg ingevolge dit wetsvoorstel dient plaats te vinden door een andere rechtspersoon dan de zorgverzekeraar, kon dit artikel niet ongewijzigd worden overgenomen in het wetsvoorstel, maar moet het worden aangepast. De strekking van het nieuwe artikel is, vergeleken met het huidige artikel 9 AWBZ, ongewijzigd gebleven.

In het voorgestelde artikel 2.2.1, eerste lid, wordt bepaald dat de zorgverzekeraar de Zvw-verzekerde ter inschrijving (voor de Wlz) aanmeldt bij een aparte rechtspersoon (de Wlz-uitvoerder) die behoort tot dezelfde groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 BW. De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in. Een groep is in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven als een «economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden». Uit het huidige artikel 35 van de AWBZ vloeit al de verplichting voort om de uitvoering van de AWBZ gescheiden te administreren. Deze verplichting is, wat betreft de Wlz, ook in dit wetsvoorstel opgenomen (artikel 4.2.5).

Het is niet uitgesloten dat een zorgverzekeraar ervoor zou kiezen alleen de Zvw uit te voeren, zonder zich op concernniveau te verbinden aan een rechtspersoon die de Wlz uitvoert. Voor de situatie waarin de zorgverzekeraar niet behoort tot een groep met een WLZ-uitvoerder (1), voor militairen in werkelijke dienst, die geen zorgverzekering als bedoeld in de Zvw kunnen sluiten maar wel AWBZ-verzekerd zijn (2), voor in het buitenland woonachtige verzekerden (3) als ook voor de situatie waarin een verzekeringsplichtige zich – in strijd met diens verzekeringsplicht – niet bij een zorgverzekeraar heeft ingeschreven (4), bepaalt het tweede lid dat de verzekerde zich zelf inschrijft bij een WLZ-uitvoerder. De WLZ-uitvoerder is verplicht hem in te schrijven.

Het derde lid verbiedt Wlz-uitvoerders om een persoon als verzekerde in te schrijven, indien op een andere Wlz-uitvoerder een inschrijvingsplicht rust. Dit draagt ertoe bij dat Zvw- en Wlz-zorg waar nodig op elkaar worden afgestemd. Verzekerden moeten derhalve een keuze maken voor uitvoering van Zvw en AWBZ door aan elkaar gelieerde rechtspersonen. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.5 van de memorie van toelichting.

In het voorgestelde vierde lid is bepaald dat een gemoedsbezwaarde door de Svb ter inschrijving wordt aangemeld bij het door de Minister van VWS aangewezen zorgkantoor of, indien geen zorgkantoor is aangewezen, bij de Wlz-uitvoerders naar rato van hun aantal verzekerden. Hierbij wordt aangesloten bij de regeling in artikel 9d, tweede lid, van de Zvw waar het betreft de inschrijving van onverzekerden.

Artikel 2.2.2

Dit artikel komt overeen met artikel 9bis, eerste en vijfde lid, van de AWBZ, het bevat alleen technische aanpassingen. De inhoud van het tweede, derde en vierde lid van dat artikel is opgenomen in artikel 9.1.1.

HOOFDSTUK 3

Artikel 3.1.1

Eerste lid

In dit lid wordt bepaald welke zorg is begrepen in het recht op zorg. Uiteraard geldt daarvoor steeds de voorwaarde dat die zorg voor de betreffende verzekerde ook noodzakelijk is. De verzekerde die bij voorbeeld geen persoonlijke verzorging nodig heeft, ontleent aan het artikel ook niet het recht daarop. Dat geldt ook voor de verzekerde die zich zelfstandig met de scootmobiel naar de dagbesteding kan begeven; uiteraard heeft deze verzekerde geen aanspraak op vervoer. De verzekerde die een indicatie heeft voor zorg op grond van de Wlz, maar geen geneesmiddelen nodig heeft, ontvangt uiteraard geen farmaceutische zorg. Dit wordt in de aanhef van artikel 3.2.1, eerste lid, tot uitdrukking gebracht door de formulering dat het recht bestaat «voor zover de verzekerde naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen».

Bij de concretisering van de in artikel 3.1.2 genoemde vormen van zorg in het zorgplan, gaat het er met andere woorden niet om dat al die vormen daarin een plaats krijgen, maar dat daarin worden opgenomen de vormen van zorg waarop de betrokkene is aangewezen. Deze concretisering in het specifieke geval verschilt van de huidige systematiek in de AWBZ en het daarop gebaseerde Besluit zorgaanspraken, dat erop steunt dat in het indicatiebesluit steeds wordt aangegeven welke vorm van zorg in welke omvang is geïndiceerd. Het indicatiebesluit op grond van de Wlz bevat die gegevens niet; concretisering geschiedt in het zorgplan.

Het recht op zorg kan omvatten: verblijf in een instelling, persoonlijke verzorging, begeleiding verpleging, behandeling, mobiliteitshulpmiddelen en vervoer.

Verblijf

De verzekerde die geïndiceerd is voor langdurige zorg heeft aanspraak op verblijf in een instelling. Het verblijf omvat niet alleen de woonruimte zelf, maar ook eten en drinken en het schoonhouden van de woonruimte.

Bij verblijf in een instelling krijgt de verzekerde vaak zorg die in sterke mate samenhangt met de ruimte waarin de zorg wordt geleverd. De artikelen 3.3.2 en 3.3.3 bieden echter de mogelijkheid om de zorg ook af te nemen zonder daadwerkelijk verblijf in een instelling. In die gevallen omvat het recht op verblijf derhalve niet de woonruimte. Zie ook de toelichting op de artikelen 3.3.2 en 3.3.3.

Persoonlijke verzorging, begeleiding verpleging, behandeling

Hieronder wordt hetzelfde verstaan als op dit moment onder het regime van de AWBZ. De opsomming in onderdeel d is ontleend aan de artikelen 8 en 15 van het huidige Besluit zorgaanspraken (Bza). Zie ook de toelichting bij artikel 1.1.1. De medisch specifieke behandeling die onder de AWBZ in artikel 8 Bza is opgenomen, is geregeld in het eerste lid, onder c. In het algemene deel van deze toelichting is de medisch specifieke behandeling ook aangeduid als «Wlz-behandeling». In onderdeel d is de «artikel 15-behandeling» opgenomen. Daarbij gaat het om met het verblijf gepaard gaande behandeling, waaronder wordt begrepen geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg, behandeling van een psychische stoornis indien de behandeling integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling van een van de in artikel 3.1.1 genoemde aandoeningen of beperkingen, farmaceutische zorg, hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg, tandheelkundige zorg, en kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling.

Mobiliteitshulpmiddelen

Het individuele gebruik van een rolstoel is ten opzichte van artikel 15 Bza uit deze opsomming gehaald. In plaats daarvan is voor het het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen een separaat onderdeel e opgenomen in artikel 3.1.1, eerste lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zal nader worden bepaald op welke mobiliteitshulpmiddelen het hier gaat. Dit is nodig om de afbakening met mobiliteitshulpmiddelen die vanuit de Zvw of Wmo 2015 geleverd kunnen worden, te voorkomen.

Vervoer

In onderdeel f is het recht op vervoer op overeenkomstige wijze als in artikel 10 van het Besluit zorgaanspraken neergelegd. Het gaat om het vervoer van en naar een instelling waar de verzekerde begeleiding ontvangt, voor zover dit niet in de instelling van verblijf wordt verleend en het vervoer medisch noodzakelijk is.

Tweede lid

Op grond van het tweede lid kan bij algemene maatregel van bestuur de aard, inhoud en omvang van de verzekerde zorg en de overige diensten nader worden geregeld.

Artikel 3.1.2

Dit artikel komt in grote mate overeen met het huidige artikel 9, derde lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Het eerste lid geeft de echtgenoot en de personen die daarmee zijn gelijkgesteld krachtens artikel 1.1.2, het recht om met de partner met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking mee te verhuizen naar een instelling, ondanks het feit dat deze persoon zelf op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, geen recht heeft op langdurige zorg. De aanspraak op partnerverblijf bestaat dus in afwijking van het indicatiecriterium van artikel 3.2.1, eerste lid. Hierdoor wordt voorkomen dat gehuwden en partners gescheiden van elkaar moeten gaan leven om het enkele feit dat één van hen naar een instelling moet verhuizen om de benodigde zorg te krijgen. Het recht blijft voor de meeverhuizende persoon is beperkt tot het verblijf en omvant dus niet de daarmee samenhangende zorg.

In artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ wordt bepaald dat de echtgenoot zijn recht op verblijf in die instelling behoudt in het geval de echtgenoot met een indicatiebesluit komt te overlijden of naar een andere instelling verhuist. Dit recht blijft ook ongewijzigd.

Artikel 3.1.3

Eerste en tweede lid

In dit artikel wordt voorgesteld te bepalen dat, indien een aanpassing nodig is om de woonruimte geschikt te maken voor verblijf buiten een instelling, die aanpassing voor minderjarige verzekerden kan worden vergoed. De Wlz-uitvoerder moet, in lijn met de voorwaarden gesteld in het tweede lid van dit artikel, een oordeel geven over de doelmatigheid en duurzaamheid van deze investeringen. Bij of krachtens amvb kunnen nadere voorwaarden worden gesteld en kan invulling worden gegeven aan de voorwaarden van het eerste lid.

Artikel 3.2.1

Dit artikel regelt wanneer aanspraak bestaat op zorg ingevolge deze wet. Daartoe geeft het artikel een zelfstandige «toegangsnorm» die gebaseerd is op de daadwerkelijke zorgbehoefte van de verzekerde. Met de zelfstandigheid van de norm wordt er op gedoeld dat toegang tot de Wlz niet afhangt van de vraag of de verzekerde er in slaagt andere aanspraken, zoals zorg uit de zorgverzekering of ondersteuning door de gemeente, te verwezenlijken, maar van de vraag of de verzekerde voldoet aan de voorwaarden die in dit artikel zijn geformuleerd.

Het verlenen van aanspraken op grond van deze wet op de enkele grond dat een verzekerde niet

door zijn zorgverzekeraar of door de gemeente wordt geholpen, zou die partijen een direct (ook financieel) belang geven bij het doorverwijzen naar de Wlz, en daarmee een te groot risico in zich bergen op afwenteling van kosten. Ook de verzekerde is gebaat bij een heldere normstelling om te voorkomen dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd.

Om die reden is ervan afgezien te regelen dat de Zvw en de Wmo 2015 voorliggende voorzieningen zijn ten opzichte van deze wet. Het is veeleer andersom: de verzekerde die voldoet aan de entree-eis van de Wlz zal voor zorg die verzekerd is op grond van die wet geen beroep kunnen doen op de zorgverzekering of de Wmo 2015. Aldus sluit deze wijze van regeling op het niveau van de individuele aanspraken goed aan bij de nieuwe verantwoordelijkheidstoedeling op stelselniveau: de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde met hulp van de zorgverzekeraar, ondersteuning door de gemeente voor wie er op eigen kracht niet meer uitkomt, en een verzekerd recht op zorg op grond van de Wlz voor de verzekerden die de zwaarste zorg nodig hebben.

Eerste en tweede lid

Het eerste en tweede lid bepalen wanneer de zorgbehoefte van de verzekerde zodanig is dat hij aanspraak heeft op langdurige zorg. Het recht bestaat voor zover hij daar naar aard, inhoud en omvang redelijkerwijs op is aangewezen. Er gelden de volgende cumulatieve eisen:

  • 1. de zorgbehoefte vloeit voort uit een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;

  • 2. de verzekerde behoeft permanent toezicht of voortdurende zorg in de nabijheid;

  • 3. de zorgbehoefte is blijvend, en

  • 4. het CIZ heeft in een op aanvraag van de verzekerde genomen indicatiebesluit vastgesteld dat aan de eerste 3 eisen is voldaan.

«redelijkerwijs»

Bij de in het eerste lid genoemde beoordeling of de verzekerde redelijkerwijs is aangewezen op zorg, wordt de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden, in aanmerking genomen. In paragraaf 2.2.1 van het algemeen deel van deze toelichting is reeds ingegaan op deze «gebruikelijke zorg». Het CIZ kan middels beleidsregels (die in de AWBZ op grond van de artikel 11 van het Zorgindicatiebesluit en in de Wlz op grond van artikel 21 van de Kaderwet door de Minister kunnen worden vastgesteld) invulling geven aan de wijze waarop de indicatiestelling plaatsvindt. De weging van gebruikelijke zorg zal via de beleidsregels kunnen worden meegenomen door het CIZ.

Ad 1: de grondslagen

De zogenaamde grondslagen voor het recht op zorg zijn bekend uit de AWBZ. De psychiatrische grondslag is niet opgenomen in de aanhef van artikel 3.2.1, eerste lid, en geeft dus niet langer aanspraak op zorg ten laste van deze wet. Dit houdt verband met de overheveling van de zorg die uit deze grondslag voortvloeit naar de Zvw, waarop is ingegaan in paragraaf 6.3 van de memorie van toelichting. Hieraan zij toegevoegd dat dit niet uitsluit dat ten laste van de Wlz zorg voor een psychische stoornis wordt verleend aan een verzekerde die recht heeft op zorg op grond van deze wet in verband met een andere grondslag.

Ad 2: de behoefte aan permanent toezicht

Het onder 2 genoemde criterium geeft aan dat het gaat om een behoefte aan zorg die zo intensief is dat die in veel gevallen alleen in een instelling verantwoord kan worden verleend. De zorg kan echter onder omstandigheden ook elders worden verleend, zoals nader wordt toegelicht bij artikel 3.3.2. Indien de zorgbehoefte is gebaseerd op (ten minste) één van de genoemde grondslagen, verlangen de onderdelen a en b dat daarbij tevens sprake is van de in de onderdelen genoemde zorg. Onderdeel a bepaalt dat de verzekerde die aangewezen is op permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde een aanspraak heeft op zorg op grond van de Wlz. In het tweede lid van artikel 3.2.1 wordt met begripsbepalingen inhoudt gegeven aan de cruciale begrippen «permanent toezicht» en «ernstig nadeel voor de verzekerde».

«permanent toezicht»

Onder «permanent toezicht» wordt verstaan dat onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende de gehele dag nodig is, dat tijdig ingrijpen mogelijk maakt. Doordat de verzekerde zorg nodig heeft op zowel te plannen data en tijdstippen als op ongeplande tijden, vaak ook in de nachtelijke uren, volstaat toezicht op afstand of een meer passieve observatie niet. Bij de personen die een behoefte aan permanent toezicht hebben kan elk moment iets (ernstig) mis gaan («ernstig nadeel voor de verzekerde», zie hieronder). Permanent toezicht heeft verschillende functies, afhankelijk van de soort problematiek. Het kan gaan om verzekerden met cognitieve beperkingen op het gebied van onder andere regievoering en regelvermogen. Hierdoor erkent en onderkent de verzekerde niet of niet altijd de noodzaak aan zorg op de relevante momenten. Hij is dus niet in staat om zelf hulp in te roepen en hulp af te wachten. Gedragsproblematiek speelt daarbij vaak een rol. De verzekerde kan echter ook fysieke problemen hebben waardoor onverwacht «gevaar» voor hem of de omgeving optreedt, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij intensieve chronische ademhalingsondersteuning. Het bieden van fysieke zorg kan nodig zijn om tijdig ingrijpen mogelijk te maken of om complicaties bij een ziekte te voorkomen. Ook indien zorg zeer frequent en ook op ongeregelde tijden moet worden geleverd en de verzekerde zelf niet tijdig hulp kan inroepen, kan permanent toezicht nodig zijn. Permanent toezicht houdt derhalve in dat de observatie niet alleen actief is, maar impliceert tevens dat de afstand tussen verzekerde en zorgverlener zeer beperkt is. Dat is niet alleen nodig om de zorgverlening verantwoord te laten zijn, maar ook uit het oogpunt van doelmatigheid. Hierdoor zal de verzekerde in een woonomgeving moeten verblijven die daar geschikt voor is. De afstand tussen de verzekerde en de zorgverlener speelt niet zelfstandig een rol. Ook de mogelijkheden om technische hulpmiddelen (domotica), zoals camera’s, kunnen een actieve observatie en tijdige zorgverlening mogelijk maken.

«ernstig nadeel voor de verzekerde»

In de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wet zorg en dwang) wordt het begrip «ernstig nadeel voor de verzekerde» gebruikt in plaats van het gevaarscriterium, zoals al gebruikt in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. Het begrip «ernstig nadeel voor de verzekerde» is op de doelgroep van die Wet zorg en dwang afgestemd en geeft voor mensen met dementie of een verstandelijke beperking beter dan het begrip «gevaar» aan wanneer een inbreuk op de vrijheidsrechten gerechtvaardigd is. Bovendien werd het begrip «gevaar» vaak ingevuld als «levensgevaar», dat voor de groep psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten te beperkt is (zie ook Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 3). In de Wlz wordt aangesloten bij de terminologie van de Wet zorg en dwang, met name omdat de mensen met een indicatie op grond van deze wet een sterke overeenkomst kent met die van de Wet zorg en dwang. In de Wlz kan het echter ook gaan om mensen die geen cognitieve beperkingen hebben en ook goed zelf regie kunnen voeren. Daarin verschilt de «doelgroep» van de Wlz met de Wet zorg en dwang, maar dat maakt voor de beschreven gevallen van ernstig nadeel geen verschil. Die genoemde gevallen zijn, anders als in de Wet zorg en dwang, limitatief opgesomd. Het gaat bij «ernstig nadeel voor de verzekerde» om een situatie waarin de verzekerde zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten, zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen, ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen, ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt. Het CIZ zal bij iedere indicatiestelling voor het betreffende individu kunnen onderbouwen waarom sprake is van een één of meer van deze situaties. Bij «ernstig nadeel voor de verzekerde» moet sprake zijn van een te verwachten risico dat de verzekerde het ernstig nadeel zal overkomen. Dit wil zeggen dat het om een reëel risico moet gaan, dat gebaseerd is op onderbouwde verwachtingen. De enkele mogelijkheid dat een bepaald gevaar bestaat of dat een bepaald gevaar relatief vaak voorkomt bij mensen met een bepaalde aandoening, is op zichzelf niet genoeg. Met het criterium van het ernstig nadeel is dan ook niet beoogd een voorzorgsbeginsel in het leven te roepen waarbij een «nul-risico» wordt nagestreefd. Dat zou ook een vertekend beeld geven van de risico’s die in het leven bestaan en ook bijvoorbeeld ook bij verblijf in een instelling kan bestaan, zoals het bestaan van enig valgevaar. Bovendien moet het risico op ernstig nadeel voor de verzekerde altijd worden bezien in het licht van de mogelijkheden en beperkingen van een verzekerde. Er kunnen weliswaar risico’s ontstaan door de verzekerde ook in zijn mogelijkheden te ondersteunen, maar de ondersteuning van die mogelijkheden dragen zelf ook bij aan het welzijn en welbevinden van de verzekerde. Enig risico moet dan worden afgewogen tegen de voordelen. De mogelijkheden van de verzekerde om te herstellen na een voorval kan daarbij ook meewegen.

Ad 2: de behoefte aan voortdurende zorg in de nabijheid

Onderdeel b van het eerste lid geeft aan dat de verzekerde is aangewezen op zorg indien hij een behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat de verzekerde zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor de verzekerde te voorkomen, door fysieke problemen voortdurend begeleiding of overname nodig heeft bij zelfzorg, of door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft. Met «24 uur zorg in de nabijheid» wordt bedoeld dat zorg en toezicht weliswaar gedurende de gehele dag in de nabijheid nodig is, maar daarbij is geen permanente actieve observatie nodig. Het gaat dus om een vorm van beschikbaarheid van zorg die voor een groot deel bestaat uit meer passief toezicht. De zorg is echter wel nodig op zowel geplande als ongeplande zorgmomenten. De verzekerde heeft bovendien behoefte aan zorg die voortdurend in de nabijheid is, bijvoorbeeld omdat hij zelf vaak niet de noodzaak van zijn behoefte aan de inzet van zorg kan inschatten of omdat er vaak op ongeplande momenten zorg nodig is. In het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, gaat het om de verzekerde die deze behoefte heeft wegens een fysiek probleem. Hierdoor bestaat een reële verwachting dat het fysieke probleem ertoe kan leiden dat de verzekerde in de situatie zal komen dat hij niet tijdig zelf hulp in kan schakelen. Hierbij is geen sprake van regieproblemen in de zin van cognitieve problemen, maar heeft de verzekerde wél een voortdurende behoefte aan begeleiding bij, of overname van, de «zelfzorg».

«zelfzorg»

Het begrip «zelfzorg» houdt in de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen en de persoonlijke verzorging en hygiëne, met inbegrip van de basale taken met betrekking tot de zorg die eigenlijk door de verzekerde zelf moet worden geboden. Daarbij horen bij sommige verzekerden ook de verpleegkundige zorg die de verzekerde zelf moet kunnen bieden, zoals wondverzorging of het toedienen van medicatie. Het vermogen om die handelingen zelf te verrichten kan, indien relevant, immers medebepalend zijn bij de beantwoording van de vraag of de verzekerde 24 uur per dag in de nabijheid beschikbaar moet zijn. Strikt genomen is er bij volledige overname van de zelfzorg geen sprake meer van zelfzorg, omdat niet verwacht kan worden dat de verzekerde zichzelf de zorg kan bieden. Het begrip zelfzorg geeft echter richting aan de activiteiten die moeten worden meegenomen om een verlies aan zelfredzaamheid te beoordelen. De zelfredzaamheid op deze punten, in andere woorden het vermogen om deze handelingen zelf te verrichten, is bij de verzekerden die onder onderdeel b, onder 1°, vallen, zo beperkt dat die handelingen voortdurend begeleid of overgenomen moeten worden. Problemen met betrekking tot de mobiliteit, het bewegen en verplaatsen (in en rond huis) zijn feitelijk inbegrepen.

In het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, gaat het om de verzekerde die een behoefte aan 24 per dag zorg in de nabijheid heeft vanwege (vooral) cognitieve beperkingen, zoals gevorderde dementie, complexe niet-aangeboren hersenletsel of een ernstige verstandelijke handicap. Net als bij de toelichting op het begrip «permanent toezicht» is gedaan, moet ook hierbij worden opgemerkt dat deze beperkingen en aandoeningen niet op zichzelf beslissend zijn om aan te nemen dat er regieproblemen zijn die 24 uur zorg in de nabijheid noodzakelijk maken om ernstig nadeel voor de verzekerde te voorkomen. Het gaat om een weging van de omstandigheden van het individuele geval, waarbij de mate van ernst van een bepaalde beperking of aandoening mede bepalend kan zijn, maar altijd in relatie tot de andere omstandigheden. Om duidelijk te maken op welke terreinen van de zelfredzaam deze regieproblemen problemen veroorzaken, is een omschrijving van het begrip «regieproblemen» opgenomen in het tweede lid.

«regieproblemen»

Met regieproblemen wordt in het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, bedoeld dat de verzekerde beperkingen heeft in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties. Het gaat in dit onderdeel echter niet om dagelijks voorkomende situaties (ADL), maar om de zelfredzaamheid op het gebied van bepaalde gebieden: de sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie. Regieproblemen kunnen zich immers voordoen op alle terreinen van de zelfredzaamheid, zoals die onder andere onderscheiden worden door de wetenschappelijk gevalideerde International Classification of Functioning (ICF). De ICF onderscheid de volgende gebieden: het leren en toepassen van kennis, algemene taken en eisen, communicatie, mobiliteit, zelfverzorging, huishouden, tussenmenselijke interacties en relaties, belangrijke levensgebieden (opleiding, beroep en werk, economisch leven, waaronder ook vrijwilligerswerk), en maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven. Voor de beoordeling of een verzekerde aanspraak heeft op grond van onderdeel b, onder 2°, zijn echter niet al deze gebieden relevant. Begeleiding bij de belangrijke levensgebieden, gericht op maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven zijn vooral typisch voor hulp die vanuit de Wmo kan worden geboden. Het is daarom niet zinvol om de behoefte op zorg op grond van de Wlz op die gebieden te baseren. Voor de regieproblemen in de zin van het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, gaat het om de gebieden die ook genoemd worden in artikel 6 van het te vervallen Besluit zorgaanspraken AWBZ, namelijk «sociale redzaamheid», «probleemgedrag», «psychisch functioneren» en «geheugen en oriëntatie». Het is, in aanvulling op het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, juist het probleem bij de regievoering op deze gebieden dat zal maken dat een verzekerde 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft en waardoor hij zelf niet in staat zal zijn om op relevante momenten hulp in te schakelen.

Bij de beide gronden van het eerste lid, onderdeel b is sprake van een noodzaak dat de afstand tussen verzekerde en zorgverlener beperkt is. Actieve observatie is weliswaar niet permanent nodig, maar de hulp moet snel beschikbaar zijn.

Ad 3

De Wlz is bedoeld om te voorzien in de behoefte aan zorg van mensen die levenslang en levensbreed op, doorgaans intensieve, zorg zijn aangewezen. In het tweede lid is dit uitgewerkt met de formulering dat het moet gaan om een zorgbehoefte die niet alleen intensief is, maar ook blijvend, van niet voorbijgaande aard, is. Aldus wordt zorg die op genezing gericht is, zoals bijvoorbeeld revalidatiezorg, buiten het bereik van de Wlz gehouden. In veel gevallen zal dit criterium inhouden dat er sprake is van een langdurige zorgbehoefte, die één jaar of langer zal bestaan. Dit zal echter niet altijd het geval zijn, zoals bij palliatief terminale zorg. In veel gevallen zal die zorg worden verleend aan het einde van het leven van een verzekerde die al aanspraak had op zorg als bedoeld in de Wlz. In dergelijke gevallen kan de bedoelde zorg uiteraard ten laste van de Wlz komen. Er zullen zich echter ook situaties voordoen waarin de betrokkene nog geen zorg vanuit de Wlz ontving, maar door de zorgverzekeraar of de gemeente werd ondersteund. In dergelijke gevallen komt palliatief terminale zorg ten laste van de Zvw. Zie ook de toelichting bij het vierde lid.

Ad 4

Een voor het ontstaan van het recht op zorg constitutief element is dat het CIZ in een indicatiebesluit heeft vastgesteld dat de verzekerde is aangewezen op langdurige zorg. In de AWBZ speelt het indicatiebesluit dezelfde rol (vergelijk artikel 9b, eerste lid, AWBZ). In het nemen van het indicatiebesluit, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen bepaald of de verzekerde voldoet aan de in de in het eerste en tweede lid bedoelde criteria, en mitsdien aanspraak heeft op zorg. Welke zorg passend is, en in welke omvang die is aangewezen, wordt door het CIZ bepaald op grond van de artikelen 3.1.1, eerste lid, en 3.2.1, eerste lid. Zoals hierboven aangegeven zal het CIZ bij de indicatie uitgaan van bovengebruikelijke zorg en, net als nu in de AWBZ, de dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenote geacht worden om elkaar onderling te bieden (gebruikelijke zorg) meewegen.

Derde lid

De combinatie van een lichte verstandelijke handicap met gedragsproblemen kan zorgen voor een behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Met de juiste behandeling wordt kan vooral de gedragsproblematiek vaak worden verminderd, zodat cliënten met deze problematiek geen blijvende zware zorgbehoefte hebben. Met dit lid wordt in een separaat indicatievereiste voorzien, zodat de personen voor wie de zorg vanaf niet langer op grond van de Jeugdwet wordt geleverd, vanuit de Wlz zorg krijgen. Zie ook paragraaf 2.2.1 van het algemene deel van deze toelichting.

Vierde lid

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat een verzekerde, in afwijking van het eerste lid, geen recht heeft op vormen van zorg voor zover hij krachtens een zorgverzekering of een andere wettelijke regeling recht heeft op die zorg. Het zal hierbij in ieder geval gaan om intensieve kindzorg alsmede voor palliatief terminale zorg voor verzekerden die nog geen recht hebben op Wlz-zorg. Op grond van het Besluit zorgverzekering worden deze vormen van zorg onderdeel van de aanspraak wijkverpleging. In de algemene maatregel van bestuur op grond van het vierde lid van 3.2.1 zal deze zorg worden uitgesloten van het recht op zorg vanuit de Wlz.

Vijfde lid

Op grond van dit lid kunnen bij of krachtens amvb regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met derde lid. Dit maakt het mogelijk om een nadere invulling te geven aan hetgeen in die leden wordt geregeld. Bijvoorbeeld het regelen van de «gebruikelijke zorg» zoals die gebruikt wordt voor de vraag of de verzekerde redelijkerwijs op zorg is aangewezen.

Artikel 3.2.2

Eerste lid

In dit lid wordt bepaald dat het recht op zorg moet worden vastgesteld door het CIZ, dat daartoe op aanvraag van de verzekerde een indicatiebesluit neemt. In artikel 1.1.1 is het begrip indicatiebesluit omschreven als het besluit van het CIZ waarbij beoordeeld wordt of en in welke omvang de verzekerde in aanmerking komt voor zorg. In de brief over de hervorming van de langdurige zorg heeft het kabinet aangegeven dat het CIZ niet meer indiceert in zzp’s, maar de zorgzwaarte bepaalt. De achtergrond hiervan was dat de zzp’s, die fungeren als een taal voor de bekostiging van door zorgaanbieders verleende zorg, in de praktijk werden opgevat als een aanspraak, waarin nauwkeurig is omschreven op welke zorg in welke omvang aanspraak bestaat. Ook is in regelgeving (Regeling zorgaanspraken AWBZ en Zorgindicatiebesluit) de aanspraak gekoppeld aan de zzp’s. Dit leidde onbedoeld tot claims van verzekerden die meenden dat hun minder zorg werd verleend dan waarop zij volgens het zzp «recht hadden». De regering acht dit ongewenst, en heeft om die reden het voornemen hierin verandering te brengen. Aan de andere kant is de behoefte aan (door de NZa vastgestelde) prestatiebeschrijvingen als bekostigingstaal onverminderd groot. In artikel 3.2.2 wordt daarom voorgesteld om het CIZ het recht op zorg op aanvraag van de verzekerde in een indicatiebesluit vast te laten stellen. Het recht op zorg zal ingevolge artikel 3.2.1, eerste of derde lid, bestaan voor zover de verzekerde daar naar aard, inhoud en omvang op is aangewezen of, alleen met betrekking tot verblijf, voor zover iemand echtgenoot is van iemand die om somatische of psychogeriatrische redenen in een instelling verblijft. Anders dan in de huidige AWBZ-praktijk zal de indicatie niet inhouden dat het bijbehorende zpp (als bekostigingstaal) een recht geeft op een bepaald aantal uren zorg. De in de zzp’s genoemde uren zijn gemiddelden die bedoeld zijn voor de bekostiging en niet de werkelijke behoefte van de verzekerde weergeven.

Tweede lid

In het tweede lid van dit artikel is, net als in artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaald dat de verzekerde bij de aanvraag zijn burgerservicenummer moet vermelden.

Derde lid

Artikel 4:2, tweede lid, Awb bepaalt dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De reden dat het voorgestelde derde lid in aanvulling daarop regels stelt over de informatieverschaffing is om vast te leggen dat het meewerken aan een onderzoek door het CIZ wordt begrepen onder het verschaffen van informatie (vergelijk bijvoorbeeld ook artikel 27, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen).

Vierde lid

Dit lid biedt een grondslag om bij of krachtens amvb regels te stellen over de werkwijze van het CIZ en over de inrichting en geldigheidsduur van het indicatiebesluit. Deze grondslag blijft noodzakelijk om de werkwijze rond de indicatiestelling te normeren, zoals tot op heden is gedaan in het Zib. Doordat deze regels bij of krachtens amvb kunnen worden gesteld, wordt enerzijds voldaan aan de eisen van kenbaarheid van de meer specifieke eisen die aan het indicatieproces worden gesteld, maar is het anderzijds mogelijk om een bepaalde flexibiliteit te faciliteren met betrekking tot deze vereisten. De regels die zullen worden gesteld zullen in ieder geval zien op de procedure van aanvraag van een indicatiebesluit, het onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt, alsmede de inhoud en vormgeving van het indicatiebesluit. Ook over de geldigheidsduur van het indicatiebesluit zullen regels worden gesteld. Dit is met name van belang voor de verzekerden met een licht verstandelijke handicap die mogelijk tijdelijk aangewezen zullen zijn op Wlz-zorg (zie ook paragraaf 2.2.2 van het algemene deel van deze toelichting).

Op grond van artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen komt aan de Minister van VWS de bevoegdheid toe om beleidsregels te stellen over de wijze waarop een zelfstandig bestuursorgaan als het CIZ zijn activiteiten uitvoert. Deze beleidsregels zullen een nadere uitwerking geven van de wijze waarop de indicatiestelling plaatsvindt. Met ingang van 1 januari 2007 wordt door de Minister reeds gebruik gemaakt van deze bevoegdheid met de op grond van artikel 11 van het Zib gestelde Beleidsregels indicatiestelling. In die beleidsregels staan onder meer de specifieke wegingskaders die van belang zijn voor de indicatiestelling.

Artikel 3.2.3

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om in bepaalde gevallen de indicatie voor zorg te herzien dan wel in te trekken. Het herzien en intrekken van het indicatiebesluit is een discretionaire bevoegdheid van de Wlz-uitvoerder. Hiermee wordt ruimte gegeven om de te nemen beslissingen af te stemmen op de specifieke omstandigheden van het geval. Uit jurisprudentie van onder andere de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een bestuursorgaan ook zonder specifieke wettelijke grondslag ambtshalve de bevoegdheid toekomt een eerder genomen besluit in te trekken, als het bijvoorbeeld genomen is aan de hand van onjuiste of onvolledige gegevens. Evenwel is het wenselijk uitdrukkelijk in een grondslag te voorzien zodat het CIZ indicatiebesluiten ambtshalve kan wijzigen of intrekken in bepaalde gevallen.

Het CIZ zal dit artikel vooral toepassen indien het op grond van onjuiste of onvolledige gegevens een indicatiebesluit heeft afgegeven dat het niet zou hebben afgegeven indien het over de juiste en volledige gegevens zou hebben beschikt (onderdeel a). Dit kan het geval zijn indien de verzekerde de op hem rustende inlichtingenplicht van artikel 3.2.2, derde lid, niet of niet behoorlijk nakomt of indien iemand anders bij wie het CIZ op grond van artikel 9.12, tweede lid, gegevens heeft opgevraagd onjuiste gegevens heeft verstrekt. Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan de herziening of intrekking slechts met terugwerkende kracht plaatsvinden indien de verzekerde redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte een onjuist indicatiebesluit heeft ontvangen. Daarnaast ligt het voor de hand dat het CIZ de verzekerde in de gelegenheid stelt de juiste gegevens aan te leveren of de onvolledige gegevens aan te vullen alvorens het indicatebesluit wordt herzien of ingetrokken.

Ook indien de verzekerde niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg kan het CIZ het indicatiebesluit intrekken (onderdeel b). Een dergelijke herziening zal naar verwachting niet of nauwelijks voorkomen, omdat de criteria voor de Wlz zo zijn geformuleerd dat in beginsel geen sprake kan zijn van zodanige verbetering van de gezondheidssituatie van de verzekerde, dat hij daardoor niet langer aan de voorwaarden voor Wlz-zorg zou voldoen.

In dit artikel zijn geen specifieke regels opgenomen met betrekking tot het herzien of intrekken van een persoonsgebonden budget. Daar zijn twee redenen voor. In de eerste plaats gaat artikel 3.2.3 over de herziening of intrekking van een indicatiebesluit en niet over de wijze waarop het recht tot gelding wordt gebracht. Het besluit om een pgb toe te kennen staat hier los van. In de tweede plaats voorziet de Awb met de bepalingen in afdeling 4.2.6 van die wet in regels omtrent de intrekking en wijziging van de subsidieverlening en de subsidievaststelling.

Artikel 3.2.4

Eerste en derde lid

Het huidige artikel 6, vierde lid, van de AWBZ bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde bijdraagt in de kosten daarvan, en dat de bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort en de zorg die verstrekt wordt, en mede afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen en het vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot. In het voorgestelde artikel 3.2.4 is deze regeling overgenomen.

Doordat wordt aangegeven dat de hoogte van de eigen bijdrage kan verschillen afhankelijk van de zorg die wordt verstrekt, kan de eigen bijdrage niet alleen verschillen naar aard en omvang van de zorg, maar ook naar leveringsvorm. Hierdoor is het mogelijk om de eigen bijdrage voor zorg in natura te laten verschillen van de eigen bijdrage voor een vpt of voor een pgb.

In de Wlz geldt voor wijzigingen van de regels met betrekking tot de eigen bijdragen een voorhangverplichting, voor zover de algemene maatregel van bestuur ziet op de in het eerste lid bedoelde vermogen.

Het derde lid verklaart het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing op het recht op partnerverblijf en het recht op een woningaanpassing voor minderjarigen (respectievelijk artikel 3.1.2 en 3.1.3).

Artikel 3.2.5

In het eerste lid van dit artikel wordt een grondslag geboden om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen dat zorg wordt voortgezet na het tijdstip waarop de verzekering is geëindigd of dat een recht op een vergoeding bestaat voor zorg die wordt verleend na dat tijdstip. Dit kan gewenst zijn in het geval dat een verzekering eindigt door vertrek van de verzekerde naar het buitenland. In de algemene maatregel van bestuur kunnen beperkingen en voorwaarden worden gesteld aan de voortzetting van de zorg, zoals onder meer aan de wijze waarop een zodanig recht tot gelding wordt gebracht.

Het tweede lid geeft een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gevallen of omstandigheden aan te wijzen waarin de kosten van het verlenen van de desbetreffende zorg in redelijkheid niet of niet volledig ten laste van de in deze wet geregelde verzekering dienen te komen. Bepaald kan worden dat in die gevallen de zorg wordt geweigerd, de zorg op een later tijdstip ingaat, een hogere bijdrage van de verzekerde wordt gevorderd dan krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, is vastgesteld, of een vergoeding van gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd. In de huidige AWBZ was een gelijk artikellid de grondslag voor het Besluit wachttijd bijzondere ziektekosten. Het is de bedoeling dat onder meer de bepalingen van dat besluit onderdeel worden van een Besluit langdurige zorg.

Artikel 3.2.6

De Wet forensische zorg wijzigt met artikel 7.10 de AWBZ onder meer door een artikel 9c in te voegen. Met die wet hoort forensische zorg niet meer tot de AWBZ-aanspraken. Indien iemand in een penitentiaire inrichting, een TBS-instelling of een instelling voor gesloten jeugdzorg is opgenomen, blijft hij echter wel verzekerd voor de AWBZ en ook dus voor de Wlz. Dat komt doordat de Wlz, net als de AWBZ, een verzekering van rechtswege is. Betrokkene behoudt derhalve ook het recht op zorg in de zin van de Wlz. Het ingevoegde artikel 9c AWBZ regelt echter dat verzekerde zijn aanspraken op AWBZ-zorg in dit geval niet tot gelding zal kunnen brengen. Met artikel 3.2.6 wordt de inhoud van artikel 9c van de AWBZ overgenomen, zodat een recht op zorg niet tot gelding kan worden gebracht gedurende de periode waarin de verzekerde in een penitentiaire inrichting, een TBS-instelling of een instelling voor gesloten jeugdzorg (gesloten accommodatie) verblijft.

Artikel 3.2.7

Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 7, eerste en derde lid, van de AWBZ. Voor militairen in werkelijke dienst en militairen die buiten gewoon verlof met behoud van militaire inkomsten hebben, wordt derhalve geen wijziging voorgesteld. Wel wordt voorgesteld de afzonderlijke regeling voor gezinsleden van militairen, die in artikel 7, tweede lid, in combinatie met artikel 19 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ is neergelegd, niet meer in de Wlz te laten terugkeren. De reden hiervoor is dat de aanspraken van gezinsleden in militaire dienst inmiddels niet meer via de militair lopen.

Artikel 3.3.1

Eerste en tweede lid

De verzekerde die recht heeft op Wlz-zorg heeft in beginsel de keuzevrijheid om deze zorg op verschillende wijzen geleverd te krijgen. Grofweg gaat het om de keuze om de zorg te krijgen met zorg in natura (door de Wlz-uitvoerder gecontracteerde zorg), of de zorg met een persoonsgebonden budget zelf in te kopen. Het tweede lid bepaalt (net als in artikel 10, eerste lid, van de AWBZ) dat de verzekerde voor het tot gelding brengen van zijn recht op zorg in natura kan kiezen uit de door de Wlz-uitvoerder gecontracteerde zorgaanbieders. De keuzevrijheid van de verzekerde die zijn recht op zorg met verblijf tot gelding wil brengen, wordt begrensd door het aanbod van door de Wlz-uitvoerder gecontracteerde instellingen. De verzekerde heeft er geen recht op dat de Wlz-uitvoerder een niet gecontracteerde instelling alsnog contracteert voor verblijf. Hiermee zou immers de onlangs afgeschafte verplichting voor uitvoerders om alle zorgaanbieders die dat wensen te contracteren, worden vervangen door een verplichting om alle aanbieders te contracteren ten aanzien waarvan de verzekerde de wens daartoe te kennen geeft. Het zonder meer voorop stellen van de wens van de verzekerde in dit opzicht, zou teveel afbreuk doen aan de doelstelling om Wlz-uitvoerders te prikkelen zorg van een zo goed mogelijke kwaliteit voor een zo laag mogelijke prijs in te kopen bij zorgaanbieders.

Artikel 3.3.2

Eerste lid

Zoals in paragraaf 2.4 van het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet, kan zorg in natura ingevolge de Wlz ook buiten een intramurale instelling worden ontvangen. Dit draagt bij aan de keuzemogelijkheden van de verzekerde. Dit uitgangspunt geldt echter niet onverkort. Ook met zorg die op een andere plaats dan in een instelling wordt verleend, zijn aanzienlijke kosten gemoeid. De middelen daarvoor moeten besteed worden aan passende en adequate zorg. Het is met andere woorden naar het oordeel van de regering niet aanvaardbaar als zorg zonder verblijf wordt gefinancierd, indien om zorginhoudelijke redenen de kwaliteit van de zorg tekortschiet. De alternatieve «leveringsvormen» staan in de artikelen 3.3.2 en 3.3.3. Kenmerkend voor beide alternatieve leveringsvormen is weliswaar dat er geen sprake is van daadwerkelijk verblijf in een instelling.

De leveringsvorm die nu in de AWBZ al bekend staat het «volledig pakket thuis» (vpt) is geregeld in artikel 3.3.2. Hoewel de verzekerde niet daadwerkelijk in een instelling verblijft, maar de zorg buiten de instelling «thuis» ontvangt, heeft hij op grond van het artikel 3.3.2 wel degelijk recht op «verblijf» als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a. Dat er geen sprake is van verblijf in een instelling doet hier niet aan af, het recht op de zorg die onderdeel uitmaakt van verblijf krijgt de verzekerde dus buiten de instelling geleverd, dus met uitzondering van de woonruimte. Ook in het huidige Besluit zorgaanspraken AWBZ (artikel 14) wordt de term «verblijf» bij deze constructie niet verlaten.

Net als in de AWBZ is er bij een vpt geen recht op het met verblijf gepaard gaande behandeling (voorheen «artikel 15-behandeling»). Nu mobiliteitsmiddelen niet langer onder die behandeling valt, maar apart als recht is opgenomen, vallen deze mobiliteitshulpmiddelen wél onder het vpt.

Het eerste lid van artikel 3.3.2 regelt dat ten aanzien van een verzekerde die een aanvraag doet om zorg zonder daadwerkelijk verblijf in een instelling te verkrijgen, de Wlz-uitvoerder kan besluiten dat de verzekerde dat recht op zorg tot gelding kan brengen buiten de instelling (ten huize van de verzekerde). De verzekerde doet de aanvraag ingevolge artikel 3.3.2 bij de Wlz-uitvoerder, dan wel het zorgkantoor. Of de aanvraag kan worden gehonoreerd is afhankelijk van de vraag of wordt voldaan aan de vereisten die in die het tweede lid zijn gesteld. Om die reden bepaalt het eerste lid van artikel 3.3.2 dat de Wlz-uitvoerder kan besluiten de aanvraag in te willigen. Daarmee is echter niet bedoeld aan te geven dat het een Wlz-uitvoerder bij de toepassing van artikel 3.3.2 vrij staat andere afwegingen te betrekken dan de criteria die zijn genoemd in het tweede lid.

Tweede lid

Het voorgestelde tweede lid bepaalt dat er twee gronden zijn op grond waarvan de Wlz-uitvoerder kan besluiten dat de zorg niet zonder daadwerkelijk verblijf in een instelling kan worden geboden.

De eerste grond is dat de Wlz-uitvoerder op zorginhoudelijke overwegingen tot het oordeel komt dat de zorg niet op verantwoorde wijze kan worden verleend op de door de verzekerde beoogde wijze. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de zorg dermate complex of intensief is, dat die alleen verantwoord kan worden geboden in een setting waar gespecialiseerde zorgverleners doorlopend beschikbaar zijn of bijzondere en kostbare voorzieningen zoals een snoezelruimte of apparatuur aanwezig zijn (onderdeel a).

De tweede grond is dat de kosten van de zorg op de gekozen locatie hoger zijn dan wat die zorg zou hebben gekost indien die zou worden verleend aan een verzekerde die in een instelling verblijft. Om die vergelijking te kunnen maken wordt het zzp-tarief vergeleken met de kosten van de zorg op de beoogde locatie. Het budget wordt zal worden bepaald op basis van een «opgeschoond» zzp-tarief, waarbij kosten die niet zien op het zorgcomponent in mindering worden gebracht. Het tweede lid biedt daarom een grondslag op bij ministeriële regeling delen van het tarief (het zzp) in mindering te brengen, waaronder de kapitaallasten. De omstandigheid dat de verzekerde eventueel genoegen zou willen nemen met minder zorg dan passend is te achten, om zodoende binnen deze norm te blijven, vormt geen aanleiding om aan een eventuele zodanige wens tegemoet te komen. Het is niet aanvaardbaar om willens en wetens ten laste van de Wlz zorg te bekostigen die tekortschiet, ook niet als de verzekerde daar een voorkeur voor heeft.

Derde lid

In het derde lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 3.3.3

Eerste lid

De verzekerde die de voorkeur geeft aan de inschakeling van zorgverleners die niet door Wlz-uitvoerders gecontracteerd zijn, kan die uitvoerder vragen om in plaats van zorg in natura een pgb te ontvangen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de verzekerde wil dat personen uit de eigen sociale kring de zorg (deels) verlenen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hier regels over gesteld.

Anders dan bij het vpt is het bij een pgb niet mogelijk om het «verblijf» in de zin van artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, tot gelding te brengen. Het eerste lid van artikel 3.3.3 noemt echter nadrukkelijk de mogelijkheid om het pgb te gebruiken voor huishoudelijke hulp dat een onderdeel vormt van dat recht op verblijf. Sinds 2009 is het op grond van de Regeling subsidies AWBZ ook al mogelijk om met een pgb huishoudelijk hulp in te kopen. Uiteraard zal de Wlz-uitvoerder, bij de bepaling van de hoogte van het benodigde budget, bezien in welke mate de verzekerde is aangewezen op de huishoudelijke hulp. Indien de gezinssituatie van de verzekerde zo is dat de huishoudelijke hulp van rekening van familie of huisgenoten moet komen, maakt huishoudelijke hulp geen deel uit van het recht op grond van artikel 3.1.1, eerste lid.

Met het persoonsgebonden budget kunnen de zorgvormen «persoonlijke verzorging», «begeleiding» en «verpleging» (artikel 3.1.1, eerste lid, onder b) en «vervoer» (onder f) worden ingekocht. Het persoonsgebonden budget komt daarmee in plaats van de zorg in natura voor die zorgvormen. Op grond van de AWBZ en de Regeling subsidies AWBZ is het voor verzekerden momenteel niet mogelijk om het recht «behandeling» vanuit het persoonsgebonden budget zelf in te kopen. De inkoop van «behandeling» blijft ook in de Wlz niet mogelijk met een pgb, om de volgende redenen. De behoefte aan behandeling, zowel de specifieke behandeling als de algemene medische behandeling, is zeer slecht op voorhand in te schatten en kan enorm variëren van persoon tot persoon of bij een en dezelfde persoon in de tijd. De verstandelijk gehandicapte verzekerde kan bijvoorbeeld een belangrijke persoonlijke levensgebeurtenis («life event») meemaken, of in een periode komen waarin veel gezondheidsproblemen tegelijk bestaan. Het is onwenselijk dat de verzekerde dan volstaat met minder dan de noodzakelijke behandeling omdat het budget niet toereikend is. Daar komt bij dat behandeling geen zorg is die in de regels door een ander dan een professional met bepaalde vaardigheden kan worden verleend. Omdat het niet mogelijk is om met een persoonsgebonden budget vormen van behandeling in te kopen, zal de verzekerde voor die zorg gebruik moeten maken van zorg in natura, alsook voor de mobiliteitshulpmiddelen.

Het pgb wordt aan de verzekerde in de vorm van een trekkingsrecht verleend. De verzekerde krijgt niet langer een bedrag op zijn rekening overgemaakt waaruit hij de zorgverleners zelf betaalt, maar een «tegoed» aan zorg dat wordt beheerd door de Sociale verzekeringsbank en waaruit de zorgverleners op aangeven van de verzekerde worden betaald. De verzekerde sluit, net als in het huidige pgb, zelf overeenkomsten met de zorgverleners. Zie ook de toelichting op het achtste lid.

Tweede lid

Het persoonsgebonden budget wordt alleen verleend indien daarmee zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit (onderdeel a). Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen op grond artikel 3.3.2, derde lid, hierover regels worden gesteld. Indien deze regels worden gesteld zijn zij derhalve van toepassing op zowel het vpt als het pgb.

Uit een aantal uitspraken van rechtbanken en de Centrale raad van Beroep (hierna: CRvB) is gebleken dat aan het zorgkantoor op grond van artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Awb, niet de bevoegdheid toekwam om, ter voorkoming van oneigenlijk gebruik en fraude, een persoonsgebonden budget op voorhand te weigeren in de situatie dat de verzekerde niet in staat werd geacht om voldoende regie over de zorg en het budget te kunnen voeren (zie onder andere Rechtbank Rotterdam van 26 april 2012, LJN: BW4961). De Regeling subsidies AWBZ kende deze weigeringsgrond niet. Uit de toelichting bij artikel 4:35 van de Awb blijkt dat de aan een subsidie verbonden verplichtingen zekere capaciteiten en bekwaamheden bij de subsidieontvanger veronderstellen. In bepaalde gevallen kan het bovendien zo kan zijn dat aangenomen mag worden dat een verzekerde deze capaciteiten mist. Dit mag echter volgens de rechtspraak niet betekenen dat op voorhand wordt aangenomen dat de verzekerde het gebrek aan regie niet zou kunnen compenseren door middel van hulp van derden. De CRvB heeft in hoger beroep in die zaak bovendien aangegeven dat de kring van derden die hulp kan verlenen niet beperkt mag worden tot wettelijk vertegenwoordigers, partners of inwonende kinderen. Van belang is of de betrokken derde de capaciteiten heeft om de hulp te bieden. (CRvB 10 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:784). Het tweede lid, onder b, bepaalt dat de Wlz-uitvoerder het persoonsgebonden budget alleen verleent indien de verzekerde naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder in staat is op eigen kracht, of met behulp van een vertegenwoordiger (een wettelijke vertegenwoordiger, zoals ouders, een curator, een bewindsvoerder of een mentor, of een schriftelijk gemachtigde), de aan het budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren. Hiermee is voor de Wlz-uitvoerder duidelijker dat het oordeel met betrekking tot de eigen regie niet alleen gebaseerd kan zijn op de capaciteiten van de verzekerde zelf, indien deze over een vertegenwoordiger beschikt.

Voorts is in het tweede lid (onderdeel c) bepaald dat de verzekerde in staat dient te zijn de functie te vervullen van «spin in het web» rond de zorg die aan hem verleend wordt. Bij zorg in natura rust de verantwoordelijkheid voor een goede coördinatie in sterkere mate op de Wlz-uitvoerder en de zorgverleners, bij het persoonsgebonden budget is dit aan de verzekerde zelf, al dan niet met hulp van de vertegenwoordiger. Ten slotte wordt het persoonsgebonden budget slechts verleend indien de verzekerde kan motiveren dat hij de zorg niet in natura geleverd wenst te krijgen (tweede lid, onderdeel d). Hierdoor heeft het zorgkantoor de mogelijkheid om geen pgb te verlenen als de verzekerde onvoldoende blijk heeft kunnen geven van zijn voorkeur voor een pgb boven de gecontracteerde zorg in natura, al dan niet via een vpt. Het gaat er om dat de verzekerde een goed geïnformeerd een beslissing kan nemen, zich heeft georiënteerd op de beschikbare zorg in natura, en daarna een weloverwogen beslissing neemt. Het zorgkantoor kan constateren dat er geen sprake is van een motivering. Het is echter niet zo dat de Wlz-uitvoerder zich een oordeel zal vormen over de voorkeur voor een pgb, de wens van de verzekerde staat voorop. De Wlz-uitvoerder moet er enkel op toezien dat de verzekerde een bewuste keuze maakt voor een pgb (bijvoorbeeld door een bewuste keuze gesprek) en de verzekerde niet afziet van zorg in natura zonder de consequenties te onderkennen of onvoldoende geïnformeerd te zijn. In het te overleggen budgetplan zal de verzekerde aangeven hoe hij van plan is om zijn zijn budget te besteden. Daarbij kan ook worden aangegeven hoe hij zal voldoen aan de overige aan hem gestelde eisen voor een goede pgb-besteding.

Derde lid

Artikel 3.3.3, derde lid, geeft aan de Wlz-uitvoerder de bevoegdheid om een persoonsgebonden budget te weigeren. De onder a genoemde grond is van toepassing indien de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde taken verplichtingen én de Wlz-uitvoerder van oordeel is dat de verzekerde op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger ook niet in staat zal zijn om te voldoen aan de aan het budget verbonden verplichtingen. Indien de verzekerde blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres of hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen, wordt hem eveneens een persoonsgebonden budget geweigerd (onderdelen b en c).

Het gaat bij deze gronden niet om een discretionaire bevoegdheid zoals bij de weigeringsgronden van artikel 4:35 van de Awb. In enkele uitspraken van rechtbanken met betrekking tot het persoonsgebonden budget is geoordeeld dat het inperken van de discretionaire bevoegdheid die de Awb aan het subsidieverlenende bestuursorgaan biedt, zoals de bevoegdheid om het persoonsgebonden budget in bepaalde gevallen te weigeren, lager vast te stellen of terug te vorderen (de artikelen 4:35, 4:46 en 4:57 Awb), niet in lagere regelgeving tot gebonden bevoegdheden gemaakt mogen worden. De bepalingen in de Regeling subsidies AWBZ die doelbewust een dergelijke inperking van de bevoegdheden beoogden, zijn in die uitspraken niet verbindend verklaard. Ook de Centrale Raad van Beroep heeft in uitspraken van 30 januari 2008 (LJN: BC4321), 14 februari 2008 (zaaknummer 06–2863 AWBZ) en 22 september 2012 (LJN: BK5767) geoordeeld dat de in de Awb geregelde discretionaire bevoegdheid om een subsidie lager vast te stellen en terug te vorderen, niet bij ministeriële regeling tot een verplichting gemaakt mogen worden. De bepalingen in de Regeling subsidies AWBZ die de verplichtingen voorschreven waren daarom niet verbindend volgens de CRvB.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: ABRvS) heeft in vergelijkbare subsidiezaken daarentegen geoordeeld dat een door de Awb geboden discretionaire bevoegdheid weliswaar inhoudt dat daar een belangenafweging aan ten grondslag dient te liggen, maar dat die belangenafweging kan worden begrensd door de desbetreffende bijzondere subsidieregeling. In een dergelijke regeling kan immers zijn bepaald dat het bestuursorgaan in bepaalde gevallen een gebonden bevoegdheid heeft. In die gevallen is voor een (aanvullende) belangenafweging geen plaats meer.

De regering stelt vast dat de met de regeling subsidies AWBZ beoogde invoering van een gebonden bevoegdheid van de uitvoerder niet het beoogde effect heeft gehad. Om die reden wordt er thans voor gekozen om de belangenafweging op het niveau van de wet zelve te beperken zodat er gebonden bevoegdheden ontstaan bij de toepassing van artikel 3.3.3, derde lid.

De in het derde lid voorgestelde specifieke regeling komt echter niet in de plaats van de regeling in artikel 4:35 van de Awb. Weliswaar wordt met de voorgestelde regeling beoogd af te wijken van het regime van de Awb op het punt van de discretionariteit, maar de voorgestelde regeling beoogt overigens slechts aan te vullen op de weigeringsgronden van de Awb. Het gaat in artikel 3.3.3, tweede lid, dus niet om een limitatieve opsomming van situaties waarin de subsidie geweigerd mag worden. Indien een weigering van een persoonsgebonden budget niet gebaseerd kan worden op artikel 3.3.3, tweede lid, maar wel een van de weigeringsgronden van artikel 4:35 van de Awb van toepassing is, kan de Wlz-uitvoerder in voorkomend geval een persoonsgebonden budget weigeren met toepassing van dat artikel.

Vierde lid

In de brief over de hervorming van de langdurige zorg van 25 april 2013 heeft het kabinet aangegeven dat een van de voorwaarden waaronder een persoonsgebonden budget mogelijk moet blijven, is dat aan het persoonsgebonden budget lagere kosten zijn verbonden dan aan zorg in natura. In dit lid wordt bepaald dat het persoonsgebonden budget ten hoogste een deel van de zorgcomponent uit een zzp bedraagt, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Vijfde lid

Om redenen van uniformiteit en doelmatigheid en ter voorkoming van fraude is ervoor gekozen de betaling van de door de Wlz-uitvoerders verleende budgetten centraal te doen plaatsvinden door de Sociale Verzekeringsbank. In afwijking van artikel 4:89, eerste lid van de Awb, geschiedt de betaling van het pgb niet door bijschrijving op de rekening van de verzekerde, maar houdt de Wlz-uitvoerder het budget in rekening-courant bij de SVB aan. Tot de uitvoerende taken van de SVB behoren naast het verrichten van de betalingen voor persoonsgebonden budgetten ook het registreren, adviseren, afdragen van belasting, administreren, toetsen op de door de Wlz-uitvoerder gestelde voorwaarden en het faciliteren van verplicht werkgeverschap. Dit brengt met zich dat Wlz-uitvoerders de SVB informatie zullen moeten verstrekken omtrent de verleende budgetten en dat de SVB aan de Wlz-uitvoerders rekenschap zal moeten afleggen over de uitvoering. De kosten die de SVB voor de uitvoering van de in het vijfde lid geregelde taak maakt, zullen ingevolge de in artikel 12.3.1, onderdeel L, voorgestelde wijziging van artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen uit het Fonds langdurige zorg worden gefinancierd.

Zesde lid

Artikel 4:37 van de Awb biedt het bestuursorgaan dat de subsidie verleent de mogelijkheid om aan de subsidieontvanger verplichtingen op te leggen met betrekking in dat artikel genoemde onderwerpen. Artikel 4:38 bepaalt dat ook andere verplichtingen opgelegd kunnen worden die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Ter precisering van die bepalingen en de grondslag in het eerste lid, geeft het zesde lid van artikel 3.3.3 aan dat de bij of krachtens het eerste lid te stellen regels in ieder geval betrekking hebben op:

  • a) de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de verzekerde aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om zorg te betrekken van een mantelzorger of een natuurlijke persoon die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent, of die persoon vanuit het persoonsgebonden budget te betalen;

  • b) verplichtingen die aan de verzekerde worden opgelegd met betrekking tot taken van de verzekerde als werkgever of opdrachtgever die voortvloeien uit de besteding van het persoonsgebonden budget;

  • c) de gevallen waarin, onverminderd het tweede en derde lid, verzekerden worden uitgesloten van de verlening van een persoonsgebonden budget;

  • d) de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank het trekkingsrecht en het budgetbeheer uitvoert, en

  • e) de vorm en inhoud van het door de verzekerde te overleggen budgetplan.

De op grond van dit lid gestelde regels kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld (zevende lid).

Onderdeel a maakt het mogelijk om voorwaarden te stellen aan de mogelijkheid om met een persoonsgebonden budget zorg te ontvangen van een mantelzorger of «niet-professionele» zorgverlener. Hierdoor is het bijvoorbeeld mogelijk om duidelijke kwaliteitseisen te stellen aan «niet-professionele» zorgverleners of om een verdere monetarisering van de mantelzorg tegen te gaan. Onderdeel b geeft een grondslag voor regels over de taken die een budgethouder krijgt in de hoedanigheid van werkgever of opdrachtgever. Met onderdeel c kunnen gevallen worden aangewezen waarin verzekerden geen persoonsgebonden budget kunnen ontvangen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij bepaalde groepen verzekerden met een intensieve zorgvraag voor wie alleen zorg in natura bij specifieke instellingen beschikbaar is en voor wie geen kwalitatief verantwoorde zorg thuis kan worden geboden. Het betreft voornamelijk verzekerden die een behoefte hebben aan een integraal zorgpakket waarbij behandeling een relatief groot en ook onlosmakelijk onderdeel vormt van de overige zorg. In de huidige Regeling subsidies AWBZ zijn bepaalde cliëntengroepen reeds uitgesloten van een persoonsgebonden budget. Met onderdeel d bestaat een grondslag om regels te stellen over de wijze waarop de SVB het trekkingsrecht uitvoert.

Artikel 3.3.4

De verzekerde die recht heeft op zorg in natura ingevolge de Wlz en het verblijf afneemt, kan kiezen uit het door de Wlz-uitvoerder gecontracteerde zorgaanbieders (artikel 3.3.1, tweede lid). Dit artikel strekt er in hoofdzaak toe te regelen dat zorg in natura op grond van de Wlz alleen wordt verleend in Nederland of binnen de EU, EER en Zwitserland. Buiten dat gebied kan een Wlz-uitvoerder geen zorgaanbieders contracteren. In uitzonderingsgevallen kan de verzekerde ten laste van de Wlz kosten van zorg geheel of gedeeltelijk vergoed krijgen die wordt betrokken van een niet gecontracteerde zorgaanbieder buiten Nederland, maar binnen de EU, EER en Zwitserland. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald onder welke omstandigheden een toegekend pgb buiten Nederland kan doorlopen; hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen Europa en de rest van de wereld.

Eerste lid

Het huidige artikel 10 van de AWBZ is geënt op de situatie dat die wet ook aanspraken biedt op extramurale zorg. In het wetsvoorstel Wlz is echter niet langer sprake van in functies en klassen ingedeelde extramurale zorg. De Wlz biedt aanspraken aan verzekerden die geïndiceerd zijn voor zeer zware zorg. Aan veel mensen zal die zorg alleen adequaat intramuraal kunnen worden geboden in een instelling. Daarnaast geeft dit wetsvoorstel de ruimte om de benodigde zware zorg waar mogelijk en gewenst ook te verkrijgen zonder het recht op verblijf tot gelding te brengen. Dat doet er echter niet aan af dat de zorg op grond van de Wlz wezenlijk verschilt van de extramurale zorg die bekend is uit de AWBZ.

Om die reden zal de zorg op grond van de Wlz praktisch gesproken alleen in Nederland geleverd kunnen worden. Wlz-uitvoerders zullen er naar de verwachting van de regering niet toe overgaan om zorg in het buitenland te contracteren. In verband met het Europese recht is het echter niet mogelijk om het contracteren van zorg in EU-landen of landen die behoren tot de EER te verbieden. Weliswaar is de Richtlijn 2011/24/EU betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg niet van toepassing op de langdurige zorg, maar het door het EU-Werkingsverdrag geborgde vrij verkeer van diensten verzet zich tegen het instellen van een dergelijk verbod. Wel laat het Europese recht toe het contracteren van EU-zorgaanbieders te binden aan de beperking dat de zorg binnen Nederland niet tijdig verkregen kan worden en dat voorafgaande toestemming is verleend.

Voor wat betreft zorg buiten de EU en de EER ziet de regering echter geen reden om er in te voorzien dat ook buiten dat gebied zorg kan worden gecontracteerd. Het eerste lid voorziet hierin. Hiermee wordt de lijn voortgezet die ten grondslag lag aan de wet AWBZ-buitenland, waarin artikel 10 AWBZ met ingang van 1 januari 2013 werd gewijzigd.

Tweede lid

Dit lid geeft een regeling voor gevallen waarin een verzekerde buiten Nederland, maar binnen het genoemde Europese gebied, in plaats van zorg de kosten van in het buitenland ontvangen zorg gerestitueerd kan krijgen. Voorwaarde daarvoor is dat de verzekerde de zorg die hij behoeft in Nederland niet kan krijgen, en dat de Wlz-uitvoerder tevoren toestemming heeft verleend. In de algemene maatregel van bestuur, te stellen op grond van dit lid, zal worden bepaald dat voor zover de zorg waarop de verzekerde op grond van deze wet recht heeft spoedeisend is, binnen het grondgebied van het Europese deel van Nederland niet binnen een redelijke termijn kan worden verleend en de Wlz-uitvoerder voorafgaand aan het buiten Nederland ontvangen van de zorg daarvoor toestemming heeft verleend, recht heeft op gehele of gedeeltelijke restitutie van de kosten, voor zover die in de Nederlandse marktomstandigheden passend zijn te achten. Op dit moment zijn dergelijke regels gesteld in artikel 20 van het Besluit zorgaanspraken.

Derde lid

Dit lid bepaalt dat een door de verzekerde verschuldigde eigen bijdrage in mindering wordt gebracht op de vergoeding die hij op grond van het tweede lid ontvangt. In de AWBZ is dit geregeld in artikel 12, derde lid.

Vierde lid

Het voorgestelde vierde lid bepaalt in onderdeel a dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de gevallen waarin en voorwaarden waaronder de verlening van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.3 buiten Nederland tijdelijk kan worden voortgezet. Thans is deze grondslag te vinden in artikel 10, derde lid, onderdeel b, van de AWBZ.

Het voorgestelde nieuwe onderdeel brengt geen beperking aan tot tijdelijke voortzetting van het pgb binnen Europa. Opmerking hierbij verdient dat het pgb niet het karakter van een vrij besteedbare uitkering heeft, maar moet worden aangemerkt als een verstrekking in 883/2004. Een dergelijke verstrekking is niet exporteerbaar. Voorts is degene die zich in een andere land vestigt niet langer een ingezetene, en niet langer verzekerd.

Het ligt in de bedoeling bij de opstelling van de algemene maatregel van bestuur de regeling op dit punt in het Besluit zorgaanspraken als uitgangspunt te nemen. Daarin is ook het aspect van de tijdelijkheid uitgewerkt.

In onderdeel b van het voorgestelde vierde lid wordt de mogelijkheid gecreëerd om regels te stellen gesteld over indicatiestelling in het buitenland, net als in het huidige artikel 10, derde lid, onderdeel d, van de AWBZ.

De voorgestelde regeling verschilt daarmee op de volgende punten van artikel 10, derde lid, van de AWBZ:

  • 1. Onderdeel a van dat lid is niet overgenomen in artikel 3.3.4. Dit onderdeel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wanneer een verzekerde zijn recht op zorg tot gelding kan brengen bij een niet gecontracteerde aanbieder. Verzekerden kunnen hun recht slechts tot gelding brengen bij gecontracteerde aanbieders

  • 2. Onderdeel c van dat lid is evenmin overgenomen in artikel. De reden daarvoor is dat het derde lid van artikel 3.3.4 al de grondslag geeft voor bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 3. In het vijfde lid is als onderdeel c opgenomen de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de op grond van het derde lid op de vergoeding in mindering te brengen eigen bijdrage. De AWBZ biedt daarvoor thans de grondslag in artikel 12, vijfde lid.

HOOFDSTUK 4

Artikel 4.1.1

Eerste, tweede, derde en vierde lid

De eerste drie leden van dit artikel zijn ontleend aan artikel 33 van de AWBZ. In de huidige AWBZ vindt de uitvoering van de wet plaats door een zorgverzekeraar die zich aanmeldt voor de uitvoering. De zich aanmeldende zorgverzekeraar is onderworpen aan toezicht op grond van de Wft. Dit wetsvoorstel wijzigt die situatie. De rechtspersoon die zich aanmeldt voor de uitvoering van de Wlz is immers geen zorgverzekeraar, maar een andere rechtspersoon. Daaruit vloeit voort dat de beoordeling dat die rechtspersoon op zijn taak is berekend (anders dan in de huidige situatie) nog niet heeft plaatsgevonden in het kader van de Wft. Deze beoordeling, die het karakter heeft van een toelatingsbeslissing, dient derhalve alsnog te geschieden. Het eerste lid schrijft voor dat een Wlz-uitvoerder deel moet uitmaken van een groep (als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) waarvan ook een of meer zorgverzekeraars deel uitmaken. Een zorgverzekeraar kan de Wlz niet binnen de eigen rechtspersoon uitvoeren. Op grond van de EU-schadeverzekeringsrichtlijnen en de Wft is het de zorgverzekeraar namelijk niet toegestaan om nevenactiviteiten uit te oefenen die te grote risico’s met zich brengen voor de uitoefening van de hoofdactiviteit verzekeren. DNB houdt daarop toezicht. Om die reden wordt dwingend voorgeschreven dat deze activiteiten van elkaar moeten worden gescheiden.

Naar verwachting zal niet voor iedere zorgverzekeraar als bedoeld in de Zvw, een Wlz-uitvoerder worden opgericht. Ook onder de huidige AWBZ is het immers al zo, dat een aantal groepen waarin meerdere zorgverzekeraars deelnemen (bijvoorbeeld de CZ-groep) de daadwerkelijke uitvoering van de AWBZ voor al degenen die een zorgverzekering hebben bij de tot die groep behorende zorgverzekeraars (CZ, Delta Lloyd Groep en OHRA) laat lopen via één rechtspersoon.

Uit het huidige artikel 35 van de AWBZ vloeit de verplichting voort om de uitvoering van de AWBZ gescheiden te administreren. Deze verplichting is ook in dit wetsvoorstel opgenomen (artikel 4.2.5). In het vierde lid wordt bepaald dat de rechtspersoon die zich aanmeldt, de Wlz niet eerder kan uitvoeren dan nadat de NZa heeft vastgesteld dat de rechtspersoon in voldoende mate is voorbereid op de uitvoering van de wet. Voor die beoordeling door de NZa zullen bij amvb worden gesteld.

Vijfde en zesde lid

Het voorgestelde vijfde en zesde lid van artikel 4.1.1 regelen dat beleidsbepalende personen (bestuurders en sleutelfunctionarissen) geschikt en betrouwbaar moeten zijn. De tekst van deze leden, en van het voorgestelde artikel 31a van de Wmg, is in belangrijke mate afgestemd op de artikelen 2:31, 3:8 en 3:9 van de Wft, die voor de zorgverzekeraars gelden. DNB houdt toezicht op de naleving van de Wft door zorgverzekeraars.

Aangezien de AWBZ wordt uitgevoerd door zorgverzekeraars, was aldus ook voorzien in een toets op de geschiktheid en betrouwbaarheid van de beleidsbepalers voor de AWBZ. De uitvoering van de Wlz wordt echter opgedragen aan de Wlz-uitvoerders, die geen verzekeraar zijn in de zin van de Wft. Omdat de Wft derhalve van toepassing is op Wlz-uitvoerders, is wordt in de Wlz zelf voorzien in de eis dat de beleidsbepalende personen geschikt moeten zijn en dat hun betrouwbaarheid buiten twijfel staat. De NZa toetst dit.

De rechtspersoon die de Wlz wil uitvoeren is op grond van het eerste lid gehouden daarvan een melding te doen aan de NZa. Deze melding kan de Wlz-uitvoerder alleen doen als hij ervoor heeft zorg gedragen dat de te benoemen personen aan de in het vijfde lid opgenomen eisen voldoen. Deze verplichting blijft ook na de melding van toepassing bij nieuwe benoemingen.

De NZa houdt toezicht op de naleving van de wet door Wlz-uitvoerders. De naleving van artikel 4.1.1 maakt daarvan uiteraard onverkort deel uit. Artikel 78 Wmg maakt het mogelijk dat de NZa een aanwijzing geeft aan een Wlz-uitvoerder die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens deze wet. Bij niet naleving van de aanwijzing beschikt de NZa over verdergaande mogelijkheden tot handhaving (artikelen 80 en 84 Wmg), waaronder het opleggen van een last onder dwangsom. Op grond van het voorgestelde artikel 31a van de Wmg zullen bij amvb gesteld over de wijze waarop de betrouwbaarheid van de betrokken personen wordt vastgesteld. Het ligt in de bedoeling de in dezeamvb op te nemen regels te enten op het bepaalde in Hoofdstuk 2 van het Besluit prudentiële regels Wft. Aldus wordt bereikt dat in dit opzicht voor zorgverzekeraar en Wlz-uitvoerders dezelfde eisen gelden. Voorts zal in de amvb worden geregeld dat de NZa het oordeel van DNB bij haar afweging betrekt indien de aspirant bestuurder eerder al door DNB is getoetst. De NZa en DNB dienen hier samenwerkingsafspraken over te maken (zie ook art. 17, eerste lid, Wmg).

Artikel 4.1.2

Dit artikel bevat een aantal voorschriften waaraan de statuten van een Wlz-uitvoerder en daarmee ook die van een zorgkantoor, moeten voldoen.

Allereerst is geregeld dat de statuten de Wlz-uitvoerder het beogen en uitkeren van winst moeten verbieden. Er is voor gekozen om zowel het beogen als het uitkeren te verbieden, omdat niet uitgesloten kan worden dat een Wlz-uitvoerder hoewel hij geen winst beoogt, aan het einde van een kalenderjaar toch een overschot op de uitvoering van de Wlz heeft dat uitgekeerd zou kunnen worden indien de Wlz dat niet verbood. Artikel 4.1.2, onderdeel a, verbiedt dat daarom. Overschotten op de uitvoering dienen te worden toegevoegd aan de reserve en voor zover het maximum voor deze reserve wordt overschreden terug te worden gestort in het Flz.

Met de onderdelen b en c van het eerste lid van dit artikel wordt aan de invloed van verzekerden op het beleid op dezelfde wijze invulling gegeven als in artikel 28 van de Zvw. Invloed van verzekerden op het beleid bij de uitvoering van de verzekering, is een belangrijk uitgangspunt van de sociale verzekering. Dit uitgangspunt is neergelegd in verscheidene door Nederland geratificeerde internationale verdragen die normen stellen over de vorm en inhoud van de sociale verzekering. Het betreft de ILO-verdragen nrs. 102 (Verdrag betreffende minimumnormen van sociale zekerheid), 121 (Verdrag betreffende uitkeringen bij bedrijfsongevallen en beroepsziekten) en 130 (Verdrag betreffende de geneeskundige verzorging en uitkeringen bij ziekte) en de Europese Code inzake sociale zekerheid van de Raad van Europa.

Voor de huidige zorgverzekeraars is dit uitgangspunt verwoord in de Zvw door het voorschrift dat zorgverzekeraars in de statuten waarborgen bieden voor een redelijke mate van invloed van de verzekerden op het beleid. Dit wetsvoorstel voorziet erin dat ook in de AWBZ voor de realisering van dit uitgangspunt een bepaling wordt opgenomen.

Artikel 4.1.3

Dit artikel is de tegenhanger van artikel 4.1.1. waar artikel 4.1.1 regels stelt over de toelating van een Wlz-uitvoerder, heeft artikel 4.1.2 betrekking op de beëindiging van de uitvoering van de Wlz op verzoek van de uitvoerder.

Eerste en derde lid

In het eerste lid is geregeld dat de Wlz-uitvoerder de uitvoering van de wet niet rauwelijks kan staken, maar het voornemen tot beëindiging van de uitvoering aan de NZa moet melden. Dit geeft de mogelijkheid tot het treffen van de nodige maatregelen om in de zorg van de bij de Wlz-uitvoerder ingeschreven verzekerden te kunnen blijven voorzien. Op grond van het derde lid kan de Wlz-uitvoerder met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels worden verplicht de uitvoering te continueren zolang las voor een goede afwikkeling nodig is.

Tweede lid

In dit lid is geregeld dat de (procedurele) verplichtingen die op de aanmelding van toepassing zijn, eveneens van (overeenkomstige) toepassing zijn bij de afmelding.

Artikel 4.1.4

Aangezien de activiteiten van de Wlz-uitvoerder niet kunnen worden aangemerkt als verzekeren in de zin van de Europese schadeverzekeringsrichtlijnen, en de Wlz-uitvoerder geen schadeverzekeraar is, is de Wft niet van toepassing. Daarom luidt het voorgestelde artikel anders dan artikel 39 van de AWBZ. Het voorgestelde eerste lid van artikel 4.1.4 komt overeen met de tekst van artikel 49 van de AWBZ, zoals dat voor de inwerkingtreding van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet op 1 januari 2006 luidde.

Het toezicht is erop gericht te voorkomen, dat een Wlz-uitvoerder niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Desalniettemin kan een faillissement van een Wlz-uitvoerder nooit helemaal worden uitgesloten. Het sociale karakter van de Wlz komt onder meer hierin naar voren, dat artikel 4.1.4 bepaalt dat in dit soort gevallen het Zorginstituut de vorderingen die de verzekerden op de Wlz-uitvoerder heeft, volledig voldoet. Dit geldt ook voor de vorderingen die zorgaanbieders op de Wlz-uitvoerder hebben. De reden hiervoor is, dat de Wlz-uitvoerders hun verzekerden zorg laten leveren door door die Wlz-uitvoerders gecontracteerde zorgaanbieders en dat die zorgaanbieders hun rekeningen direct aan de Wlz-uitvoerder zenden. In dat licht bezien is het logisch, dat als de Wlz-uitvoerder niet meer bij machte is te betalen, de vorderingen van de zorgaanbieders alsnog door het Zorginstituut worden voldaan.

Artikel 4.2.1

Eerste lid

Het eerste lid bevat de belangrijkste taak van de Wlz-uitvoerder, te weten dat hij ervoor zorgt dat de bij hem ingeschreven verzekerden hun recht op zorg tot geding kunnen brengen. Tot deze «zorgplicht» behoort overigens ook het informeren van verzekerden over wat hun rechten precies inhouden en welke keuzen zij hebben.

In dit verband bepaalt onderdeel a van het eerste lid dat de Wlz-uitvoerder de verzekerde informeert over de drie wijzen waarop hij in beginsel zijn recht tot gelding kan brengen: hij kan zorg in natura met verblijf, zorg in natura zonder verblijf (dat wil zeggen: een vpt) of een pgb krijgen (zie ook hoofdstuk 3, paragraaf 3). Daarbij dient de Wlz-uitvoerder de verzekerde die interesse heeft in een vpt of een pgb, wel te wijzen op de daaraan verbonden voorwaarden. Komt de verzekerde naar verwachting van de Wlz-uitvoerder voor alle drie de mogelijkheden in aanmerking (dat wil zeggen: kan het vpt of het pgb volgens de Wlz-uitvoerder verantwoord worden verleend), dan geeft hij de verzekerde de vrije keuze tussen die mogelijkheden.

Overigens impliceert onderdeel a niet, dat de Wlz-uitvoerder de verzekerde zijn informatie dient op te dringen. Indien – wat vaak het geval is – een verzekerde al vantevoren weet dat hij in een gecontracteerde zorginstelling wil gaan wonen en dat deze hem binnen redelijke termijn plaats kan bieden, kan hij zich na ontvangst van het indicatiebesluit direct bij die zorginstelling vervoegen. De Wlz-uitvoerder hoeft zich dan niet in te spannen om hem alsnog de andere leveringsvormen onder de aandacht te brengen.

Onderdeel b, onder 1°, van het eerste lid, bevat de kern van de zorgplicht voor verzekerden die kiezen voor zorg in natura: de Wlz-uitvoerder dient ervoor te zorgen dat de verzekerde binnen redelijke termijn en bovendien binnen redelijke afstand van waar hij wenst te gaan wonen (als de verzekerde voor zorg met verblijf kiest en dus in een zorginstelling wil gaan wonen) dan wel bij hem thuis (als een vpt zal worden geleverd) de zorg ontvangt waarop hij is aangewezen. Hiertoe dient de Wlz-uitvoerder zorgaanbieders te contracteren, die de zorg namens hem aan de verzekerden zullen leveren59. De zorg dient op redelijke termijn beschikbaar te zijn. Doorgaans zullen de zogenoemde «Treektermijnen» richtinggevend zijn voor wat een redelijke termijn is. Wat een redelijke afstand is, zal afhangen van de vorm van zorg die de verzekerde nodig heeft (sommige zeer gespecialiseerde vormen van Wlz-zorg zijn slecht op enkele plaaten in Nederland beschikbaar), en van de plaats waar hij wenst te gaan wonen (is dat een klein dorp waar geen zorginstelling staat of één zorginstelling staat die hem echter niet binnnen redelijke termijn kan plaatsen, dan zal de verzekerde genoegen moeten nemen met een zorginstelling in de nabijheid van het dorp). De plicht van de Wlz-uitvoerder om de zorg te contracteren waarop de bij hem ingeschreven verzekerden aangewezen zijn, impliceert dat die zorg van goede kwaliteit dient te zijn. Verzekerden zijn immers per definitie nooit aangewezen op matige of slechte zorg. Derhalve is het de taak van de Wlz-uitvoerder om in de gaten te houden of zijn gecontracteerde zorgaanbieders wel zorg van voldoende kwaliteit leveren, en hierover zonodig afspraken te maken in de zorginkoopcontracten. Aangezien het nakomen van de bepalingen over de zorgplanbesprekingen en het zorgplan (zie hoofstuk 8 van voorliggend wetsvoorstel) onderdeel vormt van het leveren van kwalitatief goede zorg, dient de Wlz-uitvoerder ook daaraan in zijn zorginkoopcontracten aandacht te besteden (zie ook art. 4.2.2, tweede lid, onderdeel b). De verantwoordelijkheid van de Wlz-uitvoerder voor de kwaliteit van de zorg die hij aan zijn verzekerden laat verlenen, laat overigens onverlet dat de zorgaanbieders zelf op grond van diverse wetten (zoals de Kwaliteitswet zorginstellingen, de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg, in de toekomst de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, en ook de artikelen 8.1.1 tot en met 8.1.3 van voorliggend wetsvoorstel) uiteraard eerstverantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de zorg die zij leveren.

De Wlz-uitvoerder dient er naar te streven dat er binnen redelijke afstand van waar de cliënt wil gaan wonen of binnen redelijke afstand van zijn huis meerdere gecontracteerde zorgaanbieders zijn die de benodigde zorg op redelijke termijn kunnen verlenen. Is dat het geval, dan geeft de Wlz-uitvoerder op grond van onderdeel b, onder 2°, de cliënt de mogelijkheid daar tussen te kiezen. De formulering van dit subonderdeel impliceert dat de Wlz-uitvoerder de verzekerde daartoe desgewenst informeert over de verschillende geschikte aanbieders, de verschillen daartussen en de wachttijden.

Onderdeel b, onder 3°, geeft de Wlz-uitvoerder de taak om een verzekerde die in een instelling wil gaan wonen of een vpt zal ontvangen desgewenst naar een zorgaanbieder te bemiddelen die de zorg binnen redelijke termijn kan verlenen. Ook hier geldt (ingevolge onderdeel b, onder 1°, uiteraard weer) dat de aanbieder op redelijke afstand dient te liggen van waar betrokkene wil gaan wonen dan wel, in geval van een vpt, de zorg bij hem thuis kan verlenen.

Onderdeel c geeft aan wat de zorgplicht inhoudt indien iemand voor een pgb in aanmerking komt. Dit beperkt zich in wezen tot de plicht ervoor te zorgen dat het geld dat nodig is om de door de budgethouder gecontracteerde zorgaanbieders te betalen, tijdig ter beschikking staat van de SVB (die ingevolge de trekkingsrechten immers de daadwerkelijke uitbetalingen verricht).

Tweede lid

Op grond van het tweede lid kunnen bij amvb regels worden gesteld over de wijze waarop de Wlz-uitvoerder hun informatieplicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of b, onder 2°, dan wel hun bemiddelingsactiviteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 3°, invullen.

Zoals in hoofdstuk 5 van het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, wordt overwogen om te bepalen dat zorgbemiddeling niet mag worden uitbesteed aan zorgaanbieders. Dit zal in de hier bedoede amvb geregeld kunnen worden.

Het tweede lid geeft geen mogelijkheid om regels te stellen over de wijze waarop de Wlz-uitvoerder voldoet aan het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, of aan onderdeel c. De artikelen 4.2.2 (over zorginkoop) en 3.3.3 (over het pgb) voorzien daar namelijk al voldoende in.

Artikel 4.2.2

Eerste lid

Artikel 4.2.2 geeft een uitwerking van de wijze waarop de Wlz-uitvoerder zijn plicht, bedoeld in artikel 4.2.1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, dient uit te voeren: hij dient daartoe zorg in te kopen bij zorgaanbieders. Zorgaanbieders zijn, ingevolge artikel 1.1.1 zowel zorginstellingen als solistisch werkende zorgverleners. Het inkopen van zorg geschiedt door middel van schriftelijke overeenkomsten die voldoen aan hetgeen bij of krachtens voorliggend artikels wordt bepaald.

Aangezien een Wlz-uitvoerder altijd verzekerden zal hebben die hun zorg in natura wensen te ontvangen, en derhalve zijn zorgplicht altijd het sluiten van zorginkoopovereenkomsten met zorgaanbieders zal omvatten, begint het eerste lid met de melding dat hij dit «ter uitvoering van zijn zorgplicht» dient te doen in plaats van «ter uitvoering van artikel 4.2.1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°». Dat laatste is specifieker, maar minder leesbaar.

De inhoud van artikel 4.2.2 is grotendeels gelijk aan die van de artikelen 15 en 16 AWBZ.

Het is de taak van Wlz-uitvoerders om binnen de door de overheid vastgestelde financiële kaders te voorzien in de zorgvraag van hun verzekerden door hen zorg te bieden van goede kwaliteit voor een daarbij aansluitende prijs. Daarbij past niet dat op Wlz-uitvoerders de verplichting zou blijven rusten om te contracteren met alle zorgaanbieders die de wens daartoe te kennen geven. Omgekeerd is het dan ook niet langer aangewezen om zorgaanbieders te verplichten met alle Wlz-uitvoerders die daarom verzoeken een contract af te sluiten. Om die reden zijn de artikelen 16b en artikel 16c van de AWBZ, waarin de zogenaamde contracteerplicht en de omgekeerde contracteerplicht waren geregeld, niet overgenomen in dit wetsvoorstel.

Tweede en derde lid

Deze leden komen overeen met wat in artikel 16 en artikel 15, tweede lid, AWBZ is geregeld.

Vierde en vijfde lid

Het vierde lid bepaalt dat de verzekerde recht behoudt op ononderbroken voortzetting van de gecontracteerde zorg, indien de betreffende zorgaanbieder niet opnieuw wordt gecontracteerd. Deze bepaling is met name van grote betekenis voor verzekerden die intramuraal in een instelling verblijven: zonder deze bepaling zouden zij na afloop van het contract moeten verhuizen. In principe gelden in geval van voortzetting van zorg bij een niet meer gecontracteerde zorgaanbieder de voorwaarden van de zorginkoopovereenkomst toen deze er nog wel was. Het is echter mogelijk dat de aard, omvang of de prijs van de zorg zodanig verandert, dat het handhaven van de oorspronkelijke voorwaarden van de overeenkomst niet langer in het belang van de verzekerde zou zijn en dat toch enige bijstelling noodzakelijk is. Het vijfde lid geeft de mogelijkheid om voor dit soort gevallen regels te treffen.

Zesde lid

Zoals in hoofdstuk 5 van het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, wordt overwogen om bij amvb regels vast te stellen die bij de zorginkoop gehandteerd moeten worden. Het kan hierbij gaan om regels die op dit moment in de Zorginkoopgids van ZN zijn opgenomen en om door het Kwaliteitsinstituut op te stellen kwaliteitscriteria. Dit artikellid geeft de mogelijkheid om een dergelijke amvb op te stellen (onderdeel a). Op grond van onderdeel a kunnen voorts, in aanvulling op hetgeen daarover al in het tweede lid is geregeld, nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van de overeenkomsten.

Wat betreft onderdeel b het volgende. De Wlz-uitvoerders dient zijn verzekerden die daar gezien een indicatiestelling van het CIZ recht op heben, te voorzien van zorg van goede kwaliteit. Kwaliteitsaspecten kunnen onder meer zijn dat de zorg binnen de ruimte die de indicatiebeschikking laat, wordt afgestemd op de behoeften, mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde en op de wijze waarop bij de zorgverlening mantelzorgers en andere vrijwilligers betrokken kunnen worden. Het ligt daarbij voor de hand dat de Wlz-uitvoerders inzicht verwerven en behouden in de mate van tevredenheid van verzekerden over de aan hen op grond van deze wet verleende zorg.

Zevende lid

Met dit lid wordt het, zoals aangekondigd in paragraaf 12.3.2 van het algemeen deel van deze toelichting, mogelijk gemaakt om de zorginkoop aan te merken als dienst van algemeen economisch belang.

Artikel 4.2.3

Eerste lid

De belangrijkste taak van de Wlz-uitvoerders, namelijk het verrichten van werkzaamheden ter vervulling van hun zorgplicht, is geregeld in de artikelen 4.2.1 en 4.2.2. Het eerste lid van artikel 4.2.3 draagt vervolgens de rest van de uitvoering van de Wlz aan de Wlz-uitvoerders op, voor zover deze uitvoering althans niet bij of krachtens de wet (dit kan de Wlz zijn, maar in theorie ook een andere wet) aan anderen wordt opgedragen. Voorbeelden van taken die de Wlz aan anderen opdraagt, zijn het vaststellen van de vraag of iemand verzekerd is (opgedragen aan de SVb), het nemen van de indicatiebeschikking (opgedragen aan het CIZ),het vaststellen en innen van eigen bijdragen (opgedragen aan het CAK) en het betalen van zorgaanbieders die een pgb-houder met zijn pgb heeft ingehuurd (opgedragen aan de SVB). Krachtens het tweede lid van voorliggend artikel, waarop hieronder zal worden ingegaan, wordt ook de administratie en/of de controle van de op grond van de Wlz aan verzekerden te verlenen of verleende zorg aan een Wlz-uitvoerder opgedragen. Die Wlz-uitvoerder, die in de praktijk «het zorgkantoor» heet, zal de administratie als zelfstandige bevoegdheid voor alle verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij met de desbetreffende taken is belast, uitvoeren.

Dat er in de Wlz nogal wat werkzaamheden aan anderen dan de Wlz-uitvoerder worden opgedragen, laat onverlet dat er nog heel wat taken bij de Wlz-uitvoerders berusten. Zoals reeds aangegeven, vloeit hun belangrijkste taak voort uit hun zorgplicht. Daarnaast dienen zij echter bijvoorbeeld ook na te gaan of een verzekerde die dat wenst, een vpt of pgb kan worden verleend, dienen zij controlewerkzaamheden te verrichten en dienen zij bezwaren met betrekking tot het tot gelding brengen van het recht op zorg te behandelen en op te treden in beroepszaken.

Tweede lid en derde lid

In het tweede lid wordt geregeld dat de administratie en/of controle van de zorg per (bij amvb te bepalen) regio wordt verricht door een door Onze Minister (bij beschikking) aan te wijzen Wlz-uitvoerder. In ieder geval de administratie zal aan aangewezen Wlz-uitvoerders worden opgedragen. Of, en in welke mate controle rechtstreeks aan die uitvoerders zal worden opgelegd, zal bij de amvb worden bepaald. De Wlz-uitvoerders die de administratie en/of controle op grond van dit lid opgedragen krijgen, verrichten deze onder eigen verantwoordelijkheid en voor alle verzekerden in de regio.

Zoals in hoofdstuk 5 is aangegeven, verwacht de regering dat de Wlz-uitvoerders die in een bepaalde regio niet voor het verrichten van de administratie en/of controle zijn aangewezen, hun werkzaamheden aan de aangewezen Wlz-uitvoerder uitbesteden. Die zal daarmee het «zorgkantoor» gaan heten. Het gaat daarbij om werkzaamheden in kader van de uitvoering van de zorgplicht (de artikelen 4.2.1 en 4.2.2) en om de werkzaamheden bedoeld in het eerste lid. 60 Het zorgkantoor zal derhalve zowel werkzaamheden verrichten waarvoor het zelf eindverantwoordelijk is (namelijk voor zover het de administratie en/of controle uitvoert voor de zorg van alle verzekerden in de regio en voor zover het de taken, bedoeld in de artikelen 4.2.1, 4.2.2 en het eerste lid uitvoert voor de eigen verzekerden in de regio) als werkzaamheden verrichten waarvoor de overige Wlz-uitvoerders eindverantwoordelijk zijn (namelijk voor zover het in de regio de taken, bedoeld in de artikelen 4.2.1, 4.2.2 en het eerste lid, verricht namens de overige Wlz-uitvoerders). Dat laatste laat overigens onverlet dat het zorgkantoor de verantwoordelijkheid heeft om de aan hem uitbestede taken goed te verrichten, zodat ook het zorgkantoor aangesproken zal kunnen worden bij een slechte taakuitoefening.

In de amvb en de aanwijzing kunnen ook nadere voorwaarden aan de bij de amvb geregelde administratie- of controletaken worden gesteld.

Zoals uit het algemeen deel van de memorie van toelichting blijkt, bestaat het voornemen om het aantal zorgkantoorregio's op langere termijn te verminderen. Dat kan betekenen dat de administratie en/of controle van de zorg in bepaald deel van Nederland onder de reikwijdte van een ander zorgkantoor komt te vallen. Daarnaast kunnen er ook andere redenen zijn op grond waarvan er voor een regio een andere Wlz-uitvoerder voor de administratie en/of controle moet worden aangewezen (bijvoorbeeld indien een Wlz-uitvoerder ophoudt te bestaan of in het in het vierde lid beschreven geval). De laatste zin van het tweede lid geeft de mogelijkheid om in de amvb of in de aanwijzingen regels te stellen om in dergelijke gevallen van «wijziging van zorgkantoor» regels te stellen om een goede overdracht – van bijvoorbeeld persoonsgegevens van de betrokken cliënten en van de zorginkoopcontracten – te bereiken.

Het derde lid maakt het mogelijk om bij amvb regels aan uitbesteding van taken door de Wlz-uitvoerders te stellen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een regel die het de Wlz-uitvoerders gebiedt om de zorgbemiddeling slechts aan het zorgkantoor uit te besteden onder de voorwaarde dat dat de bemiddeling niet op zijn beurt aan een zorgaanbieder uitbesteedt. Indien de overige Wlz-uitvoerders hun taak om ervoor te zorgen dat hun verzekerden de zorg krijgen waarop zij zijn aangewezen (art. 4.2.1, eerste lid, onderdeel b, 1°) en daarmee onder meer de zorginkoop aan het zorgkantoor uitbesteden, zal in wezen sprake zijn van «dooruitbesteding». Immers, de Wlz voorziet in een naturaverzekering, wat betekent dat een verzekerde met een CIZ-indicatie (tenzij hij een pgb krijgt) jegens de Wlz-uitvoerder waarbij hij ingeschreven is, recht heeft op de geïndiceerde zorg. Deze heeft de plicht om ervoor te zorgen dat zijn verzekerde deze zorg tijdig krijgt. Ter voldoening aan dit deel van de zorgplicht zal de Wlz-uitvoerder zorg echter, uitzonderingen daargelaten, niet zelf zorg verlenen maar deze zorg namens hem laten verlenen door gecontracteerde zorgaanbieders. Het verlenen van zorg wordt dus door middel van de zorginkoopcontracten uitbesteed aan de zorgaanbieders. Indien de Wlz-uitvoerder het sluiten van de zorginkoopcontracten met zorgaanbieders aan een zorgkantoor uitbesteedt, verleent de zorgaanbieder dus uiteindelijk de zorg op basis van «dooruitbesteding». Om die reden is in het derde lid tevens aangegeven dat de Wlz-uitvoerder bij uitbesteding van zijn in het eerste lid bedoelde taken ook de bij en krachtens artikel 4.2.2 aan de zorginkoop en de zorginkoopcontracten gestelde regels in acht neemt. Anders gezegd: besteedt hij de zorginkoop uit aan zorgkantoren, dan verplicht hij de zorgkantoren bij de zorginkoop de bij en krachtens artikel 4.2.2 gestelde regels in acht te nemen.

Op grond van artikel 6.1.2, onderdeel c, betaalt het CAK zorgaanbieders namens de Wlz-uitvoerders. Zij dienen het CAK derhalve betalingsopdrachten te geven. Ook deze taak zullen de Wlz-uitvoerders die voor een regio niet als zorgkantoor zijn aangewezen, naar verwachting aan het zorgkantoor uitbesteden, dat vervolgens weer uitbesteedt aan het CAK («dooruitbesteding»), terwijl de Wlz-uitvoerder die voor de regio het zorgkantoor is, de betalingsopdrachten voor in de regio aan zijn eigen verzekerden geleverde zorg wèl direct aan het CAK zal geven. Wat betreft de betalingsopdrachten geldt wel het volgende. Wlz-uitvoerders (en dus ook de zorgkantoren) zijn rechtspersonen die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daartoe geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen, als bedoeld in artikel 91, eerste lid, onderdeel d van de Comptabiliteitswet 2001. Artikel 45, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001 maakt het mogelijk dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur Wlz-uitvoerders worden aangewezen die ten behoeve van een doelmatig en risico-arm kasbeheer hun liquide middelen rentedragend aanhouden in ’s Rijks schatkist («schatkistbankieren»). De algemene maatregel van bestuur die op grond van dit artikel is vastgesteld, is het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie. Op grond van artikel 4, eerste lid, van dit besluit kunnen Wlz-uitvoerders worden aangewezen die schatkistbankieren. Van deze bevoegdheid zal in de toekomst gebruik worden gemaakt door het treffen van een besluit van de Minister van Financiën in overleg met de staatsecretaris van VWS.

Vierde lid

Op grond van de Wmg zal de NZa een Wlz-uitvoerder die zijn taken, heeft uitbesteed aan een zorgkantoor dat deze niet goed uitvoert, een aanwijzing kunnen geven. Deze zal inhouden dat die Wlz-uitvoerder er binnen de in de aanwijzing gestelde termijn voor zal moeten zorgen dat het zorgkantoor de uitbestede taken alsnog recht- en doelmatig gaat verrichten. Daarnaast kan de NZa de Wlz-uitvoerder die in de desbetreffende regio het zorgkantoor is en die derhalve zijn takenvoor zijn eigen verzekerden in die regio onder eigen verantwoordelijkheid verricht, via een aanwijzing rechtstreeks op de slechte uitvoering aanspreken.

Indien het zorgkantoor binnen de termijn die de NZa in de aanwijzingen op zal nemen niet alsnog voldoende is gaan functioneren, meldt de NZa dit ingevolge het in artikel 12.2, onderdeel R, voorgestelde vierde lid van artikel 79 Wmg aan de Minister. Hij zal dan kunnen besluiten dat de Wlz-uitvoerders hun taken als bedoeld in het eerste lid niet meer aan het desbetreffende zorgkantoor mogen uitbesteden. Uiteraard zal dan gelijktijdig de aanwijzing van het desbetreffende zorgkantoor voor de administratie en/of controle, bedoeld in het tweede lid, worden beëindigd. Daarvoor zal hij dan naar verwachting een andere Wlz-uitvoerder aanwijzen. Dat laatste zal er op zijn beurt weer toe leiden, dat ook de Wlz-uitvoerder met het disfunctionerende zorgkantoor zijn taken als bedoeld in het eerste lid uit zal gaan besteden aan de nieuwe aangewezen Wlz-uitvoerder.

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat Onze Minister een aanwijzing van een Wlz-uitvoerder voor het regionaal verrichten van de administratie en/of controle ook om andere redenen in kan trekken dan wegens disfunctioneren. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren op eigen verzoek of nadat tot een geringer aantal regio's is gekomen. Dit geschiedt dan echter op grond van het tweede lid.

Vijfde lid

Die lid leidt ertoe dat uitbestedingsovereenkomsten – waaronder de zorginkoopovereenkomsten – die in strijd met de daarvoor bij en krachtens de wet gestelde regels zijn gesloten, nietig zijn.

Artikel 4.2.4

Dit artikel komt overeen met artikel 34 van de AWBZ. In paragraaf 7.1 van de memorie van toelichting wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden om de doelmatigheid van de uitvoering te verbeteren.

Artikel 4.2.5

Eerste lid

Het eerste lid van het voorgestelde artikel bepaalt dat de Wlz-uitvoerder ter zake van de uitvoering van deze wet een administratie voert die gescheiden is van de overige activiteiten die plaatsvinden in de groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe de Wlz-uitvoerder behoort. De reden van deze wijziging ten opzichte van het huidige artikel 35 AWBZ is, dat laatstgenoemd artikel ervan uitgaat dat de zorgverzekeraar zowel zorgverzekeringen aanbiedt als de AWBZ uitvoert. Omdat de uitvoering van Zvw en Wlz als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel in verschillende rechtspersonen dient plaats te vinden, is dit niet langer aan de orde.

Tweede lid

Wlz-uitvoerders hebben op grond van artikel 4.2.1, eerste lid, de taak de Wlz uit te voeren (voor zover deze uitvoering niet aan andere rechtspersonen is opgedragen). Zoals in het voorgaande is aangegeven, zullen naar verwachting de Wlz-uitvoerders die in een regio geen zorgkantoorfunctie hebben, het werk in die regio uitbesteden aan de als zorgkantoor aangewezen Wlz-uitvoerder. Het tweede lid brengt met zich dat de Wlz-uitvoerders naast hun eigen Wlz-taken en de Wlz-taken die zij als zorgkantoor in opdracht van andere Wlz-uitvoerders verrichten, geen andere werkzaamheden mogen verrichten, tenzij deze taken hen bij of krachtens een andere wet worden opgedragen. Bij dat laatste kan op dit moment met name worden gedacht aan een verplichting om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zo'n andere wet. Het tweede lid leidt ertoe dat een Wlz-uitvoerder geen zorgverzekeringen als bedoeld in de Zvw of aanvullende verzekeringen zal kunnen aanbieden en uitvoeren.

Artikelen 4.3.1 en 4.3.2

Deze artikelen komen overeen met de huidige artikelen 36 en 37 van de AWBZ. Op grond van artikel 4.3.2, eerste lid, onderdeel a, is de aangewezen Wlz-uitvoerder de rechtspersoon die tot naleving is verplicht.

Artikel 4.4.1

In dit onderdeel worden de Wlz-uitvoerders uitgezonderd van de werkingssfeer van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zbo’s). De Wlz-uitvoerder heeft, voor zo ver publiekrechtelijke taken worden uitgevoerd, de hoedanigheid van een (privaatrechtelijk) zelfstandig bestuursorgaan, net als de zorgkantoren die de huidige AWBZ uitvoeren. De Kaderwet zbo’s is bij inwerkingtreding niet van toepassing geworden op de bestaande zorgkantoren.

De NZa vervult als toezichthouder op grond van de Wmg een belangrijke rol bij het toezicht op zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders.

Zonder nadere regeling zou op de Wlz-uitvoerder het bepaalde in Hoofdstuk 4, Afdeling 3, van de Kaderwet zbo’s van toepassing zijn geworden. Artikel 37 van de Kaderwet bepaalt dat de artikelen 26 tot en met 35 van toepassing zijn indien een zelfstandig bestuursorgaan uitsluitend de opgedragen wettelijke taken en daaruit onmiddellijk voortvloeiende werkzaamheden uitvoert.

De genoemde artikelen hebben betrekking op de verantwoordelijkheid van de Minister bij begroting, het beheer en verantwoording, en regelen aangelegenheden als het goedkeuren en vaststellen van de begroting van het zelfstandig bestuursorgaan, de opstelling van het jaarverslag enz. Deze onderwerpen vinden echter al sinds jaar en dag een gelijkwaardig equivalent in regels die zijn gesteld bij of krachtens de AWBZ, de Wmg, de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en het daarop gebaseerde Besluit Wfsv. Die regels worden uitgevoerd door de NZa en het Zorginstituut. Deze sectorspecifieke regels zijn – op vergelijkbare wijze als in de huidige AWBZ – afgestemd op de positie die Wlz-uitvoerders ingevolge dit wetsvoorstel in het zorgstelsel zullen innemen, en met de uitvoering ervan is ruime ervaring opgedaan.

Tegen die achtergrond is het ongewenst om de uitvoeringspraktijk en de verantwoordelijkheidstoedeling in dit opzicht te wijzigen, door er het regime van de Kaderwet zbo’s voor in de plaats te stellen. Het voorgestelde artikel impliceert dat de bestaande sectorspecifieke wetgeving van toepassing blijft, in plaats van het bepaalde in de artikelen 26 tot en met 35 van de Kaderwet zbo’s. In materieel opzicht is de sectorspecifieke wetgeving gelijkwaardig aan het regime van de Kaderwet zbo’s.

HOOFDSTUK 5

Artikelen 5.1.1, 5.1.2 en 5.1.3

Deze artikelen over de taken van het CVZ (vanaf 1 april 2014 Zorginstituut Nederland) komen overeen met de artikelen 41, 42, 43 en 47 van de AWBZ. Een wijziging wordt niet beoogd.

Artikel 5.1.4

In de huidige AWBZ heeft het Zorginstituut de verantwoordelijkheid over het tactisch beheer en releasebeheer van de AWBZ-brede zorgregistratie (AZR). Met dit artikel wordt nadrukkelijk opgenomen dat het Zorginstituut werkzaamheden uitvoert voor de gezamenlijke zorg van de elektronische gegevensuitwisseling zoals dat krachtens artikel 9.1.6, eerste lid, plaatsvindt. Bij amvb zal worden bepaald welke taken het Zorginstituut zal uitvoeren.

Op grond van het tweede lid van artikel 9.1.6 kan bij ministeriële regeling overigens worden bepaald dat de elektronische gegevensuitwisseling plaatsvindt binnen een elektronische infrastructuur. In dat geval zal in de amvb op grond van artikel 5.1.4, alsmede in de ministeriële regeling grond van artikel 9.1.6, worden aangegeven welke taken het Zorginstituut heeft bij die elektronische infrastructuur.

Artikelen 5.2.1, 5.2.2 en 5.3.3

Deze artikelen over de planning, financiering en verslaglegging van en door het Zorginstituut komen overeen met de artikelen 45 en 46 van de AWBZ, met dien verstande dat daarin de wijzigingen zijn verwerkt die de Veegwet VWS 2013 in deze artikelen aanbrengt. Tot die wijzigingen behoort een nieuw artikel 44a AWBZ. Dat artikel is opgenomen als artikel 5.2.1.

HOOFDSTUK 6

Dit hoofdstuk komt overeen met Hoofdstuk VII van de AWBZ, dat met ingang van 1 januari 2013 in werking is getreden.

In artikel 6.1.2 is in combinatie met de artikelen 11.2.1 tot en met 11.2.3 rekening gehouden met het vervallen van de tegemoetkomingen en uitkeringen, bedoeld in artikel 49, onderdelen d en e, van de AWBZ. In artikel 6.1.2 is ten opzichte van de AWBZ ook een taak toegevoegd, namelijk de vaststelling en inning van de ouderbijdrage op grond van de Jeugdwet.

In artikel 6.2.6 worden op het CAK dezelfde verplichtingen tot het opstellen van een financieel verslag en een uitvoeringsverslag gelegd, die ook op Wlz-uitvoerders van toepassing zijn. Ook deze wijziging vloeit voort uit de wijziging van artikel 37 van de AWBZ in de Veegwet VWS 2013.

HOOFDSTUK 7

Artikel 7.1.1

Het CIZ bezit rechtspersoonlijkheid en kan dus aan het civielrechtelijke rechtsverkeer deelnemen. Hierdoor kan het CIZ onder meer ook zelfstandig personeel aannemen en bezittingen en schulden hebben. Op grond van het zevende lid zal het CIZ, in afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zbo’s, personeel aannemen op grond van arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht. Artikel 7.1.1, eerste lid, stelt het CIZ in, zodat het CIZ een publiekrechtelijk zbo is. Het tweede lid geeft een bevoegdheid aan de Minister van VWS om de vestigingsplaats te bepalen. Dit maakt het mogelijk om de vestigingsplaats van het CIZ eventueel ook zonder wetswijziging te wijzigingen. Momenteel is het CIZ gevestigd in Driebergen. Momenteel bestaat geen aanleiding om de vestigingsplaats van het CIZ te wijzigen.

Hoofdstuk 2 van de Kaderwet zbo’s geeft enkele bepalingen omtrent de vormgeving van publiekrechtelijke zbo’s zoals het CIZ. Het onderhavige wetsvoorstel bevat hierdoor zelf geen bepalingen over onder meer benoeming en ontslag van leden of over hun nevenfuncties. De Minister van VWS heeft reeds op grond van artikel 12 van de Kaderwet de bevoegdheid en taak om leden van het CIZ te benoemen en eventueel te schorsen en te ontslaan. De Minister is hierdoor in staat om de kwaliteit van het bestuur van het CIZ te beïnvloeden. Artikel 13 van de Kaderwet bepaalt bovendien dat een lid van een publiekrechtelijk zbo geen nevenfuncties mag vervullen die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. Hoewel het vervullen van andere functies door CIZ-leden niet per definitie ongewenst is, moet vermeden worden dat een andere, tegelijkertijd beklede (neven)functie in de weg staat aan een goede functievervulling bij het CIZ. Het hebben of aanvaarden dergelijke functies moet daarom ook bij de Minister worden gemeld, zodat ook voldaan kan worden aan de verplichte openbaarheid van de nevenfuncties. De leden van het CIZ kunnen in ieder geval geen lidmaatschap hebben van het Zorginstituut, van de Nederlandse Zorgautoriteit, van het bestuur van een zorg- of Wlz-uitvoerder-, of van het bestuur van een gemeente.

In het derde tot en met zesde lid worden, in aanvulling op de bepalingen van hoofdstuk 2 van de Kaderwet zbo’s, enkele eisen gesteld aan de vormgeving van het CIZ. Dit betekent dat het CIZ, net als het CAK, uit ten hoogste drie leden kan bestaan, onder wie in ieder geval een voorzitter. De voorzitter van het CIZ zal het CIZ in en buiten rechte vertegenwoordigen. De bestuursleden van het CIZ worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CIZ alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring. Zij zullen derhalve in ieder geval voldoende deskundigheid moeten hebben van de (langdurige) zorg en de bestuurlijke omgeving waarin het CIZ zich bevindt. De leden van het CIZ worden, wederom in lijn met de leden van het CAK, benoemd voor ten hoogste vier jaar. Omdat het ongewenst is om een onbeperkte herbenoeming van de CIZ-leden mogelijk te maken, kan een eventuele herbenoeming ten hoogte twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

Artikel 7.1.2

Eerste lid

Zelfstandige bestuursorganen hebben als kenmerk dat zij niet onder volledige politieke verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Om die reden hebben zij een gesloten huishouding, hetgeen inhoudt dat hun taken en bevoegdheden zijn beperkt tot die taken en bevoegdheden waarvoor het betreffende zbo is ingesteld. Het CIZ kan dus niet zelfstandig zijn taken en bevoegdheden uitbreiden, beperken of delegeren. In het geval een zbo een (neven)activiteit wenst uit te oefenen die niet onmiddellijk voortvloeit uit de wettelijke taak en daar ook niet onlosmakelijk mee is verbonden, is het uitgangspunt dat de betreffende activiteit ten minste de goedkeuring of instemming van de Minister behoeft. Artikel 8 van de Kaderwet biedt daar enige ruimte voor, omdat dat artikel het aanvaarden van een mandaat met de goedkeuring van de betrokken Minister mogelijk maakt. De Minister kan de goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat de te mandateren bevoegdheid naar het oordeel van de Minister een goede taakuitoefening door het zelfstandig bestuursorgaan kan belemmeren. Artikel 32 van de Kaderwet geeft bovendien aan dat in voor bepaalde beslissingen de voorafgaande instemming van de betrokken Minister nodig is, waaronder het door dat zelfstandig bestuursorgaan oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon. Hiermee kan worden voorkomen dat het CIZ activiteiten gaat ontplooien die niet behoren tot de terreinen waarop het CIZ taken heeft.

Artikel 7.1.2, eerste lid, bepaalt dat het CIZ de taak heeft om op onafhankelijke wijze de indicatiebesluiten te nemen als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid. Het CIZ doet dit op aanvraag door of namens de verzekerde, zonder daar kosten voor in rekening te brengen.

Tweede lid

Naast de taken die het CIZ heeft bij de uitvoering van deze wet, is het CIZ ook belast met taken in het kader van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (31 996, hierna: Wet zorg en dwang). De Wet zorg en dwang biedt een uniforme regeling voor het verlenen van zorg aan mensen met een psychogeriatrische aandoening, zoals dementie, of een verstandelijke beperking, ook als zij daar niet mee instemmen. De Wet zorg en dwang voorziet in een uitgebreide procedure die moet worden gevolgd voordat dwang of onvrijwillige zorg kan worden toegepast. De Wet zorg en dwang geeft nadrukkelijk taken en bevoegdheden aan een onafhankelijk orgaan dat een goed beeld heeft van de zorgbehoefte van een cliënt. Omdat het CIZ deze zorgbehoefte ook bij de AWBZ-indicatie afgeeft, is in de Wet zorg en dwang aangesloten bij het CIZ als AWBZ-indicatiesteller. De vraag of een cliënt in een ernstig nadelige situatie kan komen als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking, kan immers het beste door het CIZ worden beantwoord (Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 3). Met het onderhavige wetsvoorstel blijven de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet zorg en dwang ook bij het CIZ. In het kader van die wet gaat het om twee verschillende beslissingen. In de eerste plaats kan het CIZ een besluit tot opname en verblijf zonder rechterlijke machtiging geven als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet zorg en dwang. Het gaat hierbij om de situatie waarin een persoon niet willens en wetens kan instemmen met opname, maar zich daar ook niet tegen verzet. In de tweede plaats speelt het CIZ een in de procedure die gevolgd moet worden als een cliënt zich wél verzet tegen opname. In deze gevallen kan die verzekerde uitsluitend via de rechter of – in een crisissituatie – via een inbewaringstelling door de burgemeester worden opgenomen. Het CIZ heeft hier de bevoegdheid om de rechter om een machtiging tot opname en verblijf te verzoeken (artikel 24, eerste lid, van de Wet zorg en dwang).

Derde lid

Het derde lid van artikel 7.1.2 bepaalt, in aanvulling op de rechtstreeks op grond van het eerste lid aan het CIZ toebedeeld taken, dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan het CIZ werkzaamheden kunnen worden opgedragen die verband houden met de taken die bij wet zijn opgedragen. Het kan hierbij gaan om taken die vergelijkbaar zijn met indicering in de zin van artikel 3.2.2, zoals de boordeling of een verzekerde in aanmerking komt voor ADL-assistentie op grond van artikel 10.1.3 of voor een tijdelijk recht op extramurale zorg (via een subsidie door het Zorginstituut op grond van artikel 11.1.4).

Vierde lid

Ingevolge artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet. Bij de pogingen om de indicatiestelling in de AWBZ te vereenvoudigingen, is hebben zorgaanbieders, mede via mandaat, mogelijkheid gekrgen om voor verzekerden aanvragen in te dienen en soms snel tot zorgverlening over te kunnen gaan. Zoals aangegeven in paragraaf 2.2.2. van het algemene deel van deze toelichting zullen in de Wlz geen herindicaties onder taakmandaat bestaan. Daarom wordt in het vierde lid van artikel 7.1.2 bepaald dat geen mandaat kan worden verleend aan iemand die niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de mandaatgever met betrekking tot het nemen van het indicatiebesluit. Het vijfde lid voorziet echter in een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur tóch categorieën van besluiten aan te wijzen waarvoor het verbod op mandaatverlening niet geldt. Hoewel er momenteel geen voornemens zijn om in bepaalde gevallen mandaat van de indicatiestelling mogelijk te maken, biedt de Wlz hiermee voloende flexibiliteit om mogelijk in de toekomst anders te besluiten.

Artikel 7.1.3

Eerste lid

De inhoudt van dit artikel is gelijk aan het het huidige artikel 50 van de AWBZ en het voorgestelde artikel 6.1.3, waardoor dezelfde verplichting komt te gelden voor CIZ om een bestuursreglement vast te stellen, net als artikel 50 AWBZ en artikel 6.1.3 dat met betrekking tot het CAK regelen. In het bestuursreglement kunnen regels worden opgenomen over de wijze van besluitvorming, de taakverdeling tussen de leden, een eventuele cliëntenraad en dergelijke. Het reglement behoeft op grond van artikel 11 van de Kaderwet In artikel 11 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de goedkeuring behoeft van de Minister, die de goedkeuring uitsluitend kan onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het reglement naar het oordeel van de Minister een goede taakuitoefening door het CIZ kan belemmeren.

Tweede lid

Evenals de vergaderingen van het CAK, het Zorginstituut en de NZa, zijn ook de vergaderingen van het bestuur van het CIZ niet openbaar, tenzij in het bestuursreglement anders is bepaald.

Artikel 7.2.1

Hoofdstuk 3 van de Kaderwet voorziet in enkele algemene bepalingen over de informatievoorziening en de sturing en toezicht. Meer specifiek worden algemene bepalingen gegeven over het werkprogramma, de begroting, het jaarverslag, de jaarrekening en het budget van zbo’s. Die bepalingen zijn rechtstreeks van toepassing op het CIZ als publiekrechtelijk zbo. In aanvulling daarop staan in paragraaf 7.2 enkele artikelen die specifiek betrekking hebben op het van het CIZ. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de bepalingen over het CAK omdat ook CAK een publiekrechtelijk zbo is dat op grond van dit wetsvoorstel wordt ingesteld.

Dit houdt onder meer in dat het CIZ jaarlijks vóór 1 november een werkprogramma en een begroting aan de Minister van VWS stuurt (artikel 7.2.1, eerste lid). Over het werkprogramma zijn in de Kaderwet geen bepalingen opgenomen. Artikelen 6.2.1, tweede tot en met vijfde lid, dat betrekking heeft op het werkprogramma en de begroting van het CAK, wordt met artikel 7.2.1, tweede lid, van overeenkomstige toepassing verklaard op het CIZ. Het werkprogramma van het CIZ behoeft derhalve de goedkeuring van de Minister en bevat een omschrijving van de activiteiten die het CIZ wil gaan verrichten. Zoals reeds is vermeld in paragraaf 5.6 is het werkprogramma voor de Minister van belang vanuit de politieke en budgettaire verantwoordelijkheid van de Minister voor het goed functioneren van het zbo, in dit geval het CIZ. Het werkprogramma bevat een omschrijving van alle werkzaamheden die het CIZ in het volgende kalenderjaar wil verrichten, zodat de Minister daar een volledig beeld van heeft. Het gaat dus niet alleen om een omschrijving van de taken die rechtstreeks uit artikel 7.1.2 voortvloeien, maar ook van de taken die via mandaat bij het CIZ zijn belegd.

Net als het CAK moet ook het CIZ op grond van artikel 26 van de Kaderwet jaarlijks aan de Minister een begroting moet toezenden. De artikelen 27 en 28 van de Kaderwet geven aan wat de inhoud en vormgeving van de begroting moet zijn. Artikel 6.2.1, vierde lid, is uiteraard alleen van overeenkomstige toepassing voor zover het de beheerskosten van het CIZ betreft. Het CIZ heeft immers geen taak op grond van de Wtcg. De beheerskosten die betrekking hebben op eventuele activiteiten die in mandaat worden uitgevoerd, maken logischerwijs wél onderdeel uit van de bedoelde beheerskosten.

Met het derde lid wordt artikel 6.2.3 van overeenkomstige toepassing verklaard op het CIZ. Dat artikel is inhoudelijk gelijk aan het huidige artikel 51b van de AWBZ dat reeds op het CAK van toepassing is.

Artikel 7.2.2

Het CIZ maakt kosten voor de uitvoering van zijn wettelijke taken. Vanuit ’s Rijks kas ontvangt het CIZ daarom een bedrag voor de beheerskosten die onder andere gemaakt worden voor de huisvesting, het personeel en ICT. Net als bij de beheerskosten van het CAK controleert de Minister de beheerskosten, omdat ook deze kosten afkomstig zijn uit de begroting.

Artikel 7.2.2 bepaalt dat de Minister het budget voor beheerskosten vaststelt vóór 1 december van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop het budget betrekking heeft. Het werkprogramma en de begroting van het CIZ worden derhalve eerder aan de Minister gestuurd (artikel 7.2.1, eerste lid).

Artikel 6.2.2 is van overeenkomstige toepassing op het budget voor de door het CIZ te maken beheerskosten. Dit houdt in dat het budget voor beheerskosten wordt gedekt uit ’s Rijks kas (artikel 6.2.2, tweede lid) en dat het CIZ over ten hoogste een derde gedeelte van het in het budget opgenomen bedrag voor beheerskosten dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld, in het geval het budget niet is vastgesteld voor 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft (artikel 6.2.2, derde lid). Het CIZ mag bovendien met betrekking tot de beheerskosten geen verplichtingen aangaan of uitgaven doen die leiden tot overschrijding van het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten (artikel 6.2.2, vierde lid). Aan de Minister komt, doordat artikel 6.2.2, vijfde lid van overeenkomstige toepassing wordt verklaard, de bevoegdheid het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten te wijzigen.

Artikel 7.2.3

De artikelen 6.2.4 tot en met 6.2.6 stellen regels met betrekking tot het werkprogramma, de begroting, het budget, het jaarverslag, de jaarrekening en de te vormen egalisatiereserve van het CAK. Deze artikelen hoeven niet te worden herhaald voor wat betreft het CIZ, maar worden van overeenkomstige toepassing verklaard op het CIZ. In het eerste lid van artikel 7.2.3 wordt artikel 6.2.5 van overeenkomstige toepassing verklaard op het werkprogramma, de begroting, het budget, het jaarverslag, de jaarrekening en de te vormen egalisatiereserve van het CIZ. Het tweede lid bepaalt dat de artikelen 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, en 6.2.6, eerste lid, van overeenkomstige toepassing zijn op het financieel verslag van het CIZ. Hierbij wordt echter een uitzondering gemaakt voor de tweede volzin van artikel 4.3.1, eerste lid, omdat in het financieel verslag geen sprake zal zijn van een onderscheid tussen de beheerskosten en de kosten van verstrekking van zorg en vergoedingen. Het derde lid van artikel 7.2.3 verklaart de artikelen 4.3.2 en 6.2.6, tweede lid, van overeenkomstige toepassing op het uitvoeringsverslag van het CIZ. De bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in artikel 4.3.2, derde lid, onder b, hebben in relatie tot het CIZ uiteraard betrekking op de verplichtingen die op het CIZ berusten.

HOOFDSTUK 8

Artikel 8.1.1 en 8.1.3

De bewoners van instellingen zijn, omdat zij zijn aangewezen op hun verblijf in die instelling, in combinatie met hun eigen beperkingen, in hoge mate van de zorgaanbieder afhankelijk wat betreft de mogelijkheden om hun leven zoveel mogelijk naar eigen inzicht in te richten. De artikelen 8.1.1. en 8.1.3 bepalen welke rechten de verzekerde heeft om hem zo veel mogelijk zeggenschap te geven over zijn leven als hij is aangewezen op langdurige zorg. Deze artikelen zijn ook van toepassing indien de verzekerde het integrale pakket van zorg met een vpt thuis krijgt. Ook deze client is immers in grote mate afhankelijk van de zorgaanbieder.

Artikel 8.1.1 waarborgt de zeggenschap van de verzekerde door de zorgaanbieder te verplichten om afspraken te maken over de zorgverlening. Ook de wijze waarop dit moet worden geëvalueerd en geactualiseerd moet worden besproken (artikel 8.1.1, eerste lid).

In het tweede lid zijn de toegevoegde gespreksonderwerpen, die betrekking hebben op het inrichten van het eigen leven, en die cruciaal zijn voor de kwaliteit van bestaan als verplicht gespreksonderwerp vastgelegd. Daarbij is inspiratie gezocht bij de eerder genoemde kwaliteitskaders. In het Kwaliteitskader voor de gehandicaptenzorg worden acht domeinen onderscheiden: lichamelijk welbevinden, psychisch welbevinden, interpersoonlijke relaties, deelname aan de samenleving, persoonlijke ontwikkeling, materieel welzijn, zelfbepaling en belangenbehartiging. Daarnaast zijn er vier randvoorwaarden: zorgafspraken en ondersteuningsplan, cliëntveiligheid, kwaliteit van medewerkers en organisatie en samenhang in zorg en ondersteuning. In het Kwaliteitskader voor de ouderenzorg worden vier aspecten van kwaliteit van leven onderscheiden: lichamelijk welbevinden en gezondheid, mentaal welbevinden, woon- en leefsituatie en participatie. Daarnaast is er aandacht voor de kwaliteit van de zorgverleners, de kwaliteit van de zorgorganisatie en de zorginhoudelijke kwaliteit en veiligheid. Volledigheid van te bespreken onderwerpen is niet nagestreefd, de besprekingen in het kader van het zorgplan mogen niet vervormen tot het langslopen van een afvinklijst.

De in het tweede lid genoemde onderwerpen worden hieronder nader toegelicht.

Zeggenschap van de verzekerde over de inrichting van zijn leven

De verzekerde moet – binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid – zelf kunnen bepalen hoe zijn dagindeling en leefomgeving eruit zien. Wat en wie hij belangrijk vindt in het leven en wat dat betekent voor het leven van elke dag. Er is niet gekozen voor de term «regie voeren», omdat niet alle verzekerden zelf de regie kunnen voeren. De regie kan ook gevoerd worden door een familielid of een verzorgende die vraagt hoe laat de verzekerde wil opstaan, wat hij die dag van de week wil doen en met wie of hij bij de voor- of achternaam wil worden aangesproken. Die vraagt wat de verzekerde zelf kan en waar hij hulp bij nodig heeft. Een zeer belangrijk aspect van het onderwerp zeggenschap is de rol is mantelzorgers en vrijwilligers hebben in de inrichting van het leven van de verzekerde. Het gaat erom dat de verzekerde of, als het niet anders kan, zijn vertegenwoordiger, de keuzes maakt. Om te benadrukken dat niet voorbij kan worden gegaan aan de betrokkenheid van mantelzorgers en vrijwilligers, is in artikel 8.1.1, tweede lid, onder a, dit onderwerp met name genoemd. Zeggenschap over de inrichting van het leven is echter een overkoepelend begrip dat de overige onderwerpen deels omvat, maar ook een bredere betekenis heeft. Naast de overige genoemde onderwerpen kan het onderwerp zeggenschap een belangrijke kapstokfunctie vervullen voor aspecten van de inrichting van het leven die in de overige onderwerpen mogelijk niet zijn vervat.

De mogelijkheid om dagelijks te douchen, tijdige hulp bij toiletgang en het tijdig verwisselen van incontinentiemateriaal

Als de verzekerde dat wil, moet hij dagelijks kunnen douchen, ook als hij daarbij vanwege zijn beperking hulp nodig heeft. De wens van de verzekerde staat hierbij centraal. Dagelijks douchen is voor de verzekerde vanzelfsprekend geen plicht. Het gaat erom dat er afspraken over gemaakt worden. Als de verzekerde dat liever heeft, kan hij ook hulp krijgen bij het op een andere manier wassen. Als de verzekerde naar het toilet moet, moet hij niet op een toiletronde hoeven te wachten, maar moet hij snel geholpen worden als hij het niet alleen kan. Ook moet incontinentiemateriaal tijdig verwisseld worden. Met «tijdig» wordt bedoeld, tijdig voor de individuele verzekerde in zijn specifieke situatie.

Voldoende en gezonde voeding en drinken

Het uitgangspunt is dat de verzekerde genoeg te eten en te drinken krijgt. Als hij niet zelf kan eten en drinken, moet de hulp zodanig zijn dat hij de gelegenheid en tijd krijgt om voldoende voeding en vocht binnen te krijgen. Eten dat smakelijk is, zullen verzekerden met meer smaak en dus beter op eten. Het eten moet gezond zijn volgens de gangbare normen en het ligt in de rede dat de maaltijden voldoende gespreid zijn over de dag. Het spreekt vanzelf dat uitdroging en ondervoeding worden voorkomen en op de houdbaarheidsdatum van eten en drinken wordt gelet.

Een schone en verzorgde leefruimte

De instelling is het thuis van de verzekerden. De verzekerden moeten zich er dan ook daadwerkelijk thuis voelen. Een verzorgde leefruimte, zowel de eigen kamer, als de gemeenschappelijke ruimten, is daarbij een belangrijk aspect. De kamer, het sanitair en de gemeenschappelijke leefruimte moeten schoon zijn en er verzorgd uitzien. Er moet ruimte zijn voor bezoek; de verzekerde moet zich thuisvoelen met de medewerkers en met medebewoners.

Respectvolle bejegening, passend bij de eigenheid van de verzekerde, en veilige en aangename sfeer

Een verzorgde leefruimte en een aangename en veilige sfeer zijn onderdeel van het domein woon- en leefsituatie in de termen van de kwaliteitskaders. De zorgverleners hebben aandacht voor hoe het met de verzekerde gaat, geven antwoord op zijn vragen en zijn beleefd. Er moet een sfeer zijn waarin verzekerden het durven te zeggen als iets niet naar hun zin gaat. Mensen hebben respect en aandacht voor elkaar in al hun verscheidenheid, ook als het gaat om verschillen in etniciteit, ras, levensovertuiging, culturele achtergrond of seksuele geaardheid. Respectvolle en passende bejegening en het hierna volgende beleven van godsdienst of levensovertuiging behoren tot het domein van het mentaal welbevinden. Met de formulering «passend bij de eigenheid van de verzekerde» wordt gedoeld op de noodzaak dat ook rekening gehouden wordt met diens seksuele geaardheid.

Beleven van godsdienst of levensovertuiging

Verzekerden moeten de mogelijkheid hebben hun godsdienst of levensovertuiging te beleven. Op grond artikel 6 van de Wkkgz is het voor zorgaanbieders die verblijfszorg leveren verplicht om geestelijke verzorging aan te bieden. Het kunnen beleven van godsdienst of levensovertuiging is ruimer. Het geeft bewoners van instellingen de mogelijkheid om te bidden voor het eten, een hoofddoekje of keppeltje te dragen of feesten te vieren. Bij de zorg en bijvoorbeeld de voeding zal zoveel mogelijk met de godsdienst of de levensovertuiging rekening moeten worden gehouden.

Een zinvolle daginvulling en beweging

Wie liever helpt bij het koffie schenken dan bingo speelt, moet in principe die gelegenheid krijgen. Er zijn voldoende activiteiten en verzekerden en familieleden worden daarover geïnformeerd. Mensen die dat willen, krijgen hulp bij een actieve deelname aan de samenleving. Mensen worden gestimuleerd om te (blijven) bewegen. Wie nog kan lopen, hoeft niet in een rolstoel naar de activiteiten te worden gebracht. De zeggenschap over de dagindeling, de daginvulling en aandacht voor ontwikkeling (hierna) maken deel uit van het domein participatie (ouderenzorg) dan wel zelfbepaling, deelname aan de samenleving en persoonlijke ontwikkeling (gehandicaptenzorg).

De mogelijkheid om dagelijks in de buitenlucht te verkeren

De verzekerde die daar behoefte aan heeft, moet regelmatig naar buiten kunnen, bijvoorbeeld om een wandelingetje te maken, een kopje koffie drinken in het dorp of even een luchtje scheppen op de binnenplaats. Het is mogelijk om een zinvolle daginvulling, beweging en buitenlucht op die manier met elkaar te combineren. Het is niet de bedoeling is dat een verzekerde slechts één keer per maand of één keer per week buiten kan zijn, terwijl diegene vaker in de buitenlucht zou willen zijn. De verzekerde die veilig alleen naar buiten kan gaan, kan dat doen zo vaak als hij wil. Uiteraard moet in goed overleg tussen verzekerde en zorgaanbieder bezien worden hoe het beste aan de wens van de verzekerde tegemoet gekomen kan worden indien hij vanwege zijn beperking hulp nodig heeft bij het naar buiten gaan: kan een zorgverlener met hem gaan wandelen of kan een mantelzorger of vrijwilliger dat doen? Of kan de verzekerde met een groep verzekerden en begeleiders naar het park of kan de verzekerde in de binnentuin een poosje alleen buiten zijn? De conditie van de verzekerde en weersomstandigheden nopen uiteraard tot een flexibele omgang met de afspraken op dit punt.

Ontwikkeling en ontplooiing

Aandacht voor ontwikkeling en ontplooiing is vooral van belang in de gehandicaptenzorg. Dit onderwerp is nauw verwant aan dat van een zinvolle daginvulling. Mensen die zich willen en kunnen ontwikkelen, moeten daar de gelegenheid voor krijgen in hun werkzaamheden en activiteiten van alledag.

Ten slotte wordt nog het volgende opgemerkt. Hoewel het beleid erop is gericht iedere alleenstaande bewoner van een instelling een eigen kamer te geven61, is er nog een relatief klein aantal tweepersoonskamers. Mocht een cliënt die in een tweepersoonskamer verblijft het niet met zijn kamergenoot kunnen vinden, dan kan uiteraard ook hiervoor in de zorplanbespreking een oplossing worden gezocht.

De uitkomsten van de besprekingen tussen de verzekerde (of diens vertegenwoordiger) en de zorgaanbieder moeten binnen zes weken worden vastgelegd in het zorgplan. De zorgaanbieder moet, zodra het zorgzorgplan is vastgesteld, terstond een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan diens vertegenwoordiger verstrekken. Aan dit vereiste wordt voldaan indien de zorgaanbieder het origineel van het zorgplan bij de verzekerde thuis bewaart. Bovendien moet de zorgaanbieder op verzoek van de verzekerde of diens vertegenwoordiger een afschrift verstrekken van het zorgplan. Deze verplichtingen zijn neergelegd in artikel 8.1.3, eerste en zesde lid, en zorgen er voor dat de verzekerde altijd de beschikking heeft over de tekst van het zorgplan. Hierdoor is de verzekerde ook in staat om familie of vrienden in de gelegenheid te stellen om het afschrift in te zien of om daarover te beschikken.

Het zal voorkomen dat de zorgaanbieder de verzekerde niet in staat acht om zelf tot een redelijke waardering van zijn belangen in verband met de zorgverlening te komen. Als de zorgaanbieder vindt dat daar sprake van is, legt hij in zorgplan vast op welke punten en in welke mate de verzekerde niet zelf een verantwoorde afweging kan maken. De zorgaanbieder zal daarbij tevens aangeven welke persoon betrokken wordt bij het zorgplan, zodat de belangen van de verzekerde voldoende worden behartigd. Artikel 8.1.3 geeft aan wie in welke gevallen de vertegenwoordiger van de verzekerde betrokken is. In het geval dat rekening gehouden moet worden met een schriftelijke wilsverklaring van een inmiddels wilsonbekwame verzekerde als bedoeld in artikel 8.1.2, vijfde lid, moet dit ook in het zorgplan worden vastgelegd. Het kan ook voorkomen dat de verzekerde of diens vertegenwoordiger geen toestemming geeft voor de zorgverlening. Het derde lid van artikel 8.1.3 bepaalt dat de zorgaanbieder deze wilsuiting ook weergeeft in het zorgplan. Omgekeerd is denkbaar dat de zorgaanbieder niet in staat is met alle wensen van de verzekerde rekening te houden. Dat zal hij dan in de bespreking aan de verzekerde moeten laten weten om te bezien welke alternatieven er zijn. Ook dit zal in het zorgplan moeten worden vastgelegd (artikel 8.1.3, vierde lid). Het vijfde lid van artikel 8.1.3 bepaalt bovendien dat, ook als de verzekerde niet bereid is met de zorgaanbieder te overleggen, de zorgaanbieder toch in een zorgplan moet vastleggen welke inhoudelijke doelen hij met de zorgverlening in een bepaalde periode wil bereiken en op welke wijze hij zoveel mogelijk rekening houdt met wat de wensen van de verzekerde zouden kunnen zijn. Ook in dat geval maken de beschreven doelen deel uit van het zorgplan.

Aan de wensen van de verzekerde die in een instelling verblijft moet zoveel mogelijk tegemoet worden gekomen. De zorgaanbieder moet de weloverwogen wensen van de verzekerde respecteren, tenzij dat in redelijkheid niet van de zorgaanbieder verlangt kan worden. De wensen van de verzekerden vinden dus wel een grens in wat redelijk is gezien de mogelijkheden van de verzekerde, de eisen van goed zorgverlenerschap en van de rechten van andere verzekerden of een goede en ordentelijke gang van zaken binnen de instelling (artikel 8.1.1, derde lid). Het vierde lid van artikel 8.1.1 maakt bovendien duidelijk dat de zeggenschap van de verzekerde over zijn eigen leven niet in kan houden dat de verzekerde recht kan krijgen op meer zorg dan waarop hij redelijkerwijs is toegewezen. De daadwerkelijke behoefte aan zorg en welzijnaspecten van het recht op zorg blijft leidend.

Op grond van het vijfde lid van artikel 8.1.1 zal de zorgaanbieder overeenkomstig de in het zorgplan neergelegde afspraken daarover, in nieuwe besprekingen met de verzekerde of diens vertegenwoordiger tenminste tweemaal per jaar de afspraken in het zorgplan moeten evalueren en bijwerken. De evaluatie van het zorgplan vindt bij voorkeur plaats in aanwezigheid van de betrokken disciplines (bijvoorbeeld de verpleeghuisarts). Indien één of meerdere van de betrokken disciplines niet aanwezig kunnen zijn, worden deze voorafgaand aan de zorgplanbespreking geraadpleegd. Het zesde lid van artikel 8.1.1 geeft de verzekerde of degene die hem daarbij vertegenwoordigt (dit zijn gezien de definitie van «vertegenwoordiger» in artikel 1.1.1 de personen, bedoeld in artikel 8.1.2, eerste lid) bij de initiële bespreking alsmede bij de evaluatie- en actualisatiebesprekingen van het zorgplan desgevraagd recht op cliëntondersteuning. Het is de Wlz-uitvoerder die hiervoor moet zorgen.

Artikel 8.1.2

Dit artikel geeft aan dat de verplichtingen van de aanbieder die voortvloeien uit de artikelen 8.1.1 en 8.1.3 in verschillende gevallen moeten worden nagekomen jegens andere personen dan de verzekerde. Artikel 8.1.2 stelt regels over de betrokkenheid van de wettelijke vertegenwoordigers bij het tot gelding brengen van rechten jegens de zorgaanbieder door of voor bepaalde groepen van jeugdigen en wilsonbekwamen. In deze bepaling zijn, in iets andere bewoordingen, de eerste vijf leden van artikel 7:465 BW overgenomen, die aangeven in welke gevallen de zorgaanbieder de verplichtingen jegens een ander moet nakomen in plaats van de verzekerde, of naast hem bij de uitvoering van deze artikelen wordt betrokken. De regering heeft aangekondigd dat het voornemens is de rechten betreffende het inzagerecht van nabestaanden, de bewaartermijn van het medisch dossier en de verplichting om in het dossier aantekening te maken van beslissingen, waarvoor de cliënt wilsonbekwaam wordt geacht, nog deze kabinetsperiode nader wettelijk te regelen in een afzonderlijke wijziging van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO).

Het eerste lid regelt dat bij de bespreking van het zorgplan van personen die niet volwassen zijn of die niet in staat zijn te achten tot een redelijke waardering van hun belang, ook andere personen moeten worden betrokken. In de onderdelen tot en met e zijn vijf verschillende situaties uitgewerkt. Zo is in onderdeel b vastgelegd dat, indien een verzekerde tussen de twaalf en zestien jaar is, niet alleen met hem moet worden gesproken, maar ook met zijn ouders of voogd. De zorgaanbieder moet in beginsel beide ouders bij de zorgplanbespreking betrekken. Indien één van de ouders niet aanwezig is, zal het afhangen van de omstandigheden van het geval welke inspanning de zorgaanbieder moet leveren om met de ontbrekende ouder in contact te treden. Bij ingrijpende vraagstukken zal deze inspanning groter moeten zijn dan bij niet ingrijpende zaken. Ingevolge artikel 8.1.2 moet de zorgaanbieder zijn verplichtingen jegens minderjarigen jonger dan twaalf jaar of jegens wilsonbekwame ouderen nakomen jegens de ouders, voogd, mentor, etc. Dat de verzekerde in voorkomend geval niet in staat wordt geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen inzake een bepaalde kwestie, hoeft er echter niet aan in de weg te staan dat de verzekerde toch zoveel mogelijk bij de bespreking wordt betrokken. Het is zelfs wenselijk de verzekerde maximaal de gelegenheid te geven zich uit te spreken. Dat doet niet af aan de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder en de vertegenwoordiger om tot een verantwoorde afweging te komen. Op dit punt gaat zal de Wlz de betrokkenheid van de verzekerde dan het huidige Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg, dat het mogelijk maakt ook zonder de verzekerde met de vertegenwoordiger te spreken.

Artikel 8.1.2 is zodanig geformuleerd dat het zorgplan slechts met een vertegenwoordiger naast of in plaats van de verzekerde mag worden besproken, indien de verzekerde ter zake van de concreet aan de orde zijnde zaak niet in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen. Dat kan derhalve per onderdeel van het zorgplan verschillend uitpakken. Net als bij artikel 7:456 van het Burgerlijk Wetboek wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat een patiënt ten aanzien van sommige zaken wel en ten aanzien van andere zaken niet de reikwijdte van een te nemen beslissing inzake een verrichting kan overzien. De zorgaanbieder is bij patiënten vanaf 16 jaar slechts gehouden zijn verplichtingen na te komen jegens een ander dan de patiënt zelf, als de patiënt ter zake van de verplichting waar het in concreto over gaat, niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen. In een dergelijk geval is er dus op grond van artikel 8.1.2, eerste lid, onder c en e, van dit wetsvoorstel is, voor 16- tot 18-jarigen, geen vertegenwoordigingsrol weggelegd voor de ouders of voogd en evenmin, voor meerderjarige patiënten, voor de curator of mentor dan wel een van de andere aangewezen vertegenwoordigers. De toelichting bij artikel 1653u BW (het huidige artikel 7:465 BW), dat materieel gelijk is aan artikel 8.1.2, zegt daarover expliciet dat het feit dat een patiënt onder curatele staat, nog niet hoeft te betekenen dat hij elk inzicht in zijn eigen situatie mist en vervolgt met «Indien de betrokkene in een concreet geval, bij voorbeeld ten aanzien van de vraag of een bepaalde verrichting dient plaats te vinden, wel tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat kan worden geacht, zal hij zelf kunnen optreden».

Het tweede lid maakt een uitzondering op het betrekken van de vertegenwoordiger van de verzekerde voor het geval dat niet verenigbaar zou zijn met de zorg van een goed zorgverlener.

Het derde lid houdt in dat de vertegenwoordiger zich als een goed vertegenwoordiger moet opstellen. Hij zal daarom zoveel mogelijk hebben te handelen naar de veronderstelde wensen, voorkeuren, mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde.

De zorgaanbieder moet goede zorg verlenen. Dit kan onder omstandigheden zelfs betekenen dat de zorgaanbieder de mening van de minderjarige verzekerde zwaarder laat wegen dan die van diens vertegenwoordiger. In het vierde lid is daarom vastgelegd dat de zorgaanbieder het standpunt van een verzekerde, ouder dan elf jaar, indien dat anders is dan het standpunt van zijn vertegenwoordiger en de verzekerde daaraan weloverwogen vasthoudt, moet respecteren. Dat betekent dat hij in elk geval geen afspraken maakt die niet met dat standpunt zijn te verenigen.

Het vijfde lid van artikel 8.1.2 bepaalt dat indien een wilsonbekwame verzekerde van zestien jaar of ouder eerder, toen van wilsonbekwaamheid nog geen sprake was, schriftelijk heeft vastgelegd wat zijn wensen onder de gegeven omstandigheden zouden zijn, de vrijheid van de zorgaanbieder om van die wensen af te wijken kleiner is. Hij mag slechts om gegronde redenen daarvan afwijken.

HOOFDSTUK 9

Artikel 9.1.1

Eerste lid

Ten opzichte van AWBZ is het artikel (10a AWB) vervallen waarin werd bepaald op welke wijze de zorgaanbieder de identiteit van verzekerde vaststelt. De Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg voorziet reeds in bepalingen die dat regelen. De artikelen 4 tot en met 12 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg zien op het gebruik van het burgerservicenummer (BSN) door de zorgaanbieders die Zvw- of Wlz-zorg leveren. Artikel 4 van die wet bepaalt dat de zorgaanbieder het BSN van een verzekerde gebruikt met het doel te waarborgen dat de in het kader van de verlening van zorg te verwerken persoonsgegevens op die persoon betrekking hebben. De zorgaanbieder stelt daartoe de identiteit van de verzekerde vast aan de hand van een identificatiebewijs dat de verzekerde desgevraagd ter inzage geeft (artikelen 5 en 6 Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg).

Artikel 9.1.1 biedt een soortgelijke bepalingen voor het gebruik van het BSN door Wlz-uitvoerders in het kader van de Wlz. De artikelen 4 en 6 tot en met 9 worden in artikel 9.1.1, eerste lid, van overeenkomstige toepassing verklaard op de Wlz-uitvoerders. De artikelen 10 tot en met 12 worden in gewijzigde vorm overgenomen. Hierdoor is de Wlz-uitvoerder bevoegd en verplicht om in zijn administratie het BSN van zijn verzekerden te gebruiken voor de uitvoering van deze wet. De Wlz-uitvoerder zal het BSN aan de hand van een identificerend document vaststellen, gebruiken en opnemen in de administratie. De Wlz-uitvoerder bewaart het burgerservicenummer gedurende zeven jaren na het einde van de inschrijving van de verzekerde (artikel 2:10, derde lid, Burgerlijk Wetboek, zie ook artikel 68 Zvw).

Tweede lid

In artikel 5 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg wordt bepaald wanneer de zorgaanbieder de identiteit en het van de cliënt vaststelt. Dit lid geeft een soortgelijke bepaling die specifiek ziet op de Wlz-uitvoerder en zijn taken. De Wlz-uitvoerder stelt de identiteit en het BSN van de verzekerde op grond van dit lid vast indien de persoon zich ter inschrijving bij de Wlz-uitvoerder meldt of voor zover dat redelijkerwijs nodig is ter uitvoering van artikel 12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

Derde lid

Dit lid bepaalt dat bij gegevensuitwisseling tussen de Wlz-uitvoerders en de in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties het BSN wordt gebruikt, voor zover die personen en instanties tot gebruik van dat nummer bevoegd zijn. Dit lid komt overeen met artikel 52, vierde lid, van de AWBZ en artikel 86, vierde lid, van de Zvw. Welke personen en instanties bevoegd zijn om het BSN in de zorgsector te gebruiken is kenbaar via de registers die op grond van hoofdstuk 3 van de Wet gebruik burgerservicenummer zijn ingesteld.

Vierde en vijfde lid

Deze leden bieden grondslagen om regels te stellen over het gebruik van het BSN in de Wlz-keten. Het vierde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke beveiligingseisen de het gebruik van het burgerservicenummer door de Wlz-uitvoerder, alsmede de opname daarvan in zijn administratie, moet voldoen. Op grond van het eerste lid zijn de artikelen 4 en 8 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg van overeenkomstige toepassing verklaard zodat de zorgaanbieder bevoegd om deze gegevensverwerking te verrichten. Artikel 10 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg biedt een grondslag voor regels over opname in van het BSN in de administratie van de zorgaanbieder en het vermelden van het BSN aan een zorgaanbieder, een indicatieorgaan (het CIZ) of een zorgverzekeraar, waaronder begrepen de Wlz-uitvoerder (resp. artikelen 8 en 9 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg). Het vierde lid biedt een soortgelijke grondslag voor het stellen van regels.

Het vijfde lid biedt een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, alsmede categorieën van Wlz-uitvoerders en in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.4 genoemde personen en instanties te kunnen uitzonderen van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens eerste tot en met derde lid. Artikel 2 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg biedt een deels overlappende grondslag. Het vierde lid is ruimer in de zin dat de regels ook betrekking kunnen hebben op andere personen en instanties dan aanbieders, indicatieorganen en zorgverzekeraars in de zin van die wet.

Zesde lid

In dit lid is bepaald dat het CIZ de identiteit van de verzekerde controleert bij de aanvraag van een indicatiebesluit. Aldus is gewaarborgd dat de gegevens die het CIZ beoordeelt, betrekking hebben op de te indiceren persoon.

Artikel 9.1.2

Eerste en achtste lid

In dit artikel wordt de gegevensverstrekking tussen de ketenpartijen van de Wet langdurige zorg geregeld. In de huidige AWBZ wordt voor de gegevensuitwisselingen tussen de ketenpartijen, het CIZ, de zorgverzekeraar, de zorgaanbieder en het CAK via de AZR-systematiek vormgegeven. AZR staat voor «AWBZ-brede zorgregistratie» waarin de verzekerde wordt gevolgd in de fasen van de keten: het indiceren van de zorgbehoefte, het toewijzen en het leveren van de zorg en het opleggen van de eigen bijdrage (de primaire processen). De ketenpartijen hebben ieder taken en bevoegdheden in deze keten en behoeven daarvoor informatie van andere ketenpartijen.

Met het eerste lid worden de actoren genoemd die de gegevens onderling verstrekken. Voor deze partijen wordt daarmee de zwijgplicht van artikel 7:457 BW met voldoende grondslag doorbroken. De Wbp kent een stelsel van limitatief opgesomde grondslagen. Uit oogpunt van kenbaarheid worden de doelen voor de gegevensverstrekking ook in de Wlz zelf opgenomen. In het eerste lid worden de doelen expliciet genoemd. Hierbij is allereerst uitgegaan van de primaire processen van de keten, maar worden ook specifieke doelen genoemd in het kader van de goede uitvoering en beheersbaarheid van deze wet.

Bij de primaire processen in de Wlz gaat het om:

  • de indicatiestelling. Het gaat hier om zowel het nemen van indicatiebesluiten als het achterliggende onderzoek door het CIZ, waarvoor het CIZ (medische) gegevens ontvangt van medisch beroepsbeoefenaren (zie onderdeel a);

  • het sluiten van schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders, bedoeld in artikel 4.2.2, (onderdeel b);

  • de zorgplicht van de Wlz-uitvoerder, genoemd in artikel 4.2.1. Deze zorgplicht houdt met name in dat de verzekerde zijn recht op zorg geldend kan maken bij een door de Wlz-uitvoerder gecontracteerde zorgaanbieder. Het komt daarbij voor dat de Wlz-uitvoerder een bemiddelende rol heeft, ondersteuning biedt aan verzekerden en wachtlijsten moet opmaken of juist overbruggingszorg aanbiedt (onderdeel c);

  • de beoordeling door de Wlz-uitvoerder of de zorg op verantwoorde wijze met een vpt of pgb kan worden verleend (onderdeel d);

  • de zorglevering. In de Wmg wordt het woord «prestatie» gebruikt om de levering van zorg door een zorgaanbieder aan te duiden. In onderdeel d wordt de term «zorglevering» wat breder bedoeld, zoals de benodigde meldingen die plaatsvinden in het kader van de zorgverlening. Het gaat kortom om de levering van de zorg zelf en de alles wat met het proces van zorglevering te maken heeft (onderdeel e);

  • het in rekening brengen van tarieven voor de geleverde prestaties en het daartoe ontvangen en verrichten van de betalingen of vergoedingen aan zorgaanbieders van de geleverde prestaties, of de vergoeding van zorgkosten aan een verzekerde, (onderdeel f);

  • de vaststellingen de inning van eigen bijdragen door het CAK, bedoeld in artikel 3.2.4, (onderdeel g).

In de onderdelen g tot en met i worden handelingen die met de primaire processen samenhangen:

  • het namens een Wlz-uitvoerder of het Zorginstituut verrichten van betalingen door het CAK aan zorgaanbieders (onderdeel h);

  • het verrichten van controle of fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders (onderdeel i);

  • het uitoefenen van het verhaalsrecht (onderdeel j).

Het achtste lid biedt een grondslag om bij ministeriële regeling te bepalen tot welke gegevens de verplichting zich uitstrekt en op welke wijze dit wordt vormgegeven.

In de perceptie biedt art 68a, tweede lid, van de Wmg slechts voor aanvullende verzekeringen in het kader van de Zvw een bevoegdheid voor de zorgaanbieders en zorgverzekeraars om gegevens aan elkaar te verstrekken met het oog op het in rekening brengen en afrekenen van de geleverde zorg. Daarom wordt in onderdeel e van het eerste lid dit doel nadrukkelijk genoemd, zoals dat voor de voor de basisverzekering van de Zvw nadrukkelijk in artikel 87 van die wet is geregeld.

Tweede lid

Met dit lid wordt in een krachtens artikel 8 Wbp vereiste rechtmatige grondslag voorzien voor het scheppen van een specifieke wettelijke verplichting voor derden, waaronder geheimhouders, verstrekken van persoonsgegevens, waardonder persoonsgegevens betreffende de gezondheid. De medische gegevens krijgt het CIZ van medisch beroepsbeoefenaren (hulpverleners, instellingen of voorziening voor gezondheidszorg, termen uit 21 Wbp) waarop doorgaans een medisch beroepsgeheim rust. De regeling in artikel 457, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt met zich mee, dat de derde bij wie die gegevens berusten vervolgens nog kan besluiten de betreffende gegevens niet te verstrekken, ondanks de gegeven toestemming. Dit kan er in de praktijk toe leiden dat gegevens toch niet beschikbaar komen, ook in gevallen waarin de zorgverlener zelf voorwerp van onderzoek is. Het laten voortduren van die situatie is met het oog op een juiste allocatie van de schaarse financiële middelen ongewenst. Misbruik en fraude dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Om die reden bepaalt het voorgestelde tweede lid dat in een dergelijk geval de zorgverlener geen eigen, zelfstandige afwegingsruimte toekomt. De derde volzin van artikel 457, eerste lid, van Boek 7 van het BW bepaalt reeds dat gegevens kunnen worden verstrekt zonder toestemming, of zonder toets op de persoonlijke levenssfeer van een ander, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht. Het thans voorgestelde tweede lid is een dergelijke wettelijke verplichting. Op grond van dit lid zijn deze personen verplicht om gegevens, waaronder betreffende de gezondheid, aan het CIZ te verstrekken, voor zover die nodig zijn voor de indicatiestelling. Hiermee wordt derhalve voorzien in een wettelijke grondslag om de verstrekking zonder inachtneming van de beperkingen, bedoeld in de eerste twee volzinnen van artikel 457, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek te laten geschieden. Hierdoor wordt gewaarborgd dat gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op prestaties ingevolge de Wlz altijd beschikbaar kunnen zijn, en de beoordeling van dat recht niet afhankelijk is van de vraag welke gegevens de verzekerde of de zorgverlener wel of niet wenst te verstrekken.

De regering acht deze inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde gerechtvaardigd. Bij deze afweging betrekt de regering de volgende aspecten:

  • de verstrekking beperkt zich tot gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een wettelijk recht die (mede) afhankelijk is van de gezondheidstoestand van de verzekerde;

  • alleen verzekerden die voldoen aan de wettelijke voorwaarden behoren in aanmerking te komen voor prestaties op grond van de wet; zowel de schaarse financiële middelen als de noodzaak om het draagvlak voor deze volksverzekering te behouden vergen een adequate aanpak van misbruik en fraude;

  • het belang van een juiste allocatie van de beschikbare middelen is zo groot, dat het proportioneel is aan de voorgestelde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer;

  • het hiervoor genoemde belang kan niet op een andere wijze, die het recht op de persoonlijke levenssfeer minder belast, worden gerealiseerd.

Zie ook paragraaf 9.2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Derde lid

Dit lid komt overeen met artikel 53, tweede lid, van de AWBZ. Het geeft de mogelijkheid voor het CIZ en de zorgaanbieder of elkaar persoonsgegevens te verstrekken, waaronder medische persoonsgegevens, voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. Het gaat hierbij om gegevens die niet noodzakelijk zjijn voor de uitvoering van de taken die genoemd zijn in het eerste lid. Hierdoor kan een zorgaanbieder zo snel mogelijk het indicatiebesluit ontvangen, dat hij nodig heeft om de zorgverlening te kunnen aanvangen. In het geval de verzekerde al weet naa welke zorgverlener hij zou willen, wordt tijdsverlies vermeden. Omdat niet gesteld kan worden dat deze onmiddellijk toezending van onder meer het indicatiebesluit voor dit doel noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wlz, is er voor gekozen om deze gegevensverstrekking alleen plaats te laten hebben in het geval de verzekerde daar uitdrukkelijk mee heeft ingestemd.

Vierde lid

Het geval kan zich voordoen dat een zorgaanbieder zorg heeft verleend, anders dan op grond van een overeenkomst met de Wlz-uitvoerder. Dit kan plaatsvinden door zorginkoop via een pgb, of door restitutie als vergoeding van de zorg die in het buitenland is ontvangen.

Vijfde lid

Dit lid komt overeen met artikel 53, vierde lid, van de AWBZ. Personen die werkzaam zijn ten behoeve van een zorgaanbieder of het CIZ zijn verplicht aan die zorgaanbieder of aan het CIZ de persoonsgegevens te verstrekken die zij nodig hebben om te kunnen voldoen aan hun verplichtingen krachtens het eerste, derde of vierde lid. Met dit lid wordt de zwijgplicht voor het personeel van zorgaanbieders, zoals een verpleeghuisarts, of een arts die het CIZ adviseert bij de indicatiestelling.

Zesde lid

In dit lid wordt bepaald dat personen die werkzaam zijn bij een Wlz-uitvoerder en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt of beroep een geheimhoudingplicht geldt, verplicht zijn tot geheimhouding van de gegevens die zij op grond van het eerste en vierde lid ontvangen. Op deze personen geldt derhalve een geheimhoudingsplicht, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen mededeling toestaat. Dit lid komt overeen met artikel 53, vijfde lid, van de AWBZ.

Zevende lid

Met dit lid wordt voorgesteld specifiek aan te geven welke gegevens noodzakelijk zijn voor de controle, bedoeld in het eerste lid. Die wijziging van onder meer de AWBZ volgt op problematiek zoals aanwezig bij de zogenaamde Europsyche-casus (Kamerstukken II 2012/13, 29 689, nrs. 397, 413 en 428), waarbij de instelling Europsyche via een verlengde armconstructie «alternatieve behandelingen» declareerde via de in de ggz gehanteerde systematiek van diagnose behandelingcombinaties (dbc). Het is voor zorgverzekeraars lastig gebleken om dergelijke misstanden op te sporen via de materiele controle.

Achtste lid

Het zorgvuldig uitoefenen van die bevoegdheid tot materiële controle en het daarbij noodzakelijkerwijs verkrijgen van inzicht in medische persoonsgegevens is uitgewerkt in de ministeriële regelingen op basis van de artikelen 68a Wmg, 87 Zvw en 53 AWBZ. Voor wat betreft de AWBZ wordt de grondslag voor deze regels, neergelegd in het achtste lid van artikel 9.1.2.

Artikel 9.1.3

Eerste en derde lid

Het is evident dat als de zorg vanuit de Wmo 2015, Zvw en de Jeugdwet door een andere aanbieder wordt geleverd dan de Wlz-zorg, de zorgaanbieders onderling waarborgen dat een verantwoorde gegevensoverdracht plaatsvindt. Op grond van artikel 9.1.3. zal voor bij het overdragen van zorginhoudelijke persoonsgegevens toestemming van de verzekerde worden gevraagd.

Dit artikel verplicht de bestuursorganen die deel uitmaken van de keten, om aan andere partijen (buiten de Wlz-keten) desgevraagd gegevens te leveren. Het gaat hierbij onder andere om het uitwisselen van gegevens om tot een goede afstemming te komen tussen de Wlz en de Zvw. In onderdeel a van het eerste lid wordt dan ook bepaald dat gegevensverstrekking tussen de ketenpartijen en de zorgverzekeraars en het Zorginstituut plaatsvindt om de afstemming met de Zvw te waarborgen. Het is immers van belang dat zorg en ondersteuning vanuit de Zvw aansluit bij de zorg uit de Wlz. De zorgverzekeraar en de zorgaanbieders dienen te bijvoorbeeld te weten wanneer de zorg vanuit de Wlz precies is gestart en wat deze inhoudt. Alleen dan kan de Zvw-zorg daarop worden afgestemd zodat de verzekerde goed afgestemde zorg ontvangt. Ook kunnen eventuele dubbele verstrekkingen worden voorkomen. Ook is voor de verzekeraars voor de uitvoering van de Zvw van belang te weten welke leveringsvorm de verzekerde heeft gekozen. Een verzekerde die Wlz-zorg ontvangt op basis van een vpt, pgb of verblijft in een instelling die niet is toegelaten voor behandeling, heeft vanuit de Zvw bijvoorbeeld aanspraak op mondzorg, farmaceutische zorg, bepaalde hulpmiddelen en integrale eerstelijnszorg zoals huisartsen die plegen te bieden. Dat is niet het geval als de verzekerde is opgenomen in een Wlz-instelling met behandeling.

Het doel waarmee de uitwisseling van persoonsgegevens tussen Wlz-uitvoerders en gemeenten plaatsvindt, zo concreet en nauwkeurig mogelijk moet worden omschreven. In het derde lid is daarom, net als voor de persoonsgegevensuitwisseling tussen de Zvw-verzekeraar en de Wlz-uitvoerder, aangegeven dat de gegevensuitwisseling tussen een Wlz-uitvoerder en de gemeente kan plaatsvinden met het doel de zorg vanuit de Wlz met de ondersteuning of hulp vanuit de Wmo 2015 of de Jeugdwet af te stemmen alsmede dubbele verstrekkingen te voorkomen. Voor de afstemming van Wlz-zorg op de ondersteuning vanuit de Wmo 2015 of de hulp vanuit de Jeugdwet is de nadrukkelijke toestemming van de verzekerde vereist. Voor deze gegevensuitwisseling wordt dus aangesloten bij het vereiste van voorafgaande toestemming zoals dat in de Wmo 2015 geldt. Het staat de verzekerde daardoor vrij om toestemming te geven voor de afstemming tussen zorg vanuit de Wlz en hulp vanuit het gemeentelijk domein. Indien de verzekerde deze toestemming niet geeft, kan dit uiteraard wel gevolgen hebben voor de integraliteit van de zorgverlening.

Voorafgaande toestemming van de verzekerde is echter niet vereist voor zover het gaat om de melding door het CIZ aan de gemeente dat de verzekerde een indicatiebesluit heeft gekregen dat hem recht geeft op Wlz-zorg. Dit wordt geregeld in artikel 4.2.5, derde lid, van de Wmo 2015, zoals dat lid komt te luiden na wijziging middels artikel 12.15, onderdeel E. Het is voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet van groot belang dat gemeenten kunnen nagaan of een verzekerde een toewijzend of afwijzend indicatiebesluit heeft ontvangen. Indien de verzekerde een recht op Wlz-zorg tot gelding kan brengen, kan de gemeente immers hulp of zorg weigeren of aanpassen (artikel 2.3.5, zesde lid, van de Wmo 2015 en 1.2, vierde lid, van de Jeugdwet). Hierdoor kan worden voorkomen dat dubbele verstrekkingen of fraude plaatsvinden. Deze mededeling wordt dus beperkt tot «dat-informatie», zodat niet meer informatie wordt verstrekt dan nodig is om de gemeentelijke hulp te weigeren of aan te passen. Indien de gemeente de hulp wil blijven voortzetten, ook nadat een Wlz-indicatie is afgegeven, zal de gemeente op grond van het tweede lid om toestemming moeten vragen om de gegevens te ontvangen om die hulp op de Wlz-zorg af te stemmen. Vanwege de vereiste proportionaliteit zal niet in alle gevallen waarin het CIZ een indicatiebesluit afgeeft, automatisch een mededeling aan de gemeente wordt gedaan. De gemeente wordt alleen in kennis gesteld als dat nodig is. Dit voorkomt dat gemeenten ook informatie verwerken in situaties waarin geen afstemming nodig is. Ook wordt voorkomen dat gemeenten onderling telkens gegevens dienen uit te wisselen als een verzekerde verhuist naar een andere gemeente.

De gegevensverstrekking aan het Zorginstituut kan tevens plaatsvinden in het kader van de taak van het Zorginstituut om de rechtmatige uitvoering van de Wlz zelf te bevorderen, zoals geregeld in artikel 5.1.1 (onderdeel b).

De SVB wordt in onderdeel c genoemd, zodat de SVB over de noodzakelijk gegevens kan beschikken voor de uitvoering van het trekkingsrecht (artikel 3.3.3, vijfde lid) en als verantwoordelijke van de verzekerdenadministratie (artikel 35 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen). Bij de taken als trekkingsrechtuitvoerder zl de SVB de gegevens moeten krijgen die nodig zijn om de persoon te kunnen identificeren, de hoogte van zijn persoonsgebonden budget, de aanwendigingsrichting van het budget, de partij die het budget heeft toegekend, de contracten die de budgethouder sluit met de hulpverleners en de rekeningen van de hulpverleners.

De NZa wordt niet genoemd in het eerste lid, omdat aan de NZa reeds op grond van artikel 61, 62 en 66 van de Wmg de benodigde gegevens worden verstrekt.

Tweede lid

Dit lid is spiegelbepaling van het eerste lid. Het lid regelt dat de partijen genoemd in het eerste lid, onder a tot en met c, op hun beurt alle gegevens moeten verstrekken aan de bestuursorganen in de keten.

Vierde lid

De in het eerste tot en met derde lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek verstrekt in schriftelijke vorm of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een termijn die schriftelijk wordt gesteld bij het in het eerste lid bedoelde verzoek. Dit lid komt overeen met artikel 54, tweede lid, AWBZ en artikel 88, tweede lid, van de Zvw.

Vierde en vijfde lid

Het vijfde en zesde lid bestaan al in het huidige AWBZ en Zvw (resp. artikel 55, vijfde en zesde lid, en 89, vijfde en zesde lid, van die wetten.

Zesde lid

Dit lid biedt een grondslag om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot het eerste, tweede, derde of vijfde lid van artikel 9.1.2.

Artikel 9.1.4

Eerste en tweede lid

Artikel 9.1.4 is grotendeels gelijk aan artikel 56 van de AWBZ en artikel 90 van de Zvw. In het eerste lid wordt bepaald dat de NZa en het Zorginstituut bij regeling kunnen bepalen welke gegevens en inlichtingen periodiek door de Wlz-uitvoerders en het CAK moeten worden verstrekt. Het gaat hierbij niet om persoonsgegevens in de zin van de Wbp.

Het tweede lid regelt dat de te stellen regels, zijnde algemeen verbindende voorschriften, kunnen inhouden wanneer en op welke wijze de inlichtingen worden verstrekt, en dat het Zorginsituut en het CAK kunnen vragen dat een externe accountant de juistheid van de verstrekte gegevens bevestigt.

Derde lid

Op grond van het derde lid kan bij ministeriële regeling worden bepaald welke statistische gegevens de zorgverzekeraars verzamelen betreffende vormen van zorg.

Vierde lid

Een zorgverzekeraar en het CAK zijn op grond van dit lid, dat gelijk is aan het tweede lid van artikel 55 WBZ, verplicht om op verzoek van het Zorginstituut of de NZa aan personendie zijn aangewezen door het verzoekende orgaan, inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers te geven of ter beschikking te stellen voor het nemen van afschrift. De Wlz-uitvoerder of het CAK zijn verplicht daartoe medewerking te verlenen voor zover het verzoekende orgaan dat nodig acht voor de uitoefening van de taken van dat orgaan.

Artikel 9.1.5

Dit artikel is gelijk aan artikel 57 van de AWBZ en bepaalt in het eerste lid dat het Zorginstituut en de NZa desgevraagd aan de Minister van VWS, aan het College bouw of het College sanering, de voor de uitoefening van de taken van die colleges benodigde gegevens verstrekken. Op grond van het tweede lid moeten het Zorginstituut en de NZa daartoe toegang en inzage in hun zakelijke gegevens en bescheiden bieden, voor zover dat voor de taakvervulling van de colleges redelijkerwijs noodzakelijk is.

Artikel 9.1.6

Eerste lid

De wettelijke basis voor de elektronische uitwisseling van gegevens wordt in het eerste lid van dit artikel gegeven (vergelijkbaar met het huidige artikel 57a van de AWBZ). Het gaat hier om de gegevens die binnen het AZR-systeem worden gedeeld op grond van artikel 9.1.2 en om intersectorale gegevensuitwisseling met onder meer de Belastingdienst, de gemeentelijke basisadministratie of de SVB.

Tweede lid

Het tweede lid biedt de mogelijkheid om, indien nodig, ministeriële regels te stellen over die gegevensuitwisseling. Het gaat daarbij onder meer om de aard en omvang van de gegevensverstrekking en de wijze waarop die in de infrastructuur plaatsvindt. In de AWBZ had het CVZ (nu Zorginstituut) op grond van artikel 57a, tweede lid, de bevoegdheid om dergelijke regels te stellen. Van die bevoegdheid werd geen gebruik gemaakt. Het CVZ en de betrokken ketenpartijen spreken onderling standaarden af en het proces om hiertoe te komen is neergelegd in een convenant. Het Ministerie van VWS is geen partij bij het convenant betrokken partij. Deze praktijk kan worden voortgezet, maar het is gewenst om, indien nodig, bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen waaraan de ketenpartijen zich moeten houden.

Artikel 9.1.7

Dit artikel is geënt op het bestaande artikel 57b van de AWBZ. De onderdelen van dat artikel die de toepasselijkheid van de Wft veronderstelden, zijn in gewijzigde vorm overgenomen in artikel 9.1.7. De Wft is immers niet van toepassing op deze wet. Het betreft het eerste, derde, vierde en vijfde lid.

Wat betreft het vierde lid, onderdeel c, en het zesde lid wordt nog het volgende opgemerkt. Ingevolge artikel 91, eerste lid, onderdeel d, van de Comptabiliteitswet 2001 (Cw 2001) heeft de Algemene Rekenkamer de in dat artikel geregelde bevoegdheden jegens – onder meer – de Wlz-uitvoerders. Onderdeel c van het vierde lid van artikel 9.1.7 zorgt ervoor dat degenen aan wie de Rekenkamer bij het uitoefenen van die bevoegdheden informatie vraagt, die informatie niet op grond van de in het eerste lid geregelde geheimhoudingsplicht mag weigeren. zorgt er vervolgens voor dat de Algemene Rekenkamer dergelijke vertrouwelijk informatie niet in zijn mededelingen als bedoeld in artikel 91, twaalfde tot en met vijftiende lid, Cw 2001, mag opnemen. Dat laat uiteraard onverlet dat de Rekenkamer bij het doen van zo'n mededeling wel rekening mag houden met de vertrouwelijke informatie. Anders gezegd: komt de Rekenkamer bijvoorbeeld op basis van een onderzoek als bedoeld in artikel 91, vierde lid, Cw 2001, bij een Wlz-uitvoerder waarin zij de beschikking krijgt over vertrouwelijke informatie van die uitvoerder tot de conclusie dat een bepaald onderdeel van de Wlz niet wordt uitgevoerd, dan kan de Rekenkamer wel in een mededeling opnemen dat dat deel niet wordt uitgevoerd, maar mag zij niet de vertrouwelijke informatie citeren of weergeven die haar tot deze conclusie hebben doen komen.

Anders dan de Rekenkamer in zijn advies stelt, is het zesde lid van voorliggend artikel niet overbodig naast artikel 91, vijftiende lid van de Cw 2001. Laatstgenoemd artikellid regelt slecht dat vertrouwelijke gegevens niet opgenomen mogen worden in een rapport of verslag dat naar de Koning en de Staten-Generaal gaat. De geheimhoudingsplicht van het zesde lid van voorliggend artikel geldt voor alle mededelingen als bedoeld in artikel 91, twaalfde tot en met vijfdtiende lid, van de Cw 2001.

Artikel 9.2.1

Eerste lid

Op grond van artikel 9.2.1 kunnen bij of krachtens amvb regels worden gesteld over beleidsmatige en beheersmatige informatie. Daarmee kan worden bepaald welke gegevens gebruikt kunnen worden bij de monitoring van deuitvowring van deze wet (eerste lid). Het gaat hierbij om gegevens die door de zorgaanbieders aan Wlz-uitvoerders, de zorgautoriteit en Onze Minister worden verstrekt (onderdeel a), alsmede om gegeven die door Wlz-uitvoerders aan de zorgautoriteit en Onze Minister worden verstrekt (onderdeel b).

Tweede en derde lid

De in het eerste lid bedoelde gegevens zijn geen persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp. De regels op grond van dat lid worden bovendien niet gesteld dan nadat met door zorgaanbieders of de Wlz-uitvoerders voorgedragen koepelorganisaties, overleg is gevoerd over de inhoud van de gegevens en standaardisering van de wijze waarop de gegevens worden verstrekt (tweede lid). Bij of krachtens amvb kan echter worden bepaald dat het overleg plaatsvindt met andere organisaties en instanties.

HOOFDSTUK 10

Artikel 10.1.1

Eerste lid

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment tijdelijk af te wijken van de Wlz, om daarmee een doeltreffender uitvoering te bereiken. De afwijkingsmogelijkheid heeft geen betrekking op de kring van verzekerden en de aanspraken. Deze elementen vormen de kern van de Wlz. Voor afwijking daarvan acht de regering regeling in een wet in formele zin aangewezen.

Tweede lid

In dit lid wordt de mogelijkheid van de wet af te wijken geregeld en begrensd. De voorgestelde regeling laat toe dat het experiment wordt beperkt tot een of meer regio’s of een of meer specifieke zorgaanbieders of groepen van verzekerden. Inherent aan experimenteren is dat ervan geleerd wordt. Om die reden is het cruciaal dat de doelen van het experiment helder worden bepaald en dat wordt vastgesteld of het beoogde doel is behaald.

Derde, vierde, vijfde en zesde lid

In het voorgestelde derde lid wordt een voorhangprocedure voorgeschreven voor de algemene maatregel van bestuur die betrekking heeft het experiment. Hiermee is parlementaire betrokkenheid gewaarborgd. Op grond van het vierde lid wordt het experiment geëvalueerd en neemt de Minister een standpunt in over de voortzetting ervan. Gelet op het uitgangspunt dat afwijking van de wet in lagere regelgeving alleen tijdelijk aangewezen kan worden geacht, is bepaald dat voortzetting niet kan plaatsvinden in de vorm van een experiment. De algemene maatregel van bestuur die de wettelijke basis vormt voor het experiment vervalt binnen drie jaar na inwerkingtreding, tenzij binnen die termijn een wetsvoorstel is ingediend om het experiment om te zetten in een wettelijke regeling. Als dat wetsvoorstel wordt ingetrokken of verworpen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken.

Artikel 10.1.2

De Tweede Kamer heeft een wetsvoorstel tot «Wijziging van de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en enkele andere wetten teneinde de bekostiging van anonieme e-mental health structureel te regelen en de anonieme financiering van zorg aan ernstig bedreigde cliënten mogelijk te maken» (Kamerstukken II 2012/13, 33 675, nrs. 1 t/m 3) in behandeling. Dat wetsvoorstel voorziet onder meer in de mogelijkheid om een ministeriële regeling op te stellen op grond waarvan het Zorginstituut AWBZ-zorg vergoedt die zorgaanbieders geleverd hebben aan cliënten die zo ernstig bedreigd worden, dat zij volstrekt anoniem dienen te blijven. Te denken valt aan vrouwen die op de vlucht zijn voor hun (ex-)partner die hen heeft mishandeld, aan allochtone vrouwen die te maken dreigen te krijgen met eergerelateerd geweld en aan de slachtoffers van loverboys. Hoewel de vormen van zorg die op grond van de Wlz verzekerd worden naar verwachting niet vaak door de betrokken groep afgenomen zullen worden, valt niet uit te sluiten dat hier toch een enkele keer behoefte aan bestaat. Om die reden is de in de AWBZ op te nemen mogelijkheid om een ministeriële regeling op te stellen ingevolge welke dergelijk zorg wordt vergoed zonder dat degene aan wie de zorg geleverd is bekend wordt, ook in de Wlz opgenomen. Voor een verdere toelichting op artikel 10.1.2 wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij eerdergenoemd wetsvoorstel.

Artikel 10.1.3

Het Besluit zorgaanspraken AWBZ bevat een tijdelijke aanspraak op ADL-assistentie (artikel 34 van dat besluit). In hoofdstuk 6 van het algemene deel van deze toelichting is reeds aangegeven van het wenselijk is om het ADL/Fokus-concept ook onder de Wlz mogelijk te maken. Daarom wordt in het eerste lid van dit artikel aangegeven dat het Zorginstituut subsidies zal verstrekken aan aanbieders van ADL-assistentie in en rondom ADL-woningen. In artikel 1 van dit wetsvoorstel wordt omschreven wat wordt verstaan onder een ADL-woning. ADL-assistentie houdt in dat gedurende het gehele etmaal direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning wordt verleend. Ook alarmopvolging bij een noodoproep wordt daaronder begrepen.

Het CIZ zal beoordelen of de verzekerde voldoet aan de voorwaarden die op grond van het eerste lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gesteld. Deze taak zal aan het CIZ worden toebedeeld in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 7.1.2, derde lid.

In het tweede lid wordt nadrukkelijk bepaald dat verzekerden die ADL-assistentie ontvangen, geen recht hebben op het verzekerde pakket aan zorg als omschreven in artikel 3.1.1. Indien de verzekerde naast ADL-assistentie zorg behoeft, kan hij dit betrekken vanuit de Wmo 2015 en de Zvw.

Artikelen 10.2.1 tot en met 10.2.5

Deze artikelen komen overeen met de artikelen 65 tot en met 65d van de AWBZ. De wijzigingen zijn redactioneel van aard.

Artikelen 10.3.1 tot en met 10.3.3

Deze artikelen komen overeen met de artikelen 58, 61 en 64 van de AWBZ. De wijzigingen zijn redactioneel van aard.

Artikel 10.4.1

Het toezicht op de naleving van hoofdstuk 8, paragraaf 1, van deze wet wordt op grond van artikel 10.4.1 gelegd bij het Staatstoezicht op de volksgezondheid (hierna: IGZ). De handhavingsinstrumenten van de IGZ zijn in grote mate gelijk aan de maatregelen die de IGZ op grond van hoofdstuk 4 van de Wkkgz kan nemen. In het derde lid is verwoord dat de IGZ niet verplicht is handhavend op te treden als geen sprake is van een situatie die voor de veiligheid van verzekerden of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, of wanneer niet anderszins het belang van goede zorg vereist dat wordt opgetreden (vgl. artikel 24, vijfde lid, Wkkgz).

Artikel 10.4.2 en 10.4.3

Indien de bepalingen van deze wet niet worden nageleefd, moet daartegen kunnen worden opgetreden. Daarom is analoog aan de Wkkgz bepaald dat de Minister een aanwijzing of de IGZ een bevel kan geven, indien de artikelen 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet worden nageleefd (artikel 10.4.2).

In artikel 10.4.3, tweede lid, is geregeld dat de Minister bestuursdwang kan toepassen als een aanwijzing of bevel niet wordt opgevolgd. Artikel 10.4.3, eerste lid, maakt het mogelijk dat de Minister met bestuursdwang optreedt tegen een zorgaanbieder of een zorgverlener die de IGZ niet de vereiste inzage in stukken geeft.

Artikel 10.4.4

Op grond van artikel 10.4.4, eerste lid, is de Minister tevens bevoegd een zorgaanbieder een aanwijzing te geven indien het die zorgaanbieder niet voldoet aan de veplichting op grond van artikel 9.1.2, eerste lid, om de andere ketenpartijen de benodigde gegevens te verschaffen die zijn nodig hebben voor de uitvoering van hun taken. Op grond van het tweede lid kan de Minister de zorgaabieder een last onder dwangsom opleggen als niet wordt voldaan aan de aanwijzing.

HOOFDSTUK 11

§ 11.1 Overgangsrecht verzekerden

Artikel 11.1.1

In de artikelen 11.1.1 tot en met 11.1.6 wordt het overgangsrecht met betrekking tot de aanspraken van verzekerden geregeld. Deze overgangsregels werken aanvullend op het gestelde overgangsrecht in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Zie daarover paragraaf 16.1.1 van het algemene deel van deze toelichting.

Bij de vormgeving van het overgangsrecht in de Wlz staan twee vragen centraal:

  • 1. Beschikt de verzekerde bij inwerkingtreding van deze wet reeds over een AWBZ-indicatie voor verblijf?

  • 2. Hoe verzilvert de verzekerde de verblijfsindicatie?

Hierna wordt uiteengezet welk overgangsrecht in artikel 11.1.1 is getroffen aan de hand van die twee vragen.

Eerste en tweede lid

In het eerste en tweede lid van artikel 11.1.1 wordt geregeld welke bestaande verblijfsindicaties blijvend worden geëerbiedigd. Verzekerden die reeds een verblijfsindicatie op grond van de AWBZ hebben, worden daardoor ontzien. Dit geeft hen rechtszekerheid. Het eerste lid regelt de eerbiedigende werking voor verzekerden met een indicatie voor een «hoog» zorgzwaartepakket. Het gaat hier om verzekerden die (naar alle waarschijnlijkheid) met de nieuwe toegangscriteria van de Wlz ook zorg vanuit deze wet zouden kunnen krijgen. Voor zover het gaat om mensen met een indicatie van een zzp LVG, geldt dit overgangsrecht alleen voor meerderjarigen. Minderjarige verzekerden met een zzp LVG komen onder de Jeugdwet te vallen.

Het is gewenst om deze verzekerden zekerheid te bieden en automatisch toegang te geven tot zorg vanuit de Wlz. Hiermee is ook geregeld dat zij recht hebben op verblijf in een instelling, aangezien verblijf in beginsel onderdeel uitmaakt van het recht op langdurige zorg.

Het tweede lid biedt een aparte regeling voor verzekerden die een verblijfsindicatie hebben voor een «laag» zorgzwaartepakket. Deze zorgzwaartepakketten zijn voor een belangrijk deel in de afgelopen jaren al «geëxtramuraliseerd» met de Regeling houdende wijziging van de Regeling zorgaanspraken AWBZ in verband met het beperken van de aanspraak op ZZP’s (Stcrt. 2012, nr. 26775). Verzekerden met een dergelijk zorgzwaartepakket kunnen doorgaans met behulp van een voorziening vanuit de Wmo thuis blijven wonen. In beginsel zouden verzekerden met een laag zorgzwaartepakket daarom niet onder de Wlz vallen. Een aanzienlijk aantal verzekerden in deze groep woont echter al in een instelling en verzilvert dus het recht op verblijf. Voor deze groep voorziet het tweede lid in eerbiedigende werking van de verblijfsindicatie. Overigens zou een herindicatie voor de verzekerden die onder het overgangsrecht van het eerste en tweede lid vallen, geen gevolgen hebben voor de vraag of zij zijn aangewezen op Wlz-zorg. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor de verzekerden met een LVG-indicatie. Bij hen is immers doorgaans geen sprake van een blijvende behoefte aan Wlz-zorg. Zij zullen op een bepaald moment worden geherindiceerd om te bezien het krijgen van zorg vanuit de Wlz nog passend is (en bijvoorbeeld een VG-indicatie krijgen), of dat zij beter vanuit de Wmo 2015 en de Zvw geholpen kunnen worden.

Derde lid

In aanvulling op het tweede lid schrijft het derde lid overgangsrecht voor met betrekking tot de verzekerden met een «laag» zorgzwaartepakket. Zoals al aangegeven verblijft een aanzienlijk aantal verzekerden met een dergelijk zorgzwaartepakket in een instelling. Er zijn echter ook veel verzekerden met een «laag» zorgzwaartepakket die niet in een instelling verblijven, maar het recht tot gelding brengen met een persoonsgebonden budget of door omzetting van het zorgzwaartepakket naar losse functies en klassen. Ongeveer 65.000 van de 360.000 personen met een verblijfsindicatie is niet opgenomen in de zorginstelling. Hiervan kiezen 21.000 mensen voor een persoonsgebonden budget. Ruim 30.000 mensen met een verblijfsindicatie hebben thuiszorg in natura. Het komt ook voor dat verblijfsgeïndiceerden voor sommige functies voor natura kiezen en voor andere het persoonsgebonden budget als leveringsvorm. Met de start van het indiceren in zzp’s in juli 2007 is expliciet de keuze gemaakt om ook verblijf te indiceren in gevallen waarin de cliënt niet opgenomen wil worden. De verzekerde is aangewezen op beschermende woonomgeving, permanent toezicht of een therapeutisch leefklimaat, maar een noodzaak tot opname in een instelling is er vaak niet. Bij het overgrote deel van deze groep is het is een bewuste keuze geweest om «duurzaam thuis te blijven» of opname uit te stellen. In juridische zin hebben zij, gedurende de geldigheidsduur van hun indicatiebesluit, echter wel het recht op verblijf in een instelling.

Een verzekerde in deze groep verblijfsgeïndiceerden krijgt ingevolge het derde lid van artikel 11.1.1 de mogelijkheid om alsnog te kiezen voor verblijf in een instelling, mits die persoon gedurende de geldigheidsduur van het indicatiebesluit, maar vóór 1 januari 2016, aan de Wlz-uitvoerder schriftelijk kenbaar aanspraak te doen op langdurige zorg (onderdeel a). Hierdoor wordt deze groep verzekerden een jaar extra de tijd gegund om toch in een instelling verblijven, terwijl zij eerder (vaak bewust) de keuze hebben gemaakt om de zorg extramuraal geleverd te krijgen. Onder de voorwaarden van de Wlz zouden zij, aangenomen dat het indicatiebesluit een actuele weergave is van de zorgbehoefte van de verzekerde, geen recht hebben op zorg op grond van de Wlz, maar zijn aangewezen op zorg en ondersteuning vanuit de Zvw en Wmo 2015. Met het overgangsrecht van het derde lid wordt derhalve het recht op verblijf gerespecteerd, voor zover de verzekerde daadwerkelijk binnen een jaar kiest voor verblijf in een instelling (onderdeel b). De verzekerde kan in dit geval dus niet kiezen uit de verschillende leveringsvormen zonder verblijf. Voor de verzekerden met een «laag» zorgzwaartepakket die thuis zorg wensen te (blijven) ontvangen staan de mogelijkheden uit de Wmo, de Zvw en de Jeugdwet open. De periode van een jaar zal ruim voldoende zijn voor de verzekerde om, eventueel met behulp van zijn sociale omgeving, een goed geïnformeerde keuze te maken. Het in de Regeling houdende wijziging van de Regeling zorgaanspraken AWBZ in verband met het beperken van de aanspraak op ZZP’s (Stcrt. 2012, nr. 26775) bepaalde overgangsrecht zal in lijn met artikel 11.1.1 worden gewijzigd. In de toelichting bij die regeling was reeds aangekondigd dat, in het kader van uitvoering van de maatregelen van het Regeerakkoord 2012 (verdere extramuralisering), de wenselijkheid van dat overgangsrecht opnieuw zou worden bezien. Ook voor de overgangsregeling van dit lid geldt dat, voor zover het ziet op mensen met een zzp LVG, dit alleen van toepassing is op meerderjarigen. Minderjarige verzekerden met een zzp LVG vallen onder de reikwijdte van de Jeugdwet.

Vierde lid

Voor verzekerden die op het moment van inwerkingtreding van deze wet woonachtig zijn in een kleinschalig wooninitiatief geldt het volgende:

  • Indien de pgb-houder een indicatie heeft met een «hoog» zorgzwaartepakket, heeft hij op grond van artikel 11.1.1, eerste lid, recht op Wlz-zorg. Het is vervolgens aan de Wlz-uitvoerder om te beoordelen of de zorg verantwoord geleverd kan worden met een persoonsgebonden budget in het kleinschalig wooninitiatief (artikelen 3.3.3).

  • Onverkorte toepassing van artikel 11.1.1, tweede lid, zou voor houders van een persoonsgebonden budget met een «laag» zzp met zich meebrengen dat zij alleen recht hebben op langdurige zorg indien zij gaan verblijven in een instelling. Het vierde lid biedt echter een specifieke regeling voor een bepaalde groep pgb-houders die hun pgb gebruiken om in een kleinschalige wooninitiatief te gaan wonen.

De rechtvaardiging van deze uitzondering ligt in de gedachte dat cliënten niet uit de instelling hoeven te gaan vanwege de nieuwe wet. Het wonen in een kleinschalig wooninitiatief is hiermee zodanig vergelijkbaar, dat ook verzekerden in die situatie moeten worden ontzien.

Vijfde lid

Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verzekerde die op grond van artikel 11.1.6 een indicatie krijgt voor verblijf. Zie voor een verdere toelichting de toelichting bij artikel 11.1.6.

Artikel 11.1.2

Eerste lid

In artikel 11.1.1 wordt geregeld welke rechten in de Wlz kunnen worden ontleend aan een geldend AWBZ-indicatiebesluit, voor zover het gaat om de vraag of de verzekerde in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. In artikel 11.1.2 worden, in afwijking van de onmiddellijke werking, voor sommige groepen verzekerden, genoemd in artikel 11.1.1, specifieke regelingen getroffen met betrekking tot de aard, inhoud en omvang van de zorg waarop onder de Wlz recht bestaat. Voor de verzekerden, bedoeld in het eerste lid van artikel 11.1.1, geldt onmiddellijke werking: de Wlz is onverkort van toepassing, ook met betrekking tot de leveringsvormen. Voor die verzekerden zijn in beginsel alle leveringsvormen mogelijk, mits wordt voldaan aan de betreffende eisen die aan die leveringsvorm worden gesteld.

In het eerste lid van artikel 11.1.2 wordt geregeld dat de verzekerde die op grond van artikel 11.1.1, derde lid, gedurende een jaar kan kiezen voor verblijf in een instelling op grond van de Wlz, tot het moment van die keuze, maar uiterlijk tot een jaar na inwerkingtreding van deze wet, recht heeft op voortzetting van zijn aanspraken bij en krachtens de AWBZ. In het geval de verzekerde zijn aanspraak onder de AWBZ had omgezet in een pgb, houdt hij recht op voortzetting van dat pgb. Daarbij wordt rekening gehouden met budgetgaranties, zoals die voor bepaalde verzekerden worden gegeven op grond van artikel 2.6.6a van de Regeling subsidies AWBZ en in de Wlz worden afgebouwd op grond van artikel 11.1.4, tweede lid.

Tweede lid

In dit lid worden regels gesteld waardoor de aanspraak op ADL-assistentie die verzekerden op grond van artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) hebben, bij de inwerkingtreding van deze wet wordt geërbiedigd. De aanspraak op grond van het Bza wordt in de Wlz omgezet tot een recht op ADL op grond van artikel 10.1.3.

Derde en vierde lid

In het derde lid wordt geregeld dat verzekerden die op grond van artikel 11.1.1, eerste lid, een recht hebben op langdurige zorg, dit recht blijven houden nadat de geldigheidsduur van hun indicatiebesluit is verlopen. Er zal dus geen herindicatie plaatsvinden op grond van de toegangscriteria van artikel 3.2.1. Het vierde lid verklaart het derde lid ook van toepassing op verzekerden die op grond van het 11.1.1, tweede lid tot en met vierde lid, worden gelijkgesteld met verzekerden die voldoen aan decriteria van artikel 3.2.1. Voor hen geldt respectievelijk dat zij in een instelling moeten verblijven (onderdeel a), een keuze hebben gemaakt voor verblijf (onderdeel b) en in een kleinschalig wooninitiatief verblijven (onderdeel c).

Artikel 11.1.3

In de artikelen 11.1.1 en 11.1.2 worden overgangsregeling getroffen voor bepaalde groepen verzekerden die onder de AWBZ al zorg ontvingen. Daarmee wordt nadrukkelijk duidelijkheid verschaft over de rechten die zij aan bepaalde indicaties of verleende zorg kunnen verlenen na inwerkingtreding van de Wlz. Ook deze verzekerden zullen eigen bijdragen verschuldigd zijn. Dit artikel maakt het mogelijk om met betrekking tot de eigen bijdragen die de verzekerden die onder het overgangsrecht vallen, regels stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Ook deze eigen bijdragen kunnen verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort en de zorg die verstrekt wordt, en kunnen mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.

Artikel 11.1.4

Eerste lid

Het eerste lid biedt een grondslag om door het Zorginstituut subsidies aan instellingen te verlenen zodat verzekerden tijdelijk hun recht op extramurale behandeling kunnen voortzetten, voor zover het gaat om het verlenen van extramurale behandeling aan verzekerden met een somatische of psychogeriatrische aandoening, een lichamelijke beperking of om een meerderjarige verzekerde met een verstandelijke beperking. Deze subsidie is bedoeld als tijdelijke recht vanuit de Wlz en ziet op zowel huidige AWBZ cliënten als op verzekerden die na inwerkingtreding van deze wet een behoefte hebben aan intramurale zorg vanuit de Wlz. Zie ook paragraaf 16.1.2 van het algemene deel van deze toelichting.

Tweede lid

Dit artikel biedt in het tweede lid een grondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen over de voorzetting van het verlenen van garantiebedragen voor de hoogte van een pgb. Krachtens de AWBZ is in de Regeling subsidies AWBZ geregeld dat verzekerden onder omstandigheden recht hebben op een ophoging van het pgb (garantiebedragen). In artikel 2.6.6a van de Regeling subsidies AWBZ wordt geregeld wie een dergelijke ophoging van het persoonsgebonden budget krijgt. In de Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 12 december 2012, houdende wijziging van de Regeling subsidies AWBZ in verband met aanpassingen ten behoeve van het jaar 2013, is een eerste deel van een afbouwregime van de budgetgaranties geregeld. Dit afbouwregime maakte onderdeel uit van de afspraken in het Begrotingsakkoord 2013. In de toelichting bij die wijzigingsregeling is dat afbouwregime nader toegelicht.

Deze garantiebedragen, alsmede de afbouw daarvan, kunnen op grond van dit lid nadrukkelijk worden geregeld bij ministeriële regeling.

Derde lid

Krachtens het derde lid kunnen de te stellen regels over de subsidies verschillend worden vastgesteld voor groepen verzekerden. Hierdoor kan onder meer rekening worden gehouden met de aangekondigde afbouw van de budgetgaranties voor bepaalde groepen.

Artikel 11.1.5

In de situatie dat een verzekerde op grond van de Wmo reeds een hulpmiddel gebruikte vóór de inwerkingtreding van deze wet, maar bij de inwerkingtreding ervan op grond van artikel 11.1.1 recht heeft op zorg op grond van de Wlz, kan het gewenst zijn om die verzekerde de mogelijkheid te geven om dat hulpmiddel te blijven gebruiken. Dit kan op grond van dit artikel bij ministeriële regeling worden bepaald. Daarbij zal worden aangegeven om welke hulpmiddelen het gaat en onder welke omstandigheden de verzekerde het gebruik van het hulpmiddel voort kan zetten.

Artikel 11.1.6

Verzekerden die voor de inwerkingtreding van de Wlz een indicatie aanvragen, krijgen een indicatiebesluit dat zal worden beoordeeld aan de hand van de criteria van de AWBZ. Het CIZ moet aanvragen die op grond van de AWBZ worden gedaan dus ook afdoen naar het recht van de AWBZ. Met artikel 11.1.6 wordt dit nadrukkelijk bepaald voor de gevallen waarin het CIZ volgens de AWBZ een indicatiebesluit afgeeft voor verblijf. In het geval een verzekerde op grond van dit artikel een indicatie krijgt voor verblijf, geeft het overgangsrecht van artikel 11.1.1 aan welke rechten aan deze indicatie worden verleend. Op grond van het vijfde lid van artikel 11.1.1 is dat artikel van overeenkomstige toepassing op de verzekerden die een indicatiebesluit krijgen met toepassing van artikel 11.1.6. Op grond van artikel 7.1, tweede lid, van de Wmo 2015, wordt zo spoedig mogelijk een besluit worden genomen op aanvragen die leiden tot een indicatiebesluit voor extramurale zorg. Deze aanspraken op zorg zonder verblijf worden vervolgens op grond van artikel 7.3, eerste lid, Wmo 2015, geërbiedigd.

§ 11.2 Overgangsrecht uitvoerders en afwikkeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Artikel 11.2.1

Eerste lid

Met het eerste lid wordt de AWBZ ingetrokken. Met uitzondering van het tweede lid van dit artikel regelt de rest van voorliggende paragraaf de gevolgen van die intrekking voor situaties die zijn ontstaan voor de intrekkingsdatum, de wijze waarop rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraars en de verbindingskantoren overgaan op de Wlz-uitvoerders en de zorgkantoren, en de afwikkeling van het AFBZ. Het overgangsrecht voor de verzekerden die voor de intrekking van de AWBZ AWBZ-zorg genoten, is geregeld in paragraaf 11.1.

Tweede lid

In artikel de AWBZ is bepaald dat die wet wordt uitgevoerd door zorgverzekeraars als bedoeld in de Zvw, die zich overeenkomstig artikel 33 van de AWBZ hebben aangemeld voor de uitvoering van die wet. Zorgverzekeraars dienen op grond van de Wft te beschikken over een vergunning voor de uitvoering van het schadeverzekeringsbedrijf. Dat betekent onder meer dat degenen die het beleid binnen die zorgverzekeraar bepalen, geschikt moeten zijn voor hun taken en dat hun betrouwbaarheid buiten twijfel dient te staan (artt. 2:31 juncto 3:8 en 3.9 Wft). De zorgverzekeraar die de AWBZ wenst uit te voeren, is op grond van artikel 33 van de AWBZ verplicht zich daartoe bij de NZa aan te melden. Voor deze melding golden geen nadere eisen.

Met dit wetsvoorstel wordt de uitvoering niet langer opgedragen aan de zorgverzekeraar, maar aan de Wlz-uitvoerder. Dat is een van de zorgverzekeraar te onderscheiden rechtspersoon. De Wlz-uitvoerder die de Wlz wil uitvoeren heeft niet de hoedanigheid van zorgverzekeraar. Hij beschikt niet over een Wft-vergunning, en behoeft daarover ook niet te beschikken, omdat de Wft niet op de Wlz-uitvoerder van toepassing is.

In verband hiermee voorziet het wetsvoorstel in het vierde, vijfde en zesde lid van artikel 4.1.1 in regels waaraan bij de melding moet worden voldaan. Dat betekent dat bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de Wlz-uitvoerder moet voldoen aan eisen waaraan de zorgverzekeraars in hun hoedanigheid van uitvoerder van de AWBZ thans nog niet behoeven te voldoen.

Omdat met de voldoening aan deze eisen door de Wlz-uitvoerder en de toetsing door de NZa enige tijd gemoeid kan zijn, bepaalt dit artikel dat de NZa het een Wlz-uitvoerder die deel uitmaakt van een verzekeraarsconcern waarin voor de inwerkingtreding van deze wet de AWBZ werd uitgevoerd, op diens verzoek kan toestaan de Wlz gedurende maximaal een jaar uit te voeren zonder dat zij heeft vastgesteld dat de Wlz-uitvoerder voldoende is voorbereid op de uitvoering van de Wlz of dat de personen die het beleid bij die uitvoerder bepalen deskundig en betrouwbaar zijn. Dit laat uiteraard onverlet dat de Wlz-uitvoerder voldoende voorbereid moet zijn en dat de beleidsbepalers betrouwbaar en deskundig dienen te zijn; slechts de vaststelling, door de NZa, dat dat zo is mag maximaal een jaar worden uitgesteld, zodat de Wlz-uitvoerder ook een aantal maanden extra heeft om bij de NZa informatie aan te leveren op grond waarvan zij deze vaststelling kan verrichten.

Artikel 11.2.2

Eerste lid

Het eerste lid zorgt ervoor dat voor de afwikkeling van op de AWBZ gebaseerde aanspraken, rechten en verplichtingen het recht van toepassing blijft zoals dat voor intrekking van de AWBZ luidde. Hetzelfde geldt voor vraagstukken die kunnen ontstaan bij het uitvoeren van de in voorliggende paragraaf opgenomen afwikkelingsbepalingen. Het recht dat aldus zal worden toegepast, betreft natuurlijk eerst en vooral de bij en krachtens de AWBZ gestelde. Zo strekt het eerste lid er aldus bijvoorbeeld toe dat de rechten en verplichtingen die uit het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering voortvloeiden voor de zorgkantoren, ook na het – met het intrekken van de AWBZ – vervallen van dat besluit van toepassing blijven ter zake van van de afwikkeling van de AWBZ. Hetzelfde geldt voor de rechten en verplichtingen die uit anderen hoofde (bijvoorbeeld krachtens artikel 44 van de AWBZ) op de zorgkantoren rustten. Bezwaren over de vaststelling van een over 2014 verstrekt pgb, bijvoorbeeld, zullen moeten worden afgedaan op basis van de pgb-regels zoals die over dat jaar golden. Daarnaast zijn met name voor een goede afwikkeling van de AWBZ-taken die de zorgverzekeraars en de verbindingskantoren hadden alsmede voor een goede afsluiting van het AFBZ, de bij en krachtens de Wfsv gestelde regels zoals deze luidden op de dag voor de intrekking van de AWBZ van belang.

De toepasselijkheid van (o.a.) het bij en krachtens de AWBZ gestelde op situaties die voor de intrekking van de AWBZ zijn ontstaan, betekent in ieder geval, dat de verantwoording over het jaar voorafgaande aan de intrekking op de bij en krachtens de AWBZ geregelde wijze dient te worden opgeleverd (zie de artikelen 36 en 37 AWBZ voor de zorgverzekeraars en het CAK, artikel 10 van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering juncto laatstgenoemde AWBZ-artikelen voor de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 AWBZ, en de artikelen 44a en 45 AWBZ voor het Zorginstituut). Artikel 11.2.8 bevat regels over de verantwoording ter zake van de afwikkeling van de AWBZ over jaren na de intrekking daarvan.

In artikel 11.2.3 wordt geregeld op welke instanties de uit het eerste lid voortvloeiende verplichtingen en rechten overgaan.

Tweede lid

Het eerste lid definieert het begrip «zorgverzekeraar» voor de toepassing van deze paragraaf. Hierdoor behoeft dit begrip in de volgende artikelen niet steeds uitgeschreven te worden, en wordt de leesbaarheid van de paragraaf vergroot.

De zorgverzekeraar is de rechtspersoon die zich op grond van artikel 33, eerste lid, van de AWBZ had gemeld voor de uitvoering van die wet. In het onderhavige wetsvoorstel heeft het begrip zorgverzekeraar een andere betekenis (nl. de zorgverzekeraar in de zin van de Zvw). Omdat het overgangsrecht ziet op de zorgverzekeraar als uitvoerder van de AWBZ in de «oude» situatie, heeft het begrip zorgverzekeraar in dit artikel dezelfde betekenis die het in de AWBZ heeft.

Derde lid

In het derde lid is op de bestuursorganen die bij de uitvoering van de AWBZ een taak hadden en de verbindingskantoren, de verplichting gelegd zorg te dragen voor een zorgvuldige afwikkeling van de uitvoering van de AWBZ. De bedoelde bestuursorganen zijn de zorgverzekeraars in de zin van de uitvoerders van de AWBZ alsmede het de SVB, CIZ, het CAK, het Zorginstituut en de NZa. De kern van dit lid wordt gevormd door de woorden «overeenkomstig de bepalingen van deze wet». Daarbij is tot uitdrukking gebracht dat zij daarbij te werk moeten gaan volgens het recht zoals dat luidde voor de intrekking van de AWBZ (daartoe verplicht het eerste lid van dit artikel) en, voor zover die daarvan afwijken, volgens de nog volgende artikelen van voorliggende paragraaf. Het voorliggende artikel impliceert onder meer een opdracht aan de NZa om toezicht te houden op een goede afwikkeling van de AWBZ.

Artikel 11.2.3

Ingevolge de Wlz zullen de zorgverzekeraars in juridische zin geen rol meer hebben bij de uitvoering. De rol van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 AWBZ (de verbindingskantoren), gaat grotendeels over op de voor een regio aangewezen Wlz-uitvoerders. Uit artikel 11.2.2, eerste lid, volgt dat de afwikkeling van de AWBZ plaatsvindt volgens de regels die voor de intrekking van de AWBZ golden. Zonder nadere maatregelen zou daar niet veel van terecht komen, aangezien de zorgverzekeraars als uitvoerders van de AWBZ en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 AWBZ, niet meer zouden bestaan. Om die reden wordt in voorliggend artikel geregeld op welke nieuwe partijen de taken van de zorgverzekeraars in hun rol van AWBZ-uitvoerder en de taken van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 AWBZ, overgaan. Opgemerkt wordt dat het wat het laatste betreft slechts gaat en kan gaan over de taken die bij of krachtens de AWBZ aan deze rechtspersonen zijn opgedragen (te weten: het verrichten van de administratie en/of controle en het verstrekken van pgb’s). Het is aan de zorgverzekeraars om vóór de inwerkingtreding van deze wet na te gaan of zij hun (privaatrechtelijke) uitbestedingscontracten met de zorgkantoren moeten vervangen of wijzigen.

Eerste lid

Dit lid bepaalt dat de uit de (afwikkeling van de) AWBZ voortvloeiende rechten en verplichtingen van een zorgverzekeraar (die de AWBZ uitvoerde, zie art. 11.2.2, tweede lid) van rechtswege overgaan op de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven (eerste volzin). Voor de afwikkeling van deze rechten wordt die Wlz-uitvoerder dan beschouwd als de zorgverzekeraar die de AWBZ uitvoerde (tweede volzin).

Tweede, derde en vierde lid

De rechten en plichten van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 AWBZ die in het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering en in het aanwijzingsbesluit van de administratie-instellingen bijzondere ziektekosten zijn opgenomen, gaan over op de Wlz-uitvoerder die op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, voor een regio wordt aangewezen. Dit is de meest voor de hand liggende en werkbare oplossing, aangezien de regio-indeling in het eerste jaar waarin de Wlz geldt (vrijwel)62 gelijk zal zijn aan die in het laatste jaar van de AWBZ en ik voornemens ben voor dat jaar voor iedere regio zoveel mogelijk de Wlz-uitvoerder aan te wijzen die deel uitmaakt van de zorgverzekeraarsgroep die voorheen het zorgkantoor voor de desbetreffende regio leverde.

Het derde lid leidt ertoe dat de afwikkeling van pgb-kwesties die voor de intrekking van de AWBZ zijn opgekomen, geschiedt onder verantwoordelijkheid van de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven. Dat hoeft derhalve niet de Wlz-uitvoerder te zijn die als zorgkantoor is aangewezen voor de regio waarin de verzekerde woont. Hiervoor is gekozen omdat onder de Wlz de Wlz-uitvoerder waar de verzekerde is ingeschreven en niet meer het zorgkantoor voor de regio waar de verzekerde woont, verantwoordelijk is voor verstrekking van pgb’s (waarbij het overigens wèl zo kan zijn dat de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven, tevens de aangewezen Wlz-uitvoerder en daarmee het zorgkantoor is voor de regio waarin de verzekerde woont). Evenzo worden onder de AWBZ aan een zorgkantoor gerichte pgb-aanvragen en onder de AWBZ door het zorgkantoor genomen pgb-besluiten beschouwd als aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door deze Wlz-uitvoerder. Een en ander laat onverlet dat de op grond van het derde en vierde lid verantwoordelijke Wlz-uitvoerder de daadwerkelijke uitvoering van de pgb-regels weer kan uitbesteden aan de Wlz-uitvoerders die in de regio als zorgkantoor zijn aangewezen.

Vijfde lid

Dit lid vloeit logisch voort uit de vorige leden.

Zesde lid

Dit lid regelt dat in zaken waarin de Nationale ombudsman een gedraging van een zorgverzekeraar of een zorgkantoor (persoonsgebonden budget) als bestuursorgaan AWBZ onderzoekt, de Wlz-uitvoerder in de plaats treedt van de zorgverzekeraar of het zorgkantoor. De Wlz-uitvoerder is immers de opvolger van de zorgverzekeraar als verantwoordelijke voor de uitvoering van de AWBZ, en de opvolger van het zorgkantoor als verantwoordelijke voor de uitvoering van het persoonsgebonden budget.

Zevende en achtste lid

In het zevende lid is geregeld dat de Wlz-uitvoerder of de op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerder die in de plaats treedt van de zorgverzekeraar of het zorgkantoor, van die zorgverzekeraar of dat zorgkantoor de archiefbescheiden ontvangt, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taken. Deze bepaling is bijvoorbeeld van belang voor de overdracht door het zorgkantoor aan de op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerder van (persoons)gegevens die voor de administratie en/of controle van belang zijn.

Het achtste lid zorgt ervoor dat archiefbescheiden inzake (de uitvoering van) het persoonsgebonden budget, die berusten bij een zorgkantoor, door dat zorgkantoor direct mogen worden overgedragen aan de ingevolge artikel 4.2.3, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerder, voor zover de voor de verstrekking van het pgb ingevolge het derde lid verantwoordelijke Wlz-uitvoerder de daadwerkelijke uitvoering van het pgb aan de desbetreffende regionale Wlz-uitvoerder heeft uitbesteed of gemandateerd. Hiermee kan worden voorkomen dat de pgb-gegevens eerst naar de Wlz-uitvoerders moeten om vervolgens, nadat de Wlz-uitvoerders de pgb-uitvoering hebben uitbesteed en gemandateerd aan de voor de regio’s aangewezen Wlz-uitvoerders, weer naar laatstbedoelde Wlz-uitvoerders te moeten worden overgeheveld.

Aldus kiezen het zevende en achtste lid voor de vanuit privacy-optiek bezien minst belastende wijze van gegevensoverdracht.

Artikel 11.2.4

Voor het uitvoeren van de AWBZ ontvangen de zorgverzekeraars en de zorgkantoren op grond van het Besluit Wfsv jaarlijks een beheerskostenbudget van het Zorginstituut. Dit komt ten laste van het AFBZ. Aangezien de zorgverzekeraars hun werkzaamheden vrijwel geheel hebben uitbesteed aan de zorgkantoren en die zorgkantoren rechtstreeks worden gefinancierd niet alleen voor de uitvoering van hun eigen taken (administratie en/of controle en uitvoering van het pgb), maar ook voor de uitvoering van de taken die zij in opdracht van de zorgkantoren verrichtten, is het beheerskostenbudget voor de zorgverzekeraars gering (in 2014 ging het om € 4 mln. voor alle zorgverzekeraars tezamen, bedoeld voor met name hun verzekerdenadministratie). Om die reden is het in het Besluit Wfsv niet geregeld dat de zorgverzekeraars in hun rol van AWBZ-uitvoerder een reserve voor de uitvoering van de AWBZ moeten aanhouden, dat voor die reserve een maximum geldt en dat het bedrag waarmee de reserve dat maximum overschrijdt, in het AFBZ moet worden afgestort. Voorts is niet geregeld dat een restant van de beheerskosten aan het AFBZ moet worden teruggestort indien de zorgverzekeraar zijn taak van AWBZ-uitvoerder zou opgeven. Omdat de beperkte bedragen die de zorgverzekeraars ontvangen – omdat ze goed op de nog zelf door hen verrichte taak van het bijhouden van wie verzekerd is aansloten – nauwelijks hebben geleid tot overschotten of tekorten op hun uitvoering en mede gezien het voorgaande, wordt voorgesteld geen afwikkelingsregels te stellen ter zake van hun beheerskosten. Dat betekent dat zij eventuele overschotten die zij in hun rol van AWBZ-uitvoerder hebben, kunnen houden en dat zij eventuele tekorten niet vergoed krijgen.

Rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 AWBZ, daarentegen, ontvangen jaarlijks een zodanig budget voor beheerskosten (in 2014 ging het voor alle rechtspersonen tezamen om € 170 mln.), dat hiervoor bovenbedoelde regels inzake de reserves wèl nodig zijn en daarom ook zijn gesteld (zie artt. 4.5 en 4.6 Besluit Wfsv). Bovendien is in artikel 4.5, zevende lid, van dat besluit geregeld, dat de rechtspersoon zijn reserve bij het eindigen van de aanwijzing als bedoeld in artikel 40 AWBZ in het AFBZ stort. Met de inwerkingtreding van de Wlz zullen alle aanwijzingen ingevolge artikel 40 AWBZ vervallen. Zonder nadere maatregelen zou dit betekenen dat de rechstpersonen, bedoeld in artikel 40 AWBZ hun reserves terug zouden moeten storten in het AFBZ. Dat zou betekenen dat er geen geld zou zijn voor de uitvoering van hun afwikkelingstaken die zij op grond van artikel 11.2.2 en 11.2.3 hebben. Bovendien zouden de ingevolge artikel 4.2.3, tweede lid, Wlz aangewezen Wlz-uitvoerders vanaf nul opnieuw een reserve voor hun beheerskosten moeten opbouwen. Besloten is daarom om in het eerste lid van artikel 11.2.4 te regelen dat een door een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 AWBZ voor een bepaalde regio opgebouwde reserve uitvoering AWBZ als reserve uitvoering Wlz ten goede komt aan de Wlz-uitvoerder die ingevolge artikel 4.2.3, tweede lid, zal worden aangewezen als het zorgkantoor voor de desbetreffende regio. Aangezien het mijn voornemen is om in ieder geval voor het eerste jaar waarin de Wlz van kracht zal zijn per regio een Wlz-uitvoerder aan te wijzen uit de zorgverzekeraarsgroep die voordien het zorgkantoor voor de desbetreffende regio leverde, betekent dit dat de reserves aldus bij de overgang van de AWBZ en de Wlz binnen de groep blijven. Het tweede lid zorg er vervolgens voor dat de voor de regio aangewezen Wlz-uitvoerder niet alleen zijn beheerskosten voor de Wlz ten laste van deze reserve kan brengen, maar ook de beheerskosten die hij maakt voor de afwikkeling van de AWBZ.

Opgemerkt wordt dat de omvang van de reserve die overgaat, ingevolge artikel 4.6 Besluit Wfsv maximaal gelijk is aan 20% van het beheerskostenbudget van het zorgkantoor over het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de Wlz in werking treedt. Anders gezegd: indien een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 AWBZ ultimo dat jaar een beheerskostenbudget heeft dat hoger is dan dit bedrag, dient het het meerdere aan het AFBZ af te storten voordat het restant door de voor de regio aangewezen Wlz-uitvoerder kan worden gebruikt.

Ten slotte wordt nog opgemerkt dat de hier geregelde overgang van reserves niet betekent dat premiegeld naar het private domein kan worden weggesluisd. In artikel 4.1.2, eerste lid, wordt geregeld dat Wlz-uitvoerders (en dus ook de Wlz-uitvoerder die ingevolge artikel 4.2.3, tweede lid, voor een regio is aangewezen als zorgkantoor) geen winst mogen uitkeren, terwijl in het Besluit Wfsv, overeenkomstig aan wat nu in artikel 4.5, zevende lid, van dat besluit is geregeld, zal worden opgenomen dat een Wlz-uitvoerder die zijn aanwijzing verliest, zijn reserve in het Flz zal moeten storten.

Artikel 11.2.5

Eerste lid

De overeenkomsten die zorgkantoren (namens de zorgverzekeraars) met zorgaanbieders in het kader van de AWBZ hebben gesloten, hebben betrekking op de levering van zorg door zorgaanbieders aan AWBZ-verzekerden in de regio. Ook onder de AWBZ zullen zorgcontracten met zorgaanbieders moeten worden gesloten. Mede omdat de Wlz ten opzichte van de AWBZ minder zorg verzekert, is het echter zeer goed mogelijk dat de Wlz-uitvoerders of de zorgaanbieders bestaande contracten willen opzeggen of wijzigen. Voor het geval een van beide partijen daaraan niet wil meewerken, bepaalt het eerste lid dat beide partijen het recht hebben bestaande overeenkomsten met een termijn van twee maanden op te zeggen, ook voor zover die overeenkomst anders bepaalt.

Tweede lid

In het tweede lid is geregeld dat de zorgaanbieders die op grond van een overeenkomst in het kader van de AWBZ nog een vordering hebben op de zorgverzekeraar/het zorgkantoor, hun declaratie uiterlijk twee jaar na het intrekken van de AWBZ aan de Wlz-uitvoerder dienen te zenden die de taak van het zorgkantoor in de desbetreffende regio heeft overgenomen. Hebben zij dit binnen deze termijn niet gedaan, dan vervalt hun vorderingsrecht. Deze afwijking van de algemene regeling in het Burgerlijk Wetboek is redeljike, noodzakelijk en gerechtvaardigd in het licht van het belang van een zorgvuldige en voortvarende afwikkeling van de AWBZ.

Derde en vierde lid

Hoewel de AWBZ een naturaverzekering is (dat wil zeggen een verzekering op grond waarvan de verzekerde die een indicatiebesluit heeft jegens de zorgverzekeraar aanspraak kan maken op de zorg die hij volgens het indicatiebesluit nodig heeft), is restitutie (vergoeding van kosten van de genoten zorg) niet geheel uitgesloten. Het derde lid bepaalt dat een zorgaanbieder die geen zorgcontract met de zorgverzekeraar (of namens hem het zorgkantoor) of, in het geval van een pgb, met de budgethouder heeft, zijn rekening binnen twee maanden moet zenden aan de verzekerde dan wel direct aan de Wlz-uitvoerder die in de relevante regio het zorgkantoor is opgevolgd. De termijn van twee maanden is kort, maar te rechtvaardigen nu het gaat om een in principe aan de verzekerde te richten rekening. Deze heeft er immers belang bij om snel te weten waar hij aan toe is.63

Indien de rekening naar de verzekerde is gezonden, geeft het vierde lid hem vervolgens een jaar om deze naar deze Wlz-uitvoerder door te zenden. Doet hij dat niet, dan kan hij jegens de Wlz-uitvoerder geen aanspraak meer maken op vergoeding van de rekening.

Vijfde en zesde lid

Het vijfde lid bepaalt dat de Wlz-uitvoerder de declaraties die hij ingevolge het eerste tot en met derde heeft ontvangen, binnen drie maanden na ontvangst ervan ter betaling doorzendt aan het CAK. Dat geeft de Wlz-uitvoerder voldoende tijd om na te gaan of de declaraties wel terecht zijn. Het CAK, ten slotte, zorgt ervoor dat hij de zorgaanbieder betaalt binnen drie maanden nadat hij daartoe de te betalen nota van de Wlz-uitvoerder ontving.

Artikel 11.2.6

Het eerste lid verplicht een zorgaanbieder die op grond van een overeenkomst met een pgb-houder AWBZ-zorg heeft geleverd, uiterlijk twee maanden na het leveren van die zorg de rekening op te sturen naar de pgb-houder.

Met ingang van 1 januari 2014 is in de Regeling subsidies AWBZ de mogelijkheid van het verlenen van een pgb in de vorm van een trekkingsrecht ingevoerd. In zo’n geval betaalt de pgb-houder niet zelf de zorgaanbieder die hij heeft gecontracteerd, maar zendt hij de nota aan de SVB, die dat namens hem doet. Vanaf 1 juli 2014 dient ieder nieuw pgb als trekkingsrecht te worden verleend. Daarnaast kunnen ook pgb’s die per 1 januari 2014 al verleend waren, in trekkingsrechten worden omgezet.

Het tweede lid van artikel 11.2.6 bepaalt dat budgethouders die een pgb in de vorm van een trekkingsrecht hebben, de nota’s van hun zorgaanbieders binnen twee maanden na ontvangst ervan ter betaling door moeten zenden aan de SVB. Een verzekerde die de nota niet binnen twee maanden na betaling ervan doorzendt aan de SVB, zal deze zelf aan de zorgaanbieder moeten voldoen. Hij kan zijn pgb daarvoor dus niet meer gebruiken.

Voor verzekerden die voor 1 januari 2014 al een pgb hadden dat op dag voor de inwerkingtreding van deze wet nog niet in een trekkingsrecht is omgezet, geldt dat zij zelf de zorgaanbieder ten laste van hun budget zullen moeten betalen. Daarvoor zal de betalingstermijn gelden die zij met de desbetreffende zorgaanbieder hebben afgsproken. Vervolgens dienen zij zich overeenkomstig het daarover in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ geregelde, over het gebruik van hun pgb te verantwoorden.

Overigens wordt opgemerkt dat artikel 11.2.6 ook geldt voor verzekerden die na de intrekking van de AWBZ, al dan niet tijdelijk, hun pgb behouden. Na de intrekking van de wet zal dat pgb immers een pgb op grond van de Wlz zijn. Dit geldt zelfs voor de verzekerden die ingevolge het overgangsrecht van artikel 11.1.2, eerste lid, nog gedurende maximaal een jaar hun pgb mogen houden als zouden de AWBZ-regels nog gelden. Immers, ook hun pgb wordt op grond van (het overgangsrecht van) de Wlz en niet op grond van de AWBZ voortgezet. Aan het feit dat ook mensen die onder de Wlz wederom een pgb ontvangen, zich moeten houden aan de afwikkeltermijnen van hun onder de AWBZ verstrekte pgb, zal in de communicatie aan de pgb-houders aandacht worden besteed.

Artikel 11.2.7

Op grond van artikel 11.2.5 zal de Wlz-uitvoerder nota's voor onder de AWBZ verleende zorg die twee jaar na de intrekking van de AWBZ binnenkomen, niet meer hoeven te betalen. Ingevolge het vijfde lid van dat artikel zullen alle te betalen nota's binnen twee jaar en drie maanden bij het CAK moeten zijn aangekomen (en weer drie maanden later moeten zijn betaald). Verzekerden die AWBZ-zorg hebben ontvangen, zijn daarvoor doorgaans een eigen bijdrage verschuldigd. Artikel 11.2.7 geeft het CAK drie jaar de tijd om deze te heffen. Zelfs indien de nota vlak voor de deadline van twee jaar en drie maanden bij het CAK ter betaling binnenkomt, heeft het CAK derhalve nog negen maanden om de eigen bijdrage daarover te innnen. Eigen bijdragen die niet binnen drie jaar na intrekking van de AWBZ zijn opgelegd, kunnen ingevolge dit artikel niet meer rechtsgeldig worden geheven. De verzekerde hoeft deze dus niet meer te betalen. Eigen bijdragen die wel voor deze deadline geheven zijn, kunnen wel nog nog na de deadline geïnd worden. Het CAK dient daartoe inningswerkzaamheden te (laten) verrichten.

Artikel 11.2.8

Uiterlijk zes jaar na de intrekking van de wet zenden de Wlz-uitvoerders en het CAK de NZa en het Zorginstituut een eindverslag en een financieel verslag over de afwikkeling van de AWBZ. Het gaat hier om verslagen over de jaren nadat de AWBZ is ingetrokken.

De in onderdeel b opgenomen voorwaarden waaraan het financieel verslag dient te voldoen, zijn gelijk aan de voorwaarden van artikel 36, tweede lid, AWBZ.

In de verslagen leggen alle in de aanhef van het artikel genoemde instanties verantwoording af over de afwikkelingswerkzaamheden waarvoor zij ingevolge artikel 11.2.3 verantwoordelijk zijn. Een Wlz-uitvoerder die voor één of meer regio's de rechtsopvolger is van het zorgkantoor, verantwoordt zich derhalve niet alleen over de afwikkeling van de AWBZ voor al zijn verzekerden (met uitzondering van de administratie- en/of controlewerkzaamheden die in dat verband zijn verricht voor de zorg voor zijn verzekerden in regio's waar hij niet het zorgkantoor is), maar ook over de afwikkeling van de administratie en/of controle van de AWBZ-zorg voor alle verzekerden in de regio's waarvoor hij ingevolge artikel 11.2.3, tweede lid, de verbindingskantoortaak heeft overgenomen. Daarnaast zal hij zich tegenover de andere Wlz-uitvoerders in de regio moeten verantwoorden over de afwikkelingswerkzaamheden AWBZ die hij in opdracht van die Wlz-uitvoerders verricht. Dat laatste zullen de overige Wlz-uitvoerders bij de uitbesteding van hun taken bedingen. Deze overige Wlz-uitvoerders hebben die verantwoording immers nodig voor hun eigen verantwoording ter zake van de afwikkeling van de AWBZ.

Voor een toelichting op het tweede lid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 12.1.1, onderdeel g (artikel 31 van de Wmg).

Artikel 11.2.9

Vervolgens rapporteert de NZa binnen een jaar na ontvangst van de verslagen, bedoeld in artikel 11.2.8, per Wlz-uitvoerder, over de rechtmatigheid van de afwikkeling van de AWBZ. Daarbij geeft zij bovendien per Wlz-uitvoerder een verklaring af over de rechtmatigheid van de posten die de Wlz-uitvoerders in hun financiële verantwoordingen, bedoeld in het vorige artikel, heeft opgenomen. Het artikel laat bewust in het midden of de NZa afzonderlijke rechtmatigheidsrapportages en -verklaringen dient te maken voor de taken die een Wlz-uitvoerder die ingevolge artikel 4.2.3, tweede lid, voor de regio zijn aangewezen als zorgkantoor, onder eigen verantwoordelijkheid uitvoert dan wel één rapportage en verklaring opstelt per Wlz-uitvoerder. Kiest de NZa voor het laatste, dan is het natuurlijk wel wenselijk dat in de rapportage en zonodig de verklaring onderscheid wordt aangebracht tussen de taken van de Wlz-uitvoerder voor zijn eigen verzekerden en de taken van de Wlz-uitvoerder als zorgkantoor voor de niet-eigen verzekerden. Indien de NZa uitgaven of besparingen op beheerskosten van een Wlz-uitvoerder als niet verantwoord heeft aangemerkt, vermeldt zij dat in de verklaring.

Daarnaast rapporteert de NZa over de rechtmatigheid van de wijze waarop het CAK de eigen bijdragen AWBZ heeft afgewikkeld. Ook hierover stelt de NZa een verklaring op.

Artikel 11.2.10

Artikel 11.2.10 bepaalt dat het saldo van het AFBZ zoals dat luidt op 1 januari van het achtste jaar na de intrekking van de AWBZ ten bate of ten laste van 's Rijks schatkist komt. Daarmee zal het AFBZ zijn opgeheven.

Artikel 11.2.11

Artikel 11.2.11 bevat de regels over de financiële afwikkeling van de AWBZ door het Zorginstituut. Het gaat hierbij zowel om de afwikkeling van zijn eigen uitvoeringswerkzaamheden (met name het verstrekken van subsidies op grond van artikel 44 AWBZ, waaronder het pgb) als om de afwikkeling van het AFBZ, waarvan het Zorginstituut de fondsbeheerder is. Het artikel is gemodelleerd naar artikelen 45 en 46 van de AWBZ.

Artikel 11.2.12

Ook het Zorginstituut kan ter zake van de afwikkeling van de AWBZ inkomsten of uitgaven hebben. Ingevolge voorliggend artikel komen deze ten bate of ten laste van het AFBZ of, nadat dit is opheven, ten laste van 's Rijks schatkist. Zoveel mogelijk zal voorkomen worden dat kosten nog ten laste van ’s Rijks schatkist moeten worden gebracht, maar een en ander valt niet geheel uit te sluiten. In dat verband moet voornamelijk worden gedacht aan nota's van zorgaanbieders in verdragslanden, die nog jaren kunnen naijlen. Nederland mag namelijk ingevolge de verdragen niet eenzijdig een deadline bepalen voor welke AWBZ-nota's moeten zijn ingediend, willen ze nog vergoed worden.

Artikel 11.2.13

Dit lid biedt de mogelijkheid bij ministeriële regeling zo nodig regels te stellen die noodzakelijk zijn voor een goede afwikkeling van de AWBZ. Op dit moment bestaat geen voornemen tot het stellen dergelijke regels. Met het oog op onvoorziene omstandigheden is het echter wenselijk dat regels zo nodig wel gesteld kunnen worden.

§ 11.3 Invoeringsbepalingen met betrekking tot het CIZ

Artikel 11.3.1

In artikel 11.3.1 wordt bepaald dat er een overgang van personeel van de Stichting CIZ naar de zbo CIZ plaatsvindt. Het personeel van het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan CIZ vallen, in afwijking van artikel 15 van de Kaderwet niet als rijksambtenaren onder het ARAR/BBRA. Het personeel van het CIZ zal zijn privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst behouden en geen ambtenarenstatus krijgen. Deze afwijking van het de Kaderwet is eerder ook al toegepast op het CAK, de UWV, en de SVB. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de arbeidsovereenkomst zijn op de overeenkomst van toepassing (tweede lid).

Het tweede lid van artikel 11.3.1 bepaalt dat de overgang van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden plaatsvindt met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

Artikel 11.3.2

Dit artikel bepaalt dat er een rechtsovergang onder algemene titel om niet plaatsvindt van de vermogensbestanddelen van de stichting CIZ naar het zbo CIZ, zonder dat een besluit, akte of mededeling is vereist. Dit voorkomt dat er aparte overeenkomsten moeten worden gesloten tussen de stichting, het zbo CIZ en de Minister van VWS over de overname van vermogensbestanddelen. Omdat de overname onder algemene titel plaatsvindt, zet het zbo CIZ de volledige rechtspositie van de stichting CIZ voort. Ook de verplichtingen van de stichting gaan mee over. Bij de overgang van vermogensbestanddelen van de stichting CIZ naar de zbo CIZ blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege, aldus het tweede lid.

Artikel 11.3.3

Archiefbescheiden met betrekking tot zaken die bij de instelling van het zbo CIZ nog niet zijn afgedaan door de stichting CIZ, worden overgedragen aan het zbo CIZ om die zaken af te doen. De overdracht van de archiefbescheiden maakt het voor het zbo CIZ bovendien mogelijk om historisch onderzoek te doen betreffende zaken die bij de instelling van het zbo CIZ al zijn afgedaan.

Artikel 11.3.4

In dit artikel wordt bepaald dat, op het moment van instelling van het zbo CIZ, lopende wettelijke procedures en rechtsgedingen, respectievelijk de onderzoeken door de Nationale ombudsman die lopen bij de stichting CIZ, worden afgehandeld door het zbo CIZ.

Artikel 11.3.5

Dit artikel bepaald dat de rechtspersoonlijkheid van het CIZ vier jaar na inwerkingtreding van deze wet vervalt. Zie ook hoofdstuk 5, paragraaf 5, van deze toelichting. Het zevende lid kan daarmee ook vervallen.

HOOFDSTUK 12

Veel van de in dit hoofdstuk voorgestelde wijzigingen strekken ertoe om in andere wetten verwijzingen naar de AWBZ, respectievelijk de zorgverzekeraar, te vervangen door een verwijzing naar de Wet langdurige zorg, respectievelijk de Wlz-uitvoerder.

Hierna zal bij de voorgestelde wijzigingen alleen een toelichting worden gegeven bij voorstellen die niet louter technisch van aard zijn, dan wel voor een goed begrip nadere toelichting vereisen.

§ 12.1 Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Artikel 12.1.1 (Wet marktordening gezondheidszorg)

Onderdeel A, onder 2

Er zij op gewezen dat door de verwijzing in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wmg naar het voorgestelde artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, onder de Wlz-uitvoerder tevens wordt begrepen de Wlz-uitvoerder in zijn rol van op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, aangewezen uitvoerder.

Onderdeel B

In artikel 16, onderdeel d, worden verwijzingen naar de AWBZ-verzekeraars en de verbindings/zorgkantoren gewijzigd. De verwijzing naar de AWBZ-verzekeraars wordt vervangen door een verwijzing naar de Wlz-uitvoerders. De verwijzing naar de verbindings/zorgkantoren, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, kan komen te vervallen.

Onderdeel G

Artikel 31, onderdeel a Wmg zorgt ervoor dat de NZa regels kan stellen met betrekking tot de controle door Wlz-uitvoerders en, voor zover betrekking hebbend op de uitvoering van de in artikel 6.1.2 Wlz bedoelde taken, door het CAK. Aangezien ook de rechtspersonen die de Minister van VWS op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, Wlz rechtstreeks met de regionale administratie en/of controle zal belasten Wlz-uitvoerders zullen zijn, betekent dit dat de NZa ook regels zal kunnen stellen over de controle, door dergelijke rechtspersonen, op de administratie en/of controlewerkzaamheden waarmee zij belast zijn.

Het kan wenselijk zijn dat een Wlz-uitvoerder die voor een of meer regio’s van Nederland is aangewezen als Wlz-uitvoerder die voor alle verzekerden in die regio(»s), dus ook voor verzekerden van andere Wlz-uitvoerders, de administratie en/of controle van de verleende zorg verricht, in zijn financieel verslag, bedoeld in artikel 4.3.1 Wlz en/of zijn uitvoeringsverslag, bedoeld in artikel 4.3.2 van die wet, gescheiden rapporteert. Zo zou hij in het ene deel van zijn financieel verslag in kunnen gaan op de werkzaamheden waarvoor hij ten aanzien van zijn eigen verzekerden verantwoordelijk is en in het andere deel op de administratie en/of controlewerkzaamheden die hij verricht voor alle verzekerden in «zijn» regio(»s). Of hij zou in het ene deel kunnen rapporteren over de werkzaamheden die hij voor zijn eigen verzekerden verricht of laat verrichten (zowel in «zijn» regio(»s) als in de regio’s waarvoor hij geen aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, Wlz heeft) en in het andere deel over de administratie en/of controlewerkzaamheden die hij in «zijn» regio’s voor verzekerden van andere Wlz-uitvoerders verricht. Om een zo transparant mogelijke verslaglegging te krijgen, geeft onderdeel b geeft de NZa de bevoegdheid ter zake de beste indeling voor te schrijven. Een en ander laat onverlet dat Wlz-uitvoerders voor de taken die zij uitbesteden, in hun financieel verslag en uitvoeringsverslag zelf zullen moeten rapporteren. De NZa is derhalve niet bevoegd om te regelen dat dat niet hoeft. Als Wlz-uitvoerder A het uitvoeren van zijn zorgplicht (waaronder het contracteren van zorgaanbieders) voor zijn verzekerden die wonen in regio B uitbesteedt aan Wlz-uitvoerder C die ingevolge een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, verantwoordelijk is voor de administratie en/of controle van de zorg voor alle verzekerden in die regio, zal Wlz-uitvoerder A derhalve bij Wlz-uitvoerder C moeten bedingen, dat de laatste hem rapporteert over het werk dat hij in naam van Wlz-uitvoerder A verricht. Wlz-uitvoerder A zal daar dan vervolgens in zijn financieel verslag en zijn uitvoeringsverslag op moeten ingaan.

Onderdeel c van artikel 31 Wmg verwijst naar het accountantsverslag, bedoeld in artikel 36 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Artikel 4.3.1 van de Wlz komt materieel overeen met artikel 36 van de AWBZ.

Onderdeel H

De NZa houdt toezicht op de naleving van de Wet langdurige zorg door Wlz-uitvoerders. De naleving van artikel 4.1.1 maakt daarvan uiteraard onverkort deel uit. Artikel 78 Wmg maakt het mogelijk dat de NZa een aanwijzing geeft aan een Wlz-uitvoerder die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet langdurige zorg. Bij niet naleving van de aanwijzing beschikt de NZa over verdergaande handhavingsmogelijkheden (artikelen 80 en 84 Wmg), waaronder het opleggen van een last onder dwangsom. Op grond van het voorgestelde artikel 31a van de Wmg zullen bij amvb regels worden gesteld over de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de betrokken personen, bedoeld in artikel 4.1.1, vijfde lid, wordt vastgesteld. Het ligt in de bedoeling de in deze algemene maatregel van bestuur op te nemen regels te enten op het bepaalde in Hoofdstuk 2 van het Besluit prudentiële regels Wft. Aldus wordt bereikt dat in dit opzicht voor zorgverzekeraar en Wlz-uitvoerders dezelfde eisen gelden.

Onderdeel L

In de budgettaire beheersing van de AWBZ is een cruciale rol weggelegd voor de landelijke en regionale contracteerruimten. Voor de AWBZ stelt de Minister van VWS jaarlijks de contracteerruimte vast in een Aanwijzing contracteerruimte. De grondslag voor die aanwijzingen aan de NZa is gelegen in artikel 7 van de Wmg. De rolverdeling tussen de NZa en VWS met betrekking tot de vaststelling en verdeling van de contracteerruimte is heroverwogen en heeft tot de conclusie geleid dat het wenselijk is de Minister van VWS zelf de budgettaire ruimte voor de Wlz vast te laten stellen. Dit bevordert de budgettaire beheersing en het inzicht in zorguitgavenkaders. Het eerste lid van het voorgestelde artikel 49e Wmg bepaalt daarom dat de Minister van VWS jaarlijks een budgettaire ruimte vaststelt voor de op grond van de Wlz verzekerde zorg in natura alsmede voor de verlening van persoonsgebonden budgetten.

Op grond van het tweede lid verdeelt de NZa de door de Minister vastgestelde bugettaire ruimte over regio's. In het geval van een verdeling over regio's betreft het een bedrag dat beschikbaar is voor het contracteren van de in een aangewezen gebied gevestigde zorgaanbieders en voor het verlenen van persoonsgebonden budgetten aan in dat gebied woonachtige verzekerden.

De zorgautoriteit gebruikt het deel van het toepasselijke beschikbare bedrag dat bestemd is voor het contracteren van zorgaanbieders voor de vaststelling van de productieafspraken tussen een zorgaanbieder en Wlz-uitvoerders. Die vastgestelde productieafspraken en de door de zorgaanbieder daadwerkelijk gerealiseerde productie vormen twee belangrijke grootheden voor de vaststelling door de zorgautoriteit van de aanvaardbare kosten van een zorgaanbieder voor dat kalenderjaar. De zorgautoriteit stelt na afloop van het kalenderjaar een sluittarief dan wel een vereffeningbedrag voor de zorgaanbieder vast om de opbrengsten van die aanbieder te doen aansluiten bij zijn aanvaardbare kosten. Een zorgaanbieder kan een voor hem vastgesteld sluittarief in aanvulling op de overeengekomen tarieven voor geleverde zorg declareren. De zorgaanbieder moet een jegens hem te declareren vereffeningbedrag op vordering van de betrokken Wlz-uitvoerder aan die uitvoerder betalen.

De zorgautoriteit beschikt over de bevoegdheden om een sluittarief en een vereffeningbedrag vast te stellen op grond van artikel 50, eerste lid, respectievelijk artikel 56b van de Wmg. De zorgautoriteit moet betrekking tot de uitoefening van die bevoegdheden ingevolge artikel 57, eerste lid, van de Wmg, beleidsregels vaststellen.

Onderdeel N

Onderdeel d van artikel 58, vierde lid, kan vervallen, omdat het onderdeel verwijst naar de contracteerplichten van de artikelen 16b, eerste lid, en 16c, eerste lid, van de AWBZ welke zijn komen te vervallen. Overigens was de contracteerplicht vanaf 1 januari 2012 reeds afgeschaft met een wijziging van artikel 21 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Staatsblad 2011, nr. 665). Bij dat besluit is aangekondigd dat bij een volgende gelegenheid de AWBZ daarop zou worden aangepast. In de Wlz komen de contracteerplichten dan ook niet terug. De verwijzingen naar artikel 12, tweede en derde lid, in onderdeel d van artikel 58, vierde lid, zijn opgenomen in onderdeel c.

Onderdeel Q

Voor een toelichting op het voorgestelde artikel78, derde lid, van de Wmg, wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.2.1, vierde lid.

Onderdeel U

Door de toevoeging van artikel 31 Wmg aan de opsomming van artikel 81 Wmg wordt een eerder ontstane situatie hersteld.

Artikel 12.1.2 (Zorgverzekeringswet)

Onderdeel A

In artikel 1 van de Zvw wordt de in de Wet langdurige zorg geregelde definitie van een Wlz-uitvoerder opgenomen op de plaats van het uitgewerkte onderdeel s.

In onderdeel w is de verwijzing naar het CAK aangepast. In de Wlz wordt het CAK genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid.

Onderdeel G

De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging van artikel 89, eerste lid, voorziet erin dat ook Wlz-uitvoerders verplicht zijn de zorgverzekeraars informatie te verschaffen indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de zorgverzekering of van de Zvw.

Voor de tweede wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 9.1.3, eerste lid.

Onderdeel H

Bij het opstellen van artikel 9.1.7, dat inhoudelijk gelijk is aan artikel 57b Zvw, is geconstateerd dat de verwijzing, in het zesde lid, naar artikel 91, elfde tot en met veertiende lid, van de Comptabiliteitswet 2001 inmiddels onjuist is, aangezien inmiddels bij wet van 21 juli 2007 (derde wijziging van de Comptabiliteitswet 2001; Stb. 2007, 294) in artikel 91 van die wet onder vernummering van de latere artikelleden een nieuw zesde lid is ingevoegd. In het nieuwe artikel 9.1.7 wordt nu verwezen naar artikel 91, twaalfde tot en met vijftiende lid, van de Comptabiliteitswet 2001. Voorliggende wijziging strekt ertoe een soortgelijke verwijzingsfout ook in de Zvw te herstellen.

Artikel 12.1.3 (Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet)

Onderdeel A

Artikel 2.2.5 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet (I&A-wet Zvw) regelt dat (met name) missionarissen die zich daartoe tijdig bij het Zorginstituut hebben aangemeld, tegen een maandelijkse bijdrage tijdens hun verblijf in Nederland aanspraak hebben op een vergoeding van de kosten van geneeskundige zorg alsof zij een zorgverzekering hebben. In geval van bezwaar- en beroepszaken geldt daarbij, omdat het hier gaat om een publiekrechtelijk geregelde vergoeding, het recht zoals dat geldt ten aanzien van besluiten inzake een aanspraak op zorg ingevolge de AWBZ, met uitzondering van artikel 58 van die wet. In de toekomst zal in dergelijke zaken het Wlz-recht gelden, met uitzondering van de opvolger van artikel 58 AWBZ, te weten artikel 10.3.1.

Onderdeel B

Artikel 2.5.9 is uitgewerkt en vervalt daarom.

Onderdeel C

Tegelijk met de invoering van de Zvw op 1 januari 2006, is de vrijwillige AWBZ-verzekering afschaft. Dit was een verzekering voor mensen die met een Nederlandse socialezekerheidsuitkering in het buitenland waren gaan wonen. De artikelen 3.1.2 tot en met 3.1.6 van de I&A-wet Zvw bevatten overgangsrecht dat erop neerkomt dat mensen die tot die datum een vrijwillige AWBZ-verzekering hadden, op dat moment ook werkelijk met AWBZ-zorg overeenkomende zorg gebruikten, en die zich tijdig bij het Zorginstituut hadden aangemeld, voor rekening van het AFBZ recht hebben op voortzetting van de vergoeding van hun zorg (of van AWBZ-zorg die daarop aansluit), voor zover deze met AWBZ-zorg overeen komt. (Voor mensen die op grond van het EU-recht of biltaterale verdragen al recht hebben op de zorg van hun woonland voor rekening van Nederland, beperkt de vergoeding zich overigens tot de meerkosten.)

Zoals bekend, zal een deel van de zorg die op grond van de AWBZ verzekerd was, in het kader van de herziening van langdurige zorg naar de Wmo 2015 worden overgeheveld en een ander deel naar de Zvw. In artikel 7.3 van het wetsvoorstel Wmo 2015 staat dat de hier bedoelde personen nog gedurende maximaal een jaar na deze overheveling recht hebben op vergoeding van zorg die naar die wet wordt overgeheveld (dit is de zorg die in artikel 7.1 Wmo 2015 wordt genoemd). In die zin is het overgangsrecht voor de hier bedoelde personen niet anders dan voor personen die in Nederland wonen. Na dat jaar zal de vergoeding eindigen. Daarbij heeft de regering ten eerste laten meewegen dat ook in Nederland wonende personen na dat jaar niet automatisch meer in aanmerking komen voor voortzetting van de zorg (hun woongemeente zal dat moeten beoordelen). Ten tweede wordt slechts de lichtere zorg van de AWBZ naar de Wmo 2015 overheveld, en ten slotte vindt de regering het onwenselijk dat zorg die tot de sociale voorzieningen (zoals de Wmo 2015) is gaan behoren, ook buiten Nederland wordt verstrekt.

De uitsluiting, na het eerste jaar, van de vergoeding van zorg die naar de Wmo 2015 wordt overheveld, wordt bereikt door toevoeging van een tweede lid aan artikel 3.1.2 van de I&A-wet Zvw.

Onderdeel D

De personen, bedoeld in artikel 3.1.2 I&A-wet Zvw, zijn ingevolge artikel 3.1.3, vierde lid, van die wet voor de vergoeding van de zorg die zij in het buitenland genieten op dit moment een eigen bijdrage verschuldigd, als zouden zij AWBZ-verzekerd zijn. Omdat de zorg die deze personen vergoed krijgen, in de toekomst voor verzekerden deels op grond van de Wlz gefinancierd zal worden en deels op grond van hun zorgverzekering, wordt dit lid zo gewijzigd, dat de personen, bedoeld in artikel 3.1.2 van de I&A-wet Zvw in bij en krachtens de Wlz geregelde eigen bijdragen verschuldigd zijn indien zij een vergoeding ontvangen voor zorg die voor verzekerden op grond van de Wlz verzekerd is, en de eigen betalingen op grond van de zorgverzekering verschuldigd zijn indien zij een vergoeding ontvangen voor zorg die voor verzekeringsplichtigen op grond van hun zorgverzekering verzekerd is. Het gaat bij laatstbedoelde zorg om zorggebonden eigen betalingen en om het verplicht eigen risico. Om te voorkomen dat (met overeenkomstige toepassing van art. 13 Zvw) ook een korting in mindering wordt gebracht omdat betrokkene naar een niet-gecontracteerde aanbieder is gegaan (dat is namelijk per definitie het geval aangezien de betrokkene zijn zorg in het buitenland geniet en geen zorgverzekeraar heeft), is bepaald dat het Zorginstituut de eigen bijdragen moet heffen alsof betrokkene een restitutiepolis zou hebben gehad.

Onderdeel E

De overgangsregeling voor voormalig vrijwillig AWBZ-verzekerden zal vanaf de datum waarop de Wlz in werking treedt uit het Flz worden gefinancierd.

Onderdeel G

Verwezen wordt naar de toelichting op onderdeel A, die van overeenkomstige toepassing is.

Onderdeel H

De hier genoemde artikelen zijn uitgewerkt en kunnen dus vervallen. Specifiek wat betreft het vervallen van artikel 3.1.7 wordt opgemerkt dat de diensten van de MEE-organisaties in de toekomst op grond van de Wmo 2015 door de gemeenten zullen kunnen worden ingekocht.

Artikel 12.1.4 (Jeugdwet)

In het geval een verzekerde aanspraak heeft op zorg vanuit de Wlz, is de Wlz voor deze zorg voorliggend op de Jeugdwet. Met onderdeel A, onder 3, wordt een vierde lid toegevoegd aan artikel 1.2 van de Jeugdwet. Dit lid is vergelijkbaar met artikel 2.3.5, zesde lid, van de Wmo 2015. Met die bepalingen wordt de gemeente de mogelijkheid gebonden om een voorziening te weigeren indien de verzekerde met betrekking tot zijn problematiek een recht op Wlz-zorg heeft, of wanneer gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de verzekerde een indicatie voor Wlz-zorg zou kunnen krijgen, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit. Zie paragrafen 6.1. en 6.2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 12.1.5 (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)

Met onderdeel E wordt artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 zo gewijzigd dat het CIZ zonder toestemming van de Wlz-verzekerde mededeling mag doen van het feit dat het CIZ een indicatiebesluit heeft afgegeven dat aan de verzekerde het recht geeft op zorg vanuit de Wlz.

Artikel 12.1.7 (Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg)

Onderdeel A

In onderdeel A is bij de definitie van Wlz-uitvoerder aangesloten bij het begrip, zoals omschreven in de Wlz.

Onderdeel d van artikel 1 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg bevat verwijzingen naar het CIZ en het Bureau jeugdzorg. Dit wordt gewijzigd in een verwijzing naar het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, Wlz.Hoewel hiermee wordt aangegeven dat het CIZ het enige indicatieorgaan in de zin van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg is, wordt in de rest van de wet de meervoudsvorm «indicatieorganen» gehandhaafd. Het gaat daarbij onder andere om de bepalingen met betrekking tot het register van indicatieorganen. Dit heeft het voordeel, dat in het geval dat een indicatieorgaan zou worden toegevoegd aan onderdeel d, de wet op andere punten niet opnieuw behoeft te worden aangepast.

Voor een toelichtinng op onderdeel A, subonderdeel 3, wordt verwezen naar de hierna volgende toelichting.

Artikel 12.1.7, onderdeel A, subonderdeel 3, artikel 12.9 (Wet publieke gezondheid), artikel 12.1.10 (Geneesmiddelenwet), en artikel 13.1.1, tweede lid

Deze voorgestelde wijzigingen betreffen de in het Besluit zorgaanspraken AWBZ geregelde aanspraken op een neonatale hielprik (artikel 17 van dat besluit) en de vaccinaties uit het (Rijks)vaccinatieprogramma (artikel 18 van dat besluit). Beide aanspraken worden omgezet in een onder verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uit te brengen aanbod ter zake. Dit wordt geregeld in een nieuw artikel 4a in de Wet publieke gezondheid. De AWBZ geldt niet voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Ook artikel 4a zondert de eilanden uit van toepassing. Op grond van artikel 68d van de Wet publieke gezondheid hebben de bestuurscolleges al een plicht om een vergelijkbaar vaccinatieprogramma aan te bieden aan de bevolking.

In verband met bovengenoemde wijziging is het tevens noodzakelijk om artikel 90 van de Geneesmiddelenwet aan te passen en daarin te verwijzen naar het (Rijks)vaccinatieprogramma, bedoeld in artikel 4a van de Wet publieke gezondheid. Tevens is artikel 1 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg aangepast opdat de zorg, bedoeld in artikel 4a van de Wet publieke gezondheid, hierin tot uitdrukking komt, in plaats van de nu geldende verwijzing naar de AWBZ.

De voorgestelde regeling ter zake heeft een tijdelijk karakter (tot 1 januari 2018) ter overbrugging naar een voor te stellen permanente regeling. Hieraan wordt op dit moment gewerkt, maar het is nog niet precies duidelijk hoe deze er uit zal zien.

§ 12.2 Financiën

Artikel 12.2.1 (Wet op het financieel toezicht)

De Wlz-uitvoerder is geen schadeverzekeraar als bedoeld in de Europese Verzekeringsrichtlijn. Om die reden is de Wft niet van toepassing op de Wlz-uitvoerder. Door de Wlz-uitvoerder toe te voegen aan de in artikel 1:6 van de Wft genoemde organisaties waarop de Wft niet van toepassing is, is dit expliciet bepaald. Ten aanzien van organisaties als de Sociale Verzekeringsbank, het UWV en de ziekenfondsen van weleer, is dit reeds in artikel 1.6 van de Wft bepaald.

Artikel 12.2.4 (Wet op de omzetbelasting)

Dit artikel bevat een technische wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968. De diensten die in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 genoemd worden, zijn vrijgesteld voor zover deze zorg buiten een instelling aan een de verzekerde met een indicatiebesluit wordt verleend. De zorg die op grond van de Wlz binnen een instelling wordt geleverd is reeds vrijgesteld op grond van het eerste lid, onderdeel c van dat artikel. Het gaat om de diensten, genoemd in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, b en c, van de Wlz, namelijk verpleging, persoonlijke verzorging, begeleiding, behandeling en verblijf. Net als in de AWBZ kan het recht op «verblijf» ook genoten worden zonder daadwerkelijk verblijf in een instelling middels een volledig pakket thuis. In paragraaf 2.3.1 van het algemene deel van de toelichting wordt hier nader op ingegaan.

Ook huishoudelijke hulp wordt als dienst genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel g. In het geval de verzekerde met een persoonsgebonden budget zelf de zorg inkoopt, kan hij namelijk ook het budget besteden aan huishoudelijke hulp. Ook dit is gelijk aan de huidige AWBZ en de regeling subsidies AWBZ.

Artikel 12.2.5 (Wet toezicht accountantsorganisaties)

In artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet toezicht accountantsorganisaties wordt aangegeven wat in het kader van die wet onder het begrip «wettelijke controle» wordt verstaan. In de bijlage bij die bepaling wordt verwezen naar de controle van een financiële verantwoording die verplicht is gesteld op grond van de AWBZ. Met dit artikel wordt de verwijzing naar de bepalingen van de AWBZ aangepast zodat verwezen wordt naar de relevante bepalingen uit de Wet langdurige zorg. Het gaat om de artikelen 4.3.1, tweede lid, en 5.2.2, derde lid, van de Wlz, welke bepaling voor zover relevant materieel gelijk zijn aan de artikelen 36, tweede lid, en 45, derde lid, van de AWBZ.

§ 12.3 Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 12.3.1 (Wet financiering sociale verzekeringen)

Onderdelen A, B, C, E, F, I en L

In artikel 2, onderdeel a, van de Wfsv worden de volksverzekeringen aangewezen. Met de wijziging in onderdeel B van dit artikel wordt de Wet langdurige zorg als volksverzekering aangewezen in plaats van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. In onderdeel A wordt de naam van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten met het oog hierop omgezet in het Fonds langdurige zorg. Met onderdeel C wordt aangegeven dat, voor de toepassing van hoofdstuk 1 en paragraaf 2 van hoofdstuk 7 van de Wfsv, onder de verzekering langdurige zorg wordt verstaan de verzekering, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wlz. Ook in de artikelen 11, 12, 61 en 90 van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt de term «Algemene verzekering bijzondere zorg» vervangen door de term verzekering «langdurige zorg» (onderdelen E, F, I en L).

Onderdeel D

In de Wlz wordt geen mogelijkheid opgenomen om een nominale premie te innen, zoals dat nog mogelijk is op grond van artikel 17 van de AWBZ. Nu dat artikel vervalt en ook materieel niet terugkomt in de Wlz, kan artikel 5 van de Wfsv komen te vervallen.

Onderdeel L

onder 2, onder c

In artikel 90 van de Wfsv wordt bepaald dat eigen bijdrage die verschuldigd is op grond van de Wlz (artikelen 3.2.4 en 11.1.3) ten gunste komt van het Flz.

onder 2, onder f

Op grond van de Wlz zal het pgb als subsidie blijven bestaan. In artikel 90, tweede lid, kan de verwijzing naar het pbg echter vervallen, omdat het pgb onder artikel 90, tweede lid, onderdeel a, van de Wfsv valt. Ook de kosten van het pgb worden immers gemaakt ten behoeve van de uitvoering van de Wlz en vallen onder de omschrijving van onderdeel a.

Onderdeel f wordt geschrapt, waardoor de uitgaven ten behoeve van subsidies verstrekt voor zwangerschapsafbrekingen in de zin van de Wet afbreking zwangerschap niet langer ten laste van het fonds kunnen komen. Voortaan komen deze kosten ten laste van de begroting. In verband hiermee is ook het vierde lid van artikel 90 geschrapt.

Onderdeel M

Artikel 90, derde lid, van de Wfsv bepaalt dat uit het Flz middelen kunnen worden gebruikt voor het vormen en in stand houden van een reserve. Aan artikel 91, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd op grond waarvan bij amvb kan worden bepaald dat Wlz-uitvoerders een reserve kunnen vormen, waarmee rekening wordt gehouden bij de vaststelling van de jaarlijkse uitkering. Hierdoor krijgen Wlz-uitvoerders een prikkel om de wet doelmatig uit te voeren. Bij de bedoelde maatregel zullen regels worden gesteld over de bestemming van de reserve, de (maximale) omvang ervan, en de voorwaarden waaronder de reserve mag worden aangehouden. Uitgangspunt is dat de gevormde reserve moet worden ingezet voor de uitvoering van de Wlz.

Artikel 12.3.2 (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)

Onderdeel B, onder 2, en C

Artikel 34, vierde lid, wordt zo aangepast dat de Wlz-uitvoerder nadrukkelijk wordt genoemd. Hiermee kan ook de Wlz-uitvoerder de SVB verzoeken om informatie over de verzekeringsstatus van de verzekerde te verstrekken voor zover deze informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wlz. Het gaat hier om een technische wijziging omdat onder de AWBZ de verzekeraar dezelfde positie heeft. Ook in artikel 54 wordt de Wlz-uitvoerder als zodanig ingevoegd (onderdeel C).

§ 12.4 Veiligheid en Justitie

Artikel 12.4.5 (Algemene wet bestuursrecht)

Onderdelen A tot en met D

In de artikelen 2 en 9 van bijlage 2 en artikel 2 van bijlage 3 bij de Awb wordt de Wlz in plaats van de AWBZ opgenomen in de opsomming. Materieel brengt dit geen wijziging in de thans bestaande situatie. De besluiten van de Minister van VWS op grond van hoofdstuk 10, paragraaf 4, worden echter uitgezonderd in de artikelen 2 en 9 van bijlage 2. Dit houdt verband met de concentratie van die zaken bij de rechtbank Rotterdam (zie hoofdstuk 13 van het algemeen deel van deze toelichting).

In artikel 7 van bijlage 2 bij de Awb (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) wordt geregeld dat tegen een besluit, genomen op grond van een in dat artikel genoemd voorschrift of anderszins in dat artikel omschreven, beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Met onderdeel B wordt paragraaf 4 van hoofdstuk 10 van de Wet langdurige zorg in de alfabetische rangschikking opgenomen. De rechtbank Rotterdam wordt hiermee bevoegd kennis te nemen van beroepen tegen besluiten op grond van die paragraaf.

§ 12.5 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Artikel 12.5.2 (Ambtenarenwet)

Artikel 2 van de Ambtenarenwet geeft aan op wie titel III van die wet niet van toepassing is. Dat artikel is technisch gewijzigd zodat naar de juiste grondslag van het publiekrechtelijk zbo CAK wordt verwezen. Bovendien worden de voorzitter en de leden van het CIZ aan het artikel toegevoegd, zodat titel III van de Ambtenarenwet ook op hen niet van toepassing is.

Het personeel van het CIZ blijft op grond van artikel 11.3.1, derde lid, in dienst van het CIZ op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Hiermee verkeert het personeel in dit opzicht in dezelfde positie als het personeel van het CAK.

Artikel 12.5.4 (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector)

Dit betreft een technische wijziging. Artikel 33 van de AWBZ wordt vervangen door artikel 4.1.1 van de Wlz (aanmelden als uitvoerder van die wetten).

HOOFDSTUK 13

Artikel 13.1.1

Het eerste lid bepaalt dat de Wlz in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Indien nodig kan bovendien besloten worden om sommige delen van deze wet eerder in werking te laten treden dan andere, al zal dat wegens de onderlinge samenhang van de hoofdstukken slechts in zeer beperkte mate mogelijk zijn. Zoals bekend, is de streefdatum voor de inwerkingtreding van de Wlz 1 januari 2015.

Voor een toelichting op het tweede lid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 12.1.7, onderdeel A, subonderdeel 3, artikel 12.9 (Wet publieke gezondheid), artikel 12.1.10 (Geneesmiddelenwet), en artikel 13.1.1, tweede lid.

Artikel 13.1.2

Het is wenselijk te bepalen dat de Wet langdurige zorg periodiek wordt geëvalueerd. Daarom is in dit artikel een evaluatiebepaling opgenomen die bepaalt dat de wet binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, wordt geëvalueerd. Deze evaluaties gaan in op de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Hierdoor kan, onder meer, worden bekeken in welke mate de doelstellingen van de wet zijn verwezenlijkt, welke neveneffecten optreden, en of de wet goed en eenduidig uitgevoerd wordt of kan worden. De evaluaties zullen aan de beide Kamers der Staten-Generaal gezonden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

X Noot

1

Rutte, Samsom (2012), Bruggen slaan, regeerakkoord VVD-PvdA, 29 oktober 2012. Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15.

X Noot

2

Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 296.

X Noot

3

Kamerstukken II, 2013/14, 30 597, nr. 380.

X Noot

4

Kamerstukken 1965/66, 8 457, nr. 3, memorie van toelichting bij algemene wet zware geneeskundige risico’s.

X Noot

5

CPB (2011), Omgevingsscenario’s voor gezondheid en zorg, Den Haag.

X Noot

6

OECD, Help Wanted? Providing and Paying for Long-Term Care, Parijs, mei 2011, Sociaal-Economische Raad, Langdurige zorg verzekerd: over de toekomst van de AWBZ (Den Haag, 2008), Raad voor Volksgezondheid & Zorg, Beter zonder AWBZ? (Den Haag 2008) en Taskforce beheersing zorguitgaven, Naar beter betaalbare zorg (Den Haag 2012).

X Noot

7

Deze zorgladder en de volgtijdelijkheid voor informele en formele zorg geldt in de meeste gevallen. Denk bijvoorbeeld aan ouderen die langzaam dementeren of slechter ter been raken. Dat laat onverlet dat het verlenen van formele zorg ook al in een vroeg stadium mogelijk is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij kinderen met een ernstige lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking.

X Noot

8

Zoals onder andere verwoord in het persbericht «NPCF, Actiz, ZN: ouderenzorg moet verzekerd recht blijven» van 28 augustus 2012.

X Noot

9

Zelfzorg is de zorg die iemand normaliter voor zichzelf heeft. Deze zorg omvat algemene dagelijkse levensverrichtingen, zoals de persoonlijke verzorging en hygiëne.

X Noot

10

«LVG» staat voor: licht verstandelijk gehandicapt.

X Noot

11

Kamerstukken II, 2013/14, 30 597, nr. 397.

X Noot

12

«Upcoding» is het door een zorgaanbieder declareren van een hoger zzp dan voor de cliënt nodig is.

X Noot

13

Met ingang van 1 april 2014 zal het CVZ het «Zorginstituut Nederland» of, korter «Zorginstituut» gaan heten (zie ook Stb. 2013, 578). In het vervolg van deze toelichting wordt gesproken van «het Zorginstituut» in plaats van «het CVZ», behalve als het om voor 1 april 2014 gelegen gebeurtenissen gaat.

X Noot

14

Zie paragraaf 2.6 voor de toelichting van de uitvoeringsstructuur.

X Noot

15

En op overige geïndiceerde diensten, zoals vervoer of woningaanpassingen. Voor de leesbaarheid van deze toelichting wordt dit in het vervolg niet steeds aangegeven. Tenzij anders vermeld, vallen onder «geïndiceerde zorg» derhave ook de overige in art. 3.1.2 genoemde soorten aanspraken, tenzij anders vermeld.

X Noot

16

Indien de zorg niet met spoed moet worden verleend, wordt aangenomen dat de zogenoemde «Treeknormen» de redelijke termijnen zijn (verpleging en verzorging intramuraal met behandeling 6 weken en V&V intramuraal zonder behandeling 13 weken; gehandicaptenzorg intramuraal 13 weken; GGZ intramuraal met behandeling 6 weken en GGZ intramuraal zonder behandeling 13 weken).

X Noot

17

Alleenstaande ouderen die hun huis verlaten om in een instelling te gaan wonen, kunnen immers de voorkeur hebben voor een instelling dicht bij hun kinderen in plaats van dicht bij hun voormalige woning.

X Noot

18

Actiz (2013), In beweging, achtergrondrapportage. Inzichten vanuit de Benchmark in de Zorg 2013.

X Noot

19

De opsomming in de vorige zin bevat de belangrijkste taken die niet bij de Wlz-uitvoerders zijn belegd, maar is niet uitputtend. Zo betaalt het CAK ook, in opdracht van de zorgkantoren, de gecontracteerde zorgaanbieders en betaalt de SVB in opdracht van een pgb-houder de door hem gecontracteerde zorgaanbieders. Daarnaast krijgen de zorgaanbieders de taak om voor hun cliënten zorgplannen op te stellen en periodieke zorgplanbesprekingen met hun cliënten te organiseren.

X Noot

20

Zoals in paragraaf 2.4 reeds is uiteengezet, betekent een keuze voor zorg in natura niet dat de verzekerde recht heeft op zorg van zijn voorkeursaanbieder. Indien deze geen capaciteit beschikbaar heeft, voldoet de Wlz-uitvoerder ook aan zijn zorgplicht indien hij binnen redelijke termijn en afstand andere geschikte zorg kan laten leveren.

X Noot

21

De zorgaanbieder heeft allereerst een eigen professionele verantwoordelijkheid en, op grond van Wlz, een eigen taak inzake de zorgplanbesprekingen respectievelijk het zorgplan, maar ook de Wlz-uitvoerder heeft een verantwoordelijkheid, omdat in geval van zorg met verblijf of een vpt de zorg namens hem verleend wordt. Komt een cliënt er derhalve met zijn zorgaanbieder niet uit, dan kan hij zijn Wlz-uitvoerder vragen te interveniëren.

X Noot

22

Zie bijvoorbeeld NZa (2012), Samenvattend rapport Uitvoering AWBZ 2011 door concessiehouders, AWBZ-verzekeraars en het CAK.

X Noot

23

Het Kwaliteitsinstituut vormt een onderdeel van het Zorginstituut.

X Noot

24

Kamerstukken I 2012/13, 32 402, E.

X Noot

25

Kamerstukken I 2013/14, 31 996, A.

X Noot

26

Kamerstukken II 2013/14, 32 012 nr. 15.

X Noot

27

Zie Kamerstukken II 2012/13, 33 109, nrs. 12 en 13.

X Noot

28

Kamerstukken 2012/13, 30 169 en 30 597, nr. 28.

X Noot

29

Kamerstukken II 2010/11, 30 926, nr. 7.

X Noot

30

Kamerstukken II 2012/13, 33 566, nr. 15, pp. 8 en 14.

X Noot

31

Ook de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren hebben hier een verantwoordelijkheid: zij dienen in het kader van hun zorgplicht immers kwalitatief goede zorg in te kopen. Eerstverantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg zijn echter uiteraard de zorgaanbieders zelf.

X Noot

32

Kamerstukken I 2013/14, 33 684, Z en Kamerstukken 2011/14, 33 161, nrs. 1 t/m 107.

X Noot

33

Binnen één huishouden kan wel gelijktijdig gebruik worden gemaakt van de Wmo 2015 en de Wlz, indien het huishouden uit meerdere personen bestaat van wie er één recht op zorg heeft op grond van de Wlz en een ander gebruik maakt van ondersteuning door de gemeente op grond van de Wmo.

X Noot

34

De nominale ontwikkeling betreft de vergoeding aan zorgaanbieders voor loon- en prijsstijgingen.

X Noot

35

Wellicht ten overvloede: dat de Wlz-uitvoerder verantwoordelijk is, wil niet zeggen dat het zorgkantoor dat de taak namens Wlz-uitvoerders uitvoert niet verantwoordelijk is.

X Noot

36

Op weg naar minder administratieve lasten, Onderzoek Casemix en HHM, 29 november 2011.

X Noot

37

Onder andere onderzoek van Cebeon (2007 en 2010) en Ape (2010)

X Noot

38

Financiële kengetallen zorginstellingen 2010, CBS, 27 januari 2012.

X Noot

39

Zie artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

X Noot

40

Dit zijn schattingen, omdat de definitieve inkomsten en uitgaven voor 2013 nog niet bekend zijn.

X Noot

41

Rapport «Op weg naar minder administratieve lasten» van Casemix en bureau HHM, 29 november 2011.

X Noot

42

Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 304.

X Noot

43

Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XVI, nr. 61.

X Noot

44

Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 356.

X Noot

45

Kamerstukken II 2012/13, 28 828, nr. 30.

X Noot

46

Kamerstukken II 2013/14, 28 828, nr. 50.

X Noot

47

Kamerstukken II 2012/13, 28 828, nr. 51.

X Noot

48

Zie over de Marque-zaak Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 8, p. 14, en Kamerstukken II 2013/14, 17 050, nr. 439, p. 8.

X Noot

49

Zie ook de brief aan de Tweede Kamer van 2 december 2012 over de fraude met persoonsgebonden budgetten (Kamerstukken II, 2012/13, 25 657, nr. 96).

X Noot

50

Kamerstukken II 2013/14, 32 620 nr. 93.

X Noot

51

Zie onder meer artikel 2 juncto 12 van het Internationale verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR).

X Noot

52

De WGBO is te vinden in afdeling 5 van titel 7 van Boek 7 van het BW.

X Noot

53

Kamerstukken I 3013/14, 31 996, A.

X Noot

54

Kamerstukken II 2013/14, 30 597, nr. 380.

X Noot

55

Het gaat om:

  • Lage zzp’s: verpleging en verzorging (VV) zzp 1 tot en met 4, verstandelijk gehandicapt (VG) zzp 1 tot en met 3 voor volwassenen, lichamelijk gehandicapt (LG) zzp 1 en 3, zintuiglijk gehandicapt auditief en communicatief (ZGAUD) zzp 1 en zintuiglijk gehandicapt visueel (ZGVIS) zzp 1;

  • Hoge zzp’s: zzp VV 5 tot en met 10, zzp VG 4 tot en met 8, sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt (SGLVG) zzp 1, zzp LG 2 en 4 tot en met 7, zzp ZGAUD 2 tot en met 4 en zzp ZGVIS 2 tot en met 5 en LVG zzp 1 tot en met 5 voor volwassenen.

X Noot

56

Kamerstukken II 2011/12, 33 280, nr. 1, p. 22.

X Noot

57

Kamerbrief over pgb: alternatief 10-uurscriterium en afbouwtraject verblijfsgeïndiceerden, 5 juli 2013, Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 367.

X Noot

58

CVZ (2013), Past extramurale AWBZ-behandeling onder de Zorgverzekeringswet?, 2 september 2013 (www.cvz.nl ).

X Noot

59

In het voorstel van wet houdende Wijziging marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken II 2011/12, 33 362, nrs. 1–3 e.v.) wordt het zorgverzekeraars en zorgkantoren op grond van een in de Wmg op te nemen artikel verboden om zelf AWBZ-zorg te verlenen of zeggenschap te verwerven in een zorgaanbieder.

X Noot

60

Het sluiten van zorginkoopovereenkomsten namens de overige Wlz-uitvoerders zal plaats moeten vinden op basis van een volmacht aan het zorgkantoor, het nemen van beschikkingen namens deze Wlz-uitvoerders zal aan het zorgkantoor moeten worden gemandateerd, en feitelijke werkzaamheden kunnen op grond van een overeenkomst van opdracht door het zorgkantoor worden verricht. In de wetstekst en in deze toelichting wordt voor al deze juridische vormen van overdracht van bevoegdheid het woord «uitbesteden» gebruikt.

X Noot

61

Kamers met meer dan twee personen zijn niet meer toegestaan.

X Noot

62

Niet uit te sluiten valt namelijk dat door samenvoeging van gemeenten enkele voormalige afzonderlijke gemeenten van de ene regio naar de andere gaan.

X Noot

63

Overigens wordt opgemerkt dat de termijn van twee maanden niet kan worden opgelegd aan zorgaanbieders van verdragslanden, aangezien dat in strijd zou komen met de verdragen (verdragen gaan boven nationaal recht en dus ook boven artikel 11.2.5, derde lid). De rekening van aanbieders in dergelijke landen loopt via de verbindingsorganen van het desbetreffende verdragsland en van Nederand.


Voorstel van wet

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten te vervangen door een, de gehele bevolking omvattende, verplichte verzekering voor langdurige zorg, waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia en die recht doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de burgers voor de wijze waarop zij hun leven inrichten, deelnemen aan het maatschappelijk leven, en de wijze waarop zij elkaar naar vermogen daarin bijstaan;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Begripsbepalingen

ADL-woning:

woning die deel uitmaakt van een aantal bij elkaar horende rolstoeldoorgankelijke sociale huurwoningen die tot stand zijn gekomen met behulp van subsidie uit de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten;

begeleiding:

activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven;

burgerservicenummer:

het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1;

CIZ:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1;

continentaal plat:

de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;

dossier:

de schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van zorg aan een cliënt;

Fonds langdurige zorg:

fonds, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

indicatiebesluit:

besluit van het CIZ waarbij beoordeeld wordt of en in welke omvang de verzekerde in aanmerking komt voor zorg;

instelling:

  • 1°. een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen;

  • 2°. een organisatorisch verband dat gevestigd is buiten het grondgebied van het Europese deel van Nederland en overeenkomstig de daar geldende wetgeving rechtmatig gezondheidszorg verstrekt als bedoeld bij of krachtens artikel 3.1.1;

mantelzorger:

natuurlijke persoon die rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie zorg verleent zonder dat dit beroeps- of bedrijfsmatig geschiedt;

Onze Minister:

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

persoonsgebonden budget:

een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 en titiel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen;

persoonlijke verzorging:

het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid;

Nederland:

het Europese deel van Nederland;

solistisch werkende zorgverlener:

een zorgverlener die, anders dan in dienst of onmiddellijk of middellijk in opdracht van een instelling beroepsmatig zorg verleent;

Sociale verzekeringsbank:

de Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

verblijf:

verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a;

verpleging:

handelingen, gericht op herstel of voorkoming van verergering van de aandoening, beperking of handicap;

verzekeraar:

verzekeringsonderneming als bedoeld in richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringbranche en de uitoefening daarvan (PbEG L 228);

vreemdeling:

vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000;

Wlz-uitvoerder:

rechtspersoon die geen zorgverzekeraar is, die zich overeenkomstig artikel 4.1.1 heeft aangemeld voor de uitvoering van deze wet, de met toepassing van artikel 4.2.3, tweede lid, door Onze Minister aangewezen uitvoerder daaronder begrepen;

woningaanpassing:

bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

zorg:

zorg en overige diensten als bedoeld in artikel 3.1.1;

zorg in natura:

zorg, geleverd door zorgaanbieders op grond van schriftelijke overeenkomsten tussen zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders als bedoeld in artikel 4.2.2;

zorgaanbieder:

een instelling dan wel een solistisch werkende zorgverlener;

zorgautoriteit:

de zorgautoriteit, genoemd in artikel 3 van de Wet marktordening gezondheidszorg;

Zorginstituut:

het Zorginstituut Nederland, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet;

zorgplan:

schriftelijk of elektronisch als zodanig vastgelegde uitkomsten van hetgeen met de verzekerde dan wel een vertegenwoordiger van de verzekerde is besproken met betrekking tot de in artikel 8.1.1 genoemde onderwerpen;

zorgverlener:

een natuurlijke persoon die in persoon beroepsmatig zorg verleent;

zorgverzekeraar:

een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 1.1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 1.1.2

  • 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    • c. gehuwd: als partner geregistreerd;

    • d. gehuwde: als partner geregistreerde.

  • 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    • a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het derde lid.

§ 2. Algemene bepalingen

Artikel 1.2.1

Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.

Artikel 1.2.2

  • 1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.

  • 3. Degene die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in Sint Maarten, Curaçao, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius, Saba, Aruba of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.

HOOFDSTUK 2. DE VERZEKERDEN

§ 1. De kring van verzekerden

Artikel 2.1.1

  • 1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:

    • a. ingezetene is;

    • b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, niet verzekerd.

  • 3. In afwijking van het tweede lid zijn verzekerd:

    • a. kinderen in Nederland geboren uit een in Nederland wonende vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel in het buitenland geboren uit in Nederland wonende ouders die rechtmatig verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000;

    • b. kinderen die door in Nederland wonende personen met de Nederlandse nationaliteit dan wel met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, worden geadopteerd en voor wie met het oog op adoptie beginseltoestemming is verleend op grond van artikel 2, van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. De verzekering gaat in vanaf het moment van adoptie naar het recht van het land waar het kind zijn gewone verblijf heeft of vanaf het moment van de gezagsoverdracht van het kind met het oog op adoptie aan een echtpaar of een persoon die zijn gewone verblijf in Nederland heeft en die de procedure van opneming ter adoptie van een kind ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie heeft gevolgd.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding worden gegeven aan de kring der verzekerden voor zover het betreft:

    • a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten dan wel hebben verricht;

    • b. vreemdelingen die, na in Nederland rechtmatig verblijf te hebben genoten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf hebben aangevraagd, dan wel bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen de intrekking van het besluit tot toelating, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist.

Artikel 2.1.2

Zo nodig in afwijking van artikel 2.1.1 en de daarop berustende bepalingen:

  • a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Artikel 2.1.3

De Sociale Verzekeringsbank stelt ambtshalve en, desgevraagd, op aanvraag vast of een natuurlijke persoon voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 2.1.1 of 2.1.2 vastgestelde voorwaarden voor het verzekerd zijn ingevolge deze wet.

§ 2. De inschrijving van verzekerden

Artikel 2.2.1

  • 1. Indien de verzekerde een zorgverzekering heeft en zijn zorgverzekeraar deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een Wlz-uitvoerder deel uitmaakt, meldt zijn zorgverzekeraar hem, onder vermelding van zijn burgerservicenummer, met ingang van de datum waarop de zorgverzekering ingaat ter inschrijving bij de desbetreffende Wlz-uitvoerder aan. De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in. Indien de zorgverzekering is ingegaan binnen vier maanden nadat de verzekeringsplicht, bedoeld in de Zorgverzekeringswet is ontstaan, werkt de inschrijving terug tot en met de dag waarop die verzekeringsplicht ontstond.

  • 2. De verzekerde die niet op grond van het eerste lid voor de uitvoering van deze wet bij een Wlz-uitvoerder is ingeschreven, meldt zich voor de toepassing van deze wet met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels ter inschrijving aan bij een Wlz-uitvoerder die werkzaam is in de gemeente waar hij woont. De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in. Een in het buitenland woonachtige verzekerde meldt zich aan bij een Wlz-uitvoerder naar eigen keuze. De Wlz-uitvoerder is verplicht hem tot dat doel in te schrijven.

  • 3. Het is een Wlz-uitvoerder verboden een persoon als verzekerde in te schrijven of ingeschreven te doen houden, indien in verband met de toepassing van het eerste, of tweede lid op een andere Wlz-uitvoerder een inschrijvingsplicht rust dan wel, indien het tweede lid van toepassing is en de verzekerde in Nederland woont, indien de Wlz-uitvoerder niet werkzaam is in de gemeente waar deze persoon woont.

  • 4. De natuurlijke persoon die op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is ontheven van de verplichtingen, opgelegd op grond van deze wet, wordt door de Sociale Verzekeringsbank ter inschrijving aangemeld bij de op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerder die werkzaam is in de gemeente waar hij woont, of, bij gebreke van een zodanige aanwijzing, bij een Wlz-uitvoerder naar evenredigheid van het aantal ingeschreven verzekerden bij elke Wlz-uitvoerder.

Artikel 2.2.2

  • 1. De verzekerde die zich ingevolge artikel 2.2.1, tweede lid, bij een Wlz-uitvoerder aanmeldt ter inschrijving, vermeldt daarbij zijn burgerservicenummer.

  • 2. De Wlz-uitvoerder verlangt van de vreemdeling die zich ter inschrijving aanmeldt, een kopie van het document of de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat wordt aangemerkt als een bescheid als bedoeld in artikel 4:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 3. DE INHOUD VAN DE VERZEKERING

§ 1. De verzekerde zorg

Artikel 3.1.1

  • 1. Het op grond van deze wet verzekerde pakket omvat de volgende vormen van zorg:

    • a. verblijf in een instelling, met inbegrip van voorzieningen die niet ten laste van de verzekerde kunnen komen, waaronder in elk geval het verstrekken van eten en drinken en het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde;

    • b. persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging;

    • c. behandeling, omvattende geneeskundige zorg van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard die noodzakelijk is in verband met de aandoening, beperking of handicap van de verzekerde;

    • d. met verblijf gepaard gaande behandeling, waaronder wordt begrepen:

      • 1°. geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg,

      • 2°. behandeling van een psychische stoornis indien de behandeling integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling van een van de in artikel 3.2.1 genoemde aandoeningen of beperkingen;

      • 3°. farmaceutische zorg;

      • 4°. het gebruik van hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

      • 5°. tandheelkundige zorg;

      • 6°. kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

    • e. het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen;

    • f. vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aard, inhoud en omvang van de verzekerde zorg nader worden geregeld.

Artikel 3.1.2

De echtgenoot van een persoon met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking die recht heeft op zorg en in een instelling verblijft, heeft in afwijking van artikel 3.2.1, eerste lid, recht op verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, in dezelfde instelling. Hij behoudt recht op verblijf in die instelling na het overlijden van zijn echtgenoot dan wel na het vertrek van zijn echtgenoot naar een andere instelling.

Artikel 3.1.3

  • 1. De minderjarige verzekerde die op recht heeft op zorg, heeft recht op een vergoeding voor een woningaanpassing die bedoeld is om de door hem gekozen verblijfplaats geschikt te doen zijn voor de verlening van zorg, voor zover:

    • a. de verzekerde zijn recht tot gelding brengt zonder verblijf in een instelling of in een bij algemene maatregel van bestuur omschreven kleinschalig wooninitiatief, en

    • b. de Wlz-uitvoerder oordeelt dat die investering duurzaam en doelmatig is.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

§ 2. Het recht op zorg en het tot gelding brengen van het recht

Artikel 3.2.1

  • 1. Een verzekerde heeft recht op zorg voor zover hij naar aard, inhoud en omvang redelijkerwijs en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:

    • a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of

    • b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,

      • 1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of

      • 2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

  • a. blijvend:

    van niet voorbijgaande aard;

    b. permanent toezicht:

    onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal waardoor tijdig kan worden ingegrepen;

    c. ernstig nadeel voor de verzekerde:

    een situatie waarin de verzekerde:

    • 1°. zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;

    • 2°. zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;

    • 3°. ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;

    • 4°. ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt;

    d. zelfzorg:

    de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder de persoonlijke verzorging en hygiëne en, zo nodig, de verpleegkundige zorg;

    e. regieproblemen:

    beperkingen in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie.

    2. In het eerste lid wordt verstaan onder:

  • 3. In afwijking van het eerste lid heeft een meerderjarige verzekerde recht op zorg voor zover hij vanwege een combinatie van een verstandelijke handicap en gedragsproblemen tijdelijk behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in het eerste lid onder a en b.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat een verzekerde, in afwijking van het eerste lid, geen recht heeft op vormen van zorg voor zover hij krachtens een zorgverzekering of een andere wettelijke regeling recht heeft op die zorg.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met derde lid.

Artikel 3.2.2

  • 1. Het recht op zorg wordt op aanvraag van de verzekerde in een indicatiebesluit vastgesteld door het CIZ.

  • 2. De verzekerde vermeldt bij de aanvraag zijn burgerservicenummer.

  • 3. De verzekerde verstrekt op verzoek of uit eigen beweging alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op zorg, en is verplicht mee te werken door zich te laten onderzoeken door het CIZ of door daartoe door het CIZ aangewezen personen.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de indicatie tot stand komt en over de inrichting en geldigheidsduur van het indicatiebesluit.

Artikel 3.2.3

Het CIZ kan een indicatiebesluit herzien dan wel intrekken indien het CIZ vaststelt dat:

  • a. door de verzekerde of derden onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of

  • b. de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.

Artikel 3.2.4

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde de kosten daarvan gedeeltelijk draagt. De eigen bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort en de zorg die verstrekt wordt, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.

  • 2. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op het in dat lid bedoelde vermogen, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de artikelen 3.1.2, en 3.1.3.

Artikel 3.2.5

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat zorg wordt voortgezet na het tijdstip waarop de verzekering is geëindigd of dat een recht op een vergoeding bestaat voor zorg die wordt verleend na dat tijdstip. Daarbij kunnen beperkingen en voorwaarden worden gesteld. De wijze waarop een zodanige recht tot gelding wordt gebracht, wordt daarbij eveneens geregeld.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voor gevallen of omstandigheden waarin de kosten van het verlenen van de desbetreffende zorg in redelijkheid niet of niet volledig ten laste van de in deze wet geregelde verzekering dienen te komen, worden bepaald dat:

    • a. de zorg wordt geweigerd;

    • b. de zorg op een later tijdstip ingaat;

    • c. een hogere bijdrage van de verzekerde wordt gevorderd dan krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, is vastgesteld; of

    • d. een vergoeding van gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd.

Artikel 3.2.6

Een recht op zorg kan niet tot gelding worden gebracht gedurende de periode waarin de verzekerde in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, een instelling als bedoeld in artikel 1.1, onderdelen j en k, van de Wet forensische zorg of een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verblijft.

Artikel 3.2.7

  • 1. Voor militairen in werkelijke dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Militaire ambtenarenwet 1931, alsmede voor militairen aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend, treden de aanspraken inzake zorg door of vanwege de Militair Geneeskundige Dienst in de plaats van de aanspraken krachtens deze wet.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake een uitkering door het Zorginstituut aan Onze Minister van Defensie ten laste van het Fonds langdurige zorg in verband met het vervallen van de aanspraken ingevolge deze wet en kunnen regels worden gesteld over de verdere uitvoering van dit artikel.

§ 3. De leveringsvormen

Artikel 3.3.1

  • 1. De verzekerde die recht heeft op zorg, kan zijn recht tot gelding brengen met zorg in natura of met een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.3.

  • 2. De verzekerde die zijn recht op zorg tot gelding wil brengen met zorg in natura, wendt zich daartoe tot een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten. Indien er meerdere gecontracteerde zorginstellingen zijn die de verzekerde binnen redelijke termijn de zorg kunnen verlenen waaraan hij behoefte heeft, stelt de Wlz-uitvoerder hem in de gelegenheid uit deze instellingen te kiezen.

Artikel 3.3.2

  • 1. De Wlz-uitvoerder kan, op aanvraag van de verzekerde besluiten om de zorg in natura, met uitzondering van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, te leveren zonder dat de verzekerde verblijft in een instelling.

  • 2. De Wlz-uitvoerder neemt een besluit als bedoeld in het eerste lid slechts indien naar zijn oordeel:

    • a. de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend, en

    • b. de kosten van de zorg niet hoger zijn dan een door de zorgautoriteit vastgesteld tarief, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Wet marktordening gezondheidszorg, dat van toepassing zou zijn op de door de zorgautoriteit vastgestelde prestatiebeschrijving indien het recht op verblijf tot gelding zou zijn gebracht, verminderd met een bij ministeriele regeling te bepalen deel van dat tarief.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 3.3.3

  • 1. De Wlz-uitvoerder kan, op aanvraag van de verzekerde, besluiten om, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels, een persoonsgebonden budget te verlenen waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura, zelf betalingen doet voor de zorg, bedoeld in 3.1.1, eerste lid, onderdelen b en f, en voor huishoudelijke hulp, die de verzekerde van derden zal betrekken. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en de met het verblijf gepaard gaande voorzieningen en behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a en d.

  • 2. Het persoonsgebonden budget wordt slechts verleend, indien:

    • a. naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder met het persoonsgebonden budget zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;

    • b. de verzekerde naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • c. de verzekerde naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze zodanige aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;

    • d. de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de zorg niet met zorg in natura wenst geleverd te krijgen,

    • e. de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan Wlz-uitvoerder.

  • 3. Het persoonsgebonden budget wordt geweigerd, indien:

    • a. de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen;

    • b. de verzekerde blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres;

    • c. de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

  • 4. Een persoonsgebonden budget bedraagt ten hoogste een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen deel van het door de zorgautoriteit vastgestelde tarief voor de prestatie die op de verzekerde van toepassing is.

  • 5. De Sociale verzekeringsbank voert namens de Wlz-uitvoerders de betalingen ten laste van verstrekte persoonsgebonden budgetten, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.

  • 6. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de verzekerde aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om zorg te betrekken van een mantelzorger of een natuurlijke persoon die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent, of die persoon vanuit het persoonsgebonden budget te betalen;

    • b. verplichtingen die aan de verzekerde worden opgelegd met betrekking tot de overeenkomsten die de verzekerde sluit met de personen van wie hij de zorg betrekt en daarvoor betaling ontvangen uit het persoonsgebonden budget;

    • c. de gevallen waarin, onverminderd het tweede en derde lid, verzekerden worden uitgesloten van de verlening van een persoonsgebonden budget;

    • d. de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het vijfde lid, uitvoert, en

    • f. de vorm en inhoud van het budgetplan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

  • 7. De op grond van dit lid gestelde regels kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld.

Artikel 3.3.4

  • 1. Een recht op zorg kan uitsluitend met zorg in natura tot gelding worden gebracht bij een zorgaanbieder die is gevestigd binnen het grondgebied Nederland, of, indien de noodzakelijke zorg binnen dat grondgebied niet of niet tijdig kan worden verkregen en de Wlz-uitvoerder voorafgaande toestemming heeft verleend, bij een zorgaanbieder die is gevestigd binnen het grondgebied van de staten behorende tot de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland en die de zorg waarop recht bestaat levert binnen het desbetreffende grondgebied.

  • 2. Een verzekerde heeft buiten Nederland, maar binnen het grondgebied van de staten behorende tot de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels in plaats van recht op zorg recht op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de voor de zorg gemaakte kosten, indien die wordt verleend door een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder geen overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde vergoeding wordt verminderd met de krachtens artikel 3.2.4 vastgestelde eigen bijdrage.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald:

    • a. in welke gevallen en onder welke voorwaarden de verlening van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.3 tijdelijk kan worden voortgezet buiten het grondgebied van Nederland;

    • b. door wie in welke gevallen en onder welke voorwaarden werkzaamheden die zijn opgedragen aan het CIZ kunnen worden verricht in plaats van het CIZ;

    • c. met betrekking de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid.

HOOFDSTUK 4. DE WLZ-UITVOERDERS

§ 1. De aan- en afmelding en de statuten

Artikel 4.1.1

  • 1. Een rechtspersoon die behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een zorgverzekeraar deel uitmaakt en die deze wet ten aanzien van de verzekerden wenst uit te voeren, meldt zich daartoe als Wlz-uitvoerder aan bij de zorgautoriteit, onder vermelding van de dag met ingang waarvan hij voornemens is zulks te gaan doen.

  • 2. Na aanmelding is de rechtspersoon verplicht te voldoen aan de voorschriften die bij of krachtens deze wet aan Wlz-uitvoerders zijn opgelegd.

  • 3. Artikel 26 van de Zorgverzekeringswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde rechtspersoon kan deze wet niet eerder uitvoeren dan nadat de zorgautoriteit met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels heeft vastgesteld dat de rechtspersoon in voldoende mate is voorbereid op de uitvoering van de wet. De zorgautoriteit kan aan die vaststelling voorschriften of beperkingen verbinden.

  • 5. De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat, en kan de melding bedoeld in het eerste lid slechts doen indien, het dagelijks beleid wordt bepaald of mede wordt bepaald door personen:

    • 1°. die geschikt zijn in verband met de uitvoering van de wettelijke taken en daaruit voorvloeiende werkzaamheden, en

    • 2°. wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

  • 6. De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het vijfde lid staat buiten twijfel indien dat eenmaal door de zorgautoriteit voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.

Artikel 4.1.2

  • 1. De statuten van een Wlz-uitvoerder:

    • a. sluiten winstoogmerk en het uitkeren van winst uit,

    • b. voorzien in toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming,

    • c. bieden waarborgen voor een redelijke mate van invloed van de verzekerden op het beleid, en

    • d. sluiten iedere verplichting van de verzekerden of gewezen verzekerden tot het doen van een bijdrage in tekorten van de rechtspersoon uit.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de mate van invloed die verzekerden ten minste op het beleid van een Wlz-uitvoerder dienen te hebben.

Artikel 4.1.3

  • 1. De Wlz-uitvoerder die deze wet niet meer wenst uit te voeren, meldt het voornemen hiertoe schriftelijk aan de zorgautoriteit, onder vermelding van de dag waarop hij deze wet niet meer zal uitvoeren.

  • 2. Artikel 26 van de Zorgverzekeringswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde Wlz-uitvoerder kan door de zorgautoriteit met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels worden verplicht tot het voortzetten van de uitvoering van deze wet tot is voorzien in een zodanige afwikkeling van de activiteiten van de Wlz-uitvoerder dat verzekerden en zorgaanbieders daarvan geen onevenredig nadeel ondervinden.

Artikel 4.1.4

  • 1. Indien de Wlz-uitvoerder verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, voldoet het Zorginstituut aan verzekerden en aan zorgaanbieders jegens die Wlz-uitvoerder of voormalige Wlz-uitvoerder bestaande vorderingen, ter zake van op grond van deze wet verstrekte zorg of vergoeding van daarvoor gemaakte kosten.

  • 2. De vorderingen, bedoeld in het eerste lid, gaan bij wijze van subrogatie op het Zorginstituut over voor zover dat college deze heeft voldaan.

  • 3. Het Rijk is tegenover het Zorginstituut aansprakelijk voor de betalingen, bedoeld in het eerste lid.

§ 2. De taken van de Wlz-uitvoerder

Artikel 4.2.1

  • 1. De Wlz-uitvoerder heeft een zorgplicht, die inhoudt dat:

    • a. hij de bij hem ingescheven verzekerde informatie verschaft over de leveringsvormen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3, en deze verzekerde, indien hij in aanmerking kan komen voor meerdere leveringsvormen, in de gelegenheid stelt uit die vormen te kiezen,

    • b. indien de verzekerde zorg in natura zal worden verstrekt:

      • 1°. hij ervoor zorgt dat de zorg waarop de verzekerde aangewezen is binnen redelijke termijn en op redelijke afstand van waar deze wenst te gaan wonen dan wel bij hem thuis, wordt geleverd,

      • 2°. hij de verzekerde de keuze laat uit alle geschikte, gecontraceerde zorgaanbieders die deze verzekerde de zorg op redelijke termijn kunnen verlenen, of

      • 3°. hij de verzekerde desgewenst bemiddelt naar een geschikte, gecontracteerde zorgaanbieder.

    • c. indien de verzekerde een persoonsgebonden budget zal worden verstrekt, hij ervoor zorgt dat het budget binnen redelijke termijn beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de Wlz-uitvoerder het eerste lid, onderdelen a, en b, onder 20 en 30, uitvoert.

Artikel 4.2.2

  • 1. Ter uitvoering van zijn zorgplicht sluit een Wlz-uitvoerder schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders die zorg kunnen verlenen die ingevolge artikel 3.1.1 verzekerd is.

  • 2. De overeenkomsten bevatten ten minste bepalingen over:

    • a. het de ingangsdatum van de overeenkomst, de duur van de overeenkomst en de mogelijkheden voor tussentijdse beëindiging van de overeenkomst;

    • b. de aard, de kwaliteit, de doelmatigheid en de omvang van de te verlenen zorg;

    • c. de prijs van de te verlenen zorg;

    • d. de wijze waarop de verzekerden van informatie worden voorzien;

    • e. de controle op de naleving van de overeenkomst, waaronder begrepen de controle op de te verlenen dan wel verleende zorg en op de juistheid van de daarvoor in rekening gebrachte bedragen;

    • f. de administratieve voorwaarden die partijen bij de uitvoering van de overeenkomst in acht zullen nemen.

  • 3. De duur van een overeenkomst bedraagt maximaal vijf jaar.

  • 4. Indien na beëindiging van een overeenkomst voor een bepaalde vorm van zorg door een Wlz-uitvoerder geen aansluitende overeenkomst voor die vorm van zorg met dezelfde zorgaanbieder tot stand komt, behoudt de verzekerde, zolang die zorg noodzakelijk en verantwoord is, jegens de Wlz-uitvoerder aanspraak op ononderbroken voortzetting van die vorm van zorg, te verlenen door dezelfde zorgaanbieder, indien die zorg is aangevangen voor de datum waarop de overeenkomst met die zorgaanbieder voor de desbetreffende vorm van zorg is beëindigd.

  • 5. Gedurende de tijdelijke voortzetting van de zorg, bedoeld in het vierde lid, gelden tussen de Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder de voorwaarden van de overeenkomst waaronder de zorg aan de in het vierde lid bedoelde verzekerde is aangevangen, behoudens voor zover bij ministeriële regeling anders wordt bepaald.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:

    • a. de wijze waarop de overeenkomsten tot stand komen en, in aanvulling op hetgeen daarover in het tweede en derde lid is bepaald, de inhoud van die overeenkomsten;

    • b. de kwaliteit van de te verlenen zorg, waaronder de afstemming van de zorg op de behoeften, mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde en de wijze waarop bij de zorgverlening mantelzorgers en andere vrijwilligers betrokken kunnen worden.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat Onze Minister, onder daarbij te stellen voorwaarden, voorschriften of beperkingen, Wlz-uitvoerders kan aanwijzen die worden belast met een dienst van algemeen economisch belang als bedoeld in artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

Artikel 4.2.3

  • 1. Naast de werkzaamheden ter uitvoering van zijn zorgplicht, bedoeld in artikel 4.2.1 en 4.2.2, voert de Wlz-uitvoerder hetgeen bij en krachtens deze wet is geregeld voor de bij hem ingeschreven verzekerden uit. De eerste volzin geldt niet voor werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan een andere rechtspersoon zijn opgedragen.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt Nederland ingedeeld in regio’s. De administratie of controle van de zorg wordt voor alle verzekerden die in een regio wonen in een bij de maatregel te bepalen mate verricht door een door Onze Minister aan te wijzen Wlz-uitvoerder. Bij die maatregel of die aanwijzing kunnen tevens nadere voorwaarden aan de administratie of controle worden gesteld en kunnen, voor het geval voor een regio een andere Wlz-uitvoerder wordt aangewezen, regels worden gesteld om een goede taakoverdracht te bewerkstelligen.

  • 3. Indien een Wlz-uitvoerder werkzaamheden ter vervulling van zijn zorgplicht of van zijn in het eerste lid bedoelde taak uitbesteedt, neemt hij daartoe bij algemene maatregel van bestuur te bepalen regels in acht alsmede, voor zover het verlenen van de verzekerde zorg wordt uitbesteed, de bij of krachtens artikel 4.2.2 gestelde regels.

  • 4. Nadat Onze Minister een melding van de zorgautoriteit als bedoeld in artikel 79, vierde lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg heeft ontvangen, kan hij bepalen dat de Wlz-uitvoerders geen werkzaamheden mogen uitbesteden aan de in de melding genoemde Wlz-uitvoerder en kan hij een aanwijzing van die Wlz-uitvoerder als bedoeld in het tweede lid intrekken.

  • 5. Overeenkomsten die in strijd met het bij en krachtens het derde en vierde lid of het bij of krachtens artikel 4.2.2 bepaalde zijn gesloten, zijn nietig.

Artikel 4.2.4

De Wlz-uitvoerder is verplicht zijn werkzaamheden op een doelmatige wijze uit te voeren. Hij treft de nodige maatregelen ter voorkoming van de verstrekking van onnodige zorg en van uitgaven die hoger dan noodzakelijk zijn.

Artikel 4.2.5

  • 1. De Wlz-uitvoerder voert ter zake van de uitvoering van deze wet een administratie die gescheiden is van de overige activiteiten die plaatsvinden in de groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe de Wlz-uitvoerder behoort.

  • 2. Buiten de werkzaamheden die uit deze wet voortvloeien, verricht de Wlz-uitvoerder slechts taken die hem bij of krachtens de wet zijn opgedragen.

§ 3. Verslaglegging

Artikel 4.3.1

  • 1. Een Wlz-uitvoerder zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen de beheerskosten en de kosten van verstrekking van zorg en vergoedingen.

  • 2. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een verslag van zijn bevindingen over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het gevoerde financiële beheer.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld omtrent de inhoud van het financieel verslag.

  • 4. De zorgautoriteit zendt het Zorginstituut onverwijld een exemplaar van de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken.

  • 5. Op aanvraag van een Wlz-uitvoerder is de zorgautoriteit bevoegd voor in haar besluit aan te wijzen baten en lasten te besluiten dat het ontbreken van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 geen gevolgen heeft voor de inhoud van de verklaring, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4.3.2

  • 1. De Wlz-uitvoerder zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit in tweevoud een uitvoeringsverslag waarin hij:

    • a. rapporteert over de uitvoering van deze wet in het voorafgaande kalenderjaar, en

    • b. een overzicht geeft van zijn voornemens met betrekking tot de uitvoering van deze wet in het lopende kalenderjaar en het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld omtrent de inhoud van het uitvoeringsverslag. De voorschriften kunnen in het bijzonder betrekking hebben op naleving van een in de regeling aan te wijzen gedragscode.

  • 3. De Wlz-uitvoerder voegt bij het uitvoeringsverslag twee exemplaren van een verslag met bevindingen van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over de vraag of:

    • a. het uitvoeringsverslag overeenkomstig de daarvoor geldende regels is opgesteld;

    • b. de uitvoering is geschied overeenkomstig de verplichtingen die bij of krachtens deze wet in het voorafgaande kalenderjaar op de Wlz-uitvoerder rustten.

  • 4. Artikel 4.3.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Overig

Artikel 4.4.1

De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing op de Wlz-uitvoerders.

HOOFDSTUK 5. HET ZORGINSTITUUT

§ 1. Taken

Artikel 5.1.1

  • 1. Het Zorginstituut bevordert de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet door de Wlz-uitvoerders en het CAK.

  • 2. Het Zorginstituut kan met het oog op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet beleidsregels stellen voor de Wlz-uitvoerders en voor het CAK.

Artikel 5.1.2

Het Zorginstituut geeft aan Wlz-uitvoerders, aan zorgaanbieders en aan burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de aanspraken op grond van deze wet.

Artikel 5.1.3

  • 1. Het Zorginstituut rapporteert Onze Minister desgevraagd over voorgenomen beleid inzake aard, inhoud en omvang van de aanspraken, bedoeld in artikel 3.1.1.

  • 2. Het Zorginstituut signaleert gevraagd en ongevraagd aan Onze Minister feitelijke ontwikkelingen die aanleiding kunnen geven tot wijzigingen van de aard, inhoud en omvang van de aanspraken op grond van deze wet.

  • 3. Het Zorginstituut rapporteert Onze Minister gevraagd en ongevraagd omtrent de benodigde omvang van de ten laste van het Fonds langdurige zorg beschikbare middelen voor de in deze wet geregelde verzekering en van de premie, bedoeld in artikel 90, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen.

Artikel 5.1.4

Het Zorginstituut voert bij of krachtens algemene maatregel van bestuur genoemde werkzaamheden uit ten behoeve van de gezamenlijke zorg voor de instandhouding van het elektronische gegevensverkeer, bedoeld in artikel 9.1.6, eerste lid.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 5.2.1

  • 1. Het Zorginstituut zendt jaarlijks voor 15 april aan Onze Minister een zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek ingericht financieel verslag uitvoeringstaken over het afgelopen kalenderjaar, met een financiële verantwoording over bij ministeriële regeling aan te wijzen, op die uitvoeringstaken betrekking hebbende geldstromen, alsmede het verslag van bevindingen, waarin per geldstroom de bevindingen worden aangegeven.

  • 2. Het financieel verslag uitvoeringstaken gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid.

  • 3. Het verslag van bevindingen geeft aan of het beheer en de organisatie voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

  • 4. De verklaring omtrent getrouwheid en het verslag van bevindingen worden opgesteld door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

Artikel 5.2.2

  • 1. Het Zorginstituut zendt jaarlijks voor 31 december aan Onze Minister met betrekking tot het Fonds langdurige zorg een jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar, alsmede het verslag van bevindingen, bedoeld in het vijfde lid.

  • 2. Het Zorginstituut legt in de jaarrekening, die zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over:

    • a. de baten en lasten van het Fonds langdurige zorg;

    • b. de geldstromen, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid;

    • c. de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het Fonds langdurige zorg;

    • d. de toestand van het Fonds langdurige zorg per 31 december van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen van het Fonds langdurige zorg.

  • 5. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het derde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

Artikel 5.2.3

  • 1. Het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden over de inhoud en de inrichting van:

    • a. het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1;

    • b. de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2;

    • c. de accountantscontrole van het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en van de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2;

    • d. de bij het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2, behorende verslagen van bevindingen.

  • 3. Na de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, stelt het Zorginstituut het financieel verslag uitvoeringstaken, bedoeld in artikel 5.2.1, en de jaarrekening van het Fonds langdurige zorg algemeen verkrijgbaar.

HOOFDSTUK 6. HET CAK

§ 1. Instelling en taak

Artikel 6.1.1

  • 1. Er is een CAK, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2. Het CAK is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 3. Het CAK bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 4. Het CAK wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 5. Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CAK alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 6. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 7. In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de personeelsleden van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 6.1.2

Het CAK is belast met:

  • a. de vaststelling en de inning van de eigen bijdragen, bedoeld in artikel 3.2.4;

  • b. de vaststelling en inning van de eigen bijdragen, bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c. het namens een Wlz-uitvoerder of het Zorginstituut verrichten van betalingen aan zorgaanbieders, welke de Wlz-uitvoerders, of het Zorginstituut, uit hoofde van de uitvoering van deze wet verschuldigd zijn.

Artikel 6.1.3

  • 1. Het CAK stelt een bestuursreglement vast.

  • 2. Vergaderingen van het CAK zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 6.2.1

  • 1. Het CAK zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 november een werkprogramma en een begroting.

  • 2. Het werkprogramma bevat een beschrijving van de activiteiten die het CAK voornemens is in het volgende kalenderjaar te verrichten. Het werkprogramma behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 3. Onverminderd artikel 27 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat de begroting een meerjarenraming van de beheerskosten voor de vier kalenderjaren, volgend op het begrotingsjaar.

  • 4. De in de artikelen 26 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bedoelde begroting en jaarrekening hebben betrekking op de beheerskosten van het CAK.

  • 5. Onverminderd artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen doet de accountant tevens verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van het CAK voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid.

Artikel 6.2.2

  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget vast voor de door het CAK ter uitvoering van zijn in artikel 6.1.2 genoemde taken in het volgende kalenderjaar te maken beheerskosten.

  • 2. Het door Onze Minister vastgestelde budget wordt gedekt uit ’s Rijks kas.

  • 3. Indien het budget niet is vastgesteld voor 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, is het CAK bevoegd, teneinde zijn activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het in het budget opgenomen bedrag voor beheerskosten dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld.

  • 4. Het CAK gaat met betrekking tot de met de uitvoering van zijn taken gepaard gaande beheerskosten geen verplichtingen aan en doet geen uitgaven die leiden tot overschrijding van het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten.

  • 5. Onze Minister kan besluiten het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten te wijzigen.

Artikel 6.2.3

In afwijking van artikel 29 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen behoeven wijzigingen in de bedragen die in de goedgekeurde begroting zijn opgenomen voor de beheerskosten geen goedkeuring van Onze Minister, mits:

  • a. de totale omvang van het in die begroting opgenomen bedrag voor beheerskosten geen wijziging ondergaat, en

  • b. de wijziging per groep van kostensoorten en baten, gerekend over het desbetreffende begrotingsjaar, een bedrag van vijf procent van het in artikel 6.2.2, eerste lid, bedoelde budget, voor zover dat betrekking heeft op beheerskosten, niet te boven gaat.

Artikel 6.2.4

Na de goedkeuring, bedoeld in artikel 6.2.1, tweede lid, alsmede de goedkeuring, bedoeld in de artikelen 29, eerste lid, en 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, stelt het CAK het werkprogramma, de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening algemeen verkrijgbaar.

Artikel 6.2.5

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

  • a. de inhoud en inrichting van het werkprogramma, bedoeld in artikel 6.2.1, eerste lid;

  • b. de inhoud en inrichting van de begroting, bedoeld in artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • c. de inhoud en inrichting van het jaarverslag en de jaarrekening, bedoeld in de artikelen 18 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • d. de accountantscontrole van de jaarrekening;

  • e. de omvang van de door het CAK te vormen egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

  • f. de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het budget, bedoeld in artikel 6.2.2, wordt vastgesteld;

  • g. de gegevens die worden verstrekt ten behoeve van de vaststelling van het budget.

Artikel 6.2.6

  • 1. Het CAK zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar. Artikel 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het CAK zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit in tweevoud een uitvoeringsverslag. Artikel 4.3.2 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in het derde lid, onderdeel b, van dat artikel, betrekking hebben op de verplichtingen die op het CAK rusten.

HOOFDSTUK 7. HET CIZ

§ 1. Instelling en taak

Artikel 7.1.1

  • 1. Er is een CIZ, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2. Het CIZ is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 3. Het CIZ bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 4. Het CIZ wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 5. Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CIZ alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 6. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 7. In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de personeelsleden van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 7.1.2

  • 1. Het CIZ is belast met:

    • a. het nemen van indicatiebesluiten als bedoeld in artikel 3.2.2;

    • b. het oordeel over de noodzaak van opneming en verblijf of de voortzetting van het verblijf, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.

  • 2. Het CIZ is bevoegd de rechter te verzoeken een machtiging als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten te verlenen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aan het CIZ werkzaamheden worden opgedragen die verband houden met de taken die bij wet zijn opgedragen.

  • 4. Mandaat tot het nemen van besluiten ingevolge het eerste, onder a, wordt niet verleend aan iemand die niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het CIZ.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van besluiten worden aangewezen waarvoor het verbod op mandaatverlening niet geldt.

Artikel 7.1.3

  • 1. Het CIZ stelt een bestuursreglement vast.

  • 2. Vergaderingen van het CIZ zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.

§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 7.2.1

  • 1. Het CIZ zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 november een werkprogramma en een begroting.

  • 2. Artikel 6.2.1, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma en de begroting van het CIZ.

  • 3. Artikel 6.2.3 is van overeenkomstige toepassing op de begroting van het CIZ.

Artikel 7.2.2

  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget vast voor de door het CIZ ter uitvoering van zijn in artikel 7.1.2 genoemde taken in het volgende kalenderjaar te maken beheerskosten.

  • 2. Artikel 6.2.2, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het budget voor de door het CIZ te maken beheerskosten.

Artikel 7.2.3

  • 1. De artikelen 6.2.4 en 6.2.5 zijn van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma, de begroting, het budget, het jaarverslag, de jaarrekening en de te vormen egalisatiereserve van het CIZ.

  • 2. De artikelen 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, en 6.2.6, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het financieel verslag van het CIZ, met uitzondering van de tweede volzin van artikel 4.3.1, eerste lid.

  • 3. De artikelen 4.3.2 en 6.2.6, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het uitvoeringsverslag van het CIZ, met dien verstande dat de bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in artikel 4.3.2, derde lid, onder b, betrekking hebben op de verplichtingen die op het CIZ rusten.

HOOFDSTUK 8. ZEGGENSCHAP VAN DE VERZEKERDE OVER ZIJN LEVEN

Artikel 8.1.1

  • 1. De verzekerde aan wie een zorgaanbieder zorg verleent, anders dan op grond van artikel 3.3.3, heeft er recht op dat de zorgaanbieder vóór, dan wel zo spoedig mogelijk na de aanvang van de zorgverlening een bespreking met hem organiseert teneinde afspraken te maken over:

    • a. de doelen die met betrekking tot de zorgverlening voor een bepaalde periode worden gesteld, en de wijze waarop de zorgaanbieder en de verzekerde de gestelde doelen trachten te bereiken;

    • b. de zorgverleners die voor de verschillende onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk zijn, de wijze waarop afstemming tussen die zorgverleners plaatsvindt, en wie de verzekerde op die afstemming kan aanspreken;

    • c. de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten en de ondersteuning die de verzekerde daarbij van de zorgaanbieder zal ontvangen;

    • d. de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder een en ander met de verzekerde zal worden geëvalueerd en geactualiseerd.

  • 2. Bij de bespreking van de onderwerpen, genoemd in het eerste lid, onder c, wordt in ieder geval aandacht besteed aan:

    • a. zeggenschap van de verzekerde over de inrichting van zijn leven, waaronder de betrokkenheid van mantelzorgers en vrijwilligers;

    • b. de mogelijkheid om dagelijks te douchen, tijdige hulp bij toiletgang en het tijdig verwisselen van incontinentiemateriaal;

    • c. voldoende en gezonde voeding en drinken;

    • d. een schone en verzorgde leefruimte;

    • e. een respectvolle bejegening, passend bij de eigenheid van de verzekerde, en een veilige en aangename leefsfeer;

    • f. mogelijkheden voor de verzekerde tot het beleven van en leven overeenkomstig zijn godsdienst of levensovertuiging;

    • g. een zinvolle daginvulling en beweging;

    • h. de mogelijkheid om dagelijks in de buitenlucht te verkeren;

    • i. ontwikkeling en ontplooiing van de verzekerde.

  • 3. De zorgaanbieder respecteert een weloverwogen wens van de verzekerde met betrekking tot de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten, tenzij dit in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd in verband met:

    • a. beperkingen die voor de verzekerde gelden op grond van het bepaalde bij of krachtens een andere wet dan wel de lichamelijke en geestelijke mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde;

    • b. de verplichting tot het verlenen van de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd;

    • c. de rechten van andere verzekerden of een goede en ordelijke gang van zaken.

  • 4. De zorgaanbieder is in afwijking van de aanhef van het derde lid niet gehouden tot meer dan overeenkomt met de zorg waarop de verzekerde recht heeft ingevolge het indicatiebesluit, onderscheidenlijk met hetgeen door of namens de verzekerde met de zorgaanbieder is overeengekomen ter zake van de aard, inhoud en omvang van de zorg en het verblijf.

  • 5. De verzekerde heeft er voorts recht op dat de zorgaanbieder overeenkomstig de met hem gemaakte afspraken tweemaal per jaar een bespreking met hem organiseert ter evaluatie en actualisatie van de afspraken.

  • 6. Op verzoek van de verzekerde of van zijn vertegenwoordiger, zorgt de Wlz-uitvoerder ervoor dat de verzekerde of die vertegenwoordiger bij de besprekingen, bedoeld in het eerste en vijfde lid, met informatie en advies wordt bijgestaan.

Artikel 8.1.2

  • 1. De verplichtingen op grond van de artikelen 8.1.1 en 8.1.3 worden:

    • a. indien de verzekerde de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over de verzekerde uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • b. indien de verzekerde de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, tevens nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • c. indien de verzekerde minderjarig is en de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • d. indien een meerderjarige verzekerde die onder curatele staat of ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens de curator of de mentor;

    • e. indien een meerderjarige verzekerde die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, niet onder curatele staat of ten behoeve van hem niet een mentorschap is ingesteld, nagekomen jegens de persoon die daartoe door de verzekerde schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats op te treden dan wel, indien zodanige persoon ontbreekt of niet optreedt, jegens de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, een ouder, kind, broer of zuster van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst.

  • 2. De verplichtingen worden nagekomen jegens de in het eerste lid bedoelde personen, tenzij die nakoming niet verenigbaar is met de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd.

  • 3. De persoon jegens wie de zorgaanbieder krachtens het tweede lid gehouden is de verplichtingen na te komen die uit deze wet jegens de verzekerde voortvloeien, betracht de zorg van een goed vertegenwoordiger. Deze persoon is gehouden de verzekerde zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken.

  • 4. Indien in een van de in het eerste lid, onder b tot en met e, genoemde gevallen tussen de verzekerde en de bedoelde andere persoon verschil van inzicht bestaat en de verzekerde weloverwogen vasthoudt aan zijn standpunt, respecteert de zorgaanbieder diens standpunt.

  • 5. Indien een verzekerde van zestien jaar of ouder niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, respecteren de zorgaanbieder en de in het eerste lid bedoelde persoon de weigering van toestemming van de verzekerde, mits hij deze heeft vastgelegd in schriftelijke vorm toen hij nog tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat was. De zorgaanbieder kan hiervan slechts afwijken om gegronde redenen.

Artikel 8.1.3

  • 1. De zorgaanbieder legt binnen zes weken na aanvang van de zorgverlening, onderscheidenlijk een evaluatie en actualisatie, de uitkomsten van de in artikel 8.1.1 bedoelde bespreking vast in een zorgplan en verstrekt terstond een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.

  • 2. Voor zover de zorgaanbieder heeft vastgesteld dat de verzekerde niet in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een onderdeel van de zorgverlening, legt hij dat in het zorgplan vast. In geval van toepassing van artikel 8.1.2, vijfde lid, legt de zorgaanbieder dat vast in het zorgplan.

  • 3. Voor zover de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger te kennen heeft gegeven geen toestemming te geven voor de zorgverlening, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

  • 4. Voor zover de zorgaanbieder op grond van artikel 8.1.1, vierde of vijfde lid geen gevolg geeft aan een weloverwogen wens van de verzekerde of de vertegenwoordiger inzake de in artikel 8.1.1 genoemde onderwerpen, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

  • 5. Indien de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger niet tot de in artikel 8.1.1 bedoelde besprekingen bereid zijn, houdt de zorgaanbieder bij de vastlegging en bij de evaluatie of de actualisering van het zorgplan zoveel mogelijk rekening met de veronderstelde wensen en de bekende mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde.

  • 6. De zorgaanbieder verstrekt desgevraagd een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.

HOOFDSTUK 9. INFORMATIEBEPALINGEN

§ 1. Verwerking van gegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens

Artikel 9.1.1

  • 1. De artikelen 4 en 6 tot en met 9 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg zijn, voor de uitvoering van deze wet, van overeenkomstige toepassing op de Wlz-uitvoerder.

  • 2. De Wlz-uitvoerder stelt de identiteit en het burgerservicenummer van de verzekerde vast:

    • a. wanneer de persoon zich ter inschrijving bij de Wlz-uitvoerder meldt;

    • b. voor zover dat redelijkerwijs nodig is ter uitvoering van artikel 12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

  • 3. Bij gegevensuitwisseling tussen de Wlz-uitvoerders en de in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties wordt voor zover die personen en instanties tot gebruik van dat nummer bevoegd zijn, het burgerservicenummer gebruikt.

  • 4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke beveiligingseisen het gebruik van het burgerservicenummer door de Wlz-uitvoerder, alsmede de opname daarvan in zijn administratie,voldoet.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, alsmede categorieën van Wlz-uitvoerders en in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties worden uitgezonderd van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens eerste tot en met het derde lid.

  • 6. Het CIZ stelt bij de aanvraag van een indicatiebesluit de identiteit van de verzekerde vast aan de hand van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, die de verzekerde hem desgevraagd ter inzage geeft.

Artikel 9.1.2

  • 1. Een Wlz-uitvoerder, een zorgaanbieder, het CAK, en het CIZ, verstrekken elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, dan wel stellen elkaar deze gegevens voor dit doel voor inzage of het nemen van afschrift ter beschikking, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor:

    • a. het nemen van indicatiebesluiten op grond van artikel 3.2.2, eerste lid, of artikel 3.2.3 en het onderzoek dat het CIZ daarvoor verricht,

    • b. het sluiten van schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders, bedoeld in artikel 4.2.2,

    • c. de zorgplicht van de Wlz-uitvoerder, genoemd in artikel 4.2.1, waaronder mede begrepen het opmaken van wachtlijsten,

    • d. de beoordeling van de Wlz-uitvoerder of de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend zonder dat de verzekerde verblijft in een instelling of met een persoonsgebonden budget,

    • e. de zorglevering,

    • f. het in rekening brengen van tarieven voor de geleverde prestaties en het daartoe ontvangen en verrichten van de betalingen of vergoedingen aan zorgaanbieders van de geleverde prestaties, of de vergoeding van zorgkosten aan een verzekerde,

    • g. de vaststellingen de inning van eigen bijdragen door het CAK, bedoeld in artikel 3.2.4,

    • h. het namens een Wlz-uitvoerder of het Zorginstituut verrichten van betalingen door het CAK aan zorgaanbieders, bedoeld in artikel 6.1.2, onder c,

    • i. het verrichten van controle of fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders,

    • j. het uitoefenen van het verhaalsrecht.

  • 2. Een zorgverlener of instelling kan uit eigen beweging en is verplicht op verzoek, zonder toestemming van de verzekerde en zo nodig met doorbreking van de op grond van zijn ambt of beroep geldende plicht tot geheimhouding, aan het CIZ alle inlichtingen en gegevens, waaronder gegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, te verstrekken die noodzakelijk zijn voor het nemen van indicatiebesluiten op grond van artikel 3.2.2, eerste lid, of artikel 3.2.3 en het onderzoek dat het CIZ daarvoor verricht.

  • 3. Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het CIZ en een zorgaanbieder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • 4. Indien een zorgaanbieder anders dan krachtens een door hem met de Wlz-uitvoerder gesloten overeenkomst aan een verzekerde zorg heeft verleend als bedoeld in deze wet, verstrekt hij de verzekerde kosteloos de persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende zijn gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, die voor zijn Wlz-uitvoerder noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

  • 5. Personen werkzaam ten behoeve van een zorgaanbieder of het CIZ, verstrekken die zorgaanbieder of het CIZ de persoonsgegevens die zij nodig hebben om te kunnen voldoen aan hun verplichtingen, bedoeld in het eerste, derde of vierde lid.

  • 6. Personen werkzaam bij een Wlz-uitvoerder, voor wie niet reeds uit hoofde van ambt of beroep een geheimhoudingplicht geldt, zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens als bedoeld in het eerste of vierde lid, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen mededeling toestaat.

  • 7. Voor het verrichten van de controle als bedoeld in het eerste lid, onder i, zijn in ieder geval noodzakelijk:

    • a. de beschrijving van de prestatie zoals die

      • 1°. op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg voor een zorgaanbieder is vastgesteld, of

      • 2°. tussen de verzekerde en de zorgaanbieder is overeengekomen indien voor die zorgaanbieder niet een prestatiebeschrijving op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg behoeft te worden vastgesteld, en

    • b°. diagnose-informatie indien deze onderdeel uitmaakt van de beschrijving van de prestatie of andere informatie die tot een diagnose kan leiden.

  • 8. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:

    • a. tot welke andere gegevens dan bedoeld in het zevende lid de verplichting, bedoeld in het eerste, tweede, of vierde lid, zich in ieder geval of mede uitstrekt, alsmede de aard en de omvang daarvan;

    • b. op welke wijze gegevens, bedoeld in het eerste, derde of vierde lid, worden verwerkt;

    • c. volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;

    • d. aan welke beveiligingseisen gegevensverwerking voldoet;

    • e. in welke gevallen gegevens, bedoeld in het eerste of vierde lid, verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van deze wet, een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet of een aanvullende ziektekostenverzekering, voor zover deze gegevens niet worden gebruikt voor het beoordelen en accepteren van een aspirant-verzekerde voor een aanvullende verzekering en bovendien noodzakelijk zijn voor de in het eerste lid genoemde taken.

Artikel 9.1.3

  • 1. Een Wlz-uitvoerder, het CAK, en het CIZ verstrekken op verzoek, binnen een bij dat verzoek genoemde termijn, uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie, kosteloos, de gegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, aan:

    • a. zorgverzekeraars en het Zorginstituut, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van op grond van de Zorgverzekeringswet verzekerde zorg en zorg die is verzekerd op grond van deze wet en het voorkomen van dubbele verstrekkingen;

    • b. het Zorginstituut, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de bevordering van de rechtmatige uitvoering, bedoeld in artikel 5.1.1;

    • c. de Sociale verzekeringsbank, voor zover die gegevens noodzakelijk voor de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of de betalingen ten laste van de persoonsgebonden budgetten en het daarmee verbonden budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, vijfde lid.

  • 2. De in het eerste lid, onderdelen a tot en met c genoemde organen, zijn, voor de in die onderdelen genoemde doelen, bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek, de gegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, te verstrekken aan een Wlz-uitvoerder, het CAK, of het CIZ.

  • 3. Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het college van burgemeester en wethouders en de Wlz-uitvoerder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van deze wet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of Jeugdwet of het voorkomen van dubbele verstrekkingen.

  • 4. De in het eerste tot en met derde lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek verstrekt in schriftelijke vorm of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een termijn die schriftelijk wordt gesteld bij het in het eerste lid bedoelde verzoek.

  • 5. Alle ambtenaren tot afgifte van uittreksels uit registers van burgerlijke stand bevoegd, zijn verplicht aan een in het tweede lid genoemde organen de door deze gevraagde uittreksels uit de registers kosteloos toe te zenden.

  • 6. Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, verstrekken op verzoek, kosteloos, aan een Wlz-uitvoerder, aan het CAK, aan het Zorginstituut of aan de zorgautoriteit alle gegevens, inlichtingen en uittreksels uit of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet door de Wlz-uitvoerder of het desbetreffende college.

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vijfde lid.

Artikel 9.1.4

  • 1. De zorgautoriteit, onderscheidenlijk het Zorginstituut, kan na overleg met het Zorginstituut, onderscheidenlijk de zorgautoriteit, bij regeling bepalen welke gegevens en inlichtingen regelmatig door de Wlz-uitvoerders en het CAK moeten worden verstrekt.

  • 2. De regels kunnen mede omvatten het tijdstip en de wijze waarop de gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt, alsmede dat een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de juistheid van de verstrekte gegevens en inlichtingen bevestigt.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke statistische gegevens de Wlz-uitvoerders en het CAK verzamelen betreffende vormen van zorg.

  • 4. Een Wlz-uitvoerder en het CAK verlenen op verzoek van het Zorginstituut dan wel van de zorgautoriteit aan door het desbetreffende college aangewezen personen inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het nemen van afschrift en verleent de ter zake verlangde medewerking, voor zover het desbetreffende college dit nodig acht voor de uitoefening van zijn taak.

Artikel 9.1.5

  • 1. Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verstrekken desgevraagd aan Onze Minister of aan het College bouw of het College sanering, genoemd in artikel 19 respectievelijk 32 van de Wet toelating zorginstellingen, de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen en gegevens.

  • 2. Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verlenen aan door Onze Minister of door een bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid, aangewezen rechtspersonen toegang tot en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 9.1.6

  • 1. De in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde organen maken voor de in dat artikel genoemde verstrekking of ontvangst van gegevens gebruik van elektronisch gegevensverkeer.

  • 2. Bij ministeriële regeling, bedoeld in artikel 9.1.2, achtste lid, kan tevens worden bepaald:

    • a. dat bij het elektronisch gegevensverkeer gebruik wordt gemaakt van een elektronische infrastructuur;

    • b. op welke wijze de in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde organen op die infrastructuur zijn aangesloten;

    • c. de wijze waarop het gebruik van de infrastructuur wordt georganiseerd en beheerd, waaronder begrepen de inrichting en instandhouding van een gemeenschappelijke database;

    • d. de financiering van het gebruik van de infrastructuur en de wijze waarop de kosten ervan worden verdeeld.

Artikel 9.1.7

  • 1. Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of bij of krachtens deze wet wordt geëist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de zorgautoriteit en het Zorginstituut met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van hun taken op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen of ondernemingen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid zijn de zorgautoriteit en het Zorginstituut, voor zover dat voor hun taakuitoefening noodzakelijk is, bevoegd aan elkaar en aan Onze Minister vertrouwelijk gegevens of inlichtingen omtrent afzonderlijke Wlz-uitvoerders te verschaffen.

  • 4. Het eerste lid laat, ten aanzien van degene op wie dat lid van toepassing is, onverlet:

    • a. de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering welke betrekking hebben op het als getuige of deskundige in strafzaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de ingevolge deze wet opgedragen taak;

    • b. de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van artikel 66 van de Faillissementswet welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voor zover het gaat om gegevens of inlichtingen omtrent een Wlz-uitvoerder die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden;

    • c. de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ingevolge artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001.

  • 5. Het vierde lid, onderdeel b, geldt niet voor gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op Wlz-uitvoerders die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging de desbetreffende Wlz-uitvoerder in staat te stellen zijn bedrijf voort te zetten.

  • 6. De Algemene Rekenkamer is bij het doen van mededelingen als bedoeld in artikel 91, twaalfde tot en met vijftiende lid, van de Comptabiliteitswet 2001, verplicht tot geheimhouding, voor zover het betreft gegevens en inlichtingen die haar ingevolge het vierde lid, onderdeel c, bekend zijn geworden.

§ 2. Beleidsinformatie

Artikel 9.2.1

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de zorgverlening, de bekostiging daarvan en de afstemming op andere wettelijke voorzieningen, regels worden gesteld over de kosteloze verstrekking van informatie van beleidsmatige en beheersmatige aard:

    • a. door zorgaanbieders aan Wlz-uitvoerders, de zorgautoriteit en Onze Minister,

    • b. door Wlz-uitvoerders aan de zorgautoriteit en Onze Minister.

  • 2. De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels als bedoeld in het eerste lid, hebben geen betrekking op persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens en worden niet gesteld dan nadat met door zorgaanbieders of de Wlz-uitvoerders voorgedragen koepelorganisaties, overleg is gevoerd over de inhoud van de in het eerste lid bedoelde gegevens en standaardisering van de wijze waarop de gegevens worden verstrekt.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het overleg, bedoeld in het tweede lid, ook plaatsvindt met andere organisaties en instanties dan genoemd in het tweede lid, en kan worden bepaald dat het eerste en tweede lid ook van toepassing is ten aanzien van die organisaties en instanties.

HOOFDSTUK 10. OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Innovatie, zorg voor bedreigde personen en ADL-assistentie

Artikel 10.1.1

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet doeltreffender uit te voeren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 2 en van hoofdstuk 3, § 1.

  • 2. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt geregeld op welke wijze van welke artikelen wordt afgeweken en kunnen alleen regels worden gesteld:

    • a. ter verbetering van de samenwerking tussen Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, gemeenten, het CAK, het CIZ en de zorgautoriteit;

    • b. ter verbetering van de innovatieve ontwikkeling en kwaliteit van de langdurige zorg;

    • c. over de verantwoording van de uitgaven ten laste van het Fonds langdurige zorg;

    • d. over het verstrekken van inlichtingen over de resultaten van het experiment;

    • e. hoe wordt vastgesteld of het met het experiment nagestreefde doel is behaald;

    • f. over de voorwaarden die tijdens de gelding van het experiment van toepassing zijn op personen of instanties die in het experiment een rol vervullen;

    • g. over de omstandigheden waaronder het experiment tussentijds kan worden ingetrokken op grond van een daartoe strekkende aanwijzing van Onze Minister.

  • 3. De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4. Onze Minister zendt drie maanden voor het einde van de geldingsduur van een experiment aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting van ervan, anders dan als experiment.

  • 5. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid vervalt binnen drie jaar na de inwerkingtreding, tenzij:

    • a. in de maatregel van bestuur is bepaald dat deze eerder vervalt;

    • b. binnen drie jaar een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een wettelijke regeling.

  • 6. Indien het in het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

Artikel 10.1.2

  • 1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het Zorginstituut uitkeringen verstrekt ter vergoeding van kosten van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, verleend door zorgaanbieders aan personen die zijn opgenomen in het stelsel van Bewaken & Beveiligen van het Openbaar Ministerie.

  • 2. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorwaarden opgenomen worden ten aanzien van de in dat lid bedoelde uitkeringen en ten aanzien van de uitvoering van de in dat lid bedoelde taak van het Zorginstituut.

Artikel 10.1.3

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden door het Zorginstituut subsidies verstrekt aan instellingen voor het verlenen van gedurende het gehele etmaal direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning, waaronder alarmopvolging bij een noodoproep.

  • 2. Indien de verzekerde recht heeft op de assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de woning, bedoeld in het eerste lid, heeft hij geen recht op zorg, bedoeld in artikel 3.1.1.

  • 3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden voorwaarden opgenomen ten aanzien van de in dat lid bedoelde subsidies.

§ 2. De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht

Artikel 10.2.1

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van een feit dat aanleiding geeft tot het verlenen van zorg die is bekostigd ingevolge deze wet, houdt de rechter rekening met de aanspraken die de verzekerde krachtens deze wet heeft.

Artikel 10.2.2

  • 1. Behoudens toepassing van het derde lid, eerste volzin, heeft een Wlz-uitvoerder voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het in artikel 10.2.1 bedoelde feit jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 2. Voor zover de geldswaarde van de in het eerste lid bedoelde verleende zorg niet kan worden vastgesteld, wordt deze bepaald op een geschat bedrag. Onze Minister kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 3. Het Zorginstituut kan met verzekeraars een overeenkomst sluiten inhoudende een door die verzekeraars aan het Zorginstituut te betalen afkoopsom voor de voor de komende periode te verwachten schadelast tengevolge van de schadeplichtigheid van diens verzekerden ingevolge het eerste lid. De overeenkomst heeft geen betrekking op de schadelast van een Wlz-uitvoerder die voor de aanvang van de onderhandelingen over de bedoelde overeenkomst aan het Zorginstituut te kennen heeft gegeven van zijn bevoegdheid in het eerste lid gebruik te maken. Het Zorginstituut stelt voor aanvang van de periode waarvoor een afkoopsom is overeengekomen, Wlz-uitvoerders op de hoogte van de totstandkoming van bedoelde overeenkomst.

Artikel 10.2.3

  • 1. Indien de verzekerde in dienstbetrekking werkzaam is, geldt artikel 10.2.2, ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte persoon, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien het feit als genoemd in artikel 10.2.1 is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk persoon.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt mede als werkgever beschouwd de inlener, bedoeld in artikel 34 van de Invorderingswet 1990.

Artikel 10.2.4

  • 1. Een Wlz-uitvoerder kan van hem, die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, opzettelijk aanspraken als verzekerde bij hem doet gelden onderscheidenlijk deed gelden, alsmede van hem, die daaraan opzettelijk zijn medewerking verleent onderscheidenlijk heeft verleend, geheel of gedeeltelijk het bedrag vorderen van de zorg of van de vergoedingen die hem te veel of ten onrechte zijn verleend. Voor zover de geldswaarde van de in de eerste volzin bedoelde zorg niet vaststaat, kan deze worden vastgesteld op een geschat bedrag.

  • 2. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de in het eerste lid bedoelde terugvordering.

Artikel 10.2.5

  • 1. Indien de Wlz-uitvoerder op grond van artikel 3.1.3 heeft beslist tot verstrekking van een woningaanpassing aan een woning waarvan de verzekerde niet de eigenaar is, is de Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde, bevoegd zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 2. Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen, stelt de Wlz-uitvoerder de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.

  • 3. De Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde is niet gehouden de woningaanpassing ongedaan te maken, indien de verzekerde niet langer gebruik maakt van de woning.

§ 3. Bezwaar en beroep

Artikel 10.3.1

  • 1. Een beslissing van een Wlz-uitvoerder of het CIZ, op bezwaar inzake een aanspraak op zorg of op een vergoeding ingevolge deze wet wordt niet genomen dan nadat daaromtrent door het Zorginstituut op verzoek van het bestuursorgaan advies is uitgebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het bezwaarschrift betrekking heeft op een ingevolge het bepaalde krachtens deze wet verschuldigde bijdrage, waarvan de hoogte niet afhankelijk is van een medisch oordeel.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

    • b. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen, of

    • c. het Zorginstituut geen advies heeft uitgebracht binnen de in het vierde lid genoemde termijn of heeft medegedeeld geen advies te zullen uitbrengen.

  • 4. Het Zorginstituut brengt een advies als bedoeld in het eerste lid uit binnen tien weken na ontvangst van alle gegevens en bescheiden die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk zijn, en zendt gelijktijdig afschrift daarvan aan de belanghebbende.

  • 5. Indien het Zorginstituut is verzocht advies uit te brengen, wordt de beslissing op bezwaar in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen binnen eenentwintig weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

Artikel 10.3.2

  • 1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1.1.2, eerste lid, 1.2.1, 1.2.2, en 2.1.1.

  • 2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

§ 4. Toezicht en handhaving

Artikel 10.4.1

  • 1. De ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn belast met het toezicht op de naleving door zorgaanbieders van de verplichtingen die voor hen uit het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 8.1 voortvloeien.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van de dossiers van verzekerden. Voor zover de betrokken zorgverlener uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd het niet naleven door een zorgaanbieder van een verplichting die voor hem uit het bepaalde bij of krachtens deze wet voortvloeit, buiten behandeling te laten, tenzij sprake is van een situatie die voor de veiligheid van verzekerden of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, of het belang van goede zorg anderszins daaraan redelijkerwijs in de weg staat.

Artikel 10.4.2

  • 1. Indien Onze Minister van oordeel is dat het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, kan hij, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.

  • 2. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten het bepaalde bij of krachtens artikel 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder er aan moet voldoen.

  • 4. Indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de ingevolge artikel 10.4.1 met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven. In voorkomend geval wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan Onze Minister wie het mede aangaat. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, kan worden verlengd.

  • 5. De zorgaanbieder is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan de aanwijzing onderscheidenlijk onmiddellijk aan het bevel te voldoen.

  • 6. De bevoegdheid tot het verlengen van de geldigheidsduur van een bevel wordt niet gemandateerd aan een ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 10.4.3

  • 1. Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd een last onder dwangsom op te leggen aan de zorgaanbieder en de professionele zorgverlener die geen medewerking verleent aan de inzage van dossiers als bedoeld in artikel 10.4.1, tweede lid.

  • 2. Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van een krachtens artikel 10.4.2 gegeven aanwijzing of bevel.

Artikel 10.4.4

  • 1. Onze Minister is bevoegd een zorgaanbieder een aanwijzing te geven indien de zorgaanbieder niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens 9.1.2, eerste lid.

  • 2. Indien een zorgaanbieder niet binnen vier weken aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid voldoet, is Onze Minister bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.

HOOFDSTUK 11. INVOERINGSBEPALINGEN EN OVERGANGSRECHT

§ 1. Overgangsrecht verzekerden

Artikel 11.1.1

  • 1. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 5 VV, 6 VV, 7 VV, 8 VV, 9b VV, 10 VV, 4 VG, 5 VG, 6 VG, 7 VG, 8 VG, 1 SGLVG, 2 LG, 4 LG, 5 LG, 6 LG, 7 LG, 2 ZGaud, 3 ZGaud, 4 ZGaud, 2 ZGvis, 3 ZGvis, 4 ZGvis of 5 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG, 5 LVG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

  • 2. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 4 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud, of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG, 2 VG of 3 VG, en voor wie het recht op zorg die dag gepaard ging met verblijf in een instelling, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, voor zover hij in een instelling verblijft.

  • 3. De verzekerde die die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 4 VV, 3 LG, 1 ZGaud, of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG, 2 VG of 3 VG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, voor zover:

    • a. hij tijdens de geldigheidsduur van het indicatiebesluit en vóór 1 januari van het eerste kalenderjaar volgende op het jaar met ingang waarvan de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is ingetrokken, aan de Wlz-uitvoerder schriftelijk kenbaar heeft gemaakt zijn recht op zorg te doen gelden, en

    • b. hij het recht tot gelding brengt met daadwerkelijk verblijf in een instelling.

  • 4. Indien aan de verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget op grond van artikel 44, eerste lid, onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verleend en hij op die dag woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel u, van de Regeling subsidies AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wordt hij zolang hij woonachtig blijft in een kleinschalig wooninitiatief, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

  • 5. Het bepaalde krachtens het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de verzekerde die op grond van artikel 11.1.6 na inwerkingtreding van deze wet een indicatiebesluit heeft gekregen voor verblijf.

Artikel 11.1.2

  • 1. De verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, heeft gedurende de geldigheidsduur van het indicatiebesluit en tot het moment waarop hij aan de Wlz-uitvoerder schriftelijk kenbaar heeft gemaakt zijn recht op zorg te doen gelden, tot uiterlijk één jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten recht op voortzetting van de aanspraken of het persoonsgebonden budget waarop hij bij of krachtens die wet krachtens een zorgindicatiebesluit aanspraak had op de dag vóór de intrekking van die wet, met dien verstande dat de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald met inachtneming van hetgeen geregeld is krachtens artikel 11.1.4, tweede en derde lid.

  • 2. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een aanspraak had op ADL-assistentie op grond van artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag voor die intrekking, wordt zolang hij woonachtig blijft in een ADL-woning, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij op grond van artikel 10.1.3, recht heeft op assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen als bedoeld in dat artikel.

  • 3. De verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, eerste lid, van wie de geldigheidsduur van het indicatiebesluit na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verstreken, blijft voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid. De vorige volzin geldt niet voor meerderjarige verzekerden die op grond van hun indicatiebesluit zijn aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG of 5 LVG.

  • 4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op:

    • a. de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, tweede lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een instelling verblijft;

    • b. de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, derde lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij tijdens de geldigheidsduur van het indicatiebesluit en vóór 1 januari van het eerste kalenderjaar volgende op het jaar met ingang waarvan de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is ingetrokken, aan de Wlz-uitvoerder schriftelijk kenbaar heeft gemaakt zijn recht op zorg te doen gelden;

    • c. de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, vierde lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een kleinschalig wooninitiatief woonachtig blijft.

Artikel 11.1.3

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1 of 11.1.2, de kosten van de daar bedoelde zorg gedeeltelijk draagt. Artikel 3.2.4, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het CAK is belast met de vaststelling en inning van de eigen bijdragen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11.1.4

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt bepaald dat het Zorginstituut overeenkomstig in die regeling gestelde regels tijdelijke subsidies verstrekt aan instellingen voor het verlenen van behandeling aan verzekerden met een somatische of psychogeriatrische aandoening, een lichamelijke beperking of aan een meerderjarige verzekerde met een verstandelijke beperking, voor zover die zorg niet gepaard gaat met verblijf in een instelling.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald dat de Wlz-uitvoerder de verstrekking van garantiebedragen voor de hoogte van een persoonsgebonden budget voortzet, met betrekking tot verzekerden aan wie voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken op grond artikel 2.6.6a van de Regeling subsidies AWBZ zoals die regeling voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten luidde een garantiebedrag is verleend.

  • 3. De voorwaarden voor de in het eerste en tweede lid genoemde subsidies kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld.

Artikel 11.1.5

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij, onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning recht had, kan voorzetten op grond van deze wet.

Artikel 11.1.6

Onverminderd artikel 7.1, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, neemt het CIZ op een aanvraag als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, een indicatiebesluit met inachtneming van hetgeen bij of krachtens die wet was bepaald, voor zover geoordeeld wordt of de verzekerde is aangewezen op verblijf als bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

§ 2. Overgangsrecht uitvoerders en afwikkeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Artikel 11.2.1

  • 1. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken.

  • 2. De zorgautoriteit kan het een Wlz-uitvoerder die behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een zorgverzekeraar deel uitmaakt die de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op de dag voor de intrekking van die wet uitvoerde, op diens verzoek voor een periode van ten hoogste twaalf maanden na die intrekking toestaan de Wlz uit te voeren zonder dat de vaststelling, bedoeld in artikel 4.1.1, vierde lid, heeft plaatsgevonden.

Artikel 11.2.2

  • 1. Ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn ontstaan voor het tijdstip van intrekking van die wet, dan wel na dat tijdstip zijn ontstaan ter zake van de afwikkeling van die wet, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaand aan dat tijdstip, behoudens voor zover ter zake in deze wet afwijkende regels zijn gesteld.

  • 2. In deze paragraaf wordt verstaan onder zorgverzekeraar: een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderd c, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zoals dat onderdeel luidde op de dag voor intrekking van die wet.

  • 3. De bestuursorganen die op grond van het bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een taak hadden bij de uitvoering van die wet en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet, dragen overeenkomstig de bepalingen van deze wet zorg voor een zorgvuldige afwikkeling van die taak.

Artikel 11.2.3

  • 1. In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een zorgverzekeraar gaan van rechtswege over op de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1. De Wlz-uitvoerder, bedoeld in de vorige volzin, heeft de hoedanigheid van zorgverzekeraar ter zake van de afwikkeling van de in die volzin bedoelde rechten en verplichtingen.

  • 2. In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon gaan van rechtswege over op de Wlz-uitvoerder die, voor de regio waarvoor eerstgenoemde rechtspersoon was aangewezen, door Onze Minister krachtens artikel 4.2.3, tweede lid, is aangewezen. Een ingevolge artikel 4.2.3, tweede lid, voor een bepaalde regio aangewezen rechtspersoon heeft ter zake van de afwikkeling van de in de vorige volzin bedoelde rechten en verplichtingen de hoedanigheid van de op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon voor dezelfde regio.

  • 3. In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen die een op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon krachtens artikel 44 van die wet jegens verzekerden heeft, gaan van rechtswege over op de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1. De Wlz-uitvoerder, bedoeld in de vorige volzin, heeft ter zake van de afwikkeling van de in de vorige volzin bedoelde rechten en verplichtingen de hoedanigheid van de op grond artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon die de verzekerde het persoonsgebonden budget heeft verstrekt.

  • 4. Aanvragen en besluiten krachtens artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten die voor de intrekking van die wet zijn gedaan bij, onderscheidenlijk zijn genomen door, een rechtspersoon, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, gelden na dat tijdstip als aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1. De tweede volzin van het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een zorgverzekeraar respectievelijk een krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon is betrokken, treedt vanaf de intrekking van die wet, voor die zorgverzekeraar respectievelijk die rechtspersoon in de plaats:

    • a. de Wlz-uitvoerder op welke op grond van het eerste of derde lid de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar zijn overgegaan, respectievelijk;

    • b. de krachtens artikel 4.2.3, tweede lid, door Onze Minister aangewezen Wlz-uitvoerder op welke op grond van het tweede lid de krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontstane rechten en verplichtingen zijn overgegaan.

  • 6. In zaken waarin voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen, dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kon worden toegerekend aan een zorgverzekeraar of die krachtens artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kon worden toegerekend aan een rechtspersoon die is aangewezen krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, treedt na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in de plaats van die zorgverzekeraar of die rechtspersoon de Wlz-uitvoerder op, op welke ingevolge dit artikel de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar of van die rechtspersoon zijn overgegaan.

  • 7. De archiefbescheiden van zorgverzekeraars en rechtspersonen, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die betrekking hebben op de voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten bij of krachtens die wet door hen uitgevoerde taken, worden zonder dat daarvoor de toestemming van de verzekerden is vereist en voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats:

    • a. in de gevallen, bedoeld in het eerste lid: door die zorgverzekeraars overgedragen aan de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1,

    • b. in de gevallen, bedoeld in het tweede lid: door de rechtspersoon, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten overgedragen aan de door Onze Minister krachtens artikel 4.2.3, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerders die de werkzaamheden in hun regio overnemen,

    • c. in de gevallen, bedoeld in het derde en vierde lid: door de rechtspersoon, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten overgedragen aan de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1.

  • 8. In afwijking van het zevende lid, onderdeel c, kunnen de daar bedoelde archiefbescheiden direct worden overgedragen aan een Wlz-uitvoerder die op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, voor een bepaalde regio is aangewezen, voor zover de Wlz-uitvoerder de uitvoering van het persoonsgebonden budget aan die Wlz-uitvoerder heeft uitbesteed of gemandateerd.

Artikel 11.2.4

  • 1. De bij en krachtens de Wet financiering sociale verzekeringen opgebouwde reserve voor de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten die een krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon voor een regio had op de dag voor de intrekking van die wet, komt ten behoeve van de uitvoering van de Wlz toe aan de Wlz-uitvoerder die met ingang van de inwerkingtreding van deze wet voor de desbetreffende regio is aangewezen ingevolge artikel 4.2.3, tweede lid.

  • 2. In afwijking van het eerste lid brengt de Wlz-uitvoerder, bedoeld in het eerste lid, ook zijn beheerskosten die gepaard gaan met de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ten laste van de in het eerste lid bedoelde reserve. Uitgaven waarvan de zorgautoriteit heeft vastgesteld dat deze niet verantwoord zijn, blijven daarbij buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders heeft besloten.

Artikel 11.2.5

  • 1. In afwijking van hetgeen is overeengekomen, kunnen overeenkomsten als bedoeld in artikel 15 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten door beide partijen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste twee maanden worden opgezegd.

  • 2. Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid een vordering heeft voor zorg die hij voor intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee jaar na de intrekking van die wet een nota aan de Wlz-uitvoerder die ingevolge artikel 11.2.3, tweede lid, de opvolger is van zijn contractspartij.

  • 3. Een zorgaanbieder die anders dan uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid of in artikel 11.2.6, een vordering heeft voor op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerde zorg die hij voor de intrekking van die wet heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde dan wel aan de Wlz-uitvoerder die op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, is aangewezen voor de regio waarin de verzekerde woont.

  • 4. Een verzekerde die ingevolge het derde lid een nota heeft ontvangen, zendt deze, op straffe van verval van zijn vorderingsrecht jegens de Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 11.2.3, eerste lid, binnen een jaar aan de Wlz-uitvoerder, die op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, is aangewezen voor de regio waarin hij woont.

  • 5. Tenzij deze niet voor betaling in aanmerking komt, zendt de Wlz-uitvoerder een op grond van het tweede, derde of vierde lid ontvangen nota binnen drie maanden na ontvangst ervan ter betaling door aan het CAK.

  • 6. Het CAK betaalt een op grond van het vijfde lid ontvangen nota binnen drie maanden na ontvangst ervan.

Artikel 11.2.6

  • 1. Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst met een verzekerde, gesloten in het kader van een persoonsgebonden budget, een vordering heeft voor zorg die hij voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde.

  • 2. De verzekerde die over een persoonsgebonden budget in de vorm van een trekkingsrecht beschikt, zendt, op straffe van verval van de mogelijkheid om deze ten laste van zijn persoonsgebonden budget te betalen, de nota uiterlijk twee maanden na de ontvangst ervan ter betaling door aan de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 11.2.7

Het CAK brengt uiterlijk drie jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verschuldigde eigen bijdragen over de jaren tot de intrekking in rekening bij de verzekerde.

Artikel 11.2.8

  • 1. De Wlz-uitvoerders, de Wlz-uitvoerders die voor een regio de rechtsopvolgers zijn van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet, en het CAK, zenden ieder met betrekking tot de taken die zij ter afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten hebben, uiterlijk zes jaar na de intrekking van die wet aan de zorgautoriteit en het Zorginstituut:

    • a. een eindverslag over de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,

    • b. een financieel verslag over de afwikkeling van de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een verslag van zijn bevindingen over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het gevoerde financiële beheer, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten van de verstrekte zorg en vergoedingen respectievelijk de geïnde eigen bijdragen enerzijds en de beheerskosten anderzijds.

  • 2. Artikel 31, aanhef en onderdelen b en c, van de Wet marktordening gezondheidszorg is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.2.9

  • 1. De zorgautoriteit rapporteert uiterlijk zeven jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan Onze Minister en aan het Zorginstituut per Wlz-uitvoerder over de rechtmatigheid van de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Daarbij wordt per Wlz-uitvoerder een verklaring gegeven over de rechtmatigheid van de in de financiële verantwoording over de afwikkeling door de Wlz-uitvoerders opgenomen posten. Indien de zorgautoriteit uitgaven of besparingen op beheerskosten van een Wlz-uitvoerder als niet verantwoord heeft aangemerkt, vermeldt zij dat in haar verklaring.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het CAK.

Artikel 11.2.10

Het saldo van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten naar de situatie op 1 januari van het achtste jaar na het jaar waarin de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten werd ingetrokken, komt ten bate of ten laste van 's Rijks schatkist.

Artikel 11.2.11

  • 1. Het Zorginstituut zendt Onze Minister uiterlijk negen jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een financieel verslag over de uitgaven en ontvangsten in de periode vanaf de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten tot de datum, bedoeld in artikel 11.2.10.

  • 2. Het Zorginstituut legt in het financieel verslag, dat zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over:

    • a. de baten en lasten van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten,

    • b. de geldstromen inzake de afwikkeling van de taken die het Zorginstituut zelf in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten had,

    • c. de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

  • 3. Het financieel verslag gaat vergezegd van een verkaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

  • 5. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het derde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organsiatie voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

  • 6. Het financieel verslag behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 7. Na de goedkeuring, bedoeld in het zesde lid, stelt het Zorginstituut het financieel verslag algemeen verkrijgbaar.

Artikel 11.2.12

Baten en laten die het Zorginstituut na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft in verband met de uitvoering van die wet, komen ten bate of ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten of, na de datum, bedoeld in artikel 11.2.10, van ’s Rijks schatkist.

Artikel 11.2.13

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die voor een goede afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten noodzakelijk zijn.

§ 3. Invoeringsbepalingen met betrekking tot het CIZ

Artikel 11.3.1

  • 1. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 7 van deze wet krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht behoren tot het personeel van de stichting Centrum indicatiestelling zorg, en van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, zijn op dat tijdstip van rechtswege ontslagen en treden in dienst van het CIZ.

  • 2. De overgang van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

  • 3. Artikel 7.1.1, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.3.2

  • 1. Alle vermogensbestanddelen van de stichting Centrum indicatiestelling zorg gaan onder algemene titel om niet over op het CIZ zonder dat een besluit, akte of mededeling is vereist.

  • 2. Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

Artikel 11.3.3

Archiefbescheiden van de stichting Centrum indicatiestelling zorg betreffende zaken die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan het CIZ, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Artikel 11.3.4

  • 1. Aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door de stichting Centrum indicatiestelling zorg met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor zover de uitvoering van die wet op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg was opgedragen, gelden na de inwerkingtreding van deze wet als aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door het CIZ.

  • 2. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij de stichting Centrum indicatiestelling zorg is betrokken, treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het CIZ in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

  • 3. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg, treedt het CIZ op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

Artikel 11.3.5

  • 1. Vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, wordt artikel 7.1.1 als volgt gewijzigd:

    • a. Het eerste lid komt te luiden:

      • 1. Er is een CIZ.

    • b. Het zevende lid vervalt.

  • 2. Gelijktijdig met de in het eerste lid bedoelde wijziging van artikel 7.1.1 wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald op welke organisatie de vermogensbestanddelen van het CIZ overgaan, hoe dat gebeurt en of dit om niet geschiedt. Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

HOOFDSTUK 12. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

§ 1. Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Artikel 12.1.1

De Wet marktordening gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. Onderdeel e komt te luiden:

e. Wlz-uitvoerder:

een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

3. In onderdeel f, onder 2°, wordt «een AWBZ-verzekeraar» vervangen door: een Wlz-uitvoerder.

4. In onderdeel g wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

5. Onderdeel r komt te luiden:

r. het CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

B

In artikel 16, onderdeel d, wordt «de AWBZ-verzekeraars, het CAK en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, van hetgeen bij of krachtens die wet» vervangen door: de Wlz-uitvoerders en het CAK, van hetgeen bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

C

Het opschrift van paragraaf 3.3. komt te luiden:

Paragraaf 3.3. Toezicht Wet langdurige zorg.

D

In artikel 28, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «de Wet langdurige zorg» en wordt «AWBZ-verzekeraars, het CAK en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet,» vervangen door: Wlz-uitvoerders en het CAK,.

E

In artikel 29, tweede lid, wordt «De AWBZ-verzekeraars en het CAK» vervangen door: De Wlz-uitvoerders en het CAK.

F

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bij AWBZ-verzekeraars, het CAK en rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij Wlz-uitvoerders en het CAK.

2. In het tweede lid wordt «De AWBZ-verzekeraars of het CAK» vervangen door: bij de Wlz-uitvoerders of het CAK.

G

Artikel 31 komt als volgt te luiden:

Artikel 31

De zorgautoriteit kan regels stellen met betrekking tot:

  • a. de controle door de Wlz-uitvoerders en, voor zover betrekking hebbend op de uitvoering van de in artikel 6.1.2 van de Wet langdurige zorg bedoelde taken, door het CAK,

  • b. de wijze waarop een Wlz-uitvoerder die tevens op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, van de Wet langdurige zorg is aangewezen als Wlz-uitvoerder die de administratie of controle in een of meer regio’s van Nederland verricht, zijn financieel verslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van die wet of zijn uitvoeringsverlag, bedoeld in artikel 4.3.2 van die wet, inricht.

  • c. de inhoud en inrichting van de verklaring en van het accountantsverslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van de Wet langdurige zorg.

H

In paragraaf 3.3 wordt na artikel 31 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 31a

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de geschiktheid en betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 4.1.1, vijfde lid, van de Wet langdurige zorg, buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen.

I

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel b, wordt «AWBZ-verzekeraars» vervangen door «Wlz-uitvoerders» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het vierde lid wordt «, AWBZ-verzekeraars of de rechtspersonen bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: en Wlz-uitvoerders.

J

In artikel 39, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

K

In artikel 40, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

L

In paragraaf 4.4. wordt voor artikel 50 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 49e
  • 1. Onze Minister stelt voor ieder kalenderjaar het bedrag vast dat in dat kalenderjaar beschikbaar is voor het verlenen van zorg als bedoeld in de artikelen 3.3.1, 3.3.2 en 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

  • 2. Ten behoeve van het voor zorg in natura vaststellen van tarieven als bedoeld in artikel 50, eerste lid, en van bedragen als bedoeld in artikel 56b verdeelt de zorgautoriteit het bedrag, bedoeld in het eerste lid, over delen van Nederland.

M

In artikel 56a, eerste lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

N

Artikel 58, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «artikel 12, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet of 15 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 12, eerste, tweede of derde lid, van de Zorgverzekeringswet of artikel 4.2.2 van de Wet langdurige zorg.

2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt, vervalt onderdeel d.

O

In artikel 68a, derde lid, vervalt: artikel 53, eerste of derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of.

P

In artikel 76, tweede lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Q

Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een AWBZ-verzekeraar, het CAK of een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens die wet» vervangen door: een Wlz-uitvoerder die, of het CAK dat, niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een Wlz-uitvoerder werkzaamheden aan andere Wlz-uitvoerder heeft uitbesteed en een door de zorgautoriteit op grond van het eerste lid gegeven aanwijzing met betrekking tot de wijze waarop deze taak door de desbetreffende persoon wordt uitgevoerd, niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn tot een rechtmatige en doelmatige uitvoering heeft geleid, meldt de zorgautoriteit dit, onder vermelding van de naam van de Wlz-uitvoerder waaraan is uitbesteed, aan Onze Minister.

R

In artikel 80 wordt het eerste lid als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het CAK dan wel een AWBZ-verzekeraar,» vervangen door: het CAK dan wel een Wlz-uitvoerder,.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt na «zorgverzekeraar» ingevoegd «dan wel de Wlz-uitvoerder» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

S

In artikel 82 wordt na «de artikelen 25, tweede lid,» ingevoegd: 31,.

T

In artikel 104, eerste en vierde lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.2

De Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel s komt te luiden:

s. Wlz-uitvoerder:

de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

2. Onderdeel w komt te luiden:

w. het CAK:

het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

B

In artikel 2, eerste lid, en tweede lid, onder b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 10, onderdeel h, wordt «een aanspraak op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een recht op zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

D

In artikel 39, tweede lid, onderdeel k, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

E

In artikel 57, tweede lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

F

In artikel 67, onderdeel a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de verzekering langdurige zorg,.

G

Artikel 89, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «De in artikel 88, eerste lid, bedoelde zorgverzekeraars en instanties» wordt ingevoegd: , alsmede de Wlz-uitvoerders,.

2. De zinsnede «die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringen of van deze wet» wordt vervangen door: die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringen of van deze wet, of voor de onderlinge afstemming van op grond van de zorgverzekering verzekerde zorg en zorg die is verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg.

H

In artikel 93, zesde lid, wordt «artikel 91, elfde tot en met veertiende lid» vervangen door: artikel 91, twaalfde tot en met vijftiende lid.

I

In artikel 122a, tweede lid, wordt «of in artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: of in artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg,.

Artikel 12.1.3

De Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.2.5, zevende lid, wordt «een aanspraak op zorg ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, met uitzondering van artikel 58 van die wet» vervangen door: een recht op zorg ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van artikel 10.3.1 van die wet.

B

Artikel 2.5.9 vervalt.

C

Artikel 3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In de aanhef van het eerste lid wordt «vrijwillig verzekerd is» vervangen door: vrijwillig verzekerd was.

3. Er wordt een tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid geldt na de termijn, bedoeld in artikel 7.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 niet voor zorg, bedoeld in artikel 7.1 van die wet.

D

Artikel 3.1.3, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Op de vergoeding worden in mindering gebracht bijdragen die de persoon, bedoeld in artikel 3.1.2, verschuldigd zou zijn geweest indien hij verzekerd zou zijn geweest op grond van de Wet langdurige zorg dan wel een zorgverzekering zou hebben gehad op grond waarvan hij recht op prestaties zou hebben gehad als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet.

E

In artikel 3.1.4, tweede lid, wordt «aangewezen ingevolge artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: aangewezen ingevolge artikel 4.2.3, tweede lid, van de Wet langdurige zorg.

F

In artikel 3.1.5 wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

G

In artikel 3.1.6 wordt «een aanspraak op zorg ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, met uitzondering van artikel 58 van die wet» vervangen door: een recht op zorg ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van artikel 10.3.1 van die wet.

H

De artikelen 3.1.7, 3.1.8, 4.1 en 5.4 vervallen.

Artikel 12.1.4

Artikel 1.2 van de Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het tweede lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

3. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het college kan een voorziening weigeren indien het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de cliënt aanspraak kan doen gelden op verblijf in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

Artikel 12.1.5

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel «– CAK: het CAK, genoemd in artikel 48, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: – CAK: het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

2. In de alfabetische rangschikking wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

CIZ:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

B

In artikel 2.3.5, zesde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

C

In artikel 4.1.1, vijfde lid, wordt «of van het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: of van het CIZ.

D

In artikel 4.2.1, eerste lid, onderdeel c, wordt «of van het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: of van het CIZ.

E

Artikel 4.2.5, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het CIZ is bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan het college mede te delen dat een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat een persoon is aangewezen op zorg op grond van de Wet langdurige zorg, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5 of 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10.

Artikel 12.1.6

De Wet toelating zorginstellingen wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1, onderdeel e, komt te luiden:

e. Fonds langdurige zorg:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

2. In artikel 5 wordt «ingevolge artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: ingevolge artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

3. In artikel 17, zevende en achtste lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

4. In artikel 18, tweede lid, wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.7

De Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt «op grond van artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: op grond van artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

3. In onderdeel b wordt na onderdeel 4°, maar vóór de laatste zinsnede, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 5°. zorg als bedoeld in artikel 4a van de Wet publieke gezondheid;.

4. Onderdeel d komt te luiden:

d. indicatieorgaan:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

5. Onderdeel e, onder 1°, komt te luiden:

  • 1°. Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

6. In onderdeel e, onder 3°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 17, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 17a, tweede lid, aanhef, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.8

Indien het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende voorstel van wet houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten; Kamerstuknummer I 2013/14, 31 996, A) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «het bevoegde indicatieorgaan op grond van artikel 9b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het CIZ.

2. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. het CIZ, als bedoeld in de Wet langdurige zorg;

3. In het vierde lid wordt «zorg als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: zorg als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 4, tweede lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

C

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In de aanhef van het tweede lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het vierde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

D

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het CIZ.

2. In het vierde lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het zesde lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

4. Onderdeel c van het negende lid komt te luiden:

  • c. het CIZ op verzoek van de cliënt heeft vastgesteld dat deze zijn bereidheid tot opname heeft uitgesproken. Het CIZ doet hiervan mededeling aan de zorgaanbieder. Op verzoek van het CIZ verklaart de bij de zorg betrokken arts of de cliënt in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

5. In het tiende lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

6. In het elfde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

E

In artikel 24, derde lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

F

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

G

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door «Het CIZ» en wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

3. In het derde lid en vierde wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

4. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

b. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. het indicatiebesluit dat door het CIZ is vastgesteld, dan wel de verklaring, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c;.

5. In de aanhef van het zesde lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

6. In het achtste lid wordt «Het indicatieorgaan» vervangen door: Het CIZ.

H

In artikel 28, eerste en tweede lid, wordt «Het indicatieorgaan» telkens vervangen door: Het CIZ.

I

In artikel 29, vierde lid, wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

J

In artikel 35, eerste lid, wordt «het CIZ van de regio waarin de accommodatie ligt» vervangen door: Het CIZ.

K

Artikel 37, wordt als volgt gewijzid:

1. In het eerste lid, wordt «het indicatieorgaan bedoeld in artikel 35, eerste lid,» telkens vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

L

In artikel 38, tiende lid, wordt «het indicatieorgaan dat het verzoek heeft gedaan» vervangen door: het CIZ.

M

In artikel 39, eerste lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door «het CIZ».

N

Artikel 41, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. het CIZ, en.

O

In artikel 42, onderdeel e, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

P

In artikel 44, tweede lid, wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

Q

In artikel 57, derde en vierde lid, onder b, wordt «het indicatieorgaan» telkens vervangen door: het CIZ.

R

In artikel 62, eerste lid, wordt «een indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

Artikel 12.1.9

In de Wet publieke gezondheid wordt na artikel 4 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a
  • 1. Onze Minister draagt zorg voor de vaccinaties, opgenomen in een bij ministeriële regeling vast te stellen vaccinatieprogramma, waarin wordt aangegeven welke doelgroepen voor vaccinatie in aanmerking komen alsmede hoe de uitvoering van dat programma plaatsvindt.

  • 2. Onze Minister draagt zorg voor het onderzoek bij pasgeborenen naar bij ministeriële regeling aan te wijzen ernstige zeldzame ziekten.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 12.1.10

Artikel 90 van de Geneesmiddelenwet komt te luiden:

Artikel 90

De verboden, bedoeld in de artikelen 85, 88, onder d, en 89, onder g, gelden niet voor publieksreclame ter bevordering van deelname aan het vaccinatieprogramma, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid.

Artikel 12.1.11

In artikel 20, vierde lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.12

In artikel 14, vijfde lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.13

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg; Kamerstuknummer I 2012/13, 32 402, E) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt het onderdeel «– AWBZ-zorg: zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door:

Wlz-zorg:

zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg;.

2. In artikel 1, eerste lid, wordt «AWBZ-zorg» telkens vervangen door: Wlz-zorg.

3. In het tweede lid wordt «op grond van artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: op grond van artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

4. In het derde lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of de Wet langdurige zorg.

5. In het zevende lid wordt «of artikel 1 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of artikel 1 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 6, onderdeel b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

C

Artikel 47 vervalt.

Artikel 12.1.14

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens; Kamerstuknummer II 2012/13, 33 509, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt in artikel 9.1.1, eerste lid, de zinsnede «Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg» vervangen door: Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg.

Artikel 12.1.15

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens; Kamerstuknummer II 2012/13, 33 509, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In onderdeel b, onder 2°, wordt «op grond van artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: op grond van artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

3. In onderdeel b wordt na onderdeel 4°, maar vóór de laatste zinsnede, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 5°. zorg als bedoeld in artikel 4a van de Wet publieke gezondheid;.

4. Onderdeel d komt te luiden:

d. indicatieorgaan:

het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;.

5. Onderdeel e, onder 1°, komt te luiden:

  • 1°. Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

6. In onderdeel e, onder 3°, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 17, derde lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 17a, tweede lid, aanhef, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

§ 2. Financiën

Artikel 12.2.1

Artikel 1:6, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op het financieel toezicht komt te luiden:

  • c. Wlz-uitvoerders als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg en ziekenfondsen die overeenkomstig de Ziekenfondswet waren toegelaten;.

Artikel 12.2.2

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.104, onderdeel a komt te luiden:

  • a. uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Wet langdurige zorg;.

B

Artikel 6.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. de krachtens de Wet langdurige zorg verschuldigde bijdragen;.

2. Onderdeel i komt te luiden:

  • i. uitgaven als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor zover een bijdrage is verschuldigd ter verkrijging van een subsidie of tegemoetkoming als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ter bekostiging van die uitgaven;.

C

In artikel 8.1, eerste lid, onderdelen c en d, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» telkens vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

D

Artikel 8.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 8.6. Berekening heffingskorting voor de verzekering langdurige zorg

2. De zinsnede «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» wordt telkens vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.2.3

In artikel 21, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.2.4

Artikel 11, eerste lid, onder g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 2°, komt te luiden:

  • 2°. de verblijfszorg, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, en de zorg, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder b en c, van de Wet langdurige zorg, alsmede huishoudelijke hulp, voor zover die zorg niet gepaard gaat met verblijf in een instelling en plaatsvindt aan personen ten behoeve van wie in een indicatiebesluit op grond van de Wet langdurige zorg is vastgesteld dat ze op de in die onderdelen bedoelde zorg zijn aangewezen, met dien verstande dat tot de bedoelde diensten niet behoren de bij ministeriële regeling in verband met het voorkomen van een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen aan te wijzen diensten;.

2. In onderdeel 4°, onder a, wordt «een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.2.5

In de bijlage bij artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet toezicht accountantsorganisaties wordt het onderdeel «− artikelen 36, tweede lid, en 45, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door:

  • de artikelen 4.3.1, tweede lid, en 5.2.2, derde lid, van de Wet langdurige zorg;.

§ 3. Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 12.3.1

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel i, komt te luiden:

i. Fonds langdurige zorg:

het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89;.

B

In artikel 2, onderdeel a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

Artikel 4, onderdeel c, komt te luiden:

c. verzekering langdurige zorg:

de verzekering, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet langdurige zorg.

D

Artikel 5 vervalt.

E

In artikel 11, derde lid, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

F

In artikel 12, eerste lid, onderdeel c, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten:» telkens vervangen door: de verzekering langdurige zorg:.

G

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Fonds langdurige zorg.

2. In het tweede lid wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

H

In artikel 15 wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

I

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

2. In het vijfde lid, onder a, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

J

Het opschrift van hoofdstuk 7, afdeling 2, paragraaf 2, komt te luiden:

§ 2. Wet langdurige zorg

K

Artikel 89 komt te luiden:

Artikel 89 Fonds langdurige zorg

Het Zorginstituut beheert en administreert afzonderlijk een Fonds langdurige zorg.

L

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 90. Inkomsten en uitgaven Fonds langdurige zorg

2. De onderdelen a, b en c, van het eerste lid komen te luiden:

  • a. de premie voor de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg;

  • b. de inkomsten die in verband met de Wet langdurige zorg voortvloeien uit internationale overeenkomsten;

  • c. de bijdragen in de kosten van zorg die op grond van artikel 3.2.4 of 11.1.3 van de Wet langdurige zorg worden betaald door of namens de verzekerde, dan wel, in voorkomend geval, door het krachtens een wettelijke regeling tot betaling van zodanige bijdragen bevoegde orgaan dat uitkeringen of pensioenen uit hoofde van die regeling aan die verzekerde betaalbaar stelt;.

3. De onderdelen a tot en met f van het tweede lid komen te luiden:

  • a. de kosten van de zorg en van de overige prestaties die op grond van de Wet langdurige zorg worden verstrekt, alsmede de met de uitvoering van die wet gepaard gaande kosten;

  • b. de uitgaven voor de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg die voortvloeien uit overeenkomsten, waaronder internationale overeenkomsten;

  • c. de uitgaven die in verband met de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg voorvloeien uit enige andere wettelijke regeling dan laatstgenoemde wet;

  • d. kosten van het overgangsrecht, opgenomen in hoofdstuk 11, paragraaf 4, van de Wet langdurige zorg en uitkeringen als bedoeld in artikel 3.1.2 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet;

  • e. een uitkering als bedoeld in artikel 3.2.7, tweede lid, van de Wet langdurige zorg;

  • f. de kosten de Sociale verzekeringsbank maakt voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3.3.3, vijfde lid, van de Wet langdurige zorg;.

4. In het derde lid wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

5. Het vierde lid vervalt.

M

Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 91. Dekking uitgaven Fonds langdurige zorg

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het Zorginstituut doet jaarlijks uitkeringen uit het Fonds langdurige zorg ter dekking van de noodzakelijke uitgaven, gedaan voor de uitvoering van de in de Wet langdurige zorg geregelde verzekering, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Bij of krachtens deze algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld over de vorming en aanwending van reserves door Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg.

3. In het tweede lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

N

In artikel 123 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

O

In artikel 124 wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten,» vervangen door: de Wet langdurige zorg,.

P

In de inhoudsopgave wordt «§ 2 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: § 2 Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.2

De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel j, wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Wet langdurige zorg.

B

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder a, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het vierde lid wordt «een zorgverzekeraar» vervangen door «een Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1 van de Zorgverzekeringswet» en wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 54, derde lid, onderdeel d, wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: , en de Wlz-uitvoerder bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.3

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 39, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 42a, derde lid, «die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: die is gegrond op artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.4

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45, eerste lid, onderdeel d, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 48, eerste lid, onderdeel d, wordt «en de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van de artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

Artikel 12.3.5

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45, eerste lid, onderdeel d, wordt «van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 48, eerste lid, onderdeel d, wordt «de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van de artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

Artikel 12.3.6

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2:55, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 3:47, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.7

De Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 15, zesde lid, «die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: die is gegrond op artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 71, eerste lid, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.8

In artikel 40, eerste lid, van de Ziektewet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.9

In artikel 57, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.10

In artikel 20, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.11

In artikel 31, eerste lid, van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.12

In artikel 57, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.13

In artikel 30, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.3.14

In artikel 12, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten wordt «hoofdstuk II, § 3, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en hoofdstuk III van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: en hoofdstuk II, § 3, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 12.3.15

In artikel 2, derde lid, van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

Artikel 12.3.16

Indien het bij koninklijke boodschap van 1 februari 2012 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet; Kamerstukken I 2013/14, 33 161) tot wet wordt verheven, wordt de Participatiewet als volgt gewijzigd:

A

In artikel 64, eerste lid, onderdeel d, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 67, eerste lid, onderdeel d, wordt «en de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;» vervangen door: , de zorgverzekeraars in de zin van de artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Wlz-uitvoerders, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg;.

§ 4. Veiligheid en Justitie

Artikel 12.4.1

Artikel 46 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

2. In het derde lid wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.2

In artikel 197, eerste lid, onder a, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt «artikel 65b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 10.2.2 van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.3

In artikel 734a, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.4

In artikel 415, vijfde lid, van het Wetboek van Koophandel wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.4.5

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 van bijlage 2 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene wet bijzondere ziektekosten, en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met uitzondering van hoofdstuk 10, §4.

B

In artikel 7 van bijlage 2 wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg: hoofdstuk 10, §4.

C

In artikel 9 van bijlage 2 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, met uitzondering van een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

D

In artikel 2 van bijlage 3 vervalt de zinsnede met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet langdurige zorg, met uitzondering van een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 12.4.6

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten vervalt: de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, artikel 65, tweede lid.

Artikel 12.4.7

De Wet forensische zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, tweede lid wordt «artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

B

In artikel 2.5 wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

§ 5. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Artikel 12.5.1

In artikel 119, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.2

Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel «− de voorzitter en de leden van het CAK, genoemd in artikel 48, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.» wordt vervangen door:

  • de voorzitter en de leden van het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;

2. Aan de opsomming wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • de voorzitter en de leden van het CIZ, genoemd in 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.3

In artikel 27a, eerste lid, van de Wet aanpassingen pensioenvoorzieningen Bijstandskorps wordt «de artikelen 6 en 13 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.5.4

In bijlage 3 bij de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector wordt «of artikel 33 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of artikel 4.1.1 van de Wet langdurige zorg.

HOOFDSTUK 13. SLOTBEPALINGEN

Artikel 13.1.1

  • 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 5, van de Wet burgerservicenummer in de zorg, artikel 4a van de Wet publieke gezondheid en artikel 90 van de Geneesmiddelenwet vervallen met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 13.1.2

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 13.1.3

Deze wet wordt aangehaald als: Wet langdurige zorg.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,


Tweede nota van wijziging

Nr. 17 HERDRUK 1 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 21 augustus 2014

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de begripsbepaling van «indicatiebesluit» wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd:

inspecteur of ontvanger: de functionaris, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;.

2. In de begripsbepaling van «persoonsgebonden budget» wordt «titiel 4.2» vervangen door: titel 4.2.

3. In de begripsbepaling van «Wlz-uitvoerder» wordt «de met toepassing van artikel 4.2.3, tweede lid, door Onze Minister aangewezen uitvoerder daaronder begrepen» vervangen door: het zorgkantoor daaronder begrepen.

4. Na de begripsbepaling van «Zorginstituut» wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd:

zorgkantoor: een ingevolge artikel 4.2.3, tweede lid, voor een bepaalde regio aangewezen Wlz-uitvoerder;.

B

In artikel 1.2.2, derde lid, wordt «in Sint Maarten, Curaçao, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius, Saba, Aruba» vervangen door: op het grondgebied van Aruba, Sint Maarten, Curaçao of op het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

C

In artikel 2.1.1, derde lid, onderdeel b, vervalt de komma na «artikel 2».

D

In artikel 2.1.3. wordt «De Sociale Verzekeringsbank» vervangen door: De Sociale verzekeringsbank.

E

Artikel 2.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt de komma na «eerste».

2. In het vierde lid wordt «bij de op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerder die werkzaam is in de gemeente waar hij woont» vervangen door «bij het zorgkantoor voor de regio waarin hij woont» en vervalt: , of, bij gebreke van een zodanige aanwijzing, bij een Wlz-uitvoerder naar evenredigheid van het aantal ingeschreven verzekerden bij elke Wlz-uitvoerder.

F

Artikel 3.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. verblijf in een instelling, met inbegrip van voorzieningen die niet ten laste van de verzekerde kunnen komen, waaronder in elk geval:

1°. het verstrekken van eten en drinken,

2°. het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde, en

3°. voor meerdere verzekerden te gebruiken of te hergebruiken roerende voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de zorgverlening of in verband met het opheffen of verminderen van belemmeringen die de verzekerde als gevolg van een aandoening, beperking, stoornis of handicap ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. logeeropvang in een instelling, met inbegrip van de voorzieningen, bedoeld in onderdeel a, mits dit geschiedt ter ontlasting van een of meer mantelzorgers.

G

Artikel 3.1.3, eerste lid, komt te luiden:

1. De verzekerde die recht heeft op zorg, heeft recht op een vergoeding voor een woningaanpassing die bedoeld is om de door hem gekozen verblijfplaats geschikt te doen zijn voor de verlening van zorg, voor zover:

a. de verzekerde zijn recht tot gelding brengt zonder verblijf in een instelling en zonder woonachtig te zijn in een bij algemene maatregel van bestuur omschreven kleinschalig wooninitiatief, en

b. de Wlz-uitvoerder oordeelt dat die investering duurzaam en doelmatig is.

H

Artikel 3.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «voor zover hij naar aard, inhoud en omvang redelijkerwijs en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening» vervangen door: voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt na «etmaal» een komma ingevoegd.

3. Het derde lid wordt vervangen door:

3. In afwijking van het eerste lid heeft een meerderjarige verzekerde recht op zorg voor zover hij vanwege een combinatie van een licht verstandelijke handicap en gedragsproblemen:

a. tijdelijk behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, of

b. volgens zijn behandelaar is aangewezen op het afmaken van een onder de Jeugdwet aangevangen behandeling met verblijf.

4. In het vierde lid wordt «wordt bepaald dat» vervangen door «wordt bepaald in welke gevallen» en wordt «recht heeft op die zorg» vervangen door: recht heeft of kan doen gelden op die zorg.

I

Artikel 3.2.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin van het eerste lid komt te luiden:

De eigen bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort, de zorg die verstrekt wordt en de wijze waarop het recht op zorg tot gelding wordt gebracht, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.

2. Onder vernummering van het tweede en derde tot derde en vierde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het inkomen en vermogen, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «eerste en tweede lid» vervangen door «eerste tot en met derde lid» en vervalt de komma na «artikelen 3.1.2».

J

Artikel 3.2.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de aanspraken krachtens deze wet» vervangen door: de rechten op grond van deze wet.

2. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake een uitkering door het Zorginstituut aan Onze Minister van Defensie ten laste van het Fonds langdurige zorg in verbrand met het vervallen van de rechten ingevolge deze wet.

K

Artikel 3.3.2 wordt vervangen door:

Artikel 3.3.2

1. De Wlz-uitvoerder kan, op aanvraag van de verzekerde, besluiten om zorg in natura te laten leveren zonder dat de verzekerde in een instelling verblijft, door middel van:

a. een integraal en volledig pakket thuis, te verlenen door of onder verantwoordelijkheid van één zorginstelling, of

b. een modulair pakket thuis, bestaande uit één of meer losse vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1.

2. In afwijking van het eerste lid heeft een verzekerde die kiest voor een van de daar bedoelde leveringsvormen geen recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, en een verzekerde die kiest voor een modulair pakket thuis heeft bovendien geen recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°.

3. De Wlz-uitvoerder weigert een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis of trekt een besluit waarin zo’n pakket is toegekend in indien de zorg niet op verantwoorde en doelmatige wijze ten huize van de verzekerde zal kunnen worden verleend.

4. De Wlz-uitvoerder overlegt met de verzekerde of zijn vertegenwoordiger over de samenstelling van het modulair pakket thuis en weigert dat pakket indien:

a. de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een zodanige samenstelling van het modulair pakket thuis verlangt, dat de zorg waarop de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen, niet verantwoord of doelmatig zal kunnen worden verleend, of

b. de totale kosten ervan of, indien de verzekerde naast het modulair pakket thuis ook een persoonsgebonden budget ontvangt of wenst te ontvangen, de totale kosten van dat pakket en het budget tezamen, meer zouden bedragen dan het bedrag dat de verzekerde als persoonsgebonden budget zou worden verleend indien hij geen modulair pakket thuis zou ontvangen.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het modulair pakket thuis maximumkosten per module worden vastgesteld en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

L

Artikel 3.3.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het zorgkantoor kan, op aanvraag van de verzekerde, besluiten om, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget te verlenen waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «de Wlz-uitvoerder» vervangen door «het zorgkantoor», en wordt na «persoonsgebonden budget» ingevoegd: op doelmatige wijze.

b. In onderdeel b wordt «de Wlz-uitvoerder» vervangen door: het zorgkantoor.

c. In onderdeel c wordt «de Wlz-uitvoerder» vervangen door «het zorgkantoor» en wordt «op zodanige wijze zodanige aan te sturen» vervangen door: op zodanige wijze aan te sturen.

d. In onderdeel d wordt «niet met zorg in natura» vervangen door: niet in natura.

e. In onderdeel e wordt «aan Wlz-uitvoerder» vervangen door: aan het zorgkantoor.

3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef van het derde lid komt te luiden:

3. Het persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien:.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. de vertegenwoordiger van de verzekerde niet voldoet aan regels inhoudende beperkingen of eisen die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan de kring van vertegenwoordigers kunnen worden gesteld in het belang van de bescherming van de verzekerde of van het waarborgen van de hulp, bedoeld in de onderdelen b en c van het tweede lid.

4. Het vierde lid komt te luiden:

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze

waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld.

5. In het vijfde lid wordt «namens de Wlz-uitvoerders» vervangen door: namens de zorgkantoren.

6. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «verstrekt,» vervangen door: verleend,.

b. De onderdelen d en f worden vervangen door:

d. de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het vijfde lid, uitvoert, en

e. de vorm en inhoud van het budgetplan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

7. In het zevende lid wordt «dit lid» vervangen door: het eerste, derde, en zesde lid.

M

Artikel 3.3.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het grondgebied Nederland» vervangen door: het grondgebied van Nederland.

2. Het vierde lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. in welke gevallen en onder welke voorwaarden het derde lid wordt toegepast.

N

Artikel 4.1.1, zesde lid, komt te luiden:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de geschiktheid en betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het vijfde lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen.

O

Artikel 4.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «ingescheven» vervangen door «ingeschreven» en wordt «en deze verzekerde, indien hij in aanmerking kan komen voor meerdere leveringsvormen, in de gelegenheid stelt uit die vormen te kiezen» vervangen door: en deze verzekerde, indien hij in aanmerking kan komen voor meerdere leveringsvormen, in de gelegenheid stelt voor zorg met verblijf in een instelling, voor een volledig pakket thuis of voor een modulair pakket thuis te kiezen of hem wijst op de mogelijkheid om bij het zorgkantoor een persoonsgebonden budget aan te vragen.

2. In het eerste lid, onderdeel b, onder 3°, wordt «naar een geschikte, gecontracteerde zorgaanbieder» vervangen door: naar geschikte, gecontracteerde zorgaanbieders.

3. Het eerste lid, onderdeel c, vervalt.

4. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Het zorgkantoor heeft een zorgplicht, die inhoudt dat:

a. hij de verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij als zorgkantoor is aangewezen, desgevraagd informatie verschaft over de voorwaarden waaronder zij in aanmerking kunnen komen voor een persoonsgebonden budget,

b. hij, indien hij met toepassing van artikel 3.3.3 een persoonsgebonden budget heeft verleend, ervoor zorgt dat het budget binnen redelijke termijn beschikbaar wordt gesteld.

5. In het derde lid (nieuw) wordt «onder 20 en 30» vervangen door: onder 2° en 3°.

P

Artikel 4.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel, a wordt «het de ingangsdatum» vervangen door: de ingangsdatum.

2. In het vierde lid wordt «aanspraak» vervangen door: recht.

3. Het zevende lid vervalt.

Q

Artikel 4.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. De Wlz-uitvoerder is verantwoordelijk voor de uitvoering van hetgeen bij en krachtens deze wet is geregeld voor de bij hem ingeschreven verzekerden. De eerste volzin geldt niet voor werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan een andere rechtspersoon zijn opgedragen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt Nederland ingedeeld in regio’s. Onze Minister wijst per regio een Wlz-uitvoerder aan als zorgkantoor. Het zorgkantoor is voor alle verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij is aangewezen belast met de verstrekking van het persoonsgebonden budget, alsmede in een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen mate met de administratie of controle van de aan die verzekerden verleende zorg.

2. Onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot vierde, vijfde en zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur of de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, kunnen nadere voorwaarden aan de administratie of controle worden gesteld en kunnen, voor het geval voor een regio een ander zorgkantoor wordt aangewezen, regels worden gesteld om een goede taakoverdracht te bewerkstelligen.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «aan de in de melding genoemde Wlz-uitvoerder en kan hij een aanwijzing van die Wlz-uitvoerder als bedoeld in het tweede lid intrekken» vervangen door: aan het in de melding genoemde zorgkantoor en kan hij de in het tweede lid bedoelde aanwijzing van het zorgkantoor intrekken.

4. In het zesde lid (nieuw) wordt «het derde en vierde lid» vervangen door: het vierde en vijfde lid.

R

In artikel 5.1.2 wordt «de aanspraken op grond van deze wet» vervangen door: de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

S

Artikel 5.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «van de aanspraken, bedoeld in artikel 3.1.1» vervangen door: van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

2. In het tweede lid wordt «van de aanspraken op grond van deze wet» vervangen door: van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

3. Het derde lid vervalt.

T

In artikel 7.1.2, vierde lid, wordt «het eerste, onder a,» vervangen door: het eerste lid, onder a,.

U

In artikel 8.1.1, eerste lid, wordt «anders dan op grond van artikel 3.3.3,» vervangen door: anders dan op grond van artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b, of artikel 3.3.3,.

V

In artikel 8.1.3, vierde lid, wordt «op grond van artikel 8.1.1, vierde of vijfde lid» vervangen door: op grond van artikel 8.1.1, derde of vierde lid,.

W

In artikel 9.1.1, vierde lid, wordt tussen «administratie,» en «voldoet» een spatie ingevoegd.

X

Artikel 9.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «Een Wlz-uitvoerder, een zorgaanbieder, het CAK, en het CIZ» vervangen door: Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, het CAK en het CIZ.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «de zorgplicht van de Wlz-uitvoerder, genoemd in artikel 4.2.1,» vervangen door: de zorgplichten, bedoeld in artikel 4.2.1, eerste en tweede lid,.

3. In het tweede lid vervalt «en is verplicht op verzoek», wordt «te verstrekken» vervangen door «verstrekken» en wordt «artikel 3.2.3 en het onderzoek» vervangen door: artikel 3.2.3, en voor het onderzoek.

4. Na de eerste volzin van het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Een zorgverlener is verplicht op verzoek de in de vorige volzin bedoelde gegevens te verstrekken.

Y

Artikel 9.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «organen» vervangen door: instanties.

2. In het derde lid wordt «of het voorkomen van dubbele verstrekkingen» vervangen door: of voor het voorkomen van dubbele verstrekkingen.

3. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot het vijfde tot en met achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

4. De inspecteur of ontvanger is verplicht desgevraagd aan het CAK de gegevens omtrent het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot te verstrekken, voor zover die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.2.4.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het eerste tot en met derde lid» vervangen door: het eerste tot en met vierde lid.

5. In het zesde lid (nieuw) wordt «organen» vervangen door: instantie.

6. In het zevende lid (nieuw) wordt na «aan een Wlz-uitvoerder,» ingevoegd: aan het CIZ,.

7. In het achtste lid (nieuw) wordt «het eerste tot en met vijfde lid» vervangen door: het eerste tot en met zesde lid.

Z

Artikel 9.1.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen «het College bouw of» en «19 respectievelijk».

2. In het tweede lid wordt «of door een bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid, aangewezen rechtspersonen» vervangen door: of door het College sanering aangewezen personen.

AA

In artikel 9.1.6, eerste en tweede lid, wordt «organen» telkens vervangen door: instanties.

BB

Artikel 10.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «de voortzetting van ervan,» vervangen door: de voortzetting ervan,.

2. In het vijfde lid, onder a, wordt «de maatregel van bestuur» vervangen door: de algemene maatregel van bestuur.

CC

Artikel 10.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden door het Zorginstituut subsidies verstrekt aan instellingen» vervangen door: Het Zorginstituut verstrekt volgens bij of krachtens algemene maaregel van bestuur te stellen regels subsidies aan organisaties.

2. Het derde lid vervalt.

DD

Artikel 10.2.2, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin komt te luiden: Het Zorginstituut kan met verzekeraars overeenkomen dat zij het Zorginstituut een bedrag betalen om de in het eerste lid bedoelde schadelast die hun verzekerden naar verwachting in een komende periode zullen veroorzaken, af te kopen.

2. In de derde volzin wordt «waarvoor een afkoopsom is overeengekomen,» vervangen door: waarvoor een afkoopsom als bedoeld in de eerste volzin is overeengekomen,.

EE

In artikel 10.3.1, eerste lid, wordt «een aanspraak op zorg» vervangen door: een recht op zorg.

FF

In artikel 10.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt «hoofdstuk 8.1» vervangen door: hoofdstuk 8.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, bevoegd tot inzage van de dossiers van verzekerden. In afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dienen ook zorgverleners die uit hoofde van hun beroep tot geheimhouding van de dossiers verplicht zijn, de ambtenaren, bedoeld in de eerste volzin, inzage te geven in de daar bedoelde dossiers. In dat geval zijn de betrokken ambtenaren verplicht tot geheimhouding van de dossiers.

GG

In artikel 10.4.3, eerste lid, wordt «aan de zorgaanbieder en de professionele zorgverlener» vervangen door: aan de zorgaanbieder of de professionele zorgverlener.

HH

Artikel 11.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «is aangewezen op een zorgzwaartepakket» ingevoegd «4 VV,» en wordt na «10 VV,» ingevoegd: 3 VG,.

2. In het tweede lid vervalt «4 VV,» en wordt «1 VG, 2 VG, of 3 VG,» vervangen door: 1 VG of 2 VG,.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG of 2 VG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, voor zover hij:

a. tijdens de geldigheidsduur van het indicatiebesluit en voor 1 januari 2016 aan de Wlz-uitvoerder schriftelijke kenbaar heeft gemaakt zijn recht op zorg tot gelding te willen brengen in de vorm van verblijf in een instelling, en

b. uiterlijk op 1 januari 2016 ook daadwerkelijk in een instelling verblijft.

4. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Tot bij ministeriële regeling aan te wijzen groepen behorende verzekerden die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatie voor extramurale zorg dergelijke zorg in natura genoten of een persoonsgebonden budget ontvingen en die het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9a van die wet, voor 1 januari 2015 hebben laten weten voor zorg als bedoeld in deze wet in aanmerking te willen komen, ontvangen van dat indicatieorgaan een op 1 januari 2015 ingaand indicatiebesluit als bedoeld in artikel 3.2.2, met een geldigheidsduur tot 1 januari 2016.

II

Artikel 11.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «tot het moment waarop hij aan de Wlz-uitvoerder schriftelijk kenbaar heeft gemaakt zijn recht op zorg te doen gelden, tot uiterlijk één jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «tot het moment waarop hij in een instelling is gaan verblijven, maar uiterlijk tot 1 januari 2016» en wordt «bij of krachtens die wet» vervangen door: bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

2. In het tweede lid, vervalt «op grond van artikel 10.1.3,» en wordt «als bedoeld in dat artikel» vervangen door: als bedoeld in artikel 10.1.3.

3. Het vierde lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, vanaf het moment waarop hij duurzaam in een instelling is gaan verblijven;.

4. na het vierde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

5. Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket thuis zorg ontvangt en geen wijziging verlangt in de wijze waarop hem de zorg geleverd wordt, ontvangt deze zorg vanaf deze intrekking op grond van een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2. De vorige volzin geldt zonder dat sprake hoeft te zijn van een voorafgaand overleg als bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid.

6. Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste of derde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in afwachting van een plaats in een specifieke instelling waar hij wenst te gaan verblijven, op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket tijdelijk thuis meer zorg ontvangt dan een verzekerde als bedoeld in het vijfde lid, behoudt zijn recht op deze zorg totdat hij deze vanaf de aanvang daarvan zes maanden heeft ontvangen, met dien verstande dat het recht zoveel eerder eindigt als hij in een instelling gaat verblijven.

7. Indien een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget ontving ervoor kiest om zijn recht op zorg ook met ingang van 2015 in de vorm van een persoonsgebonden budget tot gelding te brengen, is de hoogte van dat budget tot 1 januari 2016 gelijk aan de hoogte van het budget dat hij onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontving. De vorige volzin geldt niet indien de gezondheidssituatie van de verzekerde dan wel toepasselijkheid van artikel 3.2.3, aanhef en onderdeel a, noodzaakt tot een gedurende het jaar 2015 ingaande herindicatie.

JJ

Artikel 11.1.2a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt «als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 10 of 20, van de de Jeugdwet,» telkens vervangen door: als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 1° of 2°, van de Jeugdwet,».

2. In het eerste lid wordt «gedurende ten minste 21 opeenvolgende maanden zorg behorende tot een zorgzwaartepakket B GGZ heeft ontvangen» vervangen door: zorg behorende tot een zorgzwaartepakket B GGZ ontvangt.

3. Het derde lid vervalt.

KK

De tweede volzin van het eerste lid van artikel 11.1.3 komt te luiden: De artikelen 3.2.4, 9.1.2 en 9.1.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

LL

Artikel 11.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze het Zorginstituut tijdelijke subsidies aan organisaties verstrekt voor:

a. het verlenen van behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, aan bij die regeling aan te wijzen personen met een somatische of een psychogeriatrische aandoening of met een lichamelijke beperking, of aan bij die regeling te bepalen meerderjarige personen met een verstandelijke beperking, en

b. medisch noodzakelijke vervoer naar en van een instelling waar gedurende een dagdeel een behandeling als bedoeld in onderdeel a wordt ontvangen.

2. In het tweede lid, wordt de zinsnede «wordt bepaald dat» vervangen door «wordt bepaald op welke wijze» en wordt na «Regeling subsidies AWBZ» en «luidde» telkens een komma ingevoegd.

MM

Artikel 11.1.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid wordt «kan voorzetten» vervangen door: kan voortzetten.

3. Na het eerste lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

2. In 2015 heeft de verzekerde die niet in een instelling verblijft geen recht op roerende voorzieningen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, of op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

3. In 2015 heeft een verzekerde die zonder behandeling in een instelling verblijft, in afwijking van artikel 3.3.1, tweede lid, geen recht op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij onmiddellijk voorafgaand aan de afloop van de in het tweede en derde lid bedoelde periode krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 recht had, kan voortzetten op grond van deze wet.

NN

In artikel 11.1.6 wordt «artikel 7.1, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015» vervangen door: artikel 8.1, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

OO

In paragraaf 11.1 wordt na artikel 11.1.6 een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 11.1.7

Bij ministeriële regeling kunnen ter aanvulling van de artikelen 11.1.1 tot en met 11.1.6 regels worden gesteld ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen van verzekerden die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit waren aangewezen op zorg op grond van die wet.

PP

Artikel 11.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «in deze wet» vervangen door: bij of krachtens deze wet.

2. In het tweede lid wordt «artikel 1, eerste lid, onderd c,» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onder c,.

QQ

Artikel 11.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon gaan van rechtswege over het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarvoor eerstgenoemde rechtspersoon was aangewezen. Dit zorgkantoor heeft ter zake van de afwikkeling van de in de vorige volzin bedoelde rechten en verplichtingen de hoedanigheid van de op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon.

2. Het derde, het vierde en het achtste lid vervallen.

3. Het vijfde, zesde en zevende lid worden vernummerd tot het derde, vierde en vijfde lid.

4. In het derde lid (nieuw) vervalt in onderdeel a «of derde» en wordt in onderdeel b «de krachtens artikel 4.2.3, tweede lid, door Onze Minister aangewezen Wlz-uitvoerder» vervangen door: het zorgkantoor.

5. In het vierde lid (nieuw) wordt na «Wlz-uitvoerder» ingevoegd: dan wel het zorgkantoor.

6. Onder vervanging van de komma aan het slot van onderdeel b door een punt, vervalt in het vijfde lid (nieuw) onderdeel c.

RR

Artikel 11.2.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «aan de Wlz-uitvoerder die met ingang van de inwerkingtreding van deze wet voor de desbetreffende regio is aangewezen ingevolge artikel 4.2.3, tweede lid» vervangen door: aan het zorgkantoor dat met ingang van de inwerkingtreding van deze wet in de desbetreffende regio werkt.

2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt «de Wlz-uitvoerder» vervangen door: het zorgkantoor.

SS

Artikel 11.2.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «aan de Wlz-uitvoerder die» vervangen door: aan het zorgkantoor dat.

2. In het derde lid wordt «aan de Wlz-uitvoerder die op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, is aangewezen voor de regio waarin de verzekerde woont» vervangen door: het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarin de verzekerde woont.

3. Het vierde tot en met zesde lid komen te luiden:

4. Een verzekerde die ingevolge het derde lid een nota heeft ontvangen, zendt deze op straffe van verval van zijn vorderingsrecht binnen een jaar aan het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waar hij woont.

5. Binnen drie maanden na ontvangst van een nota als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, beslist de Wlz-uitvoerder of, en in welke mate deze betaalbaar dient te worden gesteld en zendt hij naar aanleiding daarvan een betaal- of terugvorderingsopdracht aan het CAK.

6. Het CAK voert een opdracht als bedoeld in het vijfde lid binnen drie maanden na ontvangst ervan uit.

TT

In artikel 11.2.7 wordt «drie jaar» vervangen door: twee jaar.

UU

Artikel 11.2.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «de Wlz-uitvoerders die voor een regio de rechtsopvolgers zijn» vervangen door: de zorgkantoren die voor een regio de rechtsopvolgers zijn.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten van de verstrekte zorg en vergoedingen respectievelijk de geïnde eigen bijdragen enerzijds en de beheerskosten anderzijds» vervangen door: waarbij de Wlz-uitvoerders en de Wlz-uitvoerders die voor een regio de rechtsopvolgers zijn van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, onderscheid maken tussen de kosten van de verstrekte zorg en vergoedingen enerzijds en de beheerskosten anderzijds.

VV

Artikel 11.2.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «vergezegd» vervangen door «vergezeld» en wordt «verkaring» vervangen door: verklaring.

2. In het vijfde lid wordt «organsiatie» vervangen door: organisatie.

WW

In artikel 11.2.12 wordt «laten» vervangen door: lasten.

XX

Na artikel 11.2.13 worden artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 11.2.14

1. Indien de inspecteur of ontvanger een beschikking heeft gegeven die mede of uitsluitend betrekking heeft op de periode na het tijdstip van intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de in die beschikking gehanteerde terminologie geheel of gedeeltelijk is gebaseerd op de laatstgenoemde wet, geldt voor de periode vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet langdurige zorg dat die beschikking geacht wordt in zoverre betrekking te hebben op de Wet langdurige zorg.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op beschikkingen over:

a. het vaststellen van eigen bijdragen als bedoeld in artikel 3.2.4 door het CAK;

b. het verlenen van ontheffingen door de Sociale verzekeringsbank heeft verleend ter uitvoering van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

c. het betalen van uitkeringen door de Sociale verzekeringsbank ter uitvoering van de artikelen 57, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet en 20, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;,

d. het betalen van uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ter uitvoering van de artikelen 39, eerste lid, van de Werkloosheidswet, 2:55, eerste lid, en 3:47, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 71, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 40, eerste lid, van de Ziektewet, 57, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, en 54, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en

e. het afgeven van verklaringen als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1999 of het verlenen van ontheffingen als bedoeld in de artikelen 21a, derde lid, en 21b, derde lid, van dat besluit door de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 11.2.15

1. Indien de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op 1 januari 2015 wordt ingetrokken, wordt, in afwijking van artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de rijksbijdrage in kosten heffingskortingen ten gunste van het Fonds langdurige zorg voor 2015 vastgesteld op € 3.250 miljoen.

2. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt bij ministeriële regeling gewijzigd indien de heffingskortingen voor de inkomstenbelasting of de premie voor de Wet langdurige zorg, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiering sociale verzekeringen, voor het jaar 2015 daartoe aanleiding geven.

3. Indien de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op 1 januari 2016 wordt ingetrokken, wordt bij de toepassing van artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de rijksbijdrage in kosten heffingskortingen ten gunste van het Fonds langdurige zorg voor 2016 berekend volgens de in dat artikel geregeld wijze, waarbij BIKKt-1 = € 3.250 miljoen, dan wel, indien het tweede lid toepassing heeft gevonden, het krachtens dat lid gewijzigde bedrag.

YY

Na paragraaf 3 van hoofdstuk 11 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§4. Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten

Artikel 11.4.1

1. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit subsidies verstrekken voor de voortzetting van projecten ter verbetering van de wijze waarop verzekerde zorg op grond van een zorgverzekering of op grond van deze wet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet wordt geleverd aan cliënten die niet in een instelling verblijven.

2. Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden slechts verstrekt voor projecten waarvan de zorgautoriteit voor 1 juli 2013 heeft vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor een vergoeding als bedoeld in haar Beleidsregel CA-300–578 (Stcrt. 8 juli 2013, nr. 18614) inzake de zorginfrastructuur.

3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald aan wie de subsidies kunnen worden verstrekt, worden regels omtrent de hoogte van de subsidies gesteld en kunnen nadere voorwaarden worden gesteld waaronder de subsidies worden verstrekt.

4. In aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekering is geregeld, komen de subsidies, bedoeld in dit artikel, ten laste van het Fonds langdurige zorg.

Artikel 11.4.2

1. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit:

a. een bijdrage in de kapitaallasten verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2012 zorg of diensten, niet zijnde zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg, leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300–473 (Stcrt. 11 juli 2011, nr. 12384) inzake kapitaallasten een budget kapitaallasten heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers,

b. een bijdrage voor vaste activa verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2012 zorg of diensten, niet zijnde zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg, leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300–493 (Stcrt. 16 augustus 2011, nr. 14267) een vergoeding heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers.

2. Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit:

a. een bijdrage in de kapitaallasten verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2008 zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300–473 (Stcrt. 11 juli 2011, nr. 12384) inzake kapitaallasten een budget kapitaallasten heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers,

b. een bijdrage voor vaste activa verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2008 zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300–493 (Stcrt. 16 augustus 2011, nr. 14267) een vergoeding heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers.

3. De bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan slechts worden verstrekt aan rechtspersonen die onmiddellijk voorafgaande aan 1 januari 2015 verblijf met daarmee gepaard gaande zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verleenden en de desbetreffende zorg vanaf die datum in opdracht van een of meer colleges van burgemeester en wethouders als maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of als jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet verlenen.

4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de hoogte en de berekening van de bijdragen en worden nadere voorwaarden gesteld waaronder de bijdragen worden verstrekt.

5. In aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekering is geregeld, komen de bijdragen, bedoeld in dit artikel, ten laste van het Fonds langdurige zorg.

ZZ

Artikel 12.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel G komt het voorgestelde artikel 31, onderdeel b, van de Wet marktordening gezondheidszorg als volgt te luiden:

b. de wijze waarop een Wlz-uitvoerder die tevens zorgkantoor als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg is, zijn financieel verslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van die wet of zijn uitvoeringsverslag, bedoeld in artikel 4.3.2 van die wet, inricht.

2. Onderdeel H vervalt.

3. Het in onderdeel L voorgestelde artikel 49e, tweede lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg wordt vervangen door:

2. Ten behoeve van het voor zorg in natura vaststellen van tarieven als bedoeld in artikel 50, eerste lid, en van bedragen als bedoeld in artikel 56b, alsmede ten behoeve van het verstrekken van persoonsgebonden budgetten als bedoeld in de Wet langdurig zorg, verdeelt de zorgautoriteit het bedrag, bedoeld in het eerste lid, over de regio’s, bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, van laatstgenoemde wet.

AAA

In artikel 12.1.2 komt onderdeel A te luiden:

A

Artikel 1, onderdeel s, komt te luiden:

s. Wlz-uitvoerder: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

BBB

Artikel 12.1.3, onderdeel C, subonderdeel 3, komt als volgt te luiden:

3. Er wordt een tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Het eerste lid geldt na de termijn, bedoeld in artikel 8.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 niet voor zorg, bedoeld in artikel 8.1. van die wet en geldt na de termijn, bedoeld in artikel 10.1, derde of vierde lid, van de Jeugdwet niet voor zorg, bedoeld in artikel 10.1, tweede lid, van die wet.

CCC

Artikel 12.1.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A, subonderdeel 1, wordt voor het woord «vervangen» ingevoegd: wordt.

2. De onderdelen C en D komen als volgt te luiden:

C

Artikel 5.1.1, vijfde lid, komt te luiden:

5. Het college is voorts bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van diens behoefte aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, indien:

a. de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, de persoonsgegevens met toepassing van artikel 5.2.5, eerste en tweede lid, zijn verkregen van een zorgverzekeraar of een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3; of

b. de persoonsgegevens met toepassing van artikel 5.2.5, derde lid, zijn verkregen van het CIZ en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

D

Artikel 5.2.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «artikel 5.1.1, vijfde lid» vervangen door: artikel 5.1.1, vierde lid.

2. In onderdeel c wordt «of van het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,» vervangen door: of van het CIZ,.

3. In onderdeel E wordt «artikel 4.2.5, derde lid» vervangen door «artikel 5.2.5, derde lid» en wordt tussen «2.3.9,» en «2.3.10» het woord «of» ingevoegd.

DDD

Na artikel 12.1.6 worden in paragraaf 12.1 drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 12.1.6a

In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Kwaliteitswet zorginstellingen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.6b

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, en onderdeel c, onder 3°, van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» telkens vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.6c

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

EEE

Artikel 12.1.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A, subonderdeel 2, komt te luiden:

2. Onderdeel d komt te luiden:

d. Het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1 van de Wet langdurige zorg;.

2. Onderdeel F, subonderdeel 2, komt te luiden:

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het CIZ.

3. Onderdeel J komt te luiden:

J

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het indicatieorgaan van de regio waarin de accommodatie ligt waar de betrokkene is opgenomen» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «aan het in het eerste lid bedoelde indicatieorgaan» vervangen door: aan het CIZ.

4. Onderdeel K komt te luiden:

K

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 35, eerste lid» vervangen

door «het CIZ» en wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

2. In het tweede lid wordt «het indicatieorgaan» vervangen door: het CIZ.

FFF

In artikel 12.1.13 komt onderdeel A, subonderdeel 3, als volgt te luiden:

3. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. hulp voor de kosten waarvan een subsidie wordt verstrekt op grond van de artikelen 3.3.3, 10.1.3, of 11.1.4, eerste lid, van de Wlz.

GGG

Na artikel 12.1.15 worden in paragraaf 12.1 vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 12.1.16

Nadat het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet toelating zorginstellingen als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e komt te luiden:

e. Fonds langdurige zorg: het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. zorgautoriteit: de Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg.

B

Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: Wet langdurige zorg.

2. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.

C

Het opschrift van hoofdstuk IVA, paragraaf 2, komt te luiden:

Paragraaf 2. Winstuitkeringsverbod aanbieders zorg met verblijf als bedoeld in de Wet langdurige zorg

D

Artikel 16b komt te luiden:

Artikel 16b

Een zorgaanbieder die op grond van de Wet langdurige zorg verzekerde zorg met verblijf verleent, keert geen winst uit.

E

In artikel 16c, vierde lid, onderdeel b, wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

Artikel 12.1.17

Nadat het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt in artikel 104, zesde lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: het Fonds langdurige zorg.

Artikel 12.1.18

Indien het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet toelating zorginstellingen en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33 168, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel IV, onderdeel A, komt te luiden:

A

Artikel 16, onderdeel h, komt te luiden:

h. toezicht op de uitvoering van het gestelde bij en krachtens de artikelen 16b, 16c, eerste lid, onderdeel b, en tweede, derde en vierde lid, 16d, eerste lid, onderdelen a en c tot en met e, 16f, eerste lid, 16g en 16h van de Wet toelating zorginstellingen.

B

In artikel VIII wordt «een zorgaanbieder die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerde, intramurale zorg verleent» vervangen door: een zorgaanbieder die op grond van de Wet langdurige zorg verzekerde zorg met verblijf verleent.

Artikel 12.1.19

Nadat het bij koninklijke boodschap van 10 september 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken II 2011/12, 33 362, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet marktordening gezondheidszorg als volgt gewijzigd:

A

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «AWBZ-verzekeraars en rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: en Wlz-uitvoerders.

2. in het vijfde lid wordt: «, de AWBZ-verzekeraars of de rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of de Wlz-uitvoerders

B

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «een AWBZ-verzekeraar, een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «een Wlz-uitvoerder» en wordt «over zo’n verzekeraar of over zo’n rechtspersoon» vervangen door: over zo’n zorgverzekeraar, Wlz-uitvoerder of rechtspersoon.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «of bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: of bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

3. In het tweede lid wordt «, een AWBZ-verzekeraar of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of een Wlz-uitvoerder» en wordt «artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: artikel 4.2.1 van de Wet langdurige zorg.

4. In het derde lid wordt «bij of krachtens artikel 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

5. In het vierde lid wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

C

In artikel 80, eerste lid, vervalt: of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 12.1.20

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 september 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken II 2011/12, 33 362, nrs. 1–3 e.v.) tot wet wordt verheven, wordt artikel IV van die wet als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg», wordt «of over deze rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemeen Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of over deze Wlz-uitvoerders» en wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

2. In het derde lid wordt «of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg», wordt «of over deze rechtspersonen als bedoeld in artikel 40 van de Algemeen Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «of over deze Wlz-uitvoerders» en wordt «bij of krachtens de artikelen 6 of 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.

HHH

Onder vernummering van het tweede subonderdeel van artikel 12.2.2, onderdeel B, tot derde subonderdeel, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

2. In onderdeel d wordt «Wet maatschappelijke ondersteuning» vervangen door: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

III

In het tweede onderdeel van artikel 12.2.4 wordt «een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel d, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel e, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

JJJ

Artikel 12.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel F komt als volgt te luiden:

F

In artikel 12, eerste lid, onderdeel c, wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten:» vervangen door «de verzekering langdurige zorg:» en wordt «de algemene verzekering bijzondere ziektekosten» vervangen door: de verzekering langdurige zorg.

B

Onderdeel L wordt als volgt gewijzigd:

1. Subonderdeel 2 komt te luiden:

2. De aanhef en de onderdelen a, b en c, van het eerste lid komen te luiden:

1. Ten gunste van het Fonds langdurige zorg komen:

a. de premie voor de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg;

b. de inkomsten die in verband met de Wet langdurige zorg voortvloeien uit internationale overeenkomsten;

c. de bijdragen in de kosten van zorg die op grond van artikel 3.2.4 of 11.1.3 van de Wet langdurige zorg worden betaald door of namens de verzekerde, dan wel, in voorkomend geval, door het krachtens een wettelijke regeling tot betaling van zodanige bijdragen bevoegde orgaan dat uitkeringen of pensioenen uit hoofde van die regeling aan die verzekerde betaalbaar stelt;.

2. Het subonderdeel 3 komt te luiden:

3. De aanhef en de onderdelen a tot en met f van het tweede lid komen te luiden:

2. Uit het Fonds langdurige zorg worden betaald:

a. de kosten van de zorg en van de overige prestaties die op grond van de Wet langdurige zorg worden verstrekt, alsmede de met de uitvoering van die wet gepaard gaande kosten;

b. de uitgaven voor de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg die voortvloeien uit overeenkomsten, waaronder internationale overeenkomsten;

c. de uitgaven die in verband met de verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg voorvloeien uit enige andere wettelijke regeling dan laatstgenoemde wet;

d. kosten van het overgangsrecht, opgenomen in hoofdstuk 11, paragraaf 4, van de Wet langdurige zorg en uitkeringen als bedoeld in artikel 3.1.2 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet;

e. een uitkering als bedoeld in artikel 3.2.7, tweede lid, van de Wet langdurige zorg;

f. de kosten die de Sociale verzekeringsbank maakt voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3.3.3, vijfde lid, van de Wet langdurige zorg;.

3. Het vijfde subonderdeel komt te luiden:

5. Het vierde en het vijfde lid vervallen.

C

Onderdeel M komt als volgt te luiden:

M

Artikel 91 wordt vervangen door:

Artikel 91. Dekking uitgaven Fonds langdurige zorg

1. Het Zorginstituut doet jaarlijks uitkeringen uit het Fonds langdurige zorg ter dekking van de noodzakelijke uitgaven, gedaan voor de uitvoering van de in de Wet langdurige zorg geregelde verzekering, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Bij of krachtens deze algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld over de vorming en aanwending van reserves door Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg.

2. De zorgautoriteit is bevoegd vast te stellen dat uitgaven niet verantwoord waren voor zover deze door hem niet noodzakelijk worden geacht voor de uitvoering van de verzekering op grond van de Wet langdurige zorg. Met de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, evenals met de daarmee verkregen opbrengsten worden geen uitgaven gedekt waarvan de zorgautoriteit heeft vastgesteld dat zij niet verantwoord waren, tenzij de zorgautoriteit anders besluit.

3. Op de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschotten worden verleend overeenkomstig door het Zorginstituut te stellen regels,

4. Op rechten of verplichtingen die voortvloeien uit hetgeen op grond van dit artikel is geregeld, is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

KKK

In de artikelen 12.3.4, onderdeel B, 12.3.5, onderdeel B, en 12.3.16, onderdeel B, wordt «in de zin van de artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet,» telkens vervangen door: in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet,.

LLL

Na artikel 12.3.16 wordt in paragraaf 12.3 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12.3.17

In artikel 54, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt «de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» vervangen door: de Wet langdurige zorg.

MMM

In artikel 12.4.1 wordt de verwijzing naar de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden dikgedrukt weergeven.

NNN

Aan artikel 13.1.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Artikel 11.1.1, zesde lid, werkt terug tot en met 1 oktober 2014.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

Deze nota van wijziging bevat enkele beleidsmatige wijzigingen en technische verbeteringen van het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (Wlz). Voor zover de beleidsmatige wijzigingen een meer dan geringe omvang hebben, worden ze in het algemeen deel van deze toelichting besproken. De overige wijzigingen komen in de artikelsgewijze toelichting aan de orde. Wijzigingen die niet zijn toegelicht, zijn louter technisch. Het gaat dan vooral om verbetering van schrijf-, taal- of verwijzingsfouten of om het technisch aanpassen van artikelen in andere wetten of wetsvoorstellen die naar (elementen van) de Wlz moeten verwijzen.

2. Modulair pakket thuis

2.1 Waarom een modulair pakket thuis?

In de brief van 27 juni 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 13) is aangegeven dat ondergetekende eraan hecht dat de Wlz op 1 januari 2015 in werking treedt, maar dat dit, omdat zowel de Tweede als de Eerste Kamer zich nog in de tweede helft van 2014 over het wetsvoorstel moeten buigen, niet kan worden gegarandeerd. Omdat de Wlz zo op voor de uitvoering essentiële onderdelen grotendeels zal lijken op de AWBZ (met dien verstande dat de extramurale zorg niet meer tot het te verzekeren pakket zal behoren), zijn de uitvoeringsinstanties onder meer in staat gesteld om te beginnen met de inkoop van de zorg die in 2015 verzekerd zal zijn. Om dezelfde reden is besloten dat, indien de Wlz op 1 januari 2015 in werking treedt, cliënten met een verblijfsindicatie in dat jaar niet alleen kunnen kiezen uit een volledig pakket thuis of een persoonsgebonden budget, maar de zorg ook thuis in natura geleverd kunnen krijgen in een leveringsvorm die in de AWBZ «functies en klassen» wordt genoemd. De wijziging van het wetsvoorstel Wlz die daarvoor vereist is, is in de eerdergenoemde brief aangekondigd. Zo wordt maximale flexibiliteit voor de cliënt en voor zijn eventuele mantelzorgers bereikt en kan worden voorkomen dat zorg bekostigd wordt waaraan geen behoefte is.

Zowel de AWBZ als de Wlz kennen de mogelijkheid dat iemand met een indicatie voor verblijf in een zorginstelling, desondanks thuis blijft wonen. Zo iemand kan dan kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb) of een volledig pakket thuis (vpt). Kiest hij voor een pgb, dan zal hij zelf de zorg die hij nodig heeft moeten inkopen. Ook zal hij zich over de ingekochte zorg dienen te verantwoorden. Het pgb brengt derhalve een aantal administratieve verplichtingen met zich die niet iedere verzekerde die thuis wil blijven wonen zal kunnen of willen nakomen. Zo’n verzekerde kan dan in plaats daarvan kiezen voor een vpt. In dat geval heeft hij recht op de zorg die hij zou krijgen indien hij in een instelling zou wonen, met uitzondering – uiteraard – van het daadwerkelijke wonen in een instelling en van zogenoemde «algemene behandeling». De zorg wordt hem «in natura» geleverd door of namens één zorgaanbieder, die het zorgkantoor heeft gecontracteerd. Sommige verzekerden wensen thuis minder zorg af te nemen dan een vpt omvat (bijvoorbeeld omdat zij een mantelzorger hebben die de maaltijden verzorgt of het huis schoon houdt), wensen zorg af te nemen van verschillende zorgaanbieders, of wensen zorg in natura te combineren met een pgb. Voor hen bestaat onder de AWBZ de – overigens niet expliciet krachtens die wet geregelde – mogelijkheid om een zorgzwaarteprofiel (zzp) om te laten zetten in «functies en klassen». Het zzp waarvoor iemand is geïndiceerd wordt dan via een omzettingstabel door het zorgkantoor vertaald in losse zorgcomponenten (de «functies») met een bijbehorende omvang (in uren of in dagdelen, de «klassen»). Op basis van het gemiddelde van de klassen en het bij de functie vastgestelde tarief wordt berekend wat de vergoeding is die de aanbieder van de zorg ontvangt. Een en ander laat dat tussen functies en met inzet van uren zorg kan worden geschoven. Aldus ontstaat voor de cliënt maximale flexibiliteit.

Zoals in de reeds genoemde brief van 27 juni 2014 is vermeld, is het met het oog op het late moment waarop duidelijk zal worden of de Wlz in 2015 zal gaan gelden van belang om deze onder de AWBZ geldende leveringsvorm van zorg in natura thuis in ieder geval nog in 2015 te continueren. Bij de uitwerking van dit voornemen in voorliggende nota van wijziging is ervoor gekozen dit alternatief voor het vpt ook voor de jaren na 2015 te handhaven. Zo wordt immers maximale flexibiliteit voor de cliënt en voor zijn eventuele mantelzorger bereikt.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (pagina 28) is vermeld dat het omzetten van zzp’s in functies en klassen niet goed past bij een zorgstelsel waarin de extramurale zorg naar de gemeenten en de zorgverzekeraars zal zijn overgeheveld. Dit moet worden gelezen tegen de achtergrond dat de toegang tot de Wlz niet afhankelijk is van de vraag of er mantelzorgers zijn die een deel van de zorg uit handen kunnen nemen. Indien dergelijke mantelzorgers aanwezig zijn die de thuiswonende cliënt willen blijven helpen dan is er geen reden om de cliënt niet in de gelegenheid te stellen om af te zien van delen van de zorg die deze mantelzorgers kunnen verlenen. Waarom zou een instelling bijvoorbeeld moeten voorzien in maaltijden of huishoudelijke verzorging en hiervoor bekostigd moeten worden als de cliënt en de mantelzorger deze zelf willen regelen?

De wens om te komen tot een pakket thuis waarbinnen de verzekerde kon afzien van dergelijke «hoteldiensten» of van dagbesteding was bij de voorbereiding van het wetsvoorstel al aanwezig (getuige de mededeling in de memorie van toelichting – op de pagina’s 28 en 33 – dat aan de zorgautoriteit gevraagd zal worden hoe dit in de bekostiging vorm kan krijgen). Voorgesteld wordt nu om een stap verder te gaan en te regelen dat niet alleen kan worden afgezien van de hoteldiensten of de dagbesteding, maar ook van andere vormen van de geïndiceerde zorg en het mogelijk te maken dat ook de bekostiging hierop aansluit.

Met de voorliggende nota van wijziging wordt daarom geregeld dat cliënten niet alleen de mogelijkheid krijgen om zorg in natura thuis in de vorm van een volledig pakket (vpt) af te nemen maar dat zij er ook voor kunnen kiezen om slechts delen (modules) van het pakket aan zorg in natura thuis geleverd te krijgen. Dit wordt het «modulair pakket thuis» (mpt) genoemd. Op basis van de tot het geïndiceerde zorgprofiel behorende vormen van zorg spreekt de cliënt (of zijn vertegenwoordiger) met het zorgkantoor af welke zorg hij in welke omvang in natura thuis wil ontvangen. Het mpt kan, anders dan een vpt, worden gecombineerd met een pgb. Voorts kan de ene module (functie) ingekocht worden bij de ene zorgaanbieder, en de andere module bij een andere zorgaanbieder. Ook dit kan met het vpt niet.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de introductie van het mpt niet een wijziging van de indicatiecriteria met zich meebrengt. Deze blijven gelijk: de cliënt dient een blijvende behoefte te hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig te hebben. De vraag of mantelzorgers een deel van de zorg uit handen kunnen nemen is voor het beoordelen van de vraag of iemand aan de indicatiecriteria voldoet niet van belang. Met het voorgestelde mpt wordt de mogelijkheid gecreëerd dat iemand van delen van de zorg waar hij recht op heeft afziet omdat hij daaraan geen behoefte heeft. Voorheen was dat slechts mogelijk indien een verzekerde voor een pgb koos.

2.2 Vormgeving modulair pakket thuis

Met het mpt wordt grote flexibiliteit beoogd. Met het mpt kan verzekerde afzien van een of meer vormen van zorg die hij gezien zijn zorgprofiel nodig heeft en eventueel een andere vorm van zorg in grotere omvang afnemen dan gezien het zorgprofiel te verwachten valt.

Het mpt kan, net als het vpt en overigens ook het pgb, geen «algemeen medische zorg» bevatten. Deze zorg is in de Wlz voorbehouden aan mensen die in een instelling verblijven. Mensen met een mpt, vpt of pgb doen dat juist niet. Zij zijn voor de financiering van hun algemene medische aangewezen op hun zorgverzekering. Daarnaast kan het mpt, net als het pgb maar anders dan het vpt, geen verstrekking van maaltijden omvatten. Hiermee wordt aangesloten op de huidige bekostiging in functies en klassen, die ook geen recht geeft op maaltijdverstrekking. De cliënten voorzien hierin zelf – al dan niet met hulp van mantelzorgers of door het inschakelen van «tafeltje dek je» of vergelijkbare initiatieven.

Zoals in de memorie van toelichting op de Wlz en in bijlage 1 bij de brief van 27 juni 2014 is aangegeven, zal het CIZ vanaf 1 januari 2015 niet meer in uren indiceren. In plaats van een zzp zal een verzekerde een zorgprofiel krijgen. Welke zorg, gegeven dit profiel, het meest passend is zal doorgaans door de zorgaanbieder met de cliënt en zijn eventuele vertegenwoordiger worden bepaald. Door deze wijze van indicatiestelling worden de wensen, behoeften en mogelijkheden van de cliënt meer centraal gesteld en krijgen professionals in de zorg meer ruimte om maatwerk te leveren. Bij deze gedachte past minder goed dat cliënten die een mpt wensen, in uren of dagdelen uitgedrukte modules zorg toegekend krijgen. Voor het jaar 2015 zal het werken met klassen, gelet op een soepele invoering, waarschijnlijk onvermijdelijk zijn. Zorgaanbieders kunnen hiervoor in de Wlz, conform de huidige afspraken in de AWBZ, werken met «planning is realisatie». Voor latere jaren zullen de te leveren modules zoveel mogelijk resultaatgericht worden geformuleerd (dus niet: «U hebt recht op vijf uur persoonlijke verzorging per week», maar «de zorgaanbieder zal ervoor zorgen dat uw steunkousen ’s ochtends worden aangetrokken en ’s avonds weer worden uitgetrokken en zal u verzorgen voor wat betreft de persoonlijke verzorging»). Om deze redenen wordt in de voorliggende nota van wijziging niet meer gesproken van een «functies en klassen» maar van een mpt (zie artikel 3.3.2).

Aan de zorgautoriteit zal ik, met het oog op de jaren na 2015, vragen een onderzoek te verrichten naar hoe de verschillende modules omschreven en beprijsd kunnen worden. Tevens zal het gebruik van het mpt als leveringsvorm worden gemonitord. In alle gevallen geldt dat de kosten van het mpt niet hoger mogen zijn dan het bekostigingsbedrag dat de cliënt gezien zijn zorgprofiel zou hebben gehad indien hij voor een pgb zou hebben gekozen. Ook indien de cliënt een mpt én een pgb ontvangt, mogen de totale kosten van deze twee leveringsvormen de grens van het bedrag voor een pgb niet overschrijden. Het zorgkantoor dient hier bij het invullen van het mpt rekening mee te houden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen kosten per mpt-module worden gemaximeerd. Het onderzoek dat ik de zorgautoriteit zal vragen te doen, kan daartoe aanleiding geven.

In alle gevallen geldt dat het mpt alleen wordt toegekend indien zijn thuisomgeving het mogelijk maakt dat de zorg daar op verantwoorde en doelmatige wijze kan worden geleverd. Kiest de cliënt voor een combinatie van een mpt en een pgb, dan zal het zorgkantoor na moeten gaan of de combinatie van de voorgestelde invulling van het mpt en van het pgb zoals weergegeven in het budgetplan, zowel voor het deel van het mpt als voor het deel van het pgb verantwoord en doelmatig moeten zijn.

Uit bovenstaande volgt dat de beoordeling door het zorgkantoor van de vraag of een mpt kan worden verstrekt meer omvat dan de beoordeling van de vraag of een vpt kan worden verstrekt. Over de uitvoering van het mpt door het zorgkantoor (als opdrachtnemer van de Wlz-uitvoerder) vindt overleg plaats met Zorgverzekeraars Nederland. Dat er meer werk komt kijken bij de uitvoering van het mpt dan bij het vpt, komt omdat er bij het vpt sprake is van één instelling die na een zorgplanbespreking in een zorgplan de inhoud van de te verlenen zorg vastlegt. Bij het mpt hoeft daarvan geen sprake te zijn (de modules binnen het mpt kunnen immers bij verschillende door het zorgkantoor gecontracteerde zorgaanbieders worden ingekocht; en ook is het bij een combinatie van een mpt en een pgb mogelijk dat de verzekerde de pgb-zorg bij andere aanbieders inkoopt dan waar het zorgkantoor de mpt-zorg heeft ingekocht).

Om deze reden is geregeld dat voor een cliënt met een mpt – net als een cliënt met een pgb – geen verplichte zorgplanbesprekingen of een zorgplan geldt. Dit is, indien er sprake is van meerdere zorgaanbieders (die niet via onderaannemerschap werken) praktisch immers niet uitvoerbaar. Hiervoor in de plaats voert het zorgkantoor (als opdrachtnemer van de Wlz-uitvoerder) met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, vergelijkbaar als bij het pgb, een bewustkeuzegesprek. Het is denkbaar dat het zorgkantoor van de cliënt of diens vertegenwoordiger vraagt om een plan te overleggen over de invulling van de zorg. Indien de zorg met een mpt door één zorgaanbieder wordt geleverd (of indien er zorg via onderaannemerschap door meerdere aanbieders wordt geleverd) kunnen de cliënt of diens vertegenwoordiger samen met de zorgaanbieder uiteraard wel een zorgplan opstellen.

Nadat het zorgkantoor heeft vastgesteld dat de invulling van het mpt zal leiden tot verantwoorde en doelmatige zorg en dat de kostengrens niet overschreden zal worden, legt hij de invulling van het mpt neer in een mpt-beschikking. Dit besluit staat open voor bezwaar en (hoger) beroep.

De eigen bijdrage voor het mpt zal bij en krachtens het Besluit langdurige zorg (Blz) worden bepaald. Voor het jaar 2015 zal daarbij worden aangesloten bij de systematiek voor de eigen bijdragen zoals deze in 2014 voor extramurale zorg golden, en voor latere jaren bij de eigen bijdrage die pgb-houders betalen.

Cliënten met een mpt ontvangen in 2015, net als in voorgaande jaren, hun huishoudelijke hulp nog vanuit de gemeenten. De bestuurlijke afspraken die eerder door ondergetekende met de VNG zijn gemaakt zullen in 2015 doorlopen. Vanaf 2016 zal het budget voor de huishoudelijke verzorging voor de hier bedoelde cliënten aan het Fonds langdurige zorg worden toegevoegd.

3. Zorgkantoren verantwoordelijk voor verstrekking persoonsgebonden budget

Krachtens de Wlz zijn de Wlz-uitvoerders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wlz voor de verzekerden van de zorgverzekeraars met wie zij in een concern zitten. Aangezien de zorgverzekeraars landelijk werken, impliceert dit dat ook de Wlz-uitvoerders landelijk werken. Op het in de eerste zin genoemde uitgangspunt wordt in de Wlz in combinatie met het op 28 mei 2014 voorgehangen Besluit langdurige zorg (Blz) één uitzondering gemaakt: per regio zal een Wlz-uitvoerder worden aangewezen die verantwoordelijk is voor de administratie van de Wlz-zorg die aan alle verzekerden die in die regio wonen, wordt verleend. De desbetreffende Wlz-uitvoerder wordt «het zorgkantoor» voor die regio genoemd. Verwacht wordt dat de Wlz-uitvoerders die in een regio niet als zorgkantoor zijn aangewezen, hun taken voor hun verzekerden in die regio vervolgens zullen opdragen aan het zorgkantoor. Aldus zal de Wlz in de praktijk door de regionale zorgkantoren worden uitgevoerd, terwijl de verantwoordelijkheid voor de uitvoering, met uitzondering van de verantwoordelijkheid voor de administratie, blijft bij de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde verzekerd is.

Inmiddels is duidelijk geworden dat het bij deze wijze van verdeling van de uitvoeringsverantwoordelijkheden niet mogelijk is om, zoals in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wlz werd verondersteld, de uitgaven voor zorg in natura enerzijds en die voor het persoonsgebonden budget (pgb) anderzijds op beheersbare wijze in één financieel kader onder te brengen.

De bedoeling is op landelijk niveau het totaal voor een kalenderjaar beschikbare budget voor Wlz-zorg vast te stellen, onderverdeeld in een kader voor zorg in natura (te leveren als zorg met verblijf in een instelling, zorg in natura thuis) en een kader voor de pgb’s. Vervolgens zal de NZa de regionale budgetten onderverdelen in een deel dat bedoeld is voor het sluiten van zorginkoopcontracten met zorgaanbieders en een deel dat bedoeld is voor het verstrekken van pgb’s. Mocht gedurende het jaar blijken dat de initiële verdeling een aanpassing behoeft, dan kan tussen deze regionale deelbudgetten of zonodig zelfs tussen de budgetten van de regio’s geschoven worden. Deze systematiek verhoogt de beheersbaarheid van de kosten.

Een en ander is echter slechts mogelijk indien er voor de pgb’s regionale subsidieplafonds kunnen worden ingesteld. Dat kan alleen indien niet de landelijk werkende Wlz-uitvoerders maar de zorgkantoren verantwoordelijk worden gemaakt voor het verstrekken van de pgb’s. In deze nota van wijziging worden daarom de zorgkantoren verantwoordelijk gemaakt voor de verstrekking van de pgb’s voor alle verzekerden in hun regio, net zoals zij dat terzake van de administratie van de zorg voor alle verzekerden in hun regio zijn. Aangezien pgb’s subsidies zijn in de zin van de Awb waarop titel 4.2 van de Awb van toepassing is wordt met het «verstrekken» van pgb’s hetzelfde bedoeld als het «verstrekken» van subsidies in de Awb. Niet alleen het verlenen van pgb’s valt er onder, maar ook het ter beschikking stellen van het geld (de Sociale verzekeringsbank zal overigens namens de budgethouder de betalingen ten laste van het pgb verrichten), de controle of aan de voorwaarden voor het budget wordt voldaan en of het budget goed besteed wordt, en de vaststelling van het budget.

Zoals hiervoor vermeld is het niet de bedoeling om in een geval waarin een regio het initieel voor een kalenderjaar vastgestelde subsidieplafond gedurende dat kalenderjaar bereikt, onverkort aan dat plafond vast te houden en iedere nieuwe pgb-aanvraag die in deze regio binnenkomt op die grond te weigeren. Dreigt het pgb-plafond te worden bereikt, dan zal worden nagegaan of het mogelijk is om onbenutte financiële ruimte (binnen de eigen regio, van andere regio’s of landelijk nog beschikbaar voor zover op landelijk niveau buiten de initiële verdeling gehouden) in te zetten.

4. Woningaanpassingen ook voor meerderjarigen op grond van de Wlz verzekerd

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015, Kamerstukken I 2013/14, 33 841, A) is door ondergetekende toegezegd dat woningaanpassingen ook voor meerderjarigen op grond van de Wlz vergoed kunnen worden. Dat wordt in deze nota van wijziging in het wetsvoorstel opgenomen, zij het om de in het volgende hoofdstuk genoemde reden pas vanaf 1 januari 2016.

5. Hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen die thuis blijven wonen worden in 2015 nog door de gemeenten verstrekt

In de Wlz is geregeld dat de Wlz-uitvoerders verantwoordelijk worden voor de verstrekking van mobiliteitshulpmiddelen en woningaanpassingen. In 2015 is het voor zorgkantoren echter niet haalbaar deze taak voor Wlz-gerechtigden die thuis blijven wonen goed uit te voeren. Reden is dat nog niet alle informatie die nodig is om deze taak uit te voeren voorhanden is en zij hiermee nog geen ervaring hebben. Hetzelfde geldt voor de mobiliteitshulpmiddelen voor mensen die in een instelling wonen maar daar geen Wlz-behandeling ontvangen en voor de roerende woonvoorzieningen die, ter reparatie van een omissie, via deze nota van wijziging voor mensen die thuis wonen onder de dekking van de Wlz worden gebracht.

Om deze reden is besloten dat de gemeenten in 2015 dergelijke hulpmiddelen, woonvoorzieningen en woningaanpassingen voor de hierboven bedoelde verzekerden blijven vergoeden. Dit geschiedt op grond van de Wmo 2015. In de voorliggende nota van wijziging worden de Wlz-uitvoerders dientengevolge voor het jaar 2015 vrijgesteld van de taak om aan thuiswonende Wlz-gerechtigden hulpmiddelen, roerende woonvoorzieningen en vergoedingen voor woningaanpassingen te verstrekken. Daarnaast zal voor het jaar 2015 de regel in artikel 2.3.5, zesde lid, van de Wmo 2015, worden aangepast via de Invoeringswet Jeugdwet. Deze regel houdt in dat een gemeente een maatwerkvoorziening op grond van die wet mag weigeren als iemand een AWBZ- (of, nadat de Wlz in werking zal zijn getreden Wlz-)indicatie heeft. Geregeld wordt dat deze regel in 2015 niet geldt voor hulpmiddelen, roerende woonvoorzieningen en woningaanpassingen ten behoeve van mensen die thuis wonen. Ook wordt geregeld dat deze regel in 2015 ook niet geldt voor mobiliteitshulpmiddelen ten behoeve van mensen die in een instelling wonen maar daar geen AWBZ- (of, nadat de Wlz in werking zal zijn getreden Wlz-)behandeling ontvangen.

Afgesproken is dat de gegevens over de uitvoering van deze taken in 2015 gebruikt worden om uitvoering van deze taken in 2016 door Wlz-uitvoerder wel mogelijk te maken.

6. Wijzigingen in het overgangsrecht, budgetgaranties

6.1 Overgangsrecht voor verzekerden met een hoog zzp, budgetgarantie overbruggingszorg

In paragraaf 2.1 van deze toelichting is aangegeven dat het met voorliggende nota van wijziging structureel mogelijk wordt gemaakt om thuis zorg te ontvangen met een mpt. Dit pakket kan worden beschouwd als een opvolger van de onder de AWBZ bestaande mogelijkheid om een zzp om te zetten in «functies en klassen». Op grond van het overgangsrecht zoals dat al in het wetsvoorstel is geregeld, worden mensen die onder de AWBZ een indicatie hebben gehad voor een hoog zzp voor de Wlz beschouwd als mensen met een Wlz-indicatie. Dit betekent dat zij kunnen kiezen voor iedere leveringsvorm. Nu het mpt via deze nota van wijziging als leveringsvorm aan de Wlz wordt toegevoegd zullen zij, indien zij onder de AWBZ hun zorg thuis op grond van functies en klassen genoten, deze leveringsvorm (zij het in de toekomst onder de naam «mpt») kunnen continueren. Hiervoor is geen inhoudelijke aanpassing van het overgangsrecht nodig. Wel wordt geregeld dat de desbetreffende leveringsvorm gecontinueerd zal kunnen worden zonder dat het zorgkantoor – zoals voor «nieuwe gevallen» dient te gebeuren – de samenstelling van het mpt met de cliënt of zijn vertegenwoordiger bespreekt. Ook zal er per 1 januari 2015 niet expliciet door de Wlz-uitvoerder getoetst worden of het per die datum automatisch tot mpt omgezette pakket aan functies en klassen op verantwoorde en doelmatige wijze bij de cliënt thuis kan worden geleverd en of de samenstelling ervan wel tot verantwoorde of doelmatige zorg zal kunnen leiden. Dit laat uiteraard onverlet dat de voorwaarden voor het mpt van toepassing zijn, zodat het pakket kan worden beëindigd indien het volgens het zorgkantoor op enig moment niet meer verantwoord of doelmatig thuis kan worden verleend of indien de samenstelling niet meer tot verantwoorde of doelmatige zorg zal leiden.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wlz is aangegeven waarom het onder de Wlz niet mogelijk zal zijn om thuis met meer zorg dan in een regulier vpt of pgb (of, nu dat met deze nota van wijziging geïntroduceerd wordt, mpt) besloten ligt, een plaats in een voorkeursinstelling af te wachten. Op dit moment is dit wél mogelijk: verzekerden die met in functies en klassen uitgedrukte overbruggingszorg een plaats in hun voorkeursinstelling afwachten, kunnen gedurende maximaal drie maanden, te verlengen met nog eens drie maanden, recht hebben op overbruggingszorg ter hoogte van een bedrag dat niet gebaseerd is op het gemiddelde van de klassen (hetgeen leidt tot reguliere overbruggingszorg) maar dat gebaseerd is op het maximum van de klassen («overbruggingszorg met uitloop»). In uitzonderingsgevallen kan daarbovenop, als de cliënt het echt nodig heeft, ook nog extra zorg worden toegekend («overbruggingszorg met uitloop «plus»»). Indien de Wlz op 1 januari 2015 in werking treedt, zullen er derhalve cliënten zijn die met een dergelijk uitgebreide overbruggingszorg wachten op een plaats in hun voorkeursinstelling. Om te voorkomen dat hun zorg met ingang van laatstgenoemde datum terugvalt tot de reguliere overbruggingszorg, wordt in deze nota van wijziging voor deze groep een garantie geregeld: zij behouden hun overbruggingszorg met uitloop of met uitloop «plus» tot het moment waarop hun recht op deze zorg zou vervallen indien de Wlz niet in werking zou zijn getreden (of tot het moment waarop ze in een instelling gaan verblijven indien dat eerder ligt). Betrokkenen mochten er immers op rekenen dat zij met hun uitgebreide overbruggingszorg een plaats in hun voorkeursinstelling zouden kunnen afwachten. Aangezien cliënten onder de AWBZ maximaal zes maanden met overbruggingszorg met uitloop of overbruggingszorg met uitloop «plus» kunnen ontvangen, zal de hier bedoelde garantie een beperkte werkingsduur kennen: op 1 juli 2015 kunnen er geen mensen meer zijn die ervoor in aanmerking komen.

Mocht de Wlz niet op 1 januari 2015 in werking kunnen treden en derhalve de AWBZ nog een jaar voortbestaan, dan zal met ingang van 2015 ook onder de AWBZ de mogelijkheid van het verkrijgen van overbruggingszorg met uitloop of overbruggingszorg met uitloop «plus» worden beëindigd. Ook in dat geval zal een garantie worden gegeven aan cliënten die op 1 januari 2015 reeds dergelijke zorg kregen.

6.2 Overgangsrecht voor verzekerden met een laag zzp

Verzekerden die onder de AWBZ een indicatie voor een zogenoemd «laag» zzp hebben gekregen, zouden (tenzij hun gezondheid inmiddels achteruit zou zijn gegaan) geen Wlz-indicatie hebben verkregen indien ze zich na de inwerkingtreding van de Wlz zouden hebben laten indiceren. De regering is echter van mening dat diegenen onder hen, die op de dag waarop de Wlz in werking treedt in een instelling verblijven, in die instelling moeten kunnen blijven wonen. Dit is reeds in het overgangsrecht van de Wlz geregeld, door betrokkenen gelijk te stellen met Wlz-geïndiceerden. Voor diegenen onder hen, die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wlz met AWBZ-zorg thuis wonen, is in de Wlz een ander overgangsrecht opgenomen. Zij hebben een jaar de tijd om te kiezen voor verblijf in een Wlz-instelling of om uit de Wlz te gaan (en derhalve hun zorg, net als alle «nieuwe gevallen» die niet aan de indicatiecriteria van de Wlz voldoen, op grond van hun zorgverzekering, de Wmo 2015 of de Jeugdwet te verkrijgen). Zolang zij niet voor verblijf in een Wlz-instelling hebben gekozen en daar daadwerkelijk zijn gaan verblijven, hebben zij recht op voortzetting van hun AWBZ-aanspraken. Kiezen zij niet voor verblijf, dan kunnen ze natuurlijk vanaf het moment waarop zij die keuze hebben kenbaar gemaakt hun AWBZ-aanspraken laten stopzetten, maar dat kan ook pas na afloop van het jaar. Hebben zij na het jaar geen keuze gemaakt, dan eindigen hun aanspraken en zullen zij automatisch op hun zorgverzekering, de Wmo 2015 of de Jeugdwet zijn aangewezen. Met voorliggende nota van wijziging wordt hier geen wijziging in aangebracht.

Wel wordt aandacht gevraagd voor de situatie die zal ontstaan indien de Wlz niet op 1 januari 2015 in werking zal treden. In de brief van 27 juni 2014 is aangegeven dat ernaar wordt gestreefd dat de Wlz op laatstgenoemde datum in werking treedt, zonder dat dit kan worden gegarandeerd. Mocht dit niet slagen dan blijft de AWBZ in 2015 nog gelden. Mocht het daarop uitkomen en mocht de Wlz vervolgens op 1 januari 2016 alsnog in werking treden, dan zullen de mensen met lage zzp’s sowieso heel 2015 hun AWBZ-aanspraken kunnen behouden. Het zou te ver gaan om deze mensen vervolgens ook 2016 te geven om, met behoud van hun AWBZ-aanspraken, voor verblijf in de Wlz of het uit de Wlz gaan te kiezen. Daarmee zouden hun rechten namelijk te veel gaan afwijken van die van mensen die na 31 december 2014 in een vergelijkbare gezondheidssituatie zouden zijn terechtgekomen (deze mensen hebben namelijk recht op zorg gefinancierd op grond van hun zorgverzekering, de Wmo 2015 of de Jeugdwet). Ook indien de AWBZ in 2015 nog bestaat, zal 2015 derhalve beschouwd worden als keuzejaar. Mensen die in 2015 een indicatiebesluit voor een laag zzp hebben of in 2015 nog krijgen, zal worden gevraagd om uiterlijk 1 januari 2016 te gaan verblijven in een Wlz-instelling. Degenen die dat niet doen, zullen met ingang van die datum automatisch aangewezen zijn op zorg vanuit hun zorgverzekering, de Wmo 2015 of de Jeugdwet. Het overgangsrecht voor cliënten met lage zzp’s is in deze zin aangepast.

6.3 Overgangsrecht voor verzekerden die ggz-behandeling met verblijf nodig hebben

Met de eerste nota van wijziging op het wetsvoorstel Wlz (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 10) is geregeld dat de zorg voor een verzekerde die voor een behandeling op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in een instelling verblijft, de eerste drie jaar voor rekening van zijn zorgverzekering komt. Daarna komt de zorg voor rekening van de Wlz. Als overgangsrecht was onder meer geregeld, dat mensen die op de datum waarop de Wlz in werking treedt minder dan 21 maanden voor rekening van de AWBZ voor behandeling in een ggz-instelling verblijven, hun zorg gedurende de eerste periode nog voor rekening van hun zorgverzekering zouden krijgen. Pas nadat zij in totaal drie jaar met behandeling in een ggz-instelling zouden hebben verbleven, zou hun zorg, indien deze nog nodig zou zijn, voor rekening van de Wlz komen.

Op 3 juli 2014 nam de Tweede Kamer een motie van de Kamerleden Dijkstra en Bergkamp aan (Kamerstukken II 2013/14, 29 689, nr. 525), waarin wordt verzocht om alle verzekerden van 18 jaar en ouder met een zzp B GGZ die op de datum van inwerkingtreding van de Wlz reeds ten laste van de AWBZ behandeling met verblijf in een ggz-instelling genieten, rechtstreeks over te laten gaan naar de Wlz. Aldus wordt voorkomen dat een aantal van deze verzekerden eerst een beroep moet doen op hun zorgverzekering (en daarmee te maken krijgen met andere uitvoeringsinstanties en andere eigen betalingen) en daarna, tenzij ze inmiddels uit de instelling ontslagen zouden zijn, op de Wlz (met uitvoeringsinstanties en eigen betalingen die sterk lijken op die van de AWBZ). Deze motie wordt met voorliggende nota van wijziging uitgevoerd.

6.4 Overgangsrecht voor verzekerden met veel extramurale zorg

Op dit moment zijn er AWBZ-cliënten met een indicatie voor extramurale zorg die onder de Wlz naar verwachting in aanmerking kunnen komen voor een Wlz-indicatie. Doen zij niets, dan zullen zij per 1 januari 2015 hun zorg verkrijgen op grond van hun zorgverzekering, de Wmo 2015 of de Jeugdwet (of een combinatie daarvan). Een aantal van hen heeft ten gevolge van stapeling van functies en klassen veel zorg of een hoog pgb. Dat zullen zij, nadat het voor hen in het kader van de overgang van de extramurale zorg geregelde overgangsrecht is uitgewerkt, mogelijk niet kunnen behouden. Bovendien is het niet uitgesloten dat de zorgverzekeraars of de gemeenten hen, nadat het overgangsrecht is uitgewerkt, verzoeken een Wlz-indicatie aan te vragen. Voor deze mensen kan het derhalve aantrekkelijker zijn om per 2015 al in de Wlz te komen.

Om dit te faciliteren is besloten dat verzekerden die in de betrokken groep vallen in 2014 zullen worden aangeschreven zodat zij een geïnformeerde keuze kunnen maken. Cliënten krijgen dan de mogelijkheid om hun indicatie voor extramurale AWBZ-zorg per 2015 door het CIZ om te laten zetten in een indicatie voor Wlz-zorg. Gezien de grote hoeveelheid wijzigingen die in het najaar van 2014 al op het CIZ afkomt, maar ook gezien het navolgende, zal deze omzetting in hoge mate een administratief karakter krijgen: van de verzekerde personen die zich voor 2015 melden en tot de doelgroep behoren zal de AWBZ-indicatie worden omgezet naar een Wlz-indicatie. Deze indicatie is geldig tot 1 januari 2016. Betrokkenen kunnen zich in 2015 melden voor een inhoudelijke indicatie voor de Wlz (doen zij dat niet, dan vervalt hun Wlz-indicatie met ingang van 1 januari 2016). Zij zullen dan een zorgprofiel krijgen dat op hun persoonlijke situatie is toegesneden. In voorliggende nota van wijziging wordt het overgangsrecht op de Wlz met het voorgaande uitgebreid.

De Wlz-indicatie van mensen die zorg in natura genoten zal zodanig zijn, dat zij in 2015 – gesteld dat hun persoonlijke situatie niet verandert – evenveel zorg kunnen blijven ontvangen als zij in 2014 kregen. Wat betreft personen die voor 2015 een pgb hadden en dat wensen te houden geldt het volgende. Een Wlz-indicatie voor verzekerden die tot 2015 wegens gestapelde functies en klassen een hoog pgb hadden, garandeert op zichzelf nog niet dat zij dit hoge budget kunnen behouden. Toepassing van de bij en krachtens het Blz te stellen reguliere regels voor de hoogte van het pgb zal naar verwachting namelijk leiden tot lagere pgb’s. Om een plotselinge overgang naar zo’n lager pgb te voorkomen, wordt in voorliggende nota van wijziging voor hen een budgetgarantie tot 1 januari 2016 geregeld. Daarmee sluit het overgangsrecht aan op wat voor de betrokkenen zou gelden indien zij toch zouden besluiten hun zorg op grond van de Wmo 2015 of de Jeugdwet te betrekken.

Ten slotte wordt nog opgemerkt dat eenzelfde overgangssituatie als in deze paragraaf beschreven onder de AWBZ zal worden geregeld voor het geval de Wlz niet op 1 januari 2015 in werking treedt.

7. Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten

7.1 Zorginfrastructuur

Een van de doelstellingen van de hervorming van de langdurige zorg is ervoor te zorgen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Ook eerder was hier al aandacht voor. Sinds 2006 worden op grond van NZa-beleidsregels over de zorginfrastructuur vergoedingen verstrekt aan aanbieders van AWBZ-zorg die projecten opzetten waarmee verzekerden die AWBZ-zorg genieten zonder in een instelling te verblijven, hun zorg gemakkelijker kunnen genieten. De meest recente NZa-beleidsregel op grond waarvan deze vergoedingen worden verstrekt is de «Beleidsregel zorginfrastructuur» (CA-300–578). Ingevolge deze beleidsregel, die is gebaseerd op artikel 57, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), kunnen kosten worden vergoed voor verbeteringen van de infrastructuur voor (het leveren van) de extramurale AWBZ-zorg. Het gaat hierbij om de kosten voor het verwerven of huren van ruimten waarin deze zorg kan worden verleend dan wel van waaruit deze zorg kan worden verleend of het aanbrengen van technologische voorzieningen voor het leveren van oproepbare of onplanbare zorg met een hoge frequentie. In concreto gaat het bijvoorbeeld om het in stand houden van wijksteunpunten (bouwkundige zorginfrastructuur) en om het aanleggen van systemen voor telefonie, beeldcommunicatie en deurcontroles in centrale woonvoorzieningen, wooncentra en solitaire woningen.

Zoals bekend zal de extramurale AWBZ-zorg met ingang van 2015 worden overgeheveld naar de zorgverzekeringen, de Wmo 2015 en, voor jeugdigen, naar de Jeugdwet. In dat verband is aan de zorgaanbieders en de zorgkantoren in juni 2013 meegedeeld dat de vergoeding voor projecten die na 1 juli 2013 zijn gestart met de levering van zorg of de (technische) ondersteuning van de levering van zorg, vanaf januari 2015 niet meer zouden worden ondersteund.

Besloten is om voor projecten die uiterlijk 1 juli 2013 in aanmerking kwamen voor een vergoeding als bedoeld in de Beleidsregel zorginfrastructuur tijdelijk, tot 1 januari 2018, een bijdrage te verlenen. Het is echter niet mogelijk om daartoe de Beleidsregel zorginfrastructuur te continueren, aangezien de Wmg, waarop de beleidsregel is gebaseerd, niet van toepassing is op maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wmo 2015 of op jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet. Het is daarom niet meer mogelijk om aanbieders die zorg leveren die nu als (extramurale) AWBZ-zorg wordt beschouwd maar straks tot de maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp behoort, de vergoeding met inachtneming van de Wmg-regels door te betalen. Om die reden is besloten om de vergoedingen de komende drie jaar te baseren op een afzonderlijke subsidieregeling, waarvoor de basis met voorliggende nota van wijziging in een nieuwe paragraaf 11.4 van de Wlz wordt opgenomen. Voor de subsidie wordt voor het jaar 2015 € 100 mln. geraamd, voor het jaar 2016 € 90 mln., en voor het jaar 2017 € 80 mln. De subsidie zal ten laste komen van het Fonds langdurige zorg (Flz). De NZa zal de Beleidsregel zorginfrastructuur met ingang van 1 januari 2015 intrekken. Voor het geval de AWBZ in 2015 nog geldt, zal voor dat jaar via de Invoeringswet Jeugdwet een gelijkluidend artikel in de AWBZ worden opgenomen.

Ten slotte wordt opgemerkt dat het voorgaande geenszins wil zeggen dat gemeenten, zorgverzekeraars en (voor zover verzekerden die een vpt, mpt of pgb genieten) Wlz-uitvoerders en zorgkantoren, alsmede degenen die de door hen gefinancierde zorg, maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp leveren, niet meer hun best zouden hoeven te doen om de infrastructuur voor de verlening van de extramurale zorg te verbeteren en daartoe nieuwe projecten op te zetten. Mede gezien de doelstellingen van de hervorming van de langdurige zorg dienen zij zich daar uiteraard op te (blijven) richten. De financiering van dergelijke verbeteringen aan de infrastructuur zullen echter niet ten laste van de nieuwe subsidieregeling, die louter is bedoeld voor het creëren van een «zachte landing» voor op 1 juli 2013 bestaande projecten, kunnen worden gebracht. Ondergetekende bereidt een brief aan uw Kamer voor waarin het kabinetsbeleid ter zake van dergelijke nieuwe projecten uiteen wordt gezet.

7.2 Kapitaallasten

Tot 1 januari 2012 ontvingen instellingen die intramurale AWBZ-zorg verleenden een vergoeding voor hun kapitaallasten die onafhankelijk was van de hoeveelheid zorg die zij verleenden. Aangezien de regering over wenste te gaan op een systeem waarin deze instellingen hun kapitaallasten zelf, door middel van het verlenen van zorg, bij elkaar zouden verdienen, is op 1 januari 2012 voor AWBZ-zorg een nieuw systeem voor de vergoeding van kapitaallasten ingevoerd. Hiertoe werd aan alle zzp-tarieven een «normatieve huisvestingscomponent» (nhc) toegevoegd. Nieuwe instellingen konden het toepasselijke zzp-tarief, inclusief de nhc, declareren en aldus hun kapitaallasten bij elkaar verdienen. Voor de ggz die op grond van de zorgverzekeringen werd gefinancierd (het eerste jaar intramurale ggz) werd met ingang van 1 januari 2013 overgestapt op dit nieuwe systeem (waarbij de nhc’s gekoppeld werden aan de betreffende diagnosebehandelingcombinaties, oftewel dbc’s).

Voor instellingen die voor 1 januari 2008 (ggz) respectievelijk 1 januari 2012 (rest) reeds de bovenbedoelde intramurale zorg verleenden, is een overgangssystematiek ingericht. Deze geldt met ingang van 1 januari 2012 voor vanuit de AWBZ gefinancierde intramurale zorg en vanaf 1 januari 2013 ook voor op grond van de zorgverzekeringen gefinancierde intramurale ggz. Deze overgangssystematiek komt er op neer dat de bestaande kapitaallastenbudgetgaranties van instellingen gedurende de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2018 gefaseerd worden afgebouwd, terwijl zij tegelijkertijd in diezelfde periode recht hebben op een elk jaar toenemend percentage van het door de NZa vastgestelde nhc-tarief (per gedeclareerde zzp, respectievelijk gedeclareerde dbc). Voor de jaren 2015, 2016 respectievelijk 2017 bedraagt de budgetgarantie 50, 30 respectievelijk 15% van het kapitaallastenbudget dat met toepassing van de door de NZa in jaarlijkse beleidsregels neergelegde systematiek wordt berekend, terwijl men aan de andere kant per gedeclareerde zzp of dbc recht heeft op 50, 70 respectievelijk 85% van het betreffende nhc-tarief.

Een en ander is door de NZa geregeld in beleidsregels die hun grondslag vinden in de Wmg. De meest recente beleidsregels op dit punt zijn te vinden onder de nummers CA-300–594 en CA-300–604; dit zijn opvolgers van beleidsregel CA-300–473 die vanaf 1 januari 2011 gold; voor de vanuit de Zvw gefinancierde ggz is de meest recente, van toepassing zijnde beleidsregel te vinden onder nummer BR/CU-5092.

Voor bovengenoemde zorgaanbieders gold voorts op grond van beleidsregel CA-300–493 een compensatie van in die beleidsregel opgesomde vaste activa.

Met ingang van 1 januari 2015 zal bepaalde intramurale AWBZ-zorg worden overgeheveld naar de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Aangezien de Wmg niet geldt voor maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wmo 2015 of voor jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet, is het niet mogelijk de huidige overgangsregelingen voor instellingen die voor 1 januari 2012 intramurale AWBZ-zorg verleenden en na 1 januari 2015 maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp verlenen, ongewijzigd voor te zetten. Hetzelfde geldt voor de compensatie van eerderbedoelde vaste activa. Om de desbetreffende instellingen daarvoor te compenseren, is in voorliggende nota van wijziging een artikel 11.4.2 Wlz opgenomen op grond waarvan de NZa bijdragen kan verstrekken. Deze bijdragen kunnen ook worden verstrekt indien de instelling onder de Wmo 2015 of de Jeugdwet de zorg zonder verblijf zal gaan verstrekken. Voor het geval de AWBZ in 2015 nog geldt, zal voor dat jaar via de Invoeringswet Jeugdwet een gelijkluidend artikel in de AWBZ worden opgenomen.

Er gaat ook intramurale AWBZ-zorg over naar de Zvw. Het betreft hier met name het tweede en derde jaar van de intramurale ggz. Aangezien de Wmg wel van toepassing is op zorg als bedoeld in de Zvw en de beleidsregels BR/CU-5092 en CA-300–493 van toepassing zijn op de vanuit de zorgverzekeringen gefinancierde ggz, kunnen de vergoedingen voor kapitaallasten en de compensatie van de in laatstgenoemde beleidsregel bedoelde kosten van vaste activa voor deze instellingen op grond van laatstgenoemde beleidsregel door worden gefinancierd. Er zal hiervoor verder geen subsidie op basis van artikel 11.4.2 Wlz worden verstrekt.

Er zullen instellingen zijn die zorg verlenen die op grond van meerdere regimes wordt gefinancierd. Het belangrijkste voorbeeld betreft de intramurale ggz. Deze wordt voor jeugdigen op grond van de Jeugdwet gefinancierd, en voor volwassenen de eerste drie jaar op grond van hun zorgverzekering en daarna op grond van de Wlz. In dit geval zal de instelling die voor 1 januari 2008 al een budget kapitaallasten toegekend en een compensatie vaste activa had gekregen, een deel van zijn vergoedingen (namelijk een deel dat overeenstemt met de zorg die op grond van de zorgverzekeringen en de Wlz wordt gefinancierd) krijgen op grond van de betreffende NZa-beleidsregels en een deel op grond van de in artikel 11.4.2 Wlz bedoelde subsidieregeling (namelijk het deel dat overeenstemt met de intramurale ggz die aan jeugdigen wordt gegeven en vanuit de AWBZ is overgeheveld).

Naar verwachting is met de hier bedoelde subsidie in 2015 € 100 mln. gemoeid, in 2016 € 60 mln. en in 2017 € 30 mln. Dekking hiervan was reeds voorzien binnen het beschikbare kader.

Artikelsgewijs

A

Het begrip «inspecteur of ontvanger» wordt ingevoegd in de opsomming van begripsbepalingen in artikel 1.1.1. De inspecteur is de functionaris van de Belastingdienst die als zodanig in de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 is aangewezen. Op grond van artikel 21b, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is de inspecteur belast met de uitvoering van de basisregistratie inkomen. In die basisregistratie zijn de inkomensgegevens opgenomen die kunnen worden gebruikt voor de berekening van de eigen bijdragen.

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, zullen met voorliggende nota van wijziging de zorgkantoren worden belast met de verstrekking van het pgb alsmede met de controle van het gebruik ervan. Tot nog toe is er in de Wlz van uitgegaan dat de krachtens artikel 4.2.3, tweede lid, door Onze Minister per regio aan te wijzen Wlz-uitvoerder pas zorgkantoor genoemd wordt nadat de overige Wlz-uitvoerders voor hun verzekerden die in de desbetreffende regio wonen, hun taken aan de aangewezen Wlz-uitvoerder zouden hebben uitbesteed. Bij nader inzien is dat onnodig ingewikkeld en draagt het ook niet bij aan de transparantie. Daarom wordt in deze nota van wijziging voorgesteld om de voor een regio aan te wijzen Wlz-uitvoerder in de Wlz al direct «het zorgkantoor» (in plaats van het ingewikkelde «de op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerder») te noemen.

E

Mensen met gemoedsbezwaren tegen de Wlz zijn wel van rechtswege verzekerd, maar kunnen door de SVB op hun verzoek worden vrijgesteld van de uit de Wlz voortvloeiende verplichtingen (zie artikel 64 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv)). Het vierde lid van artikel 2.2.1 Wlz bepaalt dat deze gemoedsbezwaren worden ingeschreven bij de Wlz-uitvoerder die in hun regio als zorgkantoor werkzaam is. Het vierde lid regelde voorts de inschrijving van gemoedsbezwaarden voor het geval voor hun woonplaats geen zorgkantoor aangewezen zou zijn. Deze «terugvaloptie» kan vervallen, nu de Wlz, getuige ook de redactie van artikel 4.2.3, tweede lid, ervan uitgaat dat telkens voor iedere regio een Wlz-uitvoerder wordt aangewezen die als zorgkantoor zal werken.

F

artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a

Langdurig (her)gebruik van roerende woonvoorzieningen (bijv. tilliften, postoelen e.d.) viel ten onrechte niet onder het op grond van de Wlz verzekerde pakket. Dat gebeurt met voorliggende wijziging alsnog. Met dit onderdeel wordt het eerste lid, onderdeel a, van artikel 3.1.1 zo gewijzigd dat het verblijf in een instelling mede roerende woonvoorzieningen omvat. Hiermee zijn roerende woonvoorzieningen voor Wlz-cliënten een verzekerd recht ingevolge de Wlz. Voor cliënten die niet in een instelling verblijven, zullen de roerende woonvoorzieningen in 2015 overigens nog op grond van de Wmo 2015 gefinancierd worden (zie ook de toelichting op onderdeel LL). Daarna behoren de roerende woonvoorzieningen geheel tot het op grond van de Wlz verzekerde pakket.

artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel g

Aan het verzekerde pakket wordt logeeropvang ter ontlasting van mantelzorgers toegevoegd. In het Blz zal, conform reeds in dat besluit voor het persoonsgebonden budget is geregeld, worden bepaald dat deze logeeropvang maximaal twee etmalen per week mag duren en dat deze slechts bij door de Wlz-uitvoerder gecontracteerde zorginstellingen mag worden genoten. Door te regelen dat logeeropvang slechts mogelijk is ter ontlasting van mantelzorgers, wordt bereikt dat verzekerden die in een instelling verblijven (in de zin van onderdeel a, dat wil in wezen zeggen: in een instelling wonen) niet in een andere instelling kunnen gaan logeren. De logeeropvang is dan ook slechts bedoeld voor verzekerden met een vpt, mpt of pgb. De logeeropvang in een instelling omvat ook het verstrekken van eten en drinken, het schoonhouden van de logeerruimte en andere ruimten waarvan de verzekerde tijdens zijn logeerverblijf gebruik maakt en het gebruik van roerende voorzieningen als bedoeld in onderdeel a, onder 3°, van artikel 3.1.1, eerste lid.

G

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wmo 2015 in de Tweede Kamer heb ik toegezegd dat op grond van de Wlz ook woningaanpassingen voor verzekerden van achttien jaar of ouder vergoed zullen kunnen worden indien de verzekerde de Wlz-zorg thuis zal krijgen. Deze toezegging doe ik met het nieuwe artikel 3.1.3, eerste lid, gestand. Voorts expliciteer ik in het nieuwe onderdeel a dat iemand die in een kleinschalig wooninitiatief woont (of dit kleinschalig wooninitiatief nu voor de toepassing van de Wet toelating zorginstellingen als instelling is beschouwd of niet) niet in aanmerking komt voor een vergoeding van een woningaanpassing.

H

De eerste wijziging van artikel 3.2.1 is slechts een redactionele wijziging waarmee beoogd wordt het eerste lid van dat artikel taalkundig beter te laten lopen. De wijziging laat derhalve onverlet dat de verzekerde naar aard, inhoud en omvang redelijkerwijs op de zorg moet zijn aangewezen (en daarnaast moet de zorg ook uit het oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs zijn aangewezen).

De derde wijziging snijdt de werking van het derde lid, zoals in de memorie van toelichting staat maar niet in het artikellid was opgenomen, allereerst toe op licht verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen. Daarnaast wordt door middel van een nieuw onderdeel b toegevoegd dat meerderjarige licht verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen die op grond van de Jeugdwet een behandeltraject met verblijf zijn begonnen, dit nadat zij meerderjarig zijn geworden voor rekening van de Wlz mogen afmaken. Het gaat hier met name om verzekerden met een zorgzwaarteprofiel LVG 1 of LVG 2. Niet alleen zal de Wlz-zorg die deze verzekerden nodig hebben slechts tijdelijk zijn, maar ook hebben zij doorgaans geen behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Om die reden volstond hetgeen in het oorspronkelijke derde lid (waarmee alleen af kon worden geweken van het indicatievereiste dat er een blijvende behoefte aan zorg moet zijn) niet. Het is aan de behandelaar onder wie het traject onder de Jeugdwet is begonnen, om te besluiten of dit nadat betrokkene meerderjarig is geworden kan worden voortgezet. Het CIZ verricht op dit punt derhalve geen inhoudelijke beoordeling. Wel zal het CIZ op grond van artikel 3.2.2 een indicatiebesluit moeten afgeven. In het Blz zal worden geregeld dat het indicatiebesluit voor deze groep zo lang is als het afmaken van de behandeling duurt, maar maximaal drie jaar.

Op basis van nader onderzoek zal worden bezien of de zorg voor de groep jongeren die vallen onder deze bepaling en die niet aan de toegangscriteria van de Wlz voldoen, op termijn beter in een ander domein kan worden ondergebracht.

I

Artikel 3.2.4, eerste lid, biedt een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen dat het recht op zorg mede afhankelijk kan worden gesteld van een te betalen eigen bijdrage. Door middel van de nieuwe tweede volzin van het eerste lid wordt verduidelijkt dat de eigen bijdrage kan verschillen naar gelang de leveringsvorm waarmee de zorg wordt afgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de AWBZ-praktijk. In het Blz zullen regels worden opgenomen over de eigen bijdragen Wlz.

Artikel 3.2.4, eerste lid, tweede volzin, bepaalt tevens dat de eigen bijdrage afhankelijk kan zijn van het inkomen en vermogen van de verzekerde en zijn echtgenoot. Aan het artikel wordt een nieuw tweede lid toegevoegd waarmee een grondslag wordt gecreëerd om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen op welke wijze het voor de berekening van de eigen bijdragen relevante inkomen en vermogen worden bepaald. In het Blz zal dit worden uitgewerkt. Daarbij zal onder meer wordt verduidelijkt dat de eigen bijdragen worden vastgesteld met gebruikmaking van het inkomensgegeven uit de Basisregistratie Inkomen.

J

Net als onder de AWBZ zullen militairen in werkelijke dienst geen recht op Wlz-zorg hebben. Zij krijgen hun zorg namelijk van de Militair Geneeskundige Dienst. Zij zijn echter wel AWBZ-verzekerd en zullen, na inwerkingtreding van de Wlz, Wlz-verzekerd zijn. In artikel 7, derde en vierde lid, van de AWBZ was daarom geregeld dat het Zorginstituut volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten een uitkering aan de Minister van Defensie doet en dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur verdere regels konden worden gesteld. De essentie van deze bepalingen is overgenomen in het tweede lid van artikel 3.2.7 Wlz. Inmiddels is echter gebleken dat de uitkering waarvan artikel 7, derde lid, AWBZ spreekt, al een aantal jaren niet meer verstrekt is, en dat de mogelijkheid om nadere regels te stellen niet gebruikt is. Omdat op dit moment nog niet zeker is dat de hier bedoelde uitkering nooit meer zal hoeven te worden verstrekt, wordt de verplichting om een uitkering te verstrekken gewijzigd in de mogelijkheid om deze te verstrekken. Daarnaast wordt de mogelijkheid tot het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur stellen van nadere regels, nu deze mogelijkheid in de praktijk niet is gebruikt en naar verwachting ook in de toekomst niet gebruikt zal hoeven te worden, geschrapt.

K

artikel 3.3.2, eerste lid

Een cliënt die voor de Wlz geïndiceerd wordt kan kiezen voor verblijf in een instelling, voor het in naam van de Wlz-uitvoerder thuis geleverd krijgen van zorg of voor een geldbedrag waarmee hij zelf zorg inkoopt. Tot nog toe impliceerde de tweede leveringsvorm dat de verzekerde een vpt afnam. Zoals in paragraaf 2 van de algemene toelichting wordt aangegeven, wordt met voorliggende nota van wijziging de mogelijkheid geïntroduceerd om thuis geen integraal, volledig pakket aan zorg te ontvangen, maar om in plaats daarvan zorgmodules te ontvangen. Omdat het ook hier gaat om thuis in natura te verlenen zorg, wordt dit zogenoemde «mpt» toegevoegd aan artikel 3.3.2 Wlz, waarin het vpt geregeld is.

Daartoe wordt dat artikel herschreven. Geëxpliciteerd wordt nu (in het eerste lid, onderdeel a) dat het vpt een integraal, volledig pakket thuis betreft, dat wordt geleverd door of namens één zorgaanbieder. Wordt het pakket namens een zorgaanbieder geleverd, dan betekent dat dat de zorgaanbieder andere zorgaanbieders in kan schakelen om delen van de benodigde zorg te leveren, maar dat hij verantwoordelijk blijft indien er iets mis gaat. Het feit dat de verantwoordelijkheid voor de zorg die in het kader van het vpt wordt geleverd bij één zorgaanbieder ligt, brengt met zich dat een cliënt met een vpt net als een cliënt die in een instelling verblijft, recht heeft op de in hoofdstuk 8 van de Wlz geregelde zorgplanbesprekingen en het daaruit voortvloeiende zorgplan.

Naast het vpt komt in onderdeel b het mpt, waarop in paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting al uitvoerig op is ingegaan.

Ten slotte wordt er nog op gewezen dat in de aanhef van het eerste lid nu staat dat een vpt of mpt kan worden verleend aan een verzekerde die niet in een instelling verblijft. Dit laat onverlet dat een verzekerde binnen het vpt of mpt logeeropvang ontvangt.

artikel 3.3.2, tweede lid

Een vpt of mpt kan alle tot het op grond van de Wlz verzekerde zorg bevatten, met uitzondering, uiteraard, van het verblijf zelf (want degene die thuis wil blijven wonen ziet daar per definitie van af) en van de zogenoemde «algemeen medische zorg» van artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d. Die zorg is namelijk ingevolge dat onderdeel slechts verzekerd voor mensen die in een instelling verblijven, en dan nog alleen indien zij in die instelling ook Wlz-specifieke behandeling ontvangen en de algemene behandeling door of namens de verblijfinstelling wordt verleend. Overigens was dit ook al geregeld in het oorspronkelijke artikel 3.3.2.

artikel 3.3.2, derde lid

Dit lid regelt dat de Wlz-uitvoerder het vpt of mpt slechts toekent indien de daarin besloten liggende zorg op verantwoorde en doelmatige wijze thuis kan worden verleend.

artikel 3.3.2, vierde lid

Onderdeel a bepaalt dat de Wlz-uitvoerder een mpt weigert indien de verzekerde of zijn vertegenwoordiger dit zodanig wenst in te vullen, dat de totale zorg die de verzekerde nodig heeft niet verantwoord of doelmatig verleend zal kunnen worden. Indien de verzekerde ook een pgb heeft aangevraagd, kijkt het zorgkantoor derhalve of de combinatie van het mpt en de zelf met het pgb door de verzekerde in te kopen zorg (zoals omschreven in het budgetplan dat bij de aanvraag van een pgb moet worden overgelegd) zal leiden tot verantwoorde en doelmatig zorg.

Onderdeel b bepaalt dat de hoogte van het mpt of de combinatie van het mpt en het pgb niet duurder mag zijn dan het pgb dat iemand zou worden verstrekt indien hij voor louter het pgb zou hebben gekozen. Op een pgb kan een toeslag worden verleend indien iemand meer zorg nodig heeft dan tot het zorgprofiel behoort («meerzorgregeling»). Het CCE toetst aanvragen daarvoor. Aangezien het mpt maximaal even hoog kan zijn als het pgb, kan ook bij het mpt, mits ook hier het CCE positief adviseert, sprake zijn van een toeslag voor meerzorg.

artikel 3.3.2, vijfde lid

Voor het vpt zal de NZa op grond van de Wmg de tarieven van het vpt vaststellen. Deze zullen worden afgeleid van de zzp-tarieven. Zoals uit het vierde lid blijkt, is de hoogte van het mpt maximaal gelijk aan die van het pgb dat iemand zou kunnen hebben gekregen als hij slechts een pgb had aangevraagd. Daarmee is een algemene norm gegeven, die past bij het feit dat mpt en pgb gecombineerd mogen worden en dat binnen beide leveringsvormen geschoven kan worden tussen de geïndiceerde vormen van zorg. Het vijfde lid bevat desondanks de mogelijkheid om de kosten van de modules binnen het modulair pakket te maximeren. Voor het jaar 2015 zal hier geen gebruik van worden gemaakt, maar het is mogelijk dat uit het in het algemene deel van deze toelichting aangekondigde onderzoek dat de NZa op mijn verzoek zal verrichten, de noodzaak blijkt om een of meerdere modules na 2015 van een maximum te voorzien. Voorts geeft het vijfde lid nog de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aanvullende regels te stellen.

L

artikel 3.3.3, eerste lid

Met artikel 3.3.3 van het wetsvoorstel Wlz wordt het pgb verankerd op niveau van de formele wet. Dit onderdeel wijzigt dat artikel onder meer om technische verbeteringen aan te brengen. Waar in het artikel de Wlz-uitvoerder als uitvoerder van het pgb was genoemd, is het artikel zo aangepast dat de zorgkantoren worden genoemd. Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, zullen zij immers op grond van de wet direct verantwoordelijk zijn voor de verstrekking van het pgb (jegens alle verzekerden die in hun regio wonen).

Het eerste lid wordt zo aangepast dat een verzekerde die met een pgb buiten een instelling blijft wonen, afziet van het onderdeel «recht op eten en drinken» binnen de verblijfszorg (artikel 3.1.1, eerste lid, onder 1°. Daarnaast kan hij voor de huishoudelijke verzorging (artikel 3.1.1, eerste lid, onder 2°) en logeeropvang (artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel g) een pgb ontvangen. Ten slotte ziet hij niet af van het recht op het (her)gebruiken van roerende woonvoorzieningen (artikel 3.1.1, eerste lid, onder 3°), maar deze roerende woonvoorzieningen kan hij, net als overigens Wlz-specifieke behandeling en het individuele gebruik van mobiliteitshulpmiddelen (artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen c en e), slechts in natura verkrijgen.

Voor het jaar 2015 geldt overigens dat de roerende voorzieningen, net als woningaanpassingen en mobiliteitshulpmiddelen, niet vanuit de Wlz worden geleverd aan verzekerde die buiten een instelling zorg ontvangen. Zijn krijgen deze voorzieningen in 2015 op grond van de Wmo 2015. Het voorstel hiertoe is opgenomen in het wetsvoorstel voor de Invoeringswet van de Jeugdwet.

Daarnaast is in het eerste lid een kleine wijziging aangebracht om duidelijker te maken dat een pgb met een mpt kan worden gecombineerd. Dit is gebeurd door niet te regelen dat iemand met een pgb zelf betalingen doet voor de zorg, «bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen b, f en g, en voor huishoudelijke zorg», maar voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g (waarbij de verwijzing naar artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, ziet op de huishoudelijk verzorging). Een verzekerde kan er derhalve bijvoorbeeld voor kiezen om voor zijn huishoudelijke verzorging en voor zijn vervoer een pgb te ontvangen, en zijn persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging met een mpt in natura te ontvangen.

artikel 3.3.3, derde lid, onderdeel d

Het uitgangspunt van het persoonsgebonden budget is dat de verzekerde in staat is zelf regie te voeren over de zorg. Dat wil zeggen dat van de verzekerde vereist kan worden dat de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken en verplichtingen op een verantwoorde wijze worden uitgevoerd en dat de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze worden aangestuurd en hun werkzaamheden op elkaar afgestemd, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg. Als de verzekerde niet in staat is om op eigen kracht deze regie over de door hem met het persoonsgebonden budget in te kopen zorg te voeren, dan mag de verzekerde daarvoor de hulp inroepen van een vertegenwoordiger. Gezien de aarde en zwaarte van de zorgvraag zullen verzekerden onder de Wet langdurige zorg vaak de eigen regie niet waar kunnen maken en de hulp van een vertegenwoordiger nodig hebben. Bovendien gaat het bij deze verzekerden ook om een groep die relatief kwetsbaar is voor misbruik. Het voorgestelde onderdeel geeft daarom de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur beperkingen te stellen aan de kring van vertegenwoordigers die verzekerden behulpzaam mogen zijn. Die regels kunnen ook eisen of voorwaarden inhouden waaraan een vertegenwoordiger moet voldoen, mits het gaat om regels die gesteld worden met het oog op de in onderdeel d genoemde belangen.

Krachtens dit artikelonderdeel te stellen beperkingen aan de kring van vertegenwoordigers kunnen derhalve uit twee gronden voortvloeien. Ten eerste vanuit het belang dat de hulp van een vertegenwoordiger, gewaarborgde hulp is. Ten tweede vanuit het belang van bescherming van de verzekerde.

Het belang van gewaarborgde hulp houdt in dat de vertegenwoordiger instaat voor het nakomen van bepaalde verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden. Het is inherent aan de verplichtingen die voor verzekerden zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget, dat eisen kunnen worden gesteld aan de integriteit van de derde. Zo zal een vertegenwoordiger die een verzekerde behulpzaam wil zijn, moeten kunnen instaan voor de verplichtingen omtrent de kwaliteit van de zorg (art. 3.3.3, tweede lid, onderdeel a: «voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit»), de financiële verantwoording (op grond van de subsidietitel van de Awb en de aan het budget verbonden verplichtingen als bedoeld in art. 3.3.3, tweede lid, onderdeel b) en de keuze van de zorgverlener (art. 3.3.3, tweede lid, onderdeel c, waar het gaat om vrij gekozen zorgaanbieders). Dat dergelijke waarborgen bij de hulp van een vertegenwoordiger zijn vereist, is reeds tot uitdrukking gebracht in CRvB 31 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1375. Bij het ontbreken van dergelijke waarborgen kan derhalve op basis van het tweede lid van artikel 3.3.3 een persoonsgebonden budget in dat geval worden geweigerd. Dat zal telkens een beoordeling en deugdelijke motivering vergen van zorgkantoor dat bevoegd is te beslissen op de aanvraag.

Behalve uit het belang van gewaarborgde hulp kunnen beperkingen aan de kring van vertegenwoordigers ook voortvloeien uit het bredere belang van de bescherming van de verzekerde tegen misbruik of fraude. De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) biedt nu reeds grondslagen om over te gaan tot weigering van een aanvraag om een persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld indien ernstig gevaar bestaat dat het pgb (wat een subsidie is in de zin van de Wet Bibob) zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Toepassing van deze mogelijkheid door het bevoegde zorgkantoor is thans in de praktijk nog weinig aan de orde, vermoedelijk vanwege onbekendheid met die mogelijkheid. Het ligt in de rede dat met deze mogelijkheid ervaring zal worden opgedaan, alvorens nadere regels kunnen worden gesteld die in het verlengde daarvan liggen. Zorgkantoren kunnen bij de toepassing advies inwinnen van het Landelijk Bureau Bibob.

Het voorgestelde onderdeel d biedt allereerst de mogelijkheid om de hierboven genoemde waarborgen nader te concretiseren en om onder het tweede lid te vormen jurisprudentie te codificeren, door in het belang van deze gewaarborgde hulp bestuur beperkingen te stellen aan de kring van vertegenwoordigers. Of, en zo ja welke waarborgen deze uitwerking behoeven, zal nader worden verkend, mede aan de hand van de ervaringen bij de toepassing van het tweede lid in de praktijk. Gedacht kan evenwel worden aan het uitsluiten van vertegenwoordigers die een zodanige betrokkenheid of financieel belang hebben bij een bepaalde zorgaanbieder, dat gevreesd moet worden dat zij de verzekerde niet een vrije en verantwoorde keuze van zorgaanbieders zal laten.

De hier voorgestelde mogelijkheid om in het belang van de bescherming van de verzekerde bij of krachtens algemene maatregel van bestuur beperkingen aan de kring van vertegenwoordigers te stellen, geeft bovendien de mogelijkheid om op persoonsgebonden budgetten toegesneden regels te stellen, waarbij complexere verhoudingen spelen dan voor subsidies gebruikelijk hoeven te zijn.

Opgemerkt moet worden dat het bij de op grond van dit artikelonderdeel te formuleren regels telkens gaat om algemene regels waarmee beperkingen worden gesteld aan de kring van vertegenwoordigers, met als gevolg dat het inschakelen van een dergelijke vertegenwoordiger door een verzekerde kan leiden tot weigering van de aanvraag om een persoonsgebonden budget. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het in dit onderdeel dus gaat om beperkingen voor bepaalde categorieën van vertegenwoordigers en niet om het regelen van een zwarte lijst van individueel uitgesloten vertegenwoordigers.

Voorts zullen de regels die op grond van dit artikelonderdeel tot stand komen ook relevant kunnen zijn voor het toepassen door zorgkantoren van artikel 2:2, eerste lid, van de Awb. Op grond van dat artikellid kan, terughoudend, door een zorgkantoor in het verkeer met de verzekerde (en dus ook in de besluitvorming over de aanvraag en de uitvoering van de beslissing daarvan) een concrete vertegenwoordiger waartegen ernstige bezwaren bestaan worden geweigerd, bijvoorbeeld wanneer sprake is van ernstige en evidente ondeskundigheid. In dat geval kan de beslissing op de aanvraag van een persoonsgebonden budget worden opgeschort om de verzekerde de gelegenheid te geven zich van een andere vertegenwoordiger te voorzien, tegen wie geen bezwaren bestaan. Voor de geweigerde vertegenwoordiger staat vervolgens tegen die weigering van vertegenwoordiging de normale rechtsgang van bezwaar en beroep open volgens de regels van de Awb. Het voorgestelde artikelonderdeel biedt een grondslag om algemene regels te formuleren die meebrengen dat tegen de vertegenwoordigers die onder de beperking vallen ernstige bezwaren bestaan.

N

Op grond van het wetsvoorstel Wlz zoals dat bij het parlement is ingediend, hebben zowel de Wlz-uitvoerder als de NZa de taak om na te gaan of de personen die het dagelijks beleid van de Wlz-uitvoerder (mede) bepalen geschikt en betrouwbaar zijn. Aan de Wlz-uitvoerder wordt in dat wetsvoorstel die taak rechtstreeks opgedragen in artikel 4.1.1, vijfde lid, Wlz, en aan de NZa impliciet in artikel 4.1.1, zesde lid, Wlz in combinatie met het in artikel 12.1.1, onderdeel H, voorgestelde artikel 31a Wmg. Bij nader inzien acht ik het onwenselijk om zowel de Wlz-uitvoerder als de NZa met de hier bedoelde toetsen te belasten. Ik vind het de verantwoordelijkheid van de Wlz-uitvoerder om bestuurders aan te trekken die geschikt en betrouwbaar zijn. Van zorgaanbieders wordt hetzelfde verwacht, zonder dat daar een expliciete toets van de NZa op geschiedt. Bij beide, zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders, mag men er op vertrouwen dat deze toets goed is gedaan. Als de Wlz-uitvoerder haar bestuurders al heeft getoetst op betrouwbaarheid en geschiktheid (Art. 4.1.1, vijfde lid, Wlz), hoeft de NZa dit werk niet nogmaals te doen. Daarom wordt met voorliggende wijziging de NZa ontheven van de taak om die geschiktheid en betrouwbaarheid vast te stellen. Daartoe wordt de voorgestelde tekst van artikel 31a Wmg overgeheveld naar artikel 4.1.1, zesde lid, Wlz. De in artikel 4.1.2 Blz opgenomen regels zullen derhalve blijven bestaan, maar zullen op artikel 4.1.1, zesde lid, Wlz worden gebaseerd in plaats van op een artikel 31a Wmg. Dat de NZa niet zelf hoeft vast te stellen of iemand die het beleid van een Wlz-uitvoerder (mede) zal bepalen geschikt en betrouwbaar is, betekent niet dat de NZa op dit punt in geheel niets hoeft te doen. Aangezien de NZa wordt belast met het toezicht op de recht- en doelmatige uitvoering van de Wlz (zie de in art. 12.1.1, onderdeel B, Wlz voorgestelde wijziging van artikel 16 Wmg), zal zij na moeten gaan of de Wlz-uitvoerder de hier bedoelde geschiktheids- en betrouwbaarheidstoets goed verricht. In het kader van haar toezicht kan de NZa hier ook op handhaven.

O

In artikel 4.2.3, tweede lid, zoals dat met deze nota van wijziging zal komen te luiden, wordt het zorgkantoor belast met de verstrekking van het pgb voor alle verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij als zorgkantoor is aangewezen (waarbij in artikel 3.3.3 de voorwaarden staan die het zorgkantoor daarbij in acht dient te nemen). In het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven dat dit noodzakelijk is om de kosten die met de Wlz gemoeid zijn beheersbaar te houden. Een en ander betekent dat de Wlz-uitvoerder niet meer verantwoordelijk is voor de verstrekking van pgb’s aan de bij hem ingeschreven verzekerden. Die taak kan derhalve niet meer tot zijn zorgplicht behoren. Om die reden wordt onderdeel c van het eerste lid van artikel 4.2.1 geschrapt. In een nieuw, tweede lid wordt de zorgplicht van het zorgkantoor geregeld. Opgemerkt wordt dat de taak om informatie te geven over het pgb zowel aan alle Wlz-uitvoerders (jegens hun verzekerden) wordt opgedragen (op grond van het eerste lid, onderdeel a, dat hen opdraagt informatie te geven over alle leveringsvormen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3) als aan de zorgkantoren (jegens alle verzekerden in hun regio die informatie wensen; op grond van het nieuwe tweede lid, onderdeel a). Het is gezien hun overige taken niet goed mogelijk om deze taak óf aan de Wlz-uitvoerders óf aan de zorgkantoren op te leggen. Daarbij komt dat een overlap in een taak om verzekerden over het pgb te informeren naar verwachting niet tot problemen zal leiden.

P

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag op de Wlz in antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie is aangekondigd, komt artikel 4.2.2, zevende lid, te vervallen. Dit artikellid vloeide voort uit het nader rapport, waarin naar aanleiding van een opmerking van de Raad van State werd aangekondigd dat in de Wlz een bepaling zou worden opgenomen op grond waarvan de inkoop van zorg waarmee de Wlz-uitvoerders in de Wlz worden belast, zou worden aangemerkt als een dienst van algemeen economisch belang (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 4, p. 22). Aldus is in artikel 4.2.2, zevende lid, Wlz geschied, met dien verstande dat de bepaling, met het oog op mogelijke andere economische activiteiten, de werkelijke aanwijzing delegeerde naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Pas daarna is echter duidelijk geworden dat het aanwijzen van de zorginkoop als een dienst van algemeen economisch belang niet nodig is, aangezien de zorginkoop als bedoeld in de Wlz geen economische activiteit bleek te zijn. Omdat de kans dat Wlz-uitvoerders in de verdere toekomst met andere werkzaamheden zullen worden belast die wel als economische activiteiten zouden kunnen worden beschouwd, anders dan in paragraaf 12.3.2 van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel impliceert, verwaarloosbaar is, wordt het zevende lid van artikel 4.2.2 geschrapt. Het opdragen van economische activiteiten zou immers niet goed bij het voor de Wlz gekozen systeem passen van een verzekering van rechtswege die buiten concurrentie en risicoloos door zelfstandige bestuursorganen wordt uitgevoerd.

Q

De wijziging in het eerste lid hangt samen met het feit dat de zorgkantoren met deze nota van wijziging worden belast met de verstrekking van de persoonsgebonden budgetten en met de bijbehorende zorgplicht voor die zorgkantoren.

Het nieuwe tweede lid bepaalt allereerst dat de regio’s «bij of krachtens» algemene maatregel van bestuur zullen worden aangewezen. In artikel 4.2.3, tweede lid, is op dit moment nog geregeld dat Nederland voor de administratie en/of controle van de zorg «bij» algemene maatregel van bestuur in regio’s wordt ingedeeld. Deze regio’s zullen inderdaad in het onlangs bij het parlement voorgehangen Blz worden bepaald. Het is echter ook noodzakelijk om te bepalen welke gemeenten tot deze regio’s behoren. Met het oog op de mogelijkheid dat in de toekomst gemeenten worden samengevoegd, is het wenselijk het toedelen van gemeenten aan de regio’s bij ministeriële regeling te doen. Om die reden wordt voorgesteld de regio-indeling «bij of krachtens» algemene maatregel van bestuur vast te stellen.

Voorts worden in het tweede lid de zorgkantoren belast met de eigenstandige taak om pgb’s te verstrekken aan alle verzekerden die wonen in de regio waarvoor zij door Onze Minister zijn aangewezen. Onder het verstrekken van het pgb wordt niet alleen bedoeld het verlenen ervan, maar ook de controle op het gebruik en de vaststelling ervan. De regels die de zorgkantoren bij de verstrekking van de pgb’s in acht moeten nemen, zullen bij en krachtens artikel 3.3.3 worden gesteld. Daarnaast bevat het tweede lid de mogelijkheid om de zorgkantoren te belasten met de administratie of controle van de zorg die aan alle verzekerden die in hun regio wonen is verleend. In het Blz wordt van die mogelijkheid gebruik gemaakt voor de administratie. De verantwoordelijkheid voor de controle blijft vooralsnog bij de Wlz-uitvoerders (voor hun eigen verzekerden), wat overigens onverlet laat dat zij de daadwerkelijke uitvoering van de controletaak aan de zorgkantoren kunnen uitbesteden.

Dat een zorgkantoor ingevolge het tweede lid wordt belast met de verstrekking van de pgb’s en de administratie van de zorg voor alle verzekerden die in zijn regio wonen, betekent dat de Wlz-uitvoerders die voor die regio geen zorgkantoor zijn, die taak jegens de verzekerden die in die regio wonen, niet meer hebben. Dat vloeit voort uit de tweede volzin van het eerste lid.

Het nieuwe derde lid beoogt slechts te voorkomen dat het tweede lid te lang wordt. Daarnaast worden in het derde en vierde lid daar waar de zorgkantoren worden bedoeld deze nu ook als zodanig aangeduid. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op de wijziging van artikel 1.1.1.

Ten slotte nog het volgende. Aangezien de zorgkantoren tevens Wlz-uitvoerders zijn (het zijn immers Wlz-uitvoerders die door de Minister voor een bepaalde regio als zorgkantoor worden aangewezen), gelden bij en krachtens de Wlz gestelde artikelen die zich richten tot de Wlz-uitvoerders telkens ook voor de zorgkantoren, behalve voor zover expliciet anders is geregeld. De regel in artikel 4.2.4, eerste volzin, bijvoorbeeld, dat een Wlz-uitvoerder verplicht is om zijn werkzaamheden op een doelmatige wijze uit te voeren, impliceert dat een Wlz-uitvoerder zijn eigen taken jegens de bij hem ingeschreven verzekerden doelmatig moet uitvoeren (of, ervan uitgaande dat hij deze uitbesteedt, ervoor dient te zorgen dat degene aan wie hij uitbesteedt – dat zal naar verwachting het zorgkantoor zijn – deze doelmatig uitvoert) en dat de zorgkantoren de verstrekking van de pgb’s en de administratie van de zorg voor alle verzekerden in hun regio doelmatig moeten uitvoeren (en daarnaast, maar dat dan in opdracht van de Wlz-uitvoerders en niet direct op grond van artikel 4.2.4 zelf, er voor zullen moeten zorgen dat de taken die door de Wlz-uitvoerders aan hen worden opgedragen, op doelmatige wijze worden verricht).

R en S

In de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 van de Wlz werd nog ten onrechte gerefereerd aan de «aanspraken» op grond van die wet. Deze terminologie sloot nog aan op de AWBZ, die ieder verzekerde recht gaf op aanspraken op zorg, die men vervolgens echter pas «tot gelding kon brengen» nadat men een indicatiebesluit had gekregen. In de Wlz is gekozen voor een modernere systematiek. In artikel 3.1.1 wordt de inhoud van het op grond van de Wlz verzekerde pakket weergegeven. Men heeft vervolgens recht op zorg uit dat pakket indien men daarvoor geïndiceerd is. Dientengevolge worden de verwijzingen, in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3, eerste en tweede lid, Wlz naar de «aanspraken op grond van deze wet» veranderd in verwijzingen naar «de zorg die tot het verzekerde pakket behoort».

Het derde lid van artikel 5.1.3 vervalt. Dit artikellid is inhoudelijk gelijk aan artikel 47 van de AWBZ. De beschreven werkwijze voor het vaststellen van de beschikbare middelen en de premie blijkt inmiddels echter al een aantal jaren te zijn verlaten, zodat artikel 47 van de AWBZ een dode letter is. Derhalve dient de inhoud van dit artikel niet in de Wlz overgenomen te worden.

U

Een mpt kan worden afgenomen bij meerdere zorgaanbieders of worden gecombineerd met een pgb. Omdat bij een mpt dientengevolge niet gegarandeerd is dat één zorgaanbieder verantwoordelijk is voor alle aan de cliënt genoden zorg, wordt heeft een verzekerde ingevolge de voorgestelde wijziging van artikel 8.1.1 geen recht op een zorgplanbespreking of een zorgplan.

X

De wijziging in het eerste onderdeel leidt ertoe dat ook Wlz-uitvoerders onderling (en zorgaanbieders onderling) persoonsgegevens mogen uitwisselen indien dat voor de in artikel 9.1.2, eerste lid, Wlz genoemde verwerkingsgronden noodzakelijk is. Dat is nodig, aangezien de Wlz-uitvoerders die voor een regio niet als zorgkantoor zijn aangewezen, hun taken voor hun verzekerden die in de desbetreffende regio wonen naar verwachting zullen uitbesteden aan dat zorgkantoor. In juridische zin is dan sprake van uitbesteding van taken door de ene Wlz-uitvoerder aan de andere (die als zorgkantoor is aangewezen). Aangezien de uitbestedende Wlz-uitvoerder de eindverantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de taken die hem bij en krachtens de Wlz worden opgedragen houdt, dient hij waar dat nodig mocht blijken ook in staat te zijn over een verzekerde die bij hem verzekerd is te communiceren met het zorgkantoor.

De wijziging in het tweede onderdeel houdt verband met de wijziging, in deze nota van wijziging, van artikel 4.2.1. Ingevolge die wijziging zal de Wlz-uitvoerder de zorgplicht ten aanzien van de zorg in natura (verblijfszorg en vpt) hebben, terwijl het zorgkantoor de zorgplicht ten aanzien van het pgb krijgt. Dat laatste is weer het gevolg van het ook in deze nota (zie de wijziging van artikel 4.2.3 Wlz) gecodificeerde besluit om de zorgkantoren verantwoordelijk te maken voor de verstrekking van de pgb’s.

Y

Het nieuwe vierde lid van artikel 9.1.3 geeft een directe verplichting voor de inspecteur van de Belastingdienst om de gegevens te verstrekken aan het CAK die het CAK nodig heeft voor de berekening van de eigen bijdragen. In het lid wordt aangegeven dat het zal gaan om de gegevens omtrent het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot. Artikel 3.2.4 biedt immers de mogelijkheid om de eigen bijdrage afhankelijk te maken van het inkomen en vermogen. In het Blz zal worden aangegeven wat voor de berekening van de eigen bijdragen zal worden verstaan onder inkomen en vermogen van de verzekerden. De geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geldt ingevolge het tweede lid, onderdeel a, van dat artikel niet voor de genoemde gegevensverstrekking, nu een wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht. Het vierde lid van artikel 9.1.3 is een dergelijk wettelijk voorschrift.

Z

Het College bouw verricht al een aantal jaren geen werkzaamheden meer. Derhalve is het niet nodig om in de Wlz te regelen dat er gegevens aan het College bouw worden verstrekt.

HH

Het overgangsrecht dat in artikel 11.1.1 is geregeld wordt met dit onderdeel allereerst gewijzigd waar het gaat om verzekerden die onder de AWBZ een zorgzwaartepakket VV4 of VG3 hebben (eerste en tweede onderdeel). Voor bestaande verzekerden met een zzp VV4 of VG3 is in het wetsvoorstel tot nog toe overgangsrecht opgenomen dat inhoudt dat deze mensen onder de Wlz zullen vallen indien zij in een instelling verblijven of binnen een jaar kiezen om in een instelling te verblijven. Met voorliggend onderdeel wordt het overgangsrecht voor deze groepen zo aangepast dat zij worden aangemerkt als verzekerden met hoge zzp’s en ook onder de Wlz komen indien zij Wlz-zorg met een vpt, mpt of pgb thuis wensen te ontvangen. Dit is in lijn met de uitkomsten van het begrotingsoverleg waarbij is afgesproken om recht op Wlz-zorg te bieden aan mensen die onder de AWBZ nog een zzp VV4 of VG3 zouden hebben gekregen. De beleidsregels indicatiestelling worden hiertoe gewijzigd. Op 17 april 2014 is de Kamer over de uitkomsten van het begrotingsoverleg geïnformeerd (Kamerstukken II, 2013/14, 30 597, nr. 435).

De tweede wijzing (derde onderdeel) houdt verband met wat in paragraaf 5.2 van het algemene deel van deze toelichting uiteen is gezet. Indien de Wlz met ingang van 1 januari 2105 in werking treedt, geeft het gewijzigde artikel 11.1.1, derde lid, Wlz verzekerden met een «laag zzp» in wezen de mogelijkheid om in 2015 te kiezen voor verblijf in een Wlz instelling of voor het uit de Wlz gaan. Een keuze voor een vpt, mpt of pgb is binnen de Wlz derhalve niet mogelijk. Verzekerden die kiezen voor verblijf in een instelling en uiterlijk 1 januari 2016 ook daadwerkelijk in een instelling verblijven, worden gelijkgesteld met verzekerden die aan de indicatiecriteria van de Wlz voldoen. Het nieuwe derde lid van artikel 11.1.1 wijkt inhoudelijk niet wezenlijk af van het artikellid in het oorspronkelijke wetsvoorstel. De voorgestelde aanpassingen, die er in wezen op neerkomen dat verzekerden met een laag zzp niet «gedurende een jaar na intrekking van de AWBZ» bovengenoemd keuzerecht hebben, maar «tot 2016», expliciteren echter dat 2015 het keuzejaar is, óók indien de Wlz onverhoopt niet per 2015 in werking kan treden. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, zal betrokkenen met een zzp in dat geval onder de AWBZ worden gevraagd om alvast aan te geven of men per 2016 opteert voor verblijf in een Wlz-instelling dan wel de zorg zo mogelijk wenst te verkrijgen op grond van de zorgverzekering, de Wmo 2015 of de Jeugdwet.

Het nieuwe zesde lid van artikel 11.1.1 codificeert, tezamen met artikel 11.1.2, zevende lid, hetgeen is beschreven in paragraaf 5.4 van het algemene deel van deze toelichting. Het artikellid voorziet in een tot 1 januari 2016 geldende Wlz-indicatie voor bij ministeriële regeling aan te wijzen verzekerden die onder de AWBZ een indicatie voor extramurale zorg hebben. Daartoe zullen zij zich wel voor 2015 bij het CIZ (tot de inwerkingtreding van de Wlz is dat in juridische termen nog «het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9a AWBZ») dienen aan te melden. Door te regelen dat het CIZ hen, indien zij verzekerd zijn, tot de doelgroep behoren en inderdaad onder de AWBZ op basis van een indicatie voor extramurale zorg «zorg in natura» of een pgb ontvingen, een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 3.2.2 Wlz moet geven, wordt voorkomen dat het CIZ hen dient te toetsen aan de indicatiecriteria die in artikel 3.2.1 Wlz zijn opgenomen. Dat geschiedt overigens alsnog in 2015, wanneer de verzekerden alsnog een Wlz-indicatie voor onbepaalde duur zullen aanvragen. Om gelijksoortige redenen is het vijfde lid van artikel 11.1.1 of artikel 11.1.6 niet op de hier bedoelde groep van toepassing. Het CIZ zal voor deze immers niet toetsen of verzekerden uit deze groep voor verblijf zijn aangewezen.

Het artikellid is in die zin merkwaardig, dat het iets regelt voor verzekerden die voor de inwerkingtreding van het artikellid iets hebben gedaan. Dit is in dit geval echter niet problematisch, aangezien betrokkenen in het najaar van 2014 een brief zullen ontvangen, waarin hen wordt geadviseerd zich voor 1 januari 2015 bij het CIZ te melden. Om een en ander juridisch juist te kunnen regelen, zullen het artikellid en overigens ook de in het artikellid genoemde ministeriële regeling terugwerken tot en met 1 oktober 2014. Dat wordt geregeld door middel van een aanpassing van het inwerkingtredingsartikel van de Wlz (art. 13.1.1).

Overigens wordt overwogen om, indien de Wlz pas op 1 januari 2016 in werking zou kunnen treden, artikel 11.1.1, derde en zesde lid, en artikel 11.1.2, eerste en vierde lid, onderdeel b (zoals met deze nota gewijzigd, zie ook de toelichting op het volgende onderdeel), en zevende lid, alsmede artikel 13.1.1, derde lid, Wlz niet in werking te laten treden. Het in werking laten treden van artikelen die geen inhoudelijk werking meer (kunnen) hebben is immers wetstechnisch niet fraai. Het inwerkingtredingsartikel van de Wlz, artikel 13.1.1, bevat de mogelijkheid om delen van de wet buiten inwerkingtreding te houden. Verzekerden met een laag zzp die alsdan onder de AWBZ besluiten om uiterlijk 2016 in een Wlz-instelling te gaan verblijven (en dat ook werkelijk doen), zullen op grond artikel 11.1.1, eerste lid, Wlz en artikel 11.1.2, derde lid, Wlz worden beschouwd als verzekerden die aan de indicatiecriteria voor de Wlz voldoen.

II

De eerste en derde wijziging van artikel 11.1.2 Wlz houden verband met het overgangsrecht ten aanzien van personen met lage zzp’s. Zoals in paragraaf 5.2 van het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, dienen zij in 2015 aan te geven of zij kiezen voor verblijf in een Wlz-instelling dan wel voor het uit de Wlz gaan. Artikel 11.1.2, eerste lid, Wlz bepaalt dat zij tot het moment waarop zij de Wlz-uitvoerder laten weten dat zij voor verblijf in een Wlz-instelling kiezen, de aanspraken of het pgb behouden waarop zij onder de AWBZ recht hadden. Voorgesteld wordt om dit recht (beperkt) te verlengen tot het moment waarop zij daadwerkelijk in een instelling verblijven. Dit voorkomt dat er een (waarschijnlijk vaak korte) periode tussen de mededeling en het daadwerkelijk gaan verblijven is, waarover onduidelijk is welke rechten de betrokkene heeft. Voor de reden van de wijziging van «tot uiterlijk één jaar na intrekking van de AWBZ» in «maar uiterlijk tot 1 januari 2016» wordt verwezen naar het tweede deel van de toelichting op het vorige onderdeel.

De wijziging in het tweede lid van artikel 11.1.2 is van redactionele aard.

De wijziging van artikel 11.1.2, vierde lid, sluit aan op de wijzigingen van de artikelen 11.1.1, derde lid, en 11.1.2, eerste lid, die hiervoor zijn toegelicht.

Het nieuw vijfde lid van artikel 11.12 beoogt een vloeiende overgang van de AWBZ naar de Wlz te bewerkstelligen voor mensen met een hoog zzp die onder de AWBZ hun zorg met functies en klassen ontvangen en geen wijziging in hun zorgarrangement wensen. Met ingang van de datum waarop de Wlz in werking treedt, zullen hun functie en klassen worden omgezet in een mpt, maar daartoe hoeven zij niet eerst overleg te voeren met de Wlz-uitvoerder.

Het nieuwe zesde lid regelt de garantie voor mensen met een zzp die op de datum waarop de Wlz in werking treedt met «overbruggingszorg met uitloop» of met «overbruggingszorg met uitloop «plus»» thuis wachten op een verblijfsplaats in hun voorkeursinstelling. Verzekerden met dergelijke zware overbruggingszorg zijn naar verwachting vooral te vinden onder degenen met hoge zzp’s. Omdat echter niet uit te sluiten is dat er ook verzekerden met lage zzp’s zijn die op de datum waarop de Wlz in werking treedt dergelijke overbruggingszorg genieten, zal ook voor hen de garantie gelden. Zoals in paragraaf 5.2 van het algemene deel van deze toelichting is vermeld, zal, indien de Wlz onverhoopt niet op 1 januari 2015 in werking zal treden, in 2015 onder de AWBZ de mogelijkheid van het verkrijgen van «overbruggingszorg met uitloop» of «overbruggingszorg met uitloop «plus»» worden afgeschaft, inclusief een garantie voor degenen die die zorg al voor 1 januari 2015 ontvingen. Aangezien verzekerden de hier bedoelde overbruggingszorg in totaal slechts zes maanden kunnen ontvangen, zal deze vanaf 1 juli 2015 derhalve niet meer verstrekt kunnen worden, of de Wlz nu wel of niet op 1 januari 2015 in werking zal treden. Dit brengt met zich dat voorliggend artikellid buiten inwerkingtreding zal worden gehouden indien de Wlz pas op 1 januari 2016 in werking kan treden. Het inwerkingtredingsartikel van de Wlz, artikel 13.1.1, bevat de mogelijkheid daartoe.

In paragraaf 5.4 van het algemene deel van deze toelichting wordt uiteengezet dat verzekerden die onder de AWBZ een hoog pgb voor extramurale functies hadden en die per 2015 tot 2016 toegang krijgen tot de Wlz en ook daar, aansluitend op hun pgb AWBZ, voor een pgb kiezen, tot laatstgenoemde datum de garantie ontvangen dat hun pgb onder de Wlz even hoog is als het pgb dat zij onder de AWBZ ontvingen. Dit wordt in het nieuwe zevende lid van artikel 11.1.2 geregeld. Aangezien gelijkluidend overgangsrecht onder de AWBZ zal worden getroffen voor het geval de Wlz niet op 1 januari 2015 in werking zal kunnen treden, zal dit artikellid niet in werking treden indien de AWBZ in 2015 nog geldt.

JJ

Deze wijziging van het met de eerste nota van wijziging in de Wlz ingevoegde artikel 11.1.2a zorgt ervoor dat verzekerden die op het moment waarop de Wlz in werking treedt al voor rekening van de AWBZ behandeling met verblijf in een ggz-instelling ontvangen, deze behandeling onder de Wlz mogen voorzetten. Dit betekent in de praktijk dat mensen die op het zojuist bedoelde moment een zzp B GGZ hebben, direct van de AWBZ naar de Wlz over gaan. Dit geldt niet voor mensen die op de datum waarop de Wlz in werking treedt nog geen jaar behandeling plus verblijf in een ggz-instelling hebben ontvangen. Voor hen geldt dat zij deze zorg in totaal drie jaar voor rekening van hun zorgverzekering genoten moeten hebben, voordat deze zorg voor rekening van de Wlz kan worden gebracht. Voor de redenen van deze wijziging wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.

LL

Artikel 11.1.4, eerste lid, is om een drietal redenen herschreven. Allereerst was in de tekst ten onrechte niet gespecificeerd dat de subsidie slechts voor Wlz-specifieke behandeling (dat wil zeggen de zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c) kan worden verstrekt.

Ten tweede kon de tekst van het oorspronkelijke eerste lid ten gevolge van de combinatie van de woorden «verzekerde(n)» en «niet gepaard gaande met verblijf in een instelling» de indruk wekken dat dit artikel zag op subsidies voor de behandeling van Wlz-geïndiceerden die hun zorg thuis ontvangen. Wlz-geïndiceerden die thuis verblijven (met een vpt, mpt of pgb) hebben echter al op grond van artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, recht op Wlz-specifieke behandeling, zij het dat deze altijd slechts in natura wordt verstrekt. Door het woord «verzekerden» te veranderen in «personen» en het «niet gepaard gaande met verblijf in een instelling» te schrappen, wordt aangegeven dat de subsidie niet bedoeld is voor mensen met een Wlz-indicatie. De kring van personen waar de subsidie wèl voor bedoeld is, zal in de ministeriële regeling worden bepaald. Het zal hier in ieder geval gaan om mensen die op dit moment aanspraak hebben op extramurale behandeling. Tevens kan de regeling zien op mensen die, na de inwerkingtreding van de Wlz, Wlz-specifieke behandeling nodig hebben zonder dat zij over een Wlz-indicatie beschikken.

De derde reden voor de nieuwe redactie is dat ook het vervoer naar en van een instelling waar gedurende een dagdeel groepsbehandeling wordt ontvangen, gesubsidieerd moet worden (vergelijk artikel 10 van het huidige Besluit zorgaanspraken AWBZ).

MM

Aan artikel 11.1.5 van het wetsvoorstel worden leden toegevoegd waarmee voor het jaar 2015 wordt geregeld dat roerende woonvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen geen deel uitmaken van de verzekerde rechten op grond van de Wlz, voor zover het gaat om verzekerden die Wlz-zorg buiten de instelling ontvangen of, voor mobiliteitshulpmiddelen, verzekerden die weliswaar verblijf in een instelling ontvangen, maar die daarbij niet behandeld worden. Deze verzekerden zullen in 2015 roerende voorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen kunnen krijgen vanuit de Wmo 2015 als zij daarop zijn aangewezen (een en ander zal via de Invoeringswet Jeugdwet in de Wmo 2015 worden opgenomen). Hetzelfde geldt voor woningaanpassingen als bedoeld in artikel 3.1.3. Dat artikel zal daarom nog niet op 1 januari 2015 in werking treden.

OO

In paragraaf 11.1 wordt het overgangsrecht geregeld voor wat betreft de rechten van de verzekerden. Hierdoor is het voor verzekerden die bij de inwerkingtreding reeds aanspraak op AWBZ-zorg hebben, duidelijk of en onder welke voorwaarden zij recht zullen krijgen op Wlz-zorg. Het is wenselijk om, in aanvulling op de artikelen 11.1.1 tot en met 11.1.6, zo nodig uitwerkingsregels te kunnen stellen met betrekking tot het overgangsrecht voor verzekerden.

QQ

Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, zullen niet de Wlz-uitvoerders ieder voor hun eigen verzekerden, maar zullen de zorgkantoren ieder voor alle verzekerden die in hun regio wonen verantwoordelijk worden voor de verstrekking van de persoonsgebonden budgetten. Dat wordt in voorliggende nota van wijziging geregeld. In dezen zal de situatie niet meer afwijken van die onder de AWBZ. Deze wijziging brengt een vereenvoudiging van artikel 11.2.3 Wlz met zich: er hoeft niet meer geregeld te worden dat rechten en verplichtingen die een zorgkantoor onder de AWBZ ten aanzien van het persoonsgebonden budget was aangegaan, over gaan op de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde verzekerd is (derde lid). Hetzelfde geldt voor het afhandelen van aanvragen van en de verantwoordelijkheid voor besluiten ten aanzien van het pgb (vierde lid). Deze gaan nu rechtstreeks over van het zorgkantoor onder de AWBZ naar het zorgkantoor onder de Wlz.

QQ tot en met SS

In deze onderdelen worden verwijzingen naar Wlz-uitvoerders die zijn aangewezen ingevolge artikel 4.2.3, tweede lid, telkens gewijzigd in verwijzingen naar het zorgkantoor. Deze wijzigingen beogen slechts de tekst van de Wlz toegankelijker te maken. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel A. Een en ander laat onverlet dat zorgkantoren altijd (ook) Wlz-uitvoerders zijn. Artikel 11.2.9 Wlz, bijvoorbeeld, dat gaat over rapportages over de rechtmatigheid van de afwikkeling van de AWBZ door Wlz-uitvoerders, impliceert dat die rapportages gaan over zowel de werkzaamheden die bij of krachten de Wlz aan de Wlz-uitvoerders zijn opgedragen als over de werkzaamheden die bij of krachtens de Wlz aan de zorgkantoren zijn opgedragen.

SS

Bij het schrijven van het wetsvoorstel is ervan uitgegaan dat de zorgkantoren de door hen ontvangen declaraties van de zorgaanbieders na controle ervan ter betaling doorzenden aan het CAK. In de praktijk worden er echter voorschotten aan de zorgaanbieders verstrekt en geven de zorgkantoren na ontvangst en controle van de declaraties opdrachten aan het CAK om ten opzichte van die voorschotten extra bedragen aan de zorgaanbieders uit te betalen dan wel bedragen terug te vorderen. De nieuwe tekst van artikel 11.2.5, vijfde en zesde lid, sluit beter bij deze uitvoeringspraktijk aan.

TT

Door de termijn waarbinnen het CAK nog eigen bijdragen voor AWBZ-zorg in rekening kan brengen te verkorten van drie jaar na intrekking van de AWBZ tot twee jaar na die intrekking, wordt beter aangesloten bij hetgeen nu al, op grond van artikel 3a van het Bijdragebesluit zorg, voor het opleggen van eigen bijdragen geldt en bij wat ook in de toekomst zal gelden voor het opleggen van eigen bijdragen ingevolge de Wlz (zie artikel 3.3.3 van het Besluit zorgverzekering dat op 28 mei 2014 bij het parlement is voorgehangen). Hierbij wordt opgemerkt dat de toelichting op artikel 11.2.7 Wlz de indruk wekt dat eigen bijdragen pas kunnen worden opgelegd nadat nota’s van de zorgaanbieders, bedoeld in artikel 11.2.5, zijn goedgekeurd. Dat is echter niet juist. Eigen bijdragen kunnen al worden opgelegd zodra het bij het CAK bekend is dat een verzekerde (bepaalde) zorg is gaan genieten. Wel blijft de opmerking uit die toelichting gelden, dat tijdig (dat wil zeggen binnen twee jaar na de intrekking van de AWBZ) in rekening gebrachte eigen bijdragen ook nog later na die twee jaar geïnd kunnen worden en dat het CAK hiertoe inningswerkzaamheden zal moeten (laten) verrichten.

UU

Het huidige artikel 11.2.8, eerste lid, onderdeel b, Wlz veronderstelde ten onrechte dat ook de beheerskosten van het CAK uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten worden gefinancierd. Deze komen echter ten laste van de begroting (zie art. 51a AWBZ en art. 6.2.2, tweede lid, Wlz). Daarom wordt artikel 11.2.8, eerste lid, onderdeel b, Wlz, zo gewijzigd, dat de eis van uitsplitsing van het eindverslag en het financieel verslag naar met de zorg verband houdende kosten enerzijds en beheerskosten anderzijds slechts geldt voor de Wlz-uitvoerders. Dit laat onverlet dat het CAK op grond van art. 11.2.8 Wlz een eindverslag en een financieel verslag zullen moeten opstellen over de eigen bijdragen die na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) nog ter zake van onder die wet verleende zorg hebben geïnd.

XX

In paragraaf 11.2 wordt het overgangsrecht geregeld voor wat betreft de uitvoerders en de afwikkeling van de AWBZ. Met dit onderdeel worden aan paragraaf 11.2 twee artikelen toegevoegd.

Artikel 11.2.14, eerste lid

Bij de overgang van de AWBZ naar de Wlz verandert ook de terminologie. Zo wordt de «premie AWBZ» bijvoorbeeld de «premie Wlz». De Belastingdienst geeft beschikkingen waarin voornoemde terminologie wordt gehanteerd. Het is wenselijk een overgangsbepaling in te voeren om de wijziging van de betreffende terminologie in goede banen te leiden. In de eerste plaats geldt dit voor beschikkingen die voor meerdere kalenderjaren zijn gegeven en die dus ook na de omzetting van de AWBZ naar de Wlz nog werking zouden moeten hebben. Om te voorkomen dat deze beschikkingen opnieuw zouden moeten worden gegeven, wordt onderhavige overgangsbepaling voorgesteld, waarin is bepaald dat beschikkingen die mede betrekking hebben op de periode na intrekking van de AWBZ vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wlz geacht worden in zoverre betrekking te hebben op de Wlz. Daarbij dient in deze beschikkingen een verwijzing naar de «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» te worden gelezen als een verwijzing naar de «Wet langdurige zorg» en een verwijzing naar de «AWBZ» als een verwijzing naar de Wlz.

Daarnaast kan het zich voordoen dat vooruitlopend op de invoering van de Wlz een beschikking wordt gegeven, zoals een voorlopige aanslag, of dat na invoering van de Wlz een beschikking wordt gegeven en op die beschikking nog de term AWBZ wordt gehanteerd, terwijl de AWBZ inmiddels vervangen is door de Wlz. Mede gezien het feit dat de Eerste Kamerbehandeling van het wetsvoorstel Wlz pas in het najaar plaats zal vinden en dat pas daarna duidelijk zal zijn of de Wlz op 1 januari 2015 in werking kan treden, is het niet helemaal zeker dat de Belastingdienst de terminologie op nieuwe beschikkingen (die betrekking hebben op de periode na invoering van de Wlz) tijdig zal kunnen aanpassen. Uiteraard zal de Belastingdienst daar wel zoveel mogelijk naar streven, maar voor het geval dat dit toch niet geheel lukt, biedt de voorgestelde overgangsbepaling soelaas.

Artikel 11.2.14, tweede lid

Met het tweede lid wordt het eerste lid van overeenkomstige toepassing verklaard op de enkele (duur)beschikkingen die door het CAK, de SVB, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) worden afgegeven.

Op grond van de artikelen 3.2.4 (in combinatie met het Blz) en 6.1.2 Wlz stelt het CAK eigen bijdragen vast. Het tweede lid zorgt ervoor dat een beschikking tot vaststelling van een eigen bijdrage op grond van de AWBZ zonder dat het CAK een nieuwe vaststellingsbeschikking hoeft te geven gaat gelden als een beschikking tot vaststelling van een eigen bijdrage op grond van de Wlz. Dit geldt natuurlijk slechts voor zover de hoogte van die eigen bijdragen onder de AWBZ en de Wlz gelijk is. Wijzigt de hoogte van de eigen bijdrage, dan dient het CAK een nieuwe beschikking te geven waarin bovendien, zodra dat mogelijk is, naar de Wlz in plaats van de AWBZ wordt verwezen. Dit is geregeld in onderdeel a van artikel 11.2.14, tweede lid.

Onderdeel b ziet op de taak van de SVB bij personen met gemoedsbezwaren. Op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wfsv kan de Sociale verzekeringsbank personen die gemoedsbezwaren tegen een of meer volksverzekeringen hebben, ontheffen van de verplichtingen ingevolge de desbetreffende volksverzekering(en) alsmede de Wfsv. Zowel de AWBZ als de Wlz behoren tot deze volksverzekeringen. Het tweede lid van voorliggend artikel zorgt ervoor dat beschikkingen tot ontheffing van de verplichtingen op grond van de AWBZ na inwerkingtreding van de Wlz automatisch gaan gelden als beschikkingen tot ontheffing van de verplichtingen op grond van de Wlz. Ook hier dienen verwijzingen, in de beschikkingen, naar de «Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten» of de «AWBZ» vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wlz te worden gelezen als verwijzingen naar de «Wet langdurige zorg» of de «Wlz». Dit laat uiteraard onverlet dat een verzekerde na die inwerkingtreding van de Wlz de SVB kan vragen om niet meer van de verplichtingen op grond van de Wlz ontheven te zijn, dat wil zeggen de ontheffingsbeschikking in te trekken.

In de onderdelen c en d van artikel 11.2.14, tweede lid, ziet op de bevoegdheid van de SVB en het UWV om in het kader van enkele wetten de eigen bijdrage voor de AWBZ (en straks de Wlz) in te houden op de uitkeringen op grond van die wetten,de zogenoemde «inhouding bij de bron». Het gaat om de bevoegdheden in het kader van de broninhouding bij de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Ouderdomswet, voor wat betreft de SVB en de Werkloosheidswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, voor wat betreft het UWV.

Artikel 11.2.15

Op grond van artikel 15 van de Wfsv vindt de berekening plaats van de rijksbijdrage inzake de kosten van de kortingen (BIKK). Bij de berekening van de BIKK voor het komende jaar (t) wordt gebruik gemaakt van de BIKK van het vorige jaar (t-1). In het eerste jaar dat de Wlz in werking zal zijn moet dus gebruik worden gemaakt van de hoogte van de BIKK onder de AWBZ. Om te voorkomen dat artikel 15 van de Wfsv hierop moet worden aangepast, geeft artikel 11.2.15 een overgangsbepaling waardoor,in afwijking van artikel 15 van de Wfsv, de BIKK op een gefixeerd bedrag wordt vastgesteld indien de Wlz op 1 januari 2015 in werking treedt. In het geval dat de Wlz op 1 januari 2016 in werking treedt zal gebruik worden gemaakt van hetzelfde bedrag als factor voor de berekening van de BIKK voor 2016. Het tweede lid van artikel 11.2.15 geeft de mogelijkheid om het in het eerste lid genoemde bedrag bij ministeriële regeling te wijzigen, indien ontwikkelingen in de heffingskortingen of de premie voor de Wet langdurige zorg, bedoeld in artikel 10 van de Wfsv, daartoe aanleiding gegeven.

YY

Artikel 11.4.1 Wlz

Het eerste en tweede lid van artikel 11.4.1 strekken ertoe de NZa in de gelegenheid te stellen om die zorgaanbieders, die op 1 juli 2013 een vergoeding kregen voor hun projecten gericht op verbetering van de infrastructuur voor de verlening van extramurale AWBZ-zorg, nog gedurende drie jaar een subsidie voor de voorzetting van die projecten te geven. Bij ministeriële regeling zullen de zorgaanbieders worden gepreciseerd die voor de subsidie in aanmerking kunnen komen. Het zal hier in wezen gaan om de organisaties die eerder als instelling voor AWBZ-zorg de vergoeding kregen, en die nu de desbetreffende zorg in het kader van de Zvw, de Wmo 2015, de Jeugdwet of (indien het gaat om zorg voor mensen met een vpt of pgb) de Wlz leveren, dan wel om hun rechtsopvolgers. Het begrip «instelling» kan hier echter, vanwege de begripsbepaling die daarvoor in de Wlz is gegeven, niet meer worden gebruikt. Deze brengt mee dat slechts onder de WTZi toegelaten instellingen subsidie kunnen ontvangen voor de extramurale behandeling waarom het in artikel 11.1.4 gaat. Nu die extramurale behandeling echter geen onderdeel uitmaakt van het verzekerd pakket, kunnen de betreffende organisaties geen instelling zijn onder de WTZi. Het onbedoelde effect van het gebruik van het begrip «instelling» zou dan zijn dat het verstrekken van subsidie aan deze organisaties onmogelijk wordt. Daarom is een neutrale aanduiding «organisaties» gekozen.

Voorts zal bij ministeriële regeling de hoogte van de subsidie worden bepaald. Daarbij zal worden aangesloten bij het in de NZa-Beleidsregel CA-300–578 opgenomen uitgangspunt dat kosten waarvoor de aanbieders al langs andere weg een vergoeding krijgen, niet gesubsidieerd worden. Voorts kunnen bij ministeriële regeling nadere voorwaarden aan de subsidies worden gesteld. De over de jaren 2015 tot en met 2018 uit te keren subsidies zullen ten laste kunnen worden gebracht van het Flz. Omdat de subsidieregeling slechts tijdelijk is, is besloten hiertoe niet artikel 90, tweede lid, Wfsv te regelen maar om in plaats daarvan te regelen dat in aanvulling op de posten die krachtens laatstgenoemd artikellid ten laste van het Flz komen, ook de in dit artikel geregelde subsidie ten laste van het Flz komt.

Artikel 11.4.2 Wlz

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting uiteen is gezet, strekt artikel 11.4.2 ertoe om AWBZ-instellingen die nu onder de werkingssfeer van de overgangsregeling kapitaallasten en de regeling voor de compensatie van de vaste activa vallen, te kunnen compenseren voor het feit dat de overgangsregelingen niet kunnen worden gecontinueerd voor bepaalde intramurale AWBZ-zorg die met ingang van 2015 wordt overgeheveld naar andere regimes. In de ministeriële regeling zal bepaald worden dat ook instellingen die hun onroerend goed vervreemd hebben en dat vervolgens van de koper terug huren om van daaruit zorg te verlenen (sale and lease back) alsmede hun rechtsopvolgers, aanspraak kunnen maken op de subsidie. Dat geldt namelijk ook op grond van de beleidsregel.

De maximumhoogte van de bijdragen is gelijk aan de vergoedingen die voor de jaren 2015, 2016 en 2017 van toepassing zouden zijn geweest indien de overheveling van de AWBZ-zorg naar de Wmo 2015 en de Jeugdwet niet zou hebben plaatsgevonden. Het betreft maxima omdat instellingen die zowel zorg op grond van de Wlz of de zorgverzekering als op grond van de Wmo 2015 of de Jeugdwet leveren, zowel vanuit de beleidsregels vergoedingen zullen kunnen ontvangen als bijdragen op grond van voorliggend artikel. In de subsidieregeling zal in overleg met de NZa worden geregeld hoe de verhouding tussen de vergoeding op grond van de beleidsregels en de bijdragen op grond van voorliggend artikel wordt berekend. Vervolgens zal de NZa zijn beleidsregel moeten wijzigen in die zin, dat geen vergoeding wordt gegeven voor zover subsidie wordt verleend. Voorts zullen bij ministeriële regeling nadere voorwaarden aan de subsidies worden gesteld. De over de jaren 2015 tot en met 2018 uit te keren subsidies zullen ten laste kunnen worden gebracht van het Flz. Omdat de subsidieregeling slechts tijdelijk is, is besloten hiertoe niet artikel 90, tweede lid, Wfsv te wijzigen, maar om in plaats daarvan te regelen dat in aanvulling op de posten die krachtens laatstgenoemd artikellid ten laste van het Flz komen, ook de in dit artikel geregelde subsidie ten laste van het Flz komt.

ZZ

De Wlz zal een groot aantal taken opleggen aan Wlz-uitvoerders. Die Wlz-uitvoerders zijn er dan jegens hun eigen verzekerden verantwoordelijk voor dat die taken goed worden verricht. De Wlz zal, samen met het Blz, daarnaast een beperkt aantal taken, te weten het verstrekken van pgb’s en het verrichten van de administratie, aan de zorgkantoren opleggen. Ook zorgkantoren zijn Wlz-uitvoerders, maar daar waar zij bij en krachtens de Wlz eigen taken opgelegd krijgen, dienen zij deze uit te voeren voor alle verzekerden die in hun regio wonen. Een Wlz-uitvoerder die voor regio A als zorgkantoor is aangewezen, dient de zorgkantoortaken (verstrekking pgb’s en administratie) derhalve ook uit te voeren voor de verzekerden van andere Wlz-uitvoerders voor zover die verzekerden in regio A wonen. Aan de andere kant hoeft hij geen zorgkantoortaken uit te voeren voor de bij hem ingeschreven verzekerden die in een regio wonen waarvoor hij niet als zorgkantoor is aangewezen. Omdat het zorgkantoor altijd ook Wlz-uitvoerder is, gelden, tenzij uitdrukkelijk anders geregeld, bepalingen in de Wlz en de Wmg die zich tot de Wlz-uitvoerder richten of over de Wlz-uitvoerder gaan, ook voor de Wlz-uitvoerder in zijn rol als zorgkantoor. Zo brengen de in artikelen 4.3.1 en 4.3.2 van de Wlz opgenomen, aan de Wlz-uitvoerder gerichte rapportageverplichtingen met zich, dat een Wlz-uitvoerder die tevens voor één of meer regio’s het zorgkantoor is, zich zowel verantwoordt over de wijze waarop hij zijn taken als Wlz-uitvoerder (voor zijn eigen verzekerden) heeft uitgevoerd als over de wijze waarop hij in de desbetreffende regio’s zijn zorgkantoortaken (voor alle verzekerden in die regio’s) heeft uitgevoerd. In artikel 31, onderdeel b, Wmg krijgt de NZa de bevoegdheid om regels te stellen over de wijze waarop een Wlz-uitvoerder die tevens zorgkantoor is, zijn verslagen inricht. Het onderdeel is niet wezenlijk veranderd ten opzichte van de versie die in het oorspronkelijke wetsvoorstel is opgenomen. Wel is, in navolging van wat met voorliggende nota van wijziging in de Wlz is gedaan, de verwijzing naar «de op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, Wlz aangewezen Wlz-uitvoerder die de administratie of controle in een of meer regio’s van Nederland verricht» vervangen door het simpelere «het zorgkantoor als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz».

Voor een toelichting op het tweede onderdeel wordt verwezen naar de toelichting op de wijziging van artikel 4.1.1 Wlz.

In het derde onderdeel wordt voorgesteld om in artikel 49e, tweede lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg te expliciteren dat de NZa het gehele bedrag, bedoeld in het eerste lid, over de zorgkantoorregio’s verdeelt. Daarbij zal de NZa per regio een bedrag voor zorg in natura vaststellen en een bedrag voor pgb’s. In het Blz zal worden opgenomen dat het bedrag dat de NZa voor een regio voor de pgb’s heeft bestemd, het pgb-subsidieplafond voor die regio is.

BBB

Bij het schrijven van het wetsvoorstel Wlz is er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat voor aan jeugdigen te verlenen AWBZ-zorg die naar de Jeugdwet over gaat en derhalve in de toekomst onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten dient te worden verleend, in artikel 10.1 een zelfde constructie is opgenomen als in de artikelen 8.1 en 8.3 Wmo 2015. Voorliggende wijziging zorgt ervoor dat ook met artikel 10.1 van de Jeugdwet rekening wordt gehouden.

CCC

Voorgesteld wordt om artikel 5.1.1, vijfde lid, van de Wmo 2015 te vervangen door een nieuw artikellid. In het artikel 5.1.1, vijfde lid, Wmo 2015 staat op dit moment nog dat het college niet zonder toestemming gegevens mag verwerken van een betrokken cliënt. Op grond van artikel 5.2.5, derde lid, van de Wmo 2015 zoals dat in voorliggend wetsvoorstel wordt gewijzigd, kan de verstrekking door het CIZ aan het college van de mededeling dat iemand op grond van een indicatiebesluit in aanmerking komt voor Wlz-zorg echter zonder toestemming van betrokkene geschieden. Zonder nadere wijziging zou het CIZ derhalve wel zonder toestemming mogen verstrekken, maar zou het college op grond van 5.1.1, vijfde lid, Wmo 2015 de ontvangen gegevens niet zonder toestemming mogen verwerken. Dit is niet beoogd. Bij nota van wijziging wordt deze uitdrukkelijke toestemming van cliënten bij het verwerken van een van het CIZ verkregen mededeling als hiervoor beschreven, geschrapt.

DDD

Met het wetvoorstel houdende Regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, Kamerstukken I 2012/13, 32 402, E, e.v.) zullen de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector worden ingetrokken. Bij het schrijven van de Wlz werd aangenomen dat eerstbedoeld wetsvoorstel eerder in werking zou treden dan de Wlz. Om die reden bevatte het wetsvoorstel Wlz geen bepalingen tot aanpassing van de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector. Omdat inmiddels de volgorde van inwerkingtreding minder zeker is, worden deze wijzigingen alsnog opgenomen. Indien de Wlz toch later dan de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg in werking treedt, zullen de artikelen 12.1.6a en 12.1.6b niet in werking treden. Overigens bevat artikel 12.1.13 Wlz al de wijzigingen in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg die nodig zullen zijn indien die wet eerder in werking treedt dan de Wlz.

Artikel 12.16c bevat een technische wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorgsector die bij het schrijven van de Wlz over het hoofd is gezien.

FFF

Artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg wordt opnieuw geredigeerd om te bewerkstelligen dat de verwijzing naar artikel 68 van de Zorgverzekeringswet vervalt. Dat artikel is namelijk komen te vervallen bij de inwerkingtreding van de Veegwet VWS 2013. Het artikellid is aangevuld met verwijzingen naar subsidies die onder de Wlz verkregen kunnen worden. In artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg werd al verwezen naar het pgb. Met de wijziging van dit onderdeel wordt ook verwezen naar de subsidies op grond van 10.1.3 (ADl-assistentie) en 11.1.4, eerste lid, (extramurale behandeling) van de Wlz.

JJJ

Bij nader inzien blijken de beheerskostenbudgetten die het Zorginstituut op grond van hoofdstuk 4 van het Besluit Wfsv voor de Wlz-uitvoerders vaststelt, te moeten gekwalificeerd als subsidies in de zin van de Awb. Door een vierde lid aan artikel 91 van de Wfsv toe te voegen, wordt voorkomen dat de subsidieregels van titel 4.2 Awb van toepassing zijn. De regels die van toepassing dienen te zijn, zullen namelijk in hoofdstuk 4 van het Besluit Wfsv worden opgenomen. Met het oog op de overzichtelijkheid wordt in voorliggend onderdeel heel artikel 91 Wfsv opnieuw opgenomen. De wijzigingen in de eerste drie leden waren echter al in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen. Voor een toelichting daarop wordt dan ook naar de toelichting op het wetvoorstel verwezen.

NNN

Voor een toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij het nieuwe zesde lid van artikel 11.1.1.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

X Noot

1

Herdruk in verband met het ontbreken van de toelichting.


Lijst van vragen en antwoorden

Nr. 14 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 juli 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 27 juni 2014 inzake gefaseerde invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz), over de positie van het CIZ en over de contractering 2015

(Kamerstuk 33 891, nr. 13).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 juli 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

De griffier van de commissie, Teunissen

1.

Zal bij een versmalde vorm van de ABWZ in 2015, zoals beschreven in de bijlage «Uitvoering langdurige zorg» van de brief, het pgb ook als trekkingsrecht worden ingevoerd?

Ja. De afgelopen jaren zijn diverse maatregelen genomen om het pgb meer solide en fraudebestendig te maken. Deze ambitie wordt de komende jaren voortgezet. De invulling daarvan in 2015 is voor het merendeel niet afhankelijk van het wettelijk regime. Zo zal vanaf 2015 het trekkingrecht worden ingevoerd voor alle budgethouders in zowel Jeugdwet, Wmo en Wlz danwel de versmalde AWBZ. De voorbereidingen om dit trekkingsrechtsysteem in te voeren vinden momenteel plaats.

2.

Gaan cliënten met een pgb bij de eventuele versmalde vorm van de AWBZ in 2015, zoals beschreven in de bijlage «Uitvoering langdurige zorg 2015» van de brief, ook een eigen bijdrage betalen voor het pgb, in plaats van dat deze op het pgb-budget wordt ingehouden?

Ja. Ook bij de versmalde vorm van de AWBZ zal de eigen bijdrage systematiek veranderen voor budgethouders, omdat deze maatregel onderdeel is van het meer solide maken van het pgb. De invoering van het bruto pgb is een afspraak uit het begrotingsakkoord 2013.

3.

In de bijlage «Brief aan de Nederlandse Zorgautoriteit over Voorlopige bugettaire kader Wlz 2015», staat dat een korting van € 510 miljoen is verwerkt in de contracteerruimte voor 2015, vanwege het extramuraliseren van de zorg voor nieuwe cliënten in de «lage» zzp's. Betreft dit een extra taakstelling?

Het kabinet geeft in de bedoelde brief aan de NZa een toelichting op enkele specifieke onderdelen van de contracteerruimte. De korting van € 510 miljoen is geen extra taakstelling. Het betreft een uitname uit de contracteerruimte die direct is gerelateerd aan de geleidelijke daling van het aantal mensen dat met een laag ZZP in een intramurale instelling verblijft. Daarbij is uitgegaan van de eerder gemaakte afspraken over het tempo van extramuralisering in achtereenvolgens het begrotingsakkoord 2013, het regeerakkoord en de verzachtingen vanuit de zorgakkoorden uit april 2013 en april 2014. Het kabinet stelt uiteraard extra middelen voor gemeenten en zorgverzekeraars beschikbaar om de toename van extramurale zorg die uit deze maatregel voortvloeit, op te vangen.

4.

Waarom wordt de datum 1 januari 2012 gebruikt? Het Kunduzakkoord (met daarin de maatregel voor het extramuraliseren zzp 1–3) dateert immers van 25 mei 2012, en het stoppen met de financiering van zzp 1 en 2 is toch per 1 januari 2013 gestart, en het stoppen met de financiering van zzp 3 per 1 januari 2014?

De datum van 1 januari 2012 is ten onrechte opgenomen in de brief van 27 juni jl. over het voorlopige budgettaire kader Wlz 2015. De extramuralisering van de ZZP’s V&V 1 en 2 is inderdaad gestart per 1 januari 2013. Per 1 januari 2014 is de extramuralisering ook van toepassing op het ZZP VV3.

5.

In de contracteerruimte 2015 is een korting van € 510 miljoen verwerkt vanwege het extramuraliseren van de zorg voor nieuwe cliënten in de «lage» zzp’s. Deze € 510 miljoen is niet verwerkt in de beantwoording op de aangeleverde tabel op bladzijde 55 van de beantwoording vragen nader verslag Wlz. Waarom niet?

Het kabinet heeft op de bedoelde bladzijde 55 de voorbeeldtabel waarmee de leden van de PVV-fractie de financiële effecten van extramuralisering in kaart willen brengen, aangevuld. De aangevulde tabel A laat aldus zien welke bedragen er op de achtereenvolgende begrotingsmomenten netto zijn ingeboekt. Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het nader verslag Wlz geeft het kabinet met tabel B inzicht in de opbouw van de geactualiseerde netto besparingen van extramuralisering. Daarbij zijn de effecten, anders dan in tabel A, opgedeeld naar de verschillende domeinen (Wlz, Wmo, Zvw en huurtoeslag). Hierdoor is het effect van extramuralisering op de contracteerruimte met tabel B helder toegelicht. Zoals onder deze tabel is aangegeven, is van de korting op de Wlz-uitgaven in 2015 (€ 810 mln) in 2014 reeds € 370 mln. gerealiseerd. In het voorlopige budgettaire kader Wlz 2015 is daarom een korting op de contracteerruimte van € 510 mln. opgenomen.

6.

Welke tabel klopt (nader verslag Wlz) als het gaat om de opbrengsten van de sluiting van de verzorgingshuizen? Tabel A op bladzijde 55 waarin in 2018, € 475 miljoen bezuinigd wordt, wat uiteindelijk door alle verzachtingen en compensaties nog maar € 115 miljoen oplevert? Of Tabel B op bladzijde 56 waarin € 1,8 miljard bezuinigd wordt wat uiteindelijk nog maar € 330 miljoen oplevert?

Het kabinet heeft op de bedoelde bladzijde 55 de voorbeeldtabel waarmee de leden van de PVV-fractie de financiële effecten van extramuralisering in kaart willen brengen, aangevuld. De aangevulde tabel A laat aldus zien welke bedragen er op de achtereenvolgende begrotingsmomenten netto zijn ingeboekt. Bij deze begrotingstechnische verwerking zijn nog niet de effecten voor de verschillende domeinen (Wlz, Wmo, Zvw en huurtoeslag) inzichtelijk gemaakt. In tabel B is, zoals aangegeven in de beantwoording, rekening gehouden met actuele en meer gedetailleerde gegevens over aantallen cliënten en de kosten van intramurale respectievelijk extramurale zorg. Hierdoor geeft tabel B een goed beeld van de netto besparingen van extramuralisering en de financiële effecten voor de onderscheiden domeinen. De netto besparingen vertonen een oploop van € 190 miljoen in 2015 tot € 330 miljoen in 2018.

Het kabinet verwacht op basis van de geactualiseerde ramingen dat, als gevolg van de geleidelijke daling van het aantal mensen dat met een laag ZZP in een intramurale instelling verblijft, de uitgaven aan intramurale zorg in 2018 afnemen met cumulatief € 1,8 miljard. Daar staat tegenover dat de opbrengsten van de eigen bijdragen afnemen (€ 330 mln. in 2018) en er voor deze mensen middelen beschikbaar komen voor extramurale zorg via de Wmo en Zvw (samen bijna € 1,1 miljard) en voor huurtoeslag (€ 60 mln.). De actuele netto besparing die in 2018 is verwerkt in het totaal budgettair kader van de hervorming langdurige zorgt bedraagt aldus € 330 miljoen. Voor de volledigheid voeg ik tabel B uit het nader verslag Wlz hieronder toe.

bedragen in miljoenen euro

2015

2016

2017

2018

1

Besparing Wlz-uitgaven

– 880

– 1.360

– 1.650

– 1.800

2

Derving intramurale eigen bijdragen Wlz

170

260

310

330

 

 

 

 

 

 

3

Compensatie Wmo

280

450

570

650

4

Compensatie Zvw

210

330

400

430

5

Compensatie huurtoeslag

30

45

55

60

 

 

 

 

6

Saldo netto besparing extramuralisering

– 190

– 275

– 315

– 330

7.

Welk deel van de in Tabel B (p 56 nader verslag Wlz) genoemde 1.8 miljard besparing door de sluiting van de verzorgingshuizen valt toe te schrijven aan de kapitaallasten? Die waren op een later tijdstip (2018 en verder) met de invoering van scheiden wonen-zorg en de normatieve huisvestingscomponent toch ook uit de begroting gelopen en kunnen derhalve toch niet toegeschreven worden aan het extramuraliseren?

Van het totale effect op de intramurale zorguitgaven van € 1,8 miljard in 2018 heeft € 0,4 miljard betrekking op kapitaallasten in de vorm van de normatieve huisvestingscomponent (NHC’s). De NHC’s worden vanaf 2012 geleidelijk opgenomen in de ZZP-tarieven. Er is met ingang van 2018 inderdaad geen sprake meer van nacalculeerbare kapitaallasten. De kapitaallasten worden dan volledig vergoed via de systematiek van NHC’s. Dit betekent echter niet dat deze kosten uit de begroting zouden lopen, maar dat ze op een andere wijze worden bekostigd (via de NHC als onderdeel van de ZZP-prijs en niet langer via nacalculatie).

8.

Op of kort na Prinsjesdag, waarop de begroting 2015 wordt gepresenteerd, zal ik het definitieve kader voor de contracteerruimte 2015 en het maximumbudget voor de pgb’s in 2015 bekend maken bij de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal. Is er dan voldoende tijd voor zorgkantoren en aanbieders om voor 2015 contracten af te sluiten?

Het inkooptraject is, zoals gewoonlijk, al op 1 juli gestart. Mede om deze reden zijn de voorlopige budgettair kaders op 27 juni 2014 bekend gemaakt. In november 2014 wordt dit proces afgerond met het indienen van de productieafspraken tussen zorgaanbieders en zorgkantoren bij de NZa. Indien zich bij het definitief vaststellen van het kader nog wijzigingen voordoen kunnen de zorgkantoren dit nog meenemen in afspraken voor 1 november 2014 of kunnen zij aanvullende afspraken maken met zorgaanbieders, die in de tweede budgetronde (november 2015) aan de NZa worden doorgegeven.

9.

In de Wlz omvat het kader voor de zorg van € 17.100 miljoen;

  • a. de contracteerruimte zorg in natura betreft € 16.200 miljoen;

  • b. het maximumbudget voor pgb’s betreft € 900 miljoen.

Het beschikbare kader voor de Wlz 2015 is gebaseerd op de contracteerruimte 2014 en de maximaal beschikbare middelen voor het persoonsgebonden budget 2014, waardoor continuïteit van zorg in de Wlz gewaarborgd wordt. Bestaande productieafspraken en bestaande verplichtingen voor het persoonsgebonden budget leggen uiteraard in 2015 beslag op het kader. Afhankelijk van het beroep dat op beide leveringsvormen wordt gedaan kan gedurende het jaar tussen deze twee kaders worden geschoven. Hierbij is het zowel mogelijk om van de contracteerruimte voor zorg in natura te schuiven naar het budgetplafond voor pgb als andersom. Wat gebeurt er als het plafond van de contracteerruimte bereikt is? Worden mensen dan aan hun lot overgelaten? Wat zijn de gevolgen van de mogelijkheid tot het schuiven tussen zorg in natura en pgb? Bestaat dan niet het risico dat halverwege het jaar, mensen die voldoen aan de criteria voor een pgb, dit alsnog niet kunnen krijgen omdat er geld is overgeheveld naar zorg in natura?

De NZa zal gedurende 2015 een rapportage uitbrengen over de ontwikkeling van de zorguitgaven ten opzichte van de contracteerruimte. Indien het budgettaire kader dreigt te worden overschreden, zijn er verschillende instrumenten die kunnen worden ingezet:

  • 1: voor zorg in natura kan de NZa de budgetten van de zorgaanbieders evenredig verlagen;

  • 2: voor pgb kan er een pgb-stop worden ingesteld;

  • 3: het kabinet kan besluiten de budgettaire ruimte te verhogen dan wel aanvullende maatregelen te nemen.

Bij de inzet van alle instrumenten is het uitgangspunt dat de zorgkantoren aan hun zorgplicht voldoen en uit hoofde daarvan een zorgarrangement wordt aangeboden aan cliënten met een geldige indicatie. Omdat er tussen de kaders voor zorg in natura en pgb geschoven kan worden ligt het niet in de rede dat een pgb-stop wordt ingesteld indien nog middelen voor zorg in natura beschikbaar zijn.

10.

Een tweede mogelijkheid is het schuiven tussen de regionale contracteerruimte en de beschikbare middelen voor pgb, op verzoek van de betreffende zorgkantoren. De verzoeken hiertoe dienen de zorgkantoren in bij het aanleveren voor het indienen van de definitieve productieafspraken over het jaar. Voor het jaar 2015 is dit op 1 november 2015. Op dat moment weten Wlz- uitvoerders ook in hoeverre er nog middelen onbenut zijn ten aanzien van de contracteerruimte en kunnen ze op basis van de zorg die in de eerste maanden van het jaar is geleverd, een inschatting maken van de benutting van het pgb kader. De schuif tussen pgb en contracteerruimte zorg in natura is alleen mogelijk als het binnen het totale beschikbare kader past. Wat zijn de consequenties van dit schuiven in het regionale budget? Kan het hierdoor voorkomen dat iemand alleen nog zorg in natura kan krijgen in een andere regio?

Het schuiven in het regionale budget is bedoeld om optimaal gebruik te maken van de beschikbare middelen. Bij het antwoord op vraag 9 is ingegaan op de instrumenten die kunnen worden ingezet als het kader wordt overschreden. Het zorgkantoor in de regio waar de cliënt onder valt heeft zorgplicht. Een cliënt kan niet van zorgkantoor wisselen (behoudens bij verhuizing).

11.

De totale contracteerruimte AWBZ 2014 wordt verminderd met de kosten van zorg die in 2015 door de gemeenten in het kader van de Wmo en de Jeugdwet en door de zorgverzekeraars in het kader van de Zorgverzekeringswet geleverd zal worden. In het kader is de groei 2014 naar rato van de bedragen van de zorg verdeeld over de verantwoordelijke overheden en zorgverzekeraars in 2015. Welke maatregelen kunnen er genomen worden als blijkt dat deze verdeling niet de juiste is geweest, of als blijkt dat er toch veel meer mensen in aanmerking komen voor zorg vanuit de Wlz?

De ontwikkeling van de Wlz-uitgaven zal worden gemonitord door de NZa mede in relatie tot onder meer het aantal indicaties dat in 2015 wordt afgegeven. Op basis van het NZa-advies kan ik eventueel het Wlz-budget bijstellen. Tevens heb ik afspraken gemaakt met gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars dat in 2015 de ontwikkeling van de verschillende budgetten wordt gemonitord over de nieuwe wetten heen.

12.

Daarnaast is er in 2015 een subsidieregeling voor extramurale behandeling (€ 95 miljoen) en een subsidieregeling voor ADL (€ 80 miljoen). Waarop zijn deze bedragen gebaseerd?

De bedragen zijn gebaseerd op het historische zorggebruik voor extramurale behandeling en ADL in de AWBZ tot en met 2013 rekening houdend met de verwachte ontwikkeling in 2014 en 2015.

13.

De contracteerruimte bevat een bedrag van € 670 miljoen in verband met het overgangsrecht. Deze middelen worden verdeeld over de zorgkantoorregio’s op basis van het aandeel van de zorgkantoren in de extramurale zorg in 2013. Op basis waarvan is dit bedrag vastgesteld?

Het bedrag dat samenhangt met het overgangsrecht is berekend aan de hand van de cliënten die in 2014 een indicatie verblijf hebben en die zorg zonder verblijf afnemen (met name via functies en klassen). Zij komen in aanmerking voor overgangsrecht. Zij moeten in 2015 een keuze maken op welke wijze zij hun recht op zorg structureel willen verzilveren. Bij het berekenen van dit bedrag is ook rekening houden met een geleidelijke uitstroom van deze groep.

14.

In de contracteerruimte 2015 is een korting van € 510 miljoen verwerkt vanwege het extramuraliseren van de zorg voor nieuwe cliënten in de «lage» zzp’s. Waar komt deze € 510 miljoen vandaan? De opbrengst is door de regering steeds geraamd op € 475 miljoen. Waar komt de extra € 35 miljoen vandaan?

De afname van € 510 miljoen betreft een uitname uit de contracteerruimte in het jaar 2015 die gerelateerd is aan de daling ten opzichte van 2014 van het aantal mensen dat met een laag ZZP in een intramurale instelling verblijft. Daarbij is uitgegaan van de eerder gemaakte afspraken over het tempo van extramuralisering in achtereenvolgens het begrotingsakkoord 2013, het regeerakkoord en de verzachtingen vanuit de zorgakkoorden uit april 2013 en april 2014.

Het bedrag van € 475 miljoen betreft de som van de netto besparingen in 2018 die zijn ingeboekt bij het begrotingsakkoord 2013 (€ 400 miljoen) en het regeerakkoord (€ 75 miljoen). Bij deze netto besparingen zijn de effecten voor de verschillende domeinen (Wlz, Wmo, Zvw en huurtoeslag) nog niet zichtbaar. Het netto bedrag van € 475 miljoen over het jaar 2018 is dus niet vergelijkbaar met de korting op de contracteerruimte in 2015.

15.

De extramurale zorg komt in 2015 ten laste van gemeenten en verzekeraars, die hiervoor uiteraard gecompenseerd worden. Voor hoeveel worden gemeenten en verzekeraars precies gecompenseerd?

Het kabinet laat in tabel B op bladzijde 56 van de nota naar aanleiding van het nader verslag zien met welke bedragen gemeenten en verzekeraars worden gecompenseerd. In 2015 gaat het voor gemeenten om een bedrag van cumulatief € 280 miljoen via de Wmo en voor verzekeraars om een bedrag van cumulatief € 210 miljoen ten opzichte van ongewijzigd beleid.

16.

De zorgkantoren en de zorgaanbieders maken derhalve productieafspraken over een gemiddelde afname van capaciteit over het gehele jaar, terwijl het daadwerkelijk aantal mensen met een «laag» zzp op 1 januari 2015 nog hoger is. Gelet hierop wil ik het voor zorgkantoren mogelijk maken om passende productieafspraken te maken met de zorginstellingen, waarbij rekening wordt gehouden met deze geleidelijke daling van het aantal mensen met een lage ZZP dat intramuraal verblijft. Bestaat hier niet een heel groot risico dat instellingen eerder om zullen vallen, zoals nu eigenlijk ook al gebeurt?

Per regio wordt vooraf bezien wat de omvang van de verwachte zorgvraag is ten laste van de Wlz in 2015 gezien de ontwikkelingen. Aan de hand van deze analyse worden vooraf met de zorgaanbieders afspraken gemaakt over de zorg die zij gaan leveren. Bij de planning voor 2015 kunnen instellingen rekening houden met deze ontwikkelingen en is er dus geen extra risico. Door een relatief groot gedeelte van de groeimiddelen reeds bij aanvang van 2015 beschikbaar te stellen, ontstaat extra manouvreerruimte in verband met langer thuis wonen.

17.

Daarom heb ik besloten om een relatief groot deel van de groeimiddelen 2015 (namelijk € 140 miljoen) reeds bij aanvang van 2015 beschikbaar te stellen. Daarnaast heb ik besloten om de herverdelingsmiddelen over 2014 structureel beschikbaar te stellen. Per wanneer komen de herverdelingsmiddelen 2014 precies beschikbaar? Er worden nu al bij bosjes mensen ontslagen en locaties gesloten, dit had dus eigenlijk voorkomen kunnen worden?

De herverdelingsmiddelen zijn bedoeld om onverwachte ontwikkelingen tussen regio’s te kunnen opvangen. De middelen waren reeds en blijven volledig beschikbaar voor de sector. Het kan voorkomen dat de toename van de zorgvraag in regio A iets hoger is dan in regio B, waardoor het zinvol is om in de loop van 2015 het budget van regio A iets meer te verhogen. De herverdelingsmiddelen worden medio 2015 na het verschijnen van het mei-advies van de NZa aan de sector toegewezen. Over de herverdelingsmiddelen 2014 beslis ik binnenkort. Ik zal voor 15 juli a.s. een standpunt innemen op het zogenaamde mei-advies 2014 van de NZa.

18.

De normatieve huisvestingscomponenten (NHC’s) zijn vanaf 2012 binnen de contracteerruimte gebracht met inachtneming van de overgangsregeling NHC. De daarmee gemoeide middelen worden aan de contracteerruimte toegevoegd. Nieuw is dat 50% van het door u genormeerde bedrag aan inventariskosten (NIC’s) in 2015 binnen de contracteerruimte gaan vallen.

Per saldo is in 2015 voor NHC’s en NIC’s een bedrag van € 600 miljoen toegevoegd aan de contracteerruimte. Vanwege het langer thuis wonen van cliënten is het aantal afgesproken zzp-dagen 2013 hoger dan het aantal dat in 2015 afgesproken zal worden. Naar rato van het lagere aantal dagen waarover de normatieve huisvestingslasten in 2015 zal worden berekend, is het initiële bedrag van € 710 miljoen met € 110 miljoen verlaagd tot voornoemde € 600 miljoen. Het totale bedrag aan NHC in 2015 wordt € 1.170 miljoen en voor de NIC’s € 130 miljoen. Vanwege de toename van het NHC-percentage tot 50% en de introductie van voornoemd NIC-percentage verminderen in 2015 uiteraard de na te calculeren huisvestingslasten buiten de contracteerruimte. Is hierdoor niet ook het risico veel groter dat instellingen financieel omvallen, terwijl er nog mensen verblijven in die instelling? Waarom is er niet een overgangsregeling voor de NHC gekozen voor de extramuralisering, een gefaseerde afbouw?

Als gevolg hiervan worden de zzp-tarieven in 2015 verlaagd met een bedrag van € 40 miljoen. Op welk percentage van de kostprijs liggen de zzp’s nu?

De vraag bestaat uit twee onderdelen die niet aan elkaar gerelateerd zijn. Het eerste gedeelte gaat over de geleidelijke overgang van nacalculeerbare kapitaallasten naar een systeem met NHC. Het tweede gedeelte gaat over de tariefskorting van de ZZP’s met € 40 mln.

Er wordt gevraagd of er bij de invoering van de NHC’s geen sprake kan zijn van een geleidelijke invoering. Bij de andere wijze van vergoeding van de kapitaallasten is reeds sprake van een geleidelijke overgang in zes jaar van 0% NHC naar 100% NHC in 2018. In 2015 is het NHC-percentage 50.

Bij de tweede vraag wordt veronderstelt, dat door de NHC invoering de ZZP-tarieven met € 40 mln. worden verlaagd. Dit is onjuist. Deze verlaging van de ZZP-tarieven is het gevolg van een tariefsmaatregel die in 2014 is ingevoerd. Daarbij is de gedachte dat deze verlaging kan worden opgevangen door meer doelmatige uitvoering van de zorg. Door het verbeteren van de doelmatigheid zal de kostprijs evenredig meedalen.

19.

Omwille van een soepele overgang van de AWBZ naar de Wlz, is het van groot belang om in 2015 Wlz-zorg thuis aan te kunnen bieden en te bekostigen op de wijze zoals in de AWBZ gebruikelijk is. Dit betekent dat zorgkantoren met zorgaanbieders kunnen afspreken dat de zorg voor cliënten die een indicatie hebben voor verblijf, op grond van functies en klassen bekostigd kan worden. Het woord «kan» impliceert dat het niet moet, wat zijn de gevolgen als wordt besloten niet in klassen en functies in te kopen? Zowel voor patiënten, als voor zorgaanbieders. Hierdoor kan aan cliënten die voldoen aan de toegangscriteria van de Wlz de keuze worden geboden om Wlz-zorg niet in de vorm van een totaalpakket af te nemen. Hebben de cliënten wel een keuze, of bepaalt de zorgverzekeraar dit?

Het woord «kan» is hier gebruikt omdat het een extra mogelijkheid biedt naast de reeds eerder voorziene opties van zorg in een instelling, vpt en pgb. Cliënt, zorgaanbieder en zorgkantoor bepalen gezamenlijk welke wijze van zorg gewenst en verantwoord is. Het zorgkantoor neemt daarbij formeel het besluit, maar zwaarwegend zijn daarbij de wens van de cliënt en het oordeel van de zorgaanbieder of de zorg op een verantwoorde manier geleverd kan worden.

20.

Ook kan Wlz-zorg in functies en klassen passend zijn voor nieuwe cliënten die weliswaar voldoen aan de objectieve criteria voor toegang tot de Wlz, maar bijvoorbeeld vanwege goede informele zorg niet zijn aangewezen op het volledige zorgpakket thuis. Zij kunnen ervoor kiezen alleen die onderdelen van Wlz-zorg thuis af te nemen, waaraan zij behoefte hebben. Zou het niet wenselijk zijn om deze mogelijkheid ook na 2015 te behouden?

Zoals in de nota naar aanleiding van het nader verslag is aangegeven, heeft de regering ambities op het terrein van de persoonsvolgende bekostiging. De Wlz biedt daarvoor de noodzakelijke wettelijke basis, waarop de komende jaren voortgebouwd zal worden. Hiervoor is geen nieuw of aangescherpt wettelijk kader nodig, maar een zorgvuldig voorbereid traject met de NZa, Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders. Dit traject zal gericht zijn op het realiseren van een bekostigingssysteem dat recht doet aan de kenmerken en wensen van de doelgroep van de Wlz. Een ingrijpende wijziging van de bekostiging is per 2015 niet haalbaar. Voor 2015 wordt aangesloten bij de huidige mogelijkheid om zorg te bekostigen op basis van functies en klassen.

21.

In lijn met de invoering van functies en klassen in de Wlz wordt mogelijk gemaakt dat cliënten in 2015 Wlz-zorg deels afnemen in natura en deels inkopen met een pgb (deelbaar pgb). De invoering van functies en klassen en het deelbaar pgb worden bij tweede nota van wijziging van de Wlz geregeld. Ook hiervoor geld de vraag: Is het niet wenselijk dit ook na 2015 mogelijk te maken?

Het jaar 2015 is een overgangsjaar. Ik heb daarom voor 2015 functies en klassen weer mogelijk gemaakt. Voorts wordt ook het deels afnemen van zorg in natura en pgb weer mogelijk. In 2015 zal met partijen worden gekeken hoe het bekostigingsmodel van de Wlz voor zorg in natura en pgb er definitief uit komt te zien.

22.

Ten aanzien van de onderstaande onderwerpen wordt de lijn van de Wlz, ongeacht het wettelijk regime in 2015, gevolgd: De aanspraken ADL en extramurale behandeling op grond van de AWBZ worden per 2015 vervangen door een subsidieregeling, die wordt uitgevoerd door het Zorginstituut Nederland. Beide vormen van zorg worden immers ook in de Wlz op grond van een subsidieregeling bekostigd, waardoor zorgkantoren op dit moment de zekerheid hebben dat deze vormen van zorg niet in de inkoop 2015 betrokken hoeven te worden, maar via het subsidie-instrument bekostigd kunnen worden. Wat zijn de gevolgen voor de gebruikers van deze zorg als het subsidieplafond bereikt is?

23.

De aanspraken ADL en extramurale behandeling op grond van de AWBZ worden per 2015 vervangen door een subsidieregeling, die wordt uitgevoerd door het Zorginstituut Nederland. Beide vormen van zorg worden immers ook in de Wlz op grond van een subsidieregeling bekostigd, waardoor zorgkantoren op dit moment de zekerheid hebben dat deze vormen van zorg niet in de inkoop 2015 betrokken hoeven te worden, maar via het subsidie-instrument bekostigd kunnen worden. Wat zijn de gevolgen voor de gebruikers van deze zorg als het subsidieplafond bereikt is?

De subsidieregeling extramurale behandeling zal door het ZINL worden uitgevoerd. Hierbij wordt nauw aangesloten bij de huidige uitvoeringsstructuur, waarbij de zorgkantoren voor de subsidieregeling extramurale behandeling deze behandeling contracteren. Het subsidiebudget wordt door het ZINL op historische gronden over de zorgkantoren verdeeld. Op basis van deze verdeling zullen de zorgkantoren deze zorg contracteren. Vanaf de start van de subsidieregeling zal nauwlettend worden gemonitord of en zo ja, de behoefte aan deze behandeling hoger of anders ligt in deze dan vooraf verwacht. Mocht dit zo zijn, dan wordt tussentijds bijgestuurd en indien noodzakelijk het subsidiebedrag anders verdeeld c.q. verhoogd, zo nodig in combinatie met aanvullende maatregelen.

ADL-assistentie wordt door het Zorginstituut Nederland uitgevoerd. Ook hier geldt dat vanaf de start van de subsidieregeling nauwlettend gemonitord zal worden of en zo ja, het subsidiebudget passend is. Is dit niet zo, dat zal er tussentijds worden bijgestuurd en indien noodzakelijk zal het subsidiebedrag anders verdeeld c.q. verhoogd worden, zo nodig in combinatie met aanvullende maatregelen.

24.

Het indicatieproces wordt zodanig herzien dat niet langer wordt ge(her)ïndiceerd aan de hand van standaard indicatieprotocollen, indicatiemeldingen en taakmandaat en dat meer in persoon wordt geïndiceerd. Ook zal het CIZ vanaf 2015 niet meer in termen van zorgzwaarten indiceren, maar een zorgprofiel vaststellen. Welke zorg, gegeven dit profiel, het meest passend is, bepaalt de zorgaanbieder met de cliënt en zijn of haar vertegenwoordiger, binnen de inkoopafspraken die zijn overeengekomen met het zorgkantoor. Door deze wijze van indicatiestelling worden de wensen, behoeften en mogelijkheden van de cliënt meer centraal gesteld en krijgen professionals in de zorg meer ruimte om maatwerk te leveren. De leden van de PVV-fractie maken hier ernstig bezwaar tegen. Het CIZ heeft bewezen niet adequaat en efficiënt te werken. In de pilot regelarm werken is bewezen, dat indiceren via mandaat beter en goedkoper is. Waarom houdt de regering vast aan het vergroten van de macht van een orgaan waarop zoveel aan te merken is? Als u nu weer begint over fraude, er waren toch slechts twee instellingen die aantoonbaar fraudeerden? Die kunt u via naming and shaming toch aanpakken? En die twee kunt u de mandatering toch afnemen? Daardoor houdt u toch niet zo’n vreselijk ergerlijk (uitkomsten ERAI) verantwoordingssysteem (CIZ) in het leven?

De regering is het met de leden van de PVV-fractie eens als deze stellen dat in experimenten regelarme instellingen (ERaI) is aangetoond dat indiceren in taakmandaat goed heeft gewerkt. Het «speelveld» van de ERaI is echter anders dan dat van de nieuwe constellatie van de langdurige zorg. Waar het taakmandaat inderdaad goed heeft gewerkt, was in de extramurale zorg. Dat betreft de zorg die in het kader van de hervorming langdurige zorg wordt ondergebracht in de Wmo 2015 en in de Zvw. In deze laatste wordt immers de wijkverpleging ondergebracht. Voor de Wmo 2015 en de Zvw geldt niet dat het CIZ de toegang bepaalt. De resultaten van de ERaI kunnen worden meegenomen in de vormgeving van het bepalen of Wmo 2015-ondersteuning of Zvw-zorg noodzakelijk is.

In de intramurale zorg is er door zes aanbieders geëxperimenteerd op het vlak van indicatiestellen. Voor vier aanbieders in de gehandicaptenzorg is voor drie specifieke zorgzwaartepakketten de mogelijkheid van een herindicatie in taakmandaat gecreëerd. Bovendien is de geldigheidsduur van het indicatiebesluit verlengd. In de overige twee experimenten in de V&V is de afspraak gemaakt dat door middel van een indicatiemelding en zonder dat alle normaal gebruikelijke invulvelden hoefden worden gebruikt zorg kan worden aangevraagd. Een en ander derhalve in afwijking van de reeds bestaande mandaatregelingen. De nieuwe Wlz biedt de mogelijkheid om in de toekomst tot taakmandatering over te gaan. Dat daarvoor nu nog niet is gekozen, heeft te maken met de zeer zware doelgroep die in de Wlz een recht op zorg krijgt. Hierbij is het principe dat herindicaties zo min mogelijk plaatsvinden. Ook zal vooralsnog niet met mandatering worden gewerkt binnen de langdurige zorg, omdat alle uitvoerenden in alle nieuwe wettelijke systemen moeten gaan werken met voor hen nieuwe kaders, cliënten, zorgaanbieders etcetera. Ook de grenzen tussen de diverse wettelijke systemen zullen moeten worden gemarkeerd door binnen de Wmo 2015, de Zvw en de Wlz te gaan beoordelen wie daarvoor wel en niet zijn aangewezen. Het is onder die omstandigheden niet verstandig om instellingen op wie heel veel veranderingen afkomen alsmede met het oog op de objectieve, indicatiestelling meteen in staat te stellen in mandaat besluiten Wlz te gaan stellen. Zoals gezegd, het taakmandaat is dan ook helemaal niet «in de ban» gedaan. Het kan worden ingezet als de tijd daarvoor rijp is. Tot die tijd beoordeelt het CIZ als onafhankelijke, regelgebonden organisatie of verzekerden recht hebben op Wlz-zorg.

25.

Omdat kortdurende opnames vanaf 2015 onder de verantwoordelijk van de zorgverzekeraar of de gemeente vallen, wordt vanaf 2015 verblijf op basis van een noodzaak tot een snelle opname alleen uit de langdurige zorg (Wlz of AWBZ) gefinancierd als uit de versneld afgegeven indicatie van het CIZ blijkt dat de cliënt daarop blijvend is aangewezen. Dit in tegenstelling tot de huidige praktijk in de AWBZ. Indien de Wlz niet op 1 januari 2015 in werking treedt, dan zal dit onder het AWBZ-regime in het Zorgindicatiebesluit worden geregeld. Wat is er mis met de huidige praktijk?

In de Zvw, Wmo 2015 en Jeugdwet bestaat per 2015 de mogelijk tot kortdurend verblijf in een instelling voor cliënten die niet blijvend op instellingszorg zijn aangewezen. Het gaat hier om cliënten die tijdelijk moeten worden opgenomen omdat zij vanwege een intensievere zorgbehoefte of vanwege het tijdelijk overnemen van de ondersteuning aan de cliënt die de mantelzorger gewoonlijk biedt, even niet thuis kunnen zijn. Met deze cliënten wordt het perspectief dat zij weer terug zullen keren naar hun eigen omgeving direct bij de opname besproken en is de aanpak van de zorg en ondersteuning dan ook specifiek op terugkeer naar huis gericht. Door de beschikbaarheid van kortdurende opname vanuit voorgenoemde domeinen, is het niet meer nodig om dit kortdurend verblijf vanuit de Wlz of AWBZ te bieden. Voor die cliënten bij wie met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden verwacht dat zij blijvend op Wlz-zorg zijn aangewezen, heb ik de mogelijkheid gecreëerd dat zij direct op een plek terecht kunnen komen die past bij het blijvende karakter van hun zorgbehoefte.

26.

Palliatieve terminale zorg: Deze zorg is vanaf 1 januari 2015 onderdeel van de aanspraak wijkverpleging in de Zvw. Voor personen die deze zorg in een op grond van de Wtzi toegelaten instelling voor Zvw-verblijf ontvangen valt deze zorg vanaf 2015 onder de Zvw. Voor personen met een AWBZ-indicatie voor verblijf of een Wlz-indicatie geldt dat zij in 2015 de benodigde pallliatieve terminale zorg uit de langdurige zorg krijgen aangeboden. Bestaat hier niet een groot risico, dat zorgverzekeraars dit zullen afwentelen op de WLz? Beperkt dit niet de keuze van mensen om thuis of in een hospice te sterven? Waarom is er na al die jaren nog geen duurzame dekkende oplossing voor palliatieve zorg?

De zorg in de laatste levensfase van de cliënt (palliatief terminale zorg) aan mensen die geen Wlz-indicatie hebben, valt onder de aanspraak wijkverpleging. Het maakt geen verschil of deze zorg nu thuis, in een hospice of, als dat gezien de zwaarte van de zorg alsnog noodzakelijk is, in een verpleeghuis moet worden geboden. Waar deze zorg wordt geboden, is afhankelijk van de wensen van de cliënt en zijn mantelzorgers in combinatie met de zwaarte van de zorgvraag van de cliënt. Mijns inziens is hiermee juist voorzien in een duurzame dekkende financiering voor alle vormen van palliatieve zorg die maximale keuzevrijheid biedt aan cliënten. Door deze zorg integraal onderdeel uit te laten maken van de Zvw, wordt geregeld dat mensen die in de terminale fase geraken snel hun zorg uit hetzelfde domein kunnen krijgen, ongeacht waar deze zorg geboden wordt of geboden zal moeten worden wanneer gedurende de terminale fase toch blijkt dat de zorg thuis niet meer afdoende kan worden geboden. Palliatief terminale zorg is binnen de Wlz dus beschikbaar voor mensen die voordat zij in de terminale fase geraakten al een Wlz-indicatie hadden. Hiermee is een duidelijke afbakening tussen de Zvw en de Wlz bewerkstelligd en wordt het heen en weer schuiven van mensen tussen domeinen voorkomen.

27.

De te extramuraliseren zzp’s lg1, lg3 en zg1: Deze zullen per 1 januari 2016 worden geextramuraliseerd, ongeacht het wettelijk regime in 2015. Is het niet wenselijk om eerst de gevolgen van eerdere extramuralisaties te evalueren, alvorens nog een grote groep dakloos te maken?

Dit betekent bijvoorbeeld dat de gemeente vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk is voor cliënten met ggz-C pakket die vanwege hun specifieke zorgbehoefte in een verpleeghuis verblijven. Wat gaat er met deze mensen gebeuren? Zijn gemeenten hier klaar voor?

Er is geen sprake van dat er mensen dakloos worden gemaakt. Het extramuraliseren geldt voor nieuwe cliënten. De huidige cliënten met lg 1, lg 3 en zg 1 (en de nieuwe cliënten die nog instromen in 2014 en 2015) behouden hun rechten. De pakketten lg 1, lg 3 en zg 1 betreffen de lichtere zorgzwaartepakketten in de lichamelijk gehandicaptenzorg en de sector zintuiglijk gehandicapten. Het betreft cliënten die goed in staat zijn regie over hun eigen leven te voeren met zorg en ondersteuning vanuit de Zvw en Wmo.

Het is inderdaad zo dat gemeenten vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk worden voor mensen met een indicatie zzp ggz-c, ongeacht de plek (RIBW, verpleeghuis etc.) waar deze mensen hun zorg en ondersteuning genieten. Deze cliënten hebben op grond van het wetsvoorstel Wmo 2015 een robuust overgangsrecht van vijf jaar (of korter als de indicatie eerder eindigt). Gemeenten treffen op dit moment hun voorbereidingen voor hun nieuwe taak inzake beschermd wonen. Ik faciliteer dat onder meer door de activiteiten van het TransitieBureau en het verstrekken van beleidsinformatie. Zo hebben de centrumgemeenten vorige maand overzichten ontvangen van de instellingen, budgetten en aantallen cliënten in hun regio. Gemeenten weten dus ook dat er mensen zijn die met een zzp ggz-c indicatie in een verpleeghuis verblijven en dat zij tegenover die mensen een verplichting hebben om het overgangsrecht in te vullen en adequate zorg en ondersteuning te bieden. Daarnaast zal ik centrumgemeenten vragen om dusdanige afspraken te maken zodat deze mensen op dezelfde plek kunnen blijven als waar ze nu zitten.

28.

Voor een zo zorgvuldig mogelijke indicatiestelling wordt onder de Wlz ingezet op het vervallen van de mandaatconstructie en het invoeren van de indicatiestelling in persoon. Deze ambitie zal ook bij een eventuele versmalde AWBZ in 2015 worden vormgeven. Waarom wordt deze beslissing genomen voordat de evaluatie van de ERAI heeft plaatsgevonden, daar de verwachting is dat zelf indiceren beter, goedkoper en efficiënter zal zijn

De verworvenheden van de ERaI waren vooral op het terrein van de extramurale zorg aanwezig. In de Wmo 2015 en de Zvw vindt geen indicatiestelling plaats zoals dat onder de Wlz wel het geval zal zijn. Gemeenten en zorgverzekeraars kunnen met de verworvenheden doen wat hen goeddunkt. V&VN heeft met de ervaringen van de ERaI rekening kunnen houden bij het opstellen van het triage-instrument.

In slechts 6 ERaI -experimenten is met indicatiestelling voor intramurale zorg geëxperimenteerd. Voor vier aanbieders in de gehandicaptenzorg is voor drie specifieke zorgzwaartepakketten de mogelijkheid van een herindicatie in taakmandaat gecreëerd. In de overige twee experimenten in de V&V is de afspraak gemaakt dat door middel van een indicatiemelding en zonder dat alle normaal gebruikelijke invulvelden hoefden worden gebruikt zorg kan worden aangevraagd.

Op basis van de resultaten van deze instellingen, waarvan kostenbesparing niet als uitkomst is genoteerd, acht ik het verstandig dat – in een periode dat het gehele stelsel van de langdurige zorg in nieuwe wettelijke systemen vorm moet krijgen – de toegang tot de Wlz via objectieve indicatie wordt bepaald. Overigens biedt de Wlz wel de mogelijkheid om mandatering op termijn weer een plek te geven.

29.

De verplichting van medische beroepsbeoefenaren om, met eventuele doorbreking van hun beroepsgeheim, medische gegevens te verstrekken is gekoppeld aan de invoering van de Wlz. Als de Wlz niet per 1 januari 2015 wordt ingevoerd, wordt dit vooralsnog niet gerealiseerd. Dit mag helemaal nooit een verplichting worden?

In de bijlage «Uitvoering langdurige zorg 2015» ben ik ingegaan op de vraag of gefaseerde invoering van de Wlz mogelijk is. Indien de inwerkingtreding van de Wlz op 1 januari 2015 niet mogelijk is, ben ik voornemens per 2015 een aantal wijzigingen door te voeren in de versmalde AWBZ. Het is daardoor mogelijk op een aantal onderwerpen de lijn van het wetsvoorstel Wlz voor te zetten, ongeacht het wettelijk regime in 2015. Het wetsvoorstel voorziet in een verplichting van medische beroepsbeoefenaren om, met eventuele doorbreking van hun beroepsgeheim, medische gegevens te verstrekken. Dit draagt er aan bij dat het CIZ alle noodzakelijke gegevens kan gebruiken voor het nemen van indicatiebesluiten, waardoor ook fraude bij de indicatiestelling wordt tegengegaan. De in het wetsvoorstel opgenomen wettelijke verplichting tot gegevensverstrekking is in lijn met de regels betreffende het medisch beroepsgeheim als opgenomen in o.a. artikel 7:457 van het Burgerlijke Wetboek. Indien de Wlz niet per 1 januari 2015 zal gelden, kan de voorgestelde wettelijke verplichting niet reeds in 2015 onder de AWBZ worden gerealiseerd.

30.

Onder de Wlz is voorzien dat het pgb en de zorg in natura onder één budgettair kader komen. Dit vervalt als de Wlz nog niet in 2015 wordt ingevoerd. Het pgb en de zorg in natura blijven dan gescheiden kaders. Wat zijn hiervan de gevolgen voor pgb-houders?

Er zijn geen gevolgen voor pgb-houders. Ook in de situatie dat pgb en zorg in natura onder één budgettair kader vallen, wordt een afzonderlijk maximumbudget voor het pgb bekend gemaakt.

31.

Kan de regering duidelijk uiteenzetten hoe de ruimte voor de professional ontstaat?

Ruimte voor de professional in de Wlz ontstaat op twee manieren: aan de voorkant door de gewijzigde indicatiestelling en aan de achterkant door het verminderen van regels die de ruimte van de professional inperken.

Zo geef ik de zorgverlener ruimte om in een goed gesprek met de cliënt naar een professioneel en passend antwoord te zoeken op de werkelijke hulpvraag; de vraag achter de vraag. Hiervoor wordt de indicatiestelling in de Wlz aangepast. Het CIZ zal in de Wlz niet meer in een zzp, maar in een zorginhoudelijk profiel indiceren. Dit biedt zowel voor de cliënt als voor de zorgverlener ruimte voor maatwerk. In de memorie van toelichting heb hiervoor een voorbeeld opgenomen dat ik hierbij opnieuw aanhaal: «In het indicatiebesluit in de AWBZ staat onder andere hoe de cliënt zal gaan wonen en leven, hoeveel uur zorg hij zal krijgen en welke zorg hij zal krijgen. In de Wlz doet het CIZ hierover geen uitspraak meer. Cliënten en zorgaanbieders krijgen hiermee een grotere vrijheid in de wijze waarop de zorg geleverd wordt en er komt minder nadruk te liggen op de omvang. Het zzp blijft bestaan voor de bekostiging, maar er is geen rechtstreekse koppeling met te leveren zorguren. De vormgeving van de zorgprofielen wordt door het Zorginstituut Nederland nader uitgewerkt. De wijziging in indicatiestelling draagt bij aan de omslag in het denken die de regering wil bewerkstelligen met haar visie op de hervorming van de langdurige zorg. De cliënt of zijn vertegenwoordiger maken afspraken over de zorg met de zorgaanbieder, die worden vastgelegd in het zorgplan.»

Voorts wil ik de het aantal regels dat de ruimte van de professional inperkt verminderen. Zorgaanbieders leveren in opdracht van de zorgkantoren of, in geval van het pgb, van de budgethouder verantwoorde en doelmatige zorg aan Wlz-cliënten. Iedere professional is verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. Duidelijk moet zijn wie waarvoor verantwoordelijk is en onnodige regels moeten worden voorkomen. De Raad van Bestuur van een zorginstelling is eindverantwoordelijk voor zorg en verblijf. De verantwoordelijkheid om de kwaliteit van zorg te optimaliseren of kwaliteitsnormen vast te stellen, ligt bij de zorgaanbieders en het Zorginstituut. Het is de taak van de IGZ om actief toe te zien op de geleverde zorg en te handhaven wanneer de zorg niet voldoet aan de minimale vereisten op gebied van veiligheid en kwaliteit. Het beleid om de regeldruk bij professionals te beperken wordt voortgezet en de mogelijkheid om hiermee te experimenteren wordt wettelijk verankerd.

32.

Voor 2015 kunnen bestaande cliënten met een hoge ZZP die thans AWBZ zorg ontvangen in functies en klassen hun vertrouwde zorg in 2015 houden. Zij vallen niet onder het overgangsrecht, maar het overgangsrecht in de Wlz voor cliënten met een laag ZZP verandert niet. Waarom niet?

Het kabinet is voornemens het wetsvoorstel met de tweede nota van wijziging zo te wijzigen, dat Wlz-zorg in 2015 thuis aan kan worden geboden op de wijze zoals in de AWBZ gebruikelijk is. Dit betekent dat zorgkantoren met zorgaanbieders kunnen afspreken dat de zorg voor cliënten die een indicatie hebben voor verblijf, op grond van functies en klassen bekostigd kan worden. Het wetsvoorstel biedt deze mogelijkheid nu nog niet en gaat uit van de leveringsvormen zorg met verblijf in een instelling, een vpt of een pgb. Het wetsvoorstel wordt derhalve voor het jaar 2015 aangevuld met een vierde leveringsvorm. Verzekerden met een hoog ZZP hoeven dan niet, zoals thans voorzien in het overgangsrecht van de Wlz, een keuze te maken voor verblijf, vpt of pgb.

Voor verzekerden met een laag ZZP die nog niet in een instelling verblijven, biedt het wetsvoorstel reeds de mogelijkheid om in 2015 de zorg die zij onder de AWBZ ontvangen te laten voorzetten, ook als zij die zorg met omzetting naar functies en klassen ontvangen. Het is dus niet nodig om het overgangsrecht op dit punt te wijzigen.

33.

Deze fasering houdt in dat in het overgangsjaar 2015 geen wezenlijke veranderingen worden doorgevoerd ten aanzien van de bekostiging van zorg (zzp-bekostiging), de regionale zorgkantoorindeling (32 zorgkantoorregio’s), de AZR-registratie en de zorginkoop. Gelet op deze geleidelijke overgang heeft een uitstel van de Wlz geen voordelen, maar biedt invoering in 2015 wel mogelijkheden om genoemde verbeteringen onder de Wlz te realiseren. Het is dus mogelijk om binnen de AWBZ wijzigingen door te voeren, waarom wordt er niet gekozen voor het verbeteren van de huidige AWBZ in plaats van die op te heffen en te vervangen voor de Wlz?

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en in de nota naar aanleiding van het nader verslag is aangegeven, is de regering van mening dat de AWBZ zoals wij die nu kennen vastloopt in steeds ingewikkeldere regelgeving. Door aanpassingen die in de wet, de lagere regelgeving en de uitvoeringspraktijk zijn doorgevoerd sinds 1968, is het systeem van de AWBZ als geheel een lappendeken geworden die niet goed meer wordt overzien en niet meer aansluit bij de behoefte van mensen. Er is behoefte aan een nieuwe volksverzekering die de huidige AWBZ uit 1968 vervangt. Een deel van de wijzigingen die met de Wlz worden beoogd zouden ook via aanpassingen van bestaande regelgeving kunnen worden bewerkstelligd maar dat zou evenwel een partiële benadering zijn; de AWBZ zou dan voorts een lappendeken blijven. Bovendien kunnen niet alle wenselijke verbeteringen worden bereikt met een amvb, zoals het wettelijk regelen van de aanspraak op zorg.

Ik verwacht dat de nieuwe wet op een aantal vlakken verbeteringen brengt ten opzichte van de AWBZ. Zo biedt de Wlz een wettelijke verankering van het persoonsgebonden budget (pgb) en het volledig pakket thuis (vpt). Hiermee ontstaat een wettelijk recht op het scheiden van wonen en zorg en krijgen cliënten de mogelijkheid om de zorg te laten aansluiten bij hun eigen wensen op het gebied van wonen, of dat nu thuis is of in een instelling. De Wlz zorgt ook voor een duidelijker verantwoordelijkheids-verdeling tussen het Rijk, de Wlz-uitvoerders en de zorgkantoren. Er is meer ruimte voor de professionals in de zorg door het duidelijke onderscheid tussen de indicatie en het zorgplan. Hierdoor wordt de te leveren zorg minder bepaald door het indicatiebesluit en meer door een gesprek over de individuele zorgbehoefte. Tot slot biedt de Wlz meer ruimte voor innovatie en experimenten doordat er een experimenteerartikel in de wet is opgenomen. De meerwaarde van de Wlz ten opzichte van de huidige AWBZ wordt door deze vijf pijlers gevormd en vormen samen de kern van het wetsvoorstel.

34.

Op welke manier en binnen welke termijn zullen cliënten, die nu met een laag ZZP thuis wonen, worden geïnformeerd over het overgangsrecht in de Wlz?

Cliënten met een laag zzp die thuis wonen, moeten uiterlijk voor 1 januari 2016 kenbaar maken of zij alsnog in een instelling willen gaan verblijven of niet. Het zorgkantoor zal deze groep mensen zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de Wlz informeren over de wijze waarop de keuze kenbaar gemaakt kan worden. Zolang iemand gedurende 2015 nog geen keuze heeft gemaakt, wordt de zorg op grond van de Wlz geboden.

35.

Kan het feit dat er meer in personen wordt geïndiceerd en niet in termen van zorgzwaarte nader geduid worden?

Graag duid ik het indicatieproces en de wijze waarop gewerkt wordt met zorgzwaartes nader. Er lijkt in de vraag een tegenstelling te zitten die er niet direct is. Er wordt inderdaad meer «in persoon» geïndiceerd: meer dan thans het geval is wordt, met onderscheid des persoons en al naar gelang de situatie en met het oog op de best mogelijke manier een bepaalde cliënt van dienst te zijn, besloten tot een persoonlijke ontmoeting, al dan niet bij de cliënt thuis. Soms kan worden volstaan met een telefonisch contact. Maar ook dan is het belangrijk dat de cliënt of diens vertegenwoordiger door de indicatiesteller op de hoogte wordt gebracht van de procedure die zal volgen, van de doorlooptijden van het onderzoek, van het voorgenomen besluit en de redengeving daarbij. Vooral ook de introductie van een vast contactpersoon bij het CIZ draagt mijns inziens bij aan een goede cliëntbejegening in de langdurige zorg.

De uitkomst van de beoordeling van de eerste aanvraag en het onderzoek door de indicatiesteller resulteert inderdaad niet meer in een zorgzwaartepakket, maar in een zorgprofiel. Uiteraard heeft de ernst van de aandoeningen en/of beperkingen en de daaruit voortvloeiend behoefte aan zorg rechtstreeks invloed op de keuze van een passend profiel. Dat is straks niet anders dan nu. Wat wel anders is, is dat het profiel een duiding bevat van de soort zorg en waarvoor die ingezet kan worden, zonder een omvang aan te geven. De feitelijke zorginzet is een zaak van aanbieder en cliënt samen en resulteert in een zorgplan.

36.

Hoe transparant is het nieuwe proces van indicatiestelling voor de cliënt?

Het nieuwe proces van indicatiestelling zal voor de cliënt transparanter zijn dan nu het geval is. In de huidige situatie wordt veel rondom de cliënt georganiseerd, terwijl in de nieuwe situatie de werkprocessen zo worden ingericht dat indicatiestelling veel meer in het bijzijn van de cliënt of zijn of haar vertegenwoordiger plaatsvindt. De transparantie zal vooral door het directe contact tussen cliënt, wettelijk vertegenwoordiger en onderzoeker van het CIZ worden bereikt. In alle stadia van het indicatieproces zal worden uitgelegd waar het CIZ mee bezig is, welke informatie van derden wordt betrokken in de beoordeling, van wie aanvullend informatie zal worden gevraagd, op welke termijn een volgende stap kan worden verwacht etc. Uiteraard zal veel aandacht uitgaan naar de omschrijving van het besluit en de motivering ervan.

37.

In dat geval zal de AWBZ na 1 januari 2015 tijdelijk, zij het in versmalde vorm, worden voortgezet. Versmald omdat ik ervan uitga dat de Wmo 2015, de Jeugdwet en de wijziging van het Besluit zorgverzekering wel op 1 januari 2015 ingaan. De AWBZ-amvb’s (het Besluit zorgaanspraken, het Zorgindicatiebesluit en het Bijdragebesluit zorg) zullen alsdan worden aangepast in verband met de geplande overhevelingen naar de Zvw en decentralisaties naar gemeenten. Ook hieruit blijkt dat een hele stelselwijziging niet echt nodig is en dat er binnen de AWBZ een heleboel te realiseren is, waarom dan toch deze stelselwijziging middels het opheffen van de AWBZ doorduwen?

Zoals ik hierboven bij vraag 33 heb aangegeven, zou een deel van de wijzigingen die met de Wlz worden beoogd ook via aanpassingen van bestaande regelgeving kunnen worden bewerkstelligd. Dat zou evenwel tot een partiële verbetering leiden. Voorts zijn Echter niet alle verbeteringen met een amvb te bereiken. Een voorbeeld is het wettelijk regelen van de aanspraak op zorg. Daarnaast is de AWBZ als gevolg van een veelheid van aanpassingen sinds 1968 een lappendeken van regels geworden die niet meer overeenkomt met de praktijk. Daaraan wil ik met de Wlz een einde maken.

In de nota naar aanleiding van het nader verslag heb ik aangegeven, dat de Wlz de langdurige zorg voor de cliënt beoogt beter te maken, de mogelijkheden om langer thuis te blijven te vergroten en de beheersbaarheid uit de AWBZ te behouden en op punten te verbeteren. De meerwaarde van de Wlz ten opzichte van de AWBZ bestaat uit vijf pijlers: een wettelijk recht op intensieve zorg; een wettelijke verankering van het pgb en het vpt; een duidelijker verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, de Wlz-uitvoerders en de zorgkantoren; meer ruimte voor de professionals in de zorg door het duidelijke onderscheid tussen de indicatie en het zorgplan; en tot slot, ruimte voor innovatie en experimenten doordat er een experimenteerartikel in de wet is opgenomen.

38.

Zijn de zorgprofielen waar in 2015 mee gewerkt moet worden al bekend?

De zorgprofielen voor 2015 zijn op hoofdlijnen bekend, aangezien de basis daarvoor in de huidige zorgzwaartepaketten is gelegen. De belangrijkste verandering is dat in de beschrijving de specifieke functies en de gemiddelde uren niet meer worden opgenomen. Dit biedt cliënten en aanbieders de mogelijkheid om in de zorgplanbespreking tot een maatwerk-aanpak te komen. Daarnaast heb ik het Zorginstituut Nederland gevraagd om een advies op te stellen om te komen tot cliëntprofielen die zich meer richten op de cliëntkenmerken dan nu. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is uit te gaan van mogelijkheden van cliënten. De huidige pakketten richten zich vooral op (ondervangen van) beperkingen.

39.

Hoe kan telefonisch worden nagegaan of de situatie zonder twijfel duidt in de richting van een bepaald zorgprofiel?

Uitgangspunt is persoonlijk contact. Echter cliënten met bepaalde aandoeningen en/of beperkingen waarover al veel bekend is bij derden (wettelijk vertegenwoordiger, huisarts, medisch specialist, aanbieder van langdurige zorg waar de cliënt mogelijk reeds verblijft of zorg van ontvangt) hoeven bij een (nieuw) indicatiebesluit niet onnodig met een persoonlijk contact te worden geconfronteerd, tenzij de cliënt of zijn vertegenwoordiger er prijs op stelt om toch persoonlijk te worden benaderd.

De kennis en ervaring van het CIZ maken dat een beslissing op basis van een telefonisch gesprek met de cliënt of diens vertegenwoordiger (denk aan ouders van ernstig meervoudig gehandicapte kinderen) kan leiden tot een deugdelijk gemotiveerd indicatiebesluit. Het is nooit alleen op basis van een telefoongesprek alleen dat kan worden besloten tot een indicatiebesluit met een bepaald zorgprofiel.

40.

Dit omvat alle werkzaamheden die er toe leiden dat er op 1 januari 2015 een organisatie is die op die taak is toegerust. Onder meer betekent dit dat de scholing van de medewerkers is afgerond, de systemen en processen voor het indicatieproces gereed en getest zijn en de werkwijze van het CIZ met een nieuw klantbedieningsconcept (de cliënt wordt in persoon beoordeeld) operationeel is. Hoe groot is de kans, dat het CIZ hiervoor op tijd klaar is?

De gesprekken met het CIZ over de transitie die de organisatie moet doorvoeren om per 1 januari 2015 invulling te kunnen geven aan de indicatiestelling voor de Wlz, zijn reeds in het najaar van 2013 gestart. Gezien de omvang en het belang van de operatie is er voor gekozen om de noodzakelijke activiteiten programmatisch aan te sturen. Projecten in het kader van de afwikkeling van de huidige organisatie als ook voor de ontwikkeling en transitie met het oog op de indicatiestelling voor de Wlz zijn in aparte programmalijnen belegd. Om te borgen dat gedurende de transitie de indicatiestelling voor de AWBZ ongestoord doorgang kan vinden is er een aparte programmalijn voor de lopende activiteiten. Alle activiteiten van het CIZ zijn er op gericht dat er op 1 januari 2015 een organisatie staat die op haar taak is toegerust.

41.

De hoeveelheid werkzaamheden en tegelijkertijd de wijze waarop die werkzaamheden in het kader van de Wlz uitgevoerd gaan worden, brengen met zich mee dat de gehele huidige organisatie onder de loep moet worden genomen, dat er met alle medezeggenschaporganen overleg moet worden gevoerd over de afbouw van de huidige en de opbouw van de nieuwe organisatie in alle facetten. Welke garantie is er dat de organisatie optimaal is ingesteld op de nieuwe werkwijze voor 1 januari 2015?

Zoals het antwoord 40 aangegeven, zijn de activiteiten van het CIZ in het kader van de transitie van de langdurige zorg in meerdere programmalijnen belegd. In het kader van de nieuwe taak worden de werkprocessen herontworpen. Het ICT-systeem wordt aangepast zodat het de nieuwe werkwijze adequaat kan ondersteunen. Voor de medewerkers vindt in de tweede helft van 2014 een intensief scholingstraject plaats. Alle activiteiten zijn er op gericht dat de organisatie per 1 januari 2015 de nieuwe werkwijze naar behoren kan uitvoeren.

42.

Het CIZ, dat onafhankelijk is van andere partijen in de zorg, beschikt over de kennis en expertise om deze aanvragen te beoordelen. Omdat het gaat om complexe Wlz-zorg, is van belang dat aanvragers in direct contact worden onderzocht. Hoe onafhankelijk is het CIZ? Waaruit blijkt dat er over voldoende kennis en expertise wordt beschikt? Het onderzoek dat door het CIZ zelf is gedaan naar het zelf indiceren van organisaties en zorgverleners is niet echt onafhankelijk en objectief te noemen toch?

Het CIZ is onafhankelijk van verzekeraars, zorgaanbieders, van cliëntenorganisatie en branches. De opdracht aan het CIZ is dat zorg gedragen moet worden voor het nemen van indicatiebesluiten. Op objectieve, voor iedereen gelijke wijze dient vastgesteld te worden of er recht op Wlz-zorg is. De hoogte van het bedrag dat voor Wlz-zorg beschikbaar is in enig jaar speelt geen enkele rol in de werkzaamheden van het CIZ.

Veel van de medewerkers van het CIZ hebben een verpleegkundige, een paramedische of medische achtergrond, die naar verwachting ook nodig is in de nieuwe CIZ-organisatie. Op dit moment worden de functieprofielen voor de nieuwe organisatie ontwikkeld. Medewerkers van het CIZ nieuwe stijl zullen aan deze profielen moeten voldoen.

Cijfers over aantallen bezwaar- en beroepszaken in 2012 laten zien dat de CIZ-organisatie over voldoende kennis en ervaring beschikt. In 2012 zijn er 5.661 bezwaarschriften ingediend op een totaal van 857.000 afgegeven indicatiebesluiten. Dat is minder dan 1%. Vervolgens zijn op uitspraken op bezwaarschriften in 2012 664 beroepszaken aangetekend. Slechts 11% van de behandelde beroepen in 2012 heeft de rechtbank gegrond verklaard.

Ten slotte vraagt u naar de onafhankelijkheid en objectiviteit ten aanzien van het onderzoek naar het zelf indiceren door zorgaanbieders en zorgverleners. Die was ook in dat geval volledig aanwezig. Belangrijk is te weten dat ook in taakmandaat voorbereide indicatiebesluiten, besluiten van het CIZ zijn. Bij het CIZ kan bezwaar worden gemaakt tegen gemandateerde besluiten, niet bij de zorgaanbieder. Dat het CIZ om die reden toetst en heeft onderzocht in hoeverre in mandaat voorbereide besluiten stroken met de daaraan te stellen vereisten, is in mijn ogen logisch, terecht en doet aan de objectiviteit en onafhankelijkheid niets af.

43.

Op basis van welke gegevens van het CIZ is uitgekomen op de verwachte reductie van 50%? Op welke manier zal dit percentage worden beïnvloed door ofwel de inwerkingtreding van de WLZ, ofwel de gefaseerde uitvoering van de WLZ tot 1 januari 2016?

Het is belangrijk aan te geven dat op dit moment nog druk wordt gewerkt aan het definitieve beeld van de organisatie per 2015 en de 50% een raming betreft van de structurele situatie. Het CIZ en VWS baseren zich op gegevens ter zake onder andere over bestaande aanvraagstromen, maar betrekken uiteraard ook de gewenste nieuwe cliëntbediening. Bovendien moet het CIZ in 2015 nog aanvragen die zijn gedaan tot en met 31 december 2014 op de huidige wijze afwikkelen.

44.

Thans zijn bij het CIZ circa 1300 mensen werkzaam. Op basis van de meest recente inzichten van het CIZ zou een reductie van circa 50% te verwachten zijn. Over welke inzichten gaat het hier? De verwachting is dat het aantal indicaties zal afnemen, maar daar staat tegenover dat er met iedere cliënt persoonlijk contact zal moeten worden gezocht en onderhouden. Dat is veel arbeidsintensiever dan de huidige manier van indiceren toch? En arbeidsintensiever dan het zelf indiceren met de steekproefsgewijze controle achteraf?

De verwachting ten aanzien van de reductie van 50% hangt voor een groot deel samen met de afname van het aantal aanvragen. De nieuwe werkwijze is inderdaad per cliënt intensiever. Deze werkwijze leidt naar verwachting ook tot beter begrepen besluiten en daardoor bijvoorbeeld minder bezwaar- en beroepzaken. Ook het aantal medewerkers dat nodig is voor het beantwoorden van telefoontjes zal kunnen worden beperkt. Bij deze berekeningen worden uiteraard alle bij het CIZ werkzame personen betrokken. Naar rato slaat de lagere werkvoorraad neer in de hele organisatie.

45.

Er is een hoop afspraken gemaakt met zorgkantoren en aanbieders over het beperken van de administratieve lasten. Hoort hier ook bij dat alle zorgkantoren (lees: zorgverzekeraars) op alle fronten uniform gaan werken?

Zorgkantoren willen actief bijdragen aan het terugdringen van administratieve lasten. Zij hebben daartoe onder andere ook een uniformeringslag gemaakt. Zo is de uitvraag van zorgkantoren aan zorgaanbieders voor het overgrote deel gelijkgetrokken met daarbij het behoud van regionale verschillen. In de praktijk zal dit resulteren in een lastenvermindering voor zorgaanbieders, vooral voor hen die te maken hebben met verschillende zorgkantoren. Ook op een aantal inkoopcriteria is een uniformeringslag toegepast.

46.

In de brief wordt een pilot genoemd over het reduceren van administratieve lasten, het proces van inkoop van de langdurige zorg, de opschaling van zorgkantoorregio’s en de ontwikkeling van meerjarige overeenkomsten. Kan er meer duidelijkheid gegeven worden over de realiseerbaarheid en de duur van de pilot? Wanneer zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten van deze pilot? Wanneer zal de pilot met betrekking tot de reductie van de administratieve lasten worden gestart?

Binnenkort zal met zorgverzekeraar DSW gesproken worden over de opzet en uitvoering van de pilot over een verdere beperking van administratieve lasten, opschaling van zorgkantoorregio’s en de ontwikkeling van meerjarige overeenkomsten. Het streven is de besprekingen in het najaar af te ronden en de pilot nog dit jaar te starten. De uitkomsten zullen betrokken worden bij (het proces van) de inkoop van langdurige zorg voor 2016. De Kamer zal medio 2015 over de inkoop van langdurige zorg voor 2016 worden geïnformeerd en daarmee ook over de stand van zaken van de pilot.

47.

Zorgkantoren hebben de overtuiging dat door hun gezamenlijke inzet zorgaanbieders in 2015 een wezenlijke vermindering van administratieve lasten zullen ervaren. Ook hier is dus geen stelselwijziging nodig?

Vereenvoudiging, uniformering en standaardisering tussen zorgkantoren van de inkoop van langdurige zorg is een groeipad, dat past binnen de doelstellingen van de hervorming, maar ook zonder de hervormingen in de langdurige zorg grotendeels zijn te realiseren. De afgelopen jaren zijn daarin door zorgkantoren stappen gezet en ook voor 2015 is een slag gemaakt in het reduceren van de administratieve lasten in lijn met de door de Kamer aangenomen motie-Van Dijk c.s. (Kamerstuk 29 515, nr. 356).

48.

Kan de regering aangeven op basis waarvan de besparing van € 880 miljoen met betrekking tot de extramuralisering wordt geraamd?

De regering raamt de afname van € 880 miljoen van de intramurale zorguitgaven ten opzichte van ongewijzigd beleid op basis van de geleidelijke daling van het aantal mensen dat met een laag ZZP in een intramurale instelling verblijft en de bijbehorende intramurale zorgkosten per ZZP. Tegenover de afname van € 880 mln. staat in 2015 een toename van € 280 mln. van de Wmo-uitgaven en een toename van € 210 mln. van de Zvw-uitgaven. Deze bedragen zijn bedoeld om de stijging van de vraag naar extramurale zorg uit hoofde van de extramuralisering op te vangen.

49.

Kan de regering de berekening van de € 880 miljoen de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?

Het bedrag van € 880 miljoen is direct gerelateerd aan de geleidelijke daling van het aantal mensen dat met een laag ZZP in een intramurale instelling verblijft. Het kabinet verwacht dat het aantal lage ZZP’s in 2015 circa 22 duizend lager ligt dan bij ongewijzigd beleid. Daarbij is uitgegaan van de eerder gemaakte afspraken over het tempo van extramuralisering in achtereenvolgens het begrotingsakkoord 2013, het regeerakkoord en de verzachtingen vanuit de zorgakkoorden uit april 2013 en april 2014. Het gemiddelde bedrag per laag ZZP (inclusief de normatieve huisvestingscomponent) in 2015 bedraagt circa € 40.000. Aldus zijn de intramurale zorguitgaven ten laste van de contracteerruimte in 2015 circa € 880 miljoen lager dan bij ongewijzigd beleid (22 duizend ZZP’s maal € 40.000).

50.

Kan de regering aangeven hoe het komt dat van de geraamde € 880 miljoen al € 370 miljoen is gerealiseerd. Kan de regering nader verklaren hoe dat komt?

Van het cumulatieve effect van € 880 miljoen in 2015 is in 2014 reeds € 370 miljoen gerealiseerd, omdat er per 1 januari 2013 reeds is gestart met het extramuraliseren van de ZZP’s 1 en 2 en per 1 januari 2014 met het ZZP VV3. Door de geleidelijke daling van het aantal mensen dat met de genoemde ZZP’s gebruik maakt van intramurale zorg is in het jaar 2014 sprake van een afname van de intramurale zorguitgaven van € 370 miljoen.

51.

Kan de regering de Kamer een overzicht doen toekomen waarin de daling van het aantal mensen met een laag ZZP is weergegeven? Zo nee, waarom niet?

In onderstaand overzicht zijn kwartaalstanden weergegeven van het aantal cliënten met een indicatie voor een laag ZZP. Het betreft hier cliënten met een geldige verblijfsindicatie die is afgegeven door het CIZ.

Aantal geïndiceerde cliënten

1-1-2012

1-4-2012

1-7-2012

1-10-2012

1-1-2013

1-4-2013

1-7-2013

1-10-2013

18+ VV 1–3

56.105

55.650

54.690

52.500

50.785

47.080

43.760

40.645

18+ VG 1–2

9.770

9.795

9.805

9.650

9.485

9.085

8.590

8.265

18+ LG 1 en 3

3.785

3.615

3.475

3.320

3.205

3.025

2.820

2.635

18+ ZG 1

60

55

40

40

35

30

30

25

18+ GGZ B1 en B2

385

355

310

280

245

205

175

150

18+ GGZ C1 en C2

7.320

7.110

6.885

6.535

6.095

5.585

5.070

4.665

Totaal lage ZZP’s

77.430

76.575

75.205

72.320

69.860

65.010

60.445

56.385

Bron: CIZ

52.

Waarom is de Kamer niet eerder geïnformeerd over de besparing van € 880 miljoen die de extramuralisering moet opbrengen? Kan de regering dat toelichten met argumenten?

Ook in voorgaande jaren is de Kamer geïnformeerd over voorlopige budgettaire kaders en de daarin opgenomen vermindering van de contracteerruimte als gevolg van het extramuraliseren. In 2013 en 2014 was er als gevolg van extramuralisering sprake van een verschuiving binnen de contracteerruime van de AWBZ. Daarbij werd de besparing, als netto korting op de contracteerruimte in mindering gebracht. In 2015 is er eveneens sprake van verschuiving van intramurale zorg naar extramurale zorg, maar is er tevens sprake van decentralisatie van extramurale zorg naar Zvw en Wmo. De vermindering van de intramurale zorg in de Wlz/AWBZ komt terug als extramurale zorg en ondersteuning in Zvw en Wmo. Ook via de bijlage van de brief van 25 april 2013 over de toekomst van de AWBZ (Tweede Kamer 2012–2013, 30 597, nr. 296) heb ik u geïnformeerd.

53.

Wanneer heeft de regering de zorgkantoren geïnformeerd dat zij in de contracteerruimte de korting van € 510 miljoen moeten meenemen, terwijl de definitieve contracteerruimte nog vastgesteld moet worden?

Ik heb de NZa op 27 juni 2014 geïnformeerd over het voorlopige budgettaire kader Wlz/AWBZ 2015. Dit is onder voorbehoud van parlementaire behandeling. De NZa heeft vervolgens eind juni de voorlopige regionale kaders aan de zorgkantoren kenbaar gemaakt. In dit kader is de korting van € 510 mln. verwerkt. De Eerste en Tweede Kamer hebben op 27 juni jl. een afschrift van deze brief aan de NZa ontvangen.

54.

Waarom heeft de regering wel de NZa en de zorgkantoren geïnformeerd over de korting in de contracteerruimte, voordat de Kamer hierover werd geïnformeerd? Kan de regering toelichten waarom zij hier voor gekozen heeft? Zo nee, waarom niet?

De Eerste en Tweede Kamer en de NZa zijn, zoals gebruikelijk, gelijktijdig (op 27 juni 2014) geïnformeerd over het voorlopige budgettaire kader Wlz 2015. Publicatie van de voorlopige budgetten is noodzakelijk om het inkooptraject 2015 te kunnen starten op 1 juli 2014. Overigens hangt de uitname van € 510 mln. samen met het traject van langer thuis wonen (extramuraliseren). Over de effecten van deze beleidsmaatregel en de korting van € 510 mln is de Tweede Kamer in een eerder stadium geïnformeerd. Onder meer via de bijlage van de brief van 25 april 2013 over de toekomst van de AWBZ (Tweede Kamer 2012–2013, 30 597, nr. 296).

55.

Welk effect heeft deze mogelijke korting op de contracteerruimte, met betrekking tot de inkoopgesprekken die momenteel plaatsvinden? Kan de regering daar nader op ingaan?

De uitname van € 510 mln. hangt samen met het traject van langer thuis wonen (extramuraliseren). Per regio wordt vooraf bezien wat naar verwachting in 2015 de omvang van de zorgvraag ten laste van de Wlz zal zijn, gezien de afname van de vraag naar zorg verbonden aan de lage ZZP’s. Aan de hand van deze analyse worden vooraf met de zorgaanbieders afspraken gemaakt over de zorg die zij gaan leveren. Bij de planning voor 2015 kunnen instellingen rekening houden met deze ontwikkelingen.

56.

Waarom kiest de regering ervoor om de overige € 510 miljoen te korten op de contracteerruimte in 2015?

Deze uitname vindt plaats gezien de verwachte afname van de vraag naar zorg verbonden aan het beleid van langer thuis wonen.

57.

Kan de regering aangegeven welke consequenties de korting van € 510 miljoen op de contracteerruimte 2015 zal meebrengen?

De korting van € 510 miljoen is gebaseerd op een lager aantal cliënten met een licht ZZP dat in de toekomst naar een instelling zal gaan. Deze mensen kunnen in de toekomst geholpen worden met zorg en ondersteuning vanuit de Wmo en de Zvw. De korting heeft geen betrekking op de populatie met een hoger ZZP. In de Transitieagenda Langer zelfstandig wonen, die het kabinet op 4 juni 2014 aan de Kamer heeft gezonden (Kamerstuk 32 847, nr. 121), ga ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst in de op de gevolgen voor diverse partijen.

58.

Hoeveel verzorgingshuizen verwacht de regering die de deuren zullen sluiten, vanwege de korting op de contracteerruimte?

De trend dat mensen langer thuis blijven wonen is al langere tijd zichtbaar. Instellingen hebben zich daarop kunnen voorbereiden. Verzorgingshuizen kunnen zich omvormen tot moderne woonzorgcentra, waar mensen huur betalen en ter plekke zorg en ondersteuning op maat kunnen krijgen. Ook is het mogelijk dat verzorgingshuizen zich gaan richten op de zwaardere doelgroepen. In een aantal gevallen – vaak bij verouderde gebouwen – komt de instelling tot de conclusie dat een locatie niet meer kan voldoen aan de veranderende eisen van deze tijd en de wensen van de mensen om langer thuis te blijven wonen. In dat geval kan sluiting van een locatie een reële optie zijn. Overigens is sluiting of verbouwing van verzorgingshuizen niet nieuw. Tussen 1980 en 2010 is het aantal verzorgingshuisplaatsen afgenomen van ongeveer 150.000 plaatsen naar ongeveer 84.000. Dat betekent een afname van ongeveer 2.200 plaatsen per jaar, hetgeen overeenkomt met ongeveer 30 locaties per jaar.

59.

Hoeveel ontslagen verwacht de regering naar aanleiding van de korting op de contracteerruimte in 2015?

Zoals ik in mijn antwoord op vraag 58 heb aangegeven, is al langere tijd de trend zichtbaar dat mensen langer thuis blijven wonen. Instellingen hebben zich daarop kunnen voorbereiden. Verzorgingshuizen kunnen zich omvormen tot moderne woonzorgcentra, waar mensen huur betalen en ter plekke zorg en ondersteuning op maat kunnen krijgen. Ook is het mogelijk dat verzorgingshuizen zich gaan richten op de zwaardere doelgroepen. Indien zorginstellingen op deze manieren kunnen voorzien in de veranderende eisen van de maatschappij en de wensen van de cliënten, kunnen zij daarmee ontslagen voorkomen.

De korting van € 510 miljoen is gebaseerd op een lager aantal cliënten met een licht ZZP dat in de toekomst naar een instelling zal gaan.

60.

Welke consequenties heeft de korting van € 510 miljoen op de kwaliteit en continuïteit van zorg voor mensen die verblijven in een instelling?

De uitname van € 510 miljoen uit de contracteerruimte is gebaseerd op een lager aantal cliënten met een licht ZZP dat in de toekomst naar een instelling zal gaan. Dit bedrag heeft geen betrekking op de populatie met een hoger ZZP.

Als bijlage bij de Transitieagenda Langer zelfstandig wonen die ik op 4 juni jl. samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst aan de Kamer heb gezonden (Kamerstuk 32 847, nr. 121) is een monitor opgenomen van de NZa naar de effecten van het langer thuis wonen voor de continuïteit van zorg. Conclusie van dit NZa-onderzoek is dat op korte termijn geen problemen voor de continuïteit van zorg zijn te verwachten. De NZa heeft vijf (van de 32) regio’s aangewezen met een potentieel verhoogd risico in de komende jaren. De NZa zal in de komende jaren blijven toezien dat zorgkantoren blijven voldoen aan hun zorgplicht en continuïteit van zorg ook in de toekomst kunnen waarborgen.

61.

Is deze korting op de intramurale zorg verantwoord? Kan de regering daarover rapportages overleggen?

De uitname van € 510 miljoen uit de contracteerruimte is gebaseerd op een lager aantal cliënten met een licht ZZP dat in de toekomst naar een instelling zal gaan. Deze mensen kunnen in de toekomst geholpen worden met zorg en ondersteuning vanuit de Wmo en de Zvw. De korting heeft geen betrekking op de populatie met een hoger ZZP. In de monitor Continuïteit van langdurige zorg van de NZa – die het kabinet als bijlage bij de Transitieagenda Langer zelfstandig wonen aan uw Kamer heeft gezonden (Kamerstuk 32 847, nr. 121) – is de conclusie dat op korte termijn geen problemen voor de continuïteit van zorg zijn te verwachten. In de hiervoor genoemde brief ga ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst ook in de op de gevolgen voor de instellingen.

62.

Is de regering nog steeds voornemens om kleine en standalone verzorgingshuizen een overlevingskans te bieden, zoals zij eerder beloofde? Zo ja, hoe moeten zorgkantoren rekening houden met standalone instellingen in hun inkoop?

In de monitor Continuïteit van langdurige zorg, die het kabinet als bijlage bij de Transitieagenda Langer zelfstandig wonen aan uw Kamer heeft gezonden (Kamerstuk 32 847, nr. 121), heeft de Nza ook gekeken naar de positie van klein(er)e aanbieders. In het rapport wordt aangegeven dat kleinere aanbieders gemiddeld genomen een hoger percentage cliënten hebben met een lichter ZZP. Daar staat tegenover dat ze gemiddeld genomen ook een hogere solvabiliteit hebben. De trend dat mensen langer thuis blijven wonen is al langere tijd zichtbaar. Instellingen (ook kleinere instellingen en stand-alone verzorgingshuizen) hebben zich daarop kunnen voorbereiden. Verzorgingshuizen kunnen zich omvormen tot moderne woonzorgcentra, waar mensen huur betalen en ter plekke zorg en ondersteuning op maat kunnen krijgen. Ook is het mogelijk dat verzorgingshuizen zich gaan richten op de zwaardere doelgroepen. In een aantal gevallen – vaak bij verouderde gebouwen – komt de instelling tot de conclusie dat een locatie niet meer kan voldoen aan de veranderende eisen van deze tijd en de wensen van de mensen om langer thuis te blijven wonen. In dat geval kan sluiting van een locatie een reële optie zijn. Zorgkantoren moeten bij hun zorginkoop voldoen aan hun zorgplicht en op een doelmatige wijze kwalitatief verantwoorde zorg inkopen die aansluit bij de wensen van de mensen en waarbij rekening wordt gehouden met regionale spreiding en de rechten van de bestaande cliënten.


Brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, welzijn en sport

Nr. 13 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2014

Op 13 juni jl. heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport mij verzocht de Kamer te informeren over de vraag of gefaseerde invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz) mogelijk is, over de positie van het CIZ en over de contractering 2015. Door deze brief doe ik de Kamer de gevraagde informatie toekomen. Tevens informeer ik de Kamer hierbij over de voorlopige contracteerruimte 2015.

In de eerste paragraaf van deze brief ga ik in op de voorwaarden voor een verantwoorde uitvoering van de langdurige zorg in 2015. De in deze brief en de bijlage1 genoemde voorwaarden stellen partijen in staat om de voorbereiding en de zorginkoop voor 2015 ter hand te nemen. In de tweede paragraaf ga ik in op de wijze waarop de CIZ-organisatie zich voorbereidt op de indicatiestelling in 2015. Vervolgens beschrijf ik de stappen die partijen hebben gezet om voor dat jaar te komen tot uniformering en standaardisering van de zorginkoop. Hiermee worden de administratieve lasten verminderd.

Gefaseerde invoering Wlz

Het wetsvoorstel Wlz vormt samen met de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de wijziging van het Besluit zorgverzekering2 een samenhangend en integraal nieuw wettelijk kader waarbinnen de hervorming van de langdurige zorg zijn beslag krijgt. Deze nieuwe wet biedt een wettelijk recht op intensieve, vaak intramurale, zorg voor mensen die blijvend zijn aangewezen op permanent toezicht en 24-uurszorg in de nabijheid. Daarnaast biedt de Wlz een wettelijke verankering van het persoonsgebonden budget (pgb) en het volledig pakket thuis (vpt). Hierdoor krijgen cliënten het wettelijke recht om de langdurige zorg te laten aansluiten bij hun eigen wensen op het gebied van wonen, of dat nu thuis is of in een instelling. Met de nieuwe wet worden, in vergelijking tot de AWBZ, de wensen, mogelijkheden en behoeften van de cliënt meer centraal gesteld. Ook ontstaat meer ruimte voor de professionals in de zorg door het duidelijke onderscheid tussen de indicatie en het zorgplan. Hierdoor wordt de te leveren zorg minder bepaald door het indicatiebesluit en meer door een gesprek over de individuele zorgbehoefte. De wet biedt meer mogelijkheden voor de aansturing van Wlz-uitvoerders. Tot slot biedt de Wlz meer ruimte voor innovatie en experimenten, doordat er een experimenteerartikel in de wet is opgenomen.

Het kabinet is ervan overtuigd dat met de Wlz de voorwaarden worden gecreëerd voor een cultuuromslag en betere zorg voor cliënten. Om genoemde redenen hecht ik er aan dat de Wlz op 1 januari 2015 ik werking treedt. In het onderstaande ga ik in op de condities waaronder dat mogelijk is.

Condities voor een verantwoorde uitvoering 2015 onder de Wlz

Zoals in het transitieplan Wlz van 28 maart 20143 is aangeven, zijn de voorbereidingen gestart om de Wlz verantwoord te kunnen invoeren. Inmiddels is gebleken dat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wlz pas na het zomerreces kan worden afgerond. Bij betrokken partijen (NZa, Zorginstituut Nederland, ZN, CAK, CIZ, Actiz, VGN, GGZ-Nederland en BTN) is nagegaan onder welke condities een verantwoorde invoering van de Wlz per 2015 mogelijk is. Zo dient in ieder geval uiterlijk in november van dit jaar duidelijk te zijn of de Wlz per 1 januari 2015 in werking treedt. Is dat het geval, dan zal omwille van een verantwoorde invoering, tevens gekozen moeten worden voor een gefaseerde, stapsgewijze, invoering. Deze fasering houdt in dat in het overgangsjaar 2015 geen wezenlijke veranderingen worden doorgevoerd ten aanzien van de bekostiging van zorg (zzp-bekostiging), de regionale zorgkantoorindeling (32 zorgkantoorregio’s), de AZR-registratie en de zorginkoop. Onder deze voorwaarden zijn partijen in staat om op verantwoorde wijze de stap te zetten naar de invoering van de Wlz per 2015. Gelet op deze geleidelijke overgang heeft een uitstel van de Wlz geen voordelen, maar biedt invoering in 2015 wel mogelijkheden om genoemde verbeteringen onder de Wlz te realiseren.

Uit de met bovengenoemde partijen uitgevoerde verkenning is tevens gebleken dat het, onder meer omwille van een soepele overgang van de AWBZ naar de Wlz, van groot belang is om in 2015 Wlz-zorg thuis aan te kunnen bieden en te bekostigen op de wijze zoals in de AWBZ gebruikelijk is. Dit betekent dat zorgkantoren met zorgaanbieders voor 2015 kunnen afspreken dat de zorg voor cliënten die een indicatie hebben voor verblijf, op grond van functies en klassen bekostigd kan worden4. Hierdoor kan aan cliënten die voldoen aan de toegangscriteria van de Wlz de keuze worden geboden om Wlz-zorg niet in de vorm van een totaalpakket af te nemen. Dit kan bijvoorbeeld uitkomst bieden voor bestaande cliënten met een hoog zzp5 en thans nog AWBZ-zorg thuis ontvangen in functies en klassen. Hun vertrouwde zorg kan dan na inwerkintreding van de Wlz voor 2015 worden gecontinueerd. Zij hoeven dan niet, zoals voorzien in het overgangsrecht van de Wlz, een keuze te maken voor verblijf, vpt of pgb. Het overgangsrecht in de Wlz voor cliënten met een laag ZZP verandert niet. Deze cliënten wordt gevraagd in 2015 een keuze te maken tussen verblijf in een instelling en zorg en ondersteuning thuis op grond van de Zvw en Wmo 2015. Ook kan Wlz-zorg in functies en klassen passend zijn voor nieuwe cliënten die weliswaar voldoen aan de objectieve criteria voor toegang tot de Wlz, maar bijvoorbeeld vanwege goede informele zorg niet zijn aangewezen op het volledige zorgpakket thuis. Zij kunnen ervoor kiezen alleen die onderdelen van Wlz-zorg thuis af te nemen, waaraan zij behoefte hebben. In lijn hiermee ben ik voornemens om het mogelijk te maken dat cliënten in 2015 Wlz-zorg deels kunnen afnemen in natura en deels kunnen inkopen met een pgb (deelbaar pgb).

De mogelijkheid tot continuering van zorgafname in functies en klassen en het deelbaar pgb in 2015 worden bij tweede nota van wijziging van de Wlz geregeld. Deze nota, die ik de Kamer uiterlijk begin september doe toekomen, bevat tevens een aantal overige beleidsmatige wijzigen en technische verbeteringen van het wetsvoorstel die ik al eerder heb aangekondigd. Zo worden niet de landelijk werkende Wlz-uitvoerders maar de zorgkantoren verantwoordelijk voor het verstrekken van het pgb. Ook wordt geregeld dat woningaanpassingen niet alleen voor minderjarige, maar ook voor meerderjarige Wlz-cliënten op grond van die wet vanaf 2016 vergoed kunnen worden. Tevens wordt geregeld dat Wlz-uitvoerders in 2015 worden vrijgesteld van de taak om mobiliteitshulpmiddelen, woonvoorzieningen en woningaanpassingen te verstrekken. Dit blijft voor dat jaar een verantwoordelijkheid van gemeenten. Tot slot wordt via de nota van wijziging een grondslag gecreëerd voor de verlening van tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten.

Condities voor een verantwoorde uitvoering 2015 onder een versmalde AWBZ

Met eerdergenoemde partijen is tevens nagegaan op welke wijze de langdurige zorg moet worden vormgegeven indien het wetsvoorstel Wlz onverhoopt niet op 1 januari 2015 in werking kan treden, bijvoorbeeld omdat de parlementaire behandeling niet uiterlijk in november van dit jaar is afgerond. In dat geval zal de AWBZ na 1 januari 2015 tijdelijk, zij het in versmalde vorm, worden voortgezet. Versmald omdat ik ervan uitga dat de Wmo 2015, de Jeugdwet en de wijziging van het Besluit zorgverzekering wel op 1 januari 2015 ingaan. De AWBZ-amvb’s (het Besluit zorgaanspraken, het Zorgindicatiebesluit en het Bijdragebesluit zorg) zullen alsdan worden aangepast in verband met de geplande overhevelingen naar de Zvw en decentralisaties naar gemeenten.

Mocht inwerkingtreding van de Wlz op 1 januari 2015 niet mogelijk zijn, dan ben ik voornemens per 2015 tevens een aantal andere wijzigingen door te voeren om ervoor te zorgen dat een versmalde AWBZ en het wetsvoorstel Wlz, op voor de uitvoering essentiële onderdelen, worden gestroomlijnd. Daarmee zal de versmalde AWBZ in materiële zin zoveel als mogelijk lijken op de Wlz. Zo ben ik op de eerste plaats voornemens om het indicatieproces zodanig te herzien dat niet langer wordt ge(her)ïndiceerd aan de hand van standaard indicatieprotocollen, indicatiemeldingen en taakmandaat en dat meer in persoon wordt geïndiceerd. Ook zal ik doorvoeren dat het CIZ niet meer in termen van zorgzwaarten indiceert, maar een zorgprofiel vaststelt. Welke zorg, gegeven dit profiel, het meest passend is, bepaalt de zorgaanbieder met de cliënt en zijn of haar vertegenwoordiger, binnen de inkoopafspraken die zijn overeengekomen met het zorgkantoor. Door deze wijze van indicatiestelling worden de wensen, behoeften en mogelijkheden van de cliënt meer centraal gesteld en krijgen professionals in de zorg meer ruimte om maatwerk te leveren.

Daarnaast zal ik de aanspraken ADL en extramurale behandeling6 op grond van de AWBZ per 2015 vervangen door een subsidieregeling, die wordt uitgevoerd door het Zorginstituut Nederland. Beide vormen van zorg worden immers ook in de Wlz op grond van een subsidieregeling bekostigd, waardoor zorgkantoren op dit moment de zekerheid hebben dat deze vormen van zorg niet in de inkoop 2015 betrokken hoeven te worden, maar via het subsidie-instrument bekostigd kunnen worden.

Indien de AWBZ nog een jaar van kracht zal blijven en de Wlz met ingang van 1 januari 2016 in werking zou treden, dan blijft gelden dat cliënten met een laag zzp in 2015 gevraagd wordt te kiezen voorverblijf in een instelling danwel Zvw-zorg en Wmo-ondersteuning thuis. Het overgangsrecht in de Wlz zal hierop worden aangepast.

Om de transitie naar de nieuwe domeinindeling zorgvuldig te laten verlopen, bevatten de wetsvoorstellen waarmee de hervorming van de langdurige zorg wordt gerealiseerd, overgangsrecht. Specifiek met betrekking tot de GGZ geldt dat mensen met een ZZP GGZ C-indicatie hun recht op beschermd wonen op grond van de Wmo 2015 gedurende ten minste vijf jaar behouden. Indien de lopende indicatie voor een kortere periode geldt, behouden zij dit recht voor de nog resterende duur van de indicatie. Met verzekeraars is afgesproken dat zij de cliënten met een ZZP GGZ B die op 1 januari 2015 over zullen gaan naar de Zvw beschouwen als zijnde in bezit van een geldige verwijzing voor zorg op grond van die wet. Dat betekent dat alle cliënten die op 1 januari 2015 in zorg zijn, deze zorg blijven ontvangen van dezelfde aanbieder. Ook wordt in de Wlz geregeld dat cliënten die minder dan drie maanden naar de Zvw zouden gaan, direct kunnen doorstromen naar de Wlz. Zo voorkom ik dat mensen voor een korte tijd vanuit de AWBZ naar de Zvw gaan en daarna weer naar de Wlz.

Zowel onder de Wlz als onder een versmalde AWBZ hecht ik er aan dat mensen die qua zorgzwaarte zijn aangewezen op verblijf, maar ondanks zogenoemde «enige ondoelmatigheid» nu een indicatie voor extramurale zorg hebben, toegang houden tot zorg op grond van een versmalde AWBZ of de Wlz. Zij voldoen immers aan de toegangscriteria. Bij de verdeling van middelen over de verschillende domeinen is hiermee reeds rekening gehouden. Betrokken cliënten worden hierover geïnformeerd. Ik ben met partijen in overleg over de wijze waarop wij dit voornemen het beste kunnen uitvoeren.

Positie en werkwijze CIZ

De inwerkingtreding van de Wmo 2015, de Jeugdwet en de wijzigingen in het Besluit zorgverzekering op 1 januari 2015 leidt ertoe dat de langdurige zorg in 2015, ongeacht het wettelijke regime (Wlz of versmalde AWBZ) te maken krijgt met minder aanvragen van een tegelijkertijd zwaardere cliëntengroep. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het CIZ. In het onderstaande schets ik op hoofdlijnen de positie en de werkwijze van het CIZ, waarnaar het lid Van ’t Wout (VVD) tijdens de procedurevergadering van 10 juni jl. heeft gevraagd.

Ik ben in intensief overleg met het CIZ over de transitie van de organisatie CIZ. Dit overleg vindt plaats aan de hand van een transitieplan waarin aandacht is voor:

  • Het voorbereiden op de uitvoering van de Wlz.

    Dit omvat alle werkzaamheden die er toe leiden dat er op 1 januari 2015 een organisatie is die op die taak is toegerust. Onder meer betekent dit dat de scholing van de medewerkers is afgerond, de systemen en processen voor het indicatieproces gereed en getest zijn en de werkwijze van het CIZ met een nieuw klantbedieningsconcept (de cliënt wordt in persoon beoordeeld) operationeel is.

  • Het afwikkelen van de huidige organisatie.

    De hoeveelheid werkzaamheden en tegelijkertijd de wijze waarop die werkzaamheden in het kader van de Wlz uitgevoerd gaan worden, brengen met zich mee dat de gehele huidige organisatie onder de loep moet worden genomen, dat er met alle medezeggenschaporganen overleg moet worden gevoerd over de afbouw van de huidige en de opbouw van de nieuwe organisatie in alle facetten. Het gaat hierbij om aantallen medewerkers die boventallig zullen worden en een daarbij passend sociaal plan en de inrichting van de nieuwe organisatie (aantal medewerkers, functiehuis, salariëring, maar ook werkomstandigheden en werkwijze).

Het CIZ is met grote voortvarendheid bezig om de organisatie op de situatie van 1 januari 2015 voor te bereiden.

De nieuwe vormgeving van de langdurige zorg over de verschillende domeinen (Wmo 2015, Jeugdwet, Zvw en Wlz) moet zorgen voor een samenhangend pakket van ondersteuning en zorg voor cliënten die zo lang mogelijk in hun eigen woonomgeving willen en moeten kunnen blijven. Dit vergt volgend jaar veel van de zorgaanbieders, gemeenten en zorgverzekeraars. Ook de toegang tot die nieuwe zorg(-) en ondersteunings(arrangementen) die verzekeraars en gemeenten gaan aanbieden, is nieuw en kan mogelijk leiden tot verkeerd ingediende aanvragen. Het CIZ, dat onafhankelijk is van andere partijen in de zorg, beschikt over de kennis en expertise om deze aanvragen te beoordelen. Omdat het gaat om complexe Wlz-zorg, is van belang dat aanvragers in direct contact worden onderzocht.

Mocht de Wlz niet op 1 januari 2015 in werking kunnen treden dan zal de uitvoeringspraktijk van het CIZ ook onder de AWBZ worden gewijzigd. De indicatiestelling in mandaat vervalt dan en de persoonlijke aanpak zal in praktijk worden gebracht. Dit is vorm te geven door het aanpassen van op de AWBZ geënte lagere regelgeving en de beleidsregels indicatiestelling AWBZ. Enkele belangrijke elementen in het nieuwe klantbedieningsconcept, zoals dat op dit moment door het CIZ wordt uitgewerkt, zijn dat er bij binnenkomst van de aanvraag direct triage plaatsvindt voor de wijze van afdoening. Direct contact met de cliënt vindt altijd plaats, maar dat hoeft niet altijd in een persoonlijke ontmoeting te zijn. Als de informatie uit de aanvraag zonder twijfel duidt in de richting van een bepaald zorgprofiel, dan hoeven cliënt en diens wettelijke vertegenwoordiger niet extra bevraagd te worden in een huisbezoek of een spreekuurgesprek. Wanneer de situatie minder eenduidig is, volgt onderzoek door een medewerker van het CIZ in persoon. Daar hoort in dat geval altijd persoonlijk contact bij. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt. Ook nieuw is dat elke aanvrager een vaste behandelaar binnen het CIZ krijgt die op elk gewenst moment vragen van de betrokken cliënt kan beantwoorden. Deze CIZ-medewerker zal de cliënt actief informeren over de stand van zaken van diens aanvraag. Deze nieuwe werkwijze heeft niet alleen gevolgen voor de aansturing van de medewerkers, maar bijvoorbeeld ook voor de huisvesting van het CIZ.

Deze ook onder de AWBZ beleidsmatig noodzakelijke aanpassing van de indicatiestelling per 1 januari 2015 leidt er tevens toe dat het aantal boventallig te verklaren CIZ-medewerkers overeenkomt met de uitvoering van indicatiestelling in de Wlz. Thans zijn bij het CIZ circa 1300 mensen werkzaam. Op basis van de meest recente inzichten van het CIZ zou een reductie van circa 50% te verwachten zijn. Voor de medewerkers van het CIZ, maar ook voor de continuïteit van het werk, is deze situatie te verkiezen boven een ongewijzigde indicatiestelling van de AWBZ in 2015. Door de uitvoering onder beide wettelijke regimes met elkaar in lijn te brengen, krijgt het CIZ de vereiste duidelijkheid en kan zij de voorbereiding op de uitvoering op 1 januari 2015 ter hand te nemen. Overigens kan alleen in het kader van de Wlz het publiekrechtelijk zbo CIZ tot stand worden gebracht.

Zorginkoop 2015

Op 27 januari jl. 7 heb ik de Kamer, ter uitvoering van de motie-Van Dijk c.s.8, het rapport «Op weg naar minder administratieve lasten» aangeboden. Ik heb de Kamer daarbij gemeld dat ik de verbetervoorstellen uit het rapport zou inbrengen in de besprekingen ter voorbereiding van de inkoop van intramurale langdurige zorg voor het jaar 2015 en toegezegd de Kamer over de uitkomsten daarvan te informeren. Met deze brief kom ik tegemoet aan die toezegging.

Zorgkantoren kopen intramurale langdurige zorg in9. In het door de zorgkantoren gezamenlijk opgesteld inkoopdocument «Zorginkoop langdurige zorg 2015» zijn de beweging en de afspraken neergelegd die worden overgenomen in het inkoopbeleid van de tien concessiehouders, dat op 1 juli 2014 wordt gepubliceerd.

In de aanloop naar de totstandkoming van het inkoopdocument heeft VWS intensief gesproken met de zorgkantoren en ZN en met vertegenwoordigers van cliënten en de brancheorganisaties van aanbieders van langdurige zorg.10 Doel was om de (ervaren) administratieve lasten in (het proces van) de inkoop van langdurige zorg zoveel mogelijk te verminderen. Partijen realiseren zich dat zij verschillende belangen hebben bij de inkoop van langdurige zorg en dat er een zekere spanning bestaat tussen hetgeen gewenst wordt door de ene partij en wat voor de andere partij uiteindelijk haalbaar is. Zo willen zorgverleners de best mogelijke zorg aan hun cliënten bieden, de zorgkantoren dienen de kwalitatief beste zorg in te kopen én daarvoor een goede prijs te bedingen. Het gaat om collectieve (premie-)middelen over de uitgaven waarvan verantwoording vereist en noodzakelijk is. Administratie en registratie zijn hierbij onontkoombaar, maar daarin moet wel de juiste maat gehouden worden. Deze besprekingen vinden plaats in een periode waarin sprake is van een ingrijpende hervorming van de langdurige zorg. Die vraagt veel inspanning en doet een sterk beroep op de inzet van alle partijen. Ondanks deze transitie hebben partijen, in lijn met de strekking van de genoemde motie-Van Dijk c.s., voor 2015 ingezet op het verder uniformeren en het vereenvoudigen van (het proces van) de inkoop van langdurige zorg.

Voor de zorginkoop van 2015 hebben deze besprekingen tot de volgende uitkomsten geleid:

  • Zorgkantoren nemen het gezamenlijk tot stand gebrachte inkoopkader integraal over in hun inkoopdocumenten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over de definitie van nieuwe aanbieders, landelijke criteria en de normering daarvan en aanvullende eisen over productspecificaties.

  • Het opvragen van documenten bij zorgaanbieders wordt beperkt. Voor bestaande aanbieders bijvoorbeeld volstaat de eerder aangeleverde bestuursverklaring en is de aanbieder zelf verantwoordelijk om, indien zich wijzigingen voordoen, die te melden aan het zorgkantoor.

  • Zorgkantoren hanteren de landelijk vastgestelde beleidsregels en hebben afgesproken voor specifieke zorg een uniforme set van aanvullende eisen te gaan hanteren. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld instellingsvereisten voor de toeslag epilepsiezorg of kwaliteits- en deskundigheidseisen voor de toeslag aan invasieve beademing.

  • Met betrekking tot kwaliteit volgen zorgkantoren voor de sector gehandicaptenzorg het kader, zoals is opgesteld in samenwerking met de brancheorganisatie van zorgaanbieders. Voor de sector van de verpleging en verzorging zal het bestaande landelijk kader worden gehanteerd en wordt in overleg een nieuwe set indicatoren ontwikkeld.

  • Voor de beide sectoren zijn door zorgkantoren gezamenlijk een aantal thema’s benoemd die zij verder willen ontwikkelen. Drie van de negen thema’s (kwaliteit, innovatie en integrale zorg) worden vervat in uniforme inkoopcriteria11. De mogelijkheid voor aanvullende criteria is per sector beperkt, waarbij het zorgkantoor onderbouwt en beargumenteert waarom deze aanvullende criteria nodig zijn.

  • Voor nieuwe aanbieders wordt een uniform toetsingskader gehanteerd.

Zorgkantoren hebben de overtuiging dat door hun gezamenlijke inzet zorgaanbieders in 2015 een wezenlijke vermindering van administratieve lasten zullen ervaren. Ik deel die overtuiging, zij het, dat ook hier geldt: «the proof of the pudding is in the eating». Partijen hebben aangegeven nog verdere stappen te willen zetten. Ik denk daarbij vooral ook aan het realiseren van meerjarige overeenkomsten. Zorgkantoren kennen de zorgaanbieders binnen hun regio en weten welke een structureel goede reputatie hebben. Deze zorgaanbieders kunnen in aanmerking komen voor een meerjarige overeenkomst. Dit biedt duidelijkheid en zekerheid voor zorgaanbieders, hun cliënten en hun financiers. Het biedt tevens voordelen bij het realiseren van meerjarige innovatieprogramma’s, afspraken over ketenzorg. Ook kunnen meerjarige overeenkomsten leiden tot investeringen tegen een lagere rente. Ik zal een pilot starten waarin zowel de verdere stappen in het reduceren van de administratieve lasten in het proces van de inkoop van langdurige zorg, de opschaling van zorgkantoorregio’s als de ontwikkeling van meerjarige overeenkomsten centraal staan. Ik heb zorgverzekeraar en zorgkantoor DSW daartoe bereid gevonden.

Ik zal er scherp op toezien dat partijen in goed overleg voor de inkoop van de langdurige zorg tot een verdere reductie van administratieve lasten komen. Waar dat onverhoopt niet of onvoldoende gestalte krijgt, biedt de Wlz mij straks instrumenten om daarop te sturen. Ook dienen zorgaanbieders zelf, naast de overheid en toezichthouders, kritisch te zijn op het toepassen en de uitwerking van eigen regels. In 2013 zijn daartoe experimenten met regelarme instellingen (ERAI) gestart. Ik informeer de Kamer binnenkort over de resultaten van de tussenevaluatie.

Budgettair kader voorlopige contracteerruimte

De in bijlage 2 opgenomen brief aan de NZa bevat het budgettaire kader voor de voorlopige contracteerruimte voor de langdurige zorg in 2015 en de middelen die voor dat jaar beschikbaar zijn voor het pgb12. Bij deze brief geldt het voorbehoud van politieke besluitvorming over de Rijksbegroting voor 2015, die op Prinsjesdag aan de Kamer gepresenteerd wordt. Na Prinsjesdag zal ik de aanwijzing aan de NZa inzake de contracteerruimte 2015 voorhangen bij beide Kamers.

Tot slot

Zoals in de eerste paragraaf van deze brief toegelicht heb ik, na consultatie van de NZa, de zorgkantoren en de zorgaanbieders, de uitvoering van de langdurige zorg voor 2015 zodanig vormgegeven dat er voor wat betreft de zorginkoop nagenoeg geen verschil is tussen de Wlz en een eventuele versmalde AWBZ in 2015. Daarmee is geborgd dat het zorginkoopproces tussen de zorgkantoren en de zorgaanbieders tijdig en voorspelbaar gestart kan worden en per 2015 een impuls kan worden gegeven aan de kwaliteit en beheersbaarheid van de langdurige zorg. Het kabinet zal na dat jaar de ambities van de Wlz verder invulling geven.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

X Noot

1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot

2

Besluit tot wijziging van het Besluit zorgverzekering, voorgehangen op 10 juni 2014.

X Noot

3

Kamerstuk 30 597, nr. 428.

X Noot

4

Voor cliënten met een zzp-indicatie die zorg thuis ontvangen wordt het zorgzwaartepakket (zzp) via een omzettingstabel vertaald in functies (soorten zorg, zoals verzorging of verpleging) en klassen (hoeveelheid zorg). De omzettingstabel is een document dat per zzp de omzettingen in functies/klassen aangeeft die het zorgkantoor kan inzetten in het kader van overbruggings- en alternatieve zorg. De omzettingstabel wordt vastgesteld door Zorgverzekeraars Nederland.

X Noot

5

Genoemd in artikel 11.1.1 eerste lid van het wetsvoorstel Wlz.

X Noot

6

Dit betreft niet de extramurale behandeling aan zintuiglijk gehandicapten. Deze wordt als aparte aanspraak per 2015 onder de Zvw wordt gebracht (Besluit tot wijziging van het Besluit zorgverzekering, voorgehangen op 10 juni 2014).

X Noot

7

Kamerstuk 29 515, nr. 351.

X Noot

8

Kamerstuk 29 515, nr. 356.

X Noot

9

Voor de sectoren verpleging en verzorging, de gehandicaptenzorg en de langdurige GGZ.

X Noot

10

Actiz, VGN, BTN en GGZ Nederland.

X Noot

11

Administratieve lasten, Kwaliteit, Innovatie, Extramuraliseren, Moeilijk plaatsbare cliënten, Versterken eigen regie/participatie, Gezondheid, vitaliteit en welbevinden, Integrale benadering en Doelmatigheid.

X Noot

12

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.


Nota naar aanleiding van het nader verslag

Nr. 12 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 2 juli 2014

Inhoudsopgave

blz.

 

 

 

0.

Algemeen

1

1.

Inleiding

2

2.

De verzekering

23

3.

Kwaliteit

81

4.

Betrokkenheid

93

5.

Wie is waarvoor verantwoordelijk?

95

6.

Samenhang tussen de Wlz en andere domeinen

97

7.

Financiële houdbaarheid

106

8.

Regeldruk

113

9.

Fraude en oneigenlijk gebruik

117

10.

Gegevensuitwisseling

118

11.

Innovatie door te experimenteren

121

12.

Internationaalrechtelijke aspecten

122

13.

Juridisch kader en rechtsbescherming

124

14.

Toekomstperspectief

124

15.

Overgangssituatie, inwerkingtreding en transitie

126

16.

Nota van wijziging

128

 

Artikelsgewijs

139

0. Algemeen

De regering is de leden van de fracties erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee de Kamer het nader verslag inzake het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (Wlz) heeft uitgebracht. De regering streeft naar behandeling van dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer kort naar het zomerreces, zodat behandeling door de Eerste Kamer uiterlijk in november van dit jaar kan worden afgerond. Tijdige mondelinge agendering en vaststelling is nodig om de Wlz tegelijkertijd met Jeugdwet, de Wmo 2015 en de wijziging van het Besluit zorgverzekering op 1 januari 2015 in werking te laten treden. De genoemde wetten en het besluit vormen het samenhangend en integraal nieuw wettelijk kader waarbinnen de hervorming van de langdurige zorg zijn beslag krijgt.

De vragen die de leden van de fracties van VVD, PvdA, SP, CDA, D66, PVV, ChristenUnie, GroenLinks, SGP en 50PLUS hebben gesteld, worden in deze nota beantwoord in de structuur van het nader verslag.

De regering benoemt op verschillende momenten in de nota naar aanleiding van het verslag de stapsgewijze invoeringsstrategie, waarbij 2015 geldt als overgangsjaar. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering schematisch kan weergeven wat deze stapsgewijze invoeringsstrategie inhoudt voor 2015, specifiek ten aanzien van de verschillende onderdelen van de invoering en ten aanzien van de betrokkenen (cliënten, zorgaanbieders, zorgverzekeraars)?

Op verzoek van de Kamer heeft zij over de gefaseerde invoering van de Wlz op 27 juni jl. een brief ontvangen. Hierin is toegelicht onder welke condities de bij de uitvoering betrokken partijen de langdurige zorg in 2015 verantwoord kunnen uitvoeren.

De Wlz biedt een wettelijke verankering van het persoonsgebonden budget (pgb) en het volledig pakket thuis (vpt). Hiermee ontstaat een wettelijk recht op het scheiden van wonen en zorg. De leden van de PVV-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om in plaats van de huidige botte bezuinigingen, in te zetten op het totaal scheiden van wonen en zorg, zoals in eerste instantie de bedoeling was? Wat zou het financieel opleveren in 2018 en structureel, als het oorspronkelijke plan van scheiden van wonen en zorg was ingevoerd met gebruikmaking van de normatieve huisvestingscomponent?

Het kabinet heeft nooit plannen gehad om wonen en zorg over de volle breedte van de AWBZ te scheiden. Het kabinet Rutte 1 had in het regeer- en gedoogakkoord een doelmatigheidswinst ingeboekt van 0,1 miljard in 2015 en structureel 0,3 miljard voor het doorvoeren van het scheiden van wonen en zorg. Bij het begrotingsakkoord 2013 zijn de plannen voor het scheiden van en zorg vervangen door het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten. Ook bij het extramuraliseren/langer thuis wonen is sprake van het scheiden van wonen en zorg. Cliënten blijven immers thuis wonen en betalen thuis zelf hun woonlasten.

Het scheiden van wonen en zorg biedt enerzijds meerwaarde op het moment dat de cliënt of zijn omgeving in staat is hier regie op te voeren. Een groot deel van de cliënten van de Wlz is echter zeer kwetsbaar. Anderzijds dient de koppeling tussen de huur en het gebruik van het gebouw reëel te zijn. Bij vooral zwaardere zorg heeft het gebouw specifieke eigenschappen, zoals extra behandelkamers, brede gangen en liften, aangepaste natte cellen, dat de hieraan verbonden extra kosten niet doorgerekend kunnen worden in de huur. Een aparte regeling zal dan altijd nodig zijn.

1. Inleiding

De regering geeft aan dat doordat vernieuwing wordt gestimuleerd, ook gestimuleerd wordt dat nieuwe innovatieve aanbieders kunnen toetreden. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering in dit licht nader kan ingaan op de verbeterde mogelijkheden die zij ziet voor nieuwe innovatieve aanbieders om in de Wlz gecontracteerd te worden.

In de Wlz hebben vinden het vpt en het pgb hun wettelijke verankering. Daarmee is de mogelijkheid geschapen om vanuit de cliëntzijde innovatief aanbod te stimuleren. Ook zal in de Wlz ingezet worden op meerjarige contracten, waardoor aan zorgaanbieders meer zekerheid kan worden geboden, waardoor investeren in innovatieve zorg aantrekkelijker wordt. Met zorgkantoren is, ook nu onder het regime van de AWBZ, afgesproken dat nieuwe aanbieders een reële kans wordt geboden op een contract. Daar staat dan wel tegenover dat zij op hun beurt overtuigend dienen aan te tonen dat er daadwerkelijk sprake is van een innovatief aanbod dat een meerwaarde heeft in relatie tot het bestaande aanbod. Overigens, ook veel bestaande aanbieders staan vanzelfsprekend niet stil en werken aan vernieuwing van hun zorgaanbod. Met de Wlz wordt ook een wettelijke basis gegeven voor een amvb die het mogelijk maakt om sterker op de inkoop en daarmee ook op die van innovatieve zorg te sturen, mocht daaraan onverhoopt door zorgkantoren onvoldoende inhoud gegeven worden. Daarnaast kent de Wlz in tegenstelling tot de AWBZ een experimenteerartikel met als doel innovatie in de langdurige zorg te stimuleren. Binnenkort zal de Tweede Kamer een brief ontvangen over de voornemens met betrekking tot de innovatie van zorg.

De leden van de VVD-fractie hebben de regering gevraagd of iedereen die toegang krijgt tot de Wlz erop kan rekenen dat hij of zij de benodigde zorg ook kan krijgen. In haar beantwoording gaat de regering in op de wettelijke mogelijkheden van het pgb en het vpt. Echter, de vraag van deze leden had betrekking op passende zorg in natura. Dit mede naar aanleiding van het feit dat in de AWBZ tot op heden nog steeds een aantal mensen niet terecht kan bij passend aanbod in natura. Genoemde leden willen graag weten of deze problematiek in de Wlz wordt opgelost. Kan de regering nogmaals antwoord geven op deze vraag, specifiek ten aanzien van zorg in natura?

In de Wlz, is er net als bij de AWBZ, recht op zorg. De Wlz-uitvoerder heeft, net als het zorgkantoor in de AWBZ, zorgplicht. Vanuit deze verantwoordelijk dient passende zorg te worden aangeboden. Als zij deze verantwoordelijkheid onvoldoende nemen worden zij hierop aangesproken. In de zorginkoop moet voldoende aandacht zijn voor nieuwe, innovatieve zorgaanbieders die bewezen hebben een meerwaarde te bieden ten opzichte van de bestaande aanbieders. In de zorginkoop 2015 hebben de zorgkantoren eisen aan de nieuwe aanbieders sterk geüniformeerd.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering hierbij kan betrekken dat naar schatting van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) er op dit moment jaarlijks 60 tot 70 cliënten met een complexe zorgvraag zijn die te lang moeten wachten op een plaats of waarvoor geen passende plek is. In hoeverre is er contact (geweest) met het CCE om een dergelijke situatie onder de Wlz te voorkomen?

Mede naar aanleiding van het overleg met de Kamer over cliënten met complexe zorgvragen heb ik in overleg met het veld gekeken naar de oorzaken voor het soms (te) lang moeten wachten op een passende plek voor deze groep cliënten. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn onvoldoende passend zorgaanbod als gevolg van een gebrek aan kennis bij hulpverleners en onvoldoende aanbod in de regio. De bekostiging van de zorg of (de wijzigingen in) het zorgstelsel speelt mijns inziens veelal geen of een ondergeschikte rol. In overleg met veldpartijen, waaronder het CCE, bekijk ik nu hoe deze knelpunten rond de complexe zorg zijn op te lossen. Ik zal de Kamer hierover zeer binnenkort nader informeren in mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de commissie om een reactie op de recent uitgezonden documentaire over de jongen Dexter.

De regering geeft aan dat, net als in de AWBZ, een pgb-plafond wordt ingesteld. De leden van de VVD-fractie hebben hierover de volgende vragen: Wie stelt dit plafond vast? Welk deel van de beschikbare middelen wordt op deze manier «gereserveerd» voor het pgb?

Net als in de huidige situatie zal onder de Wlz het pgb-plafond worden vastgesteld door de Minister van VWS. Het pgb-plafond, als onderdeel van het totale budgettaire kader voor de Wlz, bedraagt in 2015 € 900 miljoen.

De geeft de regering aan dat onbenutte middelen voor naturazorg gebruikt kunnen worden om het pgb-plafond op te hogen. De leden van de VVD-fractie vragen of dit andersom ook mogelijk is: mogen zorgkantoren onbenutte pgb-middelen inzetten om zorg in natura te kopen? Zo nee, waarom niet? Op welk moment in de tijd / in het jaar mogen zorgkantoren besluiten middelen «over te hevelen» van zorg in natura naar het pgb? De leden van de VVD-fractie vragen hoe zorgkantoren op dat moment al kunnen weten of er sprake is van «onbenutte» middelen.

Binnen het totale budgettaire kader van de Wlz zullen twee deelkaders worden gecreëerd. Een contracteerruimte voor zorg in natura en een budgetplafond voor pgb. Op grond van de historische zorgvraag worden deze middelen over de zorgkantoorregio’s verdeeld. Deze kaders mogen door de zorgkantoren niet worden overschreden. Voor beide leveringsvormen zijn vooraf voldoende middelen beschikbaar. Afhankelijk van het beroep dat op beide leveringsvormen wordt gedaan kan gedurende het jaar geschoven worden tussen de contracteerruimte voor zorg in natura en het budgetplafond voor pgb. De regering maakt vooraf een zo goed mogelijke verdeling van het beschikbare macrokader over zorg in natura en pgb. Niettemin is de kans reëel dat er landelijk of regionaal sprake is van onbenutte ruimte bij zorg in natura. Andersom kan er echter ook sprake zijn van onderbenutting van het pgb-plafond. Het schuiven kan dus twee kanten op gaan. Voor het schuiven van deze middelen zijn er twee momenten. Het eerste moment is op advies van de NZa. Ik heb de NZa gevraagd om mij in mei 2015 te informeren over de ontwikkelingen in de contracteerruimte 2015 en de regionale ruimtes voor het pgb. Afhankelijk van dit advies zal ik een besluit over de contracteerruimte en het budgetplafond nemen. Een tweede mogelijkheid is het schuiven tussen de regionale contracteerruimte en de beschikbare middelen voor pgb, op verzoek van de betreffende zorgkantoren. De verzoeken hiertoe dienen de zorgkantoren in bij het aanleveren van de definitieve productieafspraken over het lopende jaar. Voor het jaar 2015 is dit op 1 november 2015. Op dat moment weten Wlz-uitvoerders ook in hoeverre er nog middelen onbenut zijn ten aanzien van de contracteerruimte en kunnen ze op basis van de zorg die in de eerste maanden van het jaar is geleverd een inschatting maken van de benutting van het pgb-kader. De schuif tussen contracteerruimte zorg in natura en pgb-plafond is alleen mogelijk als het binnen het totale beschikbare kader past.

In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van PvdA-fractie dat volgens de regering de ambitie om de zorg te veranderen, niet klaar is met deze wet. Met de Wlz in de hand kan volgens de regering een stap verder worden gekomen. Genoemde leden willen hierbij nogmaals hun teleurstelling benadrukken over deze koers van de regering. De hervormingen in de langdurige zorg bieden volgens deze leden inderdaad een mogelijkheid tot vernieuwing, transparantie en minder bureaucratie, maar met deze Wlz wordt de bal vervolgens bij de partijen in het veld neergelegd. De leden van de PvdA-fractie hadden echter liever gezien dat de Wlz geen ruimte zou kunnen bieden om deze mogelijkheid verder niet op te pakken, maar dat de Wlz de stok achter de deur bij de partijen in het veld zou zijn om zorginnovatie te realiseren. Kan de regering aangeven welke doelstellingen zij verwacht te behalen na het invoeren van dit voorliggende wetsvoorstel? Hoe ziet zij de vernieuwing, en daarmee de verbetering van de zorg, voor zich, die de cliënten na het eerste jaar van de invoering van de Wlz zullen ervaren? Kan de regering aangeven welke van deze vernieuwingen door de invoering van de Wlz zullen worden bereikt, en welke vernieuwingen door het veld zullen moeten worden ingezet?

Het wetsvoorstel vormt het sluitstuk van de brede hervorming van de langdurige zorg, die tot doel heeft de kwaliteit van zorg en ondersteuning te verbeteren, de financiële houdbaarheid te vergroten en de zelf- en samenredzaamheid van burgers te versterken. Invoering van de Wlz alleen is echter niet genoeg om langere actieve participatie en een grotere zelfstandigheid en zelfredzaamheid bij burgers te bewerkstelligen. Dit vereist een cultuurverandering bij zowel cliënten als zorgverleners. Cultuurveranderingen kosten tijd. Daarnaast kies ik er met het oog op een zorgvuldige invoering voor om in de uitvoeringsstructuur van de Wlz in 2015 nog niet alle wijzigen door te voeren. Met het oog op zorgvuldigheid kies ik voor een gefaseerde invoering. Dit is toegelicht in de brief aan de Kamer van 27 juni jl.

Ik verwacht dat de Wlz op een aantal vlakken verbeteringen brengt ten opzichte van de AWBZ. De Wlz sluit beter dan de AWBZ aan bij de huidige tijdgeest. De AWBZ uit 1968 is gedateerd. De Wlz biedt – net als de huidige AWBZ – een wettelijk recht op intensieve, vaak intramurale zorg wanneer ondersteuning en/of behandeling, verpleging of verzorging in de thuissituatie niet meer volstaat. Daarnaast biedt de Wlz een wettelijke verankering van het pgb en het vpt. Hiermee ontstaat een wettelijk recht op het scheiden van wonen en zorg en krijgen cliënten de mogelijkheid om de zorg te laten aansluiten bij hun eigen wensen op het gebied van wonen, of dat nu thuis is of in een instelling. De Wlz zorgt ook voor een duidelijker verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, de Wlz-uitvoerders en de zorgkantoren. Er is meer ruimte voor de professionals in de zorg door het duidelijke onderscheid tussen de indicatie en het zorgplan. Hierdoor wordt de te leveren zorg minder bepaald door het indicatiebesluit en meer door een gesprek over de individuele zorgbehoefte. Tot slot biedt de Wlz meer ruimte voor innovatie en experimenten doordat er een experimenteerartikel in de wet is opgenomen. De meerwaarde van de Wlz ten opzichte van de huidige AWBZ wordt door deze vijf pijlers gevormd en vormen samen de kern van het wetsvoorstel.

De Wlz is geen «stok achter de deur» maar een drager van verandering. De wet biedt ruimte maar cliënten en zorgverleners moeten deze ruimte zelf benutten. Ter illustratie: de regering reikt met de Wlz een experimenteerartikel aan. Zorgaanbieders moeten zelf een beroep doen op dit artikel. Ook is in de Wlz het zorgplan als instrument voor cliënten wettelijk verankerd. Cliënten moeten zelf in gesprek met zorgaanbieders aangeven hoe zij hun leven willen inrichten.

Tot slot merk ik nog op dat ik voornemens ben de noodzakelijke verbetering en vernieuwing waarvoor de Wlz het fundament legt, krachtig te stimuleren en waar nodig af te dwingen. Zo zal ik het initiatief nemen voor een aangepaste bekostigingssystematiek, waarmee de bekostiging meer op maat van de individuele zorgvrager wordt gesneden. Het feit dat hiervoor geen aanvullende wettelijke basis gelegd hoeft te worden, doet niets af aan mijn ambitie in dezen. Ik ben inmiddels in overleg met Actiz over het starten van pilots op dit terrein. Verder zal ik ook een pilot starten waarin zowel de verdere stappen in het reduceren van de administratieve lasten in het proces van de inkoop van langdurige zorg, de opschaling van zorgkantoorregio’s als de ontwikkeling van meerjarige overeenkomsten centraal staan. Ik heb zorgverzekeraar en zorgkantoor DSW daartoe bereid gevonden.

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de toegankelijkheid van de Wlz. De regering stelt dat mensen een levenslange zorgvraag dienen te hebben om zorg te kunnen ontvangen uit de Wlz. Echter vragen deze leden wat de regering hier nu precies beoogt. Geldt dat voor mensen die 24-uurs toezicht nodig hebben of geldt dit voor alle mensen die aangewezen zijn op levenslange zorg en ondersteuning? Kan de regering daarover duidelijkheid geven?

Het wetsvoorstel Wlz beoogt waarborgen te bieden voor behoud of verbetering van kwaliteit van leven van mensen die – ook met steun van de eigen omgeving – niet meer zelfredzaam kunnen zijn. De meest zorgbehoevenden krijgen recht op passende zorg en verblijf op grond van de Wlz. Het gaat dan om mensen die blijvend permanent toezicht nodig hebben of blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid (om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen). Mensen die blijvend zijn aangewezen op zorg en ondersteuning maar waarbij zorgbehoefte niet zo zwaar is dat deze 24-uurs toezicht of permanent toezicht vereist, kunnen voor hun zorg en ondersteuning een beroep doen op de gemeenten en de zorgverzekeraar.

De leden van de SP-fractie vinden het onacceptabel dat de regering geen gegevens paraat heeft over het aantal mensen dat gedwongen moet verhuizen, doordat zorginstellingen sluiten. De regering bezuinigt fors op de toegang voor zorg in instellingen, huishoudelijke verzorging en de dagbesteding en heeft daar kennelijk geen enkel cijfer over paraat. Genoemde leden vragen de regering de gevraagde gegevens in kaart te brengen en de Kamer voor de plenaire behandeling hierover te informeren.

Ik heb bij meerdere gelegenheden vragen gekregen over het aantal mensen dat moet verhuizen als gevolg van het sluiten van zorginstellingen. Er wordt landelijk geen overzicht bijgehouden met verzorgingshuizen die sluiten of cliënten die als gevolg daarvan moeten verhuizen. Op basis van een recente enquête onder haar leden heeft ActiZ aangegeven dat er in het afgelopen jaar enkele tientallen verzorgingshuizen zijn gesloten. Overigens was ook in voorgaande jaren de trend al zichtbaar dat mensen langer thuis bleven wonen. Tussen 1980 en 2010 is het aantal verzorgingshuisplaatsen afgenomen van 150.000 naar ongeveer 84.000. Dat betekent in de afgelopen 30 jaar een afname met gemiddeld 2.200 verzorgingshuisplaatsen per jaar, hetgeen overeen komt met ongeveer 30 locaties per jaar. Ook in de komende jaren zullen er instellingen gaan sluiten. Hoeveel precies is niet op voorhand te zeggen; dat is afhankelijk van meerdere factoren zoals de mate waarin het gebouw voldoet aan veranderende wensen van de cliënten en de eisen van deze tijd.

In de transitieagenda langer zelfstandig wonen die de regering op 4 juni 2014 aan de Kamer heeft gezonden, is aangegeven dat er eind 2013 in de sector verpleging en verzorging nog ongeveer 26.000 mensen met een lichter ZZP (ZZP VV 1 t/m 3) in een instelling verbleven. Dit aantal zal in de nabije toekomst geleidelijk afnemen doordat cliënten met een licht ZZP niet meer kunnen instromen.

Dat betekent echter niet dat al de verzorgings- en verpleeghuizen waar deze mensen nu wonen per direct gaan sluiten en de mensen als gevolg daarvan moeten verhuizen. Dat zal geleidelijk gaan en een deel van de instellingen zal zich kunnen gaan richten op het verlenen van zorg aan de zwaardere doelgroepen of kan zich omvormen tot een modern woonzorgcentrum waarbij cliënten een appartement huren en extramurale zorg en ondersteuning op maat kunnen ontvangen. Het genoemde aantal cliënten in ZZP VV 1 t/m 3 kan wel dienen om een beeld te krijgen van de reikwijdte van de maatregel gericht op het extramuraliseren van de lichtere ZZP’s in de ouderenzorg.

De regering heeft grote woorden over het belang van de continuïteit van zorg bij de overgang van AWBZ-zorg naar de Wmo, Zvw en de Wlz. Maar hoe gaat de regering hiervoor zorgen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Indien dergelijke goede voorzieningen, zoals een casemanager dementie niet wordt ingezet, hoe kan de continuïteit van zorg dan gewaarborgd worden? En hoe kan een overdracht professioneel verlopen, als dergelijke belangrijke voorzieningen wegbezuinigd worden? Kan de regering dat uitleggen? Kan de regering tevens toelichten waarom de casemanager dementie geen onderdeel meer is van de Wlz? Waar krijgt deze dan een plek?

De regering deelt deze zorgen niet. Indien een persoon met dementie een indicatie krijgt voor Wlz-zorg en van huis naar een instelling verhuist of kiest voor een volledig pakket thuis, is het een kenmerk van goede zorg dat er een verantwoorde overdracht is tussen de zorgverleners die op basis van de Zvw (thuis)zorg verleenden en de zorgverleners die deze zorg op basis van de Wlz overnemen. Daarbij hoort dat een casemanager die deze persoon bijstond in de thuissituatie zorgt voor een goede overdracht aan de nieuwe zorgverleners.

De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over de samenwerking tussen de verschillende professionals in de zorg. Zij nemen als voorbeeld dat de specialist ouderengeneeskunde, de geriater en de huisarts niet geborgd worden in de Wlz. Op welke wijze ziet de regering een goede samenwerking tussen deze verschillende disciplines, kan de regering daar meer duidelijkheid over geven? Hoe worden deze functies geborgd?

Kwalitatief goede zorg is vastgelegd in professionele standaarden. Het gaat hierbij om zorgstandaarden, richtlijnen en protocollen, ook multidisciplinair. Werken volgens professionele standaarden en daarmee het leveren van kwalitatief goede zorg in de Wlz omvat dus ook de samenwerking tussen verschillende disciplines. In de brief aan de Kamer van 12 juni jl. over de kwaliteit in verzorgings- en verpleeghuizen heb ik het belang onderstreept van deze interdisciplinaire samenwerking.

De regering geeft aan dat er nu een groter beroep wordt gedaan op formele zorg dan nodig is. Kan de regering dat nader toelichten, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Sinds het ontstaan van de AWBZ in 1968 zijn er steeds meer zorgfuncties onder de AWBZ gebracht. Hierdoor hebben we in Nederland, zeker in vergelijking tot de ons omringende landen, een zeer uitgebreid pakket aan collectief gefinancierde zorg en ondersteuning. Van deze collectieve voorzieningen wordt door mensen veel gebruik gemaakt. Met de hervorming van de langdurige zorg wil de regering de zorg zo dicht mogelijk bij mensen organiseren. Als zorg dicht bij mensen wordt georganiseerd is naar verwachting minder formele zorg nodig dan nu het geval is. Problemen kunnen vaak al in eigen omgeving worden opgelost. Dit is een van de pijlers van de nieuwe Wmo.

In eerste instantie zoeken mensen die behoefte hebben aan (incidentele) ondersteuning meestal zelf naar oplossingen. Familie, buren vrienden en kennissen kunnen vaak – dat wijst de praktijk van de mantelzorg uit – heel goed bijdragen aan het voorkomen of uitstellen van een vraag om professionele hulp zonder dat het welbevinden daar onder lijdt. Neemt de behoefte aan ondersteuning of zorg toe, dan kan het zijn dat de kwaliteit van leven is gediend met aandacht van buiten de eigen kring. Dat is het moment om de gemeente of de zorgverzekeraar te vragen of in bijvoorbeeld ondersteuning, begeleiding, verpleging of verzorging kan worden voorzien. Daarbij blijft voorop staan dat deze hulp zoveel mogelijk het informele circuit versterkt en dat niet vervangt.

De regering heeft een stelsel van langdurige zorg voor ogen waarin de rol van de overheid groter wordt naarmate mensen meer zorg nodig hebben en hun sociale netwerk minder op kan vangen. Daar waar de overheid haar verantwoordelijkheid neemt, dient echter ruimte te blijven voor de sociale omgeving. Nu in de AWBZ is het zo dat als cliënten eenmaal intramuraal verblijven de zorg op alle levensgebieden van hen wordt overgenomen. Dit gebeurt soms ook op gebieden waar dit niet nodig is omdat iemand over daarover zelf nog regie heeft of omdat er nog partners, mantelzorgers of vrijwilligers zijn die hierin een rol kunnen spelen. In de Wlz wil de regering meer ruimte bieden voor betrokkenheid van de eigen omgeving, ook als mensen in een instelling verblijven. De inzet van de omgeving is echter altijd vrijwillig en bij de indicatiestelling speelt deze geen rol (uitgezonderd de gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen).

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering geen cijfers paraat heeft van de kosten die de bureaucratie en verspilling in de zorg met zich mee brengen. Is de regering voornemens dit wel inzichtelijk te maken?

Er zijn inderdaad geen betrouwbare en valide schattingen beschikbaar over de kosten van bureaucratie en verspilling in de langdurige zorg. Het is dus niet mogelijk om dit inzichtelijk te maken. Ook internationaal is er geen goed vergelijkingsmateriaal. Meldingen die zijn gedaan bij het meldpunt verspilling in de zorg kunnen hiervoor ook niet als basis dienen. Meldingen zijn zeer divers van aard: vaak zijn het beschrijvingen van individuele ervaringen en worden er geen bedragen genoemd. Ook biedt de inhoud van de melding veelal geen aanknopingspunt voor een financiële schatting. Wel zijn op basis van meldingen concrete activiteiten gestart om verspilling aan te pakken, zoals het terugdringen van de registratielast op de werkvloer en het stimuleren van efficiëntere inkoop door zorginstellingen. We zullen goed kijken of de activiteiten tot aanvullend inzicht leiden over de opbrengst van de aanpak van verspilling op betreffende deelterreinen.

De leden van de SP-fractie vinden het niet acceptabel dat de bezoldiging van bestuurders op macroniveau niet bekend is. Waarom brengt de regering dit niet in kaart? Kan de regering dat nader toelichten?

Eind 2014 verschijnt de eerste jaarlijkse WNT-monitor van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het verslagjaar 2013. Tot 2013 werden de topinkomens middels de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) inzichtelijk gemaakt. De WOPT werkte echter niet met het begrip bezoldiging, waardoor het niet mogelijk is om de WNT-norm op dit jaar toe te passen. Ik heb de Kamer in december 2013 een rapportage gestuurd over de topinkomens in de zorg over verslagjaar 20121. Deze rapportage biedt het meeste recente overzicht van de topinkomens in de zorg op macroniveau.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de regering onvoldoende antwoord heeft gegeven op de vraag hoe de mensen straks nog kunnen overzien voor welke zorg zij waar naartoe moeten. Hoe gaat de regering nu regelen dat mensen niet van het kastje naar de muur gestuurd gaan worden? En hoe gaat de regering voorkomen dat gemeenten en zorgverzekeraars niet naar elkaar gaan verwijzen, simpelweg om de kosten te drukken? Kan de regering daar een nadere toelichting op geven?

De helderheid over de verantwoordelijkheidsverdeling ligt besloten in de verschillende voorstellen voor de wijziging van de wet- en regelgeving. De afbakening tussen dit wetsvoorstel, het wetsvoorstel Wmo 2015, het Besluit zorgverzekering en de Jeugdwet is scherp en biedt geen ruimte voor afwenteling tussen de verschillende stelsels2. Gemeenten worden op grond van het wetsvoorstel Wmo 2015 verantwoordelijk voor het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen. De zorg die verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop wordt opgenomen in het verzekerd pakket op grond van de Zvw. Alle vormen van jeugdhulp worden geconcentreerd bij gemeenten. Mensen komen in aanmerking voor langdurige zorg op grond van dit wetsvoorstel op basis van geobjectiveerde en zorginhoudelijke criteria, vastgesteld met een indicatiebesluit door het CIZ.

Het uitgangspunt is dat cliënten zo weinig mogelijk hinder ondervinden van de verschillende domeinen waaruit de zorg en ondersteuning kan worden geboden. Om die reden maken bijvoorbeeld zorgverzekeraars en gemeenten op regionaal niveau afspraken over de afstemming van zorg en ondersteuning. De gehele hervorming van de langdurige zorg en de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling wordt uitgevoerd in samenspraak met de betrokken partijen, zoals cliëntenorganisaties, de beroepsvereniging voor verpleegkundigen en verzorgenden V&VN, de landelijke organisaties voor aanbieders, gemeenten en zorgverzekeraars. Als onderdeel van deze werkafspraken voor de transitie is het communicatieplan «Naar een goede zorg die ons past» opgesteld3. Dit communicatieplan gaat uit van een coalitieaanpak waarbij cliëntenorganisaties, maar ook zorgverleners een belangrijke rol vervullen in het informeren van de huidige en toekomstige cliënten die zijn aangewezen op de verschillende vormen van zorg en ondersteuning.

De regering geeft in haar beantwoording aan dat zij geen reden ziet om te verwachten dat de decentralisaties op een fiasco uitdraaien. De leden van de SP-fractie vrezen daar wel voor. Hoe is de regering voornemens om ervoor te zorgen dat de overheveling van zorg vanuit de AWBZ naar de Wlz niet op een dergelijk waardeloze voorbereiding uitloopt, zoals dat momenteel wel gebeurt met de overheveling van jeugdzorgtaken naar de gemeenten? De regering heeft voor deze overheveling van de jeugdzorg inmiddels allerlei lapmiddelen ingesteld, terwijl meerdere rapportages aangeven dat gemeenten vanaf 2015 de continuïteit van zorg niet kunnen waarborgen. Wat is de regering precies voornemens om dergelijke problemen te voorkomen bij de overheveling van zorg naar de Wlz, Wmo en Zvw?

De regering hecht groot belang aan een zorgvuldige hervorming van de langdurige zorg. Om die reden heb ik samen met de cliëntenorganisaties NPCF, Ieder(in), landelijk platform GGZ, de organisaties voor aanbieders ActiZ, BTN, GGZ Nederland, Federatie Opvang, VGN, de landelijke koepelorganisaties ZN en VNG en de beroepsvereniging voor verpleegkundigen en verzorgenden V&VN werkafspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak van de transitie4. Deze werkafspraken hebben tot doel de transitie zo voorspelbaar, beheersbaar en zorgvuldig mogelijk vorm te geven.

Ik merk in mijn gesprekken met de mensen die dagelijks bij zorginstellingen, aanbieders, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren werken aan de voorbereidingen op de invoering van dit wetsvoorstel, maar ook de overheveling van delen van de zorg naar de Zvw, het wetsvoorstel Wmo 2015 en de nieuwe Jeugdwet, dat zij deze werkzaamheden met een groot verantwoordelijkheidsgevoel, een sterke betrokkenheid en veel zorgvuldigheid verrichten. Ook de transitie van de AWBZ naar de Wlz zal in 2015 op een verantwoorde wijze plaatsvinden. Met betrokken partijen is overleg gevoerd over de gewenste stapsgewijze aanpak. Op verzoek van de Kamer is hierover op 27 juni jl. een brief gestuurd.

De regering stelt dat in verband met de eigen bijdrage voor de persoonsgebonden budgetten wordt aangesloten bij de lage intramurale bijdrage conform het vpt. Zodoende krijgen de laagste inkomens een korting van € 136 en betalen zij € 20 per maand. De leden van de CDA-fractie willen graag meer inzicht in deze keuze van de regering en vragen of de lage intramurale eigen bijdrage ook rekening houdt met de situatie dat mensen die een pgb hebben een andere gezinssamenstelling hebben. Bijvoorbeeld opgroeiende kinderen in huis et cetera. Is hier rekening mee gehouden? Genoemde leden herkennen een mogelijk perverse prikkel van deze keuze van de regering namelijk dat een persoonsgebonden budget erg aantrekkelijk wordt. Ziet de regering dit ook?

Met de overhevelingen naar Zvw en Wmo verdwijnt de extramurale zorg en daarmee de extramurale eigen bijdrage. Voor pgb-houders in de Wlz betekent dit dat zal worden aangesloten op een andere eigen bijdrage systematiek. Er is voor gekozen om, conform het volledig pakket thuis, aan te sluiten op de lage intramurale eigen bijdrage en hierop € 136 pgb-aftrek in mindering te brengen. Door aan te sluiten op al bestaande systematiek blijft de uitvoering van de eigen bijdrage eenvoudig. Ook wordt met de pgb-aftrek er voor gezorgd dat de inkomensgevolgen voor de laagste inkomens beperkt zijn. Verder wordt bij de lage intramurale eigen bijdrage rekening gehouden met het mogelijk onderhouden van kinderen. Bovendien wordt het inkomen en vermogen van een eventuele partner meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage. Het pgb wordt met deze maatregel niet zozeer aantrekkelijker gemaakt dan in de huidige situatie reeds het geval is, omdat beoogd wordt de hoogte van de eigen bijdrage zo veel mogelijk gelijk te houden.

De regering stelt dat zij de premiegevolgen en de verdere gevolgen voor de burger in de brief van 4 maart 2014 heeft toegelicht.5 Maar hierin geeft de regering juist allerlei varianten aan, waardoor de Wlz-premie tussen de 9 en 11% kan uitkomen. Daarom stellen de leden van de CDA-fractie deze vraag opnieuw. Zij willen voor de plenaire behandeling van de Wlz weten wat de premie precies gaat doen, welke premie de burger gaat betalen en welke zorg hij daarvoor krijgt.

De Wlz-premie voor de jaren 2015, 2016 en 2017 zal worden gebaseerd op de uitgavenraming in de VWS-begroting 2015 en de actuele raming van het premieplichtig inkomen. Deze cijfers staan nog niet vast. Daarbij moet worden opgemerkt dat de raming van het premieplichtig inkomen mede afhankelijk is van de verwachte algemene economische ontwikkeling, waarover nog de nodige onzekerheid bestaat. Een nauwkeurigere indicatie dan dat de Wlz-premie naar zeer waarschijnlijk tussen de 9% en 11% uit zal komen valt op dit moment dan ook niet te geven. In het wetsvoorstel is in art. 3.1.1. geregeld welke zorg deel uitmaakt van het verzekerde pakket. Een verzekerde heeft recht op zorg voor zover hij volgens het indicatiebesluit van het CIZ daarop is aangewezen.

De leden van de CDA-fractie willen opnieuw weten waarom de regering van mening is dat er een groter beroep wordt gedaan op formele zorg dan nodig is. Zeker gezien de extramuralisering van de lagere zorgzwaartepakketten begrijpen deze leden dit standpunt van de regering niet. Zoals zij eerder stelden: niemand kiest voor zijn plezier om in een instelling te wonen. Dat doen mensen omdat het niet anders meer kan.

Sinds het ontstaan van de AWBZ in 1968 zijn er steeds meer zorgfuncties onder de AWBZ gebracht. Hierdoor hebben we in Nederland, zeker in vergelijking tot de ons omringende landen, een zeer uitgebreid pakket aan collectief gefinancierde zorg en ondersteuning. Van deze collectieve voorzieningen wordt door mensen veel gebruik gemaakt. Met de hervorming van de langdurige zorg wil de regering de zorg zo dicht mogelijk bij mensen organiseren. Als zorg dicht bij mensen wordt georganiseerd is naar verwachting minder formele zorg nodig dan nu het geval is. Problemen kunnen vaak al in eigen omgeving worden opgelost. Dit is een van de pijlers van de nieuwe Wmo.

In eerste instantie zoeken mensen die behoefte hebben aan (incidentele) ondersteuning meestal zelf naar oplossingen. Familie, buren vrienden en kennissen kunnen vaak – dat wijst de praktijk van de mantelzorg uit – heel goed bijdragen aan het voorkomen of uitstellen van een vraag om professionele hulp zonder dat het welbevinden daar onder lijdt. Neemt de behoefte aan ondersteuning of zorg toe, dan kan het zijn dat de kwaliteit van leven is gediend met aandacht van buiten de eigen kring. Dat is het moment om de gemeente of de zorgverzekeraar te vragen of in bijvoorbeeld ondersteuning, begeleiding, verpleging of verzorging kan worden voorzien. Daarbij blijft voorop staan dat deze hulp zoveel mogelijk het informele circuit versterkt en dat niet vervangt.

De regering heeft een stelsel van langdurige zorg voor ogen waarin de rol van de overheid groter wordt naarmate mensen meer zorg nodig hebben en hun sociale netwerk minder op kan vangen. Daar waar de overheid haar verantwoordelijkheid neemt, dient echter ruimte te blijven voor de sociale omgeving. Nu in de AWBZ is het zo dat als cliënten eenmaal intramuraal verblijven de zorg op alle levensgebieden van hen wordt overgenomen. Dit gebeurt ook op gebieden waar dit niet nodig is omdat iemand over daarover zelf nog regie heeft of omdat er nog partners, mantelzorgers of vrijwilligers zijn die hierin een rol kunnen spelen. In de Wlz wil de regering meer ruimte bieden voor betrokkenheid van de eigen omgeving, ook als mensen in een instelling verblijven. De inzet van de omgeving is echter altijd vrijwillig en bij de indicatiestelling speelt deze geen rol (uitgezonderd de gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen).

De leden van de CDA-fractie vragen of de wens van maximaal 200.000 mensen in de intramurale zorg reëel is. Zij horen graag een nadere uitleg en concrete doelstellingen van de regering hoe zij dit doel wil bereiken.

Het getal van 200.000 mensen in de intramurale zorg is geen doel op zich, maar wel een aantal dat op basis van de gemaakte aannames reëel is. In de omvangrijke hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning houden de meest kwetsbaren in de samenleving aanspraak op intensieve zorg vanuit de Wlz. De ontwikkeling van het aantal mensen dat in de toekomst een plek zal vinden in een van de domeinen zal uitgebreid worden gemonitord en, indien noodzakelijk, zullen ook correcties van budgetten tussen diverse domeinen aan de orde kunnen zijn.

De regering geeft in de nota naar aanleiding van het verslag geen duidelijk antwoord op de vraag wat de meerwaarde van een Wlz-uitvoerder is ten opzichte van de bestaande zorgkantorenconstructie. Het oprichten van een speciale rechtspersoon hiervoor, noodzakelijk als de zorgverzekeraar geen zorgkantoorfunctie uitvoert, brengt extra administratieve lasten met zich mee, zonder dat hier kwaliteits- of andere voordelen tegenover lijken te staan. De leden van de CDA-fractie willen weten waarom een Wlz-uitvoerder dan toch nodig is. En als dat zo is: welke instrumenten heeft een Wlz-uitvoerder dan om de verantwoordelijkheid waar te maken met betrekking tot opdrachtverlening aan zorgkantoren? Deze leden vragen of het de bedoeling is dat alle taken gemandateerd worden aan de zorgkantoren.

Zoals bekend zijn de zorgverzekeraars verantwoordelijk voor de uitvoering van de AWBZ. De Nederlandsche Bank heeft in zijn rol van prudentieel toezichthouder op de zorgverzekeraars aangegeven het onverstandig te vinden om deze situatie binnen de Wlz te continueren. Op de redenen hiervoor is in paragraaf 2.6 van de memorie van toelichting ingegaan. Gezien het advies van De Nederlandsche Bank wordt in de Wlz de verantwoordelijkheid voor de uitvoering opgedragen aan rechtspersonen, de Wlz-uitvoerders, die niet tevens zorgverzekeraar mogen zijn (maar die wel met ten minste één zorgverzekeraar in een concern dienen te zitten). Zorgverzekeraars die op dit moment geen zorgkantoor hebben, zullen inderdaad binnen hun concern een Wlz-uitvoerder moeten (laten) oprichten indien zij de verantwoordelijkheid voor de Wlz-uitvoering van hun verzekerden binnen hun concern willen beleggen. Zij zijn echter niet verplicht om dit te doen. Artikel 2.2.1, tweede lid, van de Wlz regelt waar verzekerden zich voor de Wlz dienen in te schrijven indien hun zorgverzekeraar geen Wlz-uitvoerder binnen het concern laat oprichten.

Per regio zal een Wlz-uitvoerder worden aangewezen die in die regio ten aanzien van alle verzekerden die in die regio wonen de functie van zorgkantoor op zich neemt. Inderdaad is het de bedoeling dat de Wlz-uitvoerders die voor een bepaalde regio niet als zorgkantoor zijn aangewezen, hun uitvoeringstaken voor hun verzekerden die in die regio wonen, uitbesteden aan het zorgkantoor. Dat laat onverlet dat de Wlz-uitvoerders de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van hun taken houden. In principe kunnen zij daarom in de uitbestedingsovereenkomst met het zorgkantoor beleidslijnen meegeven die dat zorgkantoor bij de uitvoering in acht neemt.

Voordeel van de nieuwe Wlz-systematiek is dat zorgkantoren de mogelijkheid hebben om onbenutte ruimte bij zorg in natura ook in te zetten voor het verhogen van het pgb-plafond. De leden van de PVV-fractie vragen hoe groot de regering die kans acht en wat gebeurt er anders met die onbenutte ruimte.

Afhankelijk van het beroep dat op beide leveringsvormen wordt gedaan kan gedurende het jaar geschoven worden tussen de contracteerruimte voor zorg in natura en het budgetplafond voor PGB. De regering maakt vooraf een zo goed mogelijke verdeling van het beschikbare macrokader over zorg in natura en pgb. Niettemin is de kans reëel dat er landelijk of regionaal sprake is van onbenutte ruimte bij zorg in natura. Andersom kan er echter ook sprake zijn van onderbenutting van het pgb-plafond. Het schuiven kan dus twee kanten op gaan. Voor het schuiven van deze middelen zijn er twee momenten. Het eerste moment is op advies van de NZa. Ik heb de NZa gevraagd om mij in mei 2015 te informeren over de ontwikkelingen in de contracteerruimte 2015 en de regionale ruimtes voor het pgb. Afhankelijk van dit advies zal ik een besluit over de contracteerruimte en het budgetplafond nemen. Een tweede mogelijkheid is het schuiven tussen de regionale contracteerruimte en de beschikbare middelen voor pgb, op verzoek van de betreffende zorgkantoren. De verzoeken hiertoe dienen de zorgkantoren in bij het aanleveren van de definitieve productieafspraken over het lopende jaar. Voor het jaar 2015 is dit op 1 november 2015. Op dat moment weten Wlz-uitvoerders ook in hoeverre er nog middelen onbenut zijn ten aanzien van de contracteerruimte en kunnen ze op basis van de zorg die in de eerste maanden van het jaar is geleverd een inschatting maken van de benutting van het pgb-kader. De schuif tussen contracteerruimte zorg in natura en pgb-plafond is alleen mogelijk als het binnen het totale beschikbare kader past.

De regering verwijst meerdere malen naar de ons omringende landen die minder geld uitgeven aan de langdurige zorg (onder andere OECD en SCP). Wanneer er echter naar de totale uitgaven aan zorg wordt gekeken, exclusief de kapitaallasten, geven bijvoorbeeld Nederland en Frankrijk evenveel uit aan zorg (beide 11,2 % van het bbp). De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering nu een ander beeld schetst dan in haar brief van 27 mei 2013.6

In de brief van 27 mei 2013 is op basis van cijfers van de OECD een vergelijking gemaakt van de zorguitgaven van cure en care in Nederland en Frankrijk in 2010. De in de tabel genoemde 11,2% voor Nederland en Frankrijk hebben betrekking op totale zorguitgaven van zowel curatieve zorg als langdurige zorg. In tabel 1 is een onderverdeling naar vier sectoren weergegeven, waaronder de langdurige zorg. Het beeld is dat zowel in Frankrijk als Nederland veruit het grootste deel van de genoemde 11,2% betrekking heeft op curatieve zorg, maar dat de uitgaven aan «long term care» in Nederland hoger zijn dan in Frankrijk. De OECD actualiseert deze cijfers met enige regelmaat. De database geeft als percentage voor 2011 voor Nederland 3,7% en voor Frankrijk op 1,7%. Dat zijn bijna dezelfde percentages die in de brief van 27 mei 2013 zijn genoemd.

De cijfers die zijn opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag, zijn een update van de cijfers die het SCP heeft gepubliceerd in tabel 2.5 van het recente rapport «Who cares in Europe». Ook deze cijfers zijn afkomstig van de OECD. Ook hieruit blijkt dat de uitgaven aan langdurige zorg in Nederland hoger zijn dan in Frankrijk. Er is wel een iets andere benadering gevolgd.

Het SCP heeft in tabel 2.5 van het rapport deze reeksen tezamen aangeduid als «long term care», maar zij omvatten meer uitgaven dan wat in de brief van 27 mei is verstaan onder «langdurige zorg». De in de tabel 2.5 van het SCP genoemde percentages bij «ambulant (home) care provisions» bedragen voor Nederland 2,2% en voor Frankrijk 3,2% en komen overeen met hetgeen in tabel 1 in de brief van 27 mei is genoemd als uitgaven exclusief kapitaallasten onder kolom «Ambulante Zorgaanbieders». De in de tabel 2.5 van het SCP genoemde percentages bij «Residential care provisions» bedragen voor Nederland 2,6% en voor Frankrijk 0,7% en komen overeen met hetgeen in tabel 1 in de brief van 27 mei jl. is genoemd als uitgaven exclusief kapitaallasten onder kolom «Verpleeg- en verzorgingshuizen».

De in tabel 1 genoemde cijfers in de brief van 27 mei jl. en de cijfers uit de Nota naar aanleiding van het verslag zijn dus met elkaar in overeenstemming, maar het cijfer van het SCP omvatte een bredere definitie. Het beeld dat Nederland meer geld uitgeeft aan langdurige zorg dan Frankrijk is niet veranderd.

Wel kan worden gesteld dat Nederland in vergelijking met de ons omringende landen een vrij laagdrempelig systeem van langdurige zorg heeft, vooral voor de verblijfszorg, zo stelt de regering. Is het niet zo, dat dit geen geval is van laagdrempelige toegang, maar het niet scheiden van wonen en zorg, zoals in ons omringende landen, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Nederland heeft in vergelijking met de ons omringende landen een laagdrempelig systeem van langdurige zorg. Welke drempels hebben de ons omringende landen die Nederland niet heeft, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Een laagdrempelige collectieve verzekering nodigt zowel cliënten als zorgaanbieders uit om te kiezen voor inzet van langdurige AWBZ-zorg terwijl er buiten de aansprakensfeer van de AWBZ ook alternatieve, mogelijk tijdelijke en goedkopere oplossingen mogelijk zijn om problemen op te lossen. Hoezo laagdrempelig? De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering toch keer op keer uitgaat van de aanname dat mensen ten onrechte aanspraak maken op de AWBZ. Denkt de regering nu echt, dat iemand voor zijn plezier in een instelling gaat wonen? Denkt de regering niet dat als het mogelijk is mensen zo lang mogelijk thuis blijven wonen?

De toegang tot het stelsel van langdurige zorg is verschillend geregeld in de ons omringende landen. Meerdere vergelijkende studies maken dit inzichtelijk. Recentelijk heeft het SCP het rapport «Who cares in Europe» uitgebracht. Kenmerkend voor het Nederlandse, Deense en Zweedse systeem is dat de centrale overheid veel verantwoordelijkheid heeft voor langdurige zorg, terwijl in andere landen het vooral gaat om een verantwoordelijkheid van de familie of een gedeelde verantwoordelijkheid (p.33 e.v.). Dit verklaart mede de uitkomst dat ten opzichte van andere landen verhoudingsgewijs meer cliënten met lichtere beperkingen formele zorg krijgen. Daarmee is geenszins gezegd dat mensen ten onrechte gebruik maken van het systeem. Wel kan worden gesteld dat de toegang tot de langdurige zorg in Nederland verhoudingsgewijs laagdrempelig is. Ten aanzien van de capaciteit van intramurale ouderenzorg geeft het SCP-rapport aan dat deze in vergelijking met andere landen vrij hoog is (Figuur 2.3) en het percentage ouderen dat zelfstandig woont vrij laag is (p. 16). Dit wijst erop dat in Nederland vaker dan in andere landen voor oplossingen via de collectief gefinancierde tehuizen wordt gekozen.

Al jarenlang stijgen de uitgaven aan langdurige zorg harder dan het nationaal inkomen. De betaalbaarheid van ons systeem staat dan ook onder druk. De hervorming van de langdurige zorg is gericht op het anders organiseren van de langdurige zorg: het bieden van maatwerk op lokaal niveau. Andere landen kiezen voor lage vergoedingen en hogere eigen bijdragen dan thans gebruikelijk is in de AWBZ in Nederland. De langdurige zorg in Duitsland is er bijvoorbeeld sterk op gericht dat mensen zo lang mogelijk thuis blijven wonen. In Duitsland zijn vergoedingen verhoudingsgewijs laag waardoor het sterke prikkels bevat om niet te kiezen voor professionele zorg maar terug te vallen op hulp van familie of lokaal georganiseerde organisaties. De drempel voor intramurale zorg is aanzienlijk hoger dan in Nederland. Bij opname in een tehuis vergoed de Pflegeversicherung weliswaar een deel van de zorgkosten, maar de verblijfskosten zijn voor rekening van de cliënt. Doordat een opname in Duitsland gepaard gaat met forse bijbetalingen kiezen cliënten steeds vaker voor oplossingen buiten de instelling. Van de 300.000 allerzwaarste cliënten in Duitsland die in aanmerking komen voor de hoogste klasse (Stufe III) kiest ongeveer de helft voor oplossingen in de thuissituatie (Pflegestatistik 2011, Tabel 1.1 p.9).

Ook het maatschappelijke veld onderkent dat de langdurige zorg anders moet. Zo hebben onder meer cliënten- en patiëntenorganisaties, ActiZ en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) hun toekomstvisie kenbaar gemaakt. Hoe verklaart de regering dan het collectieve «nee» van dit maatschappelijke veld, tijdens de rondetafelgesprekken over deze wet, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Betrokken partijen hadden vooral bedenkingen bij de ambitie en het tempo van invoering van de Wlz. Omwille van een zorgvuldige transitie en een verantwoorde uitvoering van de Wlz in 2015 is overleg gevoerd met partijen die bij deze uitvoering betrokken zijn. Dit heeft geleid tot een aantal condities waaronder een verantwoorde invoering van de Wlz per 1 januari 2015 mogelijk is. Op verzoek van de Kamer is hierover op 27 juni jl. een brief gestuurd.

De regering is van mening dat de AWBZ vastloopt in steeds ingewikkeldere regelgeving. Verdere aanpassingen binnen de AWBZ zijn ontoereikend om aan die situatie een einde te maken. De genoemde regelgeving is ooit ingevoerd, dus waarom kan daar niet in geschrapt worden, zonder een heel systeem omver te werpen, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

In 2012 heeft mijn ambtsvoorganger een oproep gedaan bij instellingen om melding te maken van ingewikkelde regelgeving. Mede naar aanleiding van deze meldingen is een traject gestart om onnodige regels af te schaffen en zijn de experimenten regelarm (Erai) opgezet. Het verminderen van de regeldruk blijft een aandachtspunt ook binnen de Wlz.

In de transitieplannen zijn hierover afspraken vastgelegd. Het gaat hierbij vooral om afspraken om overbodige regels en administratieve verplichtingen te schrappen, het standaardiseren van de gegevensuitvraag, methoden van uitvraag en registratieverplichtingen en het benutten van de tussentijdse evaluatie van het experiment Regelarme instellingen en het programma Verspilling in de Zorg. Ook hebben betrokken organisaties afspraken gemaakt over het inrichten van een gezamenlijke organisatie van waaruit gestuurd wordt op een adequate informatievoorziening voor de periode vanaf 1 januari 2015 om regeldruk te verminderen.

Alleen het verminderen van de administratieve last is echter niet voldoende. Behalve het verminderen van de administratieve lasten en het vereenvoudigen van het systeem streeft de regering, meer doelstellingen na. De Wlz biedt – net als de huidige AWBZ – een wettelijk recht op intensieve, vaak intramurale, zorg wanneer ondersteuning en/of behandeling, verpleging of verzorging in de thuissituatie niet meer volstaat. Daarnaast biedt de Wlz een wettelijke verankering van het pgb en het vpt. Hiermee krijgen cliënten de mogelijkheid om de zorg te laten aansluiten bij hun eigen wensen op het gebied van wonen, of dat nu thuis is of in een instelling. De Wlz zorgt ook voor een duidelijker verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, de Wlz-uitvoerders en de zorgkantoren. Er is meer ruimte voor de professionals in de zorg door het duidelijke onderscheid tussen de indicatie en het zorgplan. Hierdoor wordt de te leveren zorg minder bepaald door het indicatiebesluit en meer door een gesprek over de individuele zorgbehoefte. Tot slot biedt de Wlz meer ruimte voor innovatie en experimenten doordat er een experimenteerartikel in de wet is opgenomen. De meerwaarde van de Wlz ten opzichte van de huidige AWBZ wordt door deze vijf pijlers gevormd, die samen de kern van het wetsvoorstel vormen.

De concrete meldingen binnen het experiment regelarm werken hadden veelal te maken met de extramurale productindeling van de AWBZ (functies/klassen) waarop werd ingekocht, tijdgeschreven, gedeclareerd en verantwoord en die onvoldoende aansluit op de aan de cliënt te leveren zorg. Volgens de regering kan dit niet geregeld worden binnen de AWBZ. De leden van de PVV-fractie vragen dan toch, waarom een organisatie als buurtzorg dit wel kan binnen de huidige AWBZ. Is hier niet gewoon sprake van onwil en de drang om te bezuinigen?

De doelstellingen van de hervorming van de langdurige zorg zijn het tot stand brengen van meer kwaliteit, bevorderen van een meer betrokken samenleving en realiseren van financieel houdbare voorzieningen. Een van de manieren om deze doelstellingen te bereiken is het verminderen van de administratieve lasten. De vermindering van de administratieve lasten door het wegnemen van extramurale functies, tijdschrijven en daarop declareren is slechts onderdeel van het bereiken van de doelstellingen van de hervorming van de langdurige zorg. Het gaat ook over het beter organiseren van de eerste lijn (door het overhevelen van de verpleging en de verzorging naar de zorgverzekeraars) en het realiseren van integraal maatwerk binnen het sociale domein (door de decentralisatie van de begeleiding).

In het experiment regelarme instellingen van Buurtzorg wordt gewerkt met een inkoopmodel, een extramurale functie/prestatie en een tarief. Wel wordt in het experiment nog tijdgeschreven onder andere voor de eigen bedrijfsvoering. De leerervaringen uit het experiment zullen worden meegenomen bij het vervolg van de hervorming van de langdurige zorg.

Op het gebied van kwaliteit waren er diverse meldingen die betrekking hadden op regels en toezicht die verhinderden dat de cliënt «net als thuis» binnen de instelling kan wonen. Met versoepeling van deze regels is binnen de AWBZ via het experiment regelarme instellingen (ERAI) verkend welke mogelijkheden bestaan om deze regeldruk weg te nemen. Waarom is hier niet op gewacht, zo vragen de leden van de PVV-fractie, in plaats van een rigoureuze stelselwijziging?

Inderdaad zijn er meerdere zorgaanbieders in het kader van het experiment regelarme instellingen doende de zorg zo veel mogelijk «net als thuis» vorm te geven voor cliënten die in instellingen wonen. De leerervaringen uit deze experimenten zijn ook bruikbaar binnen het wettelijk kader van de Wlz. De experimenten leveren echter niet het inzicht op dat de doelen van de hervorming van de langdurige zorg ook zonder wetswijziging gerealiseerd kunnen worden.

De instelling kan niet verplichten hand- en spandiensten te verrichten. Kan de regering dit garanderen, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Er zijn al voorbeelden van zorginstellingen die dit wel doen, welke acties gaat de regering hierop nemen?

Mantelzorgers en vrijwilligers zijn belangrijk voor het welbevinden van mensen die afhankelijk zijn van zorg en ondersteuning. Dat geldt ook voor hen die zorg en ondersteuning ontvangen in een instelling. Bij familie is veel bereidheid om liefdevolle aandacht te geven, door bijvoorbeeld gezelschap houden van de groep, koken, wandelen of een spelletje doen. Dat blijkt onder andere uit de ervaringen bij instellingen als de Vierstroom in Gouda. Het gaat bij dergelijke vormen van netwerkparticipatie niet om het verplicht opleggen van taken. Een instelling kan het sociale netwerk van de bewoner niet verplichten tot het verrichten van taken. Verder geldt dat in de Wlz is geregeld dat de toegang alleen is gebaseerd op zorginhoudelijke criteria en geen rekening houdt met de eventuele inzet van mantelzorg.

De hervorming van de langdurige zorg is juist ingegeven om de solidariteit te behouden, zowel voor bestaande cliënten als voor toekomstige generaties. Kan de regering dit nader toelichten?

De regering vreest dat de uitgaven aan zorg bij ongewijzigd beleid als percentage van het bruto binnenlands product zullen verdubbelen. De solidariteit, hét fundament van ons zorgsysteem, komt zo in gevaar omdat de zorg voor de meest kwetsbare mensen dan niet meer gegarandeerd kan worden. Om de zorg voor – en de solidariteit met – de meest zorgbehoevende ouderen en gehandicapten in onze samenleving te kunnen blijven garanderen, is een ingrijpende hervorming van de langdurige zorg noodzakelijk.

Op de vraag «De leden van de PVV-fractie willen een uitgebreide berekening zien waaruit blijkt dat de uitgaven voor de langdurige zorg als percentage van het bruto binnenlands product zullen verdubbelen bij ongewijzigd beleid» hebben deze leden geen antwoord gekregen, maar alleen een grafiek. Genoemde leden willen alsnog deze uitgebreide berekening.

In antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie om een uitgebreide berekening waaruit blijkt dat de uitgaven voor de langdurige zorg als percentage van het bruto binnenlands product zullen verdubbelen bij ongewijzigd beleid is een de Nota naar aanleiding van het Verslag bij de Wlz (Kamerstukken II, 2013/14, 33 891, nr. 9) een grafiek van de OECD opgenomen met daarin een internationale vergelijking van de kosten van de langdurige zorg. De leden van de PVV-fractie vragen alsnog om een uitgebreide berekening.

De verdubbeling van het aandeel van de kosten van de langdurige zorg in het bruto binnenlands product (bbp) tussen 2008 en 2050, die volgt uit de OECD-grafiek, is gebaseerd op gegevens afkomstig uit het 2009 Ageing Report van de Europese Commissie. In dit rapport worden de gevolgen van de vergrijzing voor de economie en de overheidsfinanciën van de verschillende EU-landen verkend. Verdubbeling van het aandeel van de kosten van de langdurige zorg in het bbp voor Nederland treedt in deze studie op in het scenario waarin de groei van de vraag naar langdurige zorg op dezelfde wijze wordt geaccommodeerd als in de huidige situatie.

Uit studies van onder ander het Centraal Planbureau (CPB) is bekend dat de reële groei van de uitgaven aan langdurige zorg – de groei bovenop de inflatie – de afgelopen jaren ruim 4% per jaar bedroeg. Een reële groei van het bbp van 2% per jaar wordt op de langere termijn als normaal gezien.

De Europese Commissie gaat voor Nederland uit van 3,4% als aandeel van de uitgaven aan langdurige zorg in het bbp in 2007. Het bbp bedroeg in 2007 circa € 570 miljard. Uitgaande van deze cijfers, een reële groei van de uitgaven aan langdurige zorg met 4% per jaar bij ongewijzigd beleid en een reële groei van het bbp met 2% per jaar stijgt het aandeel van de uitgaven aan langdurige zorg in het bbp tussen 2007 en 2050 van 3,4% naar 7,7%, een ruime verdubbeling. De reële uitgaven aan langdurige zorg vertonen in deze berekening een vervijfvoudiging in de periode 2007–2050, terwijl het bbp in deze periode in reële termen ruim twee keer zo hoog wordt.

Ook op de vraag van de leden van de PVV-fractie waarom er niet binnen de huidige AWBZ is gekeken naar alternatieven, die de kosten omlaag brengen zonder de mensen hun zorg af te pakken, is geen antwoord gegeven, dus stellen genoemde leden hierbij nogmaals deze vraag.

Het uitgangspunt van de regering is op een doelmatige wijze zo hoog mogelijke kwaliteit van zorg te organiseren. De regering is ervan overtuigd dat alleen door een ingrijpende hervorming van de langdurige zorg de zorg beter bij de mogelijkheden en behoeften van de cliënt kan aansluiten. Daarmee kunnen tevens besparingen worden gerealiseerd die het stelsel van langdurige zorg houdbaar maken voor toekomstige generaties. Binnen het kader van de huidige AWBZ zijn daarvoor, naar het oordeel van de regering, onvoldoende mogelijkheden. Het afpakken van zorg is niet aan de orde. Iedereen die zorg nodig heeft kan deze ontvangen uit het domein dat daarvoor het meest geschikt is.

De regering stelt in antwoord op een vraag van de leden van de PVV-fractie dat het niet zo is dat 600.000 mensen de zorg kwijtraken die ze nu hebben. Velen zullen zorg krijgen uit een ander domein (Jeugdwet, Wmo, Zvw). Deze leden zijn van mening dat mensen de zorg die ze nu hebben dus wel kwijt raken. De «zorg» vanuit de Wmo is niet zeker, het recht op zorg is geschrapt, en die zorg is al helemaal niet te vergelijken met de huidige AWBZ-zorg, dus kan de regering nogmaals antwoord geven en dan eerlijk?

In mijn antwoord op eerder vragen van de PVV heb ik aangegeven dat het niet zo is dat 600.000 mensen de zorg kwijtraken die ze nu hebben. Ik blijf bij dat antwoord. Velen zullen zorg krijgen uit een ander domein (Jeugdwet, Wmo, Zvw) maar dat wil niet zeggen dat zij geen zorg ontvangen. In het rapport van de Algemene Rekenkamer «Hervorming AWBZ, een simulatie van de gevolgen» is aangegeven hoeveel personen die nu gebruik maken van AWBZ-zorg een beroep zouden kunnen gaan doen op zorg uit de Wlz, Wmo 2015, Zvw of het jeugddomein.

De Raad van State merkt in zijn advies op dat hij, gezien een aantal lopende wetsvoorstellen en de wens om bestaande regelgeving te actualiseren en om enkele veranderingen in het stelsel aan te brengen met het oog op de nieuwe situatie, begrijpt dat is gekozen voor een geheel nieuwe wet. De Raad begrijpt dat hiervoor gekozen is, maar heeft niet beoordeeld of er geen wijzigingen in de huidige AWBZ mogelijk zouden zijn geweest. Nogmaals de vraag van de leden van de PVV-fractie, waarop zij nu wel antwoord hopen te krijgen, waarom er niet gekeken is naar aanpassing van de huidige wet als het gaat om regelgeving, toegangscriteria et cetera.

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven is de regering van mening dat de AWBZ zoals wij die nu kennen vastloopt in steeds ingewikkeldere regelgeving. Er is een groot gat ontstaan tussen de letter van de wet en de werking van de AWBZ in de praktijk. Door aanpassingen die in de wet, de lagere regelgeving en de uitvoeringspraktijk zijn doorgevoerd sinds 1968, is het systeem van de AWBZ als geheel een lappendeken geworden die niet goed meer wordt overzien. Er is behoefte aan een nieuwe volksverzekering die de huidige AWBZ uit 1968 vervangt. Een deel van de wijzigingen die met de Wlz worden beoogd zouden ook via aanpassingen van bestaande regelgeving kunnen worden bewerkstelligd. Daar is wel naar gekeken. Een groot deel van de elementen van de huidige AWBZ zijn in dit wetsvoorstel immers overeind gebleven. De AWBZ zou dan echter een lappendeken blijven en er zou geen recht worden gedaan aan de visie op de langdurige zorg en aan de wijzigingen die het stelsel van de langdurige zorg nodig heeft. Bovendien wenst de regering ook verbeteringen door te voeren die niet kunnen worden bereikt met een amvb, zoals het wettelijk regelen van de aanspraak op zorg.

De regering acht deze inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, (dat voor de verstrekking van de medische gegevens van de verzekerde de hulpverleners aan het CIZ geen expliciete toestemming van de patiënt nodig is), van de verzekerde gerechtvaardigd. Dit op basis van wantrouwen in de mensen die zorg nodig hebben. De leden van de PVV-fractie blijven van mening dat iedere overdracht van medische gegevens alleen met toestemming van de cliënt mag plaatsvinden. Graag ontvangen zij een reactie.

Het CIZ kan haar taak als indicatiesteller alleen op een goede wijze uitvoeren als het over de benodigde informatie over de gezondheidstoestand van de verzekerde beschikt. De verzekerde zal doorgaans deze toestemming wel willen geven en de aanvraag van indicatie al zien als toestemming. Het CIZ maakt bij de indicatiestelling gebruik van reeds bestaande beoordelingen en diagnoses, om zich zo een volledig beeld te kunnen vormen van de zorgbehoefte en de persoonlijke situatie van de verzekerde. Het is vanuit het oogpunt van cliëntvriendelijkheid en administratieve lasten ook niet gewenst om de verzekerde aan additionele onderzoeken te onderwerpen. De mogelijkheid om de gegevensuitwisseling te laten plaatsvinden zonder toestemming van de betrokken verzekerde, past binnen de daarover gestelde regels in de Wet geneeskundige behandelingovereenkomst (artikelen 7:457 en 7:464 van het Burgerlijk Wetboek), omdat wordt voorzien in een wettelijk voorschrift dat gegevensuitwisseling zonder toestemming van de betrokkene mogelijk maakt.

De leden van de D66-fractie houden ook na de beantwoording van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag hun teleurstelling dat daadwerkelijke zorgvernieuwing en innovatie met voorliggend wetsvoorstel mogelijk uitblijft. Zij constateren dat de stap van een stelsel van een aanbodgerichte zorg naar een meer op de cliënt gerichte zorg met onderhavig wetsvoorstel slechts in beperkte mate wordt gezet. Het centraal stellen van de eigen regie van de zorgbehoevende kan bijvoorbeeld worden bereikt door een systeem van persoonsgebonden en persoonsvolgende budgetten, zoals voorgesteld door organisaties van zowel cliënten als zorgaanbieders. Deze leden vragen de regering op dit voorstel te reflecteren. Hoe kan en zal de organisatie en financiering van de zorg verbonden worden aan de indicatiestelling en wat betekent dit voor de eigen regie van mensen?

In reactie op eerdere vragen is reeds aangegeven dat in de huidige AWBZ diverse persoonvolgende elementen kent.

  • Een indicatie met verblijf van een cliënt is verbonden aan een zorgzwaartepakket en wordt op basis van de NZa-tarieven een vergoeding per ZZP vastgesteld.

  • De invloed van de cliënt is afhankelijk van de leveringsvorm. Bij zorg in natura in een instelling kan de cliënt een keuze maken uit de gecontracteerde instellingen. Deze keuze is ook aanwezig bij het vpt.

  • Bij het pgb kan de cliënt eventueel ook niet -door het zorgkantoor- geselecteerde aanbieders zelf contracteren.

  • Bij de invulling van het zorgplan vindt plaats in dialoog tussen de cliënt en de zorgaanbieder.

In de Wlz wordt dit proces op een aantal punten verbeterd:

  • het pgb wordt wettelijk verankerd;

  • het vpt krijgt een volwaardig karakter (ook met het oog op vernieuwing van het zorgaanbod);

  • de functies en klassen komen op termijn te vervallen en worden zzp’s omgevormd tot zorgprofielen, waardoor de aanbieder meer ruimte krijgt om zelf het zorgpakket in te vullen.

De gevolgen voor aanbieders, de zorgmedewerkers en de cliënten zijn dat cliënten meer bestedingsmacht krijgen over de wijze waarop de zorgaanbieders de beschikbare middelen inzet. Deze bestedingsmacht zullen de cliënten veelal samen met de professionals inhoud gaan geven. Uit voorstellen van Actiz blijkt ook dat hierdoor een belangrijke vernieuwing van het zorgaanbod kan plaats vinden.

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de zorgplanbespreking en het opstellen van het zorgplan een cruciaal onderdeel is van de Wlz. Op welke wijze wordt geborgd dat dit ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd, zo vragen deze leden. Zij merken daarbij op dat in de praktijk van alledag zorgverleners geen of slechts zeer beperkt de tijd krijgen om het zorgplan bij te houden en het te bespreken.

Uit het rapport van de Inspectie «Verbeteren van de kwaliteit van de ouderenzorg gaat langzaam» (juni 2014) blijkt dat niet het opstellen of bespreken van het zorgplan in de praktijk niet tot stand komt, maar het methodisch en systematisch omgaan met het zorgplan. Om die reden worden er op korte termijn acties ingezet om dat te verbeteren. Allereerst door de branche-organisatie zelf. ActiZ heeft voor haar leden het Zorgleefplanmodel ontwikkeld en recentelijk doorontwikkeld. In het vervolgtraject, onder meer ondersteund via leernetwerken en het Zorgvoorbeter Kennisplein VVT (V&VN, Vilans, ZonMw), wordt expliciet aandacht besteed aan het cyclisch werken met zorgplannen. Ten tweede wil de regering koplopers als voorbeeld gaan gebruiken. Er zal nog dit najaar nader onderzoek worden gedaan naar de wijze waarop zorgaanbieders die een goed voorbeeld zijn hun bedrijfsvoering, organisatie en kwaliteitssysteem hebben ingericht en in balans met elkaar hebben gebracht. Immers, wanneer de bedrijfsvoering en organisatie goed zijn ingericht, wordt maximaal tijd vrijgespeeld om aan de cliënt te besteden. Zo wordt de beste zorg de norm.

De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg. Daarbij hoort toezicht op de wijze waarop een zorgaanbieder omgaat met zorgplannen. Ook het zorgkantoor zal zich er bij de zorginkoop van vergewissen dat cliënten tevreden zijn over de wijze waarop de zorgplanbespreking wordt ingevuld. Het zorgkantoor kan daarnaast op grond van de Wlz vanuit zijn verantwoordelijkheid zorgen voor cliëntondersteuning bij de zorgplanbespreking. Daarnaast kan een cliënt of zijn vertegenwoordiger op grond van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector een klacht indienen als hij van mening is dat in de zorgplanbespreking onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan zijn wensen. Het voorstel van Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), dat momenteel ter behandeling ligt in de Eerste Kamer, zet in op het in een zo vroeg mogelijk stadium wegnemen van de onvrede bij cliënten door middel van het voeren van een goed gesprek, en daarmee onnodige juridisering of procedurele behandeling van klachten te voorkomen. Dat sluit goed aan bij de belevingswereld van cliënten in de langdurige zorg.

De leden van de D66-fractie constateren dat in de Wlz wordt geïndiceerd in een zorgprofiel. Dit geeft meer ruimte voor maatwerk voor zowel cliënt als professional. Het zorgzwaartepakket (zzp) blijft vooralsnog bestaan voor de bekostiging. Voor 2015 zal het aantal zorgprofielen nagenoeg hetzelfde zijn als de huidige zorgzwaartepakketten. Het kabinet streeft ernaar om vanaf 2016 het aantal zorgprofielen te beperken. Genoemde leden merken naar aanleiding hiervan op dat in de huidige zzp-systematiek sprake is van een dominante grondslag, zoals een verstandelijke beperking. Komt er in de nieuwe profielen meer aandacht voor comorbiditeit/meervoudige beperkingen? En hoe wordt maatwerk gegarandeerd bij een beperkter aantal profielen?

In de nieuwe zorgprofielen zal de kennis en ervaring die in de afgelopen jaren over de langdurige zorg, zoals het verloop van bepaalde ziekten, is opgedaan, zo veel mogelijk worden meegenomen. Hierbij zal ook betrokken worden hoe het beste kan worden omgegaan met meervoudige beperkingen en co-morbiditeit. De regering is van mening dat een beperkter aantal zorgprofielen geen afbreuk aan het maatwerk dat in de Wlz centraal staat. De zorgprofielen waarin het CIZ indiceert bieden het uitgangspunt van waaruit de professional de ruimte heeft om maatwerk te leveren. In het indicatiebesluit wordt aangegeven wat het best bij de cliënt passende zorgprofiel is. De samenhangende zorg die voortvloeit uit het zorgprofiel is het recht op zorg van de verzekerde. Het maatwerk komt tot uitdrukking in de zorg die op basis van het zorgprofiel door de zorgverlener op de specifieke situatie en behoeften van de verzekerde wordt aangepast en waarover in de zorgplanbespreking tussen de zorgaanbieder en de verzekerde afspraken worden gemaakt.

De regering geeft aan dat er de komende tijd wordt geëxperimenteerd met persoonsvolgende bekostiging, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan de regering de Kamer een overzicht doen toekomen van deze experimenten? Wat is de looptijd van deze experimenten en wanneer worden deze geëvalueerd? Wanneer verwacht de regering naar aanleiding van deze experimenten beleidsconclusies te kunnen trekken?

Actiz heeft voorgesteld met vormen van persoonsvolgende bekostiging te experimenteren met facilitering vanuit «InVoorZorg!». Het betreft vier experimenten.

  • Hilverzorg: wil cliënten bestedingsmacht geven over een deel van de middelen die met hun zorg samenhangen.

  • WoonDroomZorg: wil de interne regeldruk verminderen en de professionele kwaliteit van de zorg verhogen door zogeheten operationele normen in te voeren.

  • Beweging 3.0: wil het beheer van het budget (in eerste instantie eten, drinken, activiteiten, inrichting, en indien mogelijk later ook voor zorg) neerleggen bij de cliënten, hun naasten en het zorgteam.

  • Vivium: Wil het instellingsbudget verdelen in «punten», en die punten aan de cliënten geven om in te zetten voor diensten en zorg die de aanbieder moet leveren. Dit wil Vivium zowel voor cliënten die intramuraal wonen doen, als voor cliënten die straks thuis wonen via een vpt.

De gevolgen voor aanbieders, de zorgmedewerkers en de cliënten zijn dat cliënten meer bestedingsmacht krijgen over de wijze waarop de zorgaanbieders de beschikbare middelen inzet. Deze bestedingsmacht zullen de cliënten veelal samen met de professionals inhoud gaan geven. Uit voorstellen van Actiz blijkt ook dat hierdoor een belangrijke vernieuwing van het zorgaanbod kan plaats vinden.

ActiZ, CSO, Ieder(in), Landelijk Platform GGz, LOC, LSR, MEE Nederland en Per Saldo hebben een brief aan de Kamer geschreven, zo constateren genoemde leden, waarin ze de Wlz een gemiste kans noemen. De leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag zien dat er scherper wordt gekozen voor eigen regie door de cliënt. Wat is de reactie van de regering op de zorgen van deze organisaties?

Met de schrijvers van bedoelde brief ben ik van mening dat niet het volgen van regels maar het realiseren van goede zorg het uitgangspunt van de Wlz moet zijn. Tegelijkertijd is een kenmerk van de Wlz dat deze verzekerde zorg voor mensen betreft met een grote zorgvraag; het gaat om mensen die blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht nodig hebben. Goede zorg betekent ook dat deze zorg veilig is en dat mensen met een omvangrijke zorgbehoefte zeker zijn van een veilige omgeving. In de Wlz gaat het om het vinden van de juiste balans tussen eigen regie voor de cliënt en veiligheid en professionaliteit. De Wlz bevordert de eigen regie van de cliënt door het creëren van een wettelijk recht op een pgb en vpt, de wettelijke verankering van de zorgplanbespreking en de verplichte cliëntondersteuning voor cliënten die dit nodig hebben. Daarnaast streeft de regering ernaar de komende tijd in samenspraak met het veld de bekostiging zodanig te veranderen dat deze beter aansluit bij de zorg die de cliënt nodig heeft.

De leden van de ChristenUnie-fratie vraagt of de regering de mening van deze leden deelt dat persoonsvolgende financiering kan bijdragen aan de gewenste omslag in de zorg, waarbij de zorgvraag van cliënten en de kwaliteit van zorg centraal staan. In het verslag vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie al naar de wijze waarop de Wlz bijdraagt aan de omslag naar een persoonsvolgende financiering. Kan de regering deze vraag alsnog beantwoorden vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Ik deel de mening van de ChristenUnie dat persoonsvolgende financiering kan bijdragen aan de gewenste omslag in de zorg, waarbij de zorgvraag van cliënten en de kwaliteit van zorg centraal staan. Ik ga hier in samenspraak met betrokken partijen mee aan de slag. Dit zal echter in verband met de vereiste zorgvuldigheid niet in 2015 kunnen worden ingevoerd. In reactie op eerdere vragen is reeds aangegeven dat in de huidige AWBZ diverse persoonvolgende elementen kent.

  • Een indicatie met verblijf van een cliënt is verbonden aan een zorgzwaartepakket en wordt op basis van de NZa-tarieven een vergoeding per ZZP vastgesteld.

  • Een invloed van de cliënt is afhankelijk van de leveringsvorm. Bij zorg in natura in een instelling kan de cliënt een keuze maken uit de gecontracteerde instellingen. Deze keuze is ook aanwezig bij het vpt.

  • Bij het pgb kan de cliënt eventueel ook niet -door het zorgkantoor- geselecteerde aanbieders zelf contracteren.

  • Bij de invulling van het zorgplan vindt plaats in dialoog tussen de cliënt en de zorgaanbieder.

In de Wlz wordt dit proces op een aantal punten verbeterd:

  • het pgb wordt wettelijk verankerd;

  • het vpt krijgt een volwaardig karakter (ook met het oog op vernieuwing van het zorgaanbod)

  • de functies en klassen komen op termijn te vervallen en worden zzp’s omgevormd tot zorgprofielen, waardoor de aanbieder meer ruimte krijgt om zelf het zorgpakket in te vullen.

In de eerdere antwoorden is ook aangegeven dat Actiz met haar leden een groep heeft gevormd om te gaan experimenteren met de verschillende vormen van persoonsvolgende bekostiging. Actiz heeft gevraagd om ondersteuning via «InVoorZorg!» bij deze experimenten. Doelstelling is om inzicht te krijgen in de gevolgen van de verschillende vormen van persoonsvolgendheid.

De gevolgen voor aanbieders, de zorgmedewerkers en de cliënten zijn dat cliënten meer bestedingsmacht krijgen over de wijze waarop de zorgaanbieders de beschikbare middelen inzet. Deze bestedingsmacht zullen de cliënten veelal samen met de professionals inhoud gaan geven. Uit voorstellen van Actiz blijkt ook dat hierdoor een belangrijke vernieuwing van het zorgaanbod kan plaatsvinden.

In antwoord op een vraag van leden van de GroenLinks-fractie wordt in de nota naar aanleiding van het verslag gesteld dat met partijen gekeken wordt naar de gevolgen van een mogelijk uitstel van invoering van de Wlz naar 2016, ook gezien het parlementaire traject dat nog gevolgd moet worden. Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay vraagt met welke partijen gekeken wordt naar uitstel. Welke overwegingen passeren daarbij? Wat zou de doorslag geven om de beslissing tot uitstel te nemen? Wanneer wordt duidelijk of er daadwerkelijk uitstel gaat plaatsvinden of niet? Waarom wordt hier pas nu over nagedacht?

Op verzoek van de Kamer is hierover op 27 juni jl. een brief gestuurd. Hierin is toegelicht onder welke condities betrokken partijen (NZa, Zorginstituut Nederland, ZN, CAK, Actiz, VGN, GGZ-Nederland en BTN) de langdurige zorg in 2015 verantwoord kunnen uitvoeren.

2. De verzekering

De regering geeft aan dat eventuele overschotten in zorgkosten worden afgeroomd. De leden van de VVD-fractie vragen welke prikkel Wlz-uitvoerders in dat geval hebben om doelmatigheid te bevorderen en slim in te kopen, als eventuele voordelen daarvan worden afgeroomd.

Het klopt dat eventuele overschotten in de zorgkosten worden afgeroomd. Immers, de Wlz wordt niet risicodragend uitgevoerd: er bestaat een systeem van budgettering waarbij vooraf een financieel kader wordt vastgesteld. Hoewel er dus niet in die zin een (financiële) prikkel voor de Wlz-uitvoerders bestaat om scherp in te kopen, zijn er andere instrumenten die de Wlz-uitvoerder prikkelen om doelmatigheid te bevorderen en slim in te kopen. De intrinsieke motivatie van betrokken Wlz-uitvoerders om zich in het belang van hun eigen verzekerden in te spannen voor een doeltreffende uitvoering is het uitgangspunt. Daarnaast is er ten eerste het toezicht van de NZa op doel- en rechtmatigheid. Ten tweede zijn er in de Wlz diverse delegatiebepalingen opgenomen, waarmee de Minister de bevoegdheid krijgt om bij amvb en ministeriële regelingen nadere regels te stellen aan de Wlz-uitvoerder. Indien nodig, kunnen deze nadere regels worden ingesteld en de Wlz-uitvoerders worden bijgestuurd als de uitvoering van de Wlz niet tot de gewenste zorg en doelmatigheid leidt.

Daarnaast geldt het afromen van overschotten niet bij de beheerskosten. Bij de beheerskosten mogen de zorgkantoren namelijk een reserve aanhouden en mogen de niet-bestede beheerskosten naar een volgend kalendaarjaar worden meegenomen. Ook dat kan doelmatigheid van de uitvoering bevorderen.

Ten aanzien van verschillende, specifieke vormen van zorg geeft de regering aan op korte termijn met een nadere uitwerking te komen, bijvoorbeeld de zorg voor mensen die tijdelijk niet thuis kunnen zijn. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van al deze punten die op dit moment nog nader worden uitgewerkt, inclusief een indicatie van het moment waarop zij de Kamer hierover verwacht te informeren?

Bij de introductie van nieuwe wetgeving betracht het kabinet grote zorgvuldigheid. Op 7 maart 2014 heeft de Kamer het wetsvoorstel ontvangen (Kamerstukken 33 891, nr. 1–4). Op 28 mei 2014 en 5 juni 2014 heeft de Kamer respectievelijk het ontwerpbesluit houdende regels inzake de langdurige zorg (Blz) en een eerste nota van wijziging van de Wlz ontvangen.

Uiterlijk begin september 2014 ontvangt de Kamer een tweede nota van wijziging van de Wlz. Deze nota bevat, naast technische aanpassingen van het wetsvoorstel, een aantal inhoudelijke wijzigingen die al eerder zijn aangekondigd. Zo zal worden geregeld dat niet de landelijk werkende Wlz-uitvoerders maar de zorgkantoren verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van het pgb. Ook wordt geregeld dat woningaanpassingen niet alleen voor minderjarige, maar ook voor meerderjarige Wlz-cliënten op grond van die wet vergoed kunnen worden. Tevens wordt geregeld dat Wlz-uitvoerders in 2015 worden vrijgesteld van de taak om mobiliteitshulpmiddelen, woonvoorzieningen en woningaanpassingen te verstrekken. Dit blijft voor dat jaar een verantwoordelijkheid van gemeenten. Tot slot wordt via de nota van wijziging een grondslag gecreëerd voor de verlening van tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten.

Zoals is aangekondigd in de brief aan de Kamer van 27 juni jl. zal in deze tweede nota van wijziging tevens worden geregeld dat het in 2015 mogelijk blijft om met een verblijfsindicatie thuis zorg in functies en klassen te ontvangen. In de bijlage bij die brief is een verduidelijking gegeven van de positionering van specifieke vormen van zorg, zoals palliatieve terminale zorg, intensieve kindzorg, spoedzorg en tijdelijke opnames.

De regering spreekt over het moderniseren van het vpt (flexibiliseren) waarmee de huidige nadelen kunnen worden aangepakt. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven op welke manier het vpt wordt gemoderniseerd en op welke wijze hiermee de huidige nadelen worden aangepakt?

Het nadeel van het huidige vpt zit vooral in het feit dat het weinig flexibel is en dat er automatisch allerlei onderdelen in zitten waar cliënten in de thuissituatie niet in alle gevallen behoefte aan hebben (zoals het eten en drinken, maar ook vormen van zorg en ondersteuning die mensen thuis ook vanuit hun netwerk kunnen ontvangen). In de brief over de uitvoering van de langdurige zorg in 2015 van 27 juni jl. is aangegeven dat het in 2015 mogelijk blijft om Wlz-zorg thuis te kunnen bieden en te bekostigen via functies en klassen. Wlz-zorg in functies en klassen kan passend zijn voor cliënten die weliswaar voldoen aan de objectieve criteria voor toegang tot de Wlz, maar bijvoorbeeld vanwege goede informele zorg niet zijn aangewezen op het volledige zorgpakket thuis. Zij kunnen ervoor kiezen alleen die onderdelen van Wlz-zorg thuis af te nemen, waaraan zij behoefte hebben.

De leden van PvdA-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de uitwerking van het afwegingskader plaatsvindt in de «Beleidsregels indicatiestelling Wlz». In deze beleidsregels worden belangrijke voorwaarden uitgewerkt die van groot belang zijn voor de toelating tot de Wlz-zorg, en daarmee voor de werking van de Wlz. Genoemde leden zien deze beleidsregels graag zo spoedig mogelijk tegemoet. Op welke termijn kunnen zij deze «Beleidsregels indicatiestelling Wlz» verwachten? De beleidsregels worden opgesteld in samenwerking met het Zorginstituut Nederland en het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Deze leden zijn benieuwd of andere partijen zoals cliëntenorganisaties ook worden betrokken bij dit proces. Zo nee, waarom is ervoor gekozen hen niet bij deze totstandkoming te betrekken?

De beleidsregels indicatiestelling Wlz worden in het najaar gepubliceerd in de Staatscourant en aan de Kamer toegezonden. De beleidsregels komen tot stand in nauwe afstemming met het Zorginstituut Nederland en het CIZ. Deze organisaties gebruiken hierbij de reeds beschikbare informatie en kennis uit het veld. Daar waar nodig zullen relevante veldpartijen, zoals cliëntenorganisaties, worden geraadpleegd voor een juiste onderbouwing van de beleidsregels. Ook bij de vormgeving van de nieuwe zorgprofielen zullen de cliëntenorganisaties worden betrokken.

Binnen de Wmo 2015 dient het voor de cliënt duidelijk te zijn dat de cliëntondersteuning onafhankelijk is en in het belang van de cliënt handelt. De leden van de PvdA-fractie zien deze onafhankelijke cliëntondersteuning ook graag terug in de Wlz. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om deze onafhankelijkheid niet op te nemen in de Wet langdurige zorg? Is de regering bereid dit te wijzigen, zodat de cliënt er zeker van kan zijn dat degene die de cliëntondersteuning biedt, niet degene is die de uiteindelijke beslissing maakt over het indicatiebesluit?

Het indicatiebesluit wordt afgegeven door het CIZ. Dit is een onafhankelijk proces waar noch de gemeenten noch het zorgkantoor invloed op hebben. Tot het afgeven van het indicatiebesluit is de gemeente verantwoordelijk voor het organiseren van de cliëntondersteuning. Hier hoort ook bij het zorgen voor cliëntondersteuning bij de indicatiestelling door het CIZ. Op het moment dat een indicatiebesluit is afgegeven is de Wlz-uitvoerder verantwoordelijk voor de organisatie van de cliëntondersteuning bij bijvoorbeeld de zorgplanbespreking. De cliëntondersteuning valt onder de zorgplicht van het zorgkantoor en daarmee heeft het zorgkantoor de verplichting om dit goed te organiseren voor de cliënt. Onderdeel hiervan is bijvoorbeeld de ondersteuning van de cliënt bij de zorgplanbespreking of bemiddeling bij onenigheid tussen de cliënt en de zorgaanbieder. Doordat het zorgkantoor verantwoordelijk is voor de cliëntondersteuning, kan de ondersteuning onafhankelijk van de zorgaanbieder plaatsvinden. Zo nodig kunnen hieraan bij amvb nadere regels worden gesteld.

De leden van de PvdA-fractie zijn zeer verontrust bij het lezen van de gang van zaken rondom het aanvragen van medische gegevens door het CIZ. Deze leden hebben in hun eerdere inbreng over de Wlz al hun zorgen geuit over de privacy van de verzekerden met betrekking tot de medische gegevens die door het CIZ kunnen worden opgevraagd. Welke geheimhoudingsplicht kent de persoon die de informatie kan opvragen? Op welke manier worden deze gegevens bewaard en opgeslagen? Het CIZ moet nagaan of de verzekerde toestemming geeft tot het raadplegen van behandelende beroepsbeoefenaren en hun gegevens. Genoemde leden vragen zich de waarde hiervan af, wanneer bij een weigering van deze toestemming door de verzekerde, het CIZ deze alsnog kan opvragen. Het feit dat de medische gegevens in dat geval zonder toestemming en eventueel met een doorbreking van het beroepsgeheim aan het CIZ kunnen worden vertrekt, baart deze leden veel zorgen en zij vragen op welke manier de verzekerde hiertegen bezwaar kan maken. De leden van de PvdA-fractie erkennen het belang van het voorkomen van de zorgfraude aan het begin van de zorgketen, maar zij vinden dat de verzekerden met deze doorbreking van het beroepsgeheim hier een hoge prijs voor betalen. Welke invloed denkt de regering dat deze mogelijkheid heeft op de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt? Bestaan er geen alternatieven voor deze informatie-uitwisseling? Bestaat er geen andere manier van zorgtoewijzing?

Werknemers van het CIZ die voor de indicatiestelling gebruik kunnen maken van medische gegevens van verzekerden en deze zo nodig zonder toestemming van de verzekerde kunnen krijgen hebben ook een geheimhoudingsplicht. Een deel van deze werknemers zal op grond van hun ambt of beroep reeds een geheimhoudingsplicht hebben (dit geldt bijvoorbeeld voor artsen die bij het CIZ werken). Op grond van artikel 2:5 van de Awb geldt voor de overige medewerkers van het CIZ, die dus niet reeds op grond van hun ambt of beroep onder de reikwijdte van het medisch beroepsgeheim vallen, toch een geheimhoudingsplicht. Deze geheimhoudingsplicht geldt behoudens voor zover enig wettelijke voorschrift hen tot mededeling verplicht of vanuit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Het bewaren en opslaan van deze gegevens zal ook gebeuren met inachtneming van de regels van laatstgenoemde wet. De (medische) gegevens worden opgeslagen in het beveiligde interne informatiesysteem van het CIZ. Op basis van een zogenaamde autorisatiematrix zijn diverse «rollen» gedefinieerd van functionarissen van CIZ die toegang hebben tot dit systeem. Hiermee wordt gewaarborgd dat alleen zij die dat uit hoofde van hun functie nodig hebben toegang hebben tot deze gegevens. Daarnaast tekenen alle CIZ-medewerkers een gedragscode, waarvan de omgang met medische gegevens onderdeel uitmaakt.

De regering is van oordeel dat bevoegdheden die een ingrijpen in rechten van verzekerden, in dit geval in de vorm van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, alleen gebruikt dienen te worden als dat nodig is. Ook moet het gebruik plaatsvinden op een wijze die proportioneel is. Het is daarom zeker van waarde om de verzekerde eerst om toestemming te laten vragen voor het opvragen van de benodigde medische gegevens. In het Besluit langdurige zorg worden bovendien voorwaarden gesteld aan de bevoegdheid om zonder toestemming van de verzekerde gegevens op te vragen. Deze zorgen er voor dat het CIZ de bevoegdheid alleen zal gebruiken voor zover dat nodig is voor een deugdelijke indicatiestelling en dus niet kan worden volstaan met de reeds beschikbare gegevens.

Indien de verzekerde het niet eens is met de verwerking van gegevens, kan hij daartegen in verweer komen als hij van mening is dat de zorgverlener onterecht met doorbreking van zijn medisch beroepsgeheim medische gegevens van de verzekerde heeft gedeeld met het CIZ. Als de verzekerde van mening is dat de doorbreking van het beroepsgeheim heeft plaatsgevonden zonder dat is voldaan aan de eisen van (artikel 9.1.2) van de wet, is het mogelijk om een tuchtrechtelijke of civielrechtelijke procedure te starten. In een uiterst geval is zelfs een strafrechtelijke zaak mogelijk. Op basis van artikel 272 van het Wetboek van Stafrecht is schending van geheimhoudingsplicht die niet binnen kaders van de Wlz valt een strafbaar feit.

Bezwaar maken (in de zin van de Algemene wet bestuursrecht) tegen het verstrekken van gegevens aan het CIZ is echter niet mogelijk, omdat het niet gaat om het besluit van een bestuursorgaan.

De regering is van mening dat er geen grote invloed zal zijn op de vertrouwensrelatie tussen de medisch beroepsbeoefenaren en de cliënt. De mogelijke doorbreking van het medisch beroepsgeheim doet volgens de regering geen afbreuk aan de onbelemmerde toegang tot gezondheidszorg. De ratio achter de doorbrekingsgrond houdt juist sterk verband met het waarborgen van de toegang tot zorg. Indien het CIZ voor de indicatiestelling onvoldoende gebruik kan maken van de benodigde gegevens, wordt de toegang tot een premiegefinancierde volksverzekering voor mensen die langdurig zorg behoeven (op termijn) immers belemmerd omdat de betaalbaarheid van de zorg verder onder druk zal komen te staan. De toegang van de Wlz moet op een betrouwbare wijze worden beperkt tot de mensen die daadwerkelijk op Wlz-zorg zijn aangewezen, zodat het stelsel ook in de toekomst financieel beheersbaar blijft. Het bestrijden van zorgfraude is dus een voorwaarde om een doelmatig en beheersbaar zorgstelsel te houden. Indien het CIZ gegevens moet opvragen die nodig zijn en alleen met doorbreking van het medisch beroepsgeheim kunnen worden verkregen, is de afwijking van het medisch beroepsgeheim volgens de regering gerechtvaardigd.

Het CIZ kan alleen medische persoonsgegevens met doorbreking van het medisch beroepsgeheim, dus zonder toestemming van de verzekerde verkrijgen, indien het CIZ die nodig heeft voor de indicatiestelling en niet met de gegevens die op andere wijze kunnen worden gegeven kan volstaan. De regering ziet verder geen alternatieven voor de uitwisseling van gegevens die nodig zijn voor de indicatiestelling.

Een andere wijze voor zorgtoewijzing is er niet. Het CIZ is een onafhankelijk bestuursorgaan dat gespecialiseerd is in het beoordelen van de zorgbehoeften van verzekerden en het stellen van zorgindicaties. Het CIZ werkt op een wijze die zorgt voor een landelijk uniforme beoordeling van de toegang tot zorg. De indicatiestelling is enkel gebaseerd op de zorgbehoefte van de verzekerden. Om een onafhankelijke indicatiestelling te waarborgen is ervoor gekozen om geen indicatiestelling via zorginstellingen (via taakmandaat of standaard indicatieprotocollen) te laten plaatsvinden.

Het CIZ zal indicaties afgeven voor een onbepaalde tijd. De leden van de PvdA-fractie vinden dit in principe een cliëntvriendelijke wijze. Ondanks het feit dat zij beseffen dat iedereen die in aanmerking komt voor Wlz-zorg, een cliënt is die een blijvende behoefte heeft aan zorg, willen genoemde leden wel het belang benadrukken van zelfzorg, revalidatie en een eventuele afbouw van de zorg wanneer dit nodig is. Hoe brengt men het revaliderend karakter terug in de zorg zodat de cliënten die hierbij baat zouden hebben, gestimuleerd worden te revalideren en zelfzorg toe te passen? Bestaat er voor de zorgaanbieders binnen de wet een prikkel hierop te letten? Hoe zou deze (financiële) prikkel kunnen worden ingebouwd binnen de wet waardoor het voor zorgaanbieders aantrekkelijk wordt het revaliderend karakter in de Wlz-zorg te bevorderen?

De regering is het met de leden van de PvdA-fractie eens dat mensen die hun zorg vanuit de Wlz ontvangen binnen hun eigen mogelijkheden zo zelfredzaam mogelijk moeten kunnen zijn. Immers wat men zelf nog kan, verhoogt de eigenwaarde van de cliënt en vergroot zijn welbevinden. De cliënten in de Wlz vormen een kwetsbare groep die levenslang op zware zorg is aangewezen en doorgaans geen realistisch perspectief op substantiële verbetering heeft. De ondersteuning van de lichtere groepen wordt immers vanuit de WMO geleverd en de zorg die echt op revalidatie is gericht wordt vanuit de Zvw geleverd. Dit neemt echter niet weg dat ook in de Wlz het streven zou moeten zijn achteruitgang zo veel mogelijk te voorkomen en daar waar er mogelijkheden zijn, zelfs het bereiken van een verbetering die tot minder gebruik van zorg kan leiden. De zorgplanbespreking is het geëigende middel voor de cliënt en de zorgaanbieder om te bespreken wat de te bereiken doelen zijn met betrekking tot de zorgverlening. De regering streeft ernaar om de huidige ZZP-bekostiging in de komende jaren om te vormen tot een bekostigingssystematiek waarbij de individuele zorgbehoefte van de cliënt, zoals vastgelegd in het zorgplan, meer centraal komt te staan. Hiermee kan voor zorgverleners een prikkel ontstaan om meer in te zetten op het vergroten van de zelfredzaamheid.

De leden van de PvdA-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de regering stelt dat LVG-ers (licht verstandelijk gehandicapten) niet aan het criterium «blijvend» voldoen, en dat daarom het indicatiebesluit voor LVG-ers een maximale geldigheidsduur heeft van drie jaar. Deze leden hebben in hun eerdere schriftelijke inbreng over de Wlz aan de regering een nadere toelichting op deze kortlopende indicaties gevraagd, alsook op de eventuele rechtsongelijkheid die een dergelijke kortlopende indicatie mogelijk met zich meebrengt. Genoemde leden lezen in het antwoord hierop dat naar de mening van de regering dit geen rechtsongelijkheid met zich meebrengt, maar dat dit volgens de regering juist raakt aan verschillende behoeften van cliënten. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich echter niet aan de indruk onttrekken dat een kortlopende indicatie voor LVG-ers bijdraagt aan een zekere mate van rechtsongelijkheid, daar na de behandelperiode opnieuw wordt bezien of iemand in aanmerking komt voor de zorg vanuit de Wlz, of dat de cliënt ook ondersteund kan worden door de gemeente en/of zorgverzekeraar. Genoemde leden erkennen zeker het belang van een mogelijkheid voor zorg uit de Wmo en/of de Zvw na de behandelperiode vanuit de Wlz, maar hechten ook groot belang aan de zekerheid van de cliënt. Graag ontvangen zij hierop nogmaals een toelichting van de regering.

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is beschreven, hecht de regering er inderdaad aan dat mensen die zich in hun eigen omgeving kunnen redden met ondersteuning vanuit de Wmo 2015 en/of Zvw, hen dit perspectief niet moet worden ontnomen. De leden van de PvdA veronderstellen dat het voor de cliënt het meeste zekerheid verschaft als op voorhand al duidelijk is dat hij of zij blijvend Wlz-zorg kan ontvangen. De regering is daarentegen van mening dat de zekerheid voor de cliënt ook daaruit kan bestaan, dat hij of zij na afloop van de LVG-indicatie altijd de meest passende zorg zal ontvangen. Het behoud van perspectief in combinatie met deze zekerheid komt volgens de regering het meest tegemoet aan de behoefte van deze cliënten in de desbetreffende levensfase.

Voorts is belangrijk dat de cliënt nauw betrokken wordt bij het verloop van zijn behandeling. Bij de opname in een LVG-behandelingstelling worden met de cliënt de behandeldoelen besproken c.q. het perspectief na afloop van de behandeling. Gedurende de behandelperiode zullen de doelen en het perspectief onderwerp van gesprek blijven met de cliënt. Als aan het einde van de behandelperiode blijkt dat de cliënt zich weer in zijn eigen omgeving kan redden, al dan niet met ondersteuning vanuit de Wmo 2015 en/of de Zvw, dan wordt hier met de cliënt naar toegewerkt en zal hij zijn benodigde ondersteuning en zorg vanuit deze domeinen krijgen. Als aan het einde van de behandelperiode blijkt dat de cliënt blijvend op Wlz-zorg in aangewezen, dan wordt met de cliënt naar dit perspectief toegewerkt en krijgt de cliënt via een indicatie van het CIZ het bij hem passend zorgprofiel. Het formuleren van een maximale geldigheidsduur sluit aan bij de praktijk waaruit naar voren komt dat de behandeling van deze jeugdigen in een LVG-instelling veelal in drie jaar is afgerond en deze cliënten uitstromen uit deze behandelsetting.

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de gebruikelijke zorg. Onder gebruikelijke zorg valt volgens de regering de verzorging, opvoeding en het bieden van toezicht welke redelijkerwijs door ouders aan kinderen wordt geboden. Genoemde leden vinden dit vrij brede termen en zij willen graag meer duidelijkheid over de invulling van deze termen. Wat houdt dit volgens de regering precies in? Worden deze termen verder nog concreet uitgewerkt met het CIZ? Wat gebeurt er bij onduidelijkheid over deze, redelijkerwijs geboden, gebruikelijke zorg?

Als het gaat om minderjarige kinderen zijn ouders verantwoordelijk voor hun verzorging, opvoeding en het bieden van toezicht aan hun kind. Dit geldt ook als het gaat om een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Per individuele situatie zal worden bezien of de aard van de zorg, de omvang die hiermee gemoeid gaat en de frequentie dat deze zorg moet worden geboden, wel of niet afwijkt van de zorg die ouders aan kinderen van dezelfde leeftijd bieden. Op het moment dat de hoeveelheid of de inhoud van de benodigde zorg ten opzichte van een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen zodanig zwaar is dat die niet langer van de ouders kan worden gevraagd, is er aanspraak op een integraal pakket aan zorg vanuit de Wlz. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een meervoudig complex gehandicapt kind dat niet zelf kan eten en drinken, verschoond moet worden, zichzelf niet kan verplaatsen en op onverwachte momenten met spoed medicatie nodig heeft tegen epilepsie.

Het CIZ stelt op uniforme wijze bij de indicatiestelling per individuele situatie vast of er sprake is van gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen of niet. Wat gebruikelijk is in de zorg van ouders aan kinderen, wordt in samenwerking met het Zorginstituut Nederland en het CIZ in een richtlijn uitgewerkt in de Beleidsregels Indicatiestelling Wlz. Waar nodig worden de cliëntenorganisaties hierbij betrokken. Deze beleidsregels worden later dit jaar aan de Kamer gestuurd en gepubliceerd in de Staatscourant. Hoe ouder het kind wordt, hoe minder zorg gebruikelijk is. Zo zal de grens van wat gebruikelijke zorg is bij een ernstig meervoudig gehandicapt kind of een kind met een zeer ernstige verstandelijke beperking op jongere leeftijd worden bereikt dan bij een lichamelijk gehandicapt kind of een kind met een matige verstandelijke handicap.

Indien het CIZ vaststelt dat een kind geen toegang heeft tot de Wlz, omdat er (nog) sprake is van gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen en de ouders kunnen zich niet vinden in dit besluit, dan kunnen de ouders bezwaar aantekenen tegen het indicatiebesluit. Het Zorginstituut adviseert op individueel niveau over de conceptbeschikkingen van bezwaar en brengt daar waar aan de orde standpunten uit, waarin in specifieke gevallen nader wordt uitgelegd of de zorg wel of niet verzekerd is.

De leden van de PvdA-fractie kregen in de nota naar aanleiding van het verslag antwoord op hun vragen over de mogelijkheid tot een combinatie van zorg in natura en een persoonsgebonden budget. De regering heeft hierin aangegeven dat binnen de Wlz de combinatie niet mogelijk is, aangezien uit kwaliteitsoverwegingen wordt vereist dat één aanbieder verantwoordelijk is voor het gehele pakket aan zorg in natura. De argumenten van de regering overtuigen genoemde leden echter niet. Kan de regering aangeven wat deze kwaliteitsoverwegingen inhouden en op welke manier deze in gevaar zouden komen bij zorg die zowel uit zorg in natura als een pgb zou worden geleverd? Waarom is de combinatie niet mogelijk? Hoeveel mensen maken nu gebruik van de combinatie van zorg in natura en een persoonsgebonden budget? Wat gebeurt er met het budgetrecht van deze cliënten wanneer de combinatie niet meer mogelijk is? Waarom kiest de regering er niet voor om door een combinatie van zorg in natura en een pgb, de scheiding van wonen en zorg te stimuleren? Acht de regering deze scheiding niet ook als een van de prikkels tot innovatie?

De leden van de fractie van de PvdA, D66, CU, Groenlinks en SGP hebben allen vragen over de (on)mogelijkheid naturazorg en pgb te combineren. De leden van de fractie van de PvdA kregen in de nota naar aanleiding van het verslag antwoord op hun vragen over de mogelijkheid tot een combinatie van zorg in natura en een pgb. De leden geven aan dat de regering hierin heeft aangegeven dat binnen de Wlz de combinatie niet mogelijk is, aangezien uit kwaliteitsoverwegingen wordt vereist dat één aanbieder verantwoordelijk is voor het gehele pakket aan zorg in natura. De argumenten overtuigen de fractieleden van de PvdA niet. Zij vragen of de regering kan aangeven wat deze kwaliteitsoverwegingen inhouden en op welke wijze deze in gevaar zouden komen bij zorg in natura als een pgb zou worden geleverd? Waarom is een combinatie niet mogelijk? Hoeveel mensen maken nu gebruik van de combinatie? Wat gebeurt er met het budgetrecht van deze cliënten wanneer de combinatie niet meer mogelijk is? Waarom kiest de regering er niet voor om door een combinatie van zorg in natura en een pgb, de scheiding van wonen en zorg te stimuleren? Acht de regering deze scheiding niet ook als een van de prikkels tot innovatie?

Ook de leden van de fractie van D66 lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat kiezen voor én naturazorg én pgb niet meer aan de orde is onder de Wlz. In de huidige situatie is het zo dat veel ouders kiezen voor dagbesteding in natura, de rest in de vorm van een pgb. Wat betekent de Wlz voor de huidige praktijk? Zal dit er niet toe leiden dat er in de praktijk gekozen zal worden voor een vpt, met voor de thuissituatie ambulante zorg vanuit de zorgaanbieder? Wat betekent dat voor van de eigen regie en vrije keuze voor zorgverleners thuis? En wat betekent deze aanpassingen, in geval een pgb, voor de huidige budgetgarantie?

De leden van de fractie van de ChristenUnie willen ook weten waarom het niet mogelijk is voor deze groep om een deel van de zorg in natura en een deel via een pgb in te kopen? Dat was onder de AWBZ wel mogelijk. Wat is de reden om de keuzevrijheid op dit punt te verkleinen?

De leden van de fractie van GroenLinks begrijpen ook uit de nota naar aanleiding van het nader verslag dat de zorg vanuit de Wlz straks niet meer deels in natura en voor het andere deel via het pgb geregeld kan worden. Zij zien hierin meer bevestiging dat niet de zorg die mensen nodig hebben en hoe zij die willen regelen centraal staat, maar dat het systeem voorop staat. GroenLinks vindt dit een onnodige inperking van de eigen regie, die bovendien belemmert dat instellingen echt de wens van de cliënt voorop gaan stellen. Waarom zouden mensen in een instelling, die bijvoorbeeld zelf de dagbesteding willen regelen, dat niet via een pgb mogen doen, wanneer zij de instellingszorg via zorg in natura krijgen?

De leden van de fractie van GroenLinks krijgen graag meer duidelijkheid over de toekomst van kleinschalige wooninitiatieven en de mensen die nu budgetgarantie hebben. Klopt het dat mensen die nu een pgb hebben, maar hun dagbesteding via zorg in natura regelen, hun budgetgarantie verliezen, wanneer het straks niet meer mogelijk is een pgb en zorg in natura te combineren? Is de Staatssecretaris het met de GroenLinksfractie eens dat dit een onwenselijk gevolg van deze wet zou zijn? Daarnaast vraagt de GroenLinksfractie aandacht voor wooninitiatieven waar mensen de zorg niet regelen met een pgb, maar met zorg in natura. Klopt het dat de uitzondering niet geldt voor mensen met een laag zzp, die in een wooninitiatief wonen en de zorg in natura krijgen?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de stelling dat zorg in natura onverenigbaar is met het PGB te verenigen is met de voorbeelden die door de regering worden gegeven. De regering benoemt onder andere de mogelijkheid van opname in een instelling in combinatie met verblijf thuis gedurende vakantie of weekenden, waarbij de keuzes in het budgetplan worden vastgelegd. Graag vernemen zij waarom deze combinatie van een budgetplan met verblijf in een instelling niet als een combinatie van PGB met zorg in natura gezien moet worden.

De leden van de SGP-fractie vragen verder of het klopt dat cliënten met budgetgarantie aanmerkelijk beter af zijn wanneer zij alle zorg vanuit het PGB ontvangen ten opzichte van degenen die de zorg zowel in natura als vanuit het PGB ontvangen. Zo ja, waarom vindt de regering het acceptabel dat de laatste categorie cliënten er aanmerkelijk op achteruit gaat door het wetsvoorstel, terwijl de gevolgen van hun keuze bij deze cliënten niet bekend waren?

De Wlz is bedoeld voor cliënten met een zware, intensieve zorgvraag. Voor deze cliënten is het belangrijk dat de zorg waarop zij zijn aangewezen in beginsel zo integraal mogelijk wordt aangeboden. Zorginhoudelijke criteria bepalen de toegang tot de Wlz. De eventuele inzet van mantelzorg wordt daarbij, anders dan in de AWBZ, niet meegewogen. Niet voor alle cliënten zal het nodig zijn het gehele pakket aan zorg af te nemen, omdat mantelzorg aanwezig is en bereid is in de thuissituatie ondersteuning te bieden. Met het in 2015 voortzetten van functies en klassen in de Wlz wordt mogelijk gemaakt dat dit samenspel tussen van formele en informele zorgverlening ook in de Wlz vorm krijgt. In de brief van 27 juni jl. is de Kamer hierover geïnformeerd. Mede naar aanleiding van de inbreng van de Kamer wordt in het verlengde daarvan met de tweede nota van wijziging van de Wlz geregeld dat het in 2015 mogelijk blijft een deel van de geïndiceerde zorg in natura en een deel via een pgb af te nemen. In het budgetplan wordt vastgelegd welk totaalpakket aan zorg er wordt geleverd, zodat het zorgkantoor kan beoordelen of de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend.

Hiernaast wordt de toegang tot een pgb bij de Wlz anders geformuleerd dan binnen de Wmo. De leden van de PvdA-fractie geven echter de voorkeur aan dezelfde terminologie als die wordt gebruikt binnen de Wmo 2015. Deze terminologie is tijdens de behandeling van de Wmo 2015 door het amendement Voortman c.s. gewijzigd (mede ondertekend door een lid van de PvdA-fractie).7 Door dit amendement wordt de keuzevrijheid van de cliënt gewaarborgd en is er sprake van een gelijkwaardige toegang tot het persoonsgebonden budget. Kan de regering aangeven waarom er niet voor deze terminologie is gekozen, waarmee er tegelijkertijd is gekozen om de toegang tot het pgb niet gelijkwaardig te stellen aan dat van zorg in natura? Ook zouden genoemde leden het op prijs stellen wanneer een meer uitgebreide omschrijving kan worden gegeven van de bepaling waarmee de keuze voor het pgb in de Wlz komt te staan. Betreft de pgb-bepaling een kan- of een moet-bepaling? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting van de regering.

Na indiening van het wetsvoorstel Wlz is bij de behandeling van de Wmo amendement nr. 103 ingediend en aanvaard. Het kabinet wijst er op dat er goede redenen zijn waarom de Wmo en de Wlz op sommige punten verschillen. Het overgrote deel van de doelgroep van de Wlz is gezien hun behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid en de zware zorgvraag die daaruit voortvloeit, aangewezen op verblijf in een instelling. Daarom is in artikel 3.3.3, eerste lid, onderdeel d, geformuleerd dat de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt dient te stellen dat hij de zorg niet met zorg in natura geleverd wenst te krijgen. De verzekerde wordt niet gevraagd om een hard bewijs, maar wel om een gemotiveerde keuze waarom het verblijf in een instelling niet passend is en de zorg ondanks de zware zorgvraag buiten een instelling kan worden ingevuld met een pgb. Het zorgkantoor krijgt dan ook nadrukkelijk een rol in beoordelen of een pgb de geschikte leveringsvorm is. Gegeven de zorgplicht voor een verantwoorde zorg juist bij zeer kwetsbare mensen vindt de regering dit passend.

De Wlz verankert het pgb als wettelijk recht. Aan dit recht zijn echter voorwaarden verbonden, die erop gericht zijn zoveel mogelijk te waarborgen dat met het pgb zorg van goede kwaliteit wordt ingekocht en waarbij de kans op fraude of oneigenlijk gebruik zo klein mogelijk wordt gehouden. De doelgroep van de Wlz bestaat voor een zeer groot deel uit cliënten die het pgb niet zelf zullen kunnen beheren. Deze cliënten zijn daarmee extra kwetsbaar voor potentiële fraudeurs. Dit vergt nadere eisen aan degenen die de budgethouder vertegenwoordigen. De regering is voornemens om in lagere regelgeving nader uit te werken welke rechten en plichten zijn verbonden aan budgethouders en hun vertegenwoordigers. De regering benadrukt dat deze regels niet bedoeld zijn om afbreuk te doen aan het recht op een pgb (dat immers op wetsniveau wordt verankerd), maar om fraude en misbruik tegen te gaan zodat het pgb houdbaar blijft voor cliënten die via dit instrument eigen regie willen voeren op hun zorgvraag.

De leden van de PvdA-fractie hebben na het lezen van de antwoorden van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag nog enkele vragen over de overbruggingszorg. Genoemde leden hebben in hun eerste inbreng gevraagd waarop de regering het vertrouwen baseert dat er voldoende diversiteit gaat ontstaan in het gecontracteerde aanbod. De regering gaf aan dat zij dit verwacht van de zorgkantoren en dat deze hiertoe worden geprikkeld omdat de regering met nadere regels ingrijpt indien de zorgkantoren hier te weinig werk van maken. Deze leden zien graag een toelichting op deze nadere regels tegemoet. Wat houden deze regels in? Waarom is ervoor gekozen om in te grijpen wanneer zorgkantoren hier te weinig werk van maken, in plaats van vooraf regelgeving met een sturende werking op te stellen, waardoor zorgkantoren hiertoe worden gedwongen?

De Wlz-uitvoerders hebben, evenals nu onder het regime van de AWBZ de zorgkantoren, zorgplicht en dienen, rekening houdend met de geïndiceerde zorgbehoefte van de cliënt, kwalitatief goede zorg tegen de beste prijs in te kopen. Door bij de zorginkoop meer het oordeel van cliënt(vertegenwoordigers) te betrekken en de focus meer te leggen op de kwaliteit van de geleverde zorg is dit beter geborgd. Ik ben in overleg met Zorgverzekeraars Nederland over de opstelling van de landelijke inkoopleidraad. Daarnaast hebben in de Wlz straks het vpt en het pgb hun wettelijke verankering gevonden. Daarmee is de mogelijkheid geschapen om ook vanuit de cliëntzijde gediversificeerd aanbod te stimuleren. De regering vertrouwt er op dat de Wlz-uitvoerders hun verantwoordelijkheid zullen nemen om te komen tot substantiële verbeteringen in de zorginkoop. In de brief van 27 juni jl. over de uitvoering van de langdurige zorg in 2015 is de Kamer geïnformeerd over de stappen die de zorgkantoren, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wlz, op dit punt reeds hebben gezet. Daarom kies ik er voor om hiervoor nu nog geen nadere regels op te stellen. Mochten blijken dat de Wlz-uitvoerders onverhoopt onvoldoende hun verantwoordelijkheid nemen dan zal de regering niet schromen dit alsnog te doen.

Hiernaast merken de leden van de PvdA-fractie op dat zij het betreuren dat de mogelijkheden van de overbruggingszorg worden ingeperkt ten opzichte van de huidige mogelijkheden in de AWBZ. Passen de huidige mogelijkheden zoals men die nu kent niet veel beter binnen het systeem waarbij de scheidslijnen tussen de curatieve en de langdurige zorg steeds meer vervagen? Genoemde leden vernemen op dit punt graag een visie van de regering.

Cliënten die niet onder het overgangsrecht van de Wlz vallen komen onder verantwoordelijkheid van gemeenten en verzekeraars. Gemeenten worden hiervan via de gegevensoverdracht de hoogte gesteld. Op basis van onderzoek naar het langer thuis wonen gaat de regering er vanuit dat mensen er zelf de voorkeur aan geven om zo lang mogelijk zoveel mogelijk in de maatschappij te participeren en de zorg zo dicht mogelijk in de eigen omgeving te ontvangen. De Wmo is hiervoor het meest passend. De regering gaat er vanuit dat cliënten kiezen voor het regime dat het meest passend is om in hun zorgbehoefte te voorzien.

Om te zorgen dat de Wlz bestemd blijft voor die cliënten waarvoor deze is bedoeld is er de onafhankelijke indicatiestelling. De regering stelt hoge eisen aan de indicatiestelling. Het is de toegangspoort tot de Wlz. Om druk op de Wlz tegen te gaan moer deze objectief en professioneel zijn.

Van een vacuüm waarin gemeenten de zorg niet willen leveren en het CIZ geen toegang afgeeft tot de Wlz kan geen sprake zijn. Cliënten die geen toegang krijgen tot de Wlz, omdat zij niet aan de toegangscriteria voldoen, vallen automatisch onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Immers, de ondergrens van de toegang tot de Wlz is de bovengrens van de verantwoordelijkheid van de gemeenten.

Een andere zaak waarbij de scheidslijn tussen de curatieve en de langdurige zorg een rol speelt, is de intramurale Wlz-behandeling. De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom er niet voor is gekozen om deze behandeling onder te brengen bij de Zorgverzekeringswet. Genoemde leden vragen of dit niet logischer is, aangezien dit immers ook bij het pgb en het vpt geldt, en het om curatieve zorg gaat.

Ik heb de vraag van de leden van de PvdA-fractie opgevat als doelend op de algemeen medische zorg, aangezien die zorg bij het pgb en het vpt uit de Zvw wordt geleverd, zoals in de vraag wordt genoemd, en de Wlz-behandeling niet. De regering wil, conform het advies van Zorginstituut Nederland, het onderscheid tussen Wlz-behandeling en algemene medische zorg laten vervallen. Het onderscheid is vanuit de AWBZ historisch te verklaren, maar leidt in de praktijk tot afbakeningsdiscussies. Vanuit de filosofie van de Wlz staat de regering voor een integraal pakket samenhangende zorg voor alle mensen die een indicatiebesluit voor Wlz-zorg hebben, ongeacht voor welke leveringsvorm zij kiezen (zorg in natura met verblijf, zorg in natura in de vorm van een vpt of een pgb) en kiest er derhalve niet voor om de algemeen medische zorg onder te brengen bij de Zvw. Immers de behandeling is integraal onderdeel van de gehele zorgverlening en dient daarop goed aan te sluiten. Omdat het aanpassen van het verzekerd pakket in de praktijk verstrekkende gevolgen heeft voor onder meer de bekostiging en de organisatie van de zorg, zal de regering binnen de Wlz vooralsnog het onderscheid behouden tussen enerzijds de verzekerde die zorg in natura kiest in een instelling met Wlz-behandeling en anderzijds de verzekerden die kiezen voor zorg in natura in de vorm van een vpt of een pgb. De cliënten die kiezen voor een vpt of pgb ontvangen derhalve de algemeen medische zorg vanuit de Zvw in plaats vanuit de Wlz. De Minister van VWS zal Zorginstituut Nederland vragen hierover een uitvoeringstoets uit te brengen, waarbij de vraag zal worden meegenomen of de algemeen medische zorg voor alle verzekerden het beste uit de Wlz kan worden geleverd en zo ja, onder welke voorwaarden en op welke termijn.

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele resterende vragen omtrent de bekostiging en de bekostigingssystematiek. Volgens deze leden valt op dit gebied nog veel te behalen wat betreft de versimpeling van het systeem. Hoe verhouden de zorgprofielen, waarbij de toegang tot de Wlz en de indicatie een rol spelen, en de zzp’s, die worden gebruikt om de bekostiging aan te duiden, zich tot elkaar? Hiernaast speelt het zorgplan én het uiteindelijke indicatiebesluit ook een rol. Is dit niet wat vier-dubbelop? Draagt deze werkwijze volgens de regering bij aan een overzichtelijk en helder overzicht van de te ontvangen zorg voor de cliënt? Bestaat een alternatief voor dit web van zorgprofielen, zorgzwaartepakketten, zorgindicaties, en zorgplannen? De leden van de PvdA-fractie vragen of het niet mogelijk is dat het zorgplan leidend is voor zowel de indicatiestelling, als het contract, als de bekostiging? Biedt een dergelijk meeromvattend zorgplan niet meer mogelijkheden om de zorgvraag van een cliënt vast te stellen, zonder deze tegelijkertijd aan vaste, gevestigde zorgzwaartepakketten te verbinden? Genoemde leden zouden op deze manier veel meer ruimte zien ontstaan voor meer en beter cliëntgericht maatwerk. Is de regering dit met hen eens?

Het onderscheid heeft te maken met de verschillende stappen in het proces van indicatiestelling, zorgplan, zorglevering en declaratie en de verschillende taken van partijen. In de eerste stap stelt het CIZ vast of de cliënt recht heeft op zorg op basis van de Wlz en welke zorg dat is. Het indicatiebesluit vermeldt het zorgprofiel en dat beschrijft in grote lijnen waaruit de zorg zou kunnen worden opgebouwd. Deze informatie gebruikt het zorgkantoor ten behoeve van de cliënt en informeert hem/haar waar deze zijn/haar zorg kan afnemen.

De cliënt bespreekt met de instelling van zijn/haar keuze vervolgens de invulling van de zorg en dat staat vermeld in het zorgplan, waarin afspraken zijn vastgelegd over de te ontvangen zorg. Overigens merkt de regering op dat er sprake is van een wisselwerking tussen het zorgplan en de indicatie. Indien het zorgplan zodanig anders is dan op grond van de indicatie en bijbehorend profiel kon worden verwacht, kan de indicatie worden gewijzigd via een nieuwe beoordeling door het CIZ.

De regering deelt het streven van de leden van de PvdA-fractie om het zorgplan een grotere rol te laten spelen bij het beantwoorden van de zorgvraag van cliënten. Met de invoering van de Wlz wordt een eerste stap gezet in het globaler maken van de indicatie en het verschuiven van het zwaartepunt van de invulling van de zorg naar de zorgplanbespreking. Het gaat er daarbij niet om dat het zorgplan de indicatie bepaalt, maar in het zorgplan wordt de indicatie nader ingevuld en op maat van de cliënt gesneden. De regering streeft ernaar om in een verantwoord tempo indicatiestelling en bekostiging binnen de Wlz te transformeren naar een systeem dat meer rekening houdt met de individuele wensen en behoeften van de cliënt. De Wlz biedt daarvoor de noodzakelijke wettelijke basis, waarop de komende jaren voortgebouwd zal worden. Na inwerkingtreding van de Wlz is voor vervolgstappen geen nieuw of aangescherpt wettelijk kader nodig maar een zorgvuldig voorbereid traject met de NZa, Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders. Een ingrijpende wijziging van de bekostiging is per 2015 nog niet haalbaar.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of er al meer zicht is op de definitieve uitwerking van de nieuwe zorgprofielen. Kan er al meer worden gezegd over het tijdstip waarop deze uitwerking afgerond is? Welke instanties worden bij deze uitwerking op dit moment betrokken? In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering aangegeven het signaal van genoemde leden, met betrekking tot cliënten die mogelijk niet goed in een profiel passen, onder de aandacht te brengen van het Zorginstituut Nederland. Wat heeft dit tot nu toe opgeleverd? In hoeverre is de verwachting dat sommige mensen niet in een zorgprofiel passen? Heeft de regering hier oplossingen voor achter de hand? Blijft voor de cliënten met een hogere urenindicatie dan het hoogste zorgzwaartepakket de meerzorgprocedure mogelijk? Wordt de meerzorgprocedure, zoals men die nu kent, onderdeel van de nieuwe zorgprofielen? Kunnen de functies en klassen worden gehandhaafd voor de zorg thuis? Op die manier kan passende zorg en toereikend budget worden gegarandeerd voor mensen met meervoudige beperkingen. In hoeverre zal de groep cliënten die van meerzorg gebruik zal maken, worden geïnformeerd over deze mogelijkheid? Zal ondersteuning worden geboden bij het proces omtrent het aanvragen van meerzorg? In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de Staatssecretaris aangegeven het signaal van de leden van de fractie van de Partij van de Arbeid, met betrekking tot cliënten die mogelijk niet goed in een profiel passen, onder de aandacht te brengen van het Zorginstituut Nederland. Wat heeft dit tot nu toe opgeleverd? In hoeverre is de verwachting dat sommige mensen niet in een zorgprofiel passen? Heeft de regering hier oplossingen voor achter de hand? Blijft voor de cliënten met een hogere urenindicatie dan het hoogste zorgzwaartepakket de meerzorgprocedure mogelijk? Wordt de meerzorgprocedure, zoals wij die nu kennen, onderdeel van de nieuwe zorgprofielen? Kunnen de functies en klassen worden gehandhaafd voor de zorg thuis? Op die manier kan passende zorg en toereikend budget worden gegarandeerd voor mensen met meervoudige beperkingen. In hoeverre zal de groep cliënten die van meerzorg gebruik zal maken, worden geïnformeerd over deze mogelijkheid? Zal ondersteuning worden geboden bij het proces omtrent het aanvragen van meerzorg?

Voor 2015 zal het aantal zorgprofielen nagenoeg hetzelfde zijn als de huidige zorgzwaartepakketten. Het is het streven om vanaf 2016 het aantal zorgprofielen te beperken. Het Zorginstituut Nederland zal de vormgeving van deze zorgprofielen nader uitwerken, in samenwerking met het CIZ, VWS, de NZa, branche- en cliëntenorganisaties. Zodra de zorgprofielen nader zijn uitgewerkt, informeer ik de Kamer hierover.

Het is de verwachting dat er cliënten zullen zijn die meer zorg nodig hebben dan in de hoogste zorgprofielen is opgenomen. Die verwachting is gebaseerd op de huidige situatie in de AWBZ. In de AWBZ zijn er ruim 2600 cliënten in de gehandicaptenzorg die gebruikmaken van meerzorg bovenop een ZZP. De zzp-systematiek in de AWBZ gaat uit van een logische ordening en opeenvolging van zorgzwaarten en zorgprofielen op basis van stoornissen en beperkingen. Cliënten maken doorgaans een ontwikkeling door van lagere naar hogere zorgprofielen. Als de zorgbehoefte van de verzekerde de zwaarste profielen aanzienlijk te boven gaat, is er recht op meerzorg. Met de komst van de Wlz wordt deze regeling niet gewijzigd. Bij de totstandkoming van de zorgprofielen zal bij de huidige situatie met meerzorg in de AWBZ worden aangesloten. Daarbij zal moeten worden bezien of de meerzorgprocedure onderdeel kan worden van de nieuwe zorgprofielen. De meeste cliënten met meerzorg hebben meerzorg bovenop een zorgzwaartepakket ZZP VG7. In het kader van het jaarlijkse zzp-onderhoud is bezien of er nog een extra zwaar zorgzwaartepakket kon worden gemaakt voor de cliëntgroep met zeer complexe problematiek. De spreiding van de zorgbehoefte (in uren) van deze cliëntgroep was echter dusdanig dat er geen sprake was van voldoende kostenhomogeniteit om nog een extra zorgzwaartepakket te kunnen introduceren. Ik verwacht dan ook dat er altijd een specifieke regeling nodig is voor de meest zwaardere cliënten met complexe gedragsproblematiek.

Zoals vermeld in de brief van 27 juni jl. over de uitvoering van de langdurige zorg in 2015, handhaaf ik in dat jaar functies en klassen. Daarnaast lijkt de PvdA hier te doelen op de doelgroep die in de huidige AWBZ een indicatiebesluit heeft op basis van functies en klassen met een zodanige omvang dat dit overeen komt met een zzp. Deze cliëntgroep betreft in de huidige AWBZ vooral minderjarige of jongvolwassen thuiswonende budgethouders die over het algemeen een indicatiebesluit hebben met een hogere urenomvang dan is opgenomen in de hoogste zzp’s. Om deze cliëntgroep de mogelijkheid te bieden bij hun ouders thuis te blijven wonen werd in de AWBZ «enige ondoelmatigheid» geaccepteerd en een omvangrijke indicatie in functies en klassen geïndiceerd in plaats van een zzp. Deze thuiswonende cliëntgroep heeft op grond van artikel 3.2.1 toegang tot de Wlz omdat ze een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Ook nieuwe cliënten die voldoen aan deze kenmerken zullen onder de Wlz vallen. Ook met een Wlz-indicatie kunnen deze cliënten er met hun ouders voor kiezen langer thuis te blijven wonen. Het sluit uitstekend aan bij mijn beleid om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen.

Hiernaast hebben de leden van de PvdA-fractie aanvullende vragen over het bekostigingsmodel. Klopt het dat het «Zweeds model» bij de langdurige zorg lijkt op het «Zeeuws Wmo-model», waarbij er niet op prijs geconcurreerd wordt maar op kwaliteit? Wanneer dit het geval is, vragen deze leden of de afweging kan worden gemaakt om dit bekostigingsmodel in te voeren bij de Wet langdurige zorg. Welke voor- en nadelen ziet de regering in dit bekostigingsmodel? Op welke manier zou de regering willen stimuleren op kwaliteit in te kopen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat nieuwe en innovatieve aanbieders een kans krijgen om toe te treden? De leden van de PvdA-fractie lazen in de memorie van toelichting dat nader (juridisch) onderzoek nodig was om te onderzoeken of het Zweeds model juridisch haal- en houdbaar is. Zijn hier de resultaten al van bekend? Is de pilot al gestart, en wat zijn hiervan de bevindingen tot nu toe? Zal de pilot worden verbreed naar zorg met verblijf?

In het zogenaamde «Zeeuwse model» wordt door een opdrachtgever een minimumniveau aan kwaliteitseisen vastgesteld voor de levering van een voorziening met een bijbehorende vaste prijs. Elke aanbieder die tegen deze door de opdrachtgever gestelde voorwaarden de voorziening wil leveren wordt gecontracteerd. Het «Zeeuwse model» heeft derhalve overeenkomsten met het «Zweedse model». Net als het Zweedse model is ook het Zeeuwse model gericht op keuzevrijheid voor de cliënt. Aandachtspunt van dit model is dat het zich minder goed leent voor cliënten met een complexe zorgbehoefte, omdat het voor een opdrachtgever bij een complexe zorgbehoefte moeilijker is om een goede vaste prijs vast te stellen. Het vaststellen van een tarief, zoals gemeenten die het «Zeeuws model» hanteren om in het kader van de Wmo eenvoudige huishoudelijke hulp te organiseren, zal bij de Wlz lastiger toepasbaar zijn. Ook leidt het contracteren met meerdere aanbieders tot intensiever contractmanagement door de opdrachtgever, hetgeen geen bijdrage levert aan de gewenst reductie van de administratieve lasten.

Om misverstanden te voorkomen wijst de regering er volledigheidshalve op dat in reactie op vragen in het verslag door haar in de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven dat het Zweedse model ook nadelen kent en dat dit de reden is, waarom de regering niet onverkort voor onderzoek naar het Zweedse model heeft gekozen. De regering heeft gezocht naar een tussenvariant waarbij het bestaande aanbestedingsmodel en dat van de vrije keuze (het «Zweedse model») met elkaar gecombineerd worden. In die variant wordt voor het grootste deel van het budget het model van de aanbesteding gevolgd, zowel voor intramuraal verblijf als het vpt. Dit ook met het oog op de budgettaire beheersing van de Wlz. Voor een klein deel van de beschikbare budgettaire ruimte zou voor alleen het vpt de variant van de vrije keuze (het «Zweedse model») kunnen worden geïntroduceerd. Het advies over de juridische haal- en houdbaarheid van de genoemde tussenvariant is recent ontvangen. Aan de hand daarvan zal nadere besluitvorming plaatsvinden, waarover de Kamer separaat geïnformeerd zal worden. Onderdeel daarvan is tevens een besluit over het al dan niet starten van een pilot en de eventuele verbreding daarvan naar de zorg met verblijf.

Zorgkantoren hanteren uniforme eisen voor wat betreft de inkoop van zorg op kwaliteit. Belangrijk element hierbij zijn de sectorale kwaliteitskaders en de bijbehorende indicatorensets. Met name waar het betreft de sector van de verpleging en verzorging (V&V) is er debat over het hanteren van het bestaande landelijk kwaliteitskader VVT. In overleg met de sector zal het Kwaliteitskader V&V worden herzien en wordt het Kwaliteitskader GZ zodanig doorontwikkeld, dat er (ver)nieuw(d)e, beperkte, sets van overzichtelijke, eenduidige en heldere kwaliteitsindicatoren beschikbaar zijn in de Wlz, die voor alle uitvragende partijen bruikbaar zijn, zo veel mogelijk aansluit bij het primaire proces van zorgverlening en ook relevante verbeterinformatie bevat voor de zorgaanbieder zelf. De regering zal partijen oproepen zich daarbij tevens te laten leiden door de ervaringen die met betrekking tot kwaliteit zijn opgedaan in het kader van de experimenten met regelarme instellingen (ERAI), waarbij ten nauwste aangesloten wordt bij de kwaliteitsbeleving van de cliënt.

In de Wlz hebben straks het vpt en het pgb hun wettelijke verankering gevonden. Daarmee is de mogelijkheid geschapen om vanuit de cliëntzijde innovatief aanbod te stimuleren. Ook zal in de Wlz ingezet worden op meerjarige contracten, waardoor aan zorgaanbieders meer zekerheid kan worden geboden, waardoor investeren in innovatieve zorg aantrekkelijker wordt. Met zorgkantoren is, ook nu onder het regime van de AWBZ, afgesproken dat nieuwe aanbieders een reële kans wordt geboden op een contract. Daar staat dan wel tegenover dat zij op hun beurt overtuigend dienen aan te tonen dat er daadwerkelijk sprake is van een innovatief aanbod die een meerwaarde heeft in relatie tot het bestaande aanbod. Overigens, ook veel bestaande aanbieders staan vanzelfsprekend niet stil en werken aan vernieuwing van hun zorgaanbod. Met de Wlz wordt ook een wettelijke basis gegeven voor een amvb die het mogelijk maakt om sterker op de inkoop van innovatieve zorg te sturen, mocht daaraan onverhoopt door zorgkantoren onvoldoende inhoud gegeven worden. Binnenkort zal de Kamer over innovatie van zorg een brief ontvangen.

Ook zijn de leden van de fractie van de PvdA benieuwd naar de visie van de regering met betrekking tot het werken met meerjarencontracten. Dit zou een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van de regeldruk betreffende de zorginkoop. In hoeverre stimuleert de regering het werken van zorgkantoren met deze meerjarencontracten? Op welke manier zal het werken met deze contracten worden bevorderd?

De regering is van mening dat meerjarige contracten kunnen bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit en innovatie in de zorg. Meerjarige contracten bieden duidelijkheid voor zorgaanbieders, cliënten maar ook aan externe financiers. Daarmee maken meerjarige contracten het makkelijker en mogelijk ook goedkoper (lager rentetarief) om te investeren en om meerjarige innovatieprojecten tot uitvoering te brengen. Net als de leden van de fractie van de PvdA is de regering ervan overtuigd dat meerjarige contracten een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van de administratieve lasten in het proces rond de zorginkoop. De regering is ook van mening dat in geval van bewezen slechte kwaliteit, een meerjarig contract tussentijds moet kunnen worden beëindigd. Dat kan met een beëindigingclausule. Er is ook een andere kant van meerjarige contracten, namelijk een mogelijke extra belemmering voor het toetreden van nieuwe innovatieve aanbieders.

Binnen de Wlz is het mogelijk om meerjarige contracten af te sluiten tussen zorgkantoren en zorgaanbieders. Vanwege de bovengenoemde voordelen is de regering er voorstander van dat partijen van die mogelijkheid gebruik maken. In de Wlz bestaat de mogelijkheid om de aanwijzing van zorgkantoren meerjarig te verlenen. Daarmee kan een belemmering voor het aangaan van meerjarige contracten worden weggenomen. De regering zal de meerjarige aanwijzing verder bezien, in relatie tot regionale opschaling. De regering streeft ernaar om in 2016 een eerste stap te zetten.

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de uitvoering van de Wet langdurige zorg. De regering heeft op eerdere vragen van genoemde leden geantwoord dat zij ervoor heeft gekozen de bestaande uitvoeringsstructuur grotendeels te handhaven, aangezien het veld voor een forse veranderingsopgave staat. Deze leden vragen of in deze situatie een ander optreden van de regering niet meer gewenst is. Hoe rijmt de ambitie de zorg te willen vernieuwen met de keuze van de regering om de uitvoeringsstructuur grotendeels hetzelfde te houden? Zou het niet innovatiever zijn de uitvoeringsstructuur aan te passen, maar hier meer tijd voor uit te trekken zodat het veld hier naartoe kan werken?

Het uitgangspunt is dat de langdurige zorg in 2015 door betrokken partijen verantwoord wordt uitgevoerd. Dit vraagt om een stapsgewijze verandering van de uitvoeringspraktijk, die wordt toegelicht in de brief van 27 juni jl. Vooralsnog zal in 2015 de uitvoeringspraktijk beperkt veranderen. De Wlz biedt echter belangrijke aangrijpingspunten voor een vernieuwde uitvoeringspraktijk. Deze kunnen echter geleidelijk worden geïmplementeerd, waardoor de vernieuwing die de leden van de PvdA-fractie èn de regering ambiëren op zorgvuldige wijze kan worden gerealiseerd. De regering hecht er aan te benadrukken dat deze vernieuwing niet via wettelijke bepalingen kan worden afgedwongen, maar vraagt om een gezamenlijke inzet van alle betrokken partijen. Overigens ben ik in overleg met DSW om een vereenvoudiging in de uitvoeringsstructuur op beperkte schaal door te voeren. Dit biedt de gelegenheid om te leren van de ervaringen.

Hiernaast vinden de leden van de fractie van de PvdA het een gemiste kans dat de regering door de huidige uitvoeringsstructuur te behouden, niet voor een systeem kiest dat bijdraagt aan een vermindering van de bureaucratie. Deze leden vragen namelijk of de uitvoeringsorganisatie met zowel zorgverzekeraars, als zorgkantoren, als Wlz-uitvoerders, niet een tikkeltje over de top is. Vanwaar deze ingewikkelde aansturingsstructuur? Wat is het voordeel van het creëren van een extra partij binnen de structuur? Wat levert deze uitbreiding concreet op, en hoe past de uitbreiding van het systeem bij de ambitie van het versimpelen van het systeem? Ook zien genoemde leden dat intramurale zorginstellingen een rol kunnen spelen in de lokale zorginfrastructuur. Hoe ziet de regering het samenspel tussen de zorgaanbieder, zorgverzekeraar, gemeente, zorgkantoor en de Wlz-uitvoering? Hoe zal dit concreet worden ingevuld door de verschillende partijen? Wat zijn de mogelijke alternatieven voor deze uitvoeringsstructuur? Zou één centraal zorgkantoor voor alle Wlz-cliënten denkbaar zijn, waarbij er zowel minder regionale verschillen kunnen voorkomen als waarbij er wordt bijgedragen aan de vermindering van regeldruk en overheadkosten?

De regering heeft ervoor gekozen om de bestaande uitvoeringsstructuur zoals deze in de AWBZ bestaat grotendeels te handhaven. Omdat de rol die de zorgverzekeraars binnen de AWBZ spelen op instigatie van De Nederlandsche Bank binnen de Wlz geheel wordt overgenomen door de Wlz-uitvoerders, is er geen sprake van een extra partij. Er is dus niet gekozen voor het creëren van een extra partij binnen de structuur van de Wlz.

Net als de leden van de PvdA-fractie onderschrijft de regering het belang van een goede lokale zorginfrastructuur. In de Wmo 2015 krijgen gemeenten de taak om hun beleid bij de verstrekking van voorzieningen af te stemmen op de wijze waarop de zorgverzekeraars voorzien in het leveren van geneeskundige zorg (en dan met name de geneeskundige zorg die thuis wordt verleend, zoals de wijkverpleging), en vice versa. Dat de Wlz-uitvoerders met de Wlz niet de taak krijgen om hun beleid af te stemmen met dat van de gemeenten (Wmo 2015) en de zorgverzekeraars (Zvw), komt vooral omdat thuiswonende verzekerden met een Wlz-indicatie de zorg die zij thuis ontvangen voor het overgrote deel voor rekening van de Wlz komen. Aangezien zij daarnaast geen rechten zullen hebben op maatwerkvoorzieningen als bedoeld in de Wmo 2015 of op wijkverpleging op grond van de Zvw, zal lokale afstemming voor hen niet nodig zijn. Ik deel de opvatting van de leden van de PvdA-fractie dat zorginstellingen (of die nu intramurale zorg verlenen of extramurale zorg) een belangrijke kunnen rol spelen in de verbetering van de lokale infrastructuur. Met de NZa en met veldpartijen ben ik dan ook in overleg over de vraag hoe nieuwe technische innovaties voor iedereen bereikbaar kan worden gemaakt.

De regering acht het verminderen van het aantal regio’s bij de zorgkantoren nodig, omdat de doelgroep en dus de totale geleverde zorg onder de Wlz kleiner wordt. De regering veronderstelt dat het overgaan tot regionale opschaling zorgt voor efficiëntere uitvoering, waaronder minder regeldruk en overheadkosten. Op dit moment acht de regering het overgaan op één centraal zorgkantoor niet opportuun. De regering kiest er bewust voor om in het eerste jaar van de Wlz het aantal zorgkantoren hetzelfde te houden. Zo kunnen de Wlz-uitvoerders de Wlz implementeren, zonder dat zij tevens rekening moeten houden met organisatorische veranderingen op het gebied van het aantal zorgkantoren.

Bij de behandeling van de Wmo 2015 is door de leden Voortman en Otwin van Dijk een amendement ingediend dat het mogelijk maakt voor betrokkenen uit de buurt, ouders of bijvoorbeeld zorgmedewerkers om samen een initiatief op te zetten.8 Genoemde leden zien graag de visie van de regering op deze mogelijkheid tot een «right to challenge» binnen de Wlz.

Het nemen van initiatief om als familie, buurtgenoten of zorgverleners nauwer bij de zorg betrokken te zijn of deze zelfs mede vorm te geven, juich ik toe. Een instrument analoog aan het voorgestelde «right to challenge» is naar mijn mening echter moeilijk verenigbaar met de Wlz als volksverzekering waarin de aanspraak op langdurige zorg wordt geregeld. Ik verwacht dat er met de wettelijke verankering van het VPT en het PGB voldoende mogelijkheden zijn voor de cliëntzijde om innovatief aanbod te stimuleren en het zorgkantoor «uit te dagen».

De leden van de fractie van de PvdA lezen in de memorie van toelichting dat voor cliënten met verblijf of een vpt, het mogelijk is om extra producten en diensten af te nemen, al dan niet tegen extra kosten. In hoeverre is dit ook mogelijk wanneer iemand meer, of andere zorg wenst? Hoe kan worden gezorgd dat de basis op orde is van wat een cliënt kan verwachten zonder deze eigen bijdragen? Wie ziet hierop toe? Vallen de eigen bijdragen die door cliënten worden betaald, voor bijvoorbeeld een dagje uit, onder een bepaalde anticumulatieregeling?

Het gaat hier om producten en diensten die niet onder de verzekerde zorg vallen. De zorginstelling kan die, net als nu onder de AWBZ, aanbieden. De verzekerde is vrij om die producten en diensten af te nemen. Als ze afgenomen worden, dan kan de zorginstelling daarvoor kosten in rekening brengen. De eigen bijdrage heeft alleen betrekking op de verzekerde zorg. Deze eigen bijdrage wordt vastgesteld door het CAK op basis van de regels die daarvoor op grond van de Wlz worden getroffen. De zorginstelling mag zelf geen eigen bijdrage voor de verzekerde zorg in rekening brengen. Verder vallen de kosten die de zorginstelling in rekening brengt voor de vrijwillig af te nemen producten en diensten niet onder een anticumulatieregeling. De zorginstelling moet de zorg leveren waarvoor de verzekerde geïndiceerd is. Meer dan de geïndiceerde zorg of andere zorg is daarbij niet aan de orde.

De Wlz-uitvoerder moet toezien of de verzekerde de zorg waarvoor de verzekerde geïndiceerd op orde is. De zorginstelling moet immers haar overeenkomst met de Wlz-uitvoerder nakomen. Andere organen die een toezichthoudende taak bij de zorg hebben zijn de NZa en de Inspectie voor de Gezondheidszorg.

De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal vragen over de wijze waarop partneropname in de Wlz is geregeld. Zij hebben eerder hun zorgen kenbaar gemaakt wat er gebeurt indien een gemeente weigert een partner van zorg te voorzien, indien deze persoon in een zorginstelling wil verblijven bij zijn of haar geliefde. Deze leden begrijpen niet waarom de regering niet de vrees deelt dat gemeenten deze zorg kunnen weigeren. De regering stelt er vertrouwen in dat een zorginstelling de gemeente wel op de vingers tikt, maar dat is wel heel vrijblijvend. Waar is de zorgplicht dan gebleven die gemeenten hebben, indien zij wel een partneropname weigeren op basis van de Wmo? Wie toetst daarop? Kan de regering dat nader toelichten?

De leden van de fractie van de SP vragen naar de zorg die een gemeente dient te leveren aan de niet-Wlz geïndiceerde partner die via partneropname op basis van de Wlz verblijft in een Wlz-instelling. Zij vragen verder naar de zorgplicht van de gemeente bij partneropname op basis van de Wmo. Wat dit laatste betreft, lees ik de vraag van deze leden zo, dat wordt gedoeld op de zorgplicht voor de «gezonde» partner die via partneropname op basis van de Wlz verblijft in een Wlz-instelling. Immers partneropname in de Wmo is gezien de aard van de voorziening niet aan de orde.

Indien een aanvraag voor een Wmo-voorziening wordt afgewezen, staan de mogelijkheden open voor bezwaar en beroep, zoals in de Wmo 2015 beschreven. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen zelfstandig wonende burgers en «gezonde» partners die op grond van een partnerindicatie bij hun Wlz-geïndiceerde partner in een Wlz-instelling verblijven. De mede opgenomen partner kan dus bezwaar maken bij de gemeente wanneer deze weigert hem de benodigde ondersteuning te bieden. Overigens kan de gemeente deze ondersteuning invullen met gecontracteerde aanbieders die buiten de instelling werkzaam zijn dan wel kan hij afspreken dat hij de ondersteuning inkoopt bij de Wlz-instelling waar de «gezonde» partner verblijft.

De leden van de SP-fractie hebben eerder een aantal vragen gesteld over de Wlz-uitvoerder en de rol van de zorgkantoren. Genoemde leden vinden het nog steeds onduidelijk wie de Wlz-uitvoerder is en welke taken deze Wlz-uitvoerder nu precies krijgt. Kan de regering dat nader uitleggen? Kan de regering tevens een overzicht sturen aan welke verantwoordelijkheden een Wlz-uitvoerder gehouden kan worden en aan welke eisen en voorwaarden zorgkantoren moeten voldoen?

Een Wlz-uitvoerder is een rechtspersoon die deel uitmaakt van een concern waarin ten minste één zorgverzekeraar zit. De Nederlandsche Bank staat het namelijk niet meer toe dat de zorgverzekeraars zelf de Wlz uitvoeren.

In de Wlz is geregeld dat Wlz-uitvoerders verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wlz voor verzekerden die een zorgverzekering hebben bij de zorgverzekeraar(s) in het concern, voor zover de uitvoering van deze wet niet bij of krachtens de wet aan anderen is opgedragen. De Wlz-uitvoerders hebben de belangrijke taak om ervoor te zorgen dat hun verzekerden die geïndiceerde zorg en overige diensten kunnen verkrijgen, waarop zij aangewezen zijn. Dit is de zorgplicht van de Wlz-uitvoerder. Ter uitvoering van zijn zorgplicht, dient de Wlz-uitvoerder voor zijn verzekerden de volgende werkzaamheden te (laten) verrichten:

  • hij sluit zorginkoopovereenkomsten met zorgaanbieders op grond waarvan die zorgaanbieders namens hem de zorg aan zijn verzekerden zullen verlenen waarop zijn verzekerden (getuige hun indicatiebesluit) zijn aangewezen. Dit gebeurt zowel voor zorg in een instelling als voor zorg die in het kader van een vpt geleverd wordt;

  • hij beoordeelt of iemand in aanmerking kan komen voor een vpt;

  • indien iemand voor zorg met verblijf of een vpt kiest, zorgt hij ervoor dat de benodigde zorg binnen redelijke termijn en daar waar de betrokkene woont (vpt) of wil gaan wonen (zorg met verblijf) voor de verzekerde beschikbaar is;

  • hij verstrekt zijn verzekerden informatie over de (voorwaarden verbonden aan de) diverse leveringsvormen, over het gecontracteerde zorgaanbod (wie is waarvoor gecontracteerd, wat zijn de verschillen tussen de gecontracteerde zorgaanbieders, zijn er wachttijden en zo ja, hoe lang zijn deze?);

  • hij bemiddelt een verzekerde die gekozen heeft voor zorg in een instelling of voor een vpt desgevraagd naar een geschikte gecontracteerde zorgaanbieder;

  • desgevraagd zorgt hij voor cliëntondersteuning bij de zorgplanbesprekingen;

  • hij bemiddelt indien een verzekerde die voor zorg in een instelling of voor een vpt heeft gekozen, van mening is dat de zorgaanbieder binnen de grenzen van het indicatiebesluit verkeerde of te weinig zorg levert, dan wel de bepalingen over de zorgplanbespreking en het zorgplan niet nakomt en de cliënt en de zorgaanbieder hier niet zelf uitkomen;

  • de Wlz-uitvoerders zijn daarnaast verantwoordelijk voor de controle van de aan verzekerden geleverde zorg;

  • ten slotte zijn de Wlz-uitvoerders verantwoordelijk voor de overige Wlz-werkzaamheden die niet bij of krachtens de wet aan anderen zijn opgedragen, zoals bijvoorbeeld het ontwikkelen van beleid op het terrein van zorginkoop.

Per regio zal een Wlz-uitvoerder als zorgkantoor worden aangewezen. Het zorgkantoor wordt bij en krachtens de Wlz belast met de wettelijke taak om voor alle verzekerden die in zijn regio wonen (dus ook voor de verzekerden van andere Wlz-uitvoerders die in die regio wonen) te zorgen voor de administratie van de zorg en – dit zal bij tweede nota van wijziging worden geregeld – voor de verstrekking van pgb’s. Deze regionale uitvoering is nodig om aan te sluiten bij de wijze waarop de zorg wordt ingekocht en om de zorgkosten beheersbaar te houden. In dezen zal de uitvoering van de Wlz overigens niet afwijken van die van de AWBZ.

Omdat de verantwoordelijkheid voor de administratie van de zorg voor alle verzekerden die in de zorgkantoorregio wonen bij het zorgkantoor wordt belegd, wordt verwacht dat de Wlz-uitvoerders die in een regio niet het zorgkantoor zijn, hun eigen wettelijke taken voor hun verzekerden die in die regio wonen (dat wil zeggen de taken die hierboven zijn opgesomd) uitbesteden aan het zorgkantoor. Ook dit is conform de AWBZ. Een en ander laat onverlet dat de Wlz-uitvoerders de eindverantwoordelijkheid voor de wijze waarop het zorgkantoor hun taken namens hun verricht, behouden. De wet draagt die taken immers aan hen en niet aan de zorgkantoren op. Om die reden kunnen zij de zorgkantoren in de uitbestedingsovereenkomsten richtlijnen voor de uitvoering meegeven, ontvangen de Wlz-uitvoerders de beheerskosten voor de taken die de wet aan hen opdraagt (in de uitbestedingsovereenkomsten zullen zij dat geld dan weer als wederprestatie voor de uit te besteden werkzaamheden aan de zorgkantoren doorgeven) en zijn de Wlz-uitvoerders verantwoordingsplichtig over de taken die de Wlz aan hen opdraagt (zij zullen de zorgkantoren daartoe moeten vragen te rapporteren over het werk dat zij op uitbestedingsbasis voor hen hebben verricht).

De zorgkantoren zijn direct verantwoordelijk voor de recht- en doelmatige uitvoering van de taken die de Wlz en het Blz rechtstreeks aan hen zullen opdragen. De taken die de zorgkantoren rechtstreeks opgedragen krijgen zijn de administratietaak en de verstrekking van pgb’s voor alle verzekerden die in de regio wonen. Daarnaast hebben zorgkantoren, omdat de zorgkantoren zij nu eenmaal ook Wlz-uitvoerder zijn, een zorgplicht jegens hun eigen verzekerden. Voor zover de zorgkantoren daarnaast op uitbestedingsbasis taken voor de Wlz-uitvoerders uitvoeren, hebben zorgkantoren slechts een afgeleide verantwoordelijkheid: zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering voor zover dat in de uitbestedingsovereenkomsten geregeld is. De Wlz-uitvoerder blijft eindverantwoordelijkheid hebben voor een recht- en doelmatige uitvoering van zijn wettelijke taken. Wanneer de Wlz-uitvoerder deze taken uitbesteedt aan een zorgkantoor, valt te verwachten dat de Wlz-uitvoerders in de uitbestedingsovereenkomsten met de zorgkantoren opnemen dat de zorgkantoren namens hen (Wlz-uitvoerders) dienen te zorgen voor een recht- en doelmatige uitvoering van de uitbestede taken.

De leden van de SP-fractie hebben er moeite mee dat de regering ervoor kiest om de indicatiestelling te laten uitvoeren door het Centrum indicatiestelling zorg. De regering geeft in haar beantwoording aan dat om over de aspecten van de indicatiestelling te kunnen oordelen, de kennis en ervaring doorgaans niet aanwezig is, of hoeft te zijn bij professionals, zoals wijkverpleegkundigen en huisartsen. Genoemde leden vinden dit een regelrechte schoffering van deze professionals die juist alle kennis en expertise in huis hebben om te oordelen welke zorg iemand nodig heeft. Zo begrijpen deze leden ook niet waarom de regering daarmee de mandatering van indicatiestelling en de standaardindicatieprotocollen (sip’s) afschaft in het huidige wetsvoorstel. Waarom kiest de regering voor de indicatiestelling door het CIZ, gezien daar in de afgelopen jaren veel problemen mee zijn geweest, als het gaat om te strenge indicaties en telefonische indicaties? Kan de regering tevens toelichten waarop het wantrouwen tegenover de kennis en expertise van professionals, zoals wijkverpleegkundigen, huisartsen en verpleeghuisartsen, gebaseerd is? Voorts vragen zij of het overzicht van de bezwaar- en beroepszaken tegen de indicatiebesluiten van het CIZ voor de plenaire wetsbehandeling naar de Kamer gestuurd kan worden.

De zienswijze van de SP-fractie dat met de keuze van de regering om de indicatiestelling in handen te leggen van het CIZ, professionals worden geschoffeerd, of worden gewantrouwd, wijst de regering ten stelligste af. De regering heeft geenszins de intentie om door de keuze voor het CIZ een diskwalificatie uit te spreken met betrekking tot de door de leden van de SP-fractie genoemde beroepsbeoefenaren.

De regering benadrukt dat zij hecht aan een onafhankelijke, deskundige en uniforme indicatiestelling door het CIZ. Het indiceren voor zorg op grond van de Wlz is een afweging die meerdere aspecten kent. De zorg die Wlz-cliënten nodig hebben is zwaar en complex, omdat in beginsel sprake is van permanent toezicht en/of 24 uur zorg in de nabijheid. De benodigde zorg beslaat in principe het verdere leven van de cliënt en betreft een integraal pakket dat alle levensdomeinen omvat. Ook moet bij het indiceren al rekening worden gehouden met het verdere verloop van de aandoening of beperking van de cliënt. Om al deze aspecten te kunnen beoordelen is niet alleen kennis van de aandoening of beperking nodig, maar ook kennis en overzicht over het verloop van de aandoening of beperking en de daaruit voortvloeiende zorgbehoefte op verschillende terreinen, en kennis van wet- en regelgeving. Om te kunnen vaststellen of recht bestaat op Wlz-zorg, heeft het CIZ informatie van deze beroepsbeoefenaren nodig, én het vereist daarnaast vooral onafhankelijke en objectieve beoordeling van de zorgbehoefte, mede op basis van die verkregen informatie. Het CIZ beschikt over de deskundigheid om op basis daarvan de zorgbehoefte objectief vast te stellen.

De gekozen wijze van indiceren, alle indicatieaanvragen door het CIZ laten beoordelen en – overigens net als nu – alle besluiten door het CIZ laten nemen, is ingegeven vanuit de wens om ook in de indicatiestelling uit te gaan van meer contact van het CIZ met de cliënt (in persoon). Bovendien is de roep om het risico op upcoding (niet-frauduleus te hoge indicatiebesluiten afgeven) in te perken een belangrijk argument voor de gekozen werkwijze geweest. De Kamer zal vóór de plenaire wetsbehandeling van de Wlz een overzicht van de bezwaar- en beroepszaken tegen indicatiebesluiten van het CIZ ontvangen.

De leden van de SP-fractie constateren dat de zorgprofielen waarover de regering in het voorliggende wetsvoorstel spreekt, pas in het najaar gepubliceerd zullen worden. Waarom wordt de uitwerking van de zorgprofielen niet voor de plenaire wetsbehandeling naar de Kamer gestuurd en is de regering bereid dit alsnog te doen? Kan de regering ook toelichten of de meerzorg betrokken wordt bij de totstandkoming van de zorgprofielen? Zo ja, blijft het CCE betrokken bij deze vorm van zorg? Voorts willen deze leden vragen in hoeverre er in de zorgprofielen rekening wordt gehouden met personen die een pgb aanvragen.

Voor 2015 zal het aantal zorgprofielen nagenoeg hetzelfde zijn als de huidige zorgzwaartepakketten. De zorgprofielen worden in de «Beleidsregels Indicatiestelling WLZ» opgenomen en worden in het najaar van 2015 in de Staatscourant gepubliceerd en aan de Kamer toegezonden. Het is het streven om vanaf 2016 het aantal zorgprofielen te beperken. Het Zorginstituut Nederland zal de vormgeving van de zorgprofielen nader uitwerken, in samenwerking met het CIZ, VWS, de NZa, branche- en cliëntenorganisaties. Zodra de uitwerking beschikbaar is, informeer ik de Kamer hierover.

Voor de bekostiging van zorg voor mensen met een behoefte aan substantieel meer zorg dan opgenomen in de hoogste zzp’s in de gehandicaptenzorg is in de huidige AWBZ-bekostiging een regeling voor bekostiging meerzorg bovenop de hoogste zzp’s opgenomen. Het CCE heeft nu een adviserende rol als de verzekeraar moet beoordelen of sprake is van een behoefte aan meerzorg.

Met de komst van de Wlz wijzigen deze wijze van bekostigen en de rol van het CCE niet. Bij de totstandkoming van de zorgprofielen zal hierop moeten worden aangesloten. Ik ben me wel bewust van de administratieve lasten van de huidige vaststelling van meerzorg. Daarom wil ik samen met onder andere ZN, VGN en CCE bezien op welke wijze ik gebruik kan maken van de positieve ervaringen die zijn opgedaan in het experiment regelarme instellingen met de inzet van meerzorg.

Voor de zorgprofielen is de leveringsvorm van de zorg niet relevant. Pgb-houders kunnen nog altijd naar eigen inzicht de zorg vorm en inhoud geven. Het doet er hierbij niet toe of in zorgzwaartepakketten of in zorgprofielen wordt geïndiceerd.

Tevens hebben de leden van de SP-fractie een aantal vragen over de zorgzwaartepakketen. De regering erkent dat een zorgzwaartepakket niet kan voorschrijven waar iemand behoefte aan heeft en welke zorg geboden moet worden. Waarom schaft de regering dan de zorgzwaartepakketten niet af? Kan de regering dat toelichten?

De zorgzwaartepakketten worden in de Wlz gebruikt als instrument bij de bekostiging. Diverse partijen hebben in de consultatierondes aangegeven dat de zorgzwaartepakketten een toegevoegde waarde hebben bij de bekostiging. Bij de indicatiestelling zal in de Wlz gewerkt gaan worden met zorgprofielen die globaler zijn omschreven dan de zorgzwaartepakketten. Daarmee ontstaat er meer ruimte voor zorgaanbieder, zorgkantoor en cliënt om de zorg waar de cliënt behoefte aan heeft meer op maat in te vullen.

De regering geeft in haar beantwoording aan dat de 10-uursmaatregel voor begeleiding komt te vervallen vanaf 1 januari 2015. De leden van de SP-fractie zijn verheugd dit te horen. Kan de regering tevens garanderen dat gemeenten niet de 10-uursgrens in hun verordeningen gaan opnemen, om onwenselijke gevolgen te voorkomen? Kan de regering de gemeenten daarop aanspreken? Deze leden verlangen een toelichting op dit punt.

Indien de gemeente op grond van het onderzoek vaststelt dat iemand niet op eigen kracht, met behulp van zijn sociale netwerk of door gebruik te maken van algemene voorzieningen kan participeren of zelfredzaam kan zijn, dan besluit de gemeente tot een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. Indien iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en deze wenst te ontvangen in de vorm van een pgb, dan is de gemeente gehouden deze te verstrekken indien de cliënt aan een aantal in de Wmo 2015 bepaalde voorwaarden heeft gedaan. Het aantal uren ondersteuning is niet als voorwaarde in de wet opgenomen en is voor gemeenten geen grond het verzoek om een pgb af te wijzen. Het pgb in de Wmo 2015 is een onderwerp dat veelvuldig aan de orde komt op bijeenkomsten met wethouders, raadsleden en gemeenteambtenaren in het land, waarin de onmogelijkheid van het stellen van een 10-uurs grens, of vergelijkbare voorwaarden expliciet aan de orde komt. Om gemeenten te ondersteunen in hun pgb-beleid heeft het Transitiebureau ook een handreiking ontwikkeld. Ook Per Saldo benadert gemeenten actief op dit punt.

De leden van de SP-fractie zijn ontdaan over het feit dat de regering geen contracteerplicht wil instellen in de Wlz. Op welke gronden is de regering deze mening toegedaan en is het niet zo dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en professionals zelf dienen te controleren op kwaliteit en niet het zorgkantoor met als het om kwaliteit gaat onvoldoende gevalideerde inkoopregels? Kan de regering hierop reageren?

In de Wlz zijn Wlz-uitvoerders verantwoordelijk voor de inkoop van kwalitatief goede zorg voor hun eigen verzekerden. De regering verwacht dat Wlz-uitvoerders deze taak uitbesteden aan de in de regio aangewezen Wlz-uitvoerder, het zorgkantoor. De regering ziet een onderscheid tussen de verantwoordelijkheid van de professional, van de zorgkantoren en die van de Inspectie voor de Gezondheidszorg als het gaat om kwaliteit. De professional is in eerste instantie verantwoordelijk voor de kwaliteit van de door hem geleverde zorg. De regering werkt er, in overleg met partijen, naar toe dat de Inspectie zich primair richt op de veiligheidsaspecten van kwaliteit. Zorgkantoren gaan zich juist meer richten op de ervaring van de cliënt, zoals de bejegening, eten en drinken, een prettige woonomgeving, omgaan met klachten en zinvolle dagbesteding. Een contracteerplicht past naar de mening van de regering niet bij de verantwoordelijkheid van het zorgkantoor om zorg te dragen voor kwalitatief goede zorg. De regering vindt het belangrijk dat als een zorgkantoor besluit om in zijn inkoopbeleid rekening te houden met bepaalde kwaliteitsuitkomsten, een gesprek tussen zorgaanbieder en zorgkantoor plaatsvindt over die uitkomsten. De aanbieder kan daarin inzichtelijk maken hoe hij het gesprek over kwaliteitsuitkomsten binnen zijn organisatie heeft gevoerd.

De leden van de SP-fractie zijn blij dat de regering de roerige voorgeschiedenis van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) niet ontkent. Toch hebben genoemde leden er problemen mee dat het CAK de verantwoordelijkheid houdt voor het innen van de eigen bijdragen. Is de regering voornemens om extra maatregelen te treffen om te voorkomen dat het CAK eerder gemaakte fouten opnieuw maakt? Wil de regering hiernaar kijken? Zo nee, waarom niet?

Met de invoering van de Wlz worden geen grote wijzigingen beoogd voor de eigen bijdrage systematiek. Ik vind het belangrijk dat de overgang zo vloeiend mogelijk te laten verlopen, zodat cliënten hier zo min mogelijk hinder van ondervinden. Daarom wordt het CAK nauw betrokken bij de uitvoeringstechnische aspecten van de eigen bijdrage in de Wlz.

De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom mensen die een zorgzwaartepakket GGZ-C hebben, geen garantie krijgen voor een wooninitiatief. Kan de regering aangeven waarom zij hiervoor gekozen heeft en is zij bereid deze mensen wel een garantie te geven? Genoemde leden verlangen een toelichting op dit punt.

Budgethouders met een GGZ-C pakket behouden conform het overgangsrecht van de Wmo in 2015 hun indicatie, hun pgb en de hoogte van dat pgb tot het moment dat ze met de gemeente tot afspraken zijn gekomen of de indicatie is verlopen. Zij kunnen door het overgangsrecht de zorg blijven inkopen bij het wooninitiatief. In het gesprek met de gemeente dat in 2015 zal plaatsvinden kunnen zij de wens om hun zorg in het wooninitiatief te continueren, bespreken.

De leden van de SP-fractie vinden het onbegrijpelijk dat de herstelgerichte tijdelijke opname na een ziekenhuisopname niet in de Wlz geregeld wordt. Dit is tegenstrijdig met de eerder aangekondigde maatregelen van de regering, om dit wel in de AWBZ te regelen. Wanneer is de regering voornemens om de Kamer te informeren over het beleid dat zij hierop wil maken in de Zvw?

De regering heeft dit in 2014 tijdelijk onder de AWBZ geregeld. Daarbij is ook aangegeven dat hiervoor op langere termijn de oplossing in de Zvw is te zien. Voor de zomer zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.

De regering geeft aan dat er jaarlijks 60 tot 70 mensen zijn met een complexe zorgvraag die te lang moeten wachten op een plaats of waarvoor geen passende plek gevonden kan worden. De leden van de SP-fractie hebben eerder al aangegeven dat voor jongeren zoals Brandon of Dexter passende zorg van groot belang is. Kan de regering aangeven welk beleid zij gaat hanteren in het voorliggende wetsvoorstel om te regelen dat de zorg voor deze kinderen goed geregeld gaat worden? Kan de regering tevens aangeven welke maatregelen zij treft voor voldoende passende plekken voor deze mensen? Tot slot willen genoemde leden weten waarom het de regering nog steeds niet gelukt is, voor veel mensen passende zorg of een passende plek te regelen. Kan de regering aangeven wat de oorzaak daarvan is en wat de regering van plan is daaraan te gaan doen?

Mede naar aanleiding van het overleg met de Kamer over cliënten met complexe zorgvragen heb ik overleg met het veld gekeken naar de oorzaken voor het soms (te) lang moeten wachten op een passende plek voor deze groep cliënten. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn onvoldoende passend zorgaanbod als gevolg van een gebrek aan kennis bij hulpverleners en onvoldoende aanbod in de regio. De bekostiging van de zorg of (de wijzigingen in) het zorgstelsel speelt mijns inziens veelal geen of een ondergeschikte rol. In overleg met veldpartijen, waaronder het CCE, bekijk ik nu hoe deze knelpunten rond de complexe zorg zijn op te lossen. Ik zal de Kamer hierover zeer binnenkort nader informeren in mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de commissie om een reactie op de recent uitgezonden documentaire over de jongen Dexter.

De leden van de SP-fractie hebben in de vorige schriftelijke inbreng een aantal vragen gesteld over het vervoer van en naar de dagbesteding. De regering heeft deze vragen niet beantwoord, kan de regering dit alsnog doen?

De cliënt met een indicatie voor intramurale zorg heeft, zoals thans ook in de AWBZ is geregeld, in de Wlz aanspraak op de dagbesteding en het vervoer van en naar deze dagbesteding. Indien de vraag gaat over de uitvoering van de AWBZ, wijst de regering er op dat een zorgkantoor altijd moet zorgen voor minimaal één mogelijkheid van passend vervoer en passende dagbesteding. Dit blijft ook in de Wlz zo. Indien een cliënt een andere keuze wil maken, die flink duurder is, kan een instelling overwegen een dergelijk aanbod niet te doen, of enkel tegen betaling van een eigen bijdrage. Indien er geen sprake meer zou zijn van passend vervoer, kan een cliënt zich tot het zorgkantoor wenden.

In de eerdere inbreng hebben de leden van de CDA-fractie een vraag gesteld over het therapeutische leefklimaat als indicator. Deze vraag kunnen zij helaas niet terugvinden in de beantwoording van de regering. Daarom stellen zij deze opnieuw. De toegangscriteria voor de Wlz zijn in dit wetsvoorstel uitgewerkt en zwaarder dan in de huidige AWBZ. Centraal staat het permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Waarom is ervoor gekozen het zogenaamde therapeutische leefklimaat niet meer als indicator op te nemen?

Een therapeutisch leefklimaat is een voorwaarde bij het bieden van passende zorg aan een cliënt. De behoefte van een cliënt aan een therapeutisch leefklimaat, is niet onlosmakelijk verbonden aan de langdurige zorg en aan het zorginhoudelijke Wlz-toegangscriterium dat de behoefte hieraan blijvend moet zijn; de Wlz-doelgroep. Het feit dat het therapeutisch leefklimaat niet tot de toegangscriteria tot de Wlz behoort, wil niet zeggen dat er geen therapeutisch leefklimaat aan Wlz-cliënten moet worden geboden wanneer een cliënt hier op basis van zijn aandoening, stoornissen en/of beperkingen behoefte aan heeft. Dit is onderdeel van goede zorg.

De regering is van mening dat mensen met een Wlz-indicatie een dermate zware zorgvraag hebben, dat gestreefd moet worden naar één integraal pakket met één zorgaanbieder als eindverantwoordelijke. De regering geeft hierbij aan dat zij het Zorginstituut Nederland om een uitvoeringstoets zal vragen. De leden van de CDA-fractie willen weten of dit betekent – als alle medische zorg onder de Wlz valt – dat de zorgaanbieder verantwoordelijk zal zijn voor de organisatie van de algemene medische zorg voor alle mensen met een Wlz-indicatie. Ook bij mensen die thuis verblijven met een volledig pakket thuis of pgb?

Het is inderdaad mijn streven om vanuit de filosofie van de Wlz een integraal pakket ter beschikking te stellen voor alle mensen die een indicatiebesluit voor Wlz-zorg hebben, ongeacht voor welke leveringsvorm zij kiezen. Zoals de leden van de CDA-fractie hier beschrijven, zal de Minister van VWS het Zorginstituut vragen hierover een uitvoeringstoets uit te brengen, waarbij de vraag zal worden meegenomen of de algemeen medische zorg voor alle verzekerden het beste uit de Wlz kan worden geleverd en zo ja, onder welke voorwaarden en op welke termijn. Onder de voorwaarden wordt ook de organisatie van en de verantwoordelijkheid voor de algemeen medische zorg bij de cliënt in zijn thuissituatie verstaan.

De leden van de CDA-fractie worden graag betrokken bij de vaststelling van de zorgprofielen. Is de regering bereid om de adviesaanvraag aan het Zorginstituut aan de Kamer te sturen en de uiteindelijke advisering ter bespreking voor te leggen aan de Kamer?

Ik ben graag bereid om de Kamer te informeren over de adviesaanvraag aan het Zorginstituut Nederland over de nieuw op te stellen zorgprofielen. Naar verwachting zal deze adviesaanvraag in het najaar 2014 worden gestuurd. Daarnaast zal ik te zijner tijd het advies van Zorginstituut Nederland ter bespreking aan de Kamer voorleggen.

Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat als men een vpt heeft de laagste inkomens wel € 156 per vier weken betalen? Indien de regering hierop bevestigend antwoordt, vragen deze leden of dit voor de gebruiker een duidelijk verschil is. En maakt de regering hiermee het pgb niet financieel aantrekkelijker dan het vpt? Hoeveel mensen verwacht de regering dat er in de Wlz gebruik zullen maken van het pgb? Zij vallen ook onder de groep van 200.000 mensen. De leden van de CDA-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat het pgb onder de Wlz een afgeleide wordt van het natura-tarief. In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel is een zinsnede opgenomen dat het natura-tarief wellicht te hoog was, omdat instellingen in de AWBZ hoge reserves hebben. Betekent dit dat het natura-tarief gaat dalen? Kan de regering aangeven met hoeveel? En blijft de verdeelsleutel van het pgb 75/100 intact?

Het klopt dat de eigen bijdrage voor de lage inkomens 156 euro per vier weken bedraagt. Deze is gebaseerd op de zogenoemde lage intramurale eigen bijdrage. In het vpt-tarief is echter ook opgenomen een vergoeding voor de verstrekking van eten en drinken. Dat vormt geen onderdeel van het pgb. Eten en drinken moet door de budgethouder thuis zelf worden betaald. Daarmee is het pgb financieel niet meer of minder aantrekkelijk dan het vpt. Ik verwacht dat de verhouding tussen pgb en zorg in natura in de Wlz ongeveer gelijk zal zijn aan de verhouding nu binnen de AWBZ voor mensen met een verblijfsindicatie (ongeveer 1:10). De verwachting is dat circa 20.000–25.000 mensen per 1 januari 2015 een Wlz-pgb hebben.

Het kabinet heeft inderdaad een aantal maatregelen genomen die kunnen ingrijpen op de ontwikkeling van de naturatarieven (en daarmee ook doorwerken in de pgb-tarieven). Het gaat om de volgende bedragen:

  • in het zorgakkoord 2013 is een oplopende taakstelling op de zzp’s opgenomen. Als gevolg hiervan worden de zzp-tarieven in 2015 verlaagd met een bedrag van € 40 miljoen structureel, gevolgd door een verdere verlaging met € 50 miljoen structureel vanaf 2017;

  • in het begrotingsakkoord 2014 is een taakstelling opgenomen van € 30 miljoen structureel vanaf 2015 in verband met een doelmatiger inkoop van zorg;

  • in het regeerakkoord is een taakstelling opgenomen in verband met de landelijke invoering van de Wlz. Deze taakstelling loopt op van € 45 miljoen in 2016 tot € 500 miljoen structureel vanaf 2017.

Het pgb-tarief is feitelijk 100% van de zorgcomponent van het naturatarief, als we de eventuele pgb-toeslagen buiten beschouwing laten. Het «opschonen» van het naturatarief naar de zorgcomponent heeft betrekking op de verblijfskosten, de kapitaallasten en de kosten voor behandeling. Deze kunnen bij elkaar ongeveer 25% van het naturatarief bedragen. Met inachtneming van het voorgaande is de verhouding tussen het pgb-tarief en het naturatarief gemiddeld dus ongeveer 75/100. Overigens kan dit verschillen afhankelijk van de functie en het zzp en of meerzorg is toegekend.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering ervan uitgaat dat niet-Wlz geïndiceerde cliënten automatisch onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen, en gemeenten hiervan op de hoogte zijn. Daar hebben deze leden twijfels over. Is de regering niet bang dat de druk op de Wlz zal toenemen, omdat cliënten geen zekerheden kunnen ontlenen aan de Wmo, waardoor de door de regering gewenste bezuinigingen en terugdringing van het aantal cliënten in de Wlz niet reëel zal zijn?

De leden van de CDA-fractie vragen tevens of er zo niet een zorgvacuüm gaat ontstaan daar waar gemeenten de zorg niet kunnen of willen leveren en het CIZ de toegang tot de Wlz weigert.

Cliënten die niet onder het overgangsrecht van de Wlz vallen komen onder verantwoordelijkheid van gemeenten en verzekeraars. Gemeenten worden hiervan via de gegevensoverdracht de hoogte gesteld. Op basis van onderzoek naar het langer thuis wonen gaat de regering er vanuit dat mensen er zelf de voorkeur aan geven om zo lang mogelijk zoveel mogelijk in de maatschappij te participeren en de zorg zo dicht mogelijk in de eigen omgeving te ontvangen. De Wmo is hiervoor het meest passend. De regering gaat er vanuit dat cliënten kiezen voor het regime dat het meest passend is om in hun zorgbehoefte te voorzien. Om te zorgen dat de Wlz bestemd blijft voor die cliënten waarvoor deze is bedoeld is er de onafhankelijke indicatiestelling. De regering stelt hoge eisen aan de indicatiestelling. Het is de toegangspoort tot de Wlz. Om druk op de Wlz tegen te gaan moet deze objectief en professioneel zijn. De juridische positie van het CIZ wordt hiervoor versterkt. Van een vacuüm waarin gemeenten de zorg niet willen leveren en het CIZ geen toegang afgeeft tot de Wlz kan geen sprake zijn. Cliënten die geen toegang krijgen tot de Wlz omdat zij niet aan de toegangscriteria voldoen vallen automatisch onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten.

Ook op pagina 47 lezen de leden van de CDA-fractie dat de regering van gemeenten en verzekeraars verwacht dat voor intramurale opname extramurale zorg geleverd wordt, zodat de continuïteit van zorg gewaarborgd is. Het probleem dat genoemde leden zien is dat dit voor individuele burgers aangaande de Wmo en de Zvw geen afdwingbaar recht is. Deze leden zijn van mening dat er voor de cliënten onvoldoende waarborgen zijn om dit goed te regelen. Waarom is de regering van mening dat die er wel zijn, en is dit voor hen wettelijk goed geborgd?

Deze leden refereren aan het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA over welke verplichtingen en mogelijkheden de Wlz-uitvoerder heeft als niet direct een plaats vrij is in een intramurale instelling. De Wlz-uitvoerder is op grond van dit wetsvoorstel gehouden binnen een redelijke termijn de Wlz-zorg te leveren als voor een cliënt een volledig pakket is geïndiceerd. Van gemeenten en zorgverzekeraars verwacht de regering dat zij in de tussentijd de extramurale zorg blijven leveren zodat de continuïteit van zorg geborgd is. Het probleem dat deze leden zien, deelt de regering niet. De gemeenten en de zorgverzekeraars zijn op grond van het wetsvoorstel Wmo 2015 en respectievelijk de Zvw gehouden aan een zorgvuldige overgang van cliënten naar een ander wettelijk kader, zoals de Wlz.

De leden van de CDA-fractie lezen op pagina 50 van de nota naar aanleiding van het verslag dat een instelling wel te zien krijgt hoeveel budget er aan de cliënt wordt toegewezen, maar de cliënt zelf niet. Op die manier wordt een onderscheid gemaakt tussen de voor- en achterkant van het systeem. Deze leden betwijfelen of een zorgplan helder genoeg maakt voor de cliënt of hij/zij de zorg krijgt waar hij/zij op basis van de bekostiging recht op heeft. Waarom maakt de regering dit onderscheid? De leden van de CDA-fractie zijn bang dat dit afbreuk doet aan de positie van de cliënt en zijn familie. Waarom kiest de regering er niet voor (in overeenstemming met het pleidooi van o.a. ActiZ, VGN en Ieder(in) om te komen tot een daadwerkelijk persoonsvolgende financiering? De toegang tot de Wlz blijft dan via de laag-middel-hoog-systematiek maar vervolgens wordt in het zorgplan afgesproken welke zorg een persoon nodig heeft. Dit zorgplan bepaalt dan de hoeveelheid geld die benodigd is. Zo ontstaat ook de mogelijkheid om te komen tot een flexibel vpt/pgb. Hierdoor kan bijvoorbeeld de huishoudelijke verzorging als vaste component van het vpt komen te vervallen. Hierdoor kan bijvoorbeeld ook voor een persoon met een hoog-indicatie die door de familie thuis verzorgd wordt daadwerkelijk gekomen worden tot zorg die echt nodig is, in plaats van zorg die voorgeschreven staat in het vpt. Dit alles onder de noemer «Zorgplan is realisatie». Is de regering bereid in overeenstemming met het pleidooi van de branche- en cliëntenorganisaties zoals neergelegd in de brief van 19 juni 2014 een artikel in de Wlz op te nemen dat voor de cliënt de mogelijkheid biedt tot het nemen van eigen regie in termen van persoonsvolgende bekostiging?

Het kabinet is ervan overtuigd dat in het zorgplan uitgewerkt moet worden welke zorg de cliënt zal ontvangen op grond van zijn recht op zorg dat bij de indicatie is vastgesteld. Het is niet wenselijk om het recht op zorg af te leiden van de bekostiging, aangezien het zorgvolume dat in de ZZP’s als een gemiddelde voor een hele categorie cliënten is vastgelegd, geen recht doet aan de individuele zorgbehoefte van cliënten.

In mijn brief over de invoering van de Wlz heb ik aangegeven dat ik in de tweede nota van wijziging zal voorstellen om in de Wlz in 2015 Wlz-zorg thuis aan te kunnen bieden en te bekostigen op grond van functies en klassen. Wlz-zorg in functies en klassen kan passend zijn voor cliënten die weliswaar voldoen aan de objectieve criteria voor toegang tot de Wlz, maar bijvoorbeeld vanwege goede informele zorg niet zijn aangewezen op het volledige zorgpakket thuis. Zij kunnen ervoor kiezen alleen die onderdelen van Wlz-zorg thuis af te nemen, waaraan zij behoefte hebben. De cliënten kunnen hiermee meer regie krijgen over hoe zij willen wonen en zorg en ondersteuning willen ontvangen.

De regering heeft evenals de leden van de CDA-fractie meer ambities op het terrein van de persoonsvolgende bekostiging. De Wlz biedt daarvoor de noodzakelijke wettelijke basis, waarop de komende jaren voortgebouwd zal worden. Hiervoor is geen nieuw of aangescherpt wettelijk kader nodig maar een zorgvuldig voorbereid traject met de NZa, Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders, gericht op het realiseren van een bekostigingssysteem dat recht doet aan de kenmerken en wensen van de doelgroep van de Wlz. Een ingrijpende wijziging van de bekostiging is per 2015 echter niet haalbaar. Ik start met Actiz wel een pilot bij vier instellingen waarin verschillende vormen van persoonsvolgende bekostiging een rol gaan spelen.

De regering is momenteel bezig met het zo goed mogelijk vormgeven van «de eerste fase», in het kader van het risicodragend maken van zorgverzekeraars en de overdracht van de AWBZ naar de Wlz. De leden van de CDA-fractie vragen waarom er nu al wordt gesproken van twee fasen. Deze leden kijken al kritisch naar de huidige overheveling, omdat de financiële consequenties en randvoorwaarden nog niet helder zijn. Genoemde leden zijn van mening dat zware langdurige zorg niet thuishoort in de Zvw. Een zogenoemde «tweede fase» is in de ogen van de leden van de CDA-fractie niet in het belang van de cliënt, omdat deze zal komen te vallen onder een schadeverzekering in plaats van een volksverzekering. De regering gaat in haar uitleg enkel en alleen in op de voordelen, maar zegt niets over de nadelen van het risicodragend maken van zorgverzekeraars. Dit geeft volgens deze leden geen reëel beeld. Om te komen tot een compleet beeld vragen zij hier een uitgebreide toelichting op het punt dat de Wlz overgedragen wordt naar de Zvw, waarbij met name ingegaan wordt op de risicodragendheid van deze verzekering met ingang van 1 januari 2017 alsmede de financiering van deze verzekering via de werkgeverslasten en het effect daarvan op de premies.

De regering spreekt van twee fasen om aan te geven dat de regering het wenselijk vindt om na invoering van de Wlz verder te denken over mogelijke verbeteringen, waaronder de mogelijkheid van met name het overhevelen van intramurale ouderenzorg naar de Zvw. De regering heeft hierover nog geen beslissing genomen. De regering is van mening dat pas een beslissing kan worden genomen als er een compleet beeld bestaat van de consequenties van een dergelijke stap, waaronder uiteraard ook de nadelen ervan. Daartoe zal nader onderzoek moeten plaatsvinden. Het ontwikkelen en testen van een adequaat en stabiel vereveningsmodel maakt daar een belangrijk onderdeel van uit. Ook de consequenties voor de financiering heeft de regering expliciet benoemd als aandachtspunt bij overheveling.

De leden van de CDA-fractie lezen dat mantelzorgers en andere niet-professionele hulpverleners kunnen worden vergoed uit het pgb conform de maximale tarieven die aan professionals vergoed kunnen worden. Voor nieuwe budgethouders geldt sinds 2014 dat er gedifferentieerde tarieven gelden. Deze leden willen weten welk onderscheid de regering hierbij maakt tussen verschillende soorten zorg. Daarna stelt de regering te gaan onderzoeken of «deze maatregel echt effect sorteert om deze op termijn in te voeren voor alle budgethouders». Genoemde leden willen graag duidelijker horen hoe de regering dit precies wil doen en wat zij gaat onderzoeken.

Voor iedereen die sinds 1 januari 2014 budgethouder is geldt dat hij/zij niet-professionele hulpverleners maximaal 20 euro per uur kan uitbetalen. Dit tarief geldt voor alle vormen van zorg. De maatregel is bedoeld om onnodige monetarisering van mantelzorg en andere informele en niet-professionele hulp tegen te gaan. De budgethouder moet, eventueel samen met de hulpverlener, kunnen aantonen dat wordt voldaan aan de criteria voor een zorgprofessional, zoals opgenomen in de pgb-regeling 2014. In het najaar van 2014 zal met betrokken partijen vastgesteld worden op welke wijze deze maatregel zal worden geëvalueerd. De uitkomsten hiervan zullen met uw Kamer worden gedeeld.

De regering heeft een overzicht gegeven van het aantal zzp-geïndiceerde mensen dat er niet voor kiest om in een instelling te verblijven. Daarin wordt duidelijk dat circa 85.000 mensen in 2012 met een indicatie voor langdurig verblijf niet in een instelling verbleven. De leden van de CDA-fractie merken op dat het aantal personen met de indicatie zorg met verblijf elk jaar toeneemt. Deze leden stelden eerder dat de druk op de Wlz zal toenemen, omdat cliënten geen rechten kunnen ontlenen aan de Wmo en de Zvw. Zij verwachten daarom dat dit zal leiden tot een flinke stijging van het aantal personen met een indicatie zorg met verblijf. Met de doelstelling van de regering om te werken naar een maximum van 200.000 mensen in de Wlz in het achterhoofd, ontvangen deze leden graag een uitgebreide reactie hierop van de regering.

Het is juist dat het aantal mensen met een verblijfsindicatie is toegenomen. Met name in de periode 2009 tot en met 2012 is dat het geval geweest. In het jaar 2013 is mede vanwege beleid gericht op langer zelfstandig thuis wonen sprake geweest van enige stabilisatie. Een toenemend aantal cliënten met een zzp-indicatie kiest voor een andere oplossing dan opname in een zorginstelling. Vooral het aantal cliënten met een verblijfsindicatie dat kiest voor pgb is de afgelopen periode toegenomen. Het gaat daarbij ook om cliënten met een hoog zzp die in aanmerking zullen komen voor Wlz-zorg.

Kennelijk willen ook mensen met ernstige beperkingen langer thuis kunnen blijven wonen. Mogelijk spelen ook andere factoren een rol. Ik ben van plan om een expertsessie te organiseren waar deskundigen wordt gevraagd welke verklaringen er zijn voor de verschillende waargenomen recente ontwikkelingen in zzp-indicaties en gebruik van naturazorg en pgb op basis van het zzp. Het verslag hiervan zal ik met de Kamer delen.

De regering hecht er aan te benadrukken dat zij zich niet ten doel gesteld heeft het aantal cliënten in de Wlz te maximeren op 200.000. Dit zou niet stroken met het verzekeringskarakter van de Wlz. Cliënten die voldoen aan de toegangscriteria voor de Wlz kunnen aanspraak maken op Wlz-zorg. Tevens geldt meer cliënten geholpen gaan worden in hun eigen woonomgeving met thuiszorg vanuit de Wmo en Zvw. De regering verwacht niet dat de druk op de Wlz zal toenemen, omdat mensen niet gemakkelijk kiezen voor een verhuizing naar een instelling als zij nog steeds voldoende thuis kunnen worden geholpen vanuit de Wmo en/of Zvw.

De regering stelt dat de inkomensafhankelijke premie Wlz lager zal zijn dan bij de AWBZ, en de verhoging van belastingtarieven in de 1e en 2e schijf ervoor zorgt dat er geen inkomensgevolgen zijn. De leden van de CDA-fractie constateren hier dat de regering vanuit de Wlz redeneert. Men heeft het vaak over één cliënt en één gezin. Denk hierbij aan de hogere premie van de Zorgverzekeringswet en het hogere eigen risico. Genoemde leden vragen daarom waarom de regering niet bereid is een nader onderzoek uit te voeren naar specifiek deze effecten.

In de Nota naar aanleiding van het Verslag bij de Wlz (Kamerstukken II, 2013/14, 33 891, nr. 9) heb ik aangegeven dat ik het niet opportuun acht om onderzoek te laten doen naar de inkomenseffecten met betrekking tot de eigen bijdrage voor zorg uit alle wetten, omdat deze effecten op zijn hoogst zeer beperkt zijn en het integrale koopkrachtbeeld voor verschillende huishoudtypen jaarlijks in de Rijksbegroting aan de orde komt.

In antwoord op de eerdere vragen van de leden van de CDA-fractie is in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij de Wlz (Kamerstukken II, 2013/14, 33 891, nr. 9) ingegaan op de koopkrachteffecten van de premiegevolgen van de overhevelingen, rekening houdend met de gevolgen voor de belastingen, het gemiddelde eigen risico dat mensen betalen en met het effect van de zorgtoeslag. Deze koopkrachteffecten zijn beperkt en geven daarom eveneens geen aanleiding om de samenloop tussen premiegevolgen en gevolgen voor de eigen bijdragen nu nader te onderzoeken.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat de regering ervoor kiest om de extramurale verpleging en verzorging onder te brengen in de Zvw, omdat deze zorg daardoor dichterbij andere zorg, zoals huisartsenzorg wordt gepositioneerd. Inmiddels hebben deze leden vernomen dat een zorgverzekeraar de Persoonlijke Verzorging en Verpleging gaat opsplitsen in zeker meer dan 10 producten.

Is dit niet in strijd met het door de regering beoogde doel, namelijk ruimte aan de professionals om dicht naast de zorgbehoevende mens vast te stellen wat hij/zij nodig heeft? Vervolgens wordt aangegeven dat overheveling naar de Zvw zonder adequate risicoverevening, kan leiden tot risicoselectie. Wanneer kan volgens de regering worden gesproken van een «adequaat» functionerend risicovereveningsmodel? Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat het afbouwen van het ex-post model een prikkel kan zijn voor risicoselectie door zorgverzekeraars? En welke gevolgen voorziet de regering voor de kleine zorgverzekeraars bij een volledig risicodragende uitvoering? Daarnaast wordt erover gesproken dat zorgverzekeraars de komende tijd moeten aantonen dat deze stap leidt tot aanvullende doelmatigheid. Als dat zo is kunnen zij volgens de regering overgaan tot risicodragende uitvoering. Genoemde leden horen hier niets over de kwaliteit van zorg, en wat de gevolgen van deze politieke keuze zijn voor de patiënt/cliënt. Graag ontvangen zij meer duidelijkheid op dit punt.

De bekostiging in 2015 betreft een vereenvoudiging van de huidige prestaties in de AWBZ en Zvw. In totaal gelden nu 10 prestaties voor verpleging en verzorging in de AWBZ en 4 voor Medisch Specialistische Verpleging Thuis (MSVT) in de Zvw. In 2015 wordt er overgegaan naar in totaal 10 prestaties. Deze wijze van bekostigen en vereenvoudigen van prestaties in 2015 is in nauw overleg met veldpartijen tot stand gekomen. Vanaf 1 januari 2015 vervalt de huidige indicatiestelling voor extramurale verpleging en verzorging door het CIZ. De zorgverlener krijgt vanaf 2015 de ruimte om te kijken wat daadwerkelijk nodig is, breder dan de oorspronkelijke zorgvraag van de cliënt. De professional komt bij de cliënt thuis, kijkt wat nodig is en geeft aan wie de zorg het beste kan uitvoeren. Dit is de vereenvoudiging van de bestaande situatie in 2015. Vanaf 2016 zal sprake zijn van een beperkt aantal zorgcategorieën met een gemiddelde prijs, op basis van de intensiteit van de benodigde zorg.

Vervolgens vragen de leden van de CDA-fractie wanneer er volgens de regering gesproken kan worden van een «adequaat» functionerend risicovereveningsmodel voor extramurale verpleging en verzorging. In 2016 zal de Minister van VWS beoordelen of het ex ante risicovereveningsmodel de voorspelbare kostenverschillen van verpleging en verzorging tussen zorgverzekeraars adequaat genoeg compenseert om volledige risicodragendheid mogelijk te maken. Om dit te beoordelen maakt de Minister gebruik van de gebruikelijke objectieve maatstaven als de verklaringskracht van het model en het effect van het ex ante vereveningsmodel op verzekeraarniveau.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het met hun eens is dat het afbouwen van ex postcompensaties een prikkel kan zijn voor risicoselectie door zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars moeten via het ex ante risicovereveningsmodel worden gecompenseerd voor voorspelbaar verliesgevende en winstgevende verzekerden. Als zorgverzekeraars niet voldoende worden gecompenseerd voor voorspelbaar verliesgevende verzekerden dan wel worden overgecompenseerd waardoor er voorspelbaar winstgevende verzekerden ontstaan, dan ontstaat een prikkel tot risicoselectie. Om prikkels voor risicoselectie te voorkomen is continue aandacht voor verbetering van het risicovereveningssysteem essentieel. Daarom wordt van jaar op jaar gewerkt aan het op peil houden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van het ex ante risicovereveningsmodel, waardoor de prikkel tot indirecte risicoselectie gemitigeerd wordt. Voor het afbouwen van de ex postcompensaties is de kwaliteit van het ex ante vereveningsmodel leidend.

De leden van de CDA-fractie vragen welke gevolgen de regering voorziet voor kleine verzekeraars bij een volledig risicodragende uitvoering van extramurale verpleging en verzorging. Het is op voorhand niet gezegd dat kleine verzekeraars meer risico lopen dan grote verzekeraars. De Minister van VWS informeert de Tweede Kamer jaarlijks over de vormgeving van het risicovereveningssysteem voor het komende jaar. Zoals gebruikelijk bericht de Minister de Tweede Kamer in juni met een brief over de voorgenomen vormgeving van het ex ante risicovereveningsmodel en in september over de voorgenomen vormgeving van de ex post compensaties in het risicovereveningssysteem. In de septemberbrief zal ook worden aangegeven wat de kwaliteit van het ex ante risicovereveningssysteem is en welk effect het voorgenomen vereveningssysteem heeft op kleine zorgverzekeraars.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie wat de gevolgen zijn van de risicodragende uitvoering voor de kwaliteit van zorg en voor de patiënt/cliënt. Het is de rol van zorgverzekeraars om kwalitatief goede wijkverpleegkundige zorg in te kopen tegen een goede prijs. Zorgverzekeraars zullen zich daartoe een oordeel moeten vormen over de kwaliteit van zorg die verschillende aanbieders leveren. Zorgverzekeraars hebben een belang bij kwalitatief goede zorg thuis, zodat de druk richting bijvoorbeeld de (duurdere) medisch specialistische zorg afneemt, waar dezelfde zorgverzekeraar ook weer risicodragend voor is.

De regering stelt dat indien een mantelzorger zich onvoldoende gesteund voelt door de gemeente, hij daarover in gesprek kan gaan met zijn gemeente. Dit is volgens de regering geen reden om toegang te krijgen tot de Wlz. De leden van de CDA-fractie denken dat het voor mensen juist wel een reden is om een Wlz-indicatie te vragen. Erkent de regering dat er sprake is van een schemergebied tussen de Wmo 2015 en de Wlz, waar bepaalde mensen wellicht gebruik van gaan maken als zij zich onvoldoende gesteund voelen door de gemeente, waardoor de kosten van de Wlz zullen oplopen?

Gemeentelijk mantelzorgbeleid kan er aan bijdragen dat de mantelzorger zijn mantelzorgtaken kan volhouden en draagt er op die manier aan bij dat de noodzaak tot inzet van (aanvullende) formele zorg en ondersteuning er minder of niet is. Het is echter niet zo dat een (beleefde) onvoldoende steun door de gemeente aan de mantelzorger kan leiden tot een groter beroep op de Wlz. Om in aanmerking te komen voor toegang tot de Wlz is namelijk de zorgbehoefte van de zorgvrager bepalend en niet de mate waarin een mantelzorger wordt ondersteund bij zijn mantelzorgtaken door de gemeente. De Wlz is er voor mensen die een blijvende behoefte aan permanent toezicht hebben of 24 uur zorg per dag nodig hebben in de directe nabijheid. De afbakening van de Wlz met deze duidelijke criteria voorkomt dat er een schemergebied is tussen de Wmo 2015 en de Wlz.

De leden van de CDA-fractie lezen dat een kind eerst zoveel mogelijk geholpen wordt in zijn eigen omgeving vanuit de Jeugdwet, om binnen zijn mogelijkheden kansen te krijgen zich te ontwikkelen. In theorie begrijpen deze leden dit uitgangspunt. Begrijpen de leden van de CDA-fractie goed dat een kind onder de 18 jaar, ondanks zeer intensieve kindzorg, moet rekenen op zorg via de Jeugdwet? Deze leden vragen de regering het begrip «ontwikkelperspectief» beter te duiden. Het is toch zo dat kinderen in een instelling ook ontwikkelperspectief kunnen hebben? Genoemde leden lezen het zo dat kinderen onder de 18 jaar nauwelijks in aanmerking kunnen komen voor de Wlz. Zij vrezen dat er op die manier bij ouders «het water tot aan de lippen» komt te staan.

Ook kinderen die zeer intensieve kinderzorg nodig hebben, bijvoorbeeld in een instelling, kunnen inderdaad ontwikkelperspectief hebben. Dit staat los van het wettelijk kader waar iemand onder valt. De Wlz is echter, in tegenstelling tot de Jeugdwet, gericht op mensen met een langdurige, blijvende zorgbehoefte. Bij met name jonge kinderen kan in veel gevallen nog niet geconstateerd worden in hoeverre dit het geval is. Zolang dit niet duidelijk is, is het wenselijk dat de jeugdige onder de Jeugdwet blijft vallen, waar alle zorg rondom opvoed- en opgroeiproblematiek onder valt. Zo kan makkelijker maatwerk in en om het gezin worden geleverd. Dit kan ouders juist tijdig de benodigde ondersteuning en hulp bieden. Ook voorkomt het schuiven tussen wettelijke kaders in het geval dat de zorgbehoefte van een jeugdige weer afneemt (Jeugdwet> Wlz> Jeugdwet). Het neemt niet weg dat, zodra duidelijk is geworden dat een kind een blijvende zorgbehoefte heeft en «levenslang en levensbreed» zorg nodig heeft, hij of zij aanspraak maakt op de Wlz.

Overigens komt specifiek intensieve kindzorg (IKZ) komt niet onder de Jeugdwet, maar onder de Zvw te vallen. De reden hiervoor is dat de persoonlijke verzorging die in dit kader wordt gegeven zeer nauw is verbonden met de verpleging die het kind ontvangt. Vaak wordt dit ook door dezelfde professional geleverd. Omdat de verpleging onder de Zvw komt te vallen, is het wenselijk dat het bijbehorende pakket met persoonlijke verzorging hier ook onder valt. Dit maakt het makkelijker om een integraal pakket aan hulp te kunnen bieden.

De leden van de CDA-fractie hebben een vraag gesteld over tijdelijke opnames in een verpleeginstelling. Zij vroegen wie vaststelt of de zorgbehoefte overgaat of minder wordt, en daarnaast of het voor de gemeente en verzekeraar volstrekt helder is dat zij dit soort zorg moeten bieden. In haar antwoord gaat de regering hier niet op in. Daarom ontvangen deze leden graag alsnog een reactie op bovengenoemde vragen.

Kortdurende intramurale zorg kan aan de orde zijn wanneer mensen met een ziekte, aandoening, stoornis of beperking vanwege een acute situatie niet thuis kunnen zijn. Voor deze mensen is dan een opname nodig. Is de opname nodig vanwege een tijdelijke zorgvraag na een ziekenhuisopname of vanwege een tijdelijke toename van de zorgbehoefte van de cliënt vanwege verergering van de ziekte, dan gaat het om medisch noodzakelijk verblijf in verband met geneeskundige zorg. Dit is mogelijk op grond van de Zvw (art. 2.12 van het Besluit zorgverzekering). Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen met een delier. Als een cliënt niet thuis kan zijn omdat zijn mantelzorger plotseling wegvalt, kunnen gemeenten indien sprake is van een spoedeisend geval, op grond van de Wmo 2015 onverwijld een passende tijdelijke maatregel nemen in afwachting van de aanvraag van de cliënt voor een Wmo-voorziening en van de uitkomsten van het onderzoek dat hieraan voorafgaat. Het Transitiebureau Wmo informeert en ondersteunt gemeenten bij het inzetten van kortdurend verblijf, ondermeer met een handreiking.

Het is aan de huisarts, al dan niet in samenspraak met bijvoorbeeld een arts verstandelijk gehandicapten, of aan een medisch specialist om in te schatten of de zorgbehoefte overgaat of minder wordt, dan wel dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gezegd dat de cliënt vanwege zijn aandoening, stoornis of beperking blijvend op Wlz-zorg zal zijn aangewezen. Is dit laatste het geval, dan kan de arts de cliënt met spoed laten opnemen in een Wlz-instelling via een versnelde indicatieprocedure van het CIZ. Het is dan aan het CIZ om vast te stellen of de cliënt blijvend zal zijn aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Hierbij maakt het CIZ gebruik van de medische informatie die inzicht geeft in de prognose van de aandoening, stoornis of beperking van de cliënt. Als een cliënt kortdurend op intramurale zorg is aangewezen, dan kunnen de verwijzers zoals hierboven beschreven, de cliënt laten opnemen via de Zvw of Wmo 2015.

Daarbij wordt door de regering gesteld dat wanneer geen sprake is van geneeskundige zorg, mensen die «tijdelijk niet thuis kunnen zijn» een beroep kunnen doen op respijtzorg vanuit de Wmo 2015. Bij een versterking van de positie van de mantelzorger, moeten zij ook kunnen rekenen op deze ondersteuning van de gemeente. De leden van de CDA-fractie vragen of gemeenten hiervan op de hoogte zijn en welke (minimale) criteria hanteren zij voor inzet van respijtzorg. Dit om te voorkomen dat de verschillen tussen gemeenten te ver uiteenlopen en daardoor weer een grotere druk komt op de Wlz.

De Wmo 2015 stelt inhoudelijke eisen aan de aard en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorziening. Zo is aangegeven dat de maatwerkvoorziening in elk geval een passende bijdrage dient te leveren aan het bereiken van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid en participatie. Bij de beoordeling wat een passende bijdrage is, houdt de verplichting van de gemeente in dat daarbij expliciet dient te worden meegewogen wat de mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger is. Daarmee wordt gewaarborgd dat de gemeente te allen tijde de situatie van de mantelzorger meeweegt en vervolgens ook de daarop afgestemde ondersteuning op maat zal bieden. De regering acht individueel maatwerk te prefereren boven centraal vast te stellen criteria voor de inzet van respijtzorg. Bovendien heeft de gemeente er zelf alle belang bij dat (dreigende) overbelasting vroegtijdig wordt gesignaleerd en wordt voorkomen dan wel bestreden, zowel door inzet van goede respijtzorg als door andere algemene maatregelen die de mantelzorger ondersteunen. Samen met de VNG is er een handreiking respijtzorg ontwikkeld voor gemeenten die november jl. is gepubliceerd. Deze handreiking geeft gemeenten inzicht in hoe ze respijtzorg kunnen vormgeven en in welke gevallen het uitkomst kan bieden. Daarmee draagt deze handreiking bij aan een grotere bewustwording bij gemeenten dat door tijdige inzet van respijtzorg overbelasting van mantelzorgers en daarmee problemen bij de cliënt die kunnen leiden tot een aanvraag voor de Wlz kunnen worden voorkomen. Daarnaast wordt gewerkt aan de aanpassing van de zogeheten basisfuncties mantelzorg. Deze functies zijn in 2009 ontwikkeld en geven gemeenten handvatten bij het invullen van het gemeentelijke mantelzorgbeleid. Samen met de VNG ga ik deze functies aanpassen aan de hervorming langdurige zorg en ondersteuning.

De leden van de CDA-fractie zijn niet tevreden over het antwoord op de vraag hoe zzp VV4 en VG3 aanspraak kunnen blijven maken op intramurale zorg via de Wlz. Het feit dat er extra geld geraamd is, snijdt totdat de regering uiteengezet heeft wat de financiële houdbaarheid van deze wet is geen hout. Daarnaast maken de leden van de CDA-fractie zich zorgen over de rechtspositie van mensen. Anders gezegd: hoe kan het dat de criteria «24-uurszorg in nabijheid» en «permanent toezicht» voordat het begrotingsoverleg gevoerd is geen aanspraak geven op een Wlz-plek en na het begrotingsoverleg wel aanspraak geven op een Wlz-plek? De leden van de CDA-fractie lezen dat rekening gehouden gaat worden met de beperkingenbeelden en zorgbehoeften van de groepen cliënten. De vraag van deze leden is dan ook: hoe?

Het Wlz-toegangscriterium «24 uur per dag zorg in de nabijheid omdat de verzekerde zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen, (1°...) of 2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft» bevat een bandbreedte in de beschrijving met betrekking tot de begrippen «ernstig nadeel voor hem zelf» en «regieproblemen» wat betreft de cliënten die tot de doelgroep van de ZZP’s VV 4 en VG 3 behoren. Dit betekent dat deze bandbreedte enige ruimte laat voor interpretatie. Via deze bandbreedte is het mogelijk om deze begrippen op een zodanige wijze in de Wlz-beleidsregels uit te werken dat deze cliënten toegang kunnen krijgen tot de Wlz en tot deze zorgprofielen. Als deze beleidsregels eenmaal zijn vastgesteld, vormen zij de basis voor de landelijke uniforme indicatiestelling door het CIZ. Zoals te doen gebruikelijk, zullen de beleidsregels aan de Kamer worden gestuurd. Het afwegingskader is daarmee voor iedereen duidelijk en uniform geldend. De regering deelt dan ook de zorgen van de leden van de CDA-fractie over de rechtspositie van de cliënt niet.

De regering stelt dat «momenteel wordt bezien op welke wijze geneeskundige zorg voor mensen die tijdelijk niet thuis kunnen zijn wordt vormgegeven». De leden van de CDA-fractie horen graag of hierover al duidelijkheid is, en anders wanneer deze wordt gegeven. Tevens vernemen zij graag wat de «bijzondere omstandigheden» zijn waarin het CIZ binnen twee weken moet beslissen.

De regering is voornemens de Kamer rond de zomer duidelijkheid te geven over de wijze waarop verblijf in verband met geneeskundige zorg vanaf 2015 in de Zvw wordt vormgegeven.

Bij «bijzondere omstandigheden» gaat het om situaties waarbij cliënten per direct in een instelling moet worden opgenomen. Het gaat om cliënten die nog geen zorg uit de Wlz ontvangen, maar waarbij de verwachting is dat zij blijvend zijn aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De normale termijn waarbinnen het CIZ een indicatiebesluit dient af te geven bedraagt zes weken. In voorgenoemde situatie is het noodzakelijk dat het CIZ het indicatiebesluit sneller afgeeft. Het CIZ dient in dergelijke gevallen dan ook binnen twee weken te beslissen. Tevens wordt geregeld dat een indicatiebesluit, wanneer dat inhoudt dat de verzekerde op zorg van de Wlz is aangewezen, terugwerkt tot het moment van opname, zodat de kosten vanaf de datum van de spoedopname uit de Wlz kunnen worden betaald. Dit wordt geregeld in het Blz.

De regering stelt dat 18-plussers met een LVB-handicap net als 18-plussers met een ggz-behandeling zorgzwaartepakket een perspectief op verbetering hebben. Daarna stelt de regering dat mensen met een LVB-handicap wel tijdelijk toegang krijgen tot de Wlz, in tegenstelling tot ggz-ers. De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat beide groepen niet volledig met elkaar te vergelijken zijn, maar zij begrijpen niet waarom een ggz-er eerst drie jaar onder een schadeverzekering moet vallen. Deze leden vinden de periode van drie jaar onder de Zvw veel te lang. Zij vragen hoe de regering erbij komt dat er pas na drie jaar intramurale ggz-behandeling met zekerheid gezegd kan worden dat iemand blijvend is aangewezen op zware zorg uit hoofde van de Wlz. De leden van de CDA-fractie zien hierover graag een duidelijke verklaring.

Ik ben het met de leden van CDA-fractie eens dat waarschijnlijk niet in alle gevallen pas na drie jaar met zekerheid kan worden gezegd dat iemand blijvend is aangewezen op zware zorg. Mogelijk kan dat in sommige gevallen al eerder worden vastgesteld, in andere gevallen pas later. Een onderscheid op basis van inhoudelijke criteria verdient dan ook uiteindelijk de voorkeur boven een jaarsgrens. Er zijn op dit moment echter geen inhoudelijke toetsingscriteria voorhanden. Het doel van de verschuiving van de jaargrens naar drie jaar, is dat de zorg voor een groep patiënten waarbij het perspectief op (spoedig) herstel en/of een overgang naar ambulante zorg en ondersteuning vrij groot, is onder de Zvw komt te vallen. Daarmee worden aanbieders en zorgverzekeraars gestimuleerd om in te blijven zetten op herstel, participatie en ambulantisering.

De leden van de CDA-fractie lezen dat zzp’s niet bedoeld zijn voor het gesprek tussen zorgverlener en cliënt over de te verlenen zorg. De regering stelt dat er, om fixatie op uren te voorkomen, geïndiceerd zal gaan worden op zorgprofiel. Het recht op zorg van de verzekerde wordt vastgelegd in het indicatiebesluit. Begrijpen deze leden dit goed dat dit te vergelijken is met de zorgplicht die zorgverzekeraars hebben? Er komt dus alleen op het indicatiebesluit te staan dat een cliënt recht op zorg heeft. Genoemde leden blijven van mening dat dit ten koste gaat van de rechtspositie van de cliënt. Deze leden willen weten welke rechten een verzekerde kan ontlenen aan het zorgprofiel, als er minder nadruk ligt op omvang en uren van zorg. Zeker gezien de conclusies van het recente inspectierapport over de verpleeghuizen waar de zorg bij sommige instellingen onder de maat is. De cliënt heeft in het door de regering voorgestelde systeem minder in handen. Wat is in dit systeem de rechtspositie van de cliënt en zijn familie wanneer de zorg ondoelmatig wordt verleend? Hebben zij het recht om inzage te hebben in de financiering door het zorgkantoor?

In het indicatiebesluit wordt niet alleen tot uitdrukking gebracht dat de verzekerde recht heeft op zorg, maar wordt ook aangegeven op welke zorg de verzekerde recht heeft. In het indicatiebesluit wordt daarom aangegeven wat het best bij hem passende zorgprofiel is. De samenhangende zorg die voortvloeit uit het zorgprofiel is het recht op zorg van de verzekerde. Een cliënt kan tegen dit zorgprofiel bezwaar maken als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. De zorg in het zorgprofiel wordt in dialoog tussen cliënt, zijn vertegenwoordiger en de zorgaanbieder geconcretiseerd in het zorgplan. Dit is de zorg waar de cliënt recht op heeft. Het zorgkantoor heeft de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de zorgaanbieder deze zorg ook daadwerkelijk levert.

Indien een cliënt van mening is dat zijn zorgaanbieder de bepalingen over de zorgplanbespreking of het zorgplan niet (goed) nakomt, zal hij daarover wel eerst een klacht in moeten dienen bij de zorgaanbieder zelf. Doet die niets of onvoldoende, dan is in het wetsvoorstel Wkkgz (Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg) aanvullend geregeld dat de cliënt naar de geschilleninstantie kan indien de klacht niet naar behoren door de aanbieder wordt behandeld. Wanneer de klachtafhandeling door de zorginstelling niet goed verloopt kan een cliënt vanaf medio 2014 terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Daarnaast kan de cliënt ook klagen bij het zorgkantoor, waarna het zorgkantoor de zorgaanbieder aanspreekt op de klacht. Onderneemt het zorgkantoor geen actie, dan kan de cliënt hiertegen bezwaar indienen bij het zorgkantoor, en vervolgens beroep instellen bij de rechtbank en in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Ten slotte, de cliënt heeft aan de hand van het geïndiceerde zorgprofiel inzicht in het zorgzwaartepakket op grond waarvan de zorg wordt bekostigd. De tarieven van de NZa voor de vergoeding van de zorzwaartepakketten zijn weergegeven op de website van de NZa.

De regering erkent, in antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie, dat de zorgvraag bij huisartsen alleen maar zal toenemen. Met deze toename is rekening gehouden bij het vaststellen van de budgettaire groeiruimte voor huisartsenzorg (1,0% demografische groei plus 1,5% groei om substitutie van zorg op te vangen), zo lezen deze leden. Daarna stelt de regering dat ook de wijkverpleegkundige veel zorgvragen kan behandelen. Gezien het huidige tekort van het aantal wijkverpleegkundigen, vragen genoemde leden of er hier ook rekening mee gehouden is bij de vaststelling van de groeiruimte. Kan de regering inmiddels inzage verschaffen in het aantal wijkverpleegkundigen dat momenteel in het laatste opleidingsjaar zit en hoeveel er zij-instromen? Wanneer zijn deze wijkverpleegkundigen klaar voor de arbeidsmarkt?

Bij het vaststellen van de groeiruimte voor de wijkverpleging is net als bij de huisartsenzorg rekening gehouden met de extra toename van de zorgvraag, zodat bovenop de demografische groei in de AWBZ van 1,4 %, voor wijkverpleging ruimte is voor 1% extra groei. Naar schatting hebben in het huidige laatste jaar van de HBO-opleiding verpleegkunde ongeveer 350 tot 400 studenten gekozen voor Maatschappelijke Gezondheidszorg (MGZ), de richting die opleidt tot wijkverpleegkundige. Zij zullen hun diploma in juli 2014 kunnen behalen. Er zijn ongeveer 75 zij-instromers in het huidige studiejaar voor MGZ. Zij kunnen hun diploma behalen in juli 2017. Overigens geldt dat alle afgestudeerden van de HBO-verpleegkunde opleiding en verpleegkundigen die in een instelling werken breed inzetbaar zijn en ook als wijkverpleegkundigen kunnen werken.

De leden van de CDA-fractie willen opmerken dat zij de uitleg van de regering omtrent de overbruggingszorg nog niet helemaal helder vinden. Moeten genoemde leden dit zo lezen dat de overbruggingszorg voordat er een indicatie Wlz is afgegeven onder de verantwoordelijkheid van de gemeente en zorgverzekeraars valt en na de indicatiestelling onder de Wlz-uitvoerder indien er geen zorg voorhanden is? Zo ja, dan is dit een heldere scheiding waar deze leden om vragen.  Zo niet, dan vragen deze leden of de regering het onderscheid duidelijker kan aangeven. Wanneer zijn gemeenten en zorgverzekeraars verantwoordelijk en wanneer zorgaanbieders in de Wlz in het kader van de «overbruggingszorg» tussen verschillende systemen in? En hoeveel financiële middelen ontvangen zorgverzekeraars en gemeenten hiervoor aangezien dit tot heden uit de AWBZ wordt gefinancierd?

Zorgverzekeraars en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning die (nog) niet beschikken over een Wlz-indicatie van het CIZ. Wlz-uitvoerders hebben een zorgplicht voor mensen met een indicatie voor de Wlz. In de Wlz is geregeld dat indien een cliënt met Wlz-indicatie in een instelling wil verblijven waar nog geen plek is, de Wlz-uitvoerder de verantwoordelijkheid heeft om onder voorwaarden overbruggingszorg te leveren.

Ter overbrugging van een crisissituatie geldt een spoedzorgregeling. Het gaat hierbij om cliënten die nog geen zorg uit Wlz ontvangen maar acuut zijn aangewezen op Wlz-zorg. In deze situatie dient het CIZ binnen twee weken een indicatiebesluit af te geven. Wanneer de verzekerde ingevolge dit indicatiebesluit daadwerkelijk op Wlz-zorg is aangewezen, werkt dit besluit terug tot het moment van opname. De kosten van de spoedopname kunnen dan uit de Wlz betaald worden. In de situatie waarin geen sprake is van een Wlz-indicatiebesluit is de gemeente en/of de zorgverzekeraar verantwoordelijk.

De regering herkent zich in het geluid van de leden van de CDA-fractie dat het vpt eigenlijk alleen in de directe nabijheid van zorgaanbieders gegeven kan worden. Daarbij geeft de regering aan dat zij dit herkent onder de huidige AWBZ. Genoemde leden vragen wat er dan gaat gebeuren onder de Wlz met deze vorm van zorg. Temeer daar de komende jaren nogal wat verzorgingshuizen sluiten van waaruit nu het vpt gegeven wordt. Denkt de regering dat er dan meer mensen gebruik kunnen maken van het vpt; hoeveel mensen zullen gebruik gaan maken van het vpt volgens de regering? Zal dit aantal gaan stijgen onder de Wlz? Of denkt de regering dat zorgaanbieders deze naturazorg thuis alleen kunnen leveren in de nabijheid van de zorginstelling? En hoe duidt de regering «in de nabijheid van» aan? Nogmaals vragen de leden van de CDA-fractie in dit licht aandacht voor persoonsvolgende financiering zoals voorgesteld door o.a. ActiZ, VGN en Ieder(in) en de mogelijkheid niet het volledige vpt af te hoeven nemen. Concreet vragen deze leden of een familie die vader of moeder weer thuis haalt vanuit een instelling ook combinaties van zorg kan kiezen. Nu hebben mensen combinaties van zorg in natura en soms pgb. Kan dat na invoering van de Wlz ook nog?

De regering verwacht dat het wettelijke recht om wonen en zorg te scheiden in de vorm van een vpt, voor cliënten meer mogelijkheden biedt om de zorg te laten aansluiten op hun eigen wensen in hun eigen woonomgeving. De verwachting is dat het aantal mensen dat hiervoor zal kiezen in de toekomst zal toenemen, zonder dat op voorhand een inschatting is te maken van de aantallen. Bij vpt zal het zorgkantoor bepalen of de zorg thuis op een kwalitatief verantwoorde manier is te leveren. Zij zal zich daarbij baseren op het oordeel van een gecontracteerde vpt-aanbieder. Daarbij is niet precies in regelgeving vast te leggen in welke gevallen dit wel of niet kan (en wat precies «in de nabijheid van» inhoudt), omdat een verantwoorde zorglevering thuis ook kan afhangen van de eventuele aanwezigheid van een informeel netwerk dat toezicht kan houden. In de Wlz blijft het mogelijk om zorg in natura en pgb te combineren. Dit is toegelicht in de invoeringsbrief Wlz die de Kamer op 27 juni jl. heeft ontvangen.

De regering gaat uit van de aanname dat een strenger lokaal beleid of inzet van informele zorg met een pgb er niet toe zal leiden dat meer mensen aanspraak willen maken op de Wlz. De leden van de CDA-fractie delen deze aanname van de regering niet omdat zij de afbakening tussen alle zorgwetten en de Jeugdwet momenteel niet helder genoeg vinden. Kan de regering aangeven waarom zij wel van deze aanname uitgaat? Ziet de regering niet het risico, dat de inrichting van de Wmo en de Wlz ertoe kan leiden dat mensen (eerder dan nu toe) aanspraak proberen te maken op de Wlz omdat zij bij gemeenten en zorgverzekeraars het zogenaamde «recht» niet kunnen afdwingen?

De regering gaat er vanuit dat mensen er de voorkeur aan geven om zo lang mogelijk in de maatschappij te participeren en de zorg zo dicht mogelijk in de eigen omgeving te ontvangen. De Wmo en de Zvw zijn hiervoor het meest passend. De regering gaat er vanuit dat cliënten kiezen voor het regime dat het meest passend is om in hun zorgbehoefte te voorzien.

Daarnaast heeft de regering de grenzen tussen de wetten helder neergezet. Een van de belangrijkste instrumenten hiervoor is de onafhankelijke indicatiestelling bij de Wlz. Alleen cliënten die aan de toegangsvereisten van de Wlz voldoen hebben recht op zorg vanuit de Wlz. Wanneer het CIZ vaststelt dat cliënten geen recht hebben op de Wlz staat vast dat zij voor hun zorgbehoefte een beroep kunnen en moeten doen op de gemeente en de zorgverzekeraar.

Dan hebben de leden van de CDA-fractie nog een concrete vraag over de eigenbijdrageregeling.De regering stelt dat de eigen bijdragen in 2017 € 1,6 miljard zullen bedragen. De daling van 2016–2017 is € 100 miljoen. De leden van de CDA-fractie vragen waarop de regering deze verlaging baseert. Graag ontvangen zij een duidelijke uiteenzetting op dit punt.

De daling van de eigen bijdrage tussen 2016 en 2017 wordt veroorzaakt door het beleid van langer thuiswonen. Doordat het aantal cliënten in lage zzp’s afneemt, neemt ook het aantal mensen dat in een intramurale instelling verblijft af. Doordat er minder mensen zijn die een eigen bijdrage betalen, nemen ook de totale opbrengsten eigen bijdrage onder de Wlz af.

Er moet bij het indiceren al rekening worden gehouden met het verdere verloop van de aandoening of beperking van de cliënt. Om al deze aspecten te kunnen beoordelen is niet alleen kennis van de aandoening of beperking nodig, maar ook kennis van en overzicht over het verloop van de aandoening of beperking en de daaruit voortvloeiende zorgbehoefte op verschillende terreinen, en kennis van wet- en regelgeving. Dit vereist kennis en ervaring die doorgaans niet aanwezig is (en hoeft te zijn) bij een wijkverpleegkundige of huisarts. De leden van de PVV-fractie vragen waarop deze gedachte is gebaseerd. Medewerkers van het CIZ hebben niet echt bewezen kennis van zaken te hebben, de afgelopen jaren.

De regering heeft geenszins bedoeld om te twijfelen aan de kennis en ervaring van wijkverpleegkundigen en huisartsen, of om deze professionals te diskwalificeren. De regering heeft willen aangeven dat zij hecht aan een onafhankelijke, deskundige en uniforme indicatiestelling door het CIZ. Het indiceren voor zorg op grond van de Wlz is een afweging die complex is. De zorg die Wlz-cliënten nodig hebben is zwaar en complex, omdat in beginsel sprake is van permanent toezicht en/of 24 uur zorg in de nabijheid. De benodigde zorg beslaat in principe het verdere leven van de cliënt en betreft een integraal pakket dat alle levensdomeinen omvat. Ook moet bij het indiceren al rekening worden gehouden met het verdere verloop van de aandoening of beperking van de cliënt. Om al deze aspecten te kunnen beoordelen is niet alleen kennis van de aandoening of beperking nodig, maar ook kennis en overzicht over het verloop van de aandoening of beperking en de daaruit voortvloeiende zorgbehoefte op verschillende terreinen, en kennis van wet- en regelgeving. Professionals zoals wijkverpleegkundigen en huisartsen hebben vooral kennis en ervaring op hun onderscheiden werkterreinen. Om te kunnen vaststellen of recht bestaat op Wlz-zorg, heeft het CIZ informatie van deze beroepsbeoefenaren nodig, én het vereist daarnaast vooral onafhankelijke en objectieve beoordeling van de zorgbehoefte, mede op basis van die verkregen informatie. Het CIZ beschikt over de deskundigheid om op basis daarvan de zorgbehoefte objectief vast te stellen. Vanaf haar start in 2005 heeft het CIZ hierin veel kennis en ervaring opgedaan, die de regering graag wil benutten, mede met het oog op het zoveel mogelijk voorkómen van afwenteling vanuit andere domeinen. De stelling van deze leden dat de medewerkers van het CIZ in de afgelopen jaren niet bewezen hebben over de noodzakelijke kennis te beschikken, onderschrijft de regering niet. Cijfers over aantallen bezwaar- en beroepszaken laat voor die stelling geen ruimte. In 2012 zijn er 5.661 bezwaarschriften ingediend op een totaal van 857.000 afgegeven indicatiebesluiten. Dat is minder dan 1%. Vervolgens zijn op uitspraken op bezwaarschriften in 2012 664 beroepszaken aangetekend. Slechts 11% van de behandelde beroepen in 2012 heeft de rechtbank gegrond verklaard.

Of een beginnend dementerende cliënt die niet 24 uur per dag zorg nodig heeft, maar wel zeer regelmatig op een dag en die niet de beschikking heeft over een sociaal netwerk, aanspraak heeft op Wlz-zorg hangt ervan af of er bij deze cliënt sprake is van risico op ernstig nadeel, of hij in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen c.q. zijn behoefte aan zorg kan inschatten, en of er vaak op ongeplande momenten zorg nodig is. Komt hier het criterium «op de knop kunnen drukken» weer boven tafel? Is de regering van mening dat een medewerker van het CIZ in dezen een goede afweging kan maken, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De beoordeling of een cliënt wel of geen toegang heeft tot de Wlz hangt af van meerdere factoren. Het gaat niet om een geïsoleerde beoordeling of iemand wel of niet op een knop kan drukken, maar om een combinatie van factoren zoals het kunnen voeren van de regie over zijn dagelijks leven en of de patiënt hulp nodig heeft bij de zelfzorg. Bij iemand met beginnende dementie gaat het er om of hij of zij als gevolg van stoornissen en beperkingen voortkomend uit de dementie nog wel of niet in staat is om zich een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties. En dat hij weet wanneer hij om hulp moet vragen bij zijn dagelijks functioneren en de invulling van de zorg. Als dit niet meer het geval is, en er is sprake van ernstig nadeel, dan komt de cliënt in aanmerking voor de Wlz.

Deze leden vragen voorts of de medewerkers van het CIZ hierin een goede afweging kunnen maken. De regering heeft er vertrouwen in dat deze medewerkers in staat zijn om te bepalen of een cliënt wel of niet in aanmerking komt voor zorg uit de Wlz. De medewerkers van het CIZ beschikken over kennis op het gebied van dementie en hebben veel ervaring met het indiceren.

De regering verwacht dat gemeenten en zorgverzekeraars en zorgkantoren in de toekomst goed met elkaar gaan afstemmen hoe goede Wmo-ondersteuning een te snel beroep op zware zorg kan voorkomen. Op welke aannames is deze verwachting gebaseerd, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning leidt voor gemeenten en zorgverzekeraars tot een uitbreiding van hun verantwoordelijkheden en wijzigt de verhouding die zij hebben tot elkaar. Een goede en zorgvuldige verbinding van de eerstelijnszorg met het sociaal domein biedt voor zowel zorgverzekeraars als gemeenten nieuwe mogelijkheden om de zorgverlening en ondersteuning beter op elkaar af te stemmen, de kwaliteit van de zorgverlening en ondersteuning te verbeteren en de mensen die zijn aangewezen op zorg en ondersteuning eerder en beter te bereiken. De investeringen in de beschikbaarheid van de wijkverpleegkundige biedt verdergaande

mogelijkheden om kwetsbare mensen vanuit het oogpunt van preventie eerder te benaderen. De versterking van de verbinding tussen de huisarts en het sociaal domein verbetert de mogelijkheden om mensen met een sociaal en maatschappelijk vraagstuk die zich melden bij de huisarts, door te geleiden naar welzijns- of maatschappelijk werk. Andersom geldt dat vanuit het welzijnswerk de lijnen met de eerstelijnszorg worden verkort, en eenvoudig contact kan worden gelegd met de wijkverpleegkundige die bij een oudere langs kan gaan om gezondheidssituatie te beoordelen. Op basis van deze nieuwe mogelijkheden die de uitbreiding van verantwoordelijkheden voor gemeenten en zorgverzekeraars met zich meebrengt, verwacht de regering dat zij actief investeren in de onderlinge samenwerking.

De regering ziet deze verwachting bevestigd in het toenemend aantal initiatieven van samenwerkingsafspraken tussen gemeenten en zorgverzekeraars. Deze positieve beweging geldt voor alle zorgverzekeraars. Omdat het organisatorisch ondoenlijk is om tussen alle gemeenten en alle zorgverzekeraars samenwerkingsafspraken te maken, vinden partijen elkaar op regionale schaal. Inmiddels hebben voor alle Wmo-regio’s gesprekken plaats gevonden tussen de regiovertegenwoordigers van gemeenten en zorgverzekeraars en zijn voor alle regionale samenwerkingsverbanden van gemeenten regionale vertegenwoordigers van zorgverzekeraars en gemeenten benoemd. In de gevallen waar de indeling van de Wmo-regio als onpraktisch wordt ervaren, zijn in goed overleg tussen gemeenten en zorgverzekeraars subregionale samenwerkingsverbanden gevormd. Daar waar het contact tussen de gemeenten en de zorgverzekeraar nog pril is, worden nadere afspraken gemaakt over de afstemming van de voorbereidingen die de gemeenten en de zorgverzekeraar treffen voor de transitie.

In samenwerking met de VNG en ZN heb ik recent de focuslijst Verbinding wijkverpleging en sociaal domein gepubliceerd. Deze focuslijst biedt een leidraad voor het gesprek tussen gemeenten en zorgverzekeraars. Op basis van de ervaringen van wijkverpleegkundige uit de projecten van de Zichtbare Schakel wordt inzicht geboden in de onderwerpen waarover desgewenst afspraken kunnen worden gemaakt door gemeenten en zorgverzekeraars. Voorbeelden van deze focuspunten zijn:

  • positionering wijkverpleegkundige;

  • signalering;

  • behoeftebepaling en mandaat;

  • coördinatie van multidisciplinaire zorg en ondersteuning;

  • middelen en capaciteit niet-toewijsbare wijkverpleegkundige functie;

  • informatie- en kennisdeling.

De maatschappelijke opvattingen over gebruikelijke zorg kunnen veranderen en om deze reden wordt de richtlijn gebruikelijke zorg vastgelegd in de Beleidsregels Indicatiestelling Wlz. Kan het dus ook zo zijn dat er in de toekomst minder tot de gebruikelijke zorg kan worden gerekend?

Zoals de regering in de nota naar aanleiding van het verslag heeft beschreven, vindt de regering het wenselijk om het veld mede invulling te laten geven aan de op wetsniveau vastgelegde Wlz-toegangscriteria. Zo ook voor de invulling van wat gebruikelijk is bij de zorg van ouders aan kinderen. Er zijn maatschappelijke ontwikkelingen waarneembaar dat mensen, en zeker kinderen, langer thuis blijven wonen dan in het verleden en dat mensen binnen de sociale omgeving meer voor elkaar gaan zorgen in plaats van direct een beroep te doen op formele zorg. Het is op dit moment dan ook moeilijk voorstelbaar dat er in de nabije toekomst bij het bepalen of een kind toegang heeft tot Wlz-zorg minder tot de gebruikelijke zorg zal worden gerekend dan nu binnen de AWBZ het geval is.

De regering merkt op dat het beleid niet inhoudt dat mensen uit een instelling worden gezet. Iemand die nu in een instelling woont, ongeacht de hoogte van het zorgzwaartepakket, behoudt de indicatie en dus recht op een plek in een instelling. In het onverhoopte geval dat een verzorgingshuis sluit, heeft het zorgkantoor de plicht een passende oplossing te bieden. Iedereen heeft de afgelopen maanden kunnen zien wat de gevolgen zijn geweest, zo stellen de leden van de PVV-fractie. Ook vragen zij wat deze maatregel nu helemaal opgeleverd heeft en wat deze in de toekomst zal opleveren, met al die akkoorden en compensatiemaatregelen. De antwoorden op vragen over het jaarverslag zijn ook niet afdoende beantwoord en de leden van de PVV-fractie vragen de regering dan ook nogmaals en nu via een tabel om hierover duidelijkheid te geven. Ook zien zij graag dat aangegeven wordt waar de compensatiegelden heen gaan, herfinanciering zzp 1–3 of naar gemeenten?

Maatregel/akkoord

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Wie ontvangt dit?

Wordt hiermee de financiering herstart?

Kunduz/begroting 2013

extramuraliseren zzp 1 t/m 3

– 20

– 50

– 100

– 200

?

– 400

 

 

Begroting 2014

RA extramuraliseren zzp 4

 

 

?

– 35

– 70

– 110

 

 

Begroting 2014

compensatie extramuraliseren zzp»s

18,9

68,9

31,3

45

55,6

?

 

 

Zorgakkoord 2013

verzachten extramuraliseren

 

 

30

130

280

300

 

 

Begrotingsoverleg 2014:

extra middelen zorg instelling

 

 

5

35

50

60

 

 

Compensatie Wmo extramuraliseren zzp‘s

15

?

?

?

?

?

 

 

Totaal aan opbrengst bezuiniging

Maatregel extramuraliseren zzp‘s

?

?

?

?

?

?

 

 

Totaal aan verzachtingen/compensaties e.d.

?

?

?

?

?

?

 

 

Het kabinet heeft de tabel waarmee de leden van de PVV-fractie de financiële effecten van extramuralisering in kaart willen brengen, aangevuld. Daarbij zijn de grijs gearceerde cellen gewijzigd ten opzichte van de voorbeeldtabel. Tabel A laat aldus zien welke bedragen er op de achtereenvolgende begrotingsmomenten zijn ingeboekt. Bij de regels 1 en 2 zijn de ontbrekende bedragen aangevuld. De regels 3a, 3b en 3c hebben betrekking op de middelen die bij de ontwerpbegroting 2014 budgettair neutraal zijn overgeheveld vanuit de AWBZ naar het Gemeentefonds in verband met de compensatie van de Wmo en de huurtoeslag. De cijfers op de regels 4 en 5 zijn ongewijzigd ten opzichte van de tabel van de PVV-fractie. De regels 6 en 7 presenteren tot slot de totaal geboekte opbrengsten en verzachtingen.

Tabel A: door kabinet aangevulde tabel over extramuralisering van de leden van de PVV-fractie

Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van de vragen van de Kamer bij het jaarverslag VWS 2013 heb ik ten behoeve van de vaststelling van de kaders met betrekking tot de hervorming van de langdurige zorg de effecten van het extramuraliseringsbeleid opnieuw integraal doorgerekend. Daarbij heb ik actuele en meer gedetailleerde gegevens over aantallen cliënten en de kosten van intramurale respectievelijk extramurale zorg gebruikt. De nieuwe integrale doorrekening resulteert in hogere netto-opbrengsten van extramuraliseren dan de bedragen in de begroting, zoals deze zijn opgenomen in tabel A.

Een van de redenen waarom de bedragen in tabel A niet aansluiten op het bedrag dat nu resulteert uit de actuele integrale doorrekening is, dat in de loop der tijd de uitgangspunten met betrekking tot de interactie tussen de extramuralisering en de opgelegde kortingen zijn aangepast.

Via tabel B geeft het kabinet inzicht in de opbouw van de geactualiseerde netto besparingen. Daarbij zijn de effecten opgedeeld naar domein (Wlz, Wmo, Zvw en huurtoeslag). Binnen het Wlz-domein is onderscheid gemaakt tussen het effect op de zorguitgaven (inclusief kapitaallasten) en de intramurale eigen bijdragen Wlz. De geactualiseerde ramingen zijn direct gerelateerd aan aantallen cliënten, het afgesproken tempo van extramuralisering en de kosten van intramurale respectievelijk extramurale zorg. Het betreft hierbij de verwachte cumulatieve budgettaire effecten ten opzichte van ongewijzigd beleid. De bedragen zijn afgerond op 5 miljoen.

bedragen in miljoenen euro

2015

2016

2017

2018

1

Besparing Wlz-uitgaven

– 880

– 1.360

– 1.650

– 1.800

2

Derving intramurale eigen bijdragen Wlz

170

260

310

330

 

 

 

 

 

 

3

Compensatie Wmo

280

450

570

650

4

Compensatie Zvw

210

330

400

430

5

Compensatie huurtoeslag

30

45

55

60

6

Saldo netto besparing extramuralisering

– 190

– 275

– 315

– 330

Toelichting bij tabel B:

  • Post 1 presenteert de bruto besparing op de Wlz-uitgaven als gevolg van de geleidelijke daling van het aantal mensen dat met een laag ZZP in een intramurale instelling verblijft. Van de besparing ad € 880 miljoen in 2015 is in 2014 reeds 370 miljoen gerealiseerd. In het voorlopige budgettaire kader Wlz 2015 is daarom een korting op de contracteerruimte 2015 opgenomen van € 510 miljoen (ten opzichte van de contracteerruimte AWBZ 2014).

  • Post 2 presenteert de daling van de  intramurale eigen bijdragen die volgt uit de geleidelijke daling van de populatie met een laag ZZP in intramurale instellingen.

  • Post 3 geeft de extra middelen weer die voor gemeenten zijn gereserveerd vanwege het grotere beroep op ondersteuning via de Wmo.

  • Post 4 geeft ditzelfde effect voor de Zvw.

  • Post 5 bevat de reeds bij ontwerpbegroting 2014 naar het Gemeentefonds overgehevelde middelen in verband met het extra beroep op de huurtoeslag van mensen die langer thuis wonen.

  • Post 6 geeft de netto besparing van extramuralisering. Dit betreft de som van de posten 1 tot en met 5.

Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen bij het jaarverslag 2013 VWS  leidt extramuralisering op basis van de geactualiseerde en meer gedetailleerde ramingen per saldo tot een netto besparing op de zorguitgaven die geleidelijk oploopt tot ruim 300 miljoen structureel vanaf 2017. Deze meerjarige effecten zijn verwerkt in het totaal budgettair kader van de hervorming van de langdurige zorg. Daarbij geldt dat het kabinet de ontwikkelingen op het terrein van extramuralisering nauwgezet zal monitoren. Daar zal dit najaar mee worden gestart. Indien zich afwijkingen van de ramingen voordoen die financiële consequenties hebben dan zal ik het initiatief nemen om dat met de betrokken partijen te bespreken en zo nodig de ramingen bijstellen. Dit geldt zowel voor de besparing in de Wlz als de compensatiebedragen voor de verschillende domeinen.

Het is nooit helemaal volledig uit te sluiten dat er nu cliënten zijn die op basis van fraude een indicatiebesluit voor verblijf hebben gekregen. Fraude onttrekt zich naar zijn aard immers aan de waarneming. In het verleden is achteraf gebleken dat door het niet beschikbaar stellen van medische dossiers ten onrechte aanvragen voor AWBZ-zorg zijn gehonoreerd. De leden van de PVV-fractie kunnen zich niet voorstellen dat er mensen zijn, die voor de lol een indicatie aanvragen; kan de regering dit met concrete voorbeelden en cijfers onderbouwen?

Bij de afdeling Fraudebestrijding van het CIZ zijn vanaf januari tot en met mei 2014 ruim 640 meldingen binnen gekomen. Circa een kwart van deze meldingen heeft betrekking op het vermoeden van fraude door middel van gemanipuleerde diagnostiek door een arts of andere behandelaar. Dat wil zeggen dat de bij het CIZ aangeleverde diagnostiek, zoals door de arts of behandelaar opgesteld, niet overeenkomt met de werkelijke medische situatie van de cliënt. Het CIZ heeft een aantal behandelaars (waaronder psychiaters, huisartsen en GZ-psychologen) in beeld waarbij sprake is van een ernstig vermoeden van door hen gemanipuleerde diagnostiek ter onderbouwing van de aanvraag voor een AWBZ-indicatie.

Aangezien een indicatie voor de AWBZ (en straks voor de Wlz) kan leiden tot toekenning van een pgb, wijst het kabinet nog op het volgende. De doelgroep van de Wlz bestaat voor een zeer groot deel uit kwetsbare cliënten, die vaak ook niet in staat zijn tot het voeren van regie over hun leven en die het pgb niet zelf zullen kunnen aanvragen en beheren. Deze cliënten zijn daarmee extra kwetsbaar voor potentiële fraudeurs die hen tot het aanvragen van een indicatie aanzetten, zoals helaas de praktijk ook aantoont. Uit de huisbezoeken die zorgkantoren afleggen, is in 5% van de gevallen sprake van een vermoeden van fraude. De maatregen ter voorkoming van fraude met het pgb zijn niet alleen bedoeld om fraude waar mogelijk tegen te gaan, maar ook om deze kwetsbare cliënten te beschermen tegen potentiële kwaadwillenden.

Onderstaand twee voorbeelden van de werkwijze van malafide zorgbureaus, behandelaars en/of cliënten:

  • De behandelaar stelt tegen een financiële vergoeding een fictieve diagnose op voor de cliënt. Deze dient een aanvraag voor AWBZ-zorg in bij het CIZ en levert genoemde gemanipuleerde diagnostiek aan bij de aanvraag. Het CIZ beoordeelt de aanspraak op AWBZ-zorg op basis van de aangeleverde medische informatie en een onderzoek naar het beperkingenbeeld zoals dat door de cliënt wordt beschreven, en stelt hierop een indicatie. De indicatie kan door het zorgkantoor in de vorm van een pgb worden geleverd aan de cliënt en deze verantwoordt dan zorgactiviteiten naar het zorgkantoor die in werkelijkheid niet plaatsvinden.

  • De behandelaar heeft een samenwerkingsverband met een malafide zorgbureau. De behandelaar manipuleert tegen een vergoeding de diagnostiek van een cliënt. Het zorgbureau dient samen met de cliënt een aanvraag voor AWBZ-zorg in bij het CIZ en levert daarbij de gemanipuleerde diagnostiek aan. Het CIZ stelt hierop de indicatie. Die wordt in de vorm van zorg in natura door het zorgkantoor uitgekeerd aan het zorgbureau. Deze verantwoordt vervolgens zorgactiviteiten die in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden. De verkregen gelden zijn voor het zorgbureau en worden soms gedeeld met de cliënt.

Er is gebleken dat in die gevallen sprake was geweest van fraude, ook door behandelend artsen van cliënten. Het gaat uiteraard in die gevallen om zaken die uiteindelijk ook tot vervolging en veroordeling hebben geleid. Om door die weigerachtige houding van behandelend artsen te kunnen breken is de huidige regeling opgenomen. Om hoeveel gevallen gaat het hier? Zijn dat er zoveel dat dit deze drastische maatregel rechtvaardigt? Waarom de goeden straffen?

Op eerder gestelde vragen van de leden van de fractie van de PVV heeft de regering aangegeven dat er helaas in de praktijk sprake kan zijn van gemanipuleerde diagnostiek door (behandelend) artsen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wlz is op pagina 93 ook gewezen op de zogenaamde Marque-zaak. Kortheidshalve wordt hier volstaan met een verwijzing daarnaar. De maatregel die de regering neemt, is noodzakelijk om duidelijk te maken dat instanties werkzaam in de zorg, zoals het CIZ, het CAK, de zorgkantoren en zorgverzekeraars, een vermoeden van zorgfraude kunnen melden en wanneer deze instanties de gegevens die ten grondslag liggen aan het vermoeden van fraude aan het OM dienen te verstrekken. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor het OM om het vermoeden van een strafbaar feit nader te kunnen onderzoeken. Zonder deze gegevens is sprake van een «kale aangifte» waar het OM niets mee kan. Dit wetsvoorstel leidt niet tot een verdere inbreuk op het medisch beroepgeheim van de behandelend artsen zelf. Dit wetsvoorstel maakt de inzet van medische persoonsgegevens, waarvoor reeds een inbreuk op het medisch beroepsgeheim bestaat, door genoemde instanties mogelijk in geval deze instanties kennis krijgen van een vermoeden van fraude.

In de loop van de komende maanden zal meer helderheid ontstaan over functieomschrijvingen, scholingsprogramma en aanstelling van personeel van het zelfstandig bestuursorgaan (zbo) CIZ. Is dat niet rijkelijk laat?

Het CIZ is al geruime tijd bezig de gehele transitie op tijd te realiseren. In nauwe afstemming met het Ministerie van VWS, de eigenaar van het ZBO CIZ vanaf 2015, worden alle noodzakelijke werkzaamheden uitgevoerd die er op 1 januari 2015 voor moeten zorgen dat de organisatie in staat is de Wlz uit te voeren. Dat gedurende dit jaar en vooruitlopend op de definitieve besluitvorming ten aanzien van de Wlz allerlei projecten lopen, ook die ten aanzien van het nieuwe indicatieproces, de afbouw van het huidige personeel en het scholen van de medewerkers ZBO CIZ, moet er juist voor zorgen dat er tijdig een adequate, op zijn taken toegeruste organisatie staat.

Vanuit de filosofie van de Wlz staat de regering voor een integraal pakket voor alle mensen die een indicatiebesluit voor de Wlz hebben, ongeacht voor welke leveringsvorm zij kiezen; zorg in natura met verblijf, vpt of pgb. Het Zorginstituut Nederland zal om een uitvoeringstoets verzocht worden om te bezien onder welke voorwaarden en per wanneer tot aanpassing van het verzekerd pakket kan worden overgegaan. Begrijpen de leden van de PVV-fractie het goed, dat het er hier omgaat ook mensen met een pgb en vpt medische zorg vanuit de Wlz te laten krijgen? Waarom wordt er niet een uitvoeringstoets gevraagd om het verzekerd pakket zo te wijzigen dat mensen met een Wlz-indicatie medische zorg vanuit de Zorgverzekeringswet krijgen?

De leden van de PVV-fractie interpreteren het juist dat de regering voorstaat om mensen, ongeacht voor welke leveringsvorm zij kiezen (zorg in natura met verblijf, zorg in natura in de vorm van een vpt of in functies en klassen of een pgb), een integraal pakket van samenhangende zorg vanuit de Wlz te bieden aan alle mensen die een indicatiebesluit voor Wlz-zorg hebben. Dit inclusief de algemeen medische behandeling. Het gaat hierbij om het uitgangspunt dat de zorg zoveel mogelijk in samenhang in een pakket wordt geleverd. Vanuit deze filosofie wordt er dan ook geen uitvoeringstoets gevraagd aan het Zorginstituut Nederland om te bezien of de algemeen medische zorg vanuit de Zvw kan worden geleverd.

De leden van de PVV-fractie hebben in het verslag de vraag gesteld of het uit de AWBZ halen van onder andere neonatale hielprikscreening, vaccinatieprogramma, abortusklinieken, doventolken en kortdurend verblijf, niet zonder een hele nieuwe wet had gekund. Deze leden hebben niet gevraagd om genoemde zaken ook binnen de Wlz te houden. Dus graag ontvangen genoemde leden alsnog een reactie.

In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering op een vraag van de leden van de PVV-fractie aangegeven dat het technisch gezien zeker mogelijk is om aanspraken en subsidies als de neonatale hielprik, het vaccinatieprogramma, doventolken en kortdurend verblijf in de Wlz onder te brengen. Er is echter geen inhoudelijke reden voor. In de Wlz gaat het juist over de zorg die zo zwaar is dat deze vaak in instellingen moet worden geleverd. Mensen met een Wlz-indicatie hebben een relatief zware zorgbehoefte waardoor veel zorg, vaak met verblijf in een instelling, nodig hebben. De door de leden van de PVV-fractie genoemde aanspraken zijn van een heel andere aard en komen niet ten laste komen van het Fonds langdurige zorg, maar worden ondergebracht in andere wetten die passend zijn voor die aanspraken en subsidies.

De regering is van mening dat de Wlz risicoloos uitgevoerd moet worden. Dat is precies de reden waarom de leden van de PVV-fractie in het verslag gevraagd hebben of de regering wil toelichten waarom zij niet de mogelijkheid tot het niet laten uitvoeren van de Wlz door de verzekeraars in overweging neemt. De opbrengst hiervan is volgens het Centraal Planbureau (CPB) € 460 miljoen. Graag ontvangen deze leden alsnog een antwoord.

De regering heeft de mogelijkheid tot het niet laten uitvoeren van de Wlz door de verzekeraars – bijvoorbeeld in de vorm van een landelijke voorziening – wel degelijk overwogen. Echter, de regering heeft ervoor gekozen om de Wlz net als de AWBZ een publiekrechtelijke sociale verzekering te laten zijn. Een publiekrechtelijke sociale verzekering betekent dat mensen van rechtswege verzekerd zijn en de verzekering niet voortvloeit uit een overeenkomst tussen de verzekerde en de verzekeraar.

Aangezien de regering heeft gekozen voor een nieuwe publiekrechtelijke sociale verzekering, acht de regering zorgverzekeraars (hier: Wlz-uitvoerders) de beste uitvoerders van de nieuwe publiekrechtelijke sociale verzekering.

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de cliënt of zijn vertegenwoordiger afspraken maakt over de zorg met de zorgaanbieder, die worden vastgelegd in het zorgplan (het maatwerk). Komen er concretere regels waaraan het zorgplan moet voldoen? Wordt de verzekerde geholpen om zelf het zorgplan te kunnen invullen (bijvoorbeeld naar Duits voorbeeld)?

In artikel 8.1.1 van dit wetsvoorstel staan de concrete regels waaraan de zorgplanbespreking minimaal moet voldoen. In het zorgplan worden dan de uitkomsten van deze bespreking vastgelegd en wordt vastgelegd of de uitvoering van het zorgplan conform de afspraken geschiedt. De zorgverlener zal er alles aan moeten doen om de cliënt goed bij de zorgplanbespreking te betrekken. Als de cliënt er behoefte aan heeft, kan hij zich laten ondersteunen bij de zorgplanbespreking. Het zorgkantoor heeft vanuit zijn zorgplicht de verantwoordelijkheid om deze ondersteuning te bieden.

De leden van de D66-fractie merken dat er onduidelijkheid bestaat over de toegang tot de Wlz van meervoudig gehandicapte kinderen. Kan de regering inzicht bieden wanneer er toegang bestaat tot de Wlz en wanneer tot de Jeugdwet?

Jeugdigen met een ernstige meervoudige beperking hebben een combinatie van twee of meer beperkingen: op verstandelijk, lichamelijk en vaak ook zintuiglijk gebied. De zorgbehoefte van deze groep is heel divers, maar wat overeenkomt is dat deze kinderen ondersteuning nodig hebben bij alle onderdelen van het dagelijkse leven. De kinderen zullen in verband met hun zorgzwaarte in de meeste gevallen in aanmerking van de Wlz komen, aangezien deze wet gericht is op mensen met een langdurige, blijvende zorgbehoefte. Hiervoor geldt het criterium van de Wlz dat er sprake moet zijn van een blijvende zorgbehoefte waarbij 24-uurs zorg in nabijheid nodig is en/of permanent toezicht. Met name bij jonge kinderen is dit soms nog moeilijk te bepalen. Wanneer hier twijfel over is, is de Jeugdwet voorliggend om te voorkomen dat het onduidelijk is welk wettelijk kader geldt. Doordat alle zorg rondom opvoed- en opgroeiproblematiek onder de Jeugdwet valt, kan makkelijker maatwerk in en om het gezin worden geleverd. Bij de afbakening tussen Jeugdwet en Wlz is de zorgbehoefte dus leidend. Op basis hiervan wordt duidelijk of een jeugdige het meest gebaat is bij een wettelijk kader met een focus op opvoed- en opgroeiproblematiek (Jeugdwet) of langdurige zorg (Wlz).

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat het begrip «gebruikelijke zorg» nader zal worden uitgewerkt. Deze leden hebben echter reeds nu behoefte aan een nadere concretisering. Hoe gaan de normen voor gebruikelijke zorg er bijvoorbeeld uit zien in de Wlz? Wat moet in de ogen van de regering worden verstaan onder «bovengebruikelijke zorg»?

Als het gaat om minderjarige kinderen zijn ouders verantwoordelijk voor hun verzorging, opvoeding en het bieden van toezicht aan hun kind. Dit geldt ook als het gaat om een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Per individuele situatie zal worden bezien of de aard van de zorg, de omvang die hiermee gemoeid gaat en de frequentie dat deze zorg moet worden geboden, wel of niet afwijkt van de zorg die ouders aan kinderen van dezelfde leeftijd bieden. Op het moment dat de hoeveelheid of de inhoud van de benodigde zorg ten opzichte van een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen zodanig zwaar is dat die niet langer van de ouders kan worden gevraagd, is er sprake van bovengebruikelijke zorg en is er aanspraak op een integraal pakket aan zorg vanuit de Wlz. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een meervoudig complex gehandicapt kind dat niet zelf kan eten en drinken, verschoond moet worden, zichzelf niet kan verplaatsen en op onverwachte momenten met spoed medicatie nodig heeft tegen epilepsie. Wat gebruikelijk is in de zorg van ouders aan kinderen, wordt in samenwerking met het Zorginstituut Nederland en het CIZ in een richtlijn uitgewerkt in de Beleidsregels Indicatiestelling Wlz. Waar nodig worden hier cliëntenorganisaties bij betrokken. Deze beleidsregels worden later dit jaar aan de Kamer gestuurd en gepubliceerd in de Staatscourant. Hoe ouder het kind wordt, hoe minder zorg gebruikelijk is. Zo zal de grens van wat gebruikelijke zorg is bij een ernstig meervoudig gehandicapt kind of een kind met een zeer ernstige verstandelijke beperking op jongere leeftijd worden bereikt dan bij een lichamelijk gehandicapt kind of een kind met een matige verstandelijk handicap.

Blijft voor kinderen met een meervoudige handicap de meerzorgregeling bestaan? Welke rol krijgt het CCE in de toekomst bij de indicatiestelling voor deze groep? Ook vragen genoemde leden op welke wijze ouders zullen worden geïnformeerd en in hoeverre zij aanspraak kunnen maken op ondersteuning bij het aanvragen van meerzorg.

Op grond van de Wlz is er een aanspraak op extra zorg voor mensen met een grote zorgvraag. Indien de zorgbehoefte van de verzekerde de zwaarste profielen gehandicaptenzorg aanzienlijk te boven gaat, is er recht op meerzorg. Dat kan ook gelden voor kinderen met een meervoudige handicap. Het CCE heeft een adviserende rol als de verzekeraar moet beoordelen of sprake is van een extreme zorgbehoefte bij cliënten met gedragsproblemen. Met de komst van de Wlz wijzigt deze rol van het CCE niet. De betrokken partijen dienen de desbetreffende (ouders van) verzekerden erop te wijzen dat extra zorg mogelijk is wanneer de zorgbehoefte van de verzekerden de zwaarste profielen aanzienlijk te boven gaat. De verzekeraar moet duidelijk communiceren over de procedure voor aanvraag van meerzorg. Bij aanvragen voor meerzorg is de zorgvraag dusdanig complex dat betrokkenheid en ondersteuning van de zorgaanbieder, een geregistreerde behandelaar en/of professionele zorgverlener noodzakelijk is om aan de verzekeraar inzichtelijk te maken binnen welke context de zorg geleverd wordt. Het betreft bijvoorbeeld inzicht in het gekozen behandelplan, methodisch werken, de groepsgrootte waarin (delen van) de zorg wordt geleverd, teamsamenstelling en begeleidingsintensiteit.

De leden van de D66-fractie vragen of zij het goed zien dat de regering ook dagbesteding als respijtzorg ziet. Kinderen die naar dagbesteding gaan, hebben vanaf hun vijfde ontheffing van de leerplicht; het regulier naar school gaan van kinderen zonder beperking is echter ook geen «respijtzorg» voor hun ouders. Genoemde leden vragen de regering op dit punt nader te reflecteren.

Respijtzorg betreft het tijdelijk overnemen van de totale ondersteuning ter ontlasting van de mantelzorger. Het gaat hier feitelijk om momenten dat de mantelzorger voor een kortere of langere periode vrij is van de zorg aan de cliënt. Respijtzorg kan geëffectueerd worden via verschillende vormen van «vervangende» «zorg», zoals thuisopvang, dagopvang, kortdurend verblijf of inzet van informele zorg. Het naar de dagbesteding gaan van een kind heeft niet als primair doel de mantelzorger te ontlasten, maar kan wel als bijkomend effect hebben dat de afwezigheid van het kind thuis door de mantelzorger wordt ervaren als respijt. De mantelzorger is dan immers een aaneengesloten periode «vrij van zorg» aan de verzekerde. Ook schoolbezoek door een kind kan bij de mantelzorger het gevoel van respijt als bijkomend effect hebben.

In het zorg- of budgetplan kunnen, in dit geval ouders van kinderen die met een vpt of pgb thuis verblijven, binnen dat pakket of budget hun individuele keuzes in zorg en ondersteuning maken. Respijtzorg, bijvoorbeeld logeren in een instelling, kan daar onderdeel vanuit maken. Binnen het vpt kunnen cliënt, mantelzorger, in dit geval de ouders, en zorgaanbieder maatwerkafspraken maken over de vorm waarmee invulling aan de respijtzorg wordt gegeven. Binnen het pgb kunnen cliënt en mantelzorgers, in dit geval de ouders, zelf keuzes maken om de zorg van mantelzorgers tijdelijk over te laten nemen. Ouders kunnen zelf meewegen of de perioden vrij zijn van zorg in verband met het bezoeken van de dagbesteding van een kind of het naar school gaan van een kind een gevoel van respijt voor hen bewerkstelligt waardoor zij in het zorg- of budgetplan andere keuzes kunnen maken in de zorg en ondersteuning aan hun kind.

De leden van de D66-fractie vragen voorts of logeren, inclusief de «hotelkosten» straks nog met behulp van een pgb kan worden ingekocht, aangezien kortdurend verblijf geen onderdeel meer vormt van de aanspraken van de Wlz. Op welke wijze blijft deze belangrijke vorm van respijtzorg beschikbaar voor ouders van meervoudig gehandicapte kinderen, als de verblijfskosten niet meer uit het pgb mogen worden betaald?

De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat de regering vormen van tijdelijk verblijf binnen de Wlz mogelijk wil maken, ook voor een cliënt die thuis woont met behulp van een pgb. Klopt echter het signaal dat het pgb in deze gevallen niet aangewend zou mogen worden voor alle kosten die direct uit het verblijf voortvloeien en dat budgethouders hierover al op korte termijn zouden worden geïnformeerd, zo vragen deze leden. Deelt de regering de visie van deze leden dat mogelijkheden van respijtzorg door de Wlz in ieder geval niet beperkt, maar veeleer verruimd zouden moeten worden?

Het is inderdaad, zoals de leden van de fractie van de D66 en SGP aangegeven, van belang dat ouders, partners of anderen die een rol spelen in de thuissituatie van de budgethouder van tijd tot tijd kunnen worden ontlast en dat de budgethouder ook zelf tijdelijk elders kan verblijven. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is aangegeven dat respijtzorg binnen de Wlz mogelijk blijft. Ook met een pgb. In de uitwerking van de lagere regelgeving zal ik dit meenemen.

Ook vragen de leden van de D66-fractie – mede in het licht van de motie-Bergkamp/Dik-Faber9 – of het vervoer van en naar kinderdagcentra wordt bekostigd uit de Wlz. Waarom is er geen sprake van een integraal pakket voor meervoudig gehandicapte kinderen, waarin ook logeren en vervoer zijn opgenomen?

Indien een cliënt een geldige indicatie heeft op grond van de WLZ, zal vervoer en dagbesteding worden bekostigd uit de WLZ. De behoefte aan vervoer en kort verblijf zijn niet noodzakelijkerwijs voor ieder meervoudig gehandicapt kind hetzelfde, zodat een integraal pakket niet voor de hand ligt. Uiteraard kan er wel sprake zijn van logeren onder de Wlz.

De leden van de D66-fractie constateren op grond van de beantwoording van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag dat de regering het experiment met de tussenvariant van het Zweedse model beperkt tot alleen het vpt. Waarom kiest de regering voor die afbakening? Heeft zij ook overwogen om bij het experimenteren met deze tussenvariant eveneens zorg in natura te betrekken? Zo nee, waarom niet?

Het vpt is een onderdeel van de gecontracteerde zorg in natura. Niet overwogen is om deze tussenvariant over de volle breedte van de zorg in natura in te zetten, omdat we in de Wlz, evenals onder de AWBZ, geen contracteerplicht kennen en de prikkel om doelmatige zorg in te kopen hiermee zou komen te vervallen. Verder kent de regering een meerwaarde toe aan de rol van het zorgkantoor die bij deze tussenvariant in zijn geheel zou komen te vervallen. Daarnaast is kostenbeheersing niet gegarandeerd en staat het haaks op de doelstelling om de administratieve lasten te verminderen.

De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest ook de gehandicaptenzorg door Wlz-uitvoerders te laten uitvoeren. Wanneer voorziet de regering de regionale opschaling van zorgkantoor-regio’s?

De regering kiest ervoor om zowel voor de gehandicaptenzorg als voor de zware, langdurige ouderenzorg grotendeels aan te sluiten bij de bestaande uitvoeringsstructuur van de AWBZ, om twee redenen. De regering wil nog niet voorsorteren op een mogelijk toekomstperspectief. En daarnaast maakt regering hiermee een pragmatische keuze. De hervorming van de langdurige zorg betekent een grote verandering, die veel vraagt van de uitvoering. Om de veranderingen niet teveel te stapelen, is ervoor gekozen om de bestaande uitvoeringsstructuur grotendeels te handhaven.

Het streven van de regering is om in 2016 een eerste stap te zetten met de regionale opschaling van zorgkantoor-regio’s. Eerst zal onderzocht worden hoe deze regio’s er uit komen te zien. De regering zal de Kamer informeren over de precieze plannen en het bijbehorende tijdpad. Overigens ben ik in overleg met DSW om een vereenvoudiging in de uitvoeringsstructuur op beperkte schaal door te voeren. Dit biedt de gelegenheid om te leren van de ervaringen.

In artikel 10.1.3, eerste lid, van onderhavig wetsvoorstel is opgenomen dat niet-planbare zorg op momenten dat iemand lichamelijke verzorging nodig heeft kan worden toegekend door middel van een subsidie aan instellingen. In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de D66-fractie dat het alleen gaat om de aanbieder Fokus. Door hier een algemene aanspraak van te maken wordt het clusterwonen voor de toekomst ingeperkt. De leden verzoeken de regering om een nadere toelichting op deze keuze.

De leden van de D66 lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat alleen de aanbieder Fokus in aanmerking komt voor subsidie voor het leveren van 24-uurs ADL-assistentie. Met de subsidieregeling in de Wlz voor 24-uurs ADL-assistentie wordt – conform de wens van de Tweede Kamer – rekening gehouden met de specifieke kenmerken van deze cliëntengroep en het specifieke Fokus-concept. Fokus is echter niet de enige aanbieder die dit type van zorg levert. Er zijn momenteel drie aanbieders die deze zorg leveren. Naast Fokus (verreweg de grootste) zijn dat de Osiragroep en de Stichting Wassenaarse Zorgverlening (SWZ). Voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie is dat de zorg geleverd wordt in een aangewezen ADL-clusterwoning. Daarmee is in de regeling strikt genomen een koppeling aanbracht tussen de zorg en de woning waar de zorg geleverd wordt en niet met de aanbieder van zorg. De Wlz biedt daarnaast mogelijkheden voor nieuwe initiatieven. Voor nieuwe aanbieders geldt dat zij – voor zwaardere cliënten die voldoen aan de toelatingscriteria van de Wlz – zorg kunnen organiseren vanuit een integraal pakket aan Wlz-zorg (eventueel aangevuld vanuit de meerzorgregeling).

De leden van de D66-fractie tonen zich verheugd dat met de (eerste) nota van wijziging van onderhavig wetsvoorstel een grondslag voor psychische stoornissen in de Wlz wordt opgenomen. Zij tonen zich wel bezorgd of het kan voorkomen dat een ggz-cliënt in korte tijd tweemaal wordt geconfronteerd met een overgang naar een andere wet: eerst van de AWBZ naar de Zvw indien nog niet wordt voldaan aan het driejaarscriterium, en daarna van de Zvw naar de Wlz zodra dat wel het geval is. Is de regering met deze leden van mening dat dit een onwenselijke situatie is die bij voorkeur dient te worden voorkomen?

Ik ben het met de leden van de D66-fractie eens dat voorkomen moet worden dat mensen in korte tijd tweemaal van de ene naar de andere wet overgaan. In de Nota van Wijziging Wlz heb ik daarom in het overgangsrecht voor de langdurige intramurale ggz opgenomen dat cliënten die minder dan drie maanden naar de Zvw zouden gaan, direct kunnen doorstromen naar de Wlz. Hiermee beoog ik te voorkomen dat mensen voor een korte tijd (minder dan drie maanden) vanuit de AWBZ naar de Zvw gaan en daarna weer naar de Wlz. Er zit altijd minimaal drie maanden tussen de overgang van AWBZ naar Zvw en een eventuele overgang naar de Wlz. Dit geeft voldoende tijd voor de beoordeling van de behandelaar of voortgezet verblijf noodzakelijk is, en, indien dat het geval is, voor de aanvraag en behandeling van de indicatie.

Voor mensen die wel een periode naar de Zvw gaan, verandert er overigens weinig wanneer de driejaarsgrens wordt bereikt. Indien de behandelaar inschat dat klinisch verblijf nog steeds noodzakelijk is, kan de klinische behandeling gewoon voortgezet worden op basis van de Wlz. Het voornaamste verschil voor hen is dat er gedurende de periode in de Zvw geen inkomensafhankelijke eigen bijdrage geldt; de in deze periode verleende zorg valt wel onder het verplicht eigen risico.

De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich grote zorgen over de positie van hen voor wie nu «enige ondoelmatigheid» toelaatbaar wordt geacht. Zij zijn het met de regering eens dat die moet verdwijnen, maar zij vrezen dat ook de juiste maatwerkinstrumenten verdwijnen als de indicatie in functies en klassen voor deze groep wordt omgezet in een zorgprofiel met een kop van meerzorg er bovenop. Dat lijkt deze leden zeer onwenselijk. Is de regering dat met hen eens?

De regering waardeert dat de leden van de fractie van de ChristenUnie ook vinden dat we van de term «enige ondoelmatigheid» af moeten. Voor de bekostiging van zorg voor mensen met een behoefte aan substantieel meer zorg dan opgenomen in de hoogste zzp’s in de gehandicaptenzorg is in de huidige AWBZ-bekostiging een regeling voor bekostiging meerzorg bovenop de hoogste zzp’s opgenomen. Met de komst van de Wlz wordt dit niet gewijzigd. Hiermee kan een oplossing worden geboden voor de groep die voorheen met een indicatie van functies en klassen kon uitkomen. Mogelijk veronderstelt de ChristenUnie ten onrechte dat er bij «een kop van meerzorg» sprake is van een vaste toeslag bovenop de bekostiging van het zorgprofiel. Dit is niet het geval. De bekostiging van meerzorg is een maatwerkinstrument, waarbij het zorgkantoor bovenop de hoogste zzp’s extra budget kan toekennen. Het betreft hier niet een vaste toeslag, maar een individuele toeslag op maat. Ik ben me wel bewust van de administratieve lasten van de huidige bekostiging van meerzorg. Daarom wil ik samen met ZN, VGN en CCE bezien op welke wijze ik gebruik kan maken van de positieve ervaringen die zijn opgedaan in het experiment regelarme instellingen met een nieuwe wijze van bekostigen van meerzorg.

Begrijpen de leden van de fractie van de ChristenUnie goed dat voor de meerzorg afspraken met het zorgkantoor moeten worden gemaakt? Waarom wordt niet ook voor de meerzorg geïndiceerd door het CIZ? Waarom is het niet mogelijk om voor deze groep op maat te indiceren en ook de omvang meerzorg onafhankelijk te laten vaststellen?

Indien de zorgbehoefte van de verzekerde de zwaarste profielen in de gehandicaptenzorg aanzienlijk te boven gaat, is er recht op meerzorg. Hiervoor moeten afspraken met het zorgkantoor worden gemaakt. Het zorgkantoor kan bovenop de hoogste zzp’s extra budget toekennen. Het betreft hier niet een vaste toeslag, maar een individuele toeslag op maat. Voor verzekerden met meerzorg is er juist indicatiestelling op maat ten behoeve van het vaststellen van een individuele toeslag. Het CCE heeft daarbij als onafhankelijke partij een adviserende rol richting de verzekeraar die moet beoordelen of sprake is van een extreme zorgbehoefte. Bij meerzorg gaat het om zeer complexe zorg, waarbij vaak ernstige gedragsproblematiek aan de orde is. Het CCE heeft de kennis en expertise over deze zorg en heeft historisch een onafhankelijke, adviserende rol bij aanvragen voor deze complexe zorg.

Ik ben me wel bewust van de administratieve lasten van de huidige bekostiging van meerzorg. Daarom wil ik samen met ZN, VGN en CCE bezien op welke wijze ik gebruik kan maken van de positieve ervaringen die zijn opgedaan in het experiment regelarme instellingen met een nieuwe wijze van bekostigen van meerzorg.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten of het ook mogelijk is om voor kinderen de extra zorg die nodig is te financieren via de meerzorgregeling als er geen indicatie in het hoogste zzp is.

Op grond van de Wlz is er een aanspraak op extra zorg voor mensen met een grote zorgvraag. Indien de zorgbehoefte van de verzekerde de zwaarste profielen in de gehandicaptenzorg aanzienlijk te boven gaat, is er recht op meerzorg. Dat kan ook gelden voor kinderen. De zzp-systematiek gaat uit van een logische ordening en opeenvolging van zorgzwaarten en zorgprofielen op basis van stoornissen en beperkingen. Bij cliënten met een lagere zorgzwaarte waarbij de zorgzwaarte toeneemt en de indicatie niet meer passend lijkt, dient een beoordeling door het CIZ plaats te vinden of een ander, hoger zorgprofiel aan de orde is. Cliënten maken dan een logische ontwikkeling door van lagere naar hogere zorgprofielen. Voor de bekostiging van zorg voor mensen met een behoefte aan substantieel meer zorg dan opgenomen in de hoogste zzp’s in de gehandicaptenzorg is in de huidige AWBZ-bekostiging een regeling voor bekostiging meerzorg bovenop de hoogste zzp’s opgenomen. Het recht op meerzorg geldt alleen voor de hoogste zzp’s in de gehandicaptenzorg, namelijk op zorgzwaartepakket VG-5, VG-7, VG-8, LG-5, LG-7, ZG-3 auditief, ZG-5 visueel, LVG-4, LVG-5 of SGLVG. Ik ben niet voornemens dit in de Wlz te wijzigen en meerzorg te financieren als er geen indicatie is in een van bovengenoemde zorgprofielen.

De regering geeft in de beantwoording van vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie aan dat in geval van spoedzorg in twee weken een indicatie moet zijn afgegeven door het CIZ. Als blijkt dat van Wlz-zorg sprake is, dan wordt met terugwerkende kracht vergoed. Wat gebeurt er als er geen sprake is van Wlz-zorg? Hoe wordt voorkomen dat de periode tot aan de daadwerkelijke indicatiestelling waaruit blijkt dat er geen Wlz-toegang is, niet door zorgverzekeraar/gemeente wordt vergoed, omdat zij bijvoorbeeld niet betrokken waren bij de spoedopname?

De mate waarin het zich zal voordoen dat cliënten ten onrechte via de spoedprocedure bij het CIZ worden aangemeld, hangt mede af van de mogelijkheden om voor de cliënt acute zorg te regelen voor een kortdurende periode en van een goede inschatting van de zorgbehoefte door de verwijzers.

Kortdurende intramurale zorg kan aan de orde zijn wanneer mensen met een ziekte, aandoening, stoornis of beperking vanwege een acute situatie niet thuis kunnen zijn. Voor deze mensen is dan een opname nodig. Is dit nodig vanwege een tijdelijke zorgvraag, na een ziekenhuisopname of vanwege een tijdelijke toename van de zorgbehoefte van de cliënt vanwege verergering van de ziekte, die niet in de thuissituatie ingevuld kan worden, dan gaat het om medisch noodzakelijk verblijf in verband met geneeskundige zorg. Dit is mogelijk op grond van de Zvw. Over de wijze waarop verblijf in verband met geneeskundige zorg vanaf 2015 in de Zvw wordt vormgegeven, wordt de Kamer voor de zomer geïnformeerd. Als een cliënt niet thuis kan zijn omdat zijn mantelzorger plotseling wegvalt, kunnen gemeenten als sprake is van een spoedeisend geval, op grond van de Wmo 2015 onverwijld een passende tijdelijke maatregel nemen, in afwachting van de aanvraag van betrokkene voor een Wmo-voorziening en de uitkomsten van het onderzoek dat hieraan voorafgaat. Hiermee hebben de verwijzers, bijvoorbeeld huisartsen, de ruimte om snel en optimaal tegemoet te komen aan de plotselinge tijdelijke zorgvraag van hun cliënt. Daarnaast wordt op deze wijze het perspectief tot thuiswonen van cliënten die na een verbetering van de aandoening of na het weer beschikbaar zijn van de mantelzorg niet ontnomen. Als de huisarts, al dan niet in samenspraak met bijvoorbeeld een arts verstandelijk gehandicapten of medisch specialist, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van oordeel is dat de cliënt vanwege zijn aandoening, stoornis of beperking blijvend op Wlz-zorg zal zijn aangewezen, kan deze de cliënt met spoed laten opnemen in een Wlz-instelling via een versnelde indicatieprocedure van het CIZ die twee weken duurt. Zoals de leden van de CU-fractie aangeven, wordt deze periode met terugwerkende kracht uit de Wlz betaald als blijkt dat de cliënt een Wlz-indicatie krijgt, maar komt het ten laste van de zorgverzekeraar en gemeente als dit niet het geval blijkt.

Ik ben van mening dat het (bij nader inzien) ten onrechte met spoed opnemen van cliënten in een Wlz-instelling sporadisch zal voorkomen, wanneer de eerdergenoemde mogelijkheden voor acute kortdurende opname goed zijn geregeld en wanneer het de verwijzers duidelijk is hoe zij een goede inschatting kunnen maken of een cliënt voor de ene dan wel de andere vorm van verblijf in aanmerking komt. Hiertoe is het van belang dat verzekeraars/Wlz-uitvoerders en gemeenten gezamenlijk regionaal afspraken maken over de beschikbaarheid van tijdelijke opvang plaatsen.

Ik verwacht dat deze partijen ook op voorhand afspraken maken over hoe om te gaan met die situaties dat cliënten toch ten onrechte met spoed in een Wlz-instelling zijn opgenomen. Ik zal goed in de gaten houden hoe vaak er onjuiste verwijzingen plaatsvinden en wat de consequenties daarvan zijn voor de cliënten om wie het gaat.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de regeling van het pgb in de Wlz op punten verschilt met die van de Wmo. Wat is de inhoudelijke betekenis van de verschillen in de wetstekst van respectievelijk de Wmo en de Wlz?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de toegang tot het persoonsgebonden budget in de verschillende zorgwetten zoveel mogelijk gelijk moet zijn. Toch wijkt voorliggend wetsvoorstel op verschillende punten nog af van het onlangs door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Is de regering voornemens een nota van wijziging in te dienen om de bepalingen met betrekking tot het persoonsgebonden budget in beide wetsvoorstellen zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen?

Na indiening van het wetsvoorstel Wlz is bij de behandeling van de Wmo amendement nr. 103 ingediend en aanvaard. Het kabinet wijst er op dat er goede redenen zijn waarom de Wmo en de Wlz op sommige punten verschillen. Het overgrote deel van de doelgroep van de Wlz is gezien hun behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid en de zware zorgvraag die daaruit voortvloeit, aangewezen op verblijf in een instelling. Daarom is in artikel 3.3.3, eerste lid, onderdeel d, geformuleerd dat de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt dient te stellen dat hij de zorg niet met zorg in natura geleverd wenst te krijgen. De verzekerde wordt niet gevraagd om een hard bewijs, maar wel om een gemotiveerde keuze waarom het verblijf in een instelling niet passend is en de zorg ondanks de zware zorgvraag buiten een instelling kan worden ingevuld met een pgb. Het zorgkantoor krijgt dan ook nadrukkelijk een rol in beoordelen of een pgb de geschikte leveringsvorm is. Gegeven de zorplicht voor een verantwoorde zorg bij zeer kwetsbare mensen acht de regering dit passend.

De Wlz verankert het pgb als wettelijk recht. Aan dit recht zijn echter voorwaarden verbonden, die erop gericht zijn zoveel mogelijk te waarborgen dat met het pgb zorg van goede kwaliteit wordt ingekocht en waarbij de kans op fraude of oneigenlijk gebruik zo klein mogelijk wordt gehouden. De doelgroep van de Wlz bestaat voor een zeer groot deel uit cliënten die het pgb niet zelf zullen kunnen beheren. Deze cliënten zijn daarmee extra kwetsbaar voor potentiële fraudeurs. Dit vergt nadere eisen aan degenen die de budgethouder vertegenwoordigen. De regering is voornemens om in lagere regelgeving nader uit te werken welke rechten en plichten zijn verbonden aan budgethouders en hun vertegenwoordigers. De regering benadrukt dat deze regels niet bedoeld zijn om afbreuk te doen aan het recht op een pgb (dat immers op wetsniveau wordt verankerd), maar om fraude en misbruik tegen te gaan zodat het pgb houdbaar blijft voor cliënten die via dit instrument eigen regie willen voeren op hun zorgvraag.

De zorgwetten horen zoveel mogelijk samenhang te vertonen, niet alleen op de toegang en voorwaarden voor het persoonsgebonden budget. De Wlz wijkt op een aantal punten af van de Wmo 2015. De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag meer uitleg waarom er in de Wmo wel de mogelijkheid is om huisaanpassingen via het persoonsgebonden budget te regelen, maar dat die keuze in voorliggend wetsvoorstel ontbreekt. Zou het niet beter zijn de bepalingen rondom huisaanpassingen in beide wetten gelijk te trekken?

Zoals ik de Kamer heb gemeld in mijn brief van 27 juni jl., zullen ook woningaanpassingen ten behoeve van meerderjarige cliënten op grond van de Wlz worden verstrekt. Dit zal worden geregeld in de tweede nota van wijziging van de Wlz, die ik de Kamer uiterlijk begin september van dit jaar doe toekomen. Bij deze nota van wijziging zal ik tevens aangeven via welke leveringsvormen deze nieuwe aanspraak kan worden verstrekt.

In 2015 worden woningaanpassingen voor cliënten met een Wlz-indicatie nog door gemeenten verstrekt, waarbij ook de leveringsvorm van het pgb mogelijk is. De verstrekking van woningaanpassingen op grond van de Wlz zal dus pas vanaf 2016 plaatsvinden.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de wijze van indicatiestelling en de beperkingen die het indiceren in een beperkt aantal profielen met zich meebrengt. De beantwoording van de regering neemt deze zorgen niet weg, zeker wanneer het gaat om de indicatiestelling voor mensen die de zorg met een pgb willen regelen. Er is veel af te dingen op het denken in profielen, immers niet elke zorgvraag zal exact in het hokje passen. Op welke wijze wordt gegarandeerd dat het pgb toereikend is om de zorg goed te kunnen regelen?

Het kabinet beoogt met het streven om te indiceren in een beperkt aantal profielen juist te bevorderen dat niet bij de indicatiestelling maar bij de zorgplanbespreking bepaald wordt welke zorg de individuele cliënt nodig heeft. Overigens zal in 2015 nog geen beperking van het aantal zorgprofielen doorgevoerd worden, waardoor in 2015 de hoogte van het pgb op dezelfde wijze als onder de AWBZ het geval is wordt afgeleid van de hoogte van het ZZP dat aansluit op het geïndiceerde zorgprofiel. Uiteraard blijft in 2015 ook de meerzorgregeling bestaan. Te zijner tijd zal ik de Kamer informeren over de wijze waarop de beperking van het aantal zorgprofielen doorwerkt in het pgb.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat voorliggend wetsvoorstel op een aantal punten belemmerend kan werken op het langer thuis kunnen blijven wonen. Bijvoorbeeld doordat kortdurend verblijf niet in voorliggend voorstel is ondergebracht. Kortdurend verblijf is voor veel mensen een voorwaarde om de zorg goed te kunnen regelen, bijvoorbeeld ter ontlasting van de mantelzorger. Het verbaast deze leden daarom dat de zorg die wordt geboden wel wordt bekostigd, maar het verblijf (de woonlasten) niet. De woonlasten van de woning en dus van een eventuele inwonende mantelzorger lopen immers gewoon door. Wordt kortdurende verblijfszorg op die manier niet onnodig belemmerd? Het gaat immers niet om vakantie, maar om zorg die noodzakelijk is voor goede zorg op maat.

Cliënten die in aanmerking komen voor Wlz-zorg kunnen kiezen voor een zorgpakket in de thuissituatie. Zij kunnen bijvoorbeeld naar een woonzorgcentrum verhuizen waar zorg op basis van het vpt wordt geleverd. Bij het maken van afspraken over de invulling van het vpt kan ook logeeropvang worden geregeld ter ontlasting van de mantelzorger. Dit kortdurende verblijf, als onderdeel van een zzp, is dus wel degelijk onderdeel van de Wlz.

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat veel cliënten en organisaties zich zorgen maken over de vraag of de voorgestelde zorgprofielen voldoende ruimte bieden voor meerkosten in complexe en zware gevallen, zoals meervoudige beperkingen. Deze leden ontvangen graag de reactie van de regering op genoemde zorgen.

Bij complexe en zware gevallen, zoals cliënten met meervoudige beperkingen, is gezien de omvang van de zorgbehoefte doorgaans sprake van indicatiestelling in de hoogste zorgprofielen. Voor de bekostiging van zorg voor mensen met een behoefte aan substantieel meer zorg dan opgenomen in de hoogste zzp’s in de gehandicaptenzorg is in de huidige AWBZ-bekostiging een regeling voor bekostiging meerzorg bovenop de hoogste zzp’s opgenomen. Met de komst van de Wlz wijzigt deze wijze van bekostigen niet. Bij de zwaarste zorgprofielen is er dus voldoende ruimte voor de bekostiging van meerkosten. Ik ben me wel bewust van de administratieve lasten verbonden aan de huidige bekostiging van meerzorg. Daarom zal ik samen met ZN, VGN en CCE bezien op welke wijze ik gebruik kan maken van de positieve ervaringen die in het experiment regelarme instellingen zijn opgedaan met een nieuwe wijze van bekostigen van meerzorg.

De regering stelt dat uit kwaliteitsoverwegingen één aanbieder integraal verantwoordelijk moet zijn voor zorg in natura. Onderkent de regering dat het enkele feit dat meer dan één aanbieder betrokken is niet per definitie een risico voor de kwaliteit hoeft te betekenen, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Zij vragen waarom de regering niet het flexibeler uitgangspunt kiest dat meer aanbieders ingezet kunnen worden wanneer en zolang dat geen risico oplevert voor de kwaliteit of wanneer dat zelfs een stimulans voor kwaliteit kan betekenen.

De regering is het met de leden van de SGP-fractie eens dat er meer aanbieders bij de zorg voor een cliënt betrokken kunnen zijn en dat dit in voorkomende gevallen de kwaliteit van zorg aan de cliënt ten goede kan komen. Om het risico van meerdere aanbieders voor de kwaliteit van zorg te verminderen is het van belang dat er één hoofdaannemer is die te allen tijde aanspreekbaar is op de zorg die de cliënt geleverd krijgt, inclusief de zorg die door andere zorgaanbieders wordt geleverd. Dit wordt bedoeld met de eis dat één aanbieder integraal verantwoordelijk moet zijn.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een nadere toelichting waarom het amendement van de leden Van der Staaij en Voortman bij de Wmo 201510 niet toepasbaar zou zijn in de Wlz. Waarom is het onmogelijk om voor het pgb vast te stellen tot welke hoogte betalingen worden gedaan, bijvoorbeeld wanneer een vergelijking wordt gemaakt met de kosten van een volledig pakket thuis?

In de Wmo 2015 en de Jeugdwet was geregeld dat de gemeenten een verzoek voor een pgb konden weigeren als het pgb duurder was dan het gecontracteerde aanbod. Met het amendement is geregeld dat het pgb dan niet meer hoeft te worden geweigerd, maar het deel dat boven het bedrag van de gecontracteerde aanbod uitkomt door de budgethouder zelf bijgelegd kan worden. In de Wlz hoeft dit niet te worden ingepast aangezien de Wlz een dergelijke weigeringsgrond niet kent. Het Wlz-pgb is een afgeleide van het naturatarief en gelijk aan de zorgcomponent daarvan. De hoogte van het pgb zal daarmee nooit uitgaan boven het bedrag dat een natura-aanbieder zou krijgen als hij de cliënt onder zijn hoede had genomen. Uiteraard staat het de budgethouder vrij zelf aanvullende zorg in te kopen. Het in te voeren systeem van trekkingsrechten zal voor Wmo, Jeugdwet en Wlz faciliteren dat een budgethouder vrijwillige stortingen doet om meer zorg in te kopen.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het niet mogelijk is aanspraken op afzonderlijke functies te laten bestaan wanneer voldaan is aan het centrale criterium van de Wlz dat sprake moet zijn van permanent toezicht of 24 uur zorg. Waarom is het met het oog op de gewenste flexibiliteit niet wenselijk om bijvoorbeeld een groot deel van het volledig pakket thuis te kunnen combineren met huishoudelijke zorg op grond van het pgb?

In de brief van 27 juni jl. is aangegeven dat in 2015 Wlz-zorg thuis kan worden aangeboden en vervolgens bekostigd in functies en klassen. Daarmee wordt meer flexibiliteit geboden om zorg op maat in te vullen. Wlz-zorg in functies en klassen kan passend zijn voor cliënten die weliswaar voldoen aan de objectieve criteria voor toegang tot de Wlz, maar bijvoorbeeld vanwege goede informele zorg niet zijn aangewezen op het volledige zorgpakket thuis. In dezelfde brief is tevens aangegeven dat het mogelijk wordt om zorg in natura en pgb te combineren. Net als in de Awbz is het niet mogelijk om vpt en pgb te combineren, omdat het vpt een volledig pakket is.

De leden van de SGP-fractie lezen dat overbruggingszorg in de Wlz niet langer inhoudt het wachten op een plek in een voorkeursinstelling. Deze leden vragen wat dit betekent voor cliënten voor wie het niet langer verantwoord is om op basis van extramurale zorg thuis te verblijven, maar voor wie de voorkeursinstelling nog niet beschikbaar is. Betekent dit dat zij niet meer naar een andere instelling kunnen verhuizen, ook niet wanneer het verblijf naar verwachting nog jaren zal duren?

Het kan voorkomen dat de instelling waar de cliënt het liefst zou gaan wonen op dat moment geen plaats voor hem heeft. Er zijn dan verschillende mogelijkheden. Een cliënt kan kiezen voor opname in een andere verblijfsinstelling. Een cliënt kan daar dan, al dan niet in afwachting van het moment waarop er alsnog een plaats in zijn voorkeursinstelling open valt, gaan wonen. Maar de Wlz-uitvoerder kan ook op basis van het VPT of pgb een voorlopige oplossing realiseren. Omdat gebleken is dat in sommige situaties ook een flexibel arrangement op basis van functies en klassen wenselijk is, zal in de tweede Nota van wijziging die het kabinet uiterlijk begin september aan de Tweede Kamer zal sturen het wetsvoorstel worden aangepast zodat de huidige uitvoeringspraktijk in 2015 in de Wlz kan worden voortgezet. Dit betekent dat ook in situaties waarin passende verblijfszorg beschikbaar is, de cliënt kan opteren voor een overbruggingsperiode met een flexibel arrangement zorg in de thuissituatie. Bij het realiseren van een dergelijke oplossing heeft het zorgkantoor overigens tot taak zorg te dragen voor een kwalitatief verantwoorde en doelmatige zorginzet. Dit betekent dat er dus niet een zodanig arrangement kan worden gerealiseerd dat het tot ondoelmatigheid leidt.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven waar volgens haar de verschillen zitten tussen het genoemde Zweedse model en het model dat hier te lande bekend staat als het Zeeuws model. Op welke wijze betrekt de regering de ervaringen van het Zeeuwse model bij de verdere ontwikkeling met betrekking tot contracteren en de pilot dienaangaande, zo vragen deze leden.

In het zogenaamde «Zeeuwse model» wordt door een opdrachtgever een minimumniveau aan kwaliteitseisen vastgesteld voor de levering van een voorziening met een bijbehorende vaste prijs. Elke aanbieder die tegen deze door de opdrachtgever gestelde voorwaarden de voorziening wil leveren wordt gecontracteerd. Het «Zeeuwse model» heeft derhalve overeenkomsten met het «Zweedse model». Net als het Zweedse model is ook het Zeeuwse model gericht op keuzevrijheid voor de cliënt. Aandachtspunt van dit model is dat het zich minder goed leent voor cliënten met een complexe zorgbehoefte, omdat het voor een opdrachtgever bij een complexe zorgbehoefte moeilijker is om een goede vaste prijs vast te stellen voor alle aanbieders. Het vaststellen van een tarief, zoals gemeenten die het «Zeeuws model» hanteren doen om in het kader van de Wmo eenvoudige huishoudelijke hulp te organiseren, zal bij de Wlz lastiger toepasbaar zijn. Ook leidt het contracteren met meerdere aanbieders tot intensiever contractmanagement door de opdrachtgever, hetgeen geen bijdrage levert aan de gewenst reductie van de administratieve lasten.

Om misverstanden te voorkomen wijst de regering er volledigheidshalve op dat in reactie op vragen in het verslag door haar in de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven dat het Zweedse model ook nadelen kent en dat dit de reden is, waarom de regering niet onverkort voor onderzoek naar het Zweedse model heeft gekozen. De regering heeft gezocht naar een tussenvariant waarbij het bestaande aanbestedingsmodel en dat van de vrije keuze (het «Zweedse model») met elkaar gecombineerd worden. In die variant wordt voor het grootste deel van het budget het model van de aanbesteding gevolgd, zowel voor intramuraal verblijf als het vpt. Dit ook met het oog op de budgettaire beheersing van de Wlz. Voor een klein deel van de beschikbare budgettaire ruimte zou voor alleen het vpt de variant van de vrije keuze (het «Zweedse model») kunnen worden geïntroduceerd. Het advies van de landsadvocaat naar de juridische haal- en houdbaarheid van de genoemde tussenvariant is recent ontvangen. Aan de hand daarvan zal nadere besluitvorming plaatsvinden, waarover de Tweede Kamer separaat geïnformeerd zal worden. Onderdeel daarvan is tevens een besluit over het al dan niet starten van een pilot en de eventuele verbreding daarvan naar de zorg met verblijf.

Zorgkantoren hanteren uniforme eisen voor wat betreft de inkoop van zorg op kwaliteit. Belangrijk element hierbij zijn de sectorale kwaliteitskaders en de bijbehorende indicatorensets. Met name waar het betreft de sector van de verpleging en verzorging (V&V) is er verschil van opvatting over het hanteren van het bestaande landelijk kwaliteitskader VVT. In overleg met de sector zal het Kwaliteitskader V&V worden herzien en wordt het Kwaliteitskader GZ zodanig doorontwikkeld, dat er (ver)nieuw(d)e, beperkte, sets van overzichtelijke, eenduidige en heldere kwaliteitsindicatoren beschikbaar zijn in de Wlz, die voor alle uitvragende partijen bruikbaar zijn, zo veel mogelijk aansluit bij het primaire proces van zorgverlening en ook relevante verbeterinformatie bevat voor de zorgaanbieder zelf. De regering zal partijen oproepen zich daarbij tevens te laten leiden door de ervaringen die met betrekking tot kwaliteit zijn opgedaan in het kader van de experimenten met regelarme instellingen (ERAI), waarbij ten nauwste aangesloten wordt bij de kwaliteitsbeleving van de cliënt.

In de Wlz hebben straks het vpt en het pgb hun wettelijke verankering gevonden. Daarmee is de mogelijkheid geschapen om vanuit de cliëntzijde innovatief aanbod te stimuleren. Ook zal in de Wlz ingezet worden op meerjarige contracten, waardoor aan zorgaanbieders meer zekerheid kan worden geboden, waardoor investeren in innovatieve zorg aantrekkelijker wordt. Met zorgkantoren is, ook nu onder het regime van de AWBZ, afgesproken dat nieuwe aanbieders een reële kans wordt geboden op een contract. Daar staat dan wel tegenover dat zij op hun beurt overtuigend dienen aan te tonen dat er daadwerkelijk sprake is van een innovatief aanbod die een meerwaarde heeft in relatie tot het bestaande aanbod. Overigens, ook veel bestaande aanbieders staan vanzelfsprekend niet stil en werken aan vernieuwing van hun zorgaanbod. Met de Wlz wordt ook een wettelijke basis gegeven voor een amvb die het mogelijk maakt om sterker op de inkoop van innovatieve zorg te sturen, mocht daaraan onverhoopt door zorgkantoren onvoldoende inhoud gegeven worden. Binnenkort zal de Tweede Kamer een brief van de Minister van VWS en ondergetekende ontvangen over innovatie van zorg.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering het verbod op uitbesteding van zorgbemiddeling in het Besluit langdurige zorg wil regelen. Genoemde leden vragen waarom een dergelijk fundamenteel beginsel volgens de regering niet in de formele wet thuishoort.

Zorgbemiddeling wordt een taak van de Wlz-uitvoerders. Voor verzekerden die wonen in de regio’s waarvoor de Wlz-uitvoerder als zorgkantoor is aangewezen, zal de Wlz-uitvoerder deze taak naar verwachting zelf uitoefenen. Voor verzekeren die in andere regio’s wonen, is echter te verwachten dat de Wlz-uitvoerder deze taak – net als overigens zijn andere taken, zoals met name de zorginkoop – uitbesteedt aan de zorgkantoren voor de desbetreffende regio’s. Dat past bij de regionale uitvoering van de Wlz en wil ik daarom niet verbieden. Het enige dat ik wil verbieden, is dat de zorgbemiddeling wordt uitbesteed aan zorgaanbieders. Zorgbemiddeling door zorgaanbieders kan namelijk tot belangenverstrengeling leiden. Omdat ik geen algemeen verbod op uitbesteding van zorgbemiddeling wil regelen maar slechts een verbod op uitbesteding van zorgbemiddeling aan zorgaanbieders, is het gepaster om dit in het Besluit langdurige zorg te regelen (zie artikel 4.3.1 van dat Besluit zoals dat onlangs bij beide Kamers is voorgehangen), dan op het niveau van de Wlz zelf.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe de inkomensafhankelijkheid van de eigen bijdrage voor het pgb in de toekomstige situatie zich verhoudt tot de opbouw die momenteel gehanteerd wordt.

Op dit moment wordt gebruik gemaakt van het inkomen en vermogen van de pgb-houder en eventueel dat van zijn/haar partner. Tot een bijdrageplichtig inkomen van € 16.456 (ongehuwd en pensioenleeftijd bereikt), € 23.295 (ongehuwd en pensioenleeftijd nog niet bereikt), € 22.957 (gehuwd en pensioenleeftijd bereikt) dan wel € 29.174 (gehuwd en pensioenleeftijd nog niet bereikt) geldt er een eigen bijdrage tussen de 20 en 29 euro per maand. Als het bijdrageplichtig inkomen van de cliënt hoger ligt dan deze bedragen, stijgt ook de eigen bijdrage. Van het bijdrageplichtig inkomen dat boven deze bedragen ligt, zal 15% worden meegenomen bij het bepalen van de te betalen eigen bijdrage.

Met de overhevelingen naar Zvw en Wmo verdwijnt de extramurale zorg en daarmee de extramurale eigen bijdrage. Voor pgb-houders in de Wlz betekent dit dat zal worden aangesloten op een andere eigen bijdrage systematiek. Er is voor gekozen om, conform het volledig pakket thuis, aan te sluiten op de lage intramurale eigen bijdrage en hierop € 136 pgb-aftrek in mindering te brengen. Met de pgb-aftrek wordt er voor gezorgd dat de inkomensgevolgen voor de laagste inkomens nagenoeg nihil zijn. Door aan te sluiten op al bestaande systematiek blijft de uitvoering van de eigen bijdrage eenvoudig en inkomensafhankelijk. De eigen bijdrage wordt gebaseerd op het bijdrageplichtig inkomen en vermogen van de pgb-houder. Dit bedraagt 12,5% van zijn inkomen vermeerderd met 8% van zijn vermogen. De pgb-houder betaalt minimaal 20 euro per maand en dit kan oplopen tot 663 euro per maand. Voor 2015 zullen deze bedragen nog wel geïndexeerd worden.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat de voorgestelde systematiek van eigen betaling van de eigen bijdrage door de budgethouder tot extra betalingsproblemen leidt. Wordt in ieder geval het bedrag van de te betalen eigen bijdrage als onderdeel van het pgb geblokkeerd, zo vragen zij.

Op dit moment wordt de eigen bijdrage voor pgb-houders ingehouden op het toegekende pgb. Pgb-houders merken in tegenstelling tot andere zorgvragers daardoor niet in de eigen portemonnee dat zij zorg genieten. Door (marginaal) minder zorg te gebruiken dan waar de indicatie vanuit gaat, betalen zij in het geheel geen eigen bijdrage. Voor cliënten met zorg in natura is die mogelijkheid er niet. Door de pgb-houders zelf hun eigen bijdrage te laten betalen worden zij gelijk behandeld met andere zorgvragers. De verwachting is dan ook niet dat er bij pgb-houders andere betalingsproblemen zullen ontstaan dan bij huidige cliënten. Er zal dus geen onderdeel van het pgb geblokkeerd worden. Wel zal de overzichtelijkheid voor de cliënt gewaarborgd worden doordat via het systeem van trekkingsrechten cliënten op elk moment een actueel inzicht hebben in het resterende budget en daarnaast maandelijks van het CAK een rekening krijgen om de eigen bijdrage te betalen, net als gebruikers van zorg in natura.

De leden van de SGP-fractie vinden het lovenswaardig dat de regering het kostenbewustzijn bij budgethouders wil versterken. De voorgestelde prikkels zijn volgens deze leden echter pas effectief wanneer budgethouders voordeel hebben bij het besparen van kosten. Graag vernemen zij welke voordelen budgethouders krijgen. Welke prikkels zijn er voor hen om kostenbesparende alternatieven te kiezen wanneer het netto resterende budget onverkort beschikbaar is?

In de Wlz, zal net als in de AWBZ, een eigen bijdrage gevraagd worden van verzekerden van 18 jaar en ouder, die gebruik maken van zorg. Met de introductie van het bruto pgb betalen alle gebruikers van Wlz-zorg op vergelijkbare wijze een eigen bijdrage. De motieven voor het vragen van een eigen bijdrage aan budgethouders zijn tweeledig. Ten eerste geldt er een eigen bijdrage uit oogpunt van een medefinancieringsmotief, waarbij geldt dat de gebruiker van de zorg deels meebetaalt aan de kosten van de zorg. Ten tweede vergroot een eigen bijdrage het kostenbewustzijn van de cliënt.  Dit geldt ook als de budgethouder geen direct voordeel heeft bij het besparen van kosten. Ter wille van de eenvoud in de uitvoering kiest het kabinet er namelijk niet voor om eigen bijdragen afhankelijk te maken van de zorgconsumptie van budgethouders. Tot slot merk ik op dat budgethouders een duidelijke prikkel hebben om lage tarieven te onderhandelen waardoor ze ruimte krijgen om meer zorg in te kopen.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt in antwoord op vragen inzake partneropname gesteld: «De Wlz-uitvoerder wordt geacht bij de toewijzing van de zorg met verblijf rekening te houden met het recht op partneropname, en derhalve op de beschikbaarheid van een echtparenkamer in de gewenste gecontracteerde zorginstelling». Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay vraagt wat er moet worden verstaan onder «rekening houden met». Hoe dwingend is dit? Hoe wordt dit nader uitgewerkt? Er wordt immers aangegeven dat het in de rede ligt dat Wlz-uitvoerders afspraken maken met zorgaanbieders in de regio. Moeten Wlz-uitvoerders bijvoorbeeld één instelling met de mogelijkheid tot partneropname per gemeente of regio beschikbaar hebben? Op grond van dit wetsvoorstel hebben partners van een Wlz-geïndiceerde zorgvrager recht op partneropname. Hoe kan een zorgvrager dit recht afdwingen? Genoemd lid wijst er in dit kader op dat de komende jaren veel intramurale instellingen zullen sluiten, waardoor er mogelijk echtparenappartementen in de regio verdwijnen. Hoe wordt dit ondervangen? Hoe wordt geborgd dat er altijd een echtparenappartement binnen redelijke afstand beschikbaar is?

Het zorgkantoor dient op grond van zijn zorgplicht voldoende zorg voor verzekerden met een wens tot partneropname in te kopen. Het moet daarbij gaan om voldoende zorg, zodat die voor alle verzekerden binnen een redelijke afstand en binnen een redelijke termijn beschikbaar is. Tijdens het 30-ledendebat van 5 juni jl. over dit onderwerp heb ik de Kamer toegezegd met de zorgkantoren concrete afspraken te maken over de actie en de regie die ik van de zorgkantoren verwacht bij het realiseren van het recht op partneropname. Als uitwerking van de motie Keijzer11 zal ik de Kamer hier vervolgens over informeren.

3. Kwaliteit

De leden van de PvdA-fractie merken tot hun spijt op dat hun vragen over de persoonsvolgende bekostiging (PVB) nauwelijks zijn beantwoord. Genoemde leden vragen nogmaals een uitgebreide toelichting op de gevolgen voor de zorginfrastructuur, de aanbieders, de zorgmedewerkers, de cliënten en de vernieuwing van het zorgaanbod. Deze leden lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat ActiZ leerervaringen gaat opdoen met vormen van persoonsvolgende bekostiging. De leden van de fractie van de PvdA zijn benieuwd naar de opzet van het experiment en naar de vormen van PVB die zij zullen verkennen. Zal het zorgplan van de cliënt de basis vormen voor de persoonsvolgende bekostiging? Graag ontvangen zij een toelichting van de regering.

In reactie op eerdere vragen is reeds aangegeven dat in de huidige AWBZ diverse persoonvolgende elementen kent.

  • Een indicatie met verblijf van een cliënt is verbonden aan een zorgzwaartepakket en op basis van de NZa-tarieven wordt een vergoeding per ZZP vastgesteld.

  • De invloed van de cliënt is afhankelijk van de leveringsvorm. Bij zorg in natura in een instelling kan de cliënt een keuze maken uit de gecontracteerde instellingen. Deze keuze is ook aanwezig bij het vpt.

  • Bij het pgb kan de cliënt eventueel ook niet -door het zorgkantoor- geselecteerde aanbieders zelf contracteren.

  • Bij de invulling van het zorgplan vindt plaats in dialoog tussen de cliënt en de zorgaanbieder.

In de Wlz wordt dit proces op een aantal punten verbeterd:

  • het pgb wordt wettelijk verankerd.

  • het vpt wordt eveneens wettelijk verankerd. Dit stimuleert vernieuwing van het zorgaanbod en geeft cliënten een wettelijk recht op het scheiden van wonen en zorg.

  • de indicatiestelling gebeurt in zorgprofielen en niet in ZZP’s, waardoor de cliënt meer ruimte krijgt om in overleg met de zorgaanbieder het zorgpakket in te vullen.

De regering heeft evenals de leden van de PvdA-fractie meer ambities op het terrein van de persoonsvolgende bekostiging. De Wlz biedt daarvoor de noodzakelijke wettelijke basis, waarop de komende jaren voortgebouwd zal worden. Hiervoor is geen nieuw of aangescherpt wettelijk kader nodig maar een zorgvuldig voorbereid traject met de NZa, Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders, gericht op het realiseren van een bekostigingssysteem dat recht doet aan de kenmerken en wensen van de doelgroep van de Wlz. Een ingrijpende wijziging van de bekostiging is per 2015 echter niet haalbaar.

In de eerdere antwoorden is ook aangegeven dat Actiz met haar leden een groep heeft gevormd om te gaan experimenteren met de verschillende vormen van persoonsvolgende bekostiging. Actiz heeft gevraagd om ondersteuning via «InVoorZorg!» bij deze experimenten. Doelstelling is om inzicht te krijgen in de gevolgen van de verschillende vormen van persoonsvolgendheid.

De gevolgen van persoonsvolgende financiering voor de zorginfrastructuur, de aanbieders, de zorgmedewerkers, de cliënten en de vernieuwing van het zorgaanbod hangen af van de vorm van persoonsvolgende financiering waarvoor wordt gekozen. Dit blijkt ook uit de opties die de leden van Actiz willen verkennen. De leden van de PvdA-fractie vragen ook naar de opzet van de experimenten die Actiz heeft voorgesteld met vormen van persoonsvolgende bekostiging. Het betreft vier experimenten.

  • Hilverzorg: wil cliënten bestedingsmacht geven over een deel van de middelen die met hun zorg samenhangen. Met deze middelen kunnen de cliënten kiezen waar zij diensten afnemen: van Hilverzorg of «uit de wijk».

  • WoonDroomZorg: wil de interne regeldruk verminderen en de professionele kwaliteit van de zorg verhogen door zgn. operationele normen in te voeren.

  • Beweging 3.0: wil het beheer van het budget (in eerste instantie eten, drinken, activiteiten, inrichting, en indien mogelijk later ook voor zorg) neerleggen bij de cliënten, hun naasten en het zorgteam.

  • Vivium: Wil het instellingsbudget verdelen in «punten», en die punten aan de cliënten geven om in te zetten voor diensten en zorg die de aanbieder moet leveren. Dit wil Vivium zowel voor cliënten die intramuraal wonen doen, als voor cliënten die straks thuis wonen via een vpt.

De gevolgen voor aanbieders, de zorgmedewerkers en de cliënten zijn dat cliënten meer bestedingsmacht krijgen over de wijze waarop de zorgaanbieders de beschikbare middelen inzet. Deze bestedingsmacht zullen de cliënten veelal samen met de professionals inhoud gaan geven. Uit voorstellen van Actiz blijkt ook dat hierdoor een belangrijke vernieuwing van het zorgaanbod kan plaats vinden.

De leden van de PvdA-fractie hebben afgelopen maand kennisgenomen van de resultaten uit het rapport «Verbetering kwaliteit ouderenzorg gaat langzaam» van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Graag zien zij een visie van de regering op wat de uitkomsten van dit onderzoek betekenen voor de hervorming van de langdurige zorg. Deze leden zijn geschrokken van de resultaten; de kwaliteit is in veel instellingen onder de maat, terwijl tegelijkertijd ook blijkt dat dit niet alleen een kwestie van geld is. Genoemde leden vragen dan ook hoe het kan dat de ene zorgaanbieder het echt heel goed doet met hetzelfde geld, en de andere aanbieder deze goede kwaliteit niet kan leveren. De leden van de PvdA-fractie willen graag concrete stappen zien van de regering; het is nu niet alleen meer aan het veld om de kwaliteit te verhogen. Wat is volgens de regering haar rol nu, en op welke manier hangt dit samen met de voorgenomen hervormingen binnen de langdurige zorg? Zijn deze hervormingen voldoende om in het volgende rapport een andere conclusie te kunnen lezen over de kwaliteit in de instellingen? Graag ontvangen genoemde leden een uitgebreide toelichting.

De resultaten van het IGZ-rapport zijn voor de regering juist reden om de hervormingen van de langdurige zorg door te zetten. Meer wijkgerichte zorg, beter betrekken van de omgeving van cliënten bij de zorg en bij de zorgplanbespreking en meer rekening houden met de wensen van cliënten; dát is de inzet van de hervorming omdat dat de kwaliteit van leven voor mensen verhoogt. Tegelijkertijd is ook duidelijk dat de stelselwijziging alleen niet voldoende is. Ik zie het op dit moment als mijn rol om de aanspreekbaarheid van de diverse actoren binnen dat stelsel te verduidelijken en ervoor te zorgen dat deze actoren de juiste randvoorwaarden creëren om zorg van goede kwaliteit te kunnen leveren. Om dat te bereiken, dus zowel meer maatwerk voor de cliënt als veilige zorg, gaan de Wlz en de speerpunten en korte termijn acties uit de Kwaliteitsbrief hand in hand. Ik besef dat dit een zaak van lange adem is en ik besef ook dat dit alleen in samenwerking met de betrokken partijen kan worden gerealiseerd. Daarom ga ik samen met de partijen de speerpunten uit de brief uitwerken in nadere acties, zodat de contextfactoren die van invloed zijn op kwaliteit worden aangepakt. De Tweede Kamer ontvangt op 1 november a.s. deze nadere uitwerking.

Voor het feit dat de ene zorgaanbieder het veel beter doet dan de andere, of zelfs de ene locatie binnen één zorgaanbieder ten opzichte van een andere locatie, zijn meerdere verklaringen denkbaar. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van verkeerde inzet van personeel (veel laagopgeleide medewerkers en onvoldoende scholing, waardoor deze niet meegroeien met zorgzwaarte) of bijvoorbeeld van een cultuur die de cliënt niet centraal stelt of die niet is gericht op continue kwaliteitsverbetering. Duidelijk is wel dat de Raad van bestuur van een zorginstelling een bepalende rol speelt, maar ook dat er te vaak sprake is van een te geringe aandacht van de leden van de Raden van bestuur om de kwaliteit en de cyclus van kwaliteitsverbetering in de organisatie blijvend te implementeren. Zoals ik in mijn Kwaliteitsbrief heb aangegeven, wil ik dat op verschillende manieren doorbreken. Zo wordt op korte termijn binnen «InVoorZorg!» een apart onderdeel toegevoegd om de zorgaanbieders te ondersteunen bij de verbetering van kwaliteit. Daarnaast gaat ActiZ zich inspannen om parallel aan de spiegelrapportages, die samen met LOC zijn ontwikkeld, een visitatiesysteem op te zetten om bestuurders door andere bestuurders te laten ondersteunen in het aanjagen van kwaliteitsverbetering. Ook onderzoekt ActiZ of het Accreditatieprogramma voor zorgaanbieders, dat door de NVZD wordt ontwikkeld, bestuurders kan helpen in hun rol. Dit is ook een vereiste om ondersteuning van In voor Zorg te ontvangen. Tot slot wil ik koplopers als voorbeeld gebruiken. Ik zal nog dit najaar nader onderzoek laten doen naar de wijze waarop zorgaanbieders die een goed voorbeeld zijn hun bedrijfsvoering, organisatie en kwaliteitssysteem hebben ingericht en in balans met elkaar hebben gebracht. Zo wordt de beste zorg de norm.

De leden van de PvdA-fractie hebben ten slotte nog een vraag bij dit hoofdstuk dat betrekking heeft op het productieplafond. Wat is de reden dat zal worden gewerkt met een productieplafond per instelling? De Wlz-zorg is voor iedereen die aan de toegangscriteria voldoet een verzekerd recht. Genoemde leden achten het dan ook als vanzelfsprekend dat cliënten moeten kunnen kiezen voor de door hun gewenste zorginstelling. Is het een mogelijkheid dat wanneer de door de cliënt gewenste zorginstelling aan het productieplafond zit, de productieruimte van een andere zorginstelling wordt ingezet? Graag zien deze leden een reactie op deze mogelijkheid.

De productieafspraken per instelling vloeien voort uit de noodzaak om te beschikken over een effectief instrument om de kosten van de langdurige zorg te beheersen. Het is de taak van de zorgkantoren de beschikbare middelen te alloceren bij verschillende zorgaanbieders om hiermee aan de zorgplicht te voldoen. Het zorgkantoor contracteert instellingen voor het leveren van die zorg en maakt met hen voorafgaand aan het jaar (voorlopige) productieafspraken. Het is de taak van het zorgkantoor om met zijn contracteerbeleid (en eventuele herschikkingen in de contracten), de voorkeuren van cliënten en het aanbod van zorg bij elkaar te brengen.

Binnen de contracteerruimte van elk regionaal zorgkantoor is voldoende ruimte om aan de totale zorgvraag te voldoen. Als een zorgaanbieder verwacht meer te produceren dan wordt vergoed via de eerste productieafspraken, dan moet hierover de onderhandeling worden aangegaan met het zorgkantoor. De herschikkingsronde is het moment voor een zorgaanbieder om de productieafspraken op het juiste niveau te brengen en overproductie te voorkomen. Het is dan ook mogelijk om bij de definitieve productieafspraken onbenutte productieruimte bij de ene instelling in te zetten voor zorglevering bij de andere zorginstelling. Zorgkantoren moeten in hun inkoopafspraken dan wel geregeld hebben dat ze de onderproductie weg kunnen halen. Het zorgkantoor kan een dergelijk verzoek in overleg met de betrokken instellingen tot 1 november van het lopende jaar indienen bij de NZa. Voorwaarde daarbij blijft dat de totale contracteerruimte niet wordt overschreden.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering de regeling van arbeidsvoorwaarden nog steeds overlaat aan sociale partners. Deze leden zien echter dat veel mensen ontslagen worden en anderzijds er te veel bestuurders zijn die graaien. Kan de regering uitleggen waarom zij hiertegen geen maatregelen treft in het voorliggende wetsvoorstel en wegkijkt bij de gevolgen van enerzijds de ontslagen en anderzijds het gegraai? Kan de regering aangeven wat de kosten zijn voor de samenleving als iemand uit de zorg zijn baan verliest en in de WW of bijstand terecht komt of afhankelijk wordt van het inkomen van zijn partner? Welke zijn bijvoorbeeld de kosten gemoeid met de groei van 20.000 mensen uit de sector zorg, cultuur en welzijn die de afgelopen tijd extra in de WW zijn beland (cijfers CBS)? Genoemde leden zien dat er op dit moment veel massaontslagen aan de orde zijn. De sectorplannen van deze regering vinden zij een doekje voor het bloeden. Naar welk werk worden deze mensen begeleid, als vele functies nu worden geschrapt in de zorg? Kan de regering dat uitleggen? Kan de regering dan meteen uitleggen hoe zij scholing in het kader van de werk naar werktrajecten ziet? De leden van de SP-fractie constateren dat het niet zo gemakkelijk is om een huishoudelijk verzorgende om te scholen naar een wijkverpleegkundige. Kan de regering een nadere toelichting hierop geven?

De regering heeft meerdere maatregelen genomen, zowel wat betreft de gevolgen van de ontslagen in de zorg als op het gebied van de topinkomens. Zo is in deze kabinetsperiode de Wet normering topinkomens (Wnt) ingevoerd en worden verdere aanscherpingen daarvan voorzien. Wat betreft de ontslagen in de zorg zijn de afgelopen periode verzachtingen doorgevoerd waardoor er substantieel minder werknemers ontslagen hoeven te worden. In april 2013 werd de taakstelling huishoudelijk hulp majeur verminderd. In december 2013 is een akkoord met de VNG gesloten, waardoor er € 200 miljoen extra beschikbaar komt voor de gemeenten. In april 2014 is met D66, CU en SGP het begrotingsakkoord 2015 afgesloten. Ook daarin zijn extra financiële middelen beschikbaar gekomen voor de langdurige zorg en de jeugdzorg.

Hiernaast zijn in de Wmo 2015 en in de Jeugdwet bepalingen opgenomen omtrent de continuïteit van zorgverlening en de overname van personeel bij wijziging van aanbieder. Verder wordt met de sectorplannen ingezet op van-werk-naar-werk-trajecten en scholingstrajecten. Onlangs hebben de Minister van SZW en ondergetekende toegezegd dat voor het zomerreces een brief naar de Tweede Kamer wordt gestuurd waarin nader wordt ingegaan op de arbeidsmarktgevolgen van de hervormingen in de langdurige zorg en jeugdzorg en de maatregelen die in dit kader worden genomen. Dit in aanvulling op de maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd in haar arbeidsmarktbrief van oktober 2013.

Het is niet mogelijk in algemene zin aan te geven wat de kosten voor de samenleving zijn als iemand uit de zorg zijn of haar baan verliest en in de WW of bijstand terecht komt. Dat is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie. Om die reden is ook niet aan te geven wat de kosten zijn van de groei van de WW-uitkeringen aan mensen uit de sector zorg, cultuur en welzijn.

In het kader van de sectorplannen worden 24.000 van-werk-naar-werk-trajecten uitgevoerd. Daarbij gaat het zowel om begeleiding naar werk binnen de zorg als werk buiten de zorg. Dat is afhankelijk van de persoonlijke situatie en wensen van de betrokken werknemers en van de mogelijkheden die er zijn. Het is derhalve maatwerk. Als voor een huishoudelijk verzorgende de functie vervalt, zal bekeken worden wat er nodig is om deze verzorgende om te scholen naar een andere functie, gegeven zijn of haar mogelijkheden en wensen. Daarbij zal het niet snel gaan om omscholing naar wijkverpleegkundige, maar wel bijvoorbeeld naar de functie van helpende binnen de zorg of een functie buiten de zorg. Op vergelijkbare wijze kan een verpleegkundige die werkzaam is in de intramurale ouderenzorg worden bijgeschoold naar een wijkverpleegkundige.

De leden van de SP-fractie hebben in hun eerder gestelde vragen aan de regering gevraagd wat het onderliggend wetsvoorstel betekent voor het vastgoed van zorginstellingen.

Zo hebben genoemde leden gevraagd of de regering inzicht kan verschaffen in de extra rentekosten door een risico-opslag van de banken nu de kapitaallasten zijn geprivatiseerd en of de regering een reële schatting aan de Kamer kan doen toekomen. Deze leden zijn echter nog niet tevreden met de gegeven antwoorden van de regering. De leden van de SP-fractie vragen of de regering concreet kan uitleggen met welk percentage de rente van het vastgoed in de zorg is gestegen. Kan de regering dat nader toelichten en daarbij aangeven om welke bedragen het in absolute zin precies gaat?

De leden van de SP-fractie refereren naar de aankondiging en invoering van de integrale tarieven in 2005 waarbij de lusten en de lasten van investeringen door instellingen zelf worden gedragen. De hypothese zou kunnen zijn dat op het moment van deze invoering het verschil oploopt tussen de rentepercentages op langdurige leningen waartegen de overheid leent, en de rentepercentages waartegen een instelling langlopende financiering sluit. De overheid is een van de sterkste partijen in de markt, met een gering risico.

Deze hypothese blijkt niet (eenduidig) bevestigd. Dat concludeert het kabinet uit de jaarlijkse CBS onderzoeken laatstelijk gepubliceerd als «Rente ontwikkelingen AWBZ zorginstellingen 1987–2012». Overigens blijkt dat de spreiding van het rentepercentage (tussen 2,5% en 5,5% in 2012) waartegen instellingen hun langlopende leningen sluiten, zonder aanwijsbare reden zeer groot is. Dit effect heeft financieel een veel groter volume dan een mogelijke risico-opslag. Het kabinet kan dan ook geen inschatting geven van de gevolgen van een veronderstelde risico-opslag.

Op pagina 132 van de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de CDA-fractie dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zorgkantoren geen aanwijzing kan geven. Is dat in zijn algemeenheid zo of geldt dit alleen voor het pgb? Op pagina 153 staat dat de Minister de bevoegdheid heeft om per regio een zorgkantoor aan te wijzen die de administratie en/of controle uitvoert voor alle verzekerden. In de aanwijzing kan de Minister instructies meegeven waar het zorgkantoor zich aan moet houden. Deze leden vragen of deze instructies ook kunnen inhouden dat voldoende zorg ingekocht wordt. Kan de regering garanderen dat de angst van de VGN, opgeschreven in haar position paper, namelijk dat zorgkantoren instellingen onder druk gaan zetten om bestaande cliënten met een laag zzp uit te laten stromen zich niet zal voordoen? Mocht dit onverhoopt wel gebeuren, kan de regering dan ingrijpen? Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de regering kan garanderen dat de angst van VGN opgeschreven in haar position paper, namelijk dat zorgkantoren instellingen onder druk gaan zetten om bestaande cliënten met een lage ZZP uit te laten stromen zich niet zal voordoen. En wanneer dit onverhoopt wel gebeurt, de regering dan kan ingrijpen.

Het geldt in zijn algemeenheid dat de Minister zorgkantoren geen aanwijzing kan geven, maar de NZa als toezichthouder wel. De NZa kan handhavingsinstrumenten inzetten – zoals een aanwijzing – voor zover dit betrekking heeft op taken die het zorgkantoor krachtens de wet heeft.

Zorgkantoren houden voorafgaand aan het jaar bij het maken van productieafspraken rekening met een geleidelijke afname van de intramurale populatie met een licht ZZP. Indien gedurende het jaar blijkt dat de verwachte uitstroom uit de instellingen anders verloopt dan van tevoren gedacht, dan kunnen de productieafspraken worden bijgesteld. Ik heb regelmatig overleg met zorgkantoren waarin ik benadruk dat zorgkantoren de rechten van bestaande cliënten moeten respecteren. Dat betekent dat zij de instellingen niet onder druk zetten om bestaande cliënten met een lage ZZP uit te laten stromen. In het periodieke overleg met de zorgkantoren volg ik de signalen hieromtrent nauwgezet.

Net als de leden van de D66-fractie hebben de leden van de CDA-fractie eerder vraagtekens gezet bij de regeldruk als gevolg van artikel 8.1.1 Wlz. Daarom hebben deze leden de volgende nadere vragen: Moeten alle punten opgenomen worden in het persoonlijke zorgplan of kan in overleg afgesproken worden dat dit niet hoeft? Waarom kiest de regering niet voor de persoonsvolgende financiering c.q. bekostiging op basis van het zorgplan zoals afgesproken met de cliënt? Het is toch zo dat het zorgplan moet voldoen aan «verantwoorde zorg» zoals bedoeld in de Kwaliteitswet en de Wet BIG en dat daarmee geborgd is dat in het persoonlijke zorgplan alle benodigde aspecten aan de orde komen? Kan daarom niet volstaan worden met het opnemen van de bepaling dat cliënten recht hebben op bespreking van hun persoonlijke zorgplan?

Ik zie de voorgeschreven onderwerpen bij de zorgplanbespreking geenszins als regeldruk. Dat bijvoorbeeld een zorgverlener in de zorgplanbespreking met de cliënt aan de orde heeft hoe vaak de cliënt in de buitenlucht wil verkeren is mijns inziens geen regeldruk. Het is juist een gewoon onderdeel van verantwoorde zorgverlening. Het gaat immers om onderwerpen die voor veel cliënten essentieel zijn in hun dagelijks leven.

Uiteraard kan in overleg met de cliënt afgesproken worden dat bepaalde punten voor de cliënt niet relevant zijn. Dan wordt er wel kort over gesproken, maar krijgt het geen uitgebreide plek in het zorgplan. Daarnaast staat dit wetsvoorstel niet in de weg om nog aanvullende punten in de zorgplanbespreking te betrekken. Er is dus flexibiliteit genoeg.

Het klopt dat de inhoud van het zorgplan en de uitvoering daarvan moeten voldoen aan de eisen van verantwoorde zorg uit de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet Big. De eis «verantwoorde zorg» verdient in dit kader nadere uitwerking omdat zowel cliënten als zorgverleners een steun in de rug verdienen. Dit is gedaan met de bepalingen in de Wlz over het zorgplan. De cliënten zodat zij weten welke punten zij aan de orde mogen stellen tijdens de zorgplanbespreking (uit raadpleging van cliënten en hun belangenbehartigers blijkt dat cliënten vaak niet weten wat zij in het kader van een zorgplanbespreking mogen vragen). En zorgverleners zodat zij het richting hun leidinggevenden kunnen signaleren indien zij stelselmatig niet tegemoet kunnen komen aan gerechtvaardigde wensen van cliënten.

In de Kwaliteitsbrief, die op 12 juni jl. naar de Kamer is gestuurd, is aangekondigd dat de regering in het licht van de bekostiging wil onderzoeken in hoeverre een vorm van bekostiging, waarbij cliënt en budget nog meer aan elkaar zijn gekoppeld, cliënten kan ondersteunen in de regievoering. Daarbij moet voorkomen worden dat een vast budget per cliënt tot claimgedrag leidt, waarvan bij de huidige ZZP’s soms sprake is.

De leden van de CDA-fractie vragen of het wijsheid is mensen met een lage intramurale indicatie ingevolge het overgangsrecht te vragen binnen één jaar te kiezen. Het is zeer denkbaar dat deze mensen dan kiezen voor een (duurdere) intramurale plek, terwijl als zij weten dat zij de toegang houden zij wellicht langer thuis blijven wonen. Het voortschrijden van de ouderdom zal er in veel gevallen toe leiden dat zij op enig moment toch in aanmerking komen voor een intramurale indicatie onder de nieuwe wet. Genoemde leden vragen de regering dan ook dit te heroverwegen.

Met de herziening van de langdurige zorg, waar het onderhavige wetsvoorstel het sluitstuk van is, wordt de (langdurige) zorg voor mensen met een relatief lichtere zorgbehoefte overgeheveld naar de Wmo 2015 en de Zvw. Die verzekerden zullen vanuit die domeinen de hulp en zorg kunnen krijgen die passend is voor hun situatie. Uitgangspunt bij de inwerkingtreding van een nieuwe wet is dat die wet onmiddellijke werking krijgt. In gevallen waarin het nodig is om bepaalde bestaande situaties te ontzien van onmiddellijke werking, kan daarvan worden afgeweken door overgangsrecht te treffen. De leden van de CDA-fractie merken terecht op dat mensen met «lichte» zzp’s die niet in een instelling wonen de keuze krijgen om binnen een jaar hun verblijfsrecht alsnog tot gelding te brengen. Met dit overgangsrecht is beoogd zo veel mogelijk recht te doen aan de herziening van de langdurige zorg door mensen met een relatief lichte zorgbehoefte over te laten gaan naar de Wmo 2015 en Zvw. Bestaande AWBZ-verzekerden met een lage zzp-indicatie hebben echter formeel gezien een recht op verblijf, ook al hebben zij die niet tot gelding gebracht met daadwerkelijk verblijf in een instelling. Deze mensen willen vaak ook (nog) niet in een instelling verblijven. Het keuzejaar geeft hen de mogelijkheid om maximaal een jaar lang te bezien of zij de zorg alsnog thuis willen blijven ontvangen (via de Wmo 2015 en de Zvw), of alsnog naar een instelling zouden willen gaan. Op deze wijze wordt deze groep cliënten niet op korte termijn geconfronteerd met een overgang naar een nieuw domein, maar kunnen zij een goed geïnformeerde keuze maken. De regering heeft de verwachting dat een groot deel van deze groep verzekerden ook zal vinden dat hulp en zorg vanuit de Wmo 2015 en de Zvw voor hen het meest passend zal zijn. Zeker bij ouderen speelt dan mee dat zij altijd op een later tijdstip, wanneer de zorgbehoefte groter is geworden, alsnog een Wlz-indicatie kunnen aanvragen.

Het door de leden geopperde alternatief om ook de mensen met een laag zzp die niet in een instelling verblijven hun verblijfsindicatie te laten houden, acht de regering niet wenselijk. Gezien hun zorgbehoefte en de feitelijke woonsituatie kunnen zij immers beter worden geholpen vanuit de Zvw en het gemeentelijk domein.

De regering vindt een heroverweging van dit overgangsrecht dan ook niet nodig, omdat het een goede afweging weergeeft tussen de rechten van bestaande AWBZ-cliënten, nieuwe cliënten en de uitgangspunten van het nieuwe stelsel.

De desbetreffende zorgorganisaties moeten nu al kwalitatief goede zorg leveren op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen en het Besluit zorgplanbespreking. Het flankerend beleid is erop gericht om een kwaliteitsimpuls te geven aan de zorg. De leden van de PVV-fractie maken de regering attent op het laatste rapport van de IGZ over de kwaliteit van zorg- en verpleeghuizen en dat was niet echt positief te noemen. Is de regering het met deze leden eens, dat eerst de kwaliteit op orde moet zijn alvorens er een nieuw stelsel op losgelaten wordt? Genoemde leden zitten niet te wachten op het antwoord dat met de nieuwe wet de zorg beter wordt, want deze hele operatie gaat gepaard met enorme bezuinigingen.

De regering is het met de leden van de PVV-fractie eens dat de kwaliteit van zorg op orde moet zijn, in welk stelsel dan ook. Daarom heb ik in de Kwaliteitsbrief van 12 juni jl. gekozen voor een vijftal speerpunten die aangrijpen op de contextfactoren die van invloed zijn op kwaliteit. Wetgeving kan daar ondersteunend aan zijn. De Wlz doet dat ook, meer dan de huidige AWBZ, door de zorg cliëntgerichter te maken. De cliënt kan straks kiezen uit wettelijk verankerde leveringsvormen (zoals het PGB), er is meer ruimte voor maatwerk doordat niet meer in zzp’s wordt geïndiceerd, het zorgplan wordt wettelijk verankerd, cliënten krijgen recht op cliëntondersteuning, de sturingsmogelijkheden van de overheid op de zorginkoop en het CIZ worden vergroot en ten slotte wordt innovatie gestimuleerd via een experimenteerartikel.

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de IGZ zal gaan toezien op de naleving van de wettelijk verankerde zorgplanbespreking. Dat betekent dat de IGZ erop toeziet dat instellingen het zorgplan zorgvuldig en in nauw overleg met de cliënt en zijn verwanten opstellen en uitvoeren. Mogen zorgaanbieders, zo vragen deze leden, ervan uitgaan dat de IGZ haar toetsingscriteria gaat publiceren? En worden deze criteria ook afgestemd met andere domeinen als de Jeugdwet en de Zvw?

De toetsingscriteria staan in artikel 8.1.1 van dit wetsvoorstel. De IGZ zal in haar toezicht bezien of zorgaanbieders de zorgplanbespreking organiseren op de in de Wlz voorgeschreven wijze. Dat wil zeggen op een wijze waarop aan de wensen van de cliënt, om zijn leven volgens zijn behoeften en wensen in te richten, zoveel mogelijk tegemoet wordt gekomen.

Bij de invulling van het hulpverleningsplan (Jeugdwet) of behandelplan (Zvw) is ook van belang dat zoveel mogelijk tegemoet gekomen wordt aan de gerechtvaardige wensen van de cliënt. Er zijn echter wel verschillen die met de aard van de problematiek en zorg te maken hebben. Zo spelen bij jeugdhulpverlening ook mogelijke problemen in het gezin een rol en bij geneeskundige behandeling gaat het om bespreking van mogelijke behandelopties met voor- en nadelen voor de cliënt, waarbij sprake is van informed consent, dat wil zeggen dat de cliënt expliciet dient in te stemmen met de door de zorgverlener voorgestelde behandeling.

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat per zorgkantoor op basis van het verleden geraamd en bekend gemaakt zal worden hoeveel beschikbaar is voor zorg in natura en voor het pgb. Worden er – met het loslaten van de afzonderlijke plafonds – in het geheel geen verhoudingen aangegeven tussen enerzijds zorg in natura en anderzijds het pgb? Is het denkbaar dat in het geval een zorgkantoor ruim zorg in natura inkoopt, er weinig tot niets overblijft om pgb-zorg te realiseren?

Onder de WLZ komen PGB en zorg in natura onder één budgettair kader. Binnen dit kader worden twee deelkaders gecreëerd. Voor elk deelkader wordt per regio een bedrag vastgesteld. De contracteerruimte voor zorg in natura wordt verdeeld op basis van de productieafspraken van de NZa en de budgetplafonds voor PGB worden gebaseerd op gegevens van ZINL. De afzonderlijke plafonds worden hiermee niet losgelaten, wel geeft het meer flexibiliteit om te schuiven tussen de kaders.

De bedoeling hiervan is dat het kader de cliëntkeuze volgt. Wanneer het voorkomt dat een zorgkantoor meer zorg inkoopt dan de beschikbare contracteerruimte voor zorg in natura is het alleen mogelijk om te schuiven tussen het pgb-plafond en de contracteerruimte voor zorg in natura als er nog middelen voor pgb onbenut zijn.

Voor het schuiven van deze middelen zijn er twee momenten. Het eerste moment is op advies van de NZa. Ik heb de NZa gevraagd om mij in mei 2015 te informeren over de ontwikkelingen in de contracteerruimte 2015 en de regionale ruimtes voor het pgb. Afhankelijk van dit advies zal ik een besluit over de contracteerruimte en het budgetplafond nemen. Een tweede mogelijkheid is het schuiven tussen de regionale contracteerruimte en de beschikbare middelen voor pgb, op verzoek van de betreffende zorgkantoren. De verzoeken hiertoe dienen de zorgkantoren in bij het aanleveren voor het indienen van de definitieve productieafspraken over het jaar. Voor het jaar 2015 is dit op 1 november 2015. Op dat moment weten Wlz uitvoerders ook in hoeverre er nog middelen onbenut zijn ten aanzien van de contracteerruimte en kunnen ze op basis van de zorg die in de eerste maanden van het jaar is geleverd, een inschatting maken van de benutting van het pgb kader. De schuif tussen pgb en contracteerruimte zorg in natura is alleen mogelijk als het binnen het totale beschikbare kader past.

De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering bij de zorgplanbespreking blijft vasthouden aan de gedetailleerde bepalingen in plaats van aan te sluiten bij de acht domeinen die de uitwerking zijn van kwaliteit van bestaan binnen de gehandicaptenzorg.

De regering is, in tegenstelling tot de leden van de D66-fractie, van mening dat de bepalingen uit artikel 8.1.1 geen gedetailleerde bepalingen zijn. Het gaat zonder uitzondering om zaken die essentieel zijn in het dagelijks leven van een cliënt en daarmee zijn kwaliteit van leven bepalen. Bij de uitwerking van de verplichte onderwerpen van de zorgplanbespreking uit artikel 8.1.1 is gebruik gemaakt van de acht domeinen die de uitwerking zijn van kwaliteit van bestaan binnen de gehandicaptenzorg.

Zorgorganisaties hebben door alle veranderingen in het zorgbeleid steeds meer moeite om hun vastgoed duurzaam gefinancierd te krijgen. Wat doet de regering om aan deze problemen tegemoet te komen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Ik heb op 4 juni jl. samen met de Minister voor Wonen en rijksdienst de Transitieagenda langer zelfstandig wonen aan de Kamer gestuurd. De hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning zorgt er samen met de veranderende wensen van mensen voor dat voor de cliënten met een relatief lichtere zorgvraag minder intramurale capaciteit nodig is. Voor de zwaardere doelgroepen wordt met de komende vergrijzing nog wel een groei van de benodigde capaciteit voorzien. In de genoemde brief is aangegeven dat het aanjaagteam langer zelfstandig wonen concrete casussen met knelpunten die zij op lokaal of regionaal niveau tegenkomt, zal terugkoppelen naar het rijk. Aedes en Actiz hebben daarbij aandacht gevraagd voor onder andere business case/financieringsvraagstukken. Het rijk zal vervolgens nagaan welke maatregelen mogelijk zijn om de aangedragen knelpunten op te lossen.

Ook na beantwoording van de regering blijven bij de leden van de GroenLinks-fractie zorgen bestaan dat door de wijze waarop het zorgplan in de Wet langdurige zorg is ondergebracht, het zorgplan meer een afvinklijst wordt dan een instrument dat de regie van de zorgvrager centraal stelt. Genoemde leden zijn het met de regering eens dat het zorgplan een goede basis kan zijn voor goede afspraken tussen cliënt en zorgverlener over hoe de zorg ingericht wordt. Is de regering het met deze leden eens dat onafhankelijke cliëntondersteuning en goede informatievoorziening aan mensen die zorg nodig hebben minstens zo belangrijk is als het zorgplan zelf?

Ik ben het met de leden van de Groen Links-fractie eens dat onafhankelijke cliëntondersteuning en goede informatievoorziening aan mensen die zorg nodig hebben minstens zo belangrijk is als het zorgplan zelf. En ik ben blij met de steun van de leden van de Groen Links-fractie voor het zorgplan als goede basis voor afspraken. Ik deel ook het standpunt dat daarmee niet een lijstje van onderwerpen moet worden geïntroduceerd dat kan worden afgevinkt. De zorgplanbespreking is bedoeld als instrument om de dialoog tussen cliënt en zorgverlener te kunnen voeren. Om dit goed te kunnen inzetten, zal er ten eerste ruimte voor de professional moeten zijn om de dialoog ook daadwerkelijk te kunnen voeren. Het bestuur en management van een zorginstelling is er verantwoordelijk voor om die ruimte te bieden. Maatgevend is dat cliënten aangeven een goed gesprek te hebben gevoerd over wat voor hen belangrijk is in het leven en dat hierover afspraken zijn gemaakt. Op deze manier kunnen de onderwerpen die in de Wlz zijn genoemd als onderdeel van de zorgplanbespreking zowel cliënten als zorgverleners een steun in de rug geven. De cliënten zodat zij weten welke punten zij aan de orde mogen stellen tijdens de zorgplanbespreking. Uit raadpleging van cliënten en hun belangenbehartigers blijkt dat cliënten vaak niet weten wat zij in het kader van een zorgplanbespreking mogen vragen. En zorgverleners zodat zij richting hun leidinggevenden kunnen signaleren indien zij stelselmatig niet tegemoet kunnen komen aan gerechtvaardigde wensen van cliënten.

De leden van de GroenLinks-fractie krijgen van de regering graag meer duidelijkheid of cliëntondersteuning in de huidige opzet van de Wlz ook echt onafhankelijk is. De Wlz-uitvoerder is volgens de regering verantwoordelijk voor het waarborgen van onafhankelijke cliëntondersteuning, maar heeft zelf ook belangen bij een doelmatige uitvoering van de Wlz. Is de regering bereid onafhankelijke cliëntondersteuning beter te borgen in voorliggend wetsvoorstel, net als de onafhankelijkheid bij het wetsvoorstel Wmo 2015 ook geborgd is?

Tot op het moment dat de eerste indicatie wordt gesteld voor de Wlz, is de gemeente verantwoordelijk voor de cliëntondersteuning. De gemeenten hebben geen invloed op de indicatiestelling door het CIZ. Dit indicatiebesluit, dat ook onafhankelijk van de Wlz-uitvoerder wordt vastgesteld, vormt de basis voor de zorgplanbespreking. De Wlz-uitvoerder is verantwoordelijk voor het organiseren van de cliëntondersteuning bij de zorgplanbespreking. Dit betekent dat de cliëntondersteuning hier onafhankelijk van de zorgaanbieder kan plaatsvinden. Als de cliënt van mening is dat de cliëntondersteuning niet onafhankelijk is, dan kan hij verzoeken om een andere ondersteuning. Cliëntondersteuning door het zorgkantoor maakt onderdeel uit van zijn zorgbemiddelingstaak. Het wetsvoorstel bevat de mogelijkheid om hier bij amvb regels over te stellen. Van die mogelijkheid zal gebruik worden gemaakt indien de zorgkantoren deze taak onvoldoende invullen.

Daarmee zijn er naar mijn mening voldoende randvoorwaarden ingebouwd om er voor te zorgen dat de cliënt de ondersteuning krijgt die hij behoeft.

Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay constateert dat in het wetsvoorstel en de nota naar aanleiding van het verslag de specialist ouderengeneeskunde (SOG) niet wordt genoemd. Een SOG is gespecialiseerd in de zorg voor kwetsbare ouderen, met name bij complexe problematiek en comorbiditeit binnen deze groep. Gezien het feit dat het aantal ouderen met een dergelijke problematiek toeneemt en, belangrijker, onderhavige wet gericht is op deze ouderen, is het van belang de positie van de SOG te borgen. Hoe ziet de regering de rol van de SOG? Zou naast de algemeen medische zorg deze meer specialistische zorg aan deze groep niet geborgd moeten worden? Kan de regering haar keuze toelichten? Zou dit de kwaliteit van zorg aan deze groep niet doen stijgen? Zou hier vanuit het oogpunt van preventie niet ook veel gezondheidswinst én financiële winst te halen vallen? Waarom is ervoor gekozen deze functie niet op te nemen in de wet?

In de Wlz worden geen beroepen maar de vormen van zorg beschreven. Daarom wordt ook de specialist ouderengeneeskunde (SOG) – die inderdaad een belangrijke functie vervult – niet in de wettelijke bepalingen genoemd. Behoudens zorg via het pgb worden deze vormen van zorg door instellingen geleverd. Ook daarom wordt de SOG niet genoemd. Voor de rol van de SOG is in dit kader vooral de functie behandeling van belang. In de nota naar aanleiding van het verslag merkt de regering op dat het bij Wlz-behandeling gaat om behandeling door bijvoorbeeld een specialist ouderengeneeskunde, een arts verstandelijk gehandicapten of een gedragswetenschapper. Met andere woorden de SOG levert daar waar relevant onderdelen van de Wlz-zorg, maar doet dat in instellingsverband. De Wlz-uitvoerder sluit overeenkomsten met instellingen die de Wlz-zorg kan leveren. Die zorg dient verantwoord te zijn. De IGZ ziet daar op toe. Langs die weg is de positie van de SOG geborgd.

Voor cliënten die thuis wonen en hun zorg vanuit de Zvw/Wmo 2015 krijgen, blijft de mogelijkheid tot consultatie door de huisarts van een specialist ouderen geneeskunde of de vraag om medebehandeling in 2015 bestaan via een subsidieregeling onder de Wlz. Op deze wijze wordt de kwaliteit van zorg in de thuissituatie aan ouderen of deze nu wel of geen Wlz-indicatie hebben geborgd en wordt continuïteit van de positie van de specialist ouderen geneeskunde bewerkstelligd.

Deze wet kent een flinke taakstelling. Zeer recent bleek uit onderzoek dat veel zorgmedewerkers signaleren dat de kwaliteit van zorg de laatste tijd achteruitgaat door met name personeelsgebrek, maar ook regeldruk. Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay vraagt hoe deze twee zaken zich verhouden tot elkaar, met name met het oog op de toenemende verwachte zorgzwaarte maar ook ten gevolge van regeldruk. Hoe kan kwaliteitsverlies voorkomen worden? Hoe kan voorkomen worden dat de kwaliteit van zorg aan ouderen lijdt onder de maatregelen, met (naast het menselijke aspect) als mogelijk gevolg hogere zorgkosten, bijvoorbeeld door een gebroken heup na een valpartij? Hoe kan voorkomen worden dat zorgpersoneel opbrandt door een te hoge werkdruk, waardoor zij wellicht verloren gaan voor de zorg, terwijl zij juist nu en in de toekomst zeer hard nodig zijn?

Het kabinet heeft in het kader van de Wlz een taakstelling ingeboekt van 500 miljoen. Relatief gezien gaat het hier om een taakstelling van 3%.

De ervaren werkdruk van medewerkers in de langdurige zorg is een punt van aandacht, ook in relatie tot de administratieve lasten. Het is daarom zaak dat de administratieve lasten tot een minimum worden beperkt. Hierop wordt ingezet in de Wlz, en in de Memorie van Toelichting wordt hier uitgebreid op ingegaan. Hier is aangegeven dat de administratieve lasten in de Wlz worden beperkt door vereenvoudigingen in het zorginkoopproces, het uniformeren van het aanleveren van gegevens aan de NZa, hergebruik van gegevens, de mogelijkheid tot het aangaan van meerjarige contracten en vereenvoudigingen in de indicatiestelling. In mijn brief aan de Kamer van 27 juni jl. over de uitvoering van de langdurige zorg in 2015 ben ik reeds ingegaan op de lastenverlichting uit hoofde van de inkoopvoorwaarden 2015.

In de Kwaliteitsbrief verzorgings- en verpleeghuizen die op 12 juni jl. aan de Kamer is gestuurd, wordt beschreven welk flankerend beleid de regering voor ogen heeft om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Eén van de acties die op korte termijn wordt ondernomen, is het maken van een actieplan om beter gebruik te maken van inzichten uit lopende programma’s om met minder regeldruk meer ruimte voor de eigenlijke zorgtaken van de zorgprofessional te scheppen. Dit zal bijdragen aan zowel de kwaliteit van zorg als het werkplezier van de zorgprofessionals. In dit actieplan zullen de ervaringen van InvoorZorg, de analyses van de werkgroep verspilling, de evaluatie van Erai en de aanpak reductie administratieve lasten bij toezicht en verantwoording met elkaar worden verbonden tot een integrale meerjarige aanpak vermindering van regeldruk.

Voor een goede zorgverlening is het voorts van groot belang dat er voldoende en goed opgeleid personeel aanwezig is, zodat voldoende kwaliteit kan worden geleverd en de ervaren hoge werkdruk kan worden beperkt. Ik wijs erop dat de bestuurder van een zorginstelling primair verantwoordelijk is voor een goede aansluiting van de kennis en kunde van zorgprofessionals bij de zorgvraag van cliënten. Omdat de vraag continu verandert dient hierbij voor de zittende beroepsgroep blijvend geïnvesteerd te worden in scholing, zodat kennis en competenties op peil blijven. De groep zorgverleners op de initiële opleiding moet kunnen leren in de praktijk. Daarom is er een verantwoordelijkheid voor bestuurders om te zorgen voor goede en voldoende stageplekken. In mijn Kwaliteitsbrief ben ik ingegaan op maatregelen die ik neem om de kwaliteit in de langdurige zorg te bevorderen. In overleg met alle betrokken veldpartijen werk ik die uit.

Regelmatig worden er vragen gesteld over het voldoende toegerust zijn van verzorgenden, bijvoorbeeld wanneer zij de initiële opleiding verlaten. Een professional die goed toegerust is, ervaart immers minder werkdruk. Ik wil het komende jaar dan ook, samen met V&VN en andere betrokken partijen, een fundamentele discussie starten over de ontwikkeling van het vak van verzorgende.

Specifiek op het terrein van de arbeidsmarkt heb ik de Kamer mijn arbeidsmarktbrief gestuurd (29 282, nr.181). Hierin heb ik maatregelen aangekondigd om er voor te zorgen dat de zorg een aantrekkelijke sector blijft om in te werken. Aanvullend hierop stuur ik de Kamer nog voor het zomerreces een brief waarin ik nader inga op de arbeidsmarktgevolgen van de hervormingen in de langdurige zorg en jeugdzorg en de maatregelen die daartoe genomen worden.

4. Betrokkenheid

In de inbreng voor het verslag hebben de leden van de PvdA-fractie al enkele vragen gesteld over de positie van mantelzorgers binnen de Wlz. Hierbij gaf de regering aan het belangrijk te vinden dat de positie van de mantelzorger in de instelling wordt versterkt. Genoemde leden missen echter concrete stappen hiertoe in de beantwoording van de regering. Het is volgens de regering aan de instelling om de mantelzorger in de gelegenheid te stellen om aan te schuiven bij een zorgplanbespreking. Dit is volgens deze leden echter niet voldoende. Mantelzorgers leveren een grote bijdrage aan het welzijn van de cliënt, en de leden van de fractie van de PvdA achten het niet voldoende om het aan de instellingen te laten om hen wel of niet uit te nodigen voor de zorgplanbespreking. Hoe kan worden gestimuleerd dat zorginstellingen de mantelzorger actief betrekken bij het zorgplan, de evaluatie en de zorgplanbespreking? Welke concrete acties zullen de Wlz-uitvoerders ondernemen wanneer de instellingen de mantelzorgers onvoldoende betrekken bij deze besprekingen? In hoeverre is de aandacht voor mantelzorgers nu al aan de orde binnen instellingen? De regering vertrouwt erop dat instellingen en Wlz-uitvoerders het niet op nadere regelgeving willen laten aankomen. Welke eventuele regelgeving heeft de regering hierbij in gedachten wanneer toch blijkt dat de instellingen en de Wlz-uitvoerders hun taak niet naar behoren uitvoeren? Graag lezen deze leden een uitgebreide visie op dit punt.

Ook de regering vindt dat mantelzorgers een grote bijdrage leveren aan het welzijn van de cliënt. Het is juist de bedoeling dat in de zorgplanbespreking en de evaluatie daarvan aandacht wordt besteed aan de betrokkenheid van mantelzorgers. Bij amvb kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop mantelzorgers en vrijwilligers daadwerkelijk bij de zorgverlening betrokken kunnen worden, voor het geval de zorgkantoren hierover onvoldoende afspraken maken met de zorgaanbieders. Voor het samenspel is daarnaast van belang dat formele zorgverleners ruimte krijgen om samen te werken met de mantelzorger en dat de zorg meer gericht wordt op zorgen dat in plaats van zorgen voor. Dit thema krijgt de aandacht van partijen uit de zorg- en welzijnketen die in werkgroepverband aanbevelingen formuleren ter verbetering van het samenspel tussen formele en informele zorg als onderdeel van de Agenda voor Informele Zorg en Ondersteuning. Over de resultaten van dit traject wordt de Kamer bericht in de voortgangsbrief over informele zorg die voorzien is voor september 2014.

Uit een enquête van ActiZ bleek deze maand dat zorgorganisaties moeite hebben om noodzakelijke investeringen gefinancierd te krijgen. Twintig procent van de organisaties heeft plannen moeten uitstellen of afblazen. Op welke manier kan worden gestimuleerd dat zorginstellingen vrijkomende woonruimtes geschikt kunnen maken om deze te verhuren? Bestaan er barrières waardoor dit nu wordt bemoeilijkt? Welke oplossingen worden hier vanuit de regering voor geboden? Bestaan er andere oplossingen zoals mede-eigenaarschap? De leden van de fractie van de PvdA zien graag dat de mogelijkheden tot zeggenschap en zelfs mede-eigenaarschap worden versterkt. Hoe gebeurt dit op dit moment? De instellingen hebben moeite met de financieringseisen van de banken. Is het mogelijk dat cliënten, ouderen en familie zelf gedeeltelijk voor deze financiering zorgen door mede-eigenaar te worden van een zorginitiatief? Kunnen dergelijke mogelijkheden worden gestimuleerd? Zorgt het mede-eigenaarschap volgens de regering tegelijkertijd ook voor een grotere betrokkenheid van het zorginitiatief bij de buurt en andersom? Zou dit een bijdrage aan een wederzijdse betrokkenheid kunnen leveren? Wat zijn andere manieren waarop deze betrokkenheid kan worden gestimuleerd? Hoe wordt een zorginitiatief een deel van de wijk of het dorp, hoe kan interactie worden bevorderd? De leden van de PvdA-fractie hechten veel belang aan deze interactie en betrokkenheid en zien graag concrete plannen hiertoe van de regering.

Voor de vragen over investeringen en verhuur verwijs ik de Kamer graag naar de brief over de Transitieagenda Langer zelfstandig wonen die ik de Kamer op 4 juni 2014 samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst heb toegezonden. We geven daarin onder andere aan dat we laten nagaan op welke wijze innovatieve financieringsarrangementen ertoe kunnen bijdragen dat sociale ondernemers hun lokale initiatieven op een rendabele manier van de grond kunnen krijgen en deze kennis verspreiden.

Een grotere betrokkenheid van het zorginitiatief bij de buurt en andersom vind ik erg belangrijk, mede omdat er zo meer integratie kan ontstaan tussen de zorg en het «dagelijks leven» van mensen die geen of minder zorg nodig hebben. De regering denkt hierbij aan een inclusieve samenleving waarbij er verbindingen zijn tussen de organisaties die zorg aanbieden op grond van de Wlz, de Zvw en de Wmo 2015. Er ontstaan ook verbindingen tussen organisaties in het zorgdomein en organisaties op andere domeinen, zowel (semi-)publiek als privaat zoals scholen en horeca.

De verantwoordelijkheid van cliënten en hun sociale omgeving verschilt tussen de verschillende leveringsvormen van de Wlz. Indien een cliënt in zijn eigen woning voorziet, is hij zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van die woonomgeving. Ook dient de cliënt of zijn netwerk in dat geval zelf zorg te dragen voor de zaken die direct samenhangen met het thuis wonen, zoals het betalen van gas, water en licht en in het geval van pgb ook het eten en drinken. Deze komen niet ten laste van de Wlz. Wanneer de cliënt ervoor kiest om zijn zorgverleners zelf te contracteren (leveringsvorm pgb), is de cliënt bovendien zelf eindverantwoordelijk voor het inkopen van zorg van goede kwaliteit. Aandacht verdienen ook initiatieven van collectieven om zorg te dragen voor elkaars zorg en ondersteuning. Een rechtsvorm waarin hiervoor collectief verantwoordelijkheid kan worden gedragen is de (zorg)coöperatie.

De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke wijze nu precies de onafhankelijke cliëntondersteuning is geregeld voor mensen die zorg nodig hebben uit de Wlz. Kan de regering dat nader toelichten?

Op grond van de Wmo 2015 is de gemeente ervoor verantwoordelijk dat ondersteuning beschikbaar is voor cliënten die nog geen toegang tot de Wlz hebben. Hieronder vallen ook de mensen van wie het vermoeden bestaat dat zij zorg op grond van de Wlz nodig hebben en die zich voor een indicatiebesluit bij het CIZ melden. De gemeenten moeten ervoor zorgen dat de cliëntondersteuning bij de indicatiestelling door het CIZ beschikbaar is en zo wordt vormgegeven, dat het belang van de betrokken cliënt in deze ondersteuning het uitgangspunt is en dat deze onafhankelijk is. Wanneer het CIZ een positief indicatiebesluit neemt, valt de persoon voortaan onder de reikwijdte van de Wlz en draagt het zorgkantoor verantwoordelijkheid voor de eventuele cliëntondersteuning bij bijvoorbeeld de zorgplanbespreking. De cliëntondersteuning is onderdeel van de bemiddelings- en zorgplicht van het zorgkantoor en daarmee heeft het zorgkantoor de verplichting om dit goed te organiseren voor de cliënt.

Vrijwilligers die professionele zorg bieden, dienen net als zorgverleners die betaalde zorg verlenen te voldoen aan de geldende kwaliteitseisen. Ze moeten onder andere voldoen aan de vereisten in de Wet BIG wat betreft het verrichten van voorbehouden handelingen. Vindt de regering dit wenselijk, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat vrijwilligers die professionele zorg bieden, net als zorgverleners die betaalde zorg verlenen, dienen te voldoen aan de geldende kwaliteitseisen. Ze moeten onder andere voldoen aan de vereisten in de Wet BIG wat betreft het verrichten van voorbehouden handelingen. Dit betekent dat vrijwilligers alleen zelfstandig voorbehouden handelingen mogen verrichten als ze tot een beroepsgroep behoren die hiertoe zelfstandig bevoegd is. Leidt deze rol van vrijwilligers niet, zo vragen deze leden, tot een grotere drempel om als vrijwilliger zorg te bieden?

In het zorgplan worden afspraken gemaakt over de zorg en wie deze op welke wijze verleent. De keuzes die daarbij voorliggen, worden in samenspraak tussen de cliënt en de betrokken formele en informele zorgverleners gemaakt. Optimale ruimte voor betrokkenheid van informele zorgverleners kan in belangrijke mate bijdragen aan het welbevinden van de cliënt. Voor het borgen van de veiligheid van de zorg acht ik het echter noodzakelijk dat ook vrijwilligers die professionele zorg bieden, net als zorgverleners die betaald zorg verlenen, daarbij dienen te voldoen aan de geldende kwaliteitseisen, zeker als het gaat om het verrichten van voorbehouden handelingen. Dit thema krijgt de aandacht van partijen uit de zorg- en welzijnketen die in werkgroepverband aanbevelingen ter verbetering van het samenspel tussen formele en informele zorg als onderdeel van de Agenda voor Informele Zorg en Ondersteuning formuleren. Over de resultaten van dit traject wordt de Kamer bericht in de voortgangsbrief over informele zorg van september a.s..

5. Wie is waarvoor verantwoordelijk?

Ten aanzien van de geleidelijke overgang van bevoorschotting naar declaraties geeft de regering aan dat in overleg met onder andere zorgaanbieders vraagstukken op het gebied van declaratieverkeer worden uitgewerkt. De leden van de VVD-fractie vragen of hierbij ook partijen worden betrokken die een rol spelen bij de daadwerkelijke financiering van de zorginstellingen. Wordt hierbij ook nagedacht over aanpassingen die mogelijkheden bieden om andere investeerders in de langdurige zorg aan te trekken?

Het vraagstuk van de overgang van bevoorschotting naar declaraties houdt primair verband het bevorderen van een daadwerkelijk cliëntgerichte sector. Immers onderdeel van daadwerkelijke cliëntgerichtheid is ook dat zorgaanbieders de kosten kennen die samenhangen met de geboden zorg en ondersteuning aan de cliënt. Er is sprake van een geleidelijke overgang met het oog op de liquiditeitspositie van de zorgaanbieders; als het declaratieverkeer niet goed verloopt, bestaat de mogelijkheid dat geleverde zorg niet (tijdig) wordt betaald.

Het aantrekken van andere investeerders in de langdurige zorg is voor de wat langere termijn een optie waarbij VWS samen met betrokken partijen zal samenwerken.

De bevoorschotting blijft in 2015 en 2016 ongewijzigd, voor de periode daarna is er nog geen besluit genomen. Wanneer verwacht de regering hierover duidelijkheid te kunnen geven? Welke stappen is de regering voornemens de komende tijd ten aanzien van dit onderwerp te zetten zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De regering verwacht hier in de loop van 2015 duidelijkheid over te kunnen geven. Hieraan gaat vooraf dat met zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders wordt bezien hoe het declaratieverkeer in de Wlz op een zorgvuldige wijze gestalte kan krijgen.

De leden van de PvdA-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat het maximumtarief dat wordt gehanteerd wanneer geen overeenstemming wordt bereikt tussen de zorgaanbieders en het zorgkantoor, een ongewenste prikkel betekent voor een zorgaanbieder om niet akkoord te gaan met tarieven die lager liggen dan het maximumtarief. Genoemde leden vragen op welke manier in de Wlz zal worden onderhandeld door zorgaanbieders en zorgkantoren, wanneer deze maximumtarieven verdwijnen. Op welke manier zullen de tarieven dan worden bepaald? Hoe kan een «race to the bottom» worden voorkomen?

Uitgangspunt is dat zorgaanbieders en zorgkantoren overeenstemming bereiken over zowel de te leveren zorg als de vergoeding daarvoor. In de Wlz gelden net zoals in de AWBZ nog steeds maximumtarieven. Het staat het zorgkantoor en de aanbieder vrij om prijsafspraken te maken die lager liggen dan het maximum. In de huidige systematiek van de AWBZ kent de NZa het maximumtarief toe indien een zorgkantoor en een zorgaanbieder er niet in slagen om er samen uit te komen. Dit is een ongewenste prikkel voor een zorgaanbieder om niet akkoord te gaan met tarieven die lager liggen dan het maximum en om die reden zal ik deze in de Wlz wegnemen. De regering zal de NZa advies vragen hoe dit te veranderen met het oog op het scherp inkopen van zorg. De regering verwacht niet dat dit zal leiden tot een race to the bottom omdat zorgkantoren er niet in zullen slagen voldoende kwalitatief verantwoorde zorg te contracteren als zij bij de prijsafspraken te ver afwijken van de maximumtarieven. Hiermee zou het zorgkantoor niet voldoen aan zijn zorgplicht en daarop door de NZa worden aangesproken.

Binnen het totale budgettaire kader van de Wlz zullen twee deelkaders worden gecreëerd. Een contracteerruimte voor zorg in natura en een budgetplafond voor pgb. De leden van de PVV-fractie vragen wat de consequenties zijn voor cliënten, wanneer het budgetplafond bereikt is. Een andere vorm van zorg is niet voorhanden, anders komt iemand niet in aanmerking voor een pgb, dus krijgt iemand dan gewoon geen zorg?

Wanneer het PGB plafond wordt bereikt, is er een mogelijkheid voor zorgkantoren om middelen te schuiven van de contracteerruimte voor zorg in natura naar het budgetplafond voor pgb’s. Wanneer de gehele contracteerruimte voor zorg in natura wordt benut is deze mogelijkheid er niet meer. Ik zal de NZa vragen te signaleren als beide kaders volledig benut worden en het pgb-plafond wordt bereikt. De NZa adviseert mij hierover altijd in mei van het uitvoeringsjaar. Ik kan dan besluiten om het plafond al dan niet te verhogen. Afgezien van het feit dat het thans niet mogelijk is voor zorgkantoren om tussen de contracteerruimte en het pgb-budgetplafond te schuiven, wijkt deze procedure in essentie niet af van de wijze waarop thans wordt omgegaan met het uitputten van beide kaders.

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat het CIZ een andere wijze van indiceren zal gaan toepassen. Zal dit al voor het jaar 2015 voor nieuwe instromers in de Wlz plaatsvinden? De medewerkers van het CIZ zullen hierop moeten worden geschoold. Hoe ziet deze bijscholing eruit en is dit haalbaar voor de uitvoering van 2015?

In mijn brief aan de Kamer over de uitvoering van de langdurige zorg in 2015 van 27 juni jl. heb ik aangegeven dat het CIZ met ingang van dat jaar met een nieuw klantbedieningsconcept zal gaan werken. Alle aanvragen voor Wlz-zorg die vanaf die datum bij het CIZ binnenkomen zullen door het CIZ op die nieuwe manier worden afgehandeld. Het scholen van de medewerkers van het ZBO CIZ, voor een deel zullen dat medewerkers zijn van het huidige CIZ, zal grotendeels in het laatste kwartaal van dit jaar plaatsvinden. Het implementeren van de nieuwe werkwijze zal op basis hiervan met ingang van 2015 kunnen worden gerealiseerd.

6. Samenhang tussen de Wlz en andere domeinen

De regering geeft aan dat nieuwe initiatieven ten aanzien van het «Fokus» concept geen plaats krijgen binnen de voorstelde nieuwe subsidieregeling. Deze nieuwe initiatieven zouden binnen de Wlz vanuit een integraal pakket moeten worden gerealiseerd, waarbij eventueel gebruik kan worden gemaakt van een meerzorgregeling. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering kiest voor een andere benadering van nieuwe initiatieven op dit vlak. In hoeverre zijn nieuwe initiatieven, gegeven deze insteek van de regering, in staat om eenzelfde zorgaanbod voor dezelfde voorwaarden te creëren vergeleken met de bestaande aanbieders?

Zoals ik in mijn antwoorden op het VSO Fokus/ADL-assistentie heb aangeven (TK 2013–2014, 30 597, nr. 449) sluit ik bij de vormgeving van de subsidieregeling in de Wlz voor 24-uurs ADL-assistentie nauw aan bij de criteria zoals die nu zijn omschreven in de tijdelijke aanspraak op 24-uurs ADL assistentie in de AWBZ. Op die manier wordt – conform de nadrukkelijke wens van de Tweede Kamer – rekening gehouden met de specifieke kenmerken van deze cliëntengroep en het specifieke Fokus-concept. Voorwaarde is dat de zorg geleverd wordt in een aangewezen ADL-clusterwoning. Daarmee is in de regeling strikt genomen een koppeling van de zorg aan de woning waar de zorg geleverd wordt en niet aan de aanbieder van zorg. Er zijn momenteel drie aanbieders die deze zorg leveren. Naast Fokus (verreweg de grootste) zijn dat de Osiragroep en de Stichting Wassenaarse Zorgverlening (SWZ). De Wlz biedt daarnaast mogelijkheden voor nieuwe initiatieven. Voor nieuwe aanbieders geldt dat zij – voor zwaardere cliënten die voldoen aan de toelatingscriteria van de Wlz – zorg kunnen organiseren vanuit een integraal pakket aan Wlz-zorg eventueel aangevuld vanuit de meerzorgregeling. De regering kiest er op deze manier voor om het bestaande aanbod in stand te houden en tegelijk nieuwe initiatieven conform de uitvoeringsstructuur van de Wlz te accommoderen. De wettelijke verankering van pgb en vpt in de Wlz biedt veel mogelijkheden om voor deze specifieke doelgroep aanbod te ontwikkelen en te contracteren.

De regering geeft aan dat de kinderdagcentra (KDC’s) onder de Wlz gaan vallen. In hoeverre is het voor de doelgroep van de KDC’s mogelijk om onderwijs te volgen? In hoeverre verschilt de doelgroep van de KDC’s van de medisch kinderdagverblijven?

De doelgroep van de Kinderdagcentra (KDC’s) betreft kinderen (0–18 jaar) met zowel verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperkingen. De regering vindt het wenselijk dat deze kinderen, als zij dit aankunnen, naast dagbesteding ook een vorm van onderwijs kunnen volgen. Daarom krijgen deze kinderen de mogelijkheid om zowel gebruik te maken van dagbesteding uit de Wlz, als gebruik te maken van passend onderwijs, zoals in het onderwijsdomein geregeld. In de praktijk vraagt dit om samenwerking en afstemming tussen de uitvoerders van de Wlz en die van het passend onderwijs. Deze afstemming kan onderdeel zijn van het zorgplan en de zorgplanbespreking, in die zin dat de zorgverleners kan worden gevraagd om niet alleen de zorg af te stemmen, maar daarbij ook de onderwijsaanbieders te betrekken.

Een voorbeeld van een cliënt die behoort tot de KDC-doelgroep is een kind met het syndroom van Down met forse ontwikkelingsachterstand die ook ernstige somatische of zintuiglijke beperkingen heeft. De doelgroep van de medische kinderdagverblijven is geheel anders. Vaak gaat het om kinderen (van 0 tot 7 jaar) met een normale intelligentie die zijn achtergeraakt in hun emotionele of psychosociale ontwikkeling. In overleg met de ouders wordt dan specifieke hulp ingezet bij opvoeden en opgroeien. De Jeugdwet is bij uitstek geschikt om het kind en zijn gezin hierbij te begeleiden. Dit zo nodig aangevuld met zorg vanuit de Zvw. Deze kinderen kunnen (passend) onderwijs volgen zoals in het onderwijsdomein geregeld.

In dit verband wil ik, wellicht ten overvloede, ook de groep kinderen vermelden die intensieve zorg ontvangen. Dit betreft medisch specialistische verpleegkundige zorg aan ernstig zieke kinderen van 0–18 jaar na behandeling in het ziekenhuis (en dus onder verantwoordelijkheid blijven vallen van een medisch specialist). Deze zorg wordt geleverd door verpleegkundig kinderdagverblijven (leeftijd 0 tot 5 jaar), kinderhospices (0–18 jaar) en (kinder)thuiszorgorganisaties en wordt vergoed vanuit de Zvw. Deze kinderen kunnen ook (passend) onderwijs volgen.

De ketenzorg dementie lijkt door de opsplitsing gedeeltelijk naar de Zvw en gedeeltelijk naar de Wlz uiteen te vallen. Zo bestaan er zorgen over de continuïteit bij de overdracht vanuit de Zvw naar de Wlz, doordat de functie casemanagement niet is opgenomen in de Wlz. Wat is de reactie van de regering op deze zorgen?

De regering deelt deze zorgen niet. Indien een persoon met dementie een indicatie krijgt voor Wlz-zorg en van huis naar een instelling verhuist of kiest voor een vpt, is het een kenmerk van goede zorg dat er een verantwoorde overdracht is tussen de zorgverleners die op basis van de Zvw (thuis)zorg verleenden en de zorgverleners die deze zorg op basis van de Wlz overnemen. Daarbij hoort dat een casemanager die deze persoon bijstond in de thuissituatie zorgt voor een goede overdracht aan de nieuwe zorgverleners.

De leden van de SP-fractie zijn blij dat de regering duidelijk gemaakt heeft dat de zorgverzekeraar geen rol heeft in de indicatiestelling; dat was in de memorie van toelichting onduidelijk omschreven, vonden deze leden. Echter, de regering geeft wel aan dat de zorgverzekeraars een rol hebben bij de beoordeling van het indicatiebesluit als het gaat om een persoonsgebonden budget of een volledig pakket thuis. Kan de regering toelichten welke rol de zorgverzekeraar dan precies hierin heeft? Genoemde leden vinden dit onduidelijk.

De zorgkantoren spelen geen rol bij het vaststellen van de indicatie en gaan uit van het door het CIZ vastgestelde zorgprofiel. Na het vaststellen van een indicatie door het CIZ heeft het zorgkantoor – gegeven het geïndiceerde zorgprofiel – wel een rol om goede zorg in te kopen. Bij het vpt en het pgb heeft het zorgkantoor een rol in het bepalen of aan de voorwaarden voor zorglevering van vpt of pgb is voldaan. Het zorgkantoor zal beoordelen of de zorg ook op een kwalitatief verantwoorde manier via pgb of vpt in de thuissituatie geleverd kan worden. Bij het vpt gebeurt dat allereerst bij de zorginkoop en vervolgens bij de zorgtoewijzing aan cliënten die aangeven het vpt als leveringsvorm te wensen. Bij het pgb gebeurt dat bij de goedkeuring van het budgetplan en de zorgcontracten die de budgethouder met zijn hulpverlener(s) sluit.

De leden van de SP-fractie lezen in de beantwoording van de regering van hun vragen dat mensen die een laag zorgzwaartepakket hebben, een jaar de tijd krijgen om te kiezen voor zorg in een instelling. Deze leden willen weten of mensen met een zorgzwaartepakket 1,2 of 3 daarmee de keuze krijgen om naar een verzorgingshuis te gaan. Kan de regering dat nader toelichten? Genoemde leden krijgen signalen binnen dat zorgkantoren zorgaanbieders sneller aansturen op de afbouw van de intramurale capaciteit, soms sneller dan de regering beoogt. Ontvangt de regering deze signalen ook en wat is de reactie van de regering hierop? Vindt de regering het wenselijk dat zorgverzekeraars vooruitlopen in het beleid en strengere regels treffen dan de regering oplegt? De leden van de SP-fractie vragen of de regering de Kamer een overzicht kan doen toekomen, waarin aangegeven wordt welk beleid alle zorgkantoren voeren als het gaat om de inkoop van capaciteit in de intramurale zorg. Indien de regering geen overzicht wil sturen, verlangen deze leden een toelichting waarom de regering dit verzuimt.

In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie kan de regering bevestigen dat mensen met een indicatie voor zorgzwaartepakket 1, 2 of 3 die nog thuis wonen een jaar de tijd krijgen om te kiezen voor zorg in een instelling. Zij krijgen daarmee de keuze om naar een verzorgingshuis te gaan.

De leden van de SP krijgen signalen binnen dat zorgkantoren zorgaanbieders sneller aansturen op de afbouw van de intramurale capaciteit, soms sneller dan de regering beoogt en vragen om een reactie hierop. In reactie hierop kan ik aangeven dat zorgkantoren voorafgaand aan het jaar bij het maken van productieafspraken rekening houden met een geleidelijke afname van de intramurale populatie met een licht ZZP. Dat is in lijn met de trend dat mensen langer thuis blijven wonen. Indien gedurende het jaar blijkt dat de verwachte uitstroom uit de instellingen anders verloopt dan van tevoren gedacht, dan kunnen de productieafspraken worden bijgesteld. Ik heb eerder aangegeven dat ik regelmatig overleg heb met zorgkantoren en daarbij benadruk dat zorgkantoren de rechten van bestaande cliënten moeten respecteren. De zorgkantoren hebben daar bij aangegeven dat zij dat ook doen. Alle concessiehouders maken hun inkoopbeleid openbaar via internet.

Elk jaar in mei brengt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een onderzoek uit naar de uitgavenontwikkeling. Mocht daaruit blijken dat de beschikbare middelen niet toereikend zijn, dan zal een nieuwe afweging worden gemaakt of het nodig is extra middelen ter beschikking te stellen. Wordt het recht op zorg gegarandeerd, zo willen de leden van de PVV-fractie graag bevestigd zien.

Iedere cliënt die een indicatie heeft voor Wlz-zorg heeft aanspraak op zorg. Het zorgkantoor heeft de plicht de zorg in te kopen zodat cliënten hun aanspraak kunnen verzilveren. De contracteerruimte wordt op macro-niveau zodanig vastgesteld dat hiermee voldoende zorg kan worden ingekocht. Ieder jaar in mei rapporteert de NZa of zorgkantoren de geïndiceerde zorg redelijkerwijs kunnen inkopen binnen de vastgestelde contracteerruimte.

Het CIZ is toegerust om op basis van kennis van wet- en regelgeving en kennis van de verschillende doelgroepen binnen de Wlz te komen tot onafhankelijke indicatiestelling. Daarmee heeft het CIZ vanaf zijn start in 2005 kennis en ervaring opgedaan. De regering wil daarvan graag gebruik maken voor het bepalen van het recht op zorg op grond van de Wlz, mede met het oog op het zoveel mogelijk voorkómen van afwenteling vanuit andere domeinen. Kan de regering bovenstaande toelichten en onderbouwen waarom de huisarts en wijkverpleegkundige hier niet toe in staat zouden zijn? Het CIZ heeft nou niet echt bewezen zorgvuldig met indicatiebesluiten om te gaan.

In het brede kader van de hervorming van de langdurige zorg is er behoefte, ook bij cliëntenorganisaties, aan onafhankelijke, objectieve, uniforme en deskundige indicatiestelling. In deze combinatie ligt besloten dat, los van de kennis en kunde van ziektebeelden en behandelmethoden die bij verschillende professionals en beroepsbeoefenaren aanwezig is (en los van het feit dat die kennis en ervaring benut moet worden in de oordeelsvorming) . Het werkterrein van de langdurige zorg brengt eigen ervaringsdeskundigen voort. Indiceren voor de langdurige zorg, het vaststellen of er recht bestaat op Wlz-zorg, heeft belang bij de informatie van die beroepsbeoefenaren, maar vereist vooral onafhankelijke en objectieve beoordeling van de zorgbehoefte, mede op basis van die verkregen informatie.

De stelling van deze leden dat de medewerkers van het CIZ in de afgelopen jaren niet bewezen hebben over de noodzakelijke kennis te beschikken, onderschrijf ik niet. Het percentage bezwaar (5.661)- en nieuwe beroep (644)-zaken naar rato van het aantal aangevraagde besluiten (952.000), het aantal daarop afgegeven besluiten voor zorg (857.000) over 2012 laat voor die stelling geen ruimte. Slechts 11 procent van de behandelde beroepen in 2012 werd door de rechtbank gegrond verklaard.

De leden van de PVV-fractie hebben om een toelichting gevraagd bij de mogelijke afwenteling vanuit de Wmo en de Zvw op de Wlz, maar hierop geen antwoord gekregen. Als het allemaal beter wordt, zo stellen deze leden, dan moet er toch ook geen prikkel zijn om af te wentelen? Vanwaar dit wantrouwen? Graag ontvangen zij nu wel een antwoord.

De gemeente en verzekeraar beslissen uiteindelijk zelf of zij het nog doelmatig en verantwoord vinden om de benodigde zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015, de Jeugdwet en/of de Zvw voort te zetten. De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd wie bij de gemeente en zorgverzekeraar dit gaan beslissen. Waarom zouden deze partijen zich inspannen als zij de kosten op de Wlz kunnen afwentelen? Het antwoord dat er strikte eisen aan een Wlz-indicatie worden gesteld, vinden deze leden niet voldoende. De toestand van een zorgbehoevende kan bijzonder snel achteruitgaan als er niet goed voor hem/haar gezorgd wordt. Gemakzucht van gemeente en zorgverzekeraars kan dus sneller een Wlz-opname tot gevolg hebben. Graag ontvangen deze leden een toelichting.

Een belangrijk uitgangspunt bij de hervorming van de langdurige zorg is het realiseren van de omslag van een generiek aanbod van langdurige zorg naar het verlenen van maatwerk bij zorg en ondersteuning. Het verlenen van maatwerk dat aansluit op de persoonlijke omstandigheden en behoeften van mensen is om die reden ook in het wetsvoorstel Wmo 2015 een belangrijk uitgangspunt. Het kan voorkomen dat mensen de keuze maken thuis te blijven wonen, ook al voldoen zij aan de zorginhoudelijke toegangscriteria voor de Wlz. In deze gevallen zal naar alle waarschijnlijkheid de partner, de familieleden, de mantelzorger en/of de overige leden van het sociaal netwerk een belangrijke rol vervullen in het verlenen van zorg die tegemoetkomt aan de blijvende behoefte aan permanent toezicht of voortdurende zorg in de nabijheid. In die gevallen kan de gemeente in overleg met de betrokkenen de maatschappelijke ondersteuning blijven verlenen. Het ligt in de rede dat ook de huisarts en de wijkverpleegkundige betrokken worden in de te maken afweging. Of het in deze voorkomende gevallen wenselijk is dat deze cliënt zich alsnog wendt tot het CIZ voor een beoordeling om toegang te krijgen tot de Wlz is op voorhand niet te zeggen. Deze afweging is afhankelijk van de persoonlijke situatie van de cliënt en de mogelijkheden die de partner heeft of bij zijn of haar familie of overige leden het sociaal netwerk voorhanden zijn om de zware zorgtaak voor deze cliënt op zich te nemen. De regering verwacht dat een gemeente op basis van de brede beleidsdoelstelling van het wetsvoorstel Wmo 2015 deze afweging niet alleen maakt op basis van budgettaire overwegingen, maar ook oog zal hebben voor de persoonlijke wens van mensen om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen en de zorg te laten verlenen door de partner, familie of overige leden van het sociaal netwerk.

In de situatie waarin de gemeente de omstandigheden waaronder een cliënt thuis woont niet langer verantwoord acht, heeft de gemeente de verantwoordelijkheid deze cliënt te ondersteunen bij het toelatingsproces tot de Wlz. Voor deze cliënt is op grond van het wetsvoorstel Wmo 2015 kosteloos cliëntondersteuning beschikbaar.

Voor de aanspraak op grond van de Zvw geldt dat mensen een verzekerd recht hebben op verpleging en verzorging. De indicatiestelling wordt verricht door de wijkverpleegkundige. Zij stelt samen met de cliënt een zorgplan op. Wanneer de wijkverpleegkundige het vermoeden heeft, al dan niet na consultatie van de huisarts, dat het niet langer verantwoord is om zelfstandig thuis te wonen, zal de wijkverpleegkundige dit bespreken met de cliënt, en indien van toepassing de partner, de mantelzorger en/of de andere belangrijke sleutelpersonen uit het sociaal netwerk van deze cliënt. Mocht de cliënt besluiten tot het laten doen van een indicatiestelling door het CIZ voor de toelating tot de Wlz, is voor deze cliënt kosteloze cliëntondersteuning beschikbaar op grond van het wetsvoorstel Wmo 2015. De wijkverpleegkundige kan desgewenst het noodzakelijke contact hierover met de gemeente op zich nemen. Voor de zorgverzekeraar bestaat geen grond om de zorgverlening te beëindigen, zonder dat iemand het recht op zorg op grond van dit wetsvoorstel bij indictiebesluit is vastgesteld door het CIZ en de Wlz-uitvoerder in een redelijke termijn heeft kunnen voorzien in de zorg waarop deze cliënt is aangewezen.

Als een cliënt met een zware zorgbehoefte mogelijk recht heeft op Wlz-zorg, maar geen Wlz-indicatie wil aanvragen, kan het nodig zijn dat er een gesprek plaatsvindt met gemeente, mantelzorgers, het CIZ en de zorgverzekeraar om te bespreken wat in de thuissituatie mogelijk en verantwoord is. Doel van het gesprek is om te onderzoeken of alle betrokkenen samen mogelijk kunnen maken wat de cliënt graag wil. De gemeente en de verzekeraar beslissen uiteindelijk zelf of zij het nog doelmatig vinden om de benodigde zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015, de Jeugdwet en/of de Zvw voort te zetten. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering werkelijk zo naïef is, dat zij denkt dat verzekeraars hieraan actief gaan meewerken.

Mensen hebben op grond van de aanspraak een verzekerd recht op verpleging en verzorging. De indicatiestelling wordt verricht door de wijkverpleegkundige. Zij stelt samen met de cliënt een zorgplan op. Wanneer de wijkverpleegkundige het vermoeden heeft, al dan niet na consultatie van de huisarts, dat het niet langer verantwoord is om zelfstandig thuis te wonen, zal de wijkverpleegkundige dit bespreken met de cliënt, en indien van toepassing de partner, de mantelzorger en/of de andere belangrijke sleutelpersonen uit het sociaal netwerk van deze cliënt. Mocht de cliënt besluiten tot het laten doen van een indicatiestelling door het CIZ voor de toelating tot de Wlz, is voor deze cliënt kosteloze cliëntondersteuning beschikbaar op grond van het wetsvoorstel Wmo 2015. De wijkverpleegkundige kan desgewenst het noodzakelijke contact hierover met de gemeente op zich nemen. De zorgverzekeraar kan de zorgverlening niet beëindigen voordat het recht op Wlz-zorg bij indicatiebesluit is vastgesteld door het CIZ en de Wlz-uitvoerder in een redelijke termijn heeft kunnen voorzien in de zorg waarop deze cliënt is aangewezen. Voor het verkrijgen van een goed beeld van de mate waarin cliënten met een zware zorgbehoefte de keuze maken geen Wlz-indicatie aan te vragen, worden de uitkomsten van de gesprekken tussen deze cliënten en de gemeente, de mantelzorgers, het CIZ en de zorgverzekeraar gemonitord. Zo kan worden gevolgd in welke mate dit soort situaties zich voordoen, wat dat zegt over de gekozen criteria voor de toelichting tot de Wlz en wat de financiële gevolgen van de gesprekken zijn.

De leden van de D66-fractie tonen zich enigszins verbaasd dat het casemanagement dementie in de Wlz niet langer is geborgd. Dit terwijl de casemanager een belangrijke ondersteuning kan bieden aan aanbieders. Naar aanleiding hiervan hebben zij enkele vragen. Hoe wordt een warme overdracht geborgd als mensen overgaan van hulp gefinancierd uit de Zvw naar de Wlz, bijvoorbeeld mensen met dementie? Kunnen zij wel de casemanager dementie inzetten voor deze overdracht? En op welke manier is deze continuïteit geborgd als de casemanager niet meer ingezet mag worden in de Wlz?

De regering deelt deze zorgen niet. Indien een persoon met dementie een indicatie krijgt voor Wlz-zorg en van huis naar een instelling verhuist of kiest voor een vpt, is het een kenmerk van goede zorg dat er een verantwoorde overdracht is tussen de zorgverleners die op basis van de Zvw (thuis)zorg verleenden en de zorgverleners die deze zorg op basis van de Wlz overnemen. Daarbij hoort dat een casemanager die deze persoon bijstond in de thuissituatie zorgt voor een goede overdracht aan de nieuwe zorgverleners.

Uit de beantwoording van vragen van de ChristenUnie-fractie blijkt dat losse casemanagement dementie in de Wlz verdwijnt, omdat zorg die onder de Wlz valt wordt geleverd als een compleet pakket. Vanuit Alzheimer Nederland bestaan daar grote zorgen over, die door deze leden worden gedeeld.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering het met de stelling van Alzheimer Nederland eens is dat niet iedere zorgaanbieder dezelfde capaciteiten en ervaringen heeft als de hbo-plus opgeleide casemanager dementie. Zo ja, waarom kunnen mensen met dementie dan geen casemanager inzetten op het moment dat zij thuis wonen met behulp van het vpt of het pgb? Hoe hangt dit samen met de continuïteit van zorg?

De regering deelt de stelling van Alzheimer Nederland niet. Een zorgaanbieder in de Wlz die intramurale zorg biedt, zal een zorgaanbieder zijn die niet als solist werkt, maar een aanbieder die personeel in dienst heeft om deze intramurale zorg te bieden. Bij de samenstelling van zijn personeelsbestand kan de zorgaanbieder personeel aannemen dat diverse competenties heeft om aan de verschillende zorgbehoeften van zijn cliënten te voldoen. In dit personeelsbestand kan HBO-plus opgeleid personeel opgenomen zijn als dat noodzakelijk is voor de personeelsopbouw waarmee in de zorgbehoefte van zijn cliënten kan worden voorzien. Dit geldt zowel voor cliënten die de zorg in een instelling ontvangen als thuis met een vpt. Een cliënt met een pgb kan zelf besluiten welke zorgverleners hij inzet om in de benodigde zorg te voorzien. De continuïteit van zorg hoeft hiermee dus niet in gevaar te komen.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe de overdracht is geborgd als mensen overgaan van hulp gefinancierd uit de Zvw naar de Wlz, in het bijzonder voor mensen met dementie. Kunnen zij de casemanager dementie inzetten voor deze overdracht?

Indien een patiënt met dementie een indicatie krijgt voor Wlz-zorg en van huis naar een instelling verhuist of kiest voor een vpt, is het een kenmerk van goede zorg dat er een verantwoorde overdracht is tussen de zorgverleners die op basis van de Zvw thuiszorg verleenden en de zorgverleners die deze zorg op basis van de Wlz overnemen. Daarbij hoort dat een casemanager die deze persoon bijstond in de thuissituatie, zorgt voor een goede overdracht aan de nieuwe zorgverleners.

Deze leden lezen in de nota naar aanleiding van verslag dat in het geval van dementie een nieuw indicatiebesluit aan de orde kan komen. Waarom kan in de zorgprofielen geen rekening worden gehouden met het ziekteverloop, zodat hier geen extra indicaties voor gedaan hoeven te worden?

In de nieuw te ontwikkelen zorgprofielen – door het Zorginstituut Nederland in samenwerking met VWS en het CIZ nader uit te werken – zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de kennis en ervaring die in de afgelopen jaren is opgedaan over dementie. Er zijn echter veel vormen van dementie en de ziekte kent niet bij alle patiënten hetzelfde verloop. Daarom kan het in voorkomende gevallen nodig zijn dat een nieuw indicatiebesluit wordt afgegeven.

De leden van de fractie van de ChristenUnie willen weten op welke manier de samenwerking tussen de verschillende disciplines rond dementie wordt geborgd in de Wlz.

De zorg voor mensen met dementie is beschreven in de zorgstandaard dementie. Samenwerking tussen de verschillende disciplines is daarvan een onderdeel. Deze zorgstandaard biedt tezamen met richtlijnen en protocollen een professionele standaard voor kwalitatief goede zorg. Het leveren van kwalitatief goede zorg in de Wlz omvat derhalve ook de samenwerking tussen verschillende disciplines.

De regering verwacht dat het aantal aanvragers van een Wlz-indicatie zal dalen vanwege de behoefte van burgers om thuis te wonen en op basis van de Wmo en de Zvw hulp te ontvangen. Zolang er een verantwoorde situatie van extramurale zorg is op basis van de Wmo en de Zvw zal men geen Wlz-indicatie aanvragen, zo spreekt de regering uit. De leden van de SGP-fractie vragen hoe reëel die verwachting is, gezien het feit dat veel burgers die weliswaar met behulp van de Wmo en de Zvw thuis zouden kunnen wonen ook voldoen aan de criteria van de Wlz. Is het niet logischer te veronderstellen dat gemeenten – gelet op hun budgettaire uitdagingen – zullen proberen deze groep naar de Wlz te verplaatsen, ondanks het feit dat betrokkenen ook tevreden kunnen zijn met het aanbod op grond van de Wmo en de Zvw?

Een belangrijk uitgangspunt bij de hervorming van de langdurige zorg, is het realiseren van de omslag van een generiek aanbod van langdurige zorg naar het verlenen van maatwerk bij zorg en ondersteuning. Het verlenen van maatwerk dat aansluit op de persoonlijke omstandigheden en behoeften van mensen is om die reden ook in het wetsvoorstel Wmo 2015 een belangrijk uitgangspunt. Het kan voorkomen dat mensen de keuze maken thuis te blijven wonen, ook al voldoen zij aan de zorginhoudelijke toegangscriteria voor de Wlz. In deze gevallen zal naar alle waarschijnlijkheid de partner, de familieleden, de mantelzorger en/of de overige leden van het sociaal netwerk een belangrijke rol vervullen in het verlenen van zorg die tegemoetkomt aan de blijvende behoefte aan permanent toezicht of voortdurende zorg in de nabijheid. In die gevallen kan de gemeente in overleg met de betrokkenen de maatschappelijke ondersteuning blijven verlenen. Het ligt in de rede dat ook de huisarts en de wijkverpleegkundige betrokken worden in de te maken afweging. Of het in deze voorkomende gevallen wenselijk is dat deze cliënt zich alsnog wendt tot het CIZ voor een beoordeling om toegang te krijgen tot de Wlz is op voorhand niet te zeggen. Deze afweging is afhankelijk van de persoonlijke situatie van de cliënt en de mogelijkheden die de partner heeft of bij zijn of haar familie of overige leden het sociaal netwerk voorhanden zijn om de zware zorgtaak voor deze cliënt op zich te nemen. De regering verwacht dat een gemeente op basis van de brede beleidsdoelstelling van het wetsvoorstel Wmo 2015 deze afweging niet alleen maakt op basis van strikt budgettaire overwegingen, maar ook oog zal hebben voor de persoonlijke wens van mensen om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen en de zorg te laten verlenen door de partner, familie of overige leden van het sociaal netwerk.

Voor het verkrijgen van een goed beeld van de mate waarin cliënten met een zware zorgbehoefte de keuze maken geen Wlz-indicatie aan te vragen, worden de uitkomsten van de gesprekken tussen deze cliënten en de gemeente, de mantelzorgers, het CIZ en de zorgverzekeraar gemonitord. Zo kan worden gevolgd in welke mate dit soort situaties zich voordoen, wat dat zegt over de gekozen criteria voor de toelichting tot de Wlz en wat de financiële gevolgen van de gesprekken zijn. Om gemeenten te stimuleren waar mogelijk en verantwoord zo lang mogelijk in het gemeentelijk domein te ondersteunen en daarmee onnodige doorstroom van de Wmo 2015 naar de Wlz te verminderen, wordt naast de beschreven gespreksmogelijkheid bezien of positieve prikkels kunnen worden ingebouwd. In dit kader is de uitvoering van de motie Van der Staaij en Van Dijk over de substitutie van zorg en ondersteuning12 door de regering relevant. De motie roept de regering op te onderzoeken hoe zorgverzekeraars en gemeenten hun budgetten onderling kunnen verschuiven, zodat substitutie van zorg en ondersteuning mogelijk wordt. Deze verschuivingen kunnen een preventief effect hebben op het gebruik van zwaardere zorg.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de samenloop tussen passend onderwijs en de Wlz. Wordt gedurende schoolvakanties wel vergoeding voor dagbesteding op basis van de Wlz verstrekt, zo vragen genoemde leden.

De regering hecht er aan dat kinderen die vanwege hun zware handicap hun zorg vanuit de Wlz krijgen als zij dit aankunnen naast de dagbesteding vanuit de Wlz ook onderwijs kunnen volgen. Daarom is in de Wlz geregeld dat kinderen altijd een indicatie krijgen voor dagbesteding, ook al kunnen ze op de een of andere wijze gebruik maken van passend onderwijs zoals in het onderwijsdomein geregeld. Hiermee is het mogelijk dat kinderen op de momenten dat zij geen onderwijs volgen, hun dagbesteding vanuit de Wlz kunnen ontvangen. Dit geldt ook gedurende de schoolvakanties. In de praktijk vraagt dit om samenwerking en afstemming tussen de uitvoerders van de Wlz en die van het passend onderwijs. Deze afstemming kan onderdeel zijn van het zorgplan en de zorgplanbespreking, in die zin dat de zorgverleners kan worden gevraagd om niet alleen de zorg af te stemmen, maar daarbij ook de onderwijsaanbieders te betrekken.

De leden van de SGP-fractie hebben in de transitieagenda langer zelfstandig wonen ondanks de aankondiging een reactie gemist op het onderzoek van het Netwerk notarissen dat gemeenten onvoldoende voorbereid zijn op de behoefte aan mantelzorg. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op de extra lasten die bij het creëren van een mantelzorgwoning kunnen ontstaan door eisen aan woningsplitsing. Welke inspanningen pleegt de regering om deze knelpunten op korte termijn te verhelpen, zo vragen zij.

De regering gaat thans na in hoeverre de door het Netwerk notarissen gesignaleerde knelpunten- wat betreft  het splitsen van woningen en het voeren van aparte huisnummers voor mantelzorgwoningen – zich in de uitvoeringspraktijk voordoen en zo ja, welke oplossingen hiervoor mogelijk zijn. Verder zal het Rijk met de VNG voorzien in tijdige voorlichting aan gemeenten wat betreft de toekomstige versoepeling van de regels omtrent het vergunningvrij bouwen van mantelzorgwoningen op het achtererf betekent voor de uitvoeringspraktijk.

Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay leest in de nota naar aanleiding van het verslag «Een beperkte beschikbaarheid van specialistische ondersteuning in een bepaald gebied ontslaat gemeenten niet van de taak om een passend ondersteuningsaanbod te doen. Vervoer van en naar de voorziening kan ook deel uitmaken van het aanbod.» Dat gemeenten daarvoor verantwoordelijk worden gemaakt moge duidelijk zijn. Genoemd lid vraagt echter hoe de afstemming gerealiseerd wordt. Het aantal intramurale zorginstellingen zal immers afnemen, waarmee bovendien op lokaal niveau voorzieningen als dagbesteding verdwijnen. Er zijn dan op korte afstand geen Wlz-aanbieders meer beschikbaar. In steden is hier veel makkelijker op in te spelen dan in dunbevolkte gebieden. Hoe is een soepele overgang tussen de Wmo en de Wlz dan realiseerbaar?

Zolang iemand niet voldoet aan de zorginhoudelijke toegangscriteria van de Wlz zijn zorgverzekeraars en gemeenten verantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning in de eigen omgeving op grond van de Zvw en de Wmo 2015. Gemeenten zijn gehouden hiertoe voldoende en passende maatschappelijke ondersteuning te contracteren, zoals individuele begeleiding voor cliënten om regie te krijgen op het eigen leven of vormen van dagbesteding om cliënten een dagritme eigen te maken of eenzaamheid te voorkomen. Deze ondersteuning hoeft niet te worden ingekocht bij Wlz aanbieders, maar bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning die actief zijn in de eigen gemeente of regio. Afstemming met de Wlz is pas aan de orde als de situatie van de cliënt zodanig is verslechterd dat hij in voldoet aan de toegangscriteria van de Wlz. Op dat moment mag de gemeente de ondersteuning niet zondermeer beëindigen, maar is de gemeente gehouden de cliënt te ondersteunen bij het verwerven van een Wlz indicatie. Om een warme overdracht naar de Wlz te realiseren kan de gemeente afspraken maken met het CIZ en cliënten ondersteunen met kostenloze cliëntondersteuning.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt voorts op pagina 169 aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor een «warme overdracht» naar de Wlz. De inzet van onafhankelijke cliëntondersteuning zou hieraan moeten bijdragen. De Wlz-uitvoerder wordt verantwoordelijk voor cliëntondersteuning. Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay vraagt waarom er niet gekozen is voor onafhankelijke cliëntondersteuning over de wetten heen. Is dat niet de beste manier om breed te kunnen kijken welke behoefte aan zorg en/of ondersteuning iemand nodig heeft en daar adequaat bij te kunnen ondersteunen? Graag ontvangt dit lid hierop een reactie.

Het feit dat er verschillende partijen verantwoordelijk zijn voor de cliëntondersteuning wil niet zonder meer zeggen dat iemand schotten zal ervaren of dat er niet breed gekeken zal worden naar de ondersteuningsbehoefte van een cliënt. Het gaat er om dat de cliëntondersteuning vanuit de verschillende wetten op elkaar aansluit en past bij de behoefte van de cliënt. Dat is ook de reden waarom een gemeente verantwoordelijk blijft voor de cliëntondersteuning tot en met het moment dat er een indicatie is vastgesteld voor de Wlz. Door op deze manier te zorgen voor een warme overdracht zal integraal worden gekeken naar de behoeften van een cliënt tot het moment dat zijn zorgvraag dusdanig is dat hij niet meer zelfredzaam kan zijn. Op dat moment veranderen ook de uitgangspunten voor de zorgverlening.

7. Financiële houdbaarheid

De regering gaat er vanuit dat de raming van de Wlz-uitgaven en de instrumenten voor financiële beheersing in de komende jaren adequaat zijn, wat de kans op tegenvallers beperkt. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering exact kan aangeven waarop deze verwachting is gebaseerd.

Net zoals de ramingen voor de AWBZ, baseert het kabinet haar ramingen voor de Wlz-uitgaven op actuele uitvoeringsgegevens, de afgesproken beleidsmatige mutaties en de beschikbare groeimiddelen voor de komende jaren. De contracteerruimte blijft als financieel beheersinstrument voor zorg in natura gehandhaafd en wordt verder versterkt. Anders dan in de AWBZ, stelt de Minister voor de Wlz jaarlijks het totaal van het macrobudgettaire kader vast. Anders dan in de huidige AWBZ is dit een totaalkader voor zorg in natura en pgb.

Lopende het zorgjaar zijn er verschillende instrumenten om de uitgaven binnen dit macrokader te beheersen. Ten eerste onderzoekt de NZa medio het zorgjaar of de gehanteerde verdeling van het beschikbare macrobudget over de regio’s nog steeds voldoet met het oog op de ontwikkeling van de indicatiestelling. Ten tweede bestaat de zogeheten knelpuntenprocedure, waarbij het zorgkantoor moet aantonen dat het onvoldoende zorg kan contracteren om problematische wachtlijsten te voorkomen. De NZa toetst objectief of er aanleiding is om meer middelen in een bepaalde regio beschikbaar te stellen. Op basis van het onderzoek naar de uitgavenontwikkeling adviseert de NZa de Minister over de eventuele inzet van de herverdelingsmiddelen en de verdeling daarvan over de regio’s. Deze herverdelingsmiddelen worden vooraf binnen het macrokader gereserveerd en kunnen na instemming van de Minister worden ingezet. Tot slot voert de NZa na afloop van het jaar een nacalculatie uit op de gerealiseerde zorgproductie. De bovengrens voor de bekostiging van de zorgproductie wordt gevormd door de productieafspraken tussen het zorgkantoor en de zorgaanbieder. Het beschreven stelsel van financiële beheersing verkleint aldus de kans op tegenvallers in de komende jaren.

Daarnaast is het aan een volgend kabinet of het de premie van de Wlz aanpast. Mocht dit niet het geval zijn, of mocht de gemaakte raming niet overeenkomen met de daadwerkelijke realisatie, dan kan een tekort in het Wlz-fonds ontstaan. Op welke manier wordt met een dergelijk tekort omgegaan? Welke gevolgen heeft een tekort in het Wlz-fonds, zo vragen de leden van de VVD-fractie. De leden van de VVD-fractie vragen hoe met een eventueel tekort in het Fonds langdurige zorg (Flz) wordt omgegaan en wat de gevolgen zijn van een tekort.

De Wlz-premie wordt bij invoering vastgesteld op een constant niveau dat lastendekkend is voor de resterende kabinetsperiode, op basis van de geraamde Wlz-lasten en premiegrondslagen. De premie blijft in beginsel constant in 2015, 2016 en 2017, ook als de uitgaven achteraf hoger uit blijken te vallen dan de premie-inkomsten. Dit kan inderdaad leiden tot een tekort in het Flz. Hoe met een eventueel tekort in het fonds aan het einde van deze kabinetsperiode wordt omgegaan moetalsdan worden besloten. Een tekort in het fonds leidt, net als nu, tot een hoger begrotingstekort. Hoe daarmee wordt omgegaan is onderdeel van de kabinetsbesluitvorming van dat moment over de overheidsfinanciën in den brede.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de enorme stijging tussen 2013 en 2014 van het aantal mensen dat een betalingsregeling heeft getroffen bij de zorgverzekeraars. Zij vragen de regering wat hun verklaring is voor deze stijging.

Het aantal mensen met een betalingsachterstand van twee of meer maanden zorgpremie is toegenomen van 534.000 in januari 2013 naar 629.000 in januari 2014 (Bron: CVZ/ Zorginstituut). Dit is overigens inclusief het aantal mensen dat op dat moment onder het bestuursrechtelijk regime viel (320.000). Hoewel de stijging van het aantal mensen met een betalingsachterstand vermoedelijk ook samenhangt met de huidige economische crisis is er al langer een tendens dat huishoudens meer schulden maken. De toename van de schuldenproblematiek kent derhalve ook een gedragsaspect. Niet altijd lijken mensen een zorgvuldige afweging te maken van de financiële risico’s bij het aangaan van verplichtingen en ook sturen mensen hun uitgaven patroon niet altijd bij wanneer er financiële tegenslag is.

Ik vind dit verontrustend. De stijging is in lijn met de bij mij bekende signalen van zorgverzekeraars over het stijgend aantal mensen dat een betalingsregeling heeft getroffen. Ik zie het als ondersteuning van mijn beleid dat zorgverzekeraars vaker betalingsregelingen aanbieden aan verzekerden. In algemene zin kan namelijk verwacht worden dat mensen met een betalingsregeling minder snel als wanbetaler in het bestuursrechtelijke regime terecht komen. Zij hebben immers al afspraken gemaakt met de verzekeraar over het oplossen van hun betalingsachterstand.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de financiële onderbouwing van dit wetsvoorstel te veel op aannames en hoop is gebaseerd in plaats van op reële cijfers en ervaringen uit het verleden. Deze leden hopen ook dat de ramingen kloppen, dat de middelen voor de financiële beheersing in de komende jaren adequaat zijn en de kans op tegenvallers wordt beperkt, maar zij vinden dit nog te weinig concreet gemaakt door de regering. Daarom de vraag of de regering meer dan in de nota naar aanleiding van het verslag de financiële randvoorwaarden helder uiteen kan zetten. Ook de uitleg van hoe er € 0,5 miljard bespaard kan worden op de Wlz vinden deze leden niet helder gemaakt door de regering. Welke cijfers liggen er ten grondslag aan het feit dat de regering stelt dat door uniforme indicatiestelling de kosten zullen gaan dalen. Hoeveel gaat deze maatregel concreet opleveren? Dan lezen de leden van de CDA-fractie nog een tweede aanname, namelijk de doelmatigheid van de zorgleverantie. Hoeveel gaat die maatregel concreet opleveren?

Net zoals de ramingen voor de AWBZ baseert het kabinet haar ramingen voor de Wlz-uitgaven op actuele uitvoeringsgegevens, de afgesproken beleidsmatige mutaties en de beschikbare groeimiddelen voor de komende jaren. Daarmee zijn de financiële randvoorwaarden voor de Wlz bepaald. De contracteerruimte blijft als financieel beheersinstrument voor zorg in natura gehandhaafd en wordt verder versterkt. In mijn brief van 27 juni jl. over de uitvoering van de langdurige zorg in 2015 heb ik de Kamer geïnformeerd over het budgettair kader 2015. Anders dan in de AWBZ, stelt de Minister voor de Wlz jaarlijks het totaal van het macrobudgettaire kader vast. Anders dan in de huidige AWBZ is dit een totaalkader voor zorg in natura en pgb.

Het kabinet heeft in het kader van de Wlz een taakstelling ingeboekt van € 500 miljoen. Relatief gezien gaat het hier om een taakstelling van 3% en is daarmee vergelijkbaar met een efficiency-korting cq. het reduceren van verspilling. Een dergelijke taakstelling hoeft niet ten koste te gaan van de kwaliteit van de zorgverlening. Deze taakstelling kan namelijk deels worden ingevuld door een grotere mate van uniformering van de indicatiecriteria en het indicatieproces in de Wlz. Uit cijfers van het CIZ blijkt namelijk dat er binnen de AWBZ sprake is van grote regionale verschillen in de indicatiestelling, ook als wordt gecorrigeerd voor de kenmerken van de cliënten die in de verschillende regio’s wonen. De verwachting is dat bij verdergaande uniformering de regionale verschillen en daarmee de kosten van de zorg zullen worden beperkt. Het kabinet heeft niet vooraf bepaald welk deel van de taakstelling van 500 miljoen via deze aanpak wordt gerealiseerd. Dat geldt ook voor de maatregelen op het terrein van zorgleverantie. Door een betere stroomlijning van de zorgactiviteiten zijn de kosten te reduceren en is eveneens een deel van de taakstelling in te vullen.

Op pagina 177 lezen de leden van de CDA-fractie dat er € 110 miljoen nodig is voor extra solvabiliteit. In de brief van de Minister en Staatssecretaris van VWS d.d. 14 april 2014 stond dat de overhevelingen van de AWBZ naar de Zvw en de overhevelingen van de Zvw naar gemeenten in het kader van de Jeugdwet per saldo leiden tot een toename van de minimaal vereiste solvabiliteit met circa € 350 miljoen.13 Waarom wordt in de nota naar aanleiding van het verslag een ander bedrag genoteerd? Is bij beide bedragen reeds rekening gehouden met Solvency II?

Het bedrag van € 350 mln, zoals genoemd in de brief van 14 april (Kamerstukken II, 2013/14, 30 597, nr. 432) heeft betrekking op de structurele toename van de minimaal vereiste solvabiliteit in verband met de overhevelingen.

Het bedrag van € 110 mln dat is genoemd in de Nota naar aanleiding van het verslag heeft betrekking op de stijging van de minimaal vereiste solvabiliteit in 2015. Aangezien bij de bepaling van de minimaal vereiste solvabiliteit onder Solvency I wordt gekeken naar de gemiddelde uitgaven over de laatste drie jaar, ligt de stijging van de minimaal vereiste solvabiliteit in 2015 nog niet op het structurele niveau. In deze bedragen is uitgegaan van de solvabiliteitsvereisten onder Solvency I dat voor 2015 nog steeds van kracht is. Er is hier geen rekening gehouden met de invoering van Solvency II.

De regering stelt dat de Wlz-premie constant blijft in de komende jaren en dat als de uitgaven hoger zijn dan verwacht de regering hier dan verantwoordelijk voor is. Dat betekent dat naast het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) met een negatief saldo van € 20 miljard er een nieuw fonds kan ontstaan met wederom een negatief vermogen; klopt dit, zo vragen deze leden. De regering stelt ook dat zij niet in 2018 het oude AFBZ wil afschrijven maar dat zij dit wil uitstellen tot 2023. Graag horen de leden van de CDA-fractie waarom de regering dit vijf jaar later wil doen dan in de eerdere brief werd aangegeven. En waarom begint de regering daar niet stapsgewijs vanaf 2017 mee?

De Wlz-premie wordt bij invoering vastgesteld op een constant niveau dat lastendekkend is voor de resterende kabinetsperiode, op basis van de geraamde Wlz-lasten en premiegrondslagen. De premie blijft in beginsel constant in 2015, 2016 en 2017, ook als de uitgaven achteraf hoger uit blijken te vallen dan de premie-inkomsten. In dat geval kan dit inderdaad leiden tot een tekort in het Flz. Hoe met een eventueel tekort in het fonds aan het einde van deze kabinetsperiode wordt omgegaan moet alsdan worden besloten.

De liquidatie van het AFBZ – dat wil zeggen het daadwerkelijk opheffen van het fonds – vindt naar verwachting plaats in 2023. De financiële en administratieve afwikkeling van het AFBZ start echter al op het moment dat de AWBZ wordt ingetrokken, in 2015. Het gaat daarbij onder meer om de afhandeling van nota’s van zorgaanbieders voor zorg die nog onder de AWBZ geleverd is, om het opleggen van eigen bijdragen op basis van definitieve inkomensgegevens van de Belastingdienst en om de definitieve vaststelling van de premie-inkomsten van het AFBZ. De uitvoerders van de AWBZ moeten uiterlijk na 6 jaar een (financieel) eindverslag van de afwikkeling van de AWBZ indienen bij de Nederlands Zorgautoriteit (NZa), die vervolgens een jaar de tijd heeft om de eindverslagen te beoordelen. Hierna wordt het AFBZ pas geliquideerd. Deze termijnen zijn gebaseerd op de ervaringen met de afwikkeling en liquidatie van de Algemene Kas van het Ziekenfonds.

De datum van 2018 die is genoemd in de brief van 14 april 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 30 597, nr. 432) had alleen betrekking op de termijn waarop de definitieve premie-inkomsten van het AFBZ naar verwachting bekend zijn.

Intramuraal voeren zorgkantoren momenteel een tariefskorting door van circa 2% op de maximumtarieven. Indien zij dit zouden verdubbelen bij te veel overhead/regels zou dit een extra kostenreductie van circa € 350–400 miljoen opleveren. De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering hier niet voor gekozen heeft.

Het kabinet heeft in het kader van de Wlz reeds een taakstelling ingeboekt van 500 miljoen (vanaf 2017) die zal leiden tot lagere tarieven. Deze taakstelling vormt een stimulans voor de doelmatige levering van zorg en het tegengaan van verspilling.

Momenteel kunnen aanbieders in een aantal gevallen al zelf indiceren. Indien aanbieders alle taken zouden overnemen van het CIZ wordt een bedrag van € 50–100 miljoen bespaard (aan uitvoeringskosten CIZ). Het is daarbij wel de vraag of aanbieders deze taken goedkoper kunnen uitvoeren dan het CIZ en of er geen ongewenste effecten ontstaan door een toename van de zorgkosten. De leden van de PVV-fractie vragen waarop deze aanname is gebaseerd en of de vele fouten die het CIZ zoal maakt zo’n besluit niet zouden rechtvaardigen.

Die aanname dat € 50–100 miljoen aan uitvoeringskosten van het CIZ kan worden bespaard in het – hypothetische – geval dat de zorginstellingen de indicatiestelling van het CIZ zouden overnemen, is gebaseerd op de afname van het aantal CIZ-taken die hiervan het gevolg zou zijn. Hierbij moet overigens worden opgemerkt. Hierbij moet overigens worden opgemerkt dat het de vraag is of aanbieders deze taken goedkoper kunnen uitvoeren dan het CIZ en of er geen ongewenste effecten ontstaan door een toename van de zorgkosten en fraude. De belasting van zorgaanbieders zal door deze extra taken immers toenemen.

De leden van de PVV-fractie vragen of de vele fouten die er bij het CIZ worden gemaakt niet de rechtvaardiging zou zijn voor het besluit om zorgaanbieders zelf de indicatiestelling te laten verzorgen. De regering deelt die stelling niet. Het percentage bezwaar- (5.661) en nieuwe beroepzaken (644) in 2012 naar rato van het aantal daarop afgegeven besluiten voor zorg (857.000) laat voor die stelling geen ruimte. Slechts 11% van de behandelde beroepen in 2012 werd door de rechtbank gegrond verklaard.

De verwachting is dat de overheadkosten juist gaan toenemen als de zorginstelling zelf het indicatieproces moet overnemen van het CIZ. De leden van de PVV-fractie willen hierop graag een toelichting.

In het hypothetische geval dat zorginstellingen de indicatiestelling van het CIZ zouden overnemen, nemen de overheadkosten van instellingen toe. Alle instellingen dienen in dat geval immers te beschikken over daarvoor opgeleid personeel en een adequate bezwaar- en beroepsprocedure. Ook dient er in dat geval een nieuw of ingrijpend gewijzigd systeem voor de registratie van de zorgketen komen om het besluit van de instelling op uniforme wijze bekend te kunnen maken bij de zorgkantoren. Thans kan dat alleen via het CIZ.

In het kader van de Wlz is een taakstelling van € 500 miljoen ingeboekt, die mede kan worden ingevuld door het tegengaan van verspilling in de zorg. Op dit punt heeft de regering een afzonderlijk actieprogramma opgesteld. Deze leden vinden dit nogal naïef van de regering, daar zij ervan overtuigd zijn dat, gebaseerd op ervaringen uit het verleden, die taakstelling behaald zal gaan worden door te beknibbelen op de zorg en het zorgpersoneel. Zie de vele ontslagen die nu al aangekondigd zijn. Graag ontvangen genoemde leden een toelichting en zij stellen nogmaals de vraag waarom er niet specifiek wordt ingezet op het tegengaan van verspilling met afzonderlijke maatregelen zoals regelmatig wordt voorgesteld door leden van de PVV-fractie.

We pakken verspilling in de langdurige zorg niet alleen aan door de stelselhervorming, die is gericht op een meer maatwerkbenadering. Er is tevens sprake van bijstelling van lopend beleid (bijvoorbeeld de aanpassingen in het pgb), benutting van de lessen van de Experimenten Regelarme Instellingen (waarover de Kamer zeer binnenkort een tussenevaluatie ontvangt) en door gezamenlijke nieuwe acties die in samenwerking met het veld worden vormgegeven in het Programma Aanpak verspilling. In die zin gaan we verspilling ook tegen met afzonderlijke maatregelen. Hiermee worden de zorginstellingen ondersteund om de taakstelling op een goede wijze te kunnen opvangen, ondermeer via de acties rond het terugdringen van registratielast en het gezamenlijk werken aan efficiëntere inkoop. Met het aanpakken van verspilling worden partijen beter in staat gesteld efficiënter te werken en doelmatiger zorg te verlenen, zodat de groei binnen de afgesproken percentages blijft terwijl goede zorgverlening overeind blijft.

De verwachting is dat de kosten en de verbruikte tijd juist gaan toenemen als medewerkers zelf verantwoordelijk worden voor het naleven van de verantwoordelijkheden in het kader van de Arbowet. De leden van de PVV-fractie merken op dat het hier weer gaat om een verwachting en zij zouden hierop graag een toelichting krijgen.

De werkgever heeft op grond van de Arbowet tal van verantwoordelijkheden en verplichtingen. Instellingen zijn verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden en dienen daar gericht beleid op te voeren, onder andere op basis van een risico- en evaluatieanalyse. Daarvoor is vaak specialistische kennis nodig. Ook zijn specifieke vaardigheden vereist. De overheid heeft de verantwoordelijkheid daarvoor primair gelegd bij de werkgever om de gezondheid van de werknemer te beschermen. De werkgever is ervoor aansprakelijk wanneer zaken verkeerd lopen. Het is niet mogelijk en efficiënt om medewerkers zelf verantwoordelijk te maken voor het naleven van de verantwoordelijkheden in het kader van de Arbo-wet.

Het generiek decimeren van de ondersteuningsfuncties binnen een organisatie zal leiden tot een ondoelmatig zorgverleningsproces. Zal leiden tot? Waarop is dit gebaseerd, daar er ook instellingen zijn die hier met groot succes wel in geslaagd zijn zonder dat het zorgverleningsproces ondoelmatig is geworden?

De beheerskosten zullen afnemen maar het risico bestaat dat de zorguitgaven zullen toenemen door een ondoelmatige aansturing van het zorgverleningsproces. Gaarne ontvangen de leden van de PVV-fractie een toelichting op dit antwoord.

Het is juist dat sommige zorginstellingen erin slagen de kosten van de overhead fors te reduceren. Dit begint echter met een andere visie op zorgverlening en vraagt om een cultuuromslag. Zonder die elementen is een generieke decimering van ondersteuningsfuncties risicovol. Als een zorginstelling voor hetzelfde geld meer mensen wil helpen zonder concessies te doen aan de kwaliteit, zal men anders moeten werken. De zorginstelling zal de organisatie en werkprocessen grondig moeten doorlichten. Dit vraagt niet alleen een specifieke inzet van de instelling maar ook zorgvuldig bestuur omdat het de rechtstreeks de belangen raakt van de medewerkers. Daarbij zal steeds de vraag gesteld moeten worden in hoeverre de activiteiten van medewerkers bijdragen aan het primair proces en daadwerkelijk in het belang zijn van de cliënt. Zorginstellingen kunnen bij de vernieuwing worden ondersteund via het programma «In voor zorg». Ook mag van zorginkopers worden verwacht dat zij zorginstellingen aanmoedigen tot vernieuwing en de resultaten hiervan volgen. Vernieuwing kost echter tijd, maar bij sommige ERAI-experimenten worden resultaten hiervan nu zichtbaar. Het «generiek decimeren van ondersteuningsfuncties» of «het schrappen van 75% van de interne organisatie» via een financiële taakstelling alleen geeft geen garantie dat geen afwenteling plaatsvindt op het zorgverleningsproces zelf.

Het verbeteren van de informatievoorziening is een continu vraagstuk. Daarmee kunnen ook de kosten en de tijdsinvestering worden beperkt. Het is echter onbekend in welk mate dit het geval zal zijn. Deze leden vragen de regering dit toch uit te zoeken en te berekenen.

De leden van de PVV-fractie stellen voor om over te gaan tot een uniforme informatievoorziening bij verzekeraars om kostenbesparingen te realiseren. In dit kader wijst de regering naar een onderzoek naar het reduceren van de administratieve lasten in het proces van de inkoop van langdurige zorg waarover de Tweede Kamer in januari 2014 een rapport met een begeleidende brief heeft ontvangen14. Daarmee is uitvoering gegeven aan de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Van Dijk c.s.15 De verbetervoorstellen uit het rapport zijn ingebracht in de besprekingen ter voorbereiding van de inkoop van intramurale langdurige zorg voor het jaar 2015. De Tweede Kamer is toegezegd dat hij na afloop over de uitkomsten daarvan wordt geïnformeerd. In mijn brief aan de Kamer van 27 juni jl. over de uitvoering van de langdurige zorg in 2015 is die toezegging gestand gedaan. Kortheidshalve zij op deze plaats daarnaar verwezen.

De leden van de PVV-fractie hebben geconstateerd dat de totale uitgaven langdurige zorg van de Wlz, Jeugdwet, Wmo en Zvw € 2 miljard lager zijn dan de huidige AWBZ-uitgaven. Zij vragen waar de resterende € 2 miljard zijn gebleven. In haar antwoord geeft de regering aan dat het verschil wordt veroorzaakt door de taakstelling die is verbonden aan de hervorming van de langdurige zorg. Bedoelt de regering hier echt te beamen, dat er een taakstelling van € 2 miljard op de langdurige zorg is losgelaten?

Het verschil wordt inderdaad veroorzaakt door de taakstelling die is verbonden aan de hervorming van de langdurige zorg in zijn geheel, dus een deel Wmo 2015, Zvw en Wlz.

De leden van de PVV-fractie hebben in het verslag gevraagd om de volgende tabel in en aan te vullen, maar kregen tot hun grote schrik een aangepaste tabel ingevuld retour, waarbij een complete regel was weggelaten. Deze leden vragen daarom nog een keer om onderstaande tabel in zijn geheel in en aan te vullen.

 

2015

2016

2017

2018

AWBZ

30

31

33

?

Wlz

17,5

16,9

16,4

?

Wmo

3

?

?

?

Jeugd

1

?

?

?

Zvw

4

?

?

?

Minder AWBZ/Wlz

4,5

?

?

?

percentage

15%

?

?

?

In de tabel wordt een vergelijking gemaakt tussen de totale AWBZ-uitgaven 2015–2017, zoals weergegeven in de VWS-begroting 2013 (TK 33 400 XVI, nr. 2, pag. 161) en het indicatieve beeld van de verwachte Wlz-uitgaven in de periode 2015–2017 alsmede de bedragen die overgeheveld worden naar de Wmo, de Zvw en de Jeugdwet, zoals vermeld in de memorie van toelichting op de Wlz (TK 33 891, nr. 3, pag. 79).

Het verschil tussen beide totaalbedragen wordt niet alleen bepaald door de verwerkte taakstellingen, maar ook door andere factoren. Zo zijn de AWBZ-uitgaven in lopende prijzen (dus inclusief de verwachte loon- en prijsontwikkeling voor het betreffende jaar), terwijl de Wlz-reeks in constante prijzen luidt (in prijspeil 2013). Daarnaast zijn in de AWBZ-reeks ook de uitvoeringskosten AWBZ, de uitgaven in het kader van het rijksvaccinatieprogramma en de persoonsgebonden hulpmiddelen in AWBZ-instellingen opgenomen. Deze posten zijn niet opgenomen in het Wlz-bedrag in de memorie van toelichting. Tot slot zijn de bedragen in de memorie van toelichting niet gebaseerd op de stand ontwerpbegroting 2013, maar zijn daarin actuelere cijfers verwerkt.

Om deze reden heeft de regering er bij de beantwoording van de vraag van de PVV-fractie voor gekozen een actueel inzicht te geven in de totale taakstelling die gemoeid is met de zorguitgaven die vanuit de AWBZ worden overgeheveld naar de Wmo (incl. huishoudelijke hulp), de Zvw, de Jeugdwet en de Wlz.

Dit leidt tot de volgende tabel die ook in de nota naar aanleiding van het verslag is opgenomen. Hierbij is voor de volledigheid ook de regel «totaal uitgaven AWBZ» opgenomen zoals deze, conform de uniforme definities, zou zijn geweest bij ongewijzigd beleid.

x 1 mld

2015

2016

2017

2018

AWBZ uitgaven

29,0

29,3

29,7

30,0

Wlz

17,9

17,4

17,0

17,0

Wmo (aandeel LZ; incl HV)

4,2

4,3

4,4

4,6

Zvw

3,5

3,8

3,9

4,0

Jeugd (aandeel LZ)

1,1

1,2

1,2

1,2

Verwerkte taakstelling

2,3

2,6

3,2

3,2

Taakstelling %

8%

9%

11%

11%

Ten opzichte van de gegevens die in de memorie van toelichting zijn opgenomen zijn de volgende majeure mutaties verwerkt:

  • een deel van de intramurale GGZ-zorg is als nog ondergebracht in de Wlz (in plaats van Zvw);

  • de Wmo-uitgaven zijn inclusief huishoudelijke verzorging.

Zoals reeds vermeld in de memorie van toelichting op de Wlz wordt de Kamer via de reguliere begrotingsvoorbereiding periodiek geïnformeerd over actuele cijfers. Een aansluiting tussen de AWBZ-uitgaven, zoals vermeld in de begroting 2013 en de begroting 2014 is opgenomen in de begroting 2014 (TK 33 750 XVI, nr. 2, pag. 183).

8. Regeldruk

Het is de leden van de PvdA-fractie opgevallen dat het terugdringen van de regeldruk en overhead veel tekst kent in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag, maar dat het weinig concrete doelstellingen en maatregelen bevat. Het komt tot zover weinig ambitieus over op genoemde leden. Deze leden vragen de regering dan ook om een hogere ambitie van de regering met een concreet actieplan.

Er is mij er veel aan gelegen om de regeldruk in de langdurige zorg zoveel mogelijk te beperken of terug te dringen. Ik ben hierbij ten dele afhankelijk van de keuzes die gemeenten hierbij maken, maar zet mij in om samen met hen te komen tot gestandaardiseerde uitvraag of het maken van afspraken, die toezien op het gebruik van gemeenschappelijke kaders, die zorgen voor een vermindering van regeldruk.

Ook heb ik recentelijk met de heer Rinnooy Kan, in zijn rol als voorzitter van de «Agenda voor de zorg», afgesproken dat ik als onderdeel van de hervormingsagenda samen met de leden van de Agenda voor de zorg tot een concrete aanpak zal komen om de regeldruk te verminderen. Bij deze aanpak wil ik de ervaringen en activiteiten van Invoorzorg, de experimenten regelarme instellingen, het Programma Aanpak Verspilling in de Zorg en de aanbevelingen rondom de vermindering van inkooplasten16 bundelen en samen met de veldpartijen zorgen voor een daadwerkelijke vermindering van regeldruk. Op dit moment werk ik met de veldpartijen aan concrete invulling van de afspraken. De Tweede Kamer zal daar nader over worden geïnformeerd.

De leden van de fractie van de PvdA zijn benieuwd naar de manier waarop de ervaringen en conclusies uit de experimenten met regelarme instellingen worden gebruikt in de uitwerking van de Wlz. Waarom is de hervorming van de langdurige zorg niet aangegrepen als mogelijkheid om naar aanleiding van de ERAI-ervaringen een norm op te stellen? Hiernaast heeft het project «Voorkomen verspilling zorg» plaatsgevonden. Deze leden zijn benieuwd naar de uitwerking van deze ervaringen in de Wet langdurige zorg. Welke opdracht krijgen zorgkantoren hierbij bij de zorginkoop? Ook willen genoemde leden weten welke opdracht de zorgkantoren krijgen bij de inkoop met betrekking tot de overhead. Hoe staat het nu met de gesprekken met zorgkantoren en aanbieders, naar aanleiding van de toezegging aan de leden van de PvdA-fractie dat de overhead moet worden teruggebracht?

De «lessons learned» vanuit de nog lopende experimenten met regelarme instellingen (ERAI) zullen zoveel mogelijk betrokken worden bij de verdere uitwerking van de Wlz. Onlangs is een tussenevaluatie gehouden naar de uitkomsten van de ERAI over het eerste jaar van experimenteren. Binnenkort zal de Tweede Kamer daarover met een begeleidende brief worden geïnformeerd.

Over het programma Aanpak verspilling in de zorg en de voortgang daarvan is de Tweede Kamer eerder per brief geïnformeerd.17 Vanzelfsprekend zal de regering bij het gezamenlijk aanpakken van verspilling in het programma Aanpak verspilling in de zorg rekening houden met de hervormingsplannen, zodat ook binnen de nieuwe realiteit onnodige kosten tegengegaan kunnen worden (bijvoorbeeld door nieuwe vormen van registratielasten te voorkomen of te beperken).

Over een onderzoek naar het reduceren van de administratieve lasten in het proces van de inkoop van langdurige zorg heeft de Tweede Kamer in januari 2014 een rapport met een begeleidende brief ontvangen.18 Daarmee is uitvoering gegeven aan de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Van Dijk c.s.19 De verbetervoorstellen uit het rapport zijn ingebracht in de besprekingen ter voorbereiding van de inkoop van intramurale langdurige zorg voor het jaar 2015. De Tweede Kamer is toegezegd na afloop over de uitkomsten geïnformeerd te worden. In mijn brief aan de Kamer van 27 juni jl. over de uitvoering van de langdurige zorg in 2015 is die toezegging gestand gedaan. Kortheidshalve zij op deze plaats daarnaar verwezen.

De regering kent de wens van de leden van de fractie van de PvdA om te komen tot een overheadnorm. In de door deze leden daartoe opgestelde motie20, wordt de regering verzocht «er met de zorginkopers en de sector voor te zorgen dat deze overheadnorm betrokken wordt bij de inkoop van de zorg per 1 januari 2016». De eerste besprekingen over de inkoop van langdurige zorg voor het jaar 2016 zullen in het najaar worden opgestart. De uitvoering van de motie zal meegenomen worden in die gesprekken met alle betrokken partijen. Vanzelfsprekend zal de Tweede Kamer over de uitkomsten daarvan worden geïnformeerd.

De leden van de PvdA-fractie hebben gelezen over het experimenteerartikel in de wet waardoor innovatie wettelijk wordt gestimuleerd. Genoemde leden zijn tevreden over dit experimenteerartikel, echter resteren nog enkele vragen hierover bij deze leden. Wie beslist wanneer van de Wlz mag worden afgeweken? In het geval dat hier toestemming toe wordt gegeven, mag dan van alle voorschriften worden afgeweken?

In artikel 10.1.1. van de Wlz is gesteld dat bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Wlz, met uitzondering van hoofdstuk 2 (kring van verzekerden) en van hoofdstuk 3, paragraaf 1 (aanspraken). Er mag dus niet van alle voorschriften worden afgeweken. Per experiment kan de reikwijdte worden bepaald conform hetgeen gesteld in artikel 10.1.1. Als ten behoeve van een experiment een algemene maatregel van bestuur wordt opgesteld, zal het ontwerp eerst aan beide Kamers der Staten-Generaal worden gezonden (voorhang), voordat aan de Afdeling advisering van de Raad van State advies zal worden gevraagd .

De regering zegt in haar beantwoording dat zij voornemens is om het aantal regio’s met zorgkantoren te verminderen. De leden van de SP-fractie zijn benieuwd waarom de regering kiest voor deze schaalvergroting; is het juist niet verstandiger om te kijken naar schaalverkleining? Deze leden verwachten een toelichting op dit punt. Tevens vragen zij of de regering bereid is om het aantal zorgkantoren te koppelen aan het aantal centrumgemeenten. Is dit niet een veel logischere maat zodat de zorg waarvoor de gemeenten verantwoordelijk zijn beter kan worden afgestemd met de zorg waarvoor het zorgkantoor verantwoordelijk is? Kan de regering daarop antwoorden? Verder willen de leden van de SP-fractie weten wanneer de Kamer hierover geïnformeerd wordt.

De veronderstelling van de regering is dat, omdat de doelgroep en de totale geleverde zorg onder de Wlz kleiner wordt, regionale opschaling leidt tot meer efficiëntie in de uitvoering en daarmee ook tot minder bureaucratie. Het is denkbaar dat in dezen nog differentiatie tussen de ouderenzorg en gehandicaptenzorg opportuun kan zijn. Het streven van de regering is om een eerste stap te zetten in 2016. Hoe deze regio’s eruit komen te zien, en in welke mate er aangesloten kan worden bij de indeling van centrumgemeenten, moet nog onderzocht worden. Als de voor- en nadelen integraal in beeld zijn, zal de regering de Kamer informeren over de precieze plannen en het bijbehorende tijdpad. Overigens ben ik in overleg met DSW om een vereenvoudiging in de uitvoeringsstructuur op beperkte schaal door te voeren. Dit biedt de gelegenheid om te leren van de ervaringen.

De leden van de PVV-fractie willen weten wanneer de Kamer de tussenevaluatie experiment regelarme instellingen kan verwachten, waarin de regering met voorstellen komt om de bureaucratie te verminderen.

De planning is om de tussenevaluatie van het experiment regelarme instellingen in de zomer aan de Tweede Kamer toe te sturen, zodat deze conform eerdere toezegging bij de behandeling van de Wlz beschikbaar is.

De in het experiment regelarme instellingen opgedane ervaringen zullen worden betrokken bij de ontwikkeling van de kwaliteitsindicatoren. Begrijpen de leden van de PVV-fractie hieruit goed, dat de kwaliteitsindicatoren pas worden ontwikkeld na de evaluatie van het experiment? Dat gebeurt namelijk bij andere onderdelen uit het experiment ook. Is dat niet veel te laat? Is het niet van groot belang, dat juist bij het ingaan van deze enorme stelselherziening de kwaliteit op zijn minst gewaarborgd moet zijn?

De regering is het met de leden van de PVV-fractie eens dat de kwaliteit van zorg gewaarborgd moet zijn, los van welk stelsel dan ook. Daarom zijn in de sectoren van de langdurige zorg al sets van kwaliteitsindicatoren en instrumenten ontwikkeld, waarmee ervaringen van cliënten worden gemeten en verantwoordingsinformatie wordt gegenereerd. We beginnen dus niet bij nul. Het gaat er nu om een slag te maken naar verantwoordingsinformatie die meer een afgeleide is van interne verbeterinformatie. Daarmee zal deze informatie beter aansluiten bij het primaire zorgproces, een beter beeld geven van de actuele stand van de kwaliteit in de organisatie en minder onnodige administratieve belasting genereren. De ervaringen uit het experiment regelarme instellingen zullen naar verwachting nuttig zijn bij de noodzakelijke verbeterslag op de huidige kwaliteitsindicatoren/instrumenten.

De leden van de D66-fractie lezen dat de mogelijkheid voor meerjarige contracteren van zorgaanbieders formeel nu reeds bestaat in de AWBZ. Van deze mogelijkheid maken zorgkantoren in de praktijk echter nauwelijks gebruik. Waar ligt dat aan, zo vragen deze leden. Zullen de jaarlijks wijzigende financiële kaders c.q. het beschikbare budget in de toekomst naar verwachting van de regering geen belemmering meer vormen? En op welke wijze wordt geborgd dat zorgkantoren ook in 2015 al (selectief) meerjarenafspraken gaan maken?

Het is juist dat ook onder het regime van de AWBZ de mogelijkheid bestaat voor zorgkantoren om meerjarige contracten met zorgaanbieders te sluiten. Tijdens de parlementaire discussie over de toekomst van de AWBZ in de afgelopen jaren is regelmatig gesproken over de positie van de zorgkantoren. Met het oog op de daardoor voortdurende onzekerheid over het voortbestaan van de zorgkantoren werden ook concessies voor telkens een jaar verleend aan de concessiehouders, die op hun beurt ook eenjarige overeenkomsten aangingen met de zorgaanbieders. Door de zekerheid die de Wlz biedt voor de positie van Wlz-uitvoerders en zorgkantoren wordt die belemmering weggenomen. De regering steunt de totstandkoming van meerjarige overeenkomsten. Met het oog op het bieden van meer zekerheid aan partijen, hetgeen ook bijvoorbeeld de innovatie van zorg stimuleert en tegelijkertijd een wezenlijke bijdrage levert aan de reductie van de administratieve lasten in het proces van de inkoop van langdurige zorg. Jaarlijks zullen financiële kaders blijven wijzigen, maar dat vormt geen belemmering om binnen nader te bepalen bandbreedtes meerjarige afspraken te maken.

De leden van de D66-fractie constateren dat er een groep cliënten is die beschikt over een indicatie voor verblijf, maar op 1 januari 2015 thuis woont. Cliënten met een hoog zzp binnen deze groep behouden hun recht op zorg vanuit de Wlz. Cliënten met een laag zzp kunnen tot 1 januari 2016 alsnog kiezen voor verblijf op grond van de Wlz, zo lezen deze leden. Bij ouderen is een laag zzp VV doorgaans een begin van een doorloopperiode naar zwaardere zorg. Worden deze cliënten nu niet onnodig bang gemaakt dat ze hun zorg gaan verliezen? Is het mogelijk dat cliënten met een zzp in de ouderenzorg dit overgangsrecht langer behouden of gezien worden door het CIZ voordat hun recht in 2016 vervalt?

De regering regelt met het overgangsrecht dat mensen ondersteuning of zorg kunnen blijven ontvangen. Of dit nu vanuit de Wlz is of vanuit de Wmo 2015 en de Zvw. Als ouderen met een laag ZZP er in 2015 voor kiezen om nog thuis te blijven wonen, krijgen zij de voor hen benodigde zorg en ondersteuning vanuit de Zvw/Wmo 2015. Het is uiteraard altijd mogelijk wanneer de beperkingen van de oudere zijn toegenomen ten opzichte van het indicatiebesluit voor een laag ZZP, dat men het CIZ kan vragen om een herindicatie om de actuele zorgbehoefte van de cliënt vast te stellen en het hierbij bijbehorende Wlz-zorgprofiel. Als een cliënt met een laag ZZP een keuze heeft gemaakt om thuis te blijven wonen en zijn beperkingen nemen dusdanige vormen aan waardoor men is aangewezen op de Wlz, kan men op dat moment een Wlz-indicatie aanvragen bij het CIZ. Cliënten verliezen niet de zorg en ondersteuning die zij nodig hebben op het keuzemoment of op een later moment wanneer de beperkingen toenemen. De regering zal dit via communicatie ook zo uitdragen naar de burgers.

9. Fraude en oneigenlijk gebruik

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar de uitslagen van de fraudetoets die door de NZa is uitgevoerd. Wanneer kunnen deze leden de uitkomsten van deze toets verwachten? Gaat de regering naar aanleiding van de resultaten van deze fraudetoets nog veranderingen doorvoeren in de concept-Wlz om deze fraudebestendiger te maken? Graag ontvangen genoemde leden op deze vragen een reactie van de regering.

De resultaten van de fraudetoets zijn onlangs ontvangen. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten binnenkort worden geïnformeerd. Het kabinet zal daarbij ook aangeven hoe het wil omgaan met de uitkomsten van de fraudetoets.

Een eerdere versie van het wetsvoorstel Wet langdurige zorg is door diverse externe partijen bezien op risico’s op oneigenlijk gebruik en fraude. Het wetsvoorstel, zoals uiteindelijk bij de Tweede Kamer is ingediend, heeft ondertussen wijzigingen ondergaan ten opzichte van de eerder getoetste versie. Reden waarom het wetsvoorstel aan een nieuwe toets wordt onderworpen. De Kamer zal over de uitkomsten binnenkort worden geïnformeerd. Is het niet een beetje vreemd, zo vragen de leden van de PVV-fractie, om een wet te behandelen, waarvan de uitkomsten van de fraudetoets nog niet bekend is?

De resultaten van de fraudetoets zijn onlangs ontvangen. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten binnenkort worden geïnformeerd. Het kabinet zal daarbij ook aangeven hoe het wil omgaan met de uitkomsten van de fraudetoets. De Tweede Kamer kan deze informatie en de reactie van het kabinet vanzelfsprekend bij de behandeling van het wetsvoorstel betrekken.

De NZa heeft in de tussenrapportage naar de omvang van zorgfraude voor alle sectoren in de zorg, waaronder de AWBZ, een kwalitatieve analyse gemaakt van de mogelijke risico’s op fraude.21 De NZa zal in de eindrapportage van dit onderzoek ook een kwantitatieve analyse maken van de omvang van de fraude in de onderscheiden sectoren. Genoemde leden vragen wat deze rapportage nog waard is, gezien de laatste ontwikkelingen binnen de NZa.

Het analyseren van de omvang van zorgfraude is methodologisch een complexe materie. Dergelijk onderzoek dient valide en betrouwbaar te zijn. Daarvoor zijn adequate waarborgen ingebouwd conform de regels van methoden en technieken van onderzoek.

Over de ontwikkelingen rondom de NZa is de Kamer geïnformeerd in de brief van 17 juni jl.

Verrijking ten koste van de premiebetaler zet de solidariteit onder het zorgstelsel onnodig onder druk. De recent tot stand gekomen Wet normering topinkomens stelt regels voor het maximale inkomen van onder meer directeuren en bestuurders in de zorg. Dit voorkomt dat de solidariteit onder het zorgstelsel onder druk komt te staan door onverantwoord hoge topinkomens van directeuren en bestuurders in de zorg. Moet deze wet niet fors aangescherpt worden, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De regeringspartijen zijn bij het opstellen van het regeerakkoord «Bruggen Slaan» al tot de conclusie gekomen dat de WNT-norm verlaagd moet worden van 130% naar 100% van een ministersalaris. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal de Kamer hiertoe een wetsvoorstel aanbieden.

Uitwisseling van gegevens kan nodig zijn bij overgang van het ene naar het andere domein. Afstemming met andere uitvoerders en andere aanbieders is dan nodig. Deze afstemming van de zorg werkt tweeledig: de verzekerde krijgt een goed pakket op elkaar afgestemde zorg en dubbele verstrekkingen kunnen worden voorkomen. De leden van de PVV-fractie denken dat deze afstemming drieledig is: namelijk het «all over the place» verspreiden van gegevens. Klopt dit?

Nee. In de artikelen 9.1.2 en 9.1.3 Wlz staat welke partijen voor welk doel gegevens mogen uitwisselen. De partijen die (medische) gegevens mogen uitwisselen en de doelen waarvoor zij dat mogen doen zijn, anders dan in de AWBZ, gelimiteerd. Zij mogen hun bevoegdheden ook alleen gebruiken voor zover dat noodzakelijk is om de beschreven doelen te bereiken. Het is niet toegestaan noch de bedoeling dat gegevens «all over the place» verspreid worden. Dit blijkt ook uit artikel 9.1.7 Wlz. Het eerste lid van dit artikel bevat een verbod om vertrouwelijke gegevens te verspreiden voor andere doelen of aan andere partijen dan op basis van deze wet wordt geëist.

10. Gegevensuitwisseling

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het medisch beroepsgeheim. Vele organisaties zoals het CIZ, maar ook het CAK krijgen inzage in medische gegevens. Hoe gaat de regering voorkomen dat medische gegevens niet voor andere doeleinden gebruikt worden, dan waarvoor zij bedoeld zijn? Wie ziet hier precies op toe en welke procedure geldt hiervoor?

Ten opzichte van de AWBZ is de doelomschrijving van de gegevensuitwisseling tussen actoren nader gepreciseerd, waardoor de gegevensuitwisseling in de Wlz voldoende specifiek en transparant is. Er is geen reden om aan te nemen dat gegevens uitgewisseld gaan worden tussen partijen waartoe geen noodzaak bestaat. De gegevens die bijvoorbeeld het CAK en CIZ nodig hebben voor de uitoefening van hun taken kunnen zij op grond van de Wlz krijgen. In artikel 9.1.7 wordt het een ieder bovendien verboden om gegevens uit te wisselen om andere redenen dan die in de Wlz zijn genoemd. De Minister ziet binnen de kaders van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen toe op het CAK en het CIZ.

Kan de regering tevens aangeven welke sancties ingezet kunnen worden indien het medisch beroepsgeheim geschonden wordt door een organisatie?

De verzekerde kan in het verweer komen tegen de gegevensuitwisseling als hij van mening is dat de zorgverlener onterecht met doorbreking van zijn medisch beroepsgeheim medische gegevens van de verzekerde heeft gedeeld met het CIZ. Het doorbreken van het beroepsgeheim moet immers voldoen aan het noodzakelijkheidvereiste van artikel 9.1.2 van het wetsvoorstel. Het is mogelijk om een tuchtrechtelijke of civielrechtelijke procedure te starten. In een uiterst geval is zelfs een strafrechtelijke zaak mogelijk. Bij overtreding van artikel 9.1.7 van de Wlz of van de geheimhoudingsplicht die op grond van artikel 2:5 van de Awb geldt voor een ieder die als onderdeel van een bestuursorgaan met vertrouwelijke gegevens werkt, kan een sanctie worden opgelegd in de vorm gevangenisstraf of een boete. Artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht sanctioneert deze overtreding.

Is niet altijd toestemming van de patiënt nodig om als hulpverlener medische gegevens uit te wisselen voor niet-behandelingsdoeleinden?

Nee, toestemming van de verzekerde is niet altijd nodig. Er zijn verschillende gronden die een doorbreking van het beroepsgeheim rechtvaardigen. Zo biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid tot doorbreking van het medisch beroepsgeheim omdat artikel 9.1.2, tweede lid, van de Wlz een wettelijk voorschrift is dat daartoe verplicht. Dit past binnen de over het medisch beroepsgeheim gestelde regels in de Wet geneeskundige behandelingovereenkomst (artikelen 7:457 en 7:464 van het Burgerlijk Wetboek). Het verstrekken van persoonsgegevens kan dus geschieden zonder de toestemming van de verzekerde.

De regering is van mening dat de gegevensuitwisselingen in de Wlz noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, in het belang van het economisch welzijn van Nederland. Welk economisch welzijn, zo vragen de leden van de PVV-fractie, en hoe verhoudt dit zich tot het welzijn van de burgers van Nederland als het om hun privacy gaat?

De Wlz moet op een goede en doelmatige wijze worden uitgevoerd. Dit is ook voor de financiële houdbaarheid van groot belang. Een goede en doelmatige uitvoering van de wet is onmogelijk zonder betrouwbare beoordeling van de toegang tot de Wlz-zorg. Indien dat niet het geval is, zal dit tot gevolg hebben dat de betaalbaarheid van de zorg verder onder druk zal komen te staan. Het CIZ zal voor de indicatiestelling gebruik moeten kunnen maken van de benodigde gegevens om die toegang te waarborgen voor mensen die echt zijn aangewezen op Wlz-zorg. Hierdoor draagt de gegevensuitwisseling bij aan de financiële houdbaarheid van het stelsel van langdurige zorg. Het is onvermijdbaar dat de gegevensuitwisseling zal leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verzekerden. De regering is echter van mening dat de inbreuk beperkt blijft tot de gevallen waarin dat echt nodig is en bovendien gerechtvaardigd is gezien het belang van een houdbare Wlz en een toegankelijke zorg in het algemeen.

De leden van de D66-fractie lezen dat hulpverleners met een medisch beroepsgeheim het CIZ desgevraagd gegevens dienen te verschaffen, als het CIZ deze nodig heeft om tot een goede (her)indicatie te komen. Hoe verhoudt dit zich tot de regels wat betreft het medisch beroepsgeheim? Bestaat er een mogelijkheid dat de verzekerde bezwaar kan maken tegen uitwisseling van zijn gegevens? Waarom is de toestemming voor altijd en iedereen bij het CIZ een noodzaak? Vallen bevoegde medewerkers van het CIZ die betrokken zijn bij de indicatiestelling ook onder de geheimhoudingsplicht? De leden van de D»66-fractie vragen of de bevoegde medewerkers van het CIZ die betrokken zijn bij de indicatiestelling ook onder de geheimhoudingsplicht kunnen vallen.

Het medisch beroepsgeheim houdt in dat de medische beroepsbeoefenaren de medische persoonsgegevens van de patiënt alleen met zijn toestemming aan derden mogen verstrekken. Zij kunnen de verstrekking echter ook weigeren vanwege het belang van een vrije toegankelijkheid tot voorzieningen van gezondheidszorg. Het medisch beroepsgeheim is echter niet onbeperkt en kan worden doorbroken. Indien bijvoorbeeld een wettelijk voorschrift daartoe verplicht, zullen de gegevens moeten worden verstrekt met eventuele doorbreking van het beroepsgeheim op grond van de regels voor het medisch beroepsgeheim (de artikelen 7:457 en 7:464 van het Burgerlijk Wetboek). Artikel 9.1.2, tweede lid, van de Wlz is een dergelijk wettelijk voorschrift op grond waarvan het vereiste van de toestemming van de verzekerde niet geldt. De mogelijkheid tot doorbreking van het medisch beroepsgeheim past dus binnen de daarover gestelde regels in de Wet geneeskundige behandelingovereenkomst.

Bezwaar maken (in de zin van de Algemene wet bestuursrecht) tegen de geregelde gegevensuitwisselingen is niet mogelijk. Het gaat immers om uitwisselingen die worden toegestaan voor in het wetsvoorstel genoemde doelen. De verzekerde kan wel daartegen in het verweer komen, als hij van mening is dat de zorgverlener onterecht met doorbreking van zijn medisch beroepsgeheim medische gegevens van de verzekerde heeft gedeeld met het CIZ. Het doorbreken van het beroepsgeheim moet immers voldoen aan het noodzakelijkheidvereiste van artikel 9.1.2 van het wetsvoorstel. Het is mogelijk om een tuchtrechtelijke of civielrechtelijke procedure te starten. In een uiterst geval is zelfs een strafrechtelijke zaak mogelijk vanwege schending van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht.

Ik begrijp de vraag van de leden van de D»66-fractie zo dat zij willen weten of het CIZ altijd zonder toestemming van de verzekerde aan het CIZ zullen worden verschaft. Dat is niet zo. Het CIZ zal altijd moeten nagaan of de gegevens noodzakelijk zijn voor de indicatiestelling en of de verzekerde toestemming geeft tot het raadplegen van behandelende beroepsbeoefenaren. Het kan echter zo zijn dat het CIZ gegevens nodig heeft waarvoor de verzekerde geen toestemming wil geven. Ook kan het voorkomen dat de medisch beroepsbeoefenaar weigert om de benodigde gegevens te verschaffen terwijl de verzekerde zelf wel toestemming heeft gegeven. In het belang van een betrouwbare en solide indicatiestelling is het in dergelijke gevallen noodzakelijk dat het medisch beroepsgeheim kan worden doorbroken. Dit moet uiteraard plaatsvinden op een wijze die proportioneel is. De verzekerde zal daarom eerst om toestemming worden gevraagd. Ook zal het CIZ de bevoegdheid alleen gebruiken voor zover dat nodig is voor een deugdelijke indicatiestelling en dus niet kan worden volstaan met de reeds beschikbare gegevens. Dit wordt uitgewerkt in het Besluit langdurige zorg.

Medewerkers van het CIZ vallen onder het beroepsgeheim. Bij het CIZ zijn mensen werkzaam die reeds op grond van hun ambt of beroep een geheimhoudingsplicht hebben (medisch beroepsbeoefenaren). Ook voor de overige medewerkers van het CIZ, die dus niet reeds op grond van hun ambt of beroep onder de reikwijdte van het medisch beroepsgeheim vallen, geldt dat zij een geheimhoudingsplicht hebben. Dit is geregeld in artikel 2:5 van de Awb, waarin ook wordt aangegeven dat deze geheimhoudingsplicht geldt behoudens voor zover enige wettelijke voorschrift hen tot mededeling verplicht of vanuit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

De vertrouwensband tussen zorgverlener en cliënt is noodzakelijk voor goede zorg. De leden van de GroenLinks-fractie maken zich daarom zorgen over de wijze waarop de privacy in voorliggend wetsvoorstel is geborgd. In hoeverre is voorliggend wetsvoorstel strijdig met het (medisch) beroepsgeheim? Is de regering bereid met betrokken beroepsgroepen de informatiebepalingen in voorliggend wetsvoorstel nader tegen het licht te houden en deze nader te preciseren?

Het medisch beroepsgeheim houdt in dat de medische beroepsbeoefenaren de medische persoonsgegevens van de patiënt alleen met zijn toestemming aan derden mogen verstrekken. Zij kunnen de verstrekking echter ook weigeren vanwege het belang van een vrije toegankelijkheid tot voorzieningen van gezondheidszorg. Het medisch beroepsgeheim is echter niet onbeperkt en kan worden doorbroken. Indien bijvoorbeeld een wettelijk voorschrift daartoe verplicht, zullen de gegevens moeten worden verstrekt op grond van de regels voor het medisch beroepsgeheim (de artikelen 7:457 en 7:464 van het Burgerlijk Wetboek). Artikel 9.1.2, tweede lid, van de Wlz is een dergelijk wettelijk voorschrift. De mogelijkheid tot doorbreking van het medisch beroepsgeheim past dus binnen de daarover gestelde regels in de Wet geneeskundige behandelingovereenkomst.

Het wetsvoorstel biedt, in lijn met de adviezen van het CBP en van de Afdeling advisering van de Raad van State, bepalingen over de gegevensuitwisselingen waarin is gespecificeerd welke actoren gegevens mogen uitwisselen en voor welke doelen. In de huidige AWBZ bestaan veel ruimere bepalingen die zien op de gegevensuitwisseling. De regering is dan ook van oordeel dat de gegevensuitwisseling in de Wlz voldoende specifiek en transparant is en ziet overigens geen ruimte voor nadere precisering.

11. Innovatie door te experimenteren

Het experiment regelarme instellingen heeft tot dusverre laten zien dat er een groeiende behoefte is om, onder bepaalde omstandigheden, van bepaalde wettelijke voorschriften af te kunnen wijken. De leden van de PVV-fractie vragen nog maar een keer waarom dit niet direct in deze wet is verankerd omdat zij daarop in eerste instantie geen antwoord hebben gehad.

De «experimenten regelarm» laten zien dat in de meeste gevallen niet wettelijke bepalingen in de weg staan, maar een veel te gecompliceerde uitvoeringspraktijk het probleem is. Het in de wet opnemen van de mogelijkheid om de wet desgewenst niet te volgen, ligt niet voor de hand. Wel is in de Wlz de mogelijkheid opgenomen om door middel van een Ambv vernieuwende experimenten vorm te geven. Daarnaast zullen de positieve ervaringen van de experimenten regelarme instellingen breed worden verspreid.

12. Internationaalrechtelijke aspecten

Zoals eerder genoemd zijn de leden van de SP-fractie het zeer eens met uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens, dat aangegeven heeft dat er sprake is van een verslechtering van rechten. Genoemde leden willen weten waarom de regering in het voorliggende wetsvoorstel er zo prat op gaat dat het recht op zorg behouden blijft, maar dit ondertussen heeft afgeschaft in de Wmo. Voorts willen deze leden weten waarom de regering de uitspraken van het College zo gemakkelijk aan de kant schuift. Hecht de regering niet aan de uitspraken van dit College?

In paragraaf 12.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wmo is inhoudelijk ingegaan op het advies van het College van de Rechten van de Mens. Van gemakkelijk negeren van het advies is derhalve geen sprake. In de genoemde paragraaf staat onder meer dat de regering om redenen van houdbaarheid van het zorgstelsel besloten heeft om bepaalde onderdelen van het AWBZ-pakket naar de Wmo 2015 over te hevelen. Juist daardoor zal het mogelijk zijn om het recht op langdurige zorg, zoals in het wetsvoorstel Wlz is geregeld, aan iedere verzekerde te blijven garanderen.

De leden van de SP-fractie hadden eerder een aantal vragen gesteld over de Wlz-zorg in het buitenland. Zij constateren dat de Wlz-uitvoerder bepaalt of iemand zorg kan krijgen in het buitenland. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen en welke verschillen heeft dit met de wijze waarop dit nu in de AWBZ is geregeld? Tevens willen deze leden weten wie oordeelt over de beslissing van de Wlz-uitvoerder, als het gaat om zorgtoewijzing in het buitenland.

De regering heeft ervoor gekozen de aanspraken op Wlz-zorg in het buitenland op dezelfde manier vorm te geven als in de AWBZ. Onder de AWBZ geeft het CIZ geen indicaties af voor AWBZ-zorg die in het buitenland noodzakelijk wordt. Het gaat daarbij om zorg die wordt ingeroepen door verzekerden in het buitenland die voorafgaand aan hun vertrek nog niet door het CIZ waren geïndiceerd (spoedeisende zorg en zorg voor verzekerden die in verband met werk of studie in het buitenland verblijven). De AWBZ regelde dat de CIZ-indicatie, afhankelijk van de woonplaats van betrokkene, gemeentelijk werd georganiseerd. Bij gebreke van een gemeentelijke woonplaats was er ook geen CIZ dat bevoegd was te indiceren. Het Besluit zorgaanspraken AWBZ regelde daarom dat de indicatiestelling door een onafhankelijk arts ter plaatse diende te geschieden.

Onder de Wlz bepaalt het CIZ de toewijzing voor zorg in natura. De in het buitenland verleende Wlz-zorg betreft, evenals dat onder de AWBZ het geval was, veelal geen gecontracteerde natura-zorg. De verleende zorg wordt op basis van de ingediende rekening door de Wlz-uitvoerder vergoed. Voor de toepassing van de «buitenlandregeling» is het ook in het kader van de Wlz praktischer de zorgbehoefte door een onafhankelijk arts ter plaatse te doen vaststellen. Het is dan aan de Wlz-uitvoerder om te beoordelen of sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende zorg.

Op besluiten van de Wlz-uitvoerder is de bezwaar- en beroepsprocedure van toepassing voorzien in paragraaf 3 van de Wlz.

Met betrekking tot de reactie van het College voor de Rechten van de Mens op de consultatieversie wordt het volgende opgemerkt. Het College is van mening dat er sprake is van verslechtering van rechten, die daarin gelegen is dat sommige vormen van zorg waarop ingevolge de AWBZ recht bestaat worden overgeheveld naar de Wmo 2015. Zoals ook in de memorie van toelichting aangegeven, is de regering van mening dat de voorgestelde wijzigingen vallen binnen hetgeen artikel 4 van het Internationale verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) de verdragspartijen toestaat. Voorts is in de memorie van toelichting aangegeven, dat het overhevelen van vormen van zorg naar de Wmo 2015 past bij de maatschappelijke trend dat ouderen zo lang mogelijk thuis willen wonen. Dit geldt ook voor de uit het Internationale verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (IVRPH) voortvloeiende wens om dergelijke personen te helpen deel te nemen aan de maatschappij. Waarom zou deze maatschappelijke trend, zoals hier steeds benoemd, in strijd zijn met het wettelijk recht op zorg? De leden van de PVV-fractie vragen wat het afschaffen van het wettelijk recht op zorg te maken heeft met deze trend. Kunnen mensen niet langer thuis wonen met een wettelijk recht op zorg? Deze leden denken dat het zelfs beter en langer mogelijk is met een wettelijk recht op zorg. Graag ontvangen zij een toelichting.

Anders dan de leden van de PVV-fractie lijken aan te nemen, staat in de nota naar aanleiding van het verslag niet dat langer thuis wonen niet samengaat met een wettelijk recht op zorg.

Met de hervorming van de langdurige zorg wil het kabinet het stelsel van langdurige zorg en ondersteuning beter laten aansluiten bij de ontwikkelingen en eisen van deze tijd. Zowel in de ouderenzorg, de geestelijke gezondheidszorg als in de gehandicaptenzorg is een trend waarneembaar van langere actieve participatie en een grotere zelfstandigheid en zelfredzaamheid, wat ondermeer tot uitdrukking komt in woonvormen die beter passen bij de individuele wensen en mogelijkheden van cliënten.

De veranderde behoefte aan passende zorg en ondersteuning vraagt om een multidisciplinair aanbod vanuit een medische, sociale en psychische invalshoek en om meer coördinatie, samenhang en lokaal maatwerk. Met de hervorming wordt beoogd fragmentatie en versnippering van zorg en ondersteuning tegen te gaan door de (soms meervoudige) zorgbehoefte van mensen meer integraal te benaderen. Door de nieuwe ordening van zorg en ondersteuning ontstaat meer ruimte voor lokaal individueel maatwerk en ontstaan er meer mogelijkheden voor de noodzakelijke verbinding tussen het medische en het sociale domein. Om deze doelstelling te bereiken, worden de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten en zorgverzekeraars uitgebreid. Zorg die verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop wordt opgenomen in het basispakket van de Zvw. Dit geldt voor de extramurale verpleging en verzorging (wijkverpleging) en de extramurale behandeling van mensen met een zintuiglijke beperking. Ondersteuningsactiviteiten die primair gericht op zijn participatie in brede zin worden onder verantwoordelijkheid van gemeenten gebracht (Wmo 2015). Voor wie – ook met steun van de omgeving – niet (meer) zelfredzaam kan zijn, is er altijd (op participatie gerichte) ondersteuning en/of passende zorg. De meest kwetsbare mensen krijgen recht op passende zorg op grond van een nieuwe volksverzekering, de Wlz. Cliënten hebben daarbij de keuze deze zorg in een instelling of thuis met een pgb of vpt te ontvangen.

De hervorming van de langdurige zorg leidt tot betere zorg en ondersteuning voor burgers, die recht doet aan de wil (en verantwoordelijkheid) om het leven naar eigen wensen in te richten, deel te nemen aan het maatschappelijke leven en elkaar daarin naar vermogen bij te staan.

Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay leest in de nota naar aanleiding van het verslag dat het wettelijk verstrekkingenpakket van het woonland ten laste komt van Nederland. Betekent dat dat deze zorg volledig wordt vergoed? Of betekent dit dat de kosten worden vergoed volgens Nederlandse marktomstandigheden, zoals het geval is bij in Nederland aangevangen zorg?

Het gaat hier om zorg die wordt vergoed in overeenstemming met de bepalingen van de Europese sociale zekerheidsverordening of in overeenstemming met bepalingen van verdragen inzake sociale zekerheid, waarbij Nederland partij is. De wijze waarop de vergoeding van zorg die op grond van die regelingen aan Nederlandse verdragsgerechtigden wordt verleend, is geregeld in die internationale regelingen. Het gaat dan in beginsel om een afrekening van de zorg op basis van de gemiddelde kosten van een verzekerde van het desbetreffende land, berekend per maand en vermenigvuldigd met het aantal maanden dat iemand in een jaar verdragsgerechtigd is. De betrokken landen kunnen ook onderling afwijkende regels overeenkomen. Zo kan desgewenst ook op basis van werkelijk gemaakte kosten (volgens de tarieven die gelden in het buitenland) worden afgerekend.

13. Juridisch kader en rechtsbescherming

De regering geeft aan dat de Wlz-uitvoerder een zorgplicht heeft. De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij kan toelichten of de zorgplicht tevens blijft gelden voor de zorgverzekeraars.

De zorgverzekeraars spelen bij de uitvoering van de Wlz geen rol. Daarom krijgen zij in de Wlz ook geen zorgplicht. Wel behouden zij uiteraard de in de Zvw bedoelde zorgplicht jegens hun verzekerden. Die zorgplicht ziet echter op de in de Zvw geregelde curatieve zorg en niet op de in de Wlz te regelen langdurige zorg. Terecht merken de leden van de SP-fractie op dat in de Wlz de zorgplicht voor de langdurige zorg aan de Wlz-uitvoerders wordt opgedragen.

14. Toekomstperspectief

Hoewel de regering aangeeft dat er op dit moment nog geen sprake is van een specifiek toekomstbeeld, constateren de leden van de SP-fractie dat de Wlz eigenlijk een tussenwet is, zodat de stap van de langdurige zorg naar de Zvw kleiner gemaakt wordt. Kan de regering haar visie op deze mogelijke overheveling nader toelichten?

De regering ziet de Wlz niet als een tussenwet, maar als een zelfstandige wet waarmee de noodzakelijke en wenselijke herziening van de langdurige zorg tot stand komt. De wet beoogt de langdurige zorg voor de cliënt beter te maken, de mogelijkheden om langer thuis te blijven te vergroten en de beheersbaarheid uit de AWBZ te behouden en op punten te verbeteren. De meerwaarde van de Wlz ten opzichte van de AWBZ bestaat uit vijf pijlers: een wettelijk recht op intensieve zorg; een wettelijke verankering van het pgb en het vpt; een duidelijker verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, de Wlz-uitvoerders en de zorgkantoren; meer ruimte voor de professionals in de zorg door het duidelijke onderscheid tussen de indicatie en het zorgplan; en tot slot, ruimte voor innovatie en experimenten doordat er een experimenteerartikel in de wet is opgenomen.

Tegelijkertijd is de regering van mening dat in een volgende fase bezien zou moeten worden of verdere verbeteringen mogelijk zijn door overheveling van delen van de Wlz naar andere domeinen zoals de Zvw. Daarbij maakt de regering onderscheid tussen de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg. Voor de gehandicaptenzorg, met een kleine groep cliënten met levenslange zorgvraag waar de zorg relatief voorspelbaar en geconcentreerd is, zijn verschillende modellen denkbaar. De integrale zorg voor de relatief kleine groep gehandicapten kan mogelijk via een verder geconcentreerde inkoop plaatsvinden.

Voor de intramurale ouderenzorg geldt dat het om meer mensen gaat, met een veel hogere doorstroom, die doorgaans ook (veel) gebruik maken van curatieve zorg. Voor deze groep ziet de regering dat samenwerking en afstemming tussen uitvoerders van de Wlz en de Zvw belangrijk is. De regering onderzoekt de mogelijkheid om op termijn de ouderenzorg risicodragend over te hevelen naar de Zvw.

Op korte termijn zijn deze stappen niet wenselijk en mogelijk. Voor bijvoorbeeld de overheveling van de zware ouderenzorg of naar de Zvw geldt dat daarvoor een adequaat risicovereveningsmodel nodig is dat nu nog ontbreekt. Ook de wijze van financiering van de Zvw vormt een aandachtspunt indien omvangrijke delen van de zware langdurige zorg zouden worden overgeheveld naar de Zvw. Voor beslissingen in een volgende fase is onder meer van belang aan welke voorwaarden moet worden voldaan om naar een andere uitvoeringsstructuur te gaan.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering vindt dat na invoering van de Wlz bezien moet worden of verdere verbeteringen nodig zijn. Dit uitgangspunt delen genoemde leden met de regering, maar dit vroegen deze leden niet. De leden van de CDA-fractie vinden dit van een andere orde dan het feit dat de regering nu al spreekt over een lange termijnvisie waarin de Wlz in delen (doelgroepen) wordt overgeheveld naar de Zvw als zorgverzekeraars aan bepaalde eisen voldoen. Dus daarom stellen genoemde leden nogmaals de vraag: waarom heeft de regering dit opgenomen in de wet? Moeten deze leden dit zien als een tussenwet omdat de regering van mening is dat de Wlz-zorg uiteindelijk (en dat kan lang of kort duren) onderbracht moet worden in de Zvw?

De regering hecht eraan te benadrukken dat de Wlz geen tussenwet is, maar als een zelfstandige wet waarmee de noodzakelijke en wenselijke herziening van de langdurige zorg tot stand komt. Deze herziening, en daarmee de meerwaarde van de Wlz ten opzichte van de AWBZ, bestaat uit vijf pijlers: een wettelijk recht op intensieve zorg; een wettelijke verankering van het pgb en het vpt; een duidelijker verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, de Wlz-uitvoerders en de zorgkantoren; meer ruimte voor de professionals in de zorg door het duidelijke onderscheid tussen de indicatie en het zorgplan; en tot slot, ruimte voor innovatie en experimenten doordat er een experimenteerartikel in de wet is opgenomen.

De regering heeft beoogd in de paragraaf over het toekomstperspectief te laten zien dat op termijn overheveling van delen van de Wlz naar de Zvw zou kunnen bijdragen aan het verder verbeteren van zware, langdurige zorg. De regering ziet verdere overhevelingen niet als mogelijk of wenselijk op de korte termijn, maar hecht eraan om in de Memorie van Toelichting wel een doorkijk te schetsen naar de mogelijkheden in deze richting op de (middel)lange termijn en de potentiële voordelen daarvan. De regering maakt daarbij een onderscheid tussen de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg.

Voor de gehandicaptenzorg, met een kleine groep cliënten met levenslange zorgvraag waar de zorg relatief voorspelbaar en geconcentreerd is, ziet de regering verschillende mogelijke modellen. Overheveling naar de Zvw, mits een goed vereveningsmodel beschikbaar is, is één mogelijk model. Maar er zijn meer denkbare modellen. Mogelijk kan de zorg voor de relatief kleine groep gehandicapten via een verdere geconcentreerde inkoop plaatsvinden.

Voor de intramurale ouderenzorg, met meer mensen en een hogere doorstroom, waarbij meer gebruik wordt gemaakt van de curatieve zorg, verwacht de regering dat overheveling naar de Zvw een aantal belangrijke voordelen heeft. Samenwerking en afstemming tussen uitvoerders van de Wlz en de Zvw is voor deze groep heel belangrijk. De regering onderzoekt daarom ook de mogelijkheid om op termijn de ouderenzorg risicodragend over te hevelen naar de Zvw. Voor de regering is niet het tijdpad leidend, maar aan welke voorwaarden moet worden voldaan om naar een andere uitvoeringsstructuur over te kunnen gaan.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering inmiddels in staat is om duidelijkheid te verschaffen welke onderdelen van de Wlz zij daadwerkelijk in werking wil laten treden op 1 januari 2015 en welke niet? Is het geen wijsheid de wet een jaar later in werking te laten treden zodat voldoende tijd genomen kan worden voor een zorgvuldige voorbereiding?

Het streven is om de gehele Wlz op 1 januari 2015 in werking te laten treden, waarbij de uitvoering door betrokken partijen op een verantwoorde wijze blijft plaatsvinden. Met betrokken partijen is overleg gevoerd over de condities waaronder dit mogelijk is. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief aan de Kamer van 27 juni jl. over de uitvoering van de langdurige zorg in 2015.

15. Overgangssituatie, inwerkingtreding en transitie

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over het overgangsrecht. Zij lezen dat mensen die «te licht» zullen zijn voor een Wlz-indicatie, en die een indicatie hebben voor een verblijf, maar nog extramurale zorg ontvangen, de mogelijkheid krijgen om alsnog te kiezen voor een verblijf in een instelling. Genoemde leden vragen op welke manier met de cliënten zal worden gecommuniceerd over deze mogelijkheid. Op welke termijn zullen deze cliënten hierover worden geïnformeerd? Deze leden zouden het spijtig vinden als cliënten pas van deze mogelijkheid vernemen wanneer het «keuzejaar» voorbij is. Kan de regering een inschatting maken van het aantal cliënten dat bij deze keuzemogelijkheid alsnog zal kiezen voor intramurale zorg? Is het aantal intramurale instellingsplekken op dit moment voldoende om deze eventuele verhoging van de instroom op te vangen? De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de regering een gefaseerde invoering van de bepalingen van de Wlz voor zich ziet. Kan de regering toelichten hoe dat praktisch vorm krijgt?

Veel cliënten met een licht zzp hebben voor hun zorgvraag alternatieven gevonden voor verblijf in een AWBZ-instelling. In de praktijk kiezen de meesten van hen ervoor om thuis zorg te ontvangen in natura. Deze extramurale zorg zal vanuit het overgangsrecht in 2015 worden voortgezet. Gedurende dat jaar kan men de AWBZ-verblijfsindicatie alsnog verzilveren. Als men duurzaam kiest voor een oplossing met thuiszorg in natura kan men opteren voor een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo en Zvw-zorg. Uit onderzoek blijkt dat veel van deze cliënten hun opname uitstellen omdat zij gehecht zijn aan hun zelfstandigheid en de eigen woonomgeving (HHM, ZZP via extramurale functies/klassen, overwegingen van cliënten, zorgaanbieders en zorgkantoren, juli 2012). Het gaat dus om een bewuste keuze. Daarom is niet te verwachten dat velen na het jaar overgangsrecht alsnog zullen kiezen voor een opname als die niet strikt noodzakelijk is. De regering verwacht dan ook niet dat er sprake zal zijn

van een verhoogde instroom. De gefaseerde invoering van de Wlz is toegelicht in de brief aan de Kamer van 27 juni jl. over de uitvoering van de langdurige zorg in 2015.

De leden van de D66-fractie lezen dat voor mensen met een hoog zzp die thuis wonen er vanaf 2015 geen mogelijkheid is om de zorg te verzilveren in functies en klassen. Zij moeten vóór 1 januari 2015 de keuze maken voor een vpt, een pgb of alsnog verblijf in een instelling. Is dit nog realistisch voor 2015, zo vragen deze leden. Wordt hiermee niet onder grote tijdsdruk een keuze neergelegd bij cliënten en hun mantelzorgers?

Omwille van een zorgvuldige overgang van AWBZ naar Wlz heb ik, mede na een raadpleging van bij de langdurige zorg betrokken veldpartijen, besloten in 2015 de mogelijkheid te handhaven om thuis een verblijfsindicatie in functies en klassen af te nemen. Dit is verder toegelicht in een brief die de Kamer op 27 juni jl. heeft ontvangen. Met deze aanpassing hoeven deze cliënten met een hoog zzp niet meer voor 1 januari 2015 een keuze te maken.

De leden van de SGP-fractie vragen of de cliënten die in 2015 alsnog gebruik willen maken van hun indicatie voor verblijf in 2015 die mogelijkheid ook daadwerkelijk bij de bestaande aanbieder kunnen verzilveren. Kunnen deze aanbieders aanspraak maken op de vergoeding voor verblijf, zo vragen zij.

De cliënten die in 2015 alsnog gebruik willen maken van hun indicatie voor verblijf kunnen kiezen uit het beschikbare zorgaanbod dat de Wlz-uitvoerder heeft gecontracteerd. Het gaat dan om de cliënten met een laag ZZP die kiezen voor opname in de Wlz-instelling. Deze cliënten hebben nu vaak thuiszorg van een zorgaanbieder. Mogelijk biedt deze zorgaanbieder ook Wlz-verblijf. Ongetwijfeld zal de Wlz-uitvoerder een eventuele wens om te zijner tijd te worden opgenomen bij een locatie van deze zorgaanbieder naar vermogen respecteren. De Wlz-uitvoerder heeft immers de plicht passende zorg in te kopen en zal de cliënt zo goed mogelijk aan een passend aanbod helpen. De zorgaanbieder zal de zorg leveren tegen de daarvoor afgesproken tarieven. Als een opname bij de betreffende zorginstelling niet realiseerbaar is, kan de cliënt niet van de Wlz-uitvoerder eisen voor hem toch een opname bij deze zorgaanbieder te realiseren.

In antwoord op vragen van diverse partijen geeft de regering aan dat er middelen zijn gereserveerd voor mensen met een laag zzp die gebruikmaken van het overgangsrecht. Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay gaat uit van de middelen genoemd in tabel 7.1 van de memorie van toelichting. Is er een inschatting gemaakt welk percentage van de rechthebbenden hier daadwerkelijk gebruik van gaat maken? Is de hoeveelheid aan middelen hierop gebaseerd? Zo niet, waar is dit dan op gebaseerd? Hoe wordt gerealiseerd dat er voldoende plaatsingscapaciteit is, nu het aantal beschikbare plaatsen in een instelling wordt verminderd door zowel regeringsbeleid als door zorgkantoren, die het aantal beschikbare plaatsen versneld afbouwen? Binnen welke concrete termijn moet iemand, die aangeeft van het overgangsrecht gebruik te willen maken, een plek toegewezen krijgen? Is hier een deadline aan verbonden?

Veel cliënten met een licht ZZP hebben voor hun zorgvraag alternatieven gevonden voor verblijf in een AWBZ-instelling. In de praktijk kiezen de meesten van hen er voor om in hun eigen woning zorg in natura te ontvangen. Deze extramurale zorg zal vanuit het overgangsrecht worden voortgezet. Gedurende dat jaar kan men de AWBZ-verblijfsindicatie alsnog verzilveren. Als men duurzaam kiest voor een oplossing met thuiszorg in natura kan men opteren voor een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo en Zvw-zorg. Uit onderzoek blijkt dat velen hun opname uitstellen omdat zij gehecht zijn aan hun zelfstandigheid en de eigen woonomgeving (HHM, ZZP via extramurale functies/klassen, overwegingen van cliënten, zorgaanbieders en zorgkantoren, juli 2012). Het gaat dus om een bewuste keuze. Daarom is niet te verwachten dat velen na het jaar overgangsrecht alsnog zullen kiezen voor een opname als die niet strikt noodzakelijk is. Ook de hoeveelheid middelen is gebaseerd op deze aanname. De regering verwacht dan ook dat er voldoende capaciteit in instellingen beschikbaar zal zijn, waardoor ook plaatsing in een instelling binnen redelijke termijnen (Treeknorm) mogelijk zal zijn.

16. Nota van wijziging

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat ook in de Wlz een perspectief op genezing of verbetering van de situatie gehanteerd wordt. Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering dit nader onderbouwen?

In de Zvw zijn de prikkels voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders zoveel mogelijk op herstel en ambulantisering gericht, terwijl de Wlz juist ook bedoeld is om de stabiliteit van langdurig verblijf te bieden. Dat neemt niet weg dat in de langdurige ggz ook de zorg voor cliënten die onder het regime van de Wlz vallen, waar mogelijk gericht moet zijn op herstel en ambulantisering. De initiatieven in het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ en de transitieafspraken langdurige ggz, geven blijk van de wil in het veld om te investeren in de verbetering van de langdurige ggz. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het Plan van Aanpak voor EPA-zorg en aan het voorstel om een landelijk innovatieprogramma voor de langdurige ggz op te zetten.

De leden van de VVD-fractie constateren verder dat de uitgaven Zvw structureel met € 310 miljoen stijgen en dat daarnaast € 430 miljoen van de huidige AWBZ-middelen voor de Wlz worden bestemd. Genoemde leden vragen of nader kan worden toegelicht hoe deze twee bedragen zijn opgebouwd, inclusief een jaarlijks overzicht van 2015–2017. Kan deze passage nader worden toegelicht, waarbij ingegaan wordt op de verhouding tussen deze twee bedragen en waarom er naast het bedrag van € 310 miljoen ook sprake is van een bedrag van € 430 miljoen?

De regering licht graag nader toe hoe deze bedragen zijn opgebouwd. Uit realisatiegegevens van de NZa blijkt dat de totale uitgaven aan GGZ-B in 2013 € 717 miljoen bedroegen. Hiervan had € 565 miljoen betrekking op ZZP’s GGZ-B, 112 miljoen op kapitaallasten en 39 miljoen op klinisch intensieve behandeling voor GGZ-B-cliënten. Om te bepalen welk deel van de GGZ-B-middelen overgaat naar de Zvw respectievelijk de Wlz heeft de regering gebruik gemaakt van gegevens van VEKTIS. Op peildatum 31 december 2013 maakten circa 7.300 mensen gebruik van zorg op basis van een ZZP B-indicatie. Het aandeel in de totale uitgaven van GGZ-B cliënten dat korter dan drie jaar gebruik maakt van intramuraal verblijf gericht op behandeling bedraagt circa 42%. Het aandeel in de totale uitgaven van cliënten dat drie jaar of langer gebruik maakt van intramuraal verblijf gericht op behandeling bedraagt circa 58%. Op basis van deze aandelen zijn de totale GGZ-B-uitgaven verdeeld over Zvw en Wlz. Onderstaande tabel geeft een overzicht voor de periode 2015–2017. Voor deze jaren is uitgegaan van groeimiddelen conform de demografische ontwikkeling (1,4%).

bedragen in mln eur

2015

2016

2017

Zvw (42%)

310

315

320

Wlz (58%)

430

435

440

Totaal

740

750

760

Zorginstituut Nederland zal binnenkort opdracht krijgen om een voorstel te doen voor objectieve inhoudelijke toetsingscriteria voor toegang van ggz-cliënten tot de Wlz. Hoe verhouden deze nog op te stellen toegangscriteria zich tot de algemene objectieve toegangscriteria voor de Wlz? De leden van de VVD-fractie vragen of er verschillen zijn tussen de algemene criteria en de criteria voor de ggz-doelgroep. Zo ja, waarom?

De toegangscriteria zoals die in de Wlz reeds vastliggen, zijn voor alle cliënten hetzelfde (de toegangscriteria voor de Wlz zijn: een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid), op dit moment nog met uitzondering van ggz-cliënten, voor wie de driejaarstermijn geldt. Het te ontwikkelen objectieve inhoudelijke toetsingskader zal de vraag beantwoorden of sprake is van toegang tot de Wlz. Per cliëntengroep zal de uitwerking van het toetsingskader verschillen. Om te kunnen beoordelen of een cliënt aan deze toegangscriteria voldoet, zal een nadere, geobjectiveerde afweging plaatsvinden. De regering acht het prematuur om een uitspraak te doen over de uitkomsten van het advies van het Zorginstituut Nederland.

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom gekozen wordt voor een periode van drie jaar, voordat mensen kunnen doorstromen naar de Wlz. Kan de regering dat nader toelichten? Kan de regering tevens aangeven wat de uitstroom van mensen in de langdurige ggz in het eerste jaar en in het tweede jaar precies is? Kan de regering dat concretiseren in aantallen en percentages?

Het doel van de verschuiving van de jaargrens naar drie jaar, is dat de zorg voor een groep patiënten waarbij het perspectief op (spoedig) herstel en/of een overgang naar ambulante zorg en ondersteuning vrij groot is onder de Zvw komt te vallen. Daarmee worden aanbieders en zorgverzekeraars gestimuleerd om ook voor deze groep in te blijven zetten op herstel, participatie en ambulantisering. Zeker kan de regering nader ingaan op de uitstroom van mensen met een ZZP B. Bij Vektis zijn gegevens opgevraagd om de uitstroom van mensen met een ZZP B in kaart te kunnen brengen. Daartoe is door Vektis voor alle mensen die tussen 1-1-2010 en 1-11-2011 een ggz dbc met verblijf hadden, in beeld gebracht of zij in januari 2012 een ZZP GGZ B hadden, en of zij die in januari 2013 en november 2013 nog steeds hadden. Onderstaande tabel geeft de resultaten van deze uitvraag weer.

 

Jan 2012

Jan 2012 tot jan 2013

Jan 2012 tot nov 2013

Totaal aantal personen met een ggz dbc met verblijf in 2011, en een ZZP B in genoemde periode

1.367

640

424

Uitstroom ten opzichte van januari 2012; aantal personen

0

727

943

Uitstroom ten opzichte van januari 2012; percentages

0

53%

69%

De gebruikte gegevensset van Vektis heeft enige beperkingen, waardoor niet precies in beeld kan worden gebracht hoeveel mensen met een ZZP B uitstromen. Zo komen mensen die in 2011 instroomden in de AWBZ, maar in datzelfde jaar alweer uitstroomden, niet in beeld. De werkelijke instroom in de AWBZ was in 2011 dus groter dan het genoemde aantal van 1367 personen. Uit de tabel kan dan ook worden afgeleid dat van de mensen die in 2011 met een ZZP B instroomden in de AWBZ, na twee tot drie jaar intramuraal verblijf minimaal 53% weer uitstroomde. Na 3 tot (bijna) 4 jaar was dat minimaal 69%. Na twee tot drie jaar is dus meer dan de helft van de groep uitgestroomd. Deze uitstroomtlijkt vervolgens af te vlakken. Uitstroom kan wijzen op herstel, of op een overgang naar ambulante zorg.

De regering geeft in haar toelichting aan dat op dit moment criteria ontbreken die beoordelen of iemand die voor een ggz-behandeling in een instelling wordt opgenomen daar blijvend op zal zijn aangewezen. De leden van de SP-fractie willen weten waarom dergelijke criteria op dit moment ontbreken. Kan de regering dat nader toelichten?

Voor de toegang tot de langdurige ggz in de AWBZ was tot op heden de vraag of een cliënt blijvend op deze zorg was aangewezen niet relevant. Bij het beoordelen van een verzoek om een ZZP B indicatie volstond het feit dat iemand 365 dagen onafgebroken opgenomen was in een psychiatrisch ziekenhuis voor toegang tot de AWBZ. De Tweede Kamer heeft mij verzocht om de Wlz open te stellen voor ggz patiënten. Ik beoog de toegang in de Wlz plaats te laten vinden op basis van objectieve inhoudelijke criteria. Toegang kan dan plaatsvinden ongeacht de vraag of iemand op het moment van aanvraag zorg en ondersteuning krijgt vanuit de Zvw of de Wmo: wanneer iemand aangewezen lijkt op Wlz-zorg, kan daar direct een indicatie voor worden aangevraagd. Voordat het zover is, moet echter nog het een en ander gebeuren. In mijn brief van 6 november 2013 over de nadere uitwerking van de brief Hervorming Langdurige Zorg gaf ik al aan dat experts en brancheorganisatie het er over eens zijn dat het lastig is om vooraf te bepalen of iemand blijvend zal zijn aangewezen op (intramurale) zorg. Door de geraadpleegde experts werd gesteld dat de ernst van de aandoening, de duur van de behandeling of de diagnose alleen geen goede voorspellers zijn voor de behoefte aan zorg op de langere termijn. Om die reden vraag ik het Zorginstituut om mij te adviseren over objectieve inhoudelijke toetsingscriteria voor toegang van ggz-cliënten tot de Wlz.

Voorts zijn genoemde leden benieuwd waarom de regering ervoor kiest om indicatiebesluiten in de Wlz elke keer met drie jaar te verlengen. Kan de regering daar nader op ingaan?

Het in de Wlz laten instromen van cliënten die drie jaar opgenomen zijn geweest, is een tijdelijke oplossing in afwachting van de ontwikkeling van objectieve inhoudelijke toetsingscriteria voor toegang voor ggz-cliënten tot de Wlz. Om die reden hebben de indicatiebesluiten voor de langdurige ggz geen onbeperkte geldingsduur. Het is namelijk wenselijk dat ook voor mensen die nu op basis van de driejaarsgrens instromen in de Wlz, bezien wordt of Wlz-zorg het meest passend is. Het is namelijk goed mogelijk dat in deze groep mensen zitten voor wie bij toetsing aan de inhoudelijke toegangscriteria zou blijken dat zorg of ondersteuning vanuit een ander domein, bijvoorbeeld een beschermende woonomgeving in gemeentelijk domein, of Zvw-verblijf gericht op behandeling, meer passend is. Tegelijkertijd is het niet wenselijk om de indicatietermijn af te laten hangen van het moment waarop de inhoudelijke toetsingscriteria ingaan. Daarom is gekozen voor een geldigheidsduur van drie jaar. Dit biedt voldoende zekerheid aan cliënten, maar biedt tevens de mogelijkheid voor toetsing aan de inhoudelijke toegangscriteria zodra deze zijn ingevoerd. De regering streeft er overigens naar de inhoudelijke toetsingscriteria zo snel mogelijk in te voeren, dus in de praktijk zal er zal waarschijnlijk geen sprake zijn van het «elke drie jaar verlengen» van het indicatiebesluit.

Verder vragen de leden van de SP-fractie een nadere toelichting waarom de regering het advies van het Zorginstituut niet heeft overgenomen, waarin wordt voorgesteld om bij de afschaffing van de AWBZ, iedereen met een ggz-behandeling voor verblijf in te laten stromen in de Wlz. Hoe gaat de regering regelen dat mensen geen problemen krijgen met verschillende eigen betalingen en overdrachten van dossiers tussen uitvoeringsorganen? Hoewel de regering aangeeft dat zij geen problemen met de financieringssystematiek verwacht, zijn genoemde leden wel benieuwd wat de regering gaat doen als dat wel het geval blijkt te zijn. Is er dan een (nood)scenario voorhanden?

Door mensen die nog geen drie jaar zijn opgenomen onder te brengen in de Zvw, wordt voorkomen dat mensen die nog een reëel perspectief op uitstroom en herstel hebben, in de Wlz komen. Zorgverzekeraars worden meer dan voorheen verantwoordelijk voor het gehele behandelingstraject, zowel klinisch als ambulant. Daarmee worden aanbieders en zorgverzekeraars gestimuleerd om in te blijven zetten op herstel, participatie en ambulantisering.

Een aanzienlijk deel van de mensen die op 1 januari 2015 korter dan twee jaar en negen maanden een ZZP B hebben en die ingevolge de nota van wijziging derhalve naar het Zvw-domein overgaan, zal waarschijnlijk uitstromen naar ambulante zorg of een beschermende woonvorm. De veronderstelling van het Zorginstituut dat mensen na een aantal jaar weer door stromen naar de Wlz, geldt dan ook waarschijnlijk maar voor een beperkt deel van deze groep. Mede vanwege het advies van het Zorginstituut is er wel voor gekozen om mensen die mogelijk al na minder dan drie maanden door zouden stromen naar de Wlz, direct in de Wlz te laten instromen. Zo wordt voorkomen dat mensen binnen zeer korte tijd tweemaal te maken krijgen met een verandering van financieringssystematiek, en is er voldoende tijd voor de indicatiestelling.

Uiteraard wil de regering voorkomen dat mensen problemen krijgen met de verschillende eigen betalingen en de overdrachten van dossiers. De effecten van de veranderingen in de hoogte van eigen betalingen zullen echter meestal beperkt zijn, daar verwacht de regering dan ook geen grote problemen. Op het gebied van dossieroverdracht is van belang dat zorgverzekeraars en zorgkantoren vanwege de eerdere overhevelingen van zorg vanuit de AWBZ naar de Zvw voldoende ervaring met onderlinge gegevensoverdracht hebben om dit goed te laten verlopen.  Dossieroverdracht tussen CAK en zorgverzekeraars op het gebied van de eigen betalingen is niet nodig, omdat anders dan in de AWBZ (en straks in de Wlz) in de Zvw geen sprake is van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage.

De regering ziet dan ook geen aanleiding tot het opstellen van een (nood)scenario. Tegelijkertijd is niet te voorkomen dat iedere transitie toch vragen en onduidelijkheden oproept. Daarom is voor én na 1 januari 2015 goede communicatie over de veranderingen essentieel. Ook op het gebied van de langdurige ggz investeer ik in goede informatievoorziening. Zo is op rijksoverheid.nl/hlz onlangs een factsheet gepubliceerd over de veranderingen in de langdurige ggz. Daarin wordt ook uitdrukkelijk aandacht besteed aan de veranderingen op het gebied van de eigen betalingen. Deze factsheet en de informatie daaruit wordt ook actief onder de aandacht gebracht via de deelnemers aan de transitieafspraken voor de langdurige ggz, zodat ook behandelaars, begeleiders, en andere hulpbronnen van patiënten goed geïnformeerd zijn. Daarnaast is in de transitieafspraken langdurige ggz afgesproken dat VWS geld reserveert voor onder andere initiatieven op het gebied van cliëntcommunicatie en -ondersteuning. Het Landelijk Platform GGZ heeft hierin het voortouw.

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom mensen die de periode van drie jaar onderbroken hebben, niet terug kunnen keren voor ggz-zorg in de Wlz? Wat als om een of andere reden dit niet haalbaar is voor een persoon, zodra bijvoorbeeld ziekteverschijnselen terugkomen? Waarom wordt er niet voor gekozen om deze mensen bij terugkeer in de Wlz te plaatsen, als blijkt dat de psychische aandoening langdurig is? Hoewel de regering een periode van 90 dagen heeft ingesteld, bepaalt de regering alsnog een limiet voor terugkeer in de Wlz. Waarom wordt er precies voor 90 dagen gekozen, kan de regering dat nader toelichten?

Het recht op Wlz-zorg vervalt indien onafgebroken verblijf niet langer noodzakelijk is. Waar in de Zvw en in de AWBZ een onderbreking van dertig dagen niet als onderbreking geldt (wanneer de opname langer dan dertig dagen onderbroken wordt, wordt de zorg voortgezet in de Zvw en begint de telling voor de jaarsgrens opnieuw), is in de Wlz bewust gekozen voor een langere onderbreking voordat het recht op Wlz-zorg vervalt. Het is namelijk aannemelijk dat, zeker bij langdurige zorgtrajecten, in veel gevallen pas enige weken of maanden na ontslag blijkt of het ontslag succesvol is, of dat de ziekteverschijnselen klinische terugkeren en klinische behandeling noodzaken. Door een onderbreking korter dan negentig dagen niet als onderbreking te beschouwen, wordt zoveel mogelijk voorkomen wat de leden van de SP-fractie vrezen, namelijk dat iemand na een onsuccesvol gebleken ontslag weer voor drie jaar een beroep moet doen op de Zvw, alvorens toegang tot de Wlz mogelijk is.

De leden van de CDA-fractie lezen dat met verblijf gepaard gaande algemene behandeling slechts onder het verzekerd pakket valt indien de betrokkene ook Wlz-specifieke behandeling ontvangt en de algemene behandeling door of namens de verblijfsinstelling wordt verleend. Welke behandeling zou hier niet onder kunnen vallen?

Het antwoord op deze vraag is tweeledig. Allereerst worden de vormen van behandeling die in het door de leden van de CDA-fractie genoemde geval verzekerd zijn, opgesomd in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wlz. Vormen van behandeling die hier niet onder vallen, zijn derhalve nooit op grond van de Wlz verzekerd, ook niet voor mensen die in een instelling verblijven en daar Wlz-specifieke behandeling ontvangen. Te denken valt in ieder geval aan medisch-specialistische behandeling van lichamelijke klachten (zo zijn de kosten van een ziekenhuisoperatie niet voor rekening van de Wlz) alsmede aan paramedische behandelingen en behandelingen in het kader van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor zover deze niet te zien zijn als Wlz-specifieke behandelingen of, als het gaat om ggz-behandelingen, integraal onderdeel uitmaken van een behandeling van een in artikel 3.2.1 genoemde aandoening of beperking. Daarnaast is de door deze leden bedoelde «algemene» behandeling niet verzekerd indien deze niet door of namens de verblijfsinstelling wordt geleverd. Indien iemand die in een instelling verblijft derhalve zelfstandig contact opneemt met een behandelaar die geen banden heeft met zijn verblijfsinstelling, zullen de kosten van de behandeling niet voor rekening van de Wlz kunnen worden gebracht. Overigens zullen de kosten van «algemene» behandeling die niet op grond van de Wlz is verzekerd, doorgaans (dat wil zeggen voor zover zij in basispakket Zvw zitten) voor rekening van de zorgverzekering van betrokkene kunnen worden gebracht.

De grondslag psychiatrie is niet opgenomen in de teksten waarin staat wie recht heeft op Wlz-zorg. Dat zal moeten worden aangepast, omdat is besloten om ook mensen met de grondslag psychiatrie, die aangewezen zijn op 24-uurs toezicht, een aanspraak te geven op Wlz-zorg. Deze toevoeging maakt het wettelijk ook mogelijk om mensen met een huidig hoog zorgzwaartepakket GGZ C in de nieuwe Wlz te houden en van daaruit te onderzoeken wie er wel en wie er niet in de Wlz kan blijven. De regering heeft al ingestemd tijdens de behandeling van de Wmo 2015 met de opname van mensen in de Wlz die de grondslag psychiatrie hebben en 24/7 toezicht nog hebben. De leden van de CDA-fractie willen daarom weten of de mensen met een huidig hoog zorgzwaartepakket GGZ C in de nieuwe Wlz gehouden kunnen worden en van daaruit te onderzoeken wie er wel en wie er niet in de Wlz kan blijven of te zorgen voor een andere oplossing, dat de mensen de garantie krijgen dat hun zorg doorloopt totdat ze zijn getoetst voor de Wlz.

De regering heeft inderdaad meermaals aangegeven, in lijn met de motie-Keijzer/Bergkamp22, dat in de Wlz ook plaats zal moeten zijn voor de meest kwetsbare GGZ-cliënten. Met de Nota van Wijziging Wlz wordt inderdaad de grondslag psychiatrie opgenomen in de Wlz. Het is niet juist dat daarmee mensen met een hoog zorgzwaartepakket C in de Wlz kunnen blijven. In de brief over de positionering van de langdurige GGZ (30 597, nr. 427) is aangegeven dat het eindperspectief is, dat GGZ-cliënten op basis van objectieve inhoudelijke criteria toegang krijgen tot de Wlz. Omdat deze criteria nog moeten worden ontwikkeld, is toegang tot de Wlz op basis van inhoudelijke criteria niet haalbaar per 1 januari 2015. De regering heeft ervoor gekozen dat tot het moment dat er toegang tot de Wlz is op basis van objectieve criteria, gemeenten de verantwoordelijkheid dragen voor de ondersteuning aan alle mensen met een GGZ-C indicatie. De Wmo 2015 biedt daarbij een ruim overgangsrecht: mensen met een GGZ-C indicatie behouden hun recht op beschermd wonen gedurende ten minste vijf jaar of, indien de lopende indicatie voor een kortere periode geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie. Dit robuuste overgangsrecht geeft samen met de gemaakte werkafspraken met veldpartijen over de transitie voldoende waarborgen dat de zorg en ondersteuning doorloopt voor mensen tot het moment dat ze in aanmerking kunnen komen voor de Wlz. De regering wil er nadrukkelijk op wijzen dat gemeenten geen vrijblijvende opdracht meekrijgen, maar op basis van de Wmo 2015 beschermd wonen moeten aanbieden aan iedereen die daarvoor in aanmerking komt.

Op dit moment ontbreken de criteria aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of iemand die voor ggz-behandeling in een instelling wordt opgenomen, daar blijvend op zal zijn aangewezen. Deze criteria zullen zo snel mogelijk worden ontwikkeld. Tot het moment waarop deze zullen kunnen worden toegepast, zullen de eerste drie jaren gedurende welke iemand ggz-behandeling met verblijf nodig heeft, ten laste van de zorgverzekering komen. Wanneer zullen deze criteria kunnen worden toegepast, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat gebeurt er in de tussentijd met iemand die korter dan drie jaar ggz-zorg vanuit de Zvw ontvangt wanneer door de behandelaar besloten wordt dat er geen sprake meer is van medische behandeling en de patiënt dus niet meer voldoet aan de criteria van de Zvw? Dit lijkt voort te vloeien uit het gevoerde schriftelijke overleg inzake de voorgenomen aanwijzing over bekostiging van de langdurige intramurale ggz. Betekent het dan dat deze persoon zich moet melden bij de betreffende gemeente?

De regering kan op dit moment nog niet zeggen wanneer de objectieve inhoudelijk toetsingscriteria zullen worden ingevoerd. De regering zal het Zorginstituut Nederland vragen om haar te adviseren over deze criteria. Het streven is dat dit onderzoek in februari 2015 wordt afgerond. Mede op basis van het advies van het Zorginstituut wordt een besluit genomen over de vaststelling en implementatie van de objectieve inhoudelijke criteria. Dat zal ook het moment zijn waarop een invoeringsdatum kan worden bepaald. Aangezien de invoering van inhoudelijke criteria voor toegang tot de Wlz aanpassingen op wetsniveau vereist, nu de driejaarsgrens bij Nota van Wijziging in de Wlz wordt vastgelegd, zal de invoeringsdatum niet vóór 1 januari 2016 liggen. Indien in de tussenliggende periode een behandelaar oordeelt dat behandeling en daarmee verband houdend verblijf voor iemand niet meer noodzakelijk is, zal iemand uit de instelling ontslagen worden. Of iemand zich daarna moet melden bij het gemeentelijk loket, is afhankelijk van de vraag of er nog wel zorg of ondersteuning vanuit het gemeentelijk domein noodzakelijk is, bijvoorbeeld in het geval iemand een beschermende woonomgeving nodig heeft. Van de behandelaar mag worden verwacht dat het ontslag zorgvuldig en in overleg met de patiënt plaatsvindt, en dat, in het geval van voortzetting van de ondersteuning vanuit het gemeentelijk domein, samen met de gemeente wordt gezorgd voor een vloeiende overgang.

De leden van de CDA-fractie zijn niet overtuigd waarom de huidige termijn van een jaar overgezet wordt naar een termijn van drie jaar. Zij vragen de regering wetenschappelijk onderbouwd aan te geven waarom deze termijn van drie jaar voor toegang naar de Wlz te verkiezen is boven de huidige termijn van een jaar. In een ander onderdeel van het verslag herhalen de leden van de CDA-fractie deze vraag.

Voor de driejaarsgrens is gekozen omdat uit cijfers van Vektis blijkt dat een aanzienlijk deel van de mensen die met een ZZP B instroomt in de AWBZ, in het tweede en derde jaar van opname nog uitstroomt. Het gaat hier dus om een op de praktijk gebaseerd criterium en een tussenoplossing tot op het moment dat de inhoudelijke toetsingscriteria worden ingevoerd. De regering acht het wel van belang dat Zorginstituut Nederland zich bij haar advisering over de objectieve inhoudelijke toegangscriteria baseert op de huidige stand van wetenschap en praktijk.

De cliënten met indicatie zzp GGZ 6c wonen nu beschermd met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging. Deze worden een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zitten de kosten hiervan in de overheveling van middelen? Is het mogelijk dat deze groep cliënten in aanmerking gaat komen voor een Wlz-indicatie? Heeft de regering zicht op de zwaarte van hun zorgbehoefte? Anders gezegd: hoeveel jaar verblijven deze mensen al in hun beschermde woonomgeving? Analoog aan het criterium van drie jaar dat de regering gekozen heeft voor de GGZ B-pakketten is de vraag gerechtvaardigd of deze cliënten niet in aanmerking zouden moeten komen voor Wlz-financiering. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een reactie hierop van de regering.

Bij de middelen die aan gemeenten zullen worden uitgekeerd in verband met hun nieuwe taak voor beschermd wonen wordt aangesloten bij de budgetten zoals die er nu zijn voor beschermd wonen (GGZ ZZP-C) in de AWBZ. Deze middelen worden zonder korting overgeheveld en zijn bedoeld voor het wonen en de zorg en ondersteuning. Of cliënten met een indicatie GGZ-6C in aanmerking zullen komen voor de Wlz (op basis van de nog te ontwikkelen objectieve inhoudelijke criteria) valt nu nog niet te zeggen, aangezien die criteria er nog niet zijn. In algemene zin valt echter te verwachten dat cliënten met een hoog zorgzwaartepakket eerder in aanmerking zullen komen voor de Wlz dan cliënten met een laag zorgzwaartepakket. Het zicht op hun zorgbehoefte bestaat op dit moment uit de wetenschap dat deze mensen bij het CIZ een indicatie voor een ZZP GGZ 6-C hebben gekregen, wat betekent dat zij volgens de indicatiestellers behoefte hebben aan beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging. Niet bekend is hoe lang mensen met deze indicatie in hun beschermde woonomgeving verblijven. Bij beschermd wonen ligt de nadruk echter meer op wonen (in een beschermende omgeving) dan op zorg (die overigens wel gewoon ambulant beschikbaar is) en is het dus veel minder ongebruikelijk dat het verblijf van lange duur is, ongeacht de intensiteit van ondersteuning en zorg. De regering ziet een driejaarscriterium voor de toegang tot de Wlz, analoog aan de GGZ-B-pakketten, voor beschermd wonen dus niet als wenselijk. Wanneer daarentegen iemand drie jaar of langer intramuraal behandeld wordt (GGZ ZZP-B), is de kans groot dat hij blijvend is aangewezen op zware intramurale zorg uit hoofde van de Wlz. Gedurende de eerste drie jaar intramurale behandeling vindt nog veel uitstroom plaats. Vandaar dat voor die groep al wel eerder toegang tot de Wlz mogelijk wordt. De regering wijs er overigens op dat ook wanneer iemand voor een langere periode of zelfs levenslang een beroep doet op een beschermende woonomgeving, daarin goed kan worden voorzien vanuit de doelstellingen van de Wmo 2015.

Wanneer een cliënt niet tevreden is over de zorg en behandeling die hij ontvangt ingevolge de Zvw en hij wil geplaatst worden in een Wlz-gefinancierde instelling kan hij daar dus niet in komen totdat de nieuwe criteria gelden en de Wlz overeenkomstig is aangepast. Klopt deze stelling, zo vragen deze leden van de CDA-fractie.

De stelling van de leden van de CDA-fractie gaat ervan uit dat er in de ggz een onderscheid is tussen Zvw- en Wlz gefinancierde instellingen. Voor verblijf gericht op behandeling (ZZP GGZ B) is dat onderscheid er op dit moment niet. ZZP GGZ B wordt alleen aangeboden door instellingen die ook klinisch verblijf op grond van de Zvw aanbieden. Wanneer een patiënt over zou willen stappen naar een andere instelling omdat hij ontevreden is over de zorg en behandeling in zijn huidige instelling, is het ontbreken van een Wlz-indicatie dus geen belemmering. Belangrijker is of de zorg die de betreffende instelling biedt aansluit op de hulpvraag van de cliënt.

De af te geven indicaties gelden voor drie jaar, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Waarom is er voor ggz-patiënten gekozen voor een duur van drie jaar en voor andere Wlz-gerechtigden voor een indicatie met onbepaalde termijn? Of is de regering voornemens om wanneer de indicatiecriteria bekend zijn, het algemene regime van de Wlz voor de duur van de indicaties ook te laten gelden voor ggz-indicaties? Zo nee, waarom niet?

Het in de Wlz laten instromen van cliënten die drie jaar opgenomen zijn geweest, is een tijdelijke oplossing in afwachting van de ontwikkeling van objectieve inhoudelijke toetsingscriteria voor toegang voor ggz-cliënten tot de Wlz. Om die reden hebben de indicatiebesluiten voor de langdurige ggz geen onbeperkte geldingsduur. Het is wenselijk dat ook voor mensen die nu op basis van de driejaarsgrens instromen in de Wlz, bezien wordt of Wlz-zorg het meest passend is. Het is namelijk goed mogelijk dat in deze groep mensen zitten voor wie bij toetsing aan de inhoudelijke toegangscriteria zou blijken dat zorg of ondersteuning vanuit een ander domein, bijvoorbeeld een beschermende woonomgeving in gemeentelijk domein, of Zvw-verblijf gericht op behandeling, meer passend is. Tegelijkertijd is het niet wenselijk om de indicatietermijn af te laten hangen van het moment waarop de inhoudelijke toetsingscriteria ingaan, al was het maar nog niet vaststaat wanneer die criteria zullen kunnen worden ingevoerd. Daarom is gekozen voor een geldingsduur van drie jaar. Dit biedt voldoende zekerheid aan cliënten, maar biedt tevens de mogelijkheid voor toetsing aan de inhoudelijke toegangscriteria zodra deze zijn ingevoerd. Alsdan zullen cliënten, als ze aan de criteria voldoen, naar verwachting een indicatie voor onbepaalde duur kunnen krijgen.

Cliënten die op de dag waarop de Wlz in werking treedt wel al een jaar ggz-behandeling met verblijf ten laste van hun zorgverzekering hebben gehad maar nog geen twee jaar ggz-behandeling met verblijf ten laste van de AWBZ hebben gehad, gaan op dat moment over naar de Zvw. Reden hiervoor is dat de kans op verbetering van hun gezondheid onder de Zvw groter is dan onder de Wlz. De leden van de CDA-fractie vragen de regering te onderbouwen waarop dit gebaseerd is. Indien dit cijfermatig en wetenschappelijk te onderbouwen is, vragen de leden van de CDA-fractie of dit niet een zeer negatieve waardering is van de zorg die in intramurale ggz-instellingen gegeven wordt. En als dat zo is, vragen deze leden de regering hoe tot verbetering van deze zorg gekomen kan worden. Immers, ook binnen de Wlz-zorg moet men erop gericht blijven het intramuraal verblijven niet langer te laten duren dan noodzakelijk.

Voor de driejaarsgrens is gekozen omdat uit cijfers van Vektis blijkt dat een aanzienlijk deel van de mensen die met een ZZP B instroomt in de AWBZ, in het tweede en derde jaar van opname nog uitstroomt. Het doel van de verschuiving van de jaargrens naar drie jaar, is dat de zorg voor een groep patiënten waarbij het perspectief op (spoedig) herstel en/of een overgang naar ambulante zorg en ondersteuning vrij groot is onder de Zvw komt te vallen. Daarmee worden aanbieders en zorgverzekeraars gestimuleerd om ook voor deze groep in te blijven zetten op herstel, participatie en ambulantisering. In de Zvw zijn de prikkels voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders daar zoveel mogelijk op gericht, terwijl de Wlz juist bedoeld is om de stabiliteit van langdurig verblijf te bieden. Daarmee is natuurlijk niet gezegd dat behandelaars in de intramurale ggz bij patiënten die in de AWBZ (of straks in Wlz ) zitten niet streven naar herstel en ambulantisering. De regering is het met de leden van de CDA-fractie eens dat men ook binnen de Wlz-zorg gericht moet blijven op ambulantisering, en het is zeker niet de bedoeling van de regering om een negatieve waardering van de zorg in intramurale ggz instellingen te geven. Daarbij wil de regering opmerken dat de initiatieven in het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ en de transitieafspraken langdurige ggz juist blijk geven van de wil van het veld om te investeren in de verbetering van de langdurige ggz. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het Plan van Aanpak voor EPA-zorg en aan het voorstel om een landelijk innovatieprogramma voor de langdurige ggz op te zetten.

Voor de groep ouderen met ggz-problematiek met een intramurale indicatie (al dan niet intramuraal verblijvend) vragen de leden van de CDA-fractie meer duidelijkheid over het overgangsrecht. Gaat deze groep indien zij op 1 januari 2015 nog niet drie jaar intramuraal verblijven over naar de Zvw? Zo ja, is het dan geen wijsheid deze cliënten direct onder de Wlz te brengen? De verwachting is ook hier dat met het voortschrijden van de jaren eerder wel dan niet een verzwaring van de zorgvraag zich voor zal doen.

Volwassenen met een ZZP GGZ B gaan, ongeacht hun leeftijd, per 1 januari 2015 over naar de Zvw indien zij nog geen twee jaar en negen maanden intramuraal verblijven. Indien ouderen met psychische problemen echter een intramurale indicatie hebben met een andere grondslag, bijvoorbeeld vanwege een psychogeriatrische aandoening, stromen zij door naar de Wlz. En indien aan de ouderdom gerelateerde problematiek in de loop der tijd naar de voorgrond schuift, en intramuraal verblijf gericht op ggz-behandeling niet meer passend is, is het natuurlijk mogelijk om een indicatie aan te vragen voor Wlz-zorg met een andere grondslag. Het is dus niet nodig om hier onderscheid te maken tussen ouderen en andere mensen met een ZZP GGZ B indicatie.

Studenten met autisme die in een wooninitiatief van Stumass wonen hebben een zzp GGZ 2c of zzp GGZ 3c indicatie. Hun indicaties zijn meestal voor een relatief korte periode (1 tot 3 jaar) afgegeven, omdat de zorgvraag van mensen met autisme sterk kan toe- of afnemen in deze levensfase (18 tot 27 jaar).Van ongeveer de helft van de cliënten van deze organisatie verloopt hun zzp GGZ indicatie in de eerste helft van 2015. Zoals de plannen nu voorliggen, moeten zij bij het aflopen van hun zzp- indicatie naar het Wmo-loket van de centrumgemeente voor een Wmo-maatwerkvoorziening. De meeste centrumgemeenten hebben echter nog geen concreet plan van aanpak over hoe de toegang van het beschermd wonen georganiseerd gaat worden en op basis van welke criteria een aanvraag beoordeeld gaat worden. Voor een grote groep cliënten van Stumass die nu naar tevredenheid specialistische zorg georganiseerd hebben in het wooninitiatief en succesvol studeren aan een universiteit of hbo, breekt hierdoor nu al een periode van grote onzekerheid aan. Het is voor deze cliënten onzeker of zij hun zorg in het wooninitiatief kunnen behouden en hun studie kunnen voortzetten. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een reactie hoe te voorkomen dat deze cliënten tussen wal en schip vallen.

Op basis van de Wmo 2015 krijgen gemeenten de opdracht om vanaf 2015 een maatwerkvoorziening beschermd wonen te bieden aan mensen die daarvoor in aanmerking komen. Om dat te kunnen bepalen is de gemeente gehouden om na een melding een onderzoek uit te voeren, waaraan in de wet diverse eisen zijn verbonden. Er zal dus sprake zijn van een zorgvuldige procedure. Via de Wmo 2015 is dus geregeld dat mensen die beschermd wonen nodig hebben dat ook in 2015 zullen ontvangen. Bovendien biedt de Wmo 2015 de mogelijkheid voor het gebruik van een pgb. Er is daarom dus geen sprake van cliënten die tussen wal en schip vallen. Dat laat onverlet dat de regering begrip heeft voor gevoelens van onzekerheid die het gevolg zijn van de veranderingen in beleid. De regering heeft er echter vertrouwen in dat gemeenten hun nieuwe taak per 2015 op adequate wijze zullen vervullen. Op dit moment wordt door gemeenten hard gewerkt aan de voorbereidingen op de nieuwe taken, ook die van beschermd wonen. Daar waar nodig ondersteunt de regering gemeenten daarin.

Door de eerste drie jaar van ggz-behandeling met verblijf voor rekening van de Zvw te laten komen stijgen de uitgaven van de Zvw structureel met € 310 miljoen. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie de consequenties hiervan voor de premie en het eigen risico, alsmede de werkgeverslasten en de solvabiliteit. In dit nader verslag zijn deze leden hier ook uitgebreid op ingegaan. Genoemde leden zien een geactualiseerd overzicht tegemoet.

In de brief van 4 maart 2014 over de premiegevolgen van de overhevelingen (Kamerstukken II 2013/14, 30 597, nr. 424) en het daaropvolgende schriftelijk overleg met de Kamer (Kamerstukken II 2013/14, 30 597, nr. 432) is uitgebreid ingegaan op de gevolgen van de overhevelingen voor de Zvw-premie, het eigen risico, de werkgeverslasten en de solvabiliteit van verzekeraars. Daarbij is uitgegaan van het oorspronkelijke voornemen om de volledige intramurale GGZ over te hevelen naar de Zvw.

Nu de overheveling van de intramurale GGZ beperkt blijft tot de eerste drie jaar van de behandeling, valt de stijging van de nominale Zvw-premie door de overhevelingen lager uit dan waar eerder van werd uitgegaan. De tijdelijke rijksbijdrage aan de Zvw – die is gekoppeld aan de omvang van de overhevelingen – valt hierdoor eveneens lager uit. Per saldo blijft de stijging van de nominale premie door de overhevelingen in 2015 hierdoor beperkt tot maximaal € 20 op jaarbasis. De stijging van de inkomensafhankelijke bijdrage door de overhevelingen, die wordt betaald door werkgevers, zelfstandigen en mensen met een aanvullend pensioen, blijft eveneens beperkt tot circa 0,1%-punt in 2015.

De stijging van de minimaal vereiste solvabiliteit voor zorgverzekeraars valt door de beperktere overheveling van de intramurale GGZ lager uit. Ten aanzien van de gevolgen voor de reserves van zorgverzekeraars heb ik eerder aangegeven dat dit aan de verzekeraars is, dat zij de afgelopen jaren reeds hebben geanticipeerd op de overhevelingen en dat ik daarom verwacht dat zij hun bestaande reserves inzetten alvorens zij overgaan tot een premieopslag. De herpositionering van de intramurale GGZ en de bijbehorende gevolgen voor de Zvw-uitgaven brengt daar geen verandering in.

De beperktere omvang van de overheveling van de intramurale GGZ naar de Zvw heeft op zichzelf geen gevolgen voor de indexering van het verplicht eigen risico. Door de wijze waarop het eigen risico geïndexeerd wordt – in stappen van € 5 – leidt een stijging of daling van de geraamde Zvw-uitgaven in het algemeen pas tot een hoger of lager eigen risico als de omvang ruim € 0,5 miljard bedraagt. Het effect van de herpositionering van de intramurale GGZ op de geraamde Zvw-uitgaven ligt onder deze drempel. In combinatie met de nadere inzichten over de omvang van de overhevelingen op de overige terreinen waarop zorg wordt overgeheveld van en naar de Zvw is er echter wel sprake van een beperktere stijging van het verplicht eigen risico door de overhevelingen dan de € 30 waarvan tot nu toe werd uitgegaan.

In de nota naar aanleiding van het verslag is nog aangekondigd dat artikel 5.1.3, derde lid, alsmede artikel 4.2.2, zevende lid, van de Wlz geschrapt worden. Wanneer ontvangt de Kamer de desbetreffende nota van wijziging? En mogen de leden van de CDA-fractie ervan uitgaan dat deze nota geen andere wijzigingen bevat dan deze? Genoemde leden houden de mogelijkheid open dat hierover nog een nadere inbreng noodzakelijk zal blijken te zijn. De op pagina 132 van de nota naar aanleiding van het verslag aangekondigde nota van wijziging waarin de bevoegdheden van het zorgkantoor vastgesteld gaan worden kan hiertoe aanleiding geven.

De regering is voornemens de tweede nota van wijziging uiterlijk begin september naar de Kamer te zenden. In de nota van wijziging zullen allereerst wijzigingen worden opgenomen die de regering al eerder heeft aangekondigd. Zo zullen de zorgkantoren verantwoordelijk worden gemaakt voor de verstrekking van de pgb’s, zal geregeld worden dat hulpmiddelen en woningaanpassingen in 2015 niet onder de dekking van de Wlz vallen (via de Invoeringswet Jeugdwet wordt geregeld dat hulpmiddelen en woningaanpassingen voor Wlz-geïndiceerden in dat jaar nog door gemeenten worden gefinancierd), zal geregeld worden dat woningaanpassingen (vanaf 2016) ook voor volwassenen onder dekking van de Wlz vallen, en zullen delegatiebepalingen worden opgenomen op grond waarvan subsidies voor het in stand houden van de infrastructuur voor extramurale zorg en kapitaallasten kunnen worden verstrekt aan zorgaanbieders die daar ook nu gelden voor ontvangen maar deze ten gevolge van de extramuralisering van zorg kunnen verliezen. Daarnaast zal de nota van wijziging een aanzienlijk aantal technische reparaties bevatten, zoals het schrappen van de twee door de leden van de CDA-fractie genoemde bepalingen en het verbeteren van type-, spel- en verwijzingsfouten. Tot slot zullen in de nota van wijziging enkele aanpassingen worden opgenomen die de Wlz in ieder geval voor het jaar 2015 doen lijken op de AWBZ. Dit is noodzakelijk nu pas in het najaar duidelijk zal worden of de Wlz met ingang van 1 januari 2015 in werking kan treden terwijl de uitvoeringsorganisatie al in 2014 de langdurige zorg voor het jaar 2015 in moet kopen, of de AWBZ nu nog een jaar blijft bestaan of niet. In de brief over de uitvoering van de langdurige zorg, die ik de Kamer op 27 juni jl heb toegezonden, is nader ingegaan op laatstbedoelde wijzigingen.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 8.1.2

De leden van de SGP-fractie vragen of de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing is op de relatie tussen cliënt en aanbieder in de Wlz en of de vertegenwoordiging van wilsonbekwamen in genoemde wetten en de Wet zorg en dwang eenduidig geregeld is.

De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO; de artikelen 7:446 tot en met 7:468 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) is van (overeenkomstige) toepassing op de relatie tussen de cliënt en de Wlz-zorgaanbieder voor zover die zorgaanbieder handelingen op het gebied van de geneeskunst verricht. Het maken van afspraken over de (wijze van) zorgverlening en het neerleggen daarvan in een zorgplan, zoals geregeld in de artikelen 8.1.1 en 8.1.3 Wlz, zijn geen handelingen op het gebied van de geneeskunst in de zin van de WGBO. In artikel 7:465, eerste tot en met vijfde lid, van het BW staat jegens wie de in de WGBO neergelegde verplichtingen moeten worden nagekomen indien de patiënt jonger dan twaalf jaar of wilsonbekwaam is. De regering is van mening de inhoud van deze artikelleden ook van toepassingen dient te zijn op verplichtingen die in de artikelen 8.1.1. en 8.1.3 Wlz zijn geregeld. Om die reden is de inhoud van artikel 7:465, eerste tot en met vijfde lid, BW – zij het in iets andere bewoordingen – overgenomen in artikel 8.1.2 Wlz.

De bepalingen die het wetsvoorstel «Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten» (Kamerstukken I 2013/14, 31 996, A) over het opstellen van het zorgplan bevat, dienen jegens de cliënt of «de vertegenwoordiger» nagekomen te worden. In artikel 1 van laatstgenoemd wetsvoorstel wordt het begrip «vertegenwoordiger» gedefinieerd als de wettelijke vertegenwoordiger van de cliënt, of, bij ontstentenis daarvan, degene die de cliënt schriftelijk heeft gemachtigd in zijn plaats te treden of, bij ontstentenis ook daarvan of indien zo’n gemachtigde niet optreedt, de echtgenoot, de geregistreerd partner of andere levensgezel of, indien deze ontbreekt of niet wenst op te treden, een ouder, kind, broer of zus van de cliënt. In dezen komen de vertegenwoordigers in de zin van het wetsvoorstel «Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten» derhalve overeen met degenen jegens wie ingevolge artikel 7:465 BW respectievelijk artikel 8.1.2 Wlz de WGBO-verplichtingen respectievelijk de verplichtingen van de artikelen 8.1.1 en 8.1.3 Wlz dienen te worden nagekomen indien een patiënt of cliënt jonger dan twaalf jaar of wilsonbekwaam is.

Artikel 11.1.1

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er bij het overgangsrecht voor verzekerden met een «laag» zzp die wonen in een kleinschalig wooninitiatief sprake is van een onderscheid tussen wooninitiatieven met pgb-gefinancierde zorg en wooninitiatieven waarin de bewoners zorg in natura ontvangen maar niet onder toegelaten instellingen vallen?

Het artikel waar leden van de VVD-fractie naar vragen ziet op het overgangsrecht voor bestaande AWBZ-cliënten. Bij dit overgangsrecht is allereerst van belang welke indicatie de verzekerde heeft gekregen. Vervolgens is voor de verzekerden met een genoemd «laag zzp» van belang op welke wijze zij de zorg ontvangen. Indien een verzekerde met een «laag zzp» in een instelling met een Wtzi-toelating verblijft of daar binnen een jaar voor kiest, valt hij onder de Wlz. Kleinschalige wooninitiatieven waarbij zorg in natura wordt verleend zijn ook toegelaten instellingen. Pgb-gefinancieerde kleinschalig wooninitiatieven zijn echter geen toegelaten instellingen, zodat voor de bewoners van een dergelijk initiatief is geregeld dat zij ook recht hebben op Wlz-zorg, hoewel zij een «laag zzp» hebben. Deze kleinschalige wooninitiatieven worden daardoor, voor wat betreft dit overgangsrecht, gelijkgesteld met toegelaten instellingen.

De leden van de SGP-fractie vragen op grond van welke overwegingen de regering tot de stelling komt dat kleinschalige wooninitiatieven waarbij zorg in natura wordt verleend altijd toegelaten instellingen zijn. Hoe verklaart de regering dat er kleinschalige initiatieven zijn die geen toegelaten instelling zijn noch daarvan juridisch of fysiek onderdeel uitmaken en waarbij de zorg niet op basis van een pgb maar in natura geleverd wordt? Bovendien vragen deze leden of de regering hun visie deelt dat de wijze waarop de zorg wordt gefinancierd bij kleinschalige initiatieven niet tot uiteenlopende aanspraken dient te leiden, zodat kleinschalige initiatieven met pgb of zorg in natura gelijke kansen hebben.

Kleinschalige wooninitiatieven die worden bekostigd met pgb’s hebben geen Wtzi-toelating nodig.

Kleinschalige wooninitiatieven waarbij zorg in natura wordt verleend zijn toegelaten instellingen. Het komt echter ook voor dat een kleinschalig wooninitiatief zorg in natura levert en als onderaannemer van een Wtzi-toegelaten instelling werkt. Een dergelijk initiatief hoeft dan zelf geen toelating te hebben. Kleinschalige wooninitiatieven die zorg in natura leveren als hoofdaannemer en geen Wtzi-toelating hebben zijn in overtreding van de bepalingen uit de Wtzi. De IGZ kan dit handhaven, door middel van een last onder bestuursdwang.

Het feit dat een cliënt kan kiezen voor zorg in natura of voor een pgb heeft geen gevolgen voor de aanspraken van de cliënt, zodat er dus geen sprake is van uiteenlopende aanspraken door de wijze van financiering.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

X Noot

1

Kamerstukken II, 30 111, nr. 66.

X Noot

2

Kamerstukken II, 29 538, nr. 152.

X Noot

3

Kamerstukken II, 30 597, nr. 428, bijlage 310990.

X Noot

4

Kamerstuk, 30 597 en bijlagen.

X Noot

5

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 424.

X Noot

6

Kamerstukken II, 2012–2013, 30 597, nr. 299.

X Noot

7

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 841, nr. 103.

X Noot

8

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 841, nr. 158.

X Noot

9

Kamerstukken II, 2012–2013, 30 597, nr. 328.

X Noot

10

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 841, nr. 23.

X Noot

11

TK 2013–2014, 30 597, nr. 445.

X Noot

12

Kamerstuk, 33 841, nr. 138.

X Noot

13

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 432.

X Noot

14

Kamerstukken II 2013/14, 29 515, nr. 351.

X Noot

15

Kamerstukken II 2012/13, 29 515, nr. 356.

X Noot

16

Kamerstukken II 2013/14, 29 515, nr. 351.

X Noot

17

Kamerstukken II 2014/15, 33 654, nr. 7.

X Noot

18

Kamerstukken II 2013/14, 29 515, nr. 351.

X Noot

19

Kamerstukken II 2012/13, 29 515, nr. 356.

X Noot

20

Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 27.

X Noot

21

Kamerstukken II, 2013–2014, 28 828, nr. 56, bijlage: Onderzoek zorgfraude-tussenrapport (update).

X Noot

22

Kamerstuk,30 597, nr. 397.


Nader verslag

Nr. 11 NADER VERSLAG

Vastgesteld 26 juni 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de op 5 juni 2014 ontvangen nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging (Kamerstukken 33 891, nrs. 9 en 10) besloten tot het uitbrengen van een nader verslag. De commissie heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het nader verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

 

Blz.

 

 

ALGEMEEN

2

 

 

1. Inleiding

3

2. De verzekering

9

3. Kwaliteit

26

4. Betrokkenheid

29

5. Wie is waarvoor verantwoordelijk?

30

6. Samenhang tussen de Wlz en andere domeinen

31

7. Financiële houdbaarheid

34

8. Regeldruk

36

9. Fraude en oneigenlijk gebruik

37

10. Gegevensuitwisseling

38

11. Innovatie door te experimenteren

39

12. Internationaalrechtelijke aspecten

39

13. Juridisch kader en rechtsbescherming

40

14. Toekomstperspectief

40

15. Overgangssituatie, inwerkingtreding en transitie

40

16. Nota van wijziging

41

 

 

ARTIKELSGEWIJS

44

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet langdurige zorg (Wlz). Genoemde leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen hierbij.

De regering benoemt op verschillende momenten in de nota naar aanleiding van het verslag de stapsgewijze invoeringsstrategie, waarbij 2015 geldt als overgangsjaar. Kan de regering schematisch weergeven wat deze stapsgewijze invoeringsstrategie inhoudt voor 2015, specifiek ten aanzien van de verschillende onderdelen van de invoering en ten aanzien van de betrokkenen (cliënten, zorgaanbieders, zorgverzekeraars)?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel Regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). Genoemde leden willen de mogelijkheden die zij in de vernieuwing van de langdurige zorg zien opnieuw benadrukken in dit nader verslag. De vier uitgangspunten die de regering hanteert bij de herziening van de langdurige zorg, namelijk de kwaliteit van leven, een systeem waarin we meer voor elkaar zorgen, passende zorg en ondersteuning wanneer iemand niet (meer) zelfredzaam is en het feit dat de meest zorgbehoevenden recht hebben op passende zorg en verblijf binnen de Wet langdurige zorg, onderschrijven deze leden zeer. Kleinschalige en persoonlijke zorg moet de norm worden van de langdurige zorg, waarbij zorgmedewerkers niet meer gebukt gaan onder hoge regeldruk, maar waarbij zij hun tijd zoveel mogelijk aan contact met hun cliënten kunnen besteden.

Toch resteren bij de leden van PvdA-fractie de twijfels of deze voorliggende wet voldoende sturend is om de beoogde vernieuwingsslag te maken. Deze leden hebben in hun eerste schriftelijke inbreng hier al vragen over gesteld. De regering heeft hierop geantwoord dat het huidige wetsvoorstel al ruimte biedt voor deze zorgvernieuwing, maar dat het vooral aan het veld is om de uitdaging aan te gaan om deze vernieuwing te realiseren. Genoemde leden zijn teleurgesteld over deze opvatting van de regering en hopen dat het streven tot vernieuwing ook een plek zal krijgen in de voorliggende wet.

De leden van de PvdA-fractie moeten hiernaast tot hun spijt constateren dat niet al hun vragen tot volle tevredenheid zijn beantwoord in de nota naar aanleiding van het verslag. Om deze reden zullen zij enkele onderwerpen die zij in hun eerdere schriftelijke inbreng al hebben aangedragen, tijdens dit verslag nogmaals aan de orde brengen. Zij zullen hun vragen in de volgorde van de hoofdstukken van de memorie van toelichting stellen.

De leden van de SP-fractie hebben met zorgen kennisgenomen van de beantwoording van de regering van de vragen van de leden van de Kamer over de Wet langdurige zorg. Zoals bekend zijn deze leden het niet eens met de splitsing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in verschillende andere wetten en met de enorme bezuinigingsagenda die daar onder ligt. Deze leden maken zich grote zorgen over de gevolgen die dit vanaf 2015 met zich mee zal brengen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging inzake het wetsvoorstel Wet langdurige zorg. Deze leden zijn positief over het feit dat de Wlz voorlopig een volksverzekering blijft, maar zij hebben nog wel een aantal vragen over de financiële randvoorwaarden die de regering stelt. Daarbij vragen zij of de samenhang en de afstemming met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Jeugdwet wel zo helder zijn. Ook de nota naar aanleiding van het verslag geeft hier op een aantal punten geen duidelijkheid over. Nog steeds kan de regering niet helder maken welke premie zij gaat vragen voor de Wlz. Genoemde leden verwijzen naar een eerdere brief waarin ook geen duidelijkheid werd gegeven. Ook vragen deze leden of deze wet financieel houdbaar is, gezien de financiële randvoorwaarden die de regering op dit moment kan geven. Daarnaast willen de leden van de CDA-fractie meer duidelijkheid over de positie van de cliënt, de familie en de mantelzorger. Deze leden zijn verder van mening dat de regering onvoldoende werk maakt van de persoonsvolgende financiering en het verder extramuraliseren van de zorg door woonkosten uit de zorg te halen.

De leden van de PVV-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en wensen voorafgaand aan de verdere inbreng eerst op te merken dat er op heel veel concrete vragen gewoon geen antwoord is gegeven. Genoemde leden vinden dit op zijn minst niet netjes en menen dat er sprake is van de schijn van het bewust niet of niet volledig beantwoorden van vragen.

De Wlz biedt een wettelijke verankering van het persoonsgebonden budget (pgb) en het volledig pakket thuis (vpt). Hiermee ontstaat een wettelijk recht op het scheiden van wonen en zorg. Waarom is er niet voor gekozen om in plaats van de huidige botte bezuinigingen, in te zetten op het totaal scheiden van wonen en zorg, zoals in eerste instantie de bedoeling was? Wat zou het financieel opleveren in 2018 en structureel, als het oorspronkelijke plan van scheiden van wonen en zorg was ingevoerd met gebruikmaking van de normatieve huisvestingscomponent?

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Zij willen de regering hartelijk danken voor de uitgebreide beantwoording. Er leven bij hen nog enkele vragen, die zij de regering hierbij voorleggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beantwoording van de vragen in de nota naar aanleiding van het verslag. Zij willen nog een aantal aanvullende vragen stellen.

De leden van de GroenLinks-fractie danken de regering voor de beantwoording van de vragen in de nota naar aanleiding van het verslag. Veel van de zorgen van deze leden zijn echter nog niet weggenomen en daarom hebben zij behoefte aan het stellen van nadere vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging. Zij voelen de behoefte tot het stellen van nadere vragen.

Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay heeft met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging. Dit lid heeft nog enkele aanvullende vragen.

1. Inleiding

De regering geeft aan dat doordat vernieuwing wordt gestimuleerd, ook gestimuleerd wordt dat nieuwe innovatieve aanbieders kunnen toetreden. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering in dit licht nader kan ingaan op de verbeterde mogelijkheden die zij ziet voor nieuwe innovatieve aanbieders om in de Wlz gecontracteerd te worden.

De leden van de VVD-fractie hebben de regering gevraagd of iedereen die toegang krijgt tot de Wlz erop kan rekenen dat hij of zij de benodigde zorg ook kan krijgen. In haar beantwoording gaat de regering in op de wettelijke mogelijkheden van het pgb en het vpt. Echter, de vraag van deze leden had betrekking op passende zorg in natura. Dit mede naar aanleiding van het feit dat in de AWBZ tot op heden nog steeds een aantal mensen niet terecht kan bij passend aanbod in natura. Genoemde leden willen graag weten of deze problematiek in de Wlz wordt opgelost. Kan de regering nogmaals antwoord geven op deze vraag, specifiek ten aanzien van zorg in natura?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering hierbij kan betrekken dat naar schatting van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) er op dit moment jaarlijks 60 tot 70 cliënten met een complexe zorgvraag zijn die te lang moeten wachten op een plaats of waarvoor geen passende plek is. In hoeverre is er contact (geweest) met het CCE om een dergelijke situatie onder de Wlz te voorkomen?

De regering geeft aan dat, net als in de AWBZ, een pgb-plafond wordt ingesteld. Wie stelt dit plafond vast? Welk deel van de beschikbare middelen wordt op deze manier «gereserveerd» voor het pgb?

Ook geeft de regering aan dat onbenutte middelen voor naturazorg gebruikt kunnen worden om het pgb-plafond op te hogen. Is dit andersom ook mogelijk: mogen zorgkantoren onbenutte pgb-middelen inzetten om zorg in natura te kopen? Zo nee, waarom niet? Op welk moment in de tijd / in het jaar mogen zorgkantoren besluiten middelen «over te hevelen» van zorg in natura naar het pgb? De leden van de VVD-fractie vragen hoe zorgkantoren op dat moment al kunnen weten of er sprake is van «onbenutte» middelen.

In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van PvdA-fractie dat volgens de regering de ambitie om de zorg te veranderen, niet klaar is met deze wet. Met de Wlz in de hand kan volgens de regering een stap verder worden gekomen. Genoemde leden willen hierbij nogmaals hun teleurstelling benadrukken over deze koers van de regering. De hervormingen in de langdurige zorg bieden volgens deze leden inderdaad een mogelijkheid tot vernieuwing, transparantie en minder bureaucratie, maar met deze Wlz wordt de bal vervolgens bij de partijen in het veld neergelegd. De leden van de PvdA-fractie hadden echter liever gezien dat de Wlz geen ruimte zou kunnen bieden om deze mogelijkheid verder niet op te pakken, maar dat de Wlz de stok achter de deur bij de partijen in het veld zou zijn om zorginnovatie te realiseren. Kan de regering aangeven welke doelstellingen zij verwacht te behalen na het invoeren van dit voorliggende wetsvoorstel? Hoe ziet zij de vernieuwing, en daarmee de verbetering van de zorg, voor zich, die de cliënten na het eerste jaar van de invoering van de Wlz zullen ervaren? Kan de regering aangeven welke van deze vernieuwingen door de invoering van de Wlz zullen worden bereikt, en welke vernieuwingen door het veld zullen moeten worden ingezet?

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de toegankelijkheid van de Wlz. De regering stelt dat mensen een levenslange zorgvraag dienen te hebben om zorg te kunnen ontvangen uit de Wlz. Echter vragen deze leden wat de regering hier nu precies beoogt. Geldt dat voor mensen die 24-uurs toezicht nodig hebben of geldt dit voor alle mensen die aangewezen zijn op levenslange zorg en ondersteuning? Kan de regering daarover duidelijkheid geven?

De leden van de SP-fractie vinden het onacceptabel dat de regering geen gegevens paraat heeft over het aantal mensen dat gedwongen moet verhuizen, doordat zorginstellingen sluiten. De regering bezuinigt fors op de toegang voor zorg in instellingen, huishoudelijke verzorging en de dagbesteding en heeft daar kennelijk geen enkel cijfer over paraat. Genoemde leden vragen de regering de gevraagde gegevens in kaart te brengen en de Kamer voor de plenaire behandeling hierover te informeren.

De regering heeft grote woorden over het belang van de continuïteit van zorg bij de overgang van AWBZ-zorg naar de Wmo, Zvw en de Wlz. Maar hoe gaat de regering hiervoor zorgen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Indien dergelijke goede voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een casemanager dementie niet wordt ingezet, hoe kan de continuïteit van zorg dan gewaarborgd worden? En hoe kan een overdracht professioneel verlopen, als dergelijke belangrijke voorzieningen wegbezuinigd worden? Kan de regering dat uitleggen? Kan de regering tevens toelichten waarom de casemanager dementie geen onderdeel meer is van de Wlz? Waar krijgt deze dan een plek?

De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over de samenwerking tussen de verschillende professionals in de zorg. Zij nemen als voorbeeld dat de specialist ouderengeneeskunde, de geriater en de huisarts niet geborgd worden in de Wlz. Op welke wijze ziet de regering een goede samenwerking tussen deze verschillende disciplines, kan de regering daar meer duidelijkheid over geven? Hoe worden deze functies geborgd?

De regering geeft aan dat er nu een groter beroep wordt gedaan op formele zorg dan nodig is. Kan de regering dat nader toelichten, zo vragen genoemde leden.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering geen cijfers paraat heeft van de kosten die de bureaucratie en verspilling in de zorg met zich mee brengen. Is de regering voornemens dit wel inzichtelijk te maken? Voorts vinden de leden het niet acceptabel dat de bezoldiging van bestuurders op macroniveau niet bekend is. Waarom brengt de regering dit niet in kaart? Kan de regering dat nader toelichten?

Voorts zijn de leden van mening dat de regering onvoldoende antwoord heeft gegeven op de vraag hoe de mensen straks nog kunnen overzien voor welke zorg zij waar naartoe moeten. Hoe gaat de regering nu regelen dat mensen niet van het kastje naar de muur gestuurd gaan worden? En hoe gaat de regering voorkomen dat gemeenten en zorgverzekeraars niet naar elkaar gaan verwijzen, simpelweg om de kosten te drukken? Kan de regering daar een nadere toelichting op geven?

De regering geeft in haar beantwoording aan dat zij geen reden ziet om te verwachten dat de decentralisaties op een fiasco uitdraaien. De leden van de SP-fractie vrezen daar wel voor. Hoe is de regering voornemens om ervoor te zorgen dat de overheveling van zorg vanuit de AWBZ naar de Wlz niet op een dergelijk waardeloze voorbereiding uitloopt, zoals dat momenteel wel gebeurt met de overheveling van jeugdzorgtaken naar de gemeenten? De regering heeft voor deze overheveling van de jeugdzorg inmiddels allerlei lapmiddelen ingesteld, terwijl meerdere rapportages aangeven dat gemeenten vanaf 2015 de continuïteit van zorg niet kunnen waarborgen. Wat is de regering precies voornemens om dergelijke problemen te voorkomen bij de overheveling van zorg naar de Wlz, Wmo en Zvw?

De regering stelt dat in verband met de eigen bijdrage voor de persoonsgebonden budgetten wordt aangesloten bij de lage intramurale bijdrage conform het vpt. Zodoende krijgen de laagste inkomens een korting van € 136 en betalen zij € 20 per maand. De leden van de CDA-fractie willen graag meer inzicht in deze keuze van de regering en vragen of de lage intramurale eigen bijdrage ook rekening houdt met de situatie dat mensen die een pgb hebben een andere gezinssamenstelling hebben. Bijvoorbeeld opgroeiende kinderen in huis et cetera. Is hier rekening mee gehouden? Genoemde leden herkennen een mogelijk perverse prikkel van deze keuze van de regering namelijk dat een persoonsgebonden budget erg aantrekkelijk wordt. Ziet de regering dit ook? De regering stelt dat zij de premiegevolgen en de verdere gevolgen voor de burger in de brief van 4 maart 2014 heeft toegelicht.1 Maar hierin geeft de regering juist allerlei varianten aan, waardoor de Wlz-premie tussen de 9 en 11% kan uitkomen. Daarom stellen de leden van de CDA-fractie deze vraag opnieuw. Zij willen voor de plenaire behandeling van de Wlz weten wat de premie precies gaat doen, welke premie de burger gaat betalen en welke zorg hij daarvoor krijgt. Genoemde leden willen opnieuw weten waarom de regering van mening is dat er een groter beroep wordt gedaan op formele zorg dan nodig is. Zeker gezien de extramuralisering van de lagere zorgzwaartepakketten begrijpen deze leden dit standpunt van de regering niet. Zoals zij eerder stelden: niemand kiest voor zijn plezier om in een instelling te wonen. Dat doen mensen omdat het niet anders meer kan.De leden van de CDA-fractie vragen of de wens van maximaal 200.000 mensen in de intramurale zorg reëel is. Zij horen graag een nadere uitleg en concrete doelstellingen van de regering hoe zij dit doel wil bereiken.De regering geeft in de nota naar aanleiding van het verslag geen duidelijk antwoord op de vraag wat de meerwaarde van een Wlz-uitvoerder is ten opzichte van de bestaande zorgkantorenconstructie. Het oprichten van een speciale rechtspersoon hiervoor, noodzakelijk als de zorgverzekeraar geen zorgkantoorfunctie uitvoert, brengt extra administratieve lasten met zich mee, zonder dat hier kwaliteits- of andere voordelen tegenover lijken te staan. De leden van de CDA-fractie willen weten waarom een Wlz-uitvoerder dan toch nodig is. En als dat zo is: welke instrumenten heeft een Wlz-uitvoerder dan om de verantwoordelijkheid waar te maken met betrekking tot opdrachtverlening aan zorgkantoren? Deze leden vragen of het de bedoeling is dat alle taken gemandateerd worden aan de zorgkantoren.

Voordeel van de nieuwe Wlz-systematiek is dat zorgkantoren de mogelijkheid hebben om onbenutte ruimte bij zorg in natura ook in te zetten voor het verhogen van het pgb-plafond. Hoe groot acht de regering die kans? Wat gebeurt er anders met die onbenutte ruimte?

De regering verwijst meerdere malen naar de ons omringende landen die minder geld uitgeven aan de langdurige zorg (onder andere OECD en SCP). Wanneer er echter naar de totale uitgaven aan zorg wordt gekeken, exclusief de kapitaallasten, geven bijvoorbeeld Nederland en Frankrijk evenveel uit aan zorg (beide 11,2% van het bbp). De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering nu een ander beeld schetst dan in haar brief van 27 mei 2013.2

Wel kan worden gesteld dat Nederland in vergelijking met de ons omringende landen een vrij laagdrempelig systeem van langdurige zorg heeft, vooral voor de verblijfszorg, zo stelt de regering. Is het niet zo, dat dit geen geval is van laagdrempelige toegang, maar het niet scheiden van wonen en zorg, zoals in ons omringende landen, zo vragen genoemde leden.

Ook het maatschappelijke veld onderkent dat de langdurige zorg anders moet. Zo hebben onder meer cliënten- en patiëntenorganisaties, ActiZ en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) hun toekomstvisie kenbaar gemaakt. Hoe verklaart de regering dan het collectieve «nee» van dit maatschappelijke veld, tijdens de rondetafelgesprekken over deze wet, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De regering is van mening dat de AWBZ vastloopt in steeds ingewikkeldere regelgeving. Verdere aanpassingen binnen de AWBZ zijn ontoereikend om aan die situatie een einde te maken. De genoemde regelgeving is ooit ingevoerd, dus waarom kan daar niet in geschrapt worden, zonder een heel systeem omver te werpen?

De concrete meldingen binnen het experiment regelarm werken hadden veelal te maken met de extramurale productindeling van de AWBZ (functies/klassen) waarop werd ingekocht, tijdgeschreven, gedeclareerd en verantwoord en die onvoldoende aansluit op de aan de cliënt te leveren zorg. Volgens de regering kan dit niet geregeld worden binnen de AWBZ. De leden van de PVV-fractie vragen dan toch, waarom een organisatie als buurtzorg dit wel kan binnen de huidige AWBZ. Is hier niet gewoon sprake van onwil en de drang om te bezuinigen?

Op het gebied van kwaliteit waren er diverse meldingen die betrekking hadden op regels en toezicht die verhinderden dat de cliënt «net als thuis» binnen de instelling kan wonen. Met versoepeling van deze regels is binnen de AWBZ via het experiment regelarme instellingen (ERAI) verkend welke mogelijkheden bestaan om deze regeldruk weg te nemen. Waarom is hier niet op gewacht, zo vragen deze leden, in plaats van een rigoureuze stelselwijziging?

Nederland heeft in vergelijking met de ons omringende landen een laagdrempelig systeem van langdurige zorg. Welke drempels hebben de ons omringende landen die Nederland niet heeft?

Een laagdrempelige collectieve verzekering nodigt zowel cliënten als zorgaanbieders uit om te kiezen voor inzet van langdurige AWBZ-zorg terwijl er buiten de aansprakensfeer van de AWBZ ook alternatieve, mogelijk tijdelijke en goedkopere oplossingen mogelijk zijn om problemen op te lossen. Hoezo laagdrempelig? De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering toch keer op keer uitgaat van de aanname dat mensen ten onrechte aanspraak maken op de AWBZ. Denkt de regering nu echt, dat iemand voor zijn plezier in een instelling gaat wonen? Denkt de regering niet dat als het mogelijk is mensen zo lang mogelijk thuis blijven wonen?

De instelling kan niet verplichten hand- en spandiensten te verrichten. Kan de regering dit garanderen, zo vragen genoemde leden. Er zijn al voorbeelden van zorginstellingen die dit wel doen, welke acties gaat de regering hierop nemen?

De hervorming van de langdurige zorg is juist ingegeven om de solidariteit te behouden, zowel voor bestaande cliënten als voor toekomstige generaties. Kan de regering dit nader toelichten?

Op de vraag «De leden van de PVV-fractie willen een uitgebreide berekening zien waaruit blijkt dat de uitgaven voor de langdurige zorg als percentage van het bruto binnenlands product zullen verdubbelen bij ongewijzigd beleid» hebben deze leden geen antwoord gekregen, maar alleen een grafiek. Genoemde leden willen alsnog deze uitgebreide berekening.

Ook op de vraag van de leden van de PVV-fractie waarom er niet binnen de huidige AWBZ is gekeken naar alternatieven, die de kosten omlaag brengen zonder de mensen hun zorg af te pakken, is geen antwoord gegeven, dus stellen genoemde leden hierbij nogmaals deze vraag.

De regering stelt in antwoord op een vraag van de leden van de PVV-fractie dat het niet zo is dat 600.000 mensen de zorg kwijtraken die ze nu hebben. Velen zullen zorg krijgen uit een ander domein (Jeugdwet, Wmo, Zvw). Deze leden zijn van mening dat mensen de zorg die ze nu hebben dus wel kwijt raken. De «zorg» vanuit de Wmo is niet zeker, het recht op zorg is geschrapt, en die zorg is al helemaal niet te vergelijken met de huidige AWBZ-zorg, dus kan de regering nogmaals antwoord geven en dan eerlijk?

Door de hervorming in de langdurige zorg krijgen mensen vanaf 2015 zorg en ondersteuning uit een ander domein. Dat is dus niet dezelfde zorg, zo vinden genoemde leden.

De Raad van State merkt in zijn advies op dat hij, gezien een aantal lopende wetsvoorstellen en de wens om bestaande regelgeving te actualiseren en om enkele veranderingen in het stelsel aan te brengen met het oog op de nieuwe situatie, begrijpt dat is gekozen voor een geheel nieuwe wet. De Raad begrijpt dat hiervoor gekozen is, maar heeft niet beoordeeld of er geen wijzigingen in de huidige AWBZ mogelijk zouden zijn geweest. Nogmaals de vraag van de leden van de PVV-fractie, waarop zij nu wel antwoord hopen te krijgen, waarom er niet gekeken is naar aanpassing van de huidige wet als het gaat om regelgeving, toegangscriteria et cetera.

De regering acht deze inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, (dat voor de verstrekking van de medische gegevens van de verzekerde de hulpverleners aan het CIZ geen expliciete toestemming van de patiënt nodig is), van de verzekerde gerechtvaardigd. Dit op basis van wantrouwen in de mensen die zorg nodig hebben. De leden van de PVV-fractie blijven van mening dat iedere overdracht van medische gegevens alleen met toestemming van de cliënt mag plaatsvinden. Graag ontvangen zij een reactie.

De leden van de D66-fractie houden ook na de beantwoording van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag hun teleurstelling dat daadwerkelijke zorgvernieuwing en innovatie met voorliggend wetsvoorstel mogelijk uitblijft. Zij constateren dat de stap van een stelsel van een aanbodgerichte zorg naar een meer op de cliënt gerichte zorg met onderhavig wetsvoorstel slechts in beperkte mate wordt gezet. Het centraal stellen van de eigen regie van de zorgbehoevende kan bijvoorbeeld worden bereikt door een systeem van persoonsgebonden en persoonsvolgende budgetten, zoals voorgesteld door organisaties van zowel cliënten als zorgaanbieders. Deze leden vragen de regering op dit voorstel te reflecteren. Hoe kan en zal de organisatie en financiering van de zorg verbonden worden aan de indicatiestelling en wat betekent dit voor de eigen regie van mensen?

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de zorgplanbespreking en het opstellen van het zorgplan een cruciaal onderdeel is van de Wlz. Op welke wijze wordt geborgd dat dit ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd, zo vragen deze leden. Zij merken daarbij op dat in de praktijk van alledag zorgverleners geen of slechts zeer beperkt de tijd krijgen om het zorgplan bij te houden en het te bespreken.

De leden van de D66-fractie constateren dat in de Wlz wordt geïndiceerd in een zorgprofiel. Dit geeft meer ruimte voor maatwerk voor zowel cliënt als professional. Het zorgzwaartepakket (zzp) blijft vooralsnog bestaan voor de bekostiging. Voor 2015 zal het aantal zorgprofielen nagenoeg hetzelfde zijn als de huidige zorgzwaartepakketten. Het kabinet streeft ernaar om vanaf 2016 het aantal zorgprofielen te beperken. Genoemde leden merken naar aanleiding hiervan op dat in de huidige zzp-systematiek sprake is van een dominante grondslag, zoals een verstandelijke beperking. Komt er in de nieuwe profielen meer aandacht voor comorbiditeit/meervoudige beperkingen? En hoe wordt maatwerk gegarandeerd bij een beperkter aantal profielen?

De regering geeft aan dat er de komende tijd wordt geëxperimenteerd met persoonsvolgende bekostiging, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan de regering de Kamer een overzicht doen toekomen van deze experimenten? Wat is de looptijd van deze experimenten en wanneer worden deze geëvalueerd? Wanneer verwacht de regering naar aanleiding van deze experimenten beleidsconclusies te kunnen trekken?

ActiZ, CSO, Ieder(in), Landelijk Platform GGz, LOC, LSR, MEE Nederland en Per Saldo hebben een brief aan de Kamer geschreven, zo constateren genoemde leden, waarin ze de Wlz een gemiste kans noemen. Ze zouden graag zien dat er scherper wordt gekozen voor eigen regie door de cliënt. Wat is de reactie van de regering op de zorgen van deze organisaties?

Deelt de regering de mening van deze leden dat persoonsvolgende financiering kan bijdragen aan de gewenste omslag in de zorg, waarbij de zorgvraag van cliënten en de kwaliteit van zorg centraal staan?

In het verslag vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie al naar de wijze waarop de Wlz bijdraagt aan de omslag naar een persoonsvolgende financiering. Kan de regering deze vraag alsnog beantwoorden?

Voor de leden van de GroenLinks-fractie staat voorop dat de tijd dat voor mensen bepaald wordt wat goed voor hen is, voorbij is. Hervormingen in de zorg moeten daarom bijdragen aan meer eigen regie en die eigen regie vergemakkelijken. Eigen regie hoort zelfs het uitgangspunt te zijn. Echter, deze leden moeten constateren dat het huidige voorstel op veel punten belemmerend is voor meer eigen regie en dat het uitgangspunt nog steeds ligt bij het systeem, het inkoopbeleid van zorgkantoren en instellingszorg in plaats van echt zorg op maat.

In antwoord op een vraag van leden van de GroenLinks-fractie wordt in de nota naar aanleiding van het verslag gesteld dat met partijen gekeken wordt naar de gevolgen van een mogelijk uitstel van invoering van de Wlz naar 2016, ook gezien het parlementaire traject dat nog gevolgd moet worden. Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay vraagt met welke partijen gekeken wordt naar uitstel. Welke overwegingen passeren daarbij? Wat zou de doorslag geven om de beslissing tot uitstel te nemen? Wanneer wordt duidelijk of er daadwerkelijk uitstel gaat plaatsvinden of niet? Waarom wordt hier pas nu over nagedacht?

2. De verzekering

De regering geeft aan dat eventuele overschotten in zorgkosten worden afgeroomd. De leden van de VVD-fractie vragen welke prikkel Wlz-uitvoerders in dat geval hebben om doelmatigheid te bevorderen en slim in te kopen, als eventuele voordelen daarvan worden afgeroomd.

Ten aanzien van verschillende, specifieke vormen van zorg geeft de regering aan op korte termijn met een nadere uitwerking te komen, bijvoorbeeld de zorg voor mensen die tijdelijk niet thuis kunnen zijn. Kan de regering een overzicht geven van al deze punten die op dit moment nog nader worden uitgewerkt, inclusief een indicatie van het moment waarop zij de Kamer hierover verwacht te informeren?

De regering spreekt over het moderniseren van het vpt (flexibiliseren) waarmee de huidige nadelen kunnen worden aangepakt. Kan zij aangeven op welke manier het vpt wordt gemoderniseerd en op welke wijze hiermee de huidige nadelen worden aangepakt?

De leden van PvdA-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de uitwerking van het afwegingskader plaatsvindt in de «Beleidsregels indicatiestelling Wlz». In deze beleidsregels worden belangrijke voorwaarden uitgewerkt die van groot belang zijn voor de toelating tot de Wlz-zorg, en daarmee voor de werking van de Wlz. Genoemde leden zien deze beleidsregels graag zo spoedig mogelijk tegemoet. Op welke termijn kunnen zij deze «Beleidsregels indicatiestelling Wlz» verwachten? De beleidsregels worden opgesteld in samenwerking met het Zorginstituut Nederland en het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Deze leden zijn benieuwd of andere partijen zoals cliëntenorganisaties ook worden betrokken bij dit proces. Zo nee, waarom is ervoor gekozen hen niet bij deze totstandkoming te betrekken?

Binnen de Wmo 2015 dient het voor de cliënt duidelijk te zijn dat de cliëntondersteuning onafhankelijk is en in het belang van de cliënt handelt. De leden van de PvdA-fractie zien deze onafhankelijke cliëntondersteuning ook graag terug in de Wlz. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om deze onafhankelijkheid niet op te nemen in de Wet langdurige zorg? Is de regering bereid dit te wijzigen, zodat de cliënt er zeker van kan zijn dat degene die de cliëntondersteuning biedt, niet degene is die de uiteindelijke beslissing maakt over het indicatiebesluit?

De leden van de PvdA-fractie zijn zeer verontrust bij het lezen van de gang van zaken rondom het aanvragen van medische gegevens door het CIZ. Deze leden hebben in hun eerdere inbreng over de Wlz al hun zorgen geuit over de privacy van de verzekerden met betrekking tot de medische gegevens die door het CIZ kunnen worden opgevraagd. Welke geheimhoudingsplicht kent de persoon die de informatie kan opvragen? Op welke manier worden deze gegevens bewaard en opgeslagen? Het CIZ moet nagaan of de verzekerde toestemming geeft tot het raadplegen van behandelende beroepsbeoefenaren en hun gegevens. Genoemde leden vragen zich de waarde hiervan af, wanneer bij een weigering van deze toestemming door de verzekerde, het CIZ deze alsnog kan opvragen. Het feit dat de medische gegevens in dat geval zonder toestemming en eventueel met een doorbreking van het beroepsgeheim aan het CIZ kunnen worden vertrekt, baart deze leden veel zorgen en zij vragen op welke manier de verzekerde hiertegen bezwaar kan maken. De leden van de PvdA-fractie erkennen het belang van het voorkomen van de zorgfraude aan het begin van de zorgketen, maar zij vinden dat de verzekerden met deze doorbreking van het beroepsgeheim hier een hoge prijs voor betalen. Welke invloed denkt de regering dat deze mogelijkheid heeft op de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt? Bestaan er geen alternatieven voor deze informatie-uitwisseling? Bestaat er geen andere manier van zorgtoewijzing?

Het CIZ zal indicaties afgeven voor een onbepaalde tijd. De leden van de PvdA-fractie vinden dit in principe een cliëntvriendelijke wijze. Ondanks het feit dat zij beseffen dat iedereen die in aanmerking komt voor Wlz-zorg, een cliënt is die een blijvende behoefte heeft aan zorg, willen genoemde leden wel het belang benadrukken van zelfzorg, revalidatie en een eventuele afbouw van de zorg wanneer dit nodig is. Hoe brengt men het revaliderend karakter terug in de zorg zodat de cliënten die hierbij baat zouden hebben, gestimuleerd worden te revalideren en zelfzorg toe te passen? Bestaat er voor de zorgaanbieders binnen de wet een prikkel hierop te letten? Hoe zou deze (financiële) prikkel kunnen worden ingebouwd binnen de wet waardoor het voor zorgaanbieders aantrekkelijk wordt het revaliderend karakter in de Wlz-zorg te bevorderen?

De leden van de PvdA-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de regering stelt dat LVG-ers (licht verstandelijk gehandicapten) niet aan het criterium «blijvend» voldoen, en dat daarom het indicatiebesluit voor LVG-ers een maximale geldigheidsduur heeft van drie jaar. Deze leden hebben in hun eerdere schriftelijke inbreng over de Wlz aan de regering een nadere toelichting op deze kortlopende indicaties gevraagd, alsook op de eventuele rechtsongelijkheid die een dergelijke kortlopende indicatie mogelijk met zich meebrengt. Genoemde leden lezen in het antwoord hierop dat naar de mening van de regering dit geen rechtsongelijkheid met zich meebrengt, maar dat dit volgens de regering juist raakt aan verschillende behoeften van cliënten. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich echter niet aan de indruk onttrekken dat een kortlopende indicatie voor LVG-ers bijdraagt aan een zekere mate van rechtsongelijkheid, daar na de behandelperiode opnieuw wordt bezien of iemand in aanmerking komt voor de zorg vanuit de Wlz, of dat de cliënt ook ondersteund kan worden door de gemeente en/of zorgverzekeraar. Genoemde leden erkennen zeker het belang van een mogelijkheid voor zorg uit de Wmo en/of de Zvw na de behandelperiode vanuit de Wlz, maar hechten ook groot belang aan de zekerheid van de cliënt. Graag ontvangen zij hierop nogmaals een toelichting van de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de gebruikelijke zorg. Onder gebruikelijke zorg valt volgens de regering de verzorging, opvoeding en het bieden van toezicht welke redelijkerwijs door ouders aan kinderen wordt geboden. Genoemde leden vinden dit vrij brede termen en zij willen graag meer duidelijkheid over de invulling van deze termen. Wat houdt dit volgens de regering precies in? Worden deze termen verder nog concreet uitgewerkt met het CIZ? Wat gebeurt er bij onduidelijkheid over deze, redelijkerwijs geboden, gebruikelijke zorg?

De leden van de PvdA-fractie kregen in de nota naar aanleiding van het verslag antwoord op hun vragen over de mogelijkheid tot een combinatie van zorg in natura en een persoonsgebonden budget. De regering heeft hierin aangegeven dat binnen de Wlz de combinatie niet mogelijk is, aangezien uit kwaliteitsoverwegingen wordt vereist dat één aanbieder verantwoordelijk is voor het gehele pakket aan zorg in natura. De argumenten van de regering overtuigen genoemde leden echter niet. Kan de regering aangeven wat deze kwaliteitsoverwegingen inhouden en op welke manier deze in gevaar zouden komen bij zorg die zowel uit zorg in natura als een pgb zou worden geleverd? Waarom is de combinatie niet mogelijk? Hoeveel mensen maken nu gebruik van de combinatie van zorg in natura en een persoonsgebonden budget? Wat gebeurt er met het budgetrecht van deze cliënten wanneer de combinatie niet meer mogelijk is? Waarom kiest de regering er niet voor om door een combinatie van zorg in natura en een pgb, de scheiding van wonen en zorg te stimuleren? Acht de regering deze scheiding niet ook als een van de prikkels tot innovatie?

Hiernaast wordt de toegang tot een pgb bij de Wlz anders geformuleerd dan binnen de Wmo. De leden van de PvdA-fractie geven echter de voorkeur aan dezelfde terminologie als die wordt gebruikt binnen de Wmo 2015. Deze terminologie is tijdens de behandeling van de Wmo 2015 door het amendement Voortman c.s. gewijzigd (mede ondertekend door een lid van de PvdA-fractie).3 Door dit amendement wordt de keuzevrijheid van de cliënt gewaarborgd en is er sprake van een gelijkwaardige toegang tot het persoonsgebonden budget. Kan de regering aangeven waarom er niet voor deze terminologie is gekozen, waarmee er tegelijkertijd is gekozen om de toegang tot het pgb niet gelijkwaardig te stellen aan dat van zorg in natura? Ook zouden genoemde leden het op prijs stellen wanneer een meer uitgebreide omschrijving kan worden gegeven van de bepaling waarmee de keuze voor het pgb in de Wlz komt te staan. Betreft de pgb-bepaling een kan- of een moet-bepaling? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting van de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben na het lezen van de antwoorden van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag nog enkele vragen over de overbruggingszorg. Genoemde leden hebben in hun eerste inbreng gevraagd waarop de regering het vertrouwen baseert dat er voldoende diversiteit gaat ontstaan in het gecontracteerde aanbod. De regering gaf aan dat zij dit verwacht van de zorgkantoren en dat deze hiertoe worden geprikkeld omdat de regering met nadere regels ingrijpt indien de zorgkantoren hier te weinig werk van maken. Deze leden zien graag een toelichting op deze nadere regels tegemoet. Wat houden deze regels in? Waarom is ervoor gekozen om in te grijpen wanneer zorgkantoren hier te weinig werk van maken, in plaats van vooraf regelgeving met een sturende werking op te stellen, waardoor zorgkantoren hiertoe worden gedwongen? Hiernaast merken de leden van de PvdA-fractie op dat zij het betreuren dat de mogelijkheden van de overbruggingszorg worden ingeperkt ten opzichte van de huidige mogelijkheden in de AWBZ. Passen de huidige mogelijkheden zoals men die nu kent niet veel beter binnen het systeem waarbij de scheidslijnen tussen de curatieve en de langdurige zorg steeds meer vervagen? Genoemde leden vernemen op dit punt graag een visie van de regering.

Een andere zaak waarbij de scheidslijn tussen de curatieve en de langdurige zorg een rol speelt, is de intramurale Wlz-behandeling. De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom er niet voor is gekozen om deze behandeling onder te brengen bij de Zorgverzekeringswet. Genoemde leden vragen of dit niet logischer is, aangezien dit immers ook bij het pgb en het vpt geldt, en het om curatieve zorg gaat.

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele resterende vragen omtrent de bekostiging en de bekostigingssystematiek. Volgens deze leden valt op dit gebied nog veel te behalen wat betreft de versimpeling van het systeem. Hoe verhouden de zorgprofielen, waarbij de toegang tot de Wlz en de indicatie een rol spelen, en de zzp’s, die worden gebruikt om de bekostiging aan te duiden, zich tot elkaar? Hiernaast speelt het zorgplan én het uiteindelijke indicatiebesluit ook een rol. Is dit niet wat vier-dubbelop? Draagt deze werkwijze volgens de regering bij aan een overzichtelijk en helder overzicht van de te ontvangen zorg voor de cliënt? Bestaat een alternatief voor dit web van zorgprofielen, zorgzwaartepakketten, zorgindicaties, en zorgplannen? De leden van de PvdA-fractie vragen of het niet mogelijk is dat het zorgplan leidend is voor zowel de indicatiestelling, als het contract, als de bekostiging? Biedt een dergelijk meeromvattend zorgplan niet meer mogelijkheden om de zorgvraag van een cliënt vast te stellen, zonder deze tegelijkertijd aan vaste, gevestigde zorgzwaartepakketten te verbinden? Genoemde leden zouden op deze manier veel meer ruimte zien ontstaan voor meer en beter cliëntgericht maatwerk. Is de regering dit met hen eens?

De leden van de fractie van de PvdA vragen of er al meer zicht is op de definitieve uitwerking van de nieuwe zorgprofielen. Kan er al meer worden gezegd over het tijdstip waarop deze uitwerking afgerond is? Welke instanties worden bij deze uitwerking op dit moment betrokken? In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering aangegeven het signaal van genoemde leden, met betrekking tot cliënten die mogelijk niet goed in een profiel passen, onder de aandacht te brengen van het Zorginstituut Nederland. Wat heeft dit tot nu toe opgeleverd? In hoeverre is de verwachting dat sommige mensen niet in een zorgprofiel passen? Heeft de regering hier oplossingen voor achter de hand? Blijft voor de cliënten met een hogere urenindicatie dan het hoogste zorgzwaartepakket de meerzorgprocedure mogelijk? Wordt de meerzorgprocedure, zoals men die nu kent, onderdeel van de nieuwe zorgprofielen? Kunnen de functies en klassen worden gehandhaafd voor de zorg thuis? Op die manier kan passende zorg en toereikend budget worden gegarandeerd voor mensen met meervoudige beperkingen. In hoeverre zal de groep cliënten die van meerzorg gebruik zal maken, worden geïnformeerd over deze mogelijkheid? Zal ondersteuning worden geboden bij het proces omtrent het aanvragen van meerzorg?

Hiernaast hebben de leden van de PvdA-fractie aanvullende vragen over het bekostigingsmodel. Klopt het dat het «Zweeds model» bij de langdurige zorg lijkt op het «Zeeuws Wmo-model», waarbij er niet op prijs geconcurreerd wordt maar op kwaliteit? Wanneer dit het geval is, vragen deze leden of de afweging kan worden gemaakt om dit bekostigingsmodel in te voeren bij de Wet langdurige zorg. Welke voor- en nadelen ziet de regering in dit bekostigingsmodel? Op welke manier zou de regering willen stimuleren op kwaliteit in te kopen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat nieuwe en innovatieve aanbieders een kans krijgen om toe te treden? De leden van de PvdA-fractie lazen in de memorie van toelichting dat nader (juridisch) onderzoek nodig was om te onderzoeken of het Zweeds model juridisch haal- en houdbaar is. Zijn hier de resultaten al van bekend? Is de pilot al gestart, en wat zijn hiervan de bevindingen tot nu toe? Zal de pilot worden verbreed naar zorg met verblijf?

Ook zijn de leden van de fractie van de PvdA benieuwd naar de visie van de regering met betrekking tot het werken met meerjarencontracten. Dit zou een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van de regeldruk betreffende de zorginkoop. In hoeverre stimuleert de regering het werken van zorgkantoren met deze meerjarencontracten? Op welke manier zal het werken met deze contracten worden bevorderd?

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de uitvoering van de Wet langdurige zorg. De regering heeft op eerdere vragen van genoemde leden geantwoord dat zij ervoor heeft gekozen de bestaande uitvoeringsstructuur grotendeels te handhaven, aangezien het veld voor een forse veranderingsopgave staat. Deze leden vragen of in deze situatie een ander optreden van de regering niet meer gewenst is. Hoe rijmt de ambitie de zorg te willen vernieuwen met de keuze van de regering om de uitvoeringsstructuur grotendeels hetzelfde te houden? Zou het niet innovatiever zijn de uitvoeringsstructuur aan te passen, maar hier meer tijd voor uit te trekken zodat het veld hier naartoe kan werken?

Hiernaast vinden de leden van de fractie van de PvdA het een gemiste kans dat de regering door de huidige uitvoeringsstructuur te behouden, niet voor een systeem kiest dat bijdraagt aan een vermindering van de bureaucratie. Deze leden vragen namelijk of de uitvoeringsorganisatie met zowel zorgverzekeraars, als zorgkantoren, als Wlz-uitvoerders, niet een tikkeltje over de top is. Vanwaar deze ingewikkelde aansturingsstructuur? Wat is het voordeel van het creëren van een extra partij binnen de structuur? Wat levert deze uitbreiding concreet op, en hoe past de uitbreiding van het systeem bij de ambitie van het versimpelen van het systeem? Ook zien genoemde leden dat intramurale zorginstellingen een rol kunnen spelen in de lokale zorginfrastructuur. Hoe ziet de regering het samenspel tussen de zorgaanbieder, zorgverzekeraar, gemeente, zorgkantoor en de Wlz-uitvoering? Hoe zal dit concreet worden ingevuld door de verschillende partijen? Wat zijn de mogelijke alternatieven voor deze uitvoeringsstructuur? Zou één centraal zorgkantoor voor alle Wlz-cliënten denkbaar zijn, waarbij er zowel minder regionale verschillen kunnen voorkomen als waarbij er wordt bijgedragen aan de vermindering van regeldruk en overheadkosten?

Bij de behandeling van de Wmo 2015 is door de leden Voortman en Otwin van Dijk een amendement ingediend dat het mogelijk maakt voor betrokkenen uit de buurt, ouders of bijvoorbeeld zorgmedewerkers om samen een initiatief op te zetten.4 Genoemde leden zien graag de visie van de regering op deze mogelijkheid tot een «right to challenge» binnen de Wlz.

De leden van de fractie van de PvdA lezen in de memorie van toelichting dat voor cliënten met verblijf of een vpt, het mogelijk is om extra producten en diensten af te nemen, al dan niet tegen extra kosten. In hoeverre is dit ook mogelijk wanneer iemand meer, of andere zorg wenst? Hoe kan worden gezorgd dat de basis op orde is van wat een cliënt kan verwachten zonder deze eigen bijdragen? Wie ziet hierop toe? Vallen de eigen bijdragen die door cliënten worden betaald, voor bijvoorbeeld een dagje uit, onder een bepaalde anticumulatieregeling?

De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal vragen over de wijze waarop partneropname in de Wlz is geregeld. Zij hebben eerder hun zorgen kenbaar gemaakt wat er gebeurt indien een gemeente weigert een partner van zorg te voorzien, indien deze persoon in een zorginstelling wil verblijven bij zijn of haar geliefde. Deze leden begrijpen niet waarom de regering niet de vrees deelt dat gemeenten deze zorg kunnen weigeren. De regering stelt er vertrouwen in dat een zorginstelling de gemeente wel op de vingers tikt, maar dat is wel heel vrijblijvend. Waar is de zorgplicht dan gebleven die gemeenten hebben, indien zij wel een partneropname weigeren op basis van de Wmo? Wie toetst daarop? Kan de regering dat nader toelichten?

De leden van de SP-fractie hebben eerder een aantal vragen gesteld over de Wlz-uitvoerder en de rol van de zorgkantoren. Genoemde leden vinden het nog steeds onduidelijk wie de Wlz-uitvoerder is en welke taken deze Wlz-uitvoerder nu precies krijgt. Kan de regering dat nader uitleggen? Kan de regering tevens een overzicht sturen aan welke verantwoordelijkheden een Wlz-uitvoerder gehouden kan worden en aan welke eisen en voorwaarden zorgkantoren moeten voldoen?

De leden van de SP-fractie hebben er moeite mee dat de regering ervoor kiest om de indicatiestelling te laten uitvoeren door het Centrum indicatiestelling zorg. De regering geeft in haar beantwoording aan dat om over de aspecten van de indicatiestelling te kunnen oordelen, de kennis en ervaring doorgaans niet aanwezig is, of hoeft te zijn bij professionals, zoals wijkverpleegkundigen en huisartsen. Genoemde leden vinden dit een regelrechte schoffering van deze professionals die juist alle kennis en expertise in huis hebben om te oordelen welke zorg iemand nodig heeft. Zo begrijpen deze leden ook niet waarom de regering daarmee de mandatering van indicatiestelling en de standaardindicatieprotocollen (sip’s) afschaft in het huidige wetsvoorstel. Waarom kiest de regering voor de indicatiestelling door het CIZ, gezien daar in de afgelopen jaren veel problemen mee zijn geweest, als het gaat om te strenge indicaties en telefonische indicaties? Kan de regering tevens toelichten waarop het wantrouwen tegenover de kennis en expertise van professionals, zoals wijkverpleegkundigen, huisartsen en verpleeghuisartsen, gebaseerd is? Voorts vragen zij of het overzicht van de bezwaar- en beroepszaken tegen de indicatiebesluiten van het CIZ voor de plenaire wetsbehandeling naar de Kamer gestuurd kan worden.

De leden van de SP-fractie constateren dat de zorgprofielen waarover de regering in het voorliggende wetsvoorstel spreekt, pas in het najaar gepubliceerd zullen worden. Waarom wordt de uitwerking van de zorgprofielen niet voor de plenaire wetsbehandeling naar de Kamer gestuurd en is de regering bereid dit alsnog te doen? Kan de regering ook toelichten of de meerzorg betrokken wordt bij de totstandkoming van de zorgprofielen? Zo ja, blijft het CCE betrokken bij deze vorm van zorg? Voorts willen deze leden vragen in hoeverre er in de zorgprofielen rekening wordt gehouden met personen die een pgb aanvragen. Tevens hebben genoemde leden een aantal vragen over de zorgzwaartepakketen. De regering erkent dat een zorgzwaartepakket niet kan voorschrijven waar iemand behoefte aan heeft en welke zorg geboden moet worden. Waarom schaft de regering dan de zorgzwaartepakketten niet af? Kan de regering dat toelichten?

De regering geeft in haar beantwoording aan dat de 10-uursmaatregel voor begeleiding komt te vervallen vanaf 1 januari 2015. De leden van de SP-fractie zijn verheugd dit te horen. Kan de regering tevens garanderen dat gemeenten niet de 10-uursgrens in hun verordeningen gaan opnemen, om onwenselijke gevolgen te voorkomen? Kan de regering de gemeenten daarop aanspreken? Deze leden verlangen een toelichting op dit punt.

De leden van de SP-fractie zijn ontdaan over het feit dat de regering geen contracteerplicht wil instellen in de Wlz. Op welke gronden is de regering deze mening toegedaan en is het niet zo dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en professionals zelf dienen te controleren op kwaliteit en niet het zorgkantoor met als het om kwaliteit gaat onvoldoende gevalideerde inkoopregels? Kan de regering hierop reageren?

De leden van de SP-fractie zijn blij dat de regering de roerige voorgeschiedenis van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) niet ontkent. Toch hebben genoemde leden er problemen mee dat het CAK de verantwoordelijkheid houdt voor het innen van de eigen bijdragen. Is de regering voornemens om extra maatregelen te treffen om te voorkomen dat het CAK eerder gemaakte fouten opnieuw maakt? Wil de regering hiernaar kijken? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom mensen die een zorgzwaartepakket GGZ-C hebben, geen garantie krijgen voor een wooninitiatief. Kan de regering aangeven waarom zij hiervoor gekozen heeft en is zij bereid deze mensen wel een garantie te geven? Genoemde leden verlangen een toelichting op dit punt.

De leden van de SP-fractie vinden het onbegrijpelijk dat de herstelgerichte tijdelijke opname na een ziekenhuisopname niet in de Wlz geregeld wordt. Dit is tegenstrijdig met de eerder aangekondigde maatregelen van de regering, om dit wel in de AWBZ te regelen. Wanneer is de regering voornemens om de Kamer te informeren over het beleid dat zij hierop wil maken in de Zvw?

De regering geeft aan dat er jaarlijks 60 tot 70 mensen zijn met een complexe zorgvraag die te lang moeten wachten op een plaats of waarvoor geen passende plek gevonden kan worden. De leden van de SP-fractie hebben eerder al aangegeven dat voor jongeren zoals Brandon of Dexter passende zorg van groot belang is. Kan de regering aangeven welk beleid zij gaat hanteren in het voorliggende wetsvoorstel om te regelen dat de zorg voor deze kinderen goed geregeld gaat worden? Kan de regering tevens aangeven welke maatregelen zij treft voor voldoende passende plekken voor deze mensen? Tot slot willen genoemde leden weten waarom het de regering nog steeds niet gelukt is, voor veel mensen passende zorg of een passende plek te regelen. Kan de regering aangeven wat de oorzaak daarvan is en wat de regering van plan is daaraan te gaan doen?

De leden van de SP-fractie hebben in de vorige schriftelijke inbreng een aantal vragen gesteld over het vervoer van en naar de dagbesteding. De regering heeft deze vragen niet beantwoord, kan de regering dit alsnog doen?

In de eerdere inbreng hebben de leden van de CDA-fractie een vraag gesteld over het therapeutische leefklimaat als indicator. Deze vraag kunnen zij helaas niet terugvinden in de beantwoording van de regering. Daarom stellen zij deze opnieuw. De toegangscriteria voor de Wlz zijn in dit wetsvoorstel uitgewerkt en zwaarder dan in de huidige AWBZ. Centraal staat het permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Waarom is ervoor gekozen het zogenaamde therapeutische leefklimaat niet meer als indicator op te nemen?

De regering is van mening dat mensen met een Wlz-indicatie een dermate zware zorgvraag hebben, dat gestreefd moet worden naar één integraal pakket met één zorgaanbieder als eindverantwoordelijke. De regering geeft hierbij aan dat zij het Zorginstituut Nederland om een uitvoeringstoets zal vragen. De leden van de CDA-fractie willen weten of dit betekent – als alle medische zorg onder de Wlz valt – dat de zorgaanbieder verantwoordelijk zal zijn voor de organisatie van de algemene medische zorg voor alle mensen met een Wlz-indicatie. Ook bij mensen die thuis verblijven met een volledig pakket thuis of pgb?

De leden van de CDA-fractie worden graag betrokken bij de vaststelling van de zorgprofielen. Is de regering bereid om de adviesaanvraag aan het Zorginstituut aan de Kamer te sturen en de uiteindelijke advisering ter bespreking voor te leggen aan de Kamer?Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat als men een vpt heeft de laagste inkomens wel € 156 per vier weken betalen? Indien de regering hierop bevestigend antwoordt, vragen deze leden of dit voor de gebruiker een duidelijk verschil is. En maakt de regering hiermee het pgb niet financieel aantrekkelijker dan het vpt? Hoeveel mensen verwacht de regering dat er in de Wlz gebruik zullen maken van het pgb? Zij vallen ook onder de groep van 200.000 mensen. De leden van de CDA-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat het pgb onder de Wlz een afgeleide wordt van het natura-tarief. In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel is een zinsnede opgenomen dat het natura-tarief wellicht te hoog was, omdat instellingen in de AWBZ hoge reserves hebben. Betekent dit dat het natura-tarief gaat dalen? Kan de regering aangeven met hoeveel? En blijft de verdeelsleutel van het pgb 75/100 intact? De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering ervan uitgaat dat niet-Wlz geïndiceerde cliënten automatisch onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen, en gemeenten hiervan op de hoogte zijn. Daar hebben deze leden twijfels over. Is de regering niet bang dat de druk op de Wlz zal toenemen, omdat cliënten geen zekerheden kunnen ontlenen aan de Wmo, waardoor de door de regering gewenste bezuinigingen en terugdringing van het aantal cliënten in de Wlz niet reëel zal zijn? Genoemde leden vragen tevens of er zo niet een zorgvacuüm gaat ontstaan daar waar gemeenten de zorg niet kunnen of willen leveren en het CIZ de toegang tot de Wlz weigert.Ook op pagina 47 lezen de leden van de CDA-fractie dat de regering van gemeenten en verzekeraars verwacht dat voor intramurale opname extramurale zorg geleverd wordt, zodat de continuïteit van zorg gewaarborgd is. Het probleem dat genoemde leden zien is dat dit voor individuele burgers aangaande de Wmo en de Zvw geen afdwingbaar recht is. Deze leden zijn van mening dat er voor de cliënten onvoldoende waarborgen zijn om dit goed te regelen. Waarom is de regering van mening dat die er wel zijn, en is dit voor hen wettelijk goed geborgd?De leden van de CDA-fractie lezen op pagina 50 van de nota naar aanleiding van het verslag dat een instelling wel te zien krijgt hoeveel budget er aan de cliënt wordt toegewezen, maar de cliënt zelf niet. Op die manier wordt een onderscheid gemaakt tussen de voor- en achterkant van het systeem. Deze leden betwijfelen of een zorgplan helder genoeg maakt voor de cliënt of hij/zij de zorg krijgt waar hij/zij op basis van de bekostiging recht op heeft. Waarom maakt de regering dit onderscheid? De leden van de CDA-fractie zijn bang dat dit afbreuk doet aan de positie van de cliënt en zijn familie. Waarom kiest de regering er niet voor (in overeenstemming met het pleidooi van o.a. ActiZ, VGN en Ieder(in) om te komen tot een daadwerkelijk persoonsvolgende financiering? De toegang tot de Wlz blijft dan via de laag-middel-hoog-systematiek maar vervolgens wordt in het zorgplan afgesproken welke zorg een persoon nodig heeft. Dit zorgplan bepaalt dan de hoeveelheid geld die benodigd is. Zo ontstaat ook de mogelijkheid om te komen tot een flexibel vpt/pgb. Hierdoor kan bijvoorbeeld de huishoudelijke verzorging als vaste component van het vpt komen te vervallen. Hierdoor kan bijvoorbeeld ook voor een persoon met een hoog-indicatie die door de familie thuis verzorgd wordt daadwerkelijk gekomen worden tot zorg die echt nodig is, in plaats van zorg die voorgeschreven staat in het vpt. Dit alles onder de noemer «Zorgplan is realisatie». Is de regering bereid in overeenstemming met het pleidooi van de branche- en cliëntenorganisaties zoals neergelegd in de brief van 19 juni 2014 een artikel in de Wlz op te nemen dat voor de cliënt de mogelijkheid biedt tot het nemen van eigen regie in termen van persoonsvolgende bekostiging? De regering is momenteel bezig met het zo goed mogelijk vormgeven van «de eerste fase», in het kader van het risicodragend maken van zorgverzekeraars en de overdracht van de AWBZ naar de Wlz. De leden van de CDA-fractie vragen waarom er nu al wordt gesproken van twee fasen. Deze leden kijken al kritisch naar de huidige overheveling, omdat de financiële consequenties en randvoorwaarden nog niet helder zijn. Genoemde leden zijn van mening dat zware langdurige zorg niet thuishoort in de Zvw. Een zogenoemde «tweede fase» is in de ogen van de leden van de CDA-fractie niet in het belang van de cliënt, omdat deze zal komen te vallen onder een schadeverzekering in plaats van een volksverzekering. De regering gaat in haar uitleg enkel en alleen in op de voordelen, maar zegt niets over de nadelen van het risicodragend maken van zorgverzekeraars. Dit geeft volgens deze leden geen reëel beeld. Om te komen tot een compleet beeld vragen zij hier een uitgebreide toelichting op het punt dat de Wlz overgedragen wordt naar de Zvw, waarbij met name ingegaan wordt op de risicodragendheid van deze verzekering met ingang van 1 januari 2017 alsmede de financiering van deze verzekering via de werkgeverslasten en het effect daarvan op de premies.De leden van de CDA-fractie lezen dat mantelzorgers en andere niet-professionele hulpverleners kunnen worden vergoed uit het pgb conform de maximale tarieven die aan professionals vergoed kunnen worden. Voor nieuwe budgethouders geldt sinds 2014 dat er gedifferentieerde tarieven gelden. Deze leden willen weten welk onderscheid de regering hierbij maakt tussen verschillende soorten zorg. Daarna stelt de regering te gaan onderzoeken of «deze maatregel echt effect sorteert om deze op termijn in te voeren voor alle budgethouders». Genoemde leden willen graag duidelijker horen hoe de regering dit precies wil doen en wat zij gaat onderzoeken.De regering heeft een overzicht gegeven van het aantal zzp-geïndiceerde mensen dat er niet voor kiest om in een instelling te verblijven. Daarin wordt duidelijk dat circa 85.000 mensen in 2012 met een indicatie voor langdurig verblijf niet in een instelling verbleven. De leden van de CDA-fractie merken op dat het aantal personen met de indicatie zorg met verblijf elk jaar toeneemt. Deze leden stelden eerder dat de druk op de Wlz zal toenemen, omdat cliënten geen rechten kunnen ontlenen aan de Wmo en de Zvw. Zij verwachten daarom dat dit zal leiden tot een flinke stijging van het aantal personen met een indicatie zorg met verblijf. Met de doelstelling van de regering om te werken naar een maximum van 200.000 mensen in de Wlz in het achterhoofd, ontvangen deze leden graag een uitgebreide reactie hierop van de regering.De regering stelt dat de inkomensafhankelijke premie Wlz lager zal zijn dan bij de AWBZ, en de verhoging van belastingtarieven in de 1e en 2e schijf ervoor zorgt dat er geen inkomensgevolgen zijn. De leden van de CDA-fractie constateren hier dat de regering vanuit de Wlz redeneert. Men heeft het vaak over één cliënt en één gezin. Denk hierbij aan de hogere premie van de Zorgverzekeringswet en het hogere eigen risico. Genoemde leden vragen daarom waarom de regering niet bereid is een nader onderzoek uit te voeren naar specifiek deze effecten.In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat de regering ervoor kiest om de extramurale verpleging en verzorging onder te brengen in de Zvw, omdat deze zorg daardoor dichterbij andere zorg, zoals huisartsenzorg wordt gepositioneerd. Inmiddels hebben deze leden vernomen dat een zorgverzekeraar de Persoonlijke Verzorging en Verpleging gaat opsplitsen in zeker meer dan 10 producten.

Is dit niet in strijd met het door de regering beoogde doel, namelijk ruimte aan de professionals om dicht naast de zorgbehoevende mens vast te stellen wat hij/zij nodig heeft? Vervolgens wordt aangegeven dat overheveling naar de Zvw zonder adequate risicoverevening, kan leiden tot risicoselectie. Wanneer kan volgens de regering worden gesproken van een «adequaat» functionerend risicovereveningsmodel? Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat het afbouwen van het ex-post model een prikkel kan zijn voor risicoselectie door zorgverzekeraars? En welke gevolgen voorziet de regering voor de kleine zorgverzekeraars bij een volledig risicodragende uitvoering? Daarnaast wordt erover gesproken dat zorgverzekeraars de komende tijd moeten aantonen dat deze stap leidt tot aanvullende doelmatigheid. Als dat zo is kunnen zij volgens de regering overgaan tot risicodragende uitvoering. Genoemde leden horen hier niets over de kwaliteit van zorg, en wat de gevolgen van deze politieke keuze zijn voor de patiënt/cliënt. Graag ontvangen zij meer duidelijkheid op dit punt. De regering stelt dat indien een mantelzorger zich onvoldoende gesteund voelt door de gemeente, hij daarover in gesprek kan gaan met zijn gemeente. Dit is volgens de regering geen reden om toegang te krijgen tot de Wlz. De leden van de CDA-fractie denken dat het voor mensen juist wel een reden is om een Wlz-indicatie te vragen. Erkent de regering dat er sprake is van een schemergebied tussen de Wmo 2015 en de Wlz, waar bepaalde mensen wellicht gebruik van gaan maken als zij zich onvoldoende gesteund voelen door de gemeente, waardoor de kosten van de Wlz zullen oplopen? De leden van de CDA-fractie lezen dat een kind eerst zoveel mogelijk geholpen wordt in zijn eigen omgeving vanuit de Jeugdwet, om binnen zijn mogelijkheden kansen te krijgen zich te ontwikkelen. In theorie begrijpen deze leden dit uitgangspunt. Begrijpen de leden van de CDA-fractie goed dat een kind onder de 18 jaar, ondanks zeer intensieve kindzorg, moet rekenen op zorg via de Jeugdwet? Deze leden vragen de regering het begrip «ontwikkelperspectief» beter te duiden. Het is toch zo dat kinderen in een instelling ook ontwikkelperspectief kunnen hebben? Genoemde leden lezen het zo dat kinderen onder de 18 jaar nauwelijks in aanmerking kunnen komen voor de Wlz. Zij vrezen dat er op die manier bij ouders «het water tot aan de lippen» komt te staan. De leden van de CDA-fractie hebben een vraag gesteld over tijdelijke opnames in een verpleeginstelling. Zij vroegen wie vaststelt of de zorgbehoefte overgaat of minder wordt, en daarnaast of het voor de gemeente en verzekeraar volstrekt helder is dat zij dit soort zorg moeten bieden. In haar antwoord gaat de regering hier niet op in. Daarom ontvangen deze leden graag alsnog een reactie op bovengenoemde vragen.Daarbij wordt door de regering gesteld dat wanneer geen sprake is van geneeskundige zorg, mensen die «tijdelijk niet thuis kunnen zijn» een beroep kunnen doen op respijtzorg vanuit de Wmo 2015. Bij een versterking van de positie van de mantelzorger, moeten zij ook kunnen rekenen op deze ondersteuning van de gemeente. Zijn gemeenten hiervan op de hoogte en welke (minimale) criteria hanteren zij voor inzet van respijtzorg? Dit om te voorkomen dat de verschillen tussen gemeenten te ver uiteenlopen en daardoor weer een grotere druk komt op de Wlz.De leden van de CDA-fractie zijn niet tevreden over het antwoord op de vraag hoe zzp VV4 en VG3 aanspraak kunnen blijven maken op intramurale zorg via de Wlz. Het feit dat er extra geld geraamd is, snijdt totdat de regering uiteengezet heeft wat de financiële houdbaarheid van deze wet is geen hout. Daarnaast maken de leden van de CDA-fractie zich zorgen over de rechtspositie van mensen. Anders gezegd: hoe kan het dat de criteria »24-uurszorg in nabijheid» en «permanent toezicht» voordat het begrotingsoverleg gevoerd is geen aanspraak geven op een Wlz-plek en na het begrotingsoverleg wel aanspraak geven op een Wlz-plek? De leden van de CDA-fractie lezen dat rekening gehouden gaat worden met de beperkingenbeelden en zorgbehoeften van de groepen cliënten. De vraag van deze leden is dan ook: hoe?De regering stelt dat «momenteel wordt bezien op welke wijze geneeskundige zorg voor mensen die tijdelijk niet thuis kunnen zijn wordt vormgegeven». De leden van de CDA-fractie horen graag of hierover al duidelijkheid is, en anders wanneer deze wordt gegeven. Tevens vernemen zij graag wat de «bijzondere omstandigheden» zijn waarin het CIZ binnen twee weken moet beslissen. De regering stelt dat 18-plussers met een LVB-handicap net als 18-plussers met een ggz-behandeling zorgzwaartepakket een perspectief op verbetering hebben. Daarna stelt de regering dat mensen met een LVB-handicap wel tijdelijk toegang krijgen tot de Wlz, in tegenstelling tot ggz-ers. De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat beide groepen niet volledig met elkaar te vergelijken zijn, maar zij begrijpen niet waarom een ggz-er eerst drie jaar onder een schadeverzekering moet vallen. Deze leden vinden de periode van drie jaar onder de Zvw veel te lang. Zij vragen hoe de regering erbij komt dat er pas na drie jaar intramurale ggz-behandeling met zekerheid gezegd kan worden dat iemand blijvend is aangewezen op zware zorg uit hoofde van de Wlz. De leden van de CDA-fractie zien hierover graag een duidelijke verklaring. De leden van de CDA-fractie lezen dat zzp’s niet bedoeld zijn voor het gesprek tussen zorgverlener en cliënt over de te verlenen zorg. De regering stelt dat er, om fixatie op uren te voorkomen, geïndiceerd zal gaan worden op zorgprofiel. Het recht op zorg van de verzekerde wordt vastgelegd in het indicatiebesluit. Begrijpen deze leden dit goed dat dit te vergelijken is met de zorgplicht die zorgverzekeraars hebben? Er komt dus alleen op het indicatiebesluit te staan dat een cliënt recht op zorg heeft. Genoemde leden blijven van mening dat dit ten koste gaat van de rechtspositie van de cliënt. Deze leden willen weten welke rechten een verzekerde kan ontlenen aan het zorgprofiel, als er minder nadruk ligt op omvang en uren van zorg. Zeker gezien de conclusies van het recente inspectierapport over de verpleeghuizen waar de zorg bij sommige instellingen onder de maat is. De cliënt heeft in het door de regering voorgestelde systeem minder in handen. Wat is in dit systeem de rechtspositie van de cliënt en zijn familie wanneer de zorg ondoelmatig wordt verleend? Hebben zij het recht om inzage te hebben in de financiering door het zorgkantoor?De regering erkent, in antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie, dat de zorgvraag bij huisartsen alleen maar zal toenemen. Met deze toename is rekening gehouden bij het vaststellen van de budgettaire groeiruimte voor huisartsenzorg (1,0% demografische groei plus 1,5% groei om substitutie van zorg op te vangen), zo lezen deze leden. Daarna stelt de regering dat ook de wijkverpleegkundige veel zorgvragen kan behandelen. Gezien het huidige tekort van het aantal wijkverpleegkundigen, vragen genoemde leden of er hier ook rekening mee gehouden is bij de vaststelling van de groeiruimte. Kan de regering inmiddels inzage verschaffen in het aantal wijkverpleegkundigen dat momenteel in het laatste opleidingsjaar zit en hoeveel er zij-instromen? Wanneer zijn deze wijkverpleegkundigen klaar voor de arbeidsmarkt?De leden van de CDA-fractie willen opmerken dat zij de uitleg van de regering omtrent de overbruggingszorg nog niet helemaal helder vinden.Moeten genoemde leden dit zo lezen dat de overbruggingszorg voordat er een indicatie Wlz is afgegeven onder de verantwoordelijkheid van de gemeente en zorgverzekeraars valt en na de indicatiestelling onder de Wlz-uitvoerder indien er geen zorg voorhanden is? Zo ja, dan is dit een heldere scheiding waar deze leden om vragen. Zo niet, dan vragen deze leden of de regering het onderscheid duidelijker kan aangeven. Wanneer zijn gemeenten en zorgverzekeraars verantwoordelijk en wanneer zorgaanbieders in de Wlz in het kader van de «overbruggingszorg» tussen verschillende systemen in? En hoeveel financiële middelen ontvangen zorgverzekeraars en gemeenten hiervoor aangezien dit tot heden uit de AWBZ wordt gefinancierd?De regering herkent zich in het geluid van de leden van de CDA-fractie dat het vpt eigenlijk alleen in de directe nabijheid van zorgaanbieders gegeven kan worden. Daarbij geeft de regering aan dat zij dit herkent onder de huidige AWBZ. Genoemde leden vragen wat er dan gaat gebeuren onder de Wlz met deze vorm van zorg. Temeer daar de komende jaren nogal wat verzorgingshuizen sluiten van waaruit nu het vpt gegeven wordt. Denkt de regering dat er dan meer mensen gebruik kunnen maken van het vpt; hoeveel mensen zullen gebruik gaan maken van het vpt volgens de regering? Zal dit aantal gaan stijgen onder de Wlz? Of denkt de regering dat zorgaanbieders deze naturazorg thuis alleen kunnen leveren in de nabijheid van de zorginstelling? En hoe duidt de regering «in de nabijheid van» aan? Nogmaals vragen de leden van de CDA-fractie in dit licht aandacht voor persoonsvolgende financiering zoals voorgesteld door o.a. ActiZ, VGN en Ieder(in) en de mogelijkheid niet het volledige vpt af te hoeven nemen. Concreet vragen deze leden of een familie die vader of moeder weer thuis haalt vanuit een instelling ook combinaties van zorg kan kiezen. Nu hebben mensen combinaties van zorg in natura en soms pgb. Kan dat na invoering van de Wlz ook nog?De regering gaat uit van de aanname dat een strenger lokaal beleid of inzet van informele zorg met een pgb er niet toe zal leiden dat meer mensen aanspraak willen maken op de Wlz. De leden van de CDA-fractie delen deze aanname van de regering niet omdat zij de afbakening tussen alle zorgwetten en de Jeugdwet momenteel niet helder genoeg vinden. Kan de regering aangeven waarom zij wel van deze aanname uitgaat? Ziet de regering niet het risico, dat de inrichting van de Wmo en de Wlz ertoe kan leiden dat mensen (eerder dan nu toe) aanspraak proberen te maken op de Wlz omdat zij bij gemeenten en zorgverzekeraars het zogenaamde «recht» niet kunnen afdwingen?Dan hebben deze leden nog een concrete vraag over de eigenbijdrageregeling.De regering stelt dat de eigen bijdragen in 2017 € 1,6 miljard zullen bedragen. De daling van 2016–2017 is € 100 miljoen. De leden van de CDA-fractie vragen waarop de regering deze verlaging baseert. Graag ontvangen zij een duidelijke uiteenzetting op dit punt.

Er moet bij het indiceren al rekening worden gehouden met het verdere verloop van de aandoening of beperking van de cliënt. Om al deze aspecten te kunnen beoordelen is niet alleen kennis van de aandoening of beperking nodig, maar ook kennis van en overzicht over het verloop van de aandoening of beperking en de daaruit voortvloeiende zorgbehoefte op verschillende terreinen, en kennis van wet- en regelgeving. Dit vereist kennis en ervaring die doorgaans niet aanwezig is (en hoeft te zijn) bij een wijkverpleegkundige of huisarts. De leden van de PVV-fractie vragen waarop deze gedachte is gebaseerd. Medewerkers van het CIZ hebben niet echt bewezen kennis van zaken te hebben, de afgelopen jaren.

Of een beginnend dementerende cliënt die niet 24 uur per dag zorg nodig heeft, maar wel zeer regelmatig op een dag en die niet de beschikking heeft over een sociaal netwerk, aanspraak heeft op Wlz-zorg hangt ervan af of er bij deze cliënt sprake is van risico op ernstig nadeel, of hij in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen c.q. zijn behoefte aan zorg kan inschatten, en of er vaak op ongeplande momenten zorg nodig is. Komt hier het criterium «op de knop kunnen drukken» weer boven tafel? Is de regering van mening dat een medewerker van het CIZ in dezen een goede afweging kan maken, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De regering verwacht dat gemeenten en zorgverzekeraars en zorgkantoren in de toekomst goed met elkaar gaan afstemmen hoe goede Wmo-ondersteuning een te snel beroep op zware zorg kan voorkomen. Op welke aannames is deze verwachting gebaseerd, zo vragen genoemde leden.

De maatschappelijke opvattingen over gebruikelijke zorg kunnen veranderen en om deze reden wordt de richtlijn gebruikelijke zorg vastgelegd in de Beleidsregels Indicatiestelling Wlz. Kan het dus ook zo zijn dat er in de toekomst minder tot de gebruikelijke zorg kan worden gerekend?

De regering merkt op dat het beleid niet inhoudt dat mensen uit een instelling worden gezet. Iemand die nu in een instelling woont, ongeacht de hoogte van het zorgzwaartepakket, behoudt de indicatie en dus recht op een plek in een instelling. In het onverhoopte geval dat een verzorgingshuis sluit, heeft het zorgkantoor de plicht een passende oplossing te bieden. Iedereen heeft de afgelopen maanden kunnen zien wat de gevolgen zijn geweest, zo stellen de leden van de PVV-fractie. Ook vragen zij wat deze maatregel nu helemaal opgeleverd heeft en wat deze in de toekomst zal opleveren, met al die akkoorden en compensatiemaatregelen. De antwoorden op vragen over het jaarverslag zijn ook niet afdoende beantwoord en de leden van de PVV-fractie vragen de regering dan ook nogmaals en nu via een tabel om hierover duidelijkheid te geven. Ook zien zij graag dat aangegeven wordt waar de compensatiegelden heen gaan, herfinanciering zzp 1–3 of naar gemeenten?

Maatregel/akkoord

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Wie ontvangt dit?

Wordt hiermee de financiering herstart?

Kunduz/begroting 2013

extramuraliseren zzp 1 t/m 3

– 20

– 50

– 100

– 200

?

– 400

 

 

Begroting 2014

RA extramuraliseren zzp 4

 

 

?

– 35

– 70

– 110

 

 

Begroting 2014

compensatie extramuraliseren zzp’s

18,9

68,9

31,3

45

55,6

?

 

 

Zorgakkoord 2013

verzachten extramuraliseren

 

 

30

130

280

300

 

 

Begrotingsoverleg 2014:

extra middelen zorg instelling

 

 

5

35

50

60

 

 

Compensatie Wmo extramuraliseren zzp‘s

15

?

?

?

?

?

 

 

Totaal aan opbrengst bezuiniging

Maatregel extramuraliseren zzp‘s

?

?

?

?

?

?

 

 

Totaal aan verzachtingen/compensaties e.d.

?

?

?

?

?

?

 

 

Het is nooit helemaal volledig uit te sluiten dat er nu cliënten zijn die op basis van fraude een indicatiebesluit voor verblijf hebben gekregen. Fraude onttrekt zich naar zijn aard immers aan de waarneming. In het verleden is achteraf gebleken dat door het niet beschikbaar stellen van medische dossiers ten onrechte aanvragen voor AWBZ-zorg zijn gehonoreerd. De leden van de PVV-fractie kunnen zich niet voorstellen dat er mensen zijn, die voor de lol een indicatie aanvragen; kan de regering dit met concrete voorbeelden en cijfers onderbouwen?

Er is gebleken dat in die gevallen sprake was geweest van fraude, ook door behandelend artsen van cliënten. Het gaat uiteraard in die gevallen om zaken die uiteindelijk ook tot vervolging en veroordeling hebben geleid. Om door die weigerachtige houding van behandelend artsen te kunnen breken is de huidige regeling opgenomen. Om hoeveel gevallen gaat het hier? Zijn dat er zoveel dat dit deze drastische maatregel rechtvaardigt? Waarom de goeden straffen?

In de loop van de komende maanden zal meer helderheid ontstaan over functieomschrijvingen, scholingsprogramma en aanstelling van personeel van het zelfstandig bestuursorgaan (zbo) CIZ. Is dat niet rijkelijk laat?

Vanuit de filosofie van de Wlz staat de regering voor een integraal pakket voor alle mensen die een indicatiebesluit voor de Wlz hebben, ongeacht voor welke leveringsvorm zij kiezen; zorg in natura met verblijf, vpt of pgb. Het Zorginstituut Nederland zal om een uitvoeringstoets verzocht worden om te bezien onder welke voorwaarden en per wanneer tot aanpassing van het verzekerd pakket kan worden overgegaan. Begrijpen de leden van de PVV-fractie het goed, dat het er hier omgaat ook mensen met een pgb en vpt medische zorg vanuit de Wlz te laten krijgen? Waarom wordt er niet een uitvoeringstoets gevraagd om het verzekerd pakket zo te wijzigen dat mensen met een Wlz-indicatie medische zorg vanuit de Zorgverzekeringswet krijgen?

De leden van de PVV-fractie hebben in het verslag de vraag gesteld of het uit de AWBZ halen van onder andere neonatale hielprikscreening, vaccinatieprogramma, abortusklinieken, doventolken en kortdurend verblijf, niet zonder een hele nieuwe wet had gekund. Deze leden hebben niet gevraagd om genoemde zaken ook binnen de Wlz te houden. Dus graag ontvangen genoemde leden alsnog een reactie.

De regering is van mening dat de Wlz risicoloos uitgevoerd moet worden. Dat is precies de reden waarom de leden van de PVV-fractie in het verslag gevraagd hebben of de regering wil toelichten waarom zij niet de mogelijkheid tot het niet laten uitvoeren van de Wlz door de verzekeraars in overweging neemt. De opbrengst hiervan is volgens het Centraal Planbureau (CPB) € 460 miljoen. Graag ontvangen deze leden alsnog een antwoord.

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de cliënt of zijn vertegenwoordiger afspraken maakt over de zorg met de zorgaanbieder, die worden vastgelegd in het zorgplan (het maatwerk). Komen er concretere regels waaraan het zorgplan moet voldoen? Wordt de verzekerde geholpen om zelf het zorgplan te kunnen invullen (bijvoorbeeld naar Duits voorbeeld)?

De leden van de D66-fractie merken dat er onduidelijkheid bestaat over de toegang tot de Wlz van meervoudig gehandicapte kinderen. Kan de regering inzicht bieden wanneer er toegang bestaat tot de Wlz en wanneer tot de Jeugdwet?

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat het begrip «gebruikelijke zorg» nader zal worden uitgewerkt. Deze leden hebben echter reeds nu behoefte aan een nadere concretisering. Hoe gaan de normen voor gebruikelijke zorg er bijvoorbeeld uit zien in de Wlz? Wat moet in de ogen van de regering worden verstaan onder «bovengebruikelijke zorg»? Blijft voor kinderen met een meervoudige handicap de meerzorgregeling bestaan? Welke rol krijgt het CCE in de toekomst bij de indicatiestelling voor deze groep? Ook vragen genoemde leden op welke wijze ouders zullen worden geïnformeerd en in hoeverre zij aanspraak kunnen maken op ondersteuning bij het aanvragen van meerzorg.

De leden van de D66-fractie vragen of zij het goed zien dat de regering ook dagbesteding als respijtzorg ziet. Kinderen die naar dagbesteding gaan, hebben vanaf hun vijfde ontheffing van de leerplicht; het regulier naar school gaan van kinderen zonder beperking is echter ook geen «respijtzorg» voor hun ouders. Genoemde leden vragen de regering op dit punt nader te reflecteren. Deze leden vragen voorts of logeren, inclusief de «hotelkosten» straks nog met behulp van een pgb kan worden ingekocht, aangezien kortdurend verblijf geen onderdeel meer vormt van de aanspraken van de Wlz. Op welke wijze blijft deze belangrijke vorm van respijtzorg beschikbaar voor ouders van meervoudig gehandicapte kinderen, als de verblijfskosten niet meer uit het pgb mogen worden betaald? Ook vragen deze leden – mede in het licht van de motie-Bergkamp/Dik-Faber5 – of het vervoer van en naar kinderdagcentra wordt bekostigd uit de Wlz. Waarom is er geen sprake van een integraal pakket voor meervoudig gehandicapte kinderen, waarin ook logeren en vervoer zijn opgenomen?

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat kiezen voor én naturazorg én pgb niet meer aan de orde is onder de Wlz. In de huidige situatie is het zo dat veel ouders kiezen voor dagbesteding in natura, de rest in de vorm van een pgb. Wat betekent de Wlz voor de huidige praktijk? Zal dit er niet toe leiden dat er in de praktijk gekozen zal worden voor een vpt, met voor de thuissituatie ambulante zorg vanuit de zorgaanbieder? Wat betekent dat voor de eigen regie en vrije keuze voor zorgverleners thuis? En wat betekenen deze aanpassingen, in geval van een pgb, voor de huidige budgetgarantie?

De leden van de D66-fractie constateren op grond van de beantwoording van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag dat de regering het experiment met de tussenvariant van het Zweedse model beperkt tot alleen het vpt. Waarom kiest de regering voor die afbakening? Heeft zij ook overwogen om bij het experimenteren met deze tussenvariant eveneens zorg in natura te betrekken? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest ook de gehandicaptenzorg door Wlz-uitvoerders te laten uitvoeren. Wanneer voorziet de regering de regionale opschaling van zorgkantoor-regio’s?

In artikel 10.1.3, eerste lid, van onderhavig wetsvoorstel is opgenomen dat niet-planbare zorg op momenten dat iemand lichamelijke verzorging nodig heeft kan worden toegekend door middel van een subsidie aan instellingen. In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de D66-fractie dat het alleen gaat om de aanbieder Fokus. Door hier een algemene aanspraak van te maken wordt het clusterwonen voor de toekomst ingeperkt. Deze leden verzoeken de regering om een nadere toelichting op deze keuze.

De leden van de D66-fractie tonen zich verheugd dat met de (eerste) nota van wijziging van onderhavig wetsvoorstel een grondslag voor psychische stoornissen in de Wlz wordt opgenomen. Zij tonen zich wel bezorgd of het kan voorkomen dat een ggz-cliënt in korte tijd tweemaal wordt geconfronteerd met een overgang naar een andere wet: eerst van de AWBZ naar de Zvw indien nog niet wordt voldaan aan het driejaarscriterium, en daarna van de Zvw naar de Wlz zodra dat wel het geval is. Is de regering met deze leden van mening dat dit een onwenselijke situatie is die bij voorkeur dient te worden voorkomen?

De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich grote zorgen over de positie van hen voor wie nu «enige ondoelmatigheid» toelaatbaar wordt geacht. Zij zijn het met de regering eens dat die moet verdwijnen, maar zij vrezen dat ook de juiste maatwerkinstrumenten verdwijnen als de indicatie in functies en klassen voor deze groep wordt omgezet in een zorgprofiel met een kop van meerzorg er bovenop. Dat lijkt deze leden zeer onwenselijk. Is de regering dat met hen eens?

Begrijpen de leden van de fractie van de ChristenUnie goed dat voor de meerzorg afspraken met het zorgkantoor moeten worden gemaakt? Waarom wordt niet ook voor de meerzorg geïndiceerd door het CIZ? Waarom is het niet mogelijk om voor deze groep op maat te indiceren en ook de omvang meerzorg onafhankelijk te laten vaststellen?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen voorts weten waarom het niet mogelijk is voor deze groep om een deel van de zorg in natura en een deel via een pgb in te kopen. Dat was onder de AWBZ wel mogelijk. Wat is de reden om de keuzevrijheid op dit punt te verkleinen?

Genoemde leden willen weten of het ook mogelijk is om voor kinderen de extra zorg die nodig is te financieren via de meerzorgregeling als er geen indicatie in het hoogste zzp is.

De regering geeft in de beantwoording van vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie aan dat in geval van spoedzorg in twee weken een indicatie moet zijn afgegeven door het CIZ. Als blijkt dat van Wlz-zorg sprake is, dan wordt met terugwerkende kracht vergoed. Wat gebeurt er als er geen sprake is van Wlz-zorg? Hoe wordt voorkomen dat de periode tot aan de daadwerkelijke indicatiestelling waaruit blijkt dat er geen Wlz-toegang is, niet door zorgverzekeraar/gemeente wordt vergoed, omdat zij bijvoorbeeld niet betrokken waren bij de spoedopname?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de regeling van het pgb in de Wlz op punten verschilt met die van de Wmo. Wat is de inhoudelijke betekenis van de verschillen in de wetstekst van respectievelijk de Wmo en de Wlz?

Voor de leden van de GroenLinks-fractie moet de keuze tussen het pgb, het vpt of zorg in natura een gelijkwaardige keuze zijn. Helaas begrijpen zij uit de beantwoording dat het van het inkoopbeleid van zorgkantoren af blijft hangen of mensen bij de zorgaanbieder van hun keuze terecht kunnen. Wat deze leden betreft horen mensen, wanneer zij voor een bepaalde aanbieder kiezen en die aanbieder de zorg kan leveren, daar ook hun zorg te kunnen krijgen. En hoort het inkoopbeleid van zorgkantoren daaraan faciliterend te zijn en juist niet belemmerend.

Genoemde leden begrijpen uit de nota naar aanleiding van het verslag dat de zorg vanuit de Wlz straks niet meer voor een deel in natura en voor het andere deel via het pgb geregeld kan worden. Zij zien hierin meer bevestiging dat niet de zorg die mensen nodig hebben en hoe zij die willen regelen centraal staat, maar dat het systeem voorop staat. De leden van de GroenLinks-fractie vinden dit een onnodige inperking van de eigen regie, die bovendien belemmert dat instellingen echt de wens van de cliënt voorop gaan stellen. Waarom zouden mensen in een instelling, die bijvoorbeeld zelf de dagbesteding willen regelen, dat niet via een pgb mogen doen, wanneer zij de instellingszorg via zorg in natura krijgen?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de toegang tot het persoonsgebonden budget in de verschillende zorgwetten zoveel mogelijk gelijk moet zijn. Toch wijkt voorliggend wetsvoorstel op verschillende punten nog af van het onlangs door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Is de regering voornemens een nota van wijziging in te dienen om de bepalingen met betrekking tot het persoonsgebonden budget in beide wetsvoorstellen zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen?

De zorgwetten horen zoveel mogelijk samenhang te vertonen, niet alleen op de toegang en voorwaarden voor het persoonsgebonden budget. De Wlz wijkt op een aantal punten af van de Wmo 2015. De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag meer uitleg waarom er in de Wmo wel de mogelijkheid is om huisaanpassingen via het persoonsgebonden budget te regelen, maar dat die keuze in voorliggend wetsvoorstel ontbreekt. Zou het niet beter zijn de bepalingen rondom huisaanpassingen in beide wetten gelijk te trekken?

De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag meer duidelijkheid over de toekomst van kleinschalige wooninitiatieven en de mensen die nu budgetgarantie hebben. Klopt het dat mensen die nu een pgb hebben, maar hun dagbesteding via zorg in natura regelen, hun budgetgarantie verliezen, wanneer het straks niet meer mogelijk is een pgb en zorg in natura te combineren? Is de regering het met deze leden eens dat dit een onwenselijk gevolg van deze wet zou zijn? Daarnaast vragen genoemde leden aandacht voor wooninitiatieven waar mensen de zorg niet regelen met een pgb, maar met zorg in natura. Klopt het dat de uitzondering niet geldt voor mensen met een laag zzp, die in een wooninitiatief wonen en de zorg in natura krijgen?

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de wijze van indicatiestelling en de beperkingen die het indiceren in een beperkt aantal profielen met zich meebrengt. De beantwoording van de regering neemt deze zorgen niet weg, zeker wanneer het gaat om de indicatiestelling voor mensen die de zorg met een pgb willen regelen. Er is veel af te dingen op het denken in profielen, immers niet elke zorgvraag zal exact in het hokje passen. Op welke wijze wordt gegarandeerd dat het pgb toereikend is om de zorg goed te kunnen regelen?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat voorliggend wetsvoorstel op een aantal punten belemmerend kan werken op het langer thuis kunnen blijven wonen. Bijvoorbeeld doordat kortdurend verblijf niet in voorliggend voorstel is ondergebracht. Kortdurend verblijf is voor veel mensen een voorwaarde om de zorg goed te kunnen regelen, bijvoorbeeld ter ontlasting van de mantelzorger. Het verbaast deze leden daarom dat de zorg die wordt geboden wel wordt bekostigd, maar het verblijf (de woonlasten) niet. De woonlasten van de woning en dus van een eventuele inwonende mantelzorger lopen immers gewoon door. Wordt kortdurende verblijfszorg op die manier niet onnodig belemmerd? Het gaat immers niet om vakantie, maar om zorg die noodzakelijk is voor goede zorg op maat.

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat veel cliënten en organisaties zich zorgen maken over de vraag of de voorgestelde zorgprofielen voldoende ruimte bieden voor meerkosten in complexe en zware gevallen, zoals meervoudige beperkingen. Deze leden ontvangen graag de reactie van de regering op genoemde zorgen.

De regering stelt dat uit kwaliteitsoverwegingen één aanbieder integraal verantwoordelijk moet zijn voor zorg in natura. Onderkent de regering dat het enkele feit dat meer dan één aanbieder betrokken is niet per definitie een risico voor de kwaliteit hoeft te betekenen, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Zij vragen waarom de regering niet het flexibeler uitgangspunt kiest dat meer aanbieders ingezet kunnen worden wanneer en zolang dat geen risico oplevert voor de kwaliteit of wanneer dat zelfs een stimulans voor kwaliteit kan betekenen.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de stelling dat zorg in natura onverenigbaar is met het pgb te verenigen is met de voorbeelden die door de regering worden gegeven. De regering benoemt onder andere de mogelijkheid van opname in een instelling in combinatie met verblijf thuis gedurende vakantie of weekenden, waarbij de keuzes in het budgetplan worden vastgelegd. Graag vernemen genoemde leden waarom deze combinatie van een budgetplan met verblijf in een instelling niet als een combinatie van pgb met zorg in natura gezien moet worden.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een nadere toelichting waarom het amendement van de leden Van der Staaij en Voortman bij de Wmo 20156 niet toepasbaar zou zijn in de Wlz. Waarom is het onmogelijk om voor het pgb vast te stellen tot welke hoogte betalingen worden gedaan, bijvoorbeeld wanneer een vergelijking wordt gemaakt met de kosten van een volledig pakket thuis?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het niet mogelijk is aanspraken op afzonderlijke functies te laten bestaan wanneer voldaan is aan het centrale criterium van de Wlz dat sprake moet zijn van permanent toezicht of 24 uur zorg. Waarom is het met het oog op de gewenste flexibiliteit niet wenselijk om bijvoorbeeld een groot deel van het volledig pakket thuis te kunnen combineren met huishoudelijke zorg op grond van het pgb?

De leden van de SGP-fractie lezen dat overbruggingszorg in de Wlz niet langer inhoudt het wachten op een plek in een voorkeursinstelling. Deze leden vragen wat dit betekent voor cliënten voor wie het niet langer verantwoord is om op basis van extramurale zorg thuis te verblijven, maar voor wie de voorkeursinstelling nog niet beschikbaar is. Betekent dit dat zij niet meer naar een andere instelling kunnen verhuizen, ook niet wanneer het verblijf naar verwachting nog jaren zal duren?

Genoemde leden vragen of de regering kan aangeven waar volgens haar de verschillen zitten tussen het genoemde Zweedse model en het model dat hier te lande bekend staat als het Zeeuws model. Op welke wijze betrekt de regering de ervaringen van het Zeeuwse model bij de verdere ontwikkeling met betrekking tot contracteren en de pilot dienaangaande, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat de regering vormen van tijdelijk verblijf binnen de Wlz mogelijk wil maken, ook voor een cliënt die thuis woont met behulp van een pgb. Klopt echter het signaal dat het pgb in deze gevallen niet aangewend zou mogen worden voor alle kosten die direct uit het verblijf voortvloeien en dat budgethouders hierover al op korte termijn zouden worden geïnformeerd, zo vragen deze leden. Deelt de regering de visie van deze leden dat mogelijkheden van respijtzorg door de Wlz in ieder geval niet beperkt, maar veeleer verruimd zouden moeten worden?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering het verbod op uitbesteding van zorgbemiddeling in het Besluit langdurige zorg wil regelen. Genoemde leden vragen waarom een dergelijk fundamenteel beginsel volgens de regering niet in de formele wet thuishoort.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe de inkomensafhankelijkheid van de eigen bijdrage voor het pgb in de toekomstige situatie zich verhoudt tot de opbouw die momenteel gehanteerd wordt.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat de voorgestelde systematiek van eigen betaling van de eigen bijdrage door de budgethouder tot extra betalingsproblemen leidt. Wordt in ieder geval het bedrag van de te betalen eigen bijdrage als onderdeel van het pgb geblokkeerd, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vinden het lovenswaardig dat de regering het kostenbewustzijn bij budgethouders wil versterken. De voorgestelde prikkels zijn volgens deze leden echter pas effectief wanneer budgethouders voordeel hebben bij het besparen van kosten. Graag vernemen zij welke voordelen budgethouders krijgen. Welke prikkels zijn er voor hen om kostenbesparende alternatieven te kiezen wanneer het netto resterende budget onverkort beschikbaar is?

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt in antwoord op vragen inzake partneropname gesteld: «De Wlz-uitvoerder wordt geacht bij de toewijzing van de zorg met verblijf rekening te houden met het recht op partneropname, en derhalve op de beschikbaarheid van een echtparenkamer in de gewenste gecontracteerde zorginstelling». Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay vraagt wat er moet worden verstaan onder «rekening houden met». Hoe dwingend is dit? Hoe wordt dit nader uitgewerkt? Er wordt immers aangegeven dat het in de rede ligt dat Wlz-uitvoerders afspraken maken met zorgaanbieders in de regio. Moeten Wlz-uitvoerders bijvoorbeeld één instelling met de mogelijkheid tot partneropname per gemeente of regio beschikbaar hebben? Op grond van dit wetsvoorstel hebben partners van een Wlz-geïndiceerde zorgvrager recht op partneropname. Hoe kan een zorgvrager dit recht afdwingen? Genoemd lid wijst er in dit kader op dat de komende jaren veel intramurale instellingen zullen sluiten, waardoor er mogelijk echtparenappartementen in de regio verdwijnen. Hoe wordt dit ondervangen? Hoe wordt geborgd dat er altijd een echtparenappartement binnen redelijke afstand beschikbaar is?

3. Kwaliteit

De leden van de PvdA-fractie merken tot hun spijt op dat hun vragen over de persoonsvolgende bekostiging (PVB) nauwelijks zijn beantwoord. Genoemde leden vragen nogmaals een uitgebreide toelichting op de gevolgen voor de zorginfrastructuur, de aanbieders, de zorgmedewerkers, de cliënten en de vernieuwing van het zorgaanbod. Deze leden lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat ActiZ leerervaringen gaat opdoen met vormen van persoonsvolgende bekostiging. De leden van de fractie van de PvdA zijn benieuwd naar de opzet van het experiment en naar de vormen van PVB die zij zullen verkennen. Zal het zorgplan van de cliënt de basis vormen voor de persoonsvolgende bekostiging? Graag ontvangen zij een toelichting van de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben afgelopen maand kennisgenomen van de resultaten uit het rapport «Verbetering kwaliteit ouderenzorg gaat langzaam» van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Graag zien zij een visie van de regering op wat de uitkomsten van dit onderzoek betekenen voor de hervorming van de langdurige zorg. Deze leden zijn geschrokken van de resultaten; de kwaliteit is in veel instellingen onder de maat, terwijl tegelijkertijd ook blijkt dat dit niet alleen een kwestie van geld is. Genoemde leden vragen dan ook hoe het kan dat de ene zorgaanbieder het echt heel goed doet met hetzelfde geld, en de andere aanbieder deze goede kwaliteit niet kan leveren. De leden van de PvdA-fractie willen graag concrete stappen zien van de regering; het is nu niet alleen meer aan het veld om de kwaliteit te verhogen. Wat is volgens de regering haar rol nu, en op welke manier hangt dit samen met de voorgenomen hervormingen binnen de langdurige zorg? Zijn deze hervormingen voldoende om in het volgende rapport een andere conclusie te kunnen lezen over de kwaliteit in de instellingen? Graag ontvangen genoemde leden een uitgebreide toelichting.

De leden van de PvdA-fractie hebben ten slotte nog een vraag bij dit hoofdstuk dat betrekking heeft op het productieplafond. Wat is de reden dat zal worden gewerkt met een productieplafond per instelling? De Wlz-zorg is voor iedereen die aan de toegangscriteria voldoet een verzekerd recht. Genoemde leden achten het dan ook als vanzelfsprekend dat cliënten moeten kunnen kiezen voor de door hun gewenste zorginstelling. Is het een mogelijkheid dat wanneer de door de cliënt gewenste zorginstelling aan het productieplafond zit, de productieruimte van een andere zorginstelling wordt ingezet? Graag zien deze leden een reactie op deze mogelijkheid.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering de regeling van arbeidsvoorwaarden nog steeds overlaat aan sociale partners. Deze leden zien echter dat veel mensen ontslagen worden en anderzijds er te veel bestuurders zijn die graaien. Kan de regering uitleggen waarom zij hiertegen geen maatregelen treft in het voorliggende wetsvoorstel en wegkijkt bij de gevolgen van enerzijds de ontslagen en anderzijds het gegraai? Kan de regering aangeven wat de kosten zijn voor de samenleving als iemand uit de zorg zijn baan verliest en in de WW of bijstand terecht komt of afhankelijk wordt van het inkomen van zijn partner? Welke zijn bijvoorbeeld de kosten gemoeid met de groei van 20.000 mensen uit de sector zorg, cultuur en welzijn die de afgelopen tijd extra in de WW zijn beland (cijfers CBS)? Genoemde leden zien dat er op dit moment veel massaontslagen aan de orde zijn. De sectorplannen van deze regering vinden zij een doekje voor het bloeden. Naar welk werk worden deze mensen begeleid, als vele functies nu worden geschrapt in de zorg? Kan de regering dat uitleggen? Kan de regering dan meteen uitleggen hoe zij scholing in het kader van de werk naar werktrajecten ziet? De leden van de SP-fractie constateren dat het niet zo makkelijk is om een huishoudelijk verzorgende om te scholen naar een wijkverpleegkundige. Kan de regering een nadere toelichting hierop geven?

De leden van de SP-fractie hebben in hun eerder gestelde vragen aan de regering gevraagd wat het onderliggend wetsvoorstel betekent voor het vastgoed van zorginstellingen.

Zo hebben genoemde leden gevraagd of de regering inzicht kan verschaffen in de extra rentekosten door een risico-opslag van de banken nu de kapitaallasten zijn geprivatiseerd en of de regering een reële schatting aan de Kamer kan doen toekomen. Deze leden zijn echter nog niet tevreden met de gegeven antwoorden van de regering. De leden van de SP-fractie vragen of de regering concreet kan uitleggen met welk percentage de rente van het vastgoed in de zorg is gestegen. Kan de regering dat nader toelichten en daarbij aangeven om welke bedragen het in absolute zin precies gaat?

Op pagina 132 van de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de CDA-fractie dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zorgkantoren geen aanwijzing kan geven. Is dat in zijn algemeenheid zo of geldt dit alleen voor het pgb? Op pagina 153 staat dat de Minister de bevoegdheid heeft om per regio een zorgkantoor aan te wijzen die de administratie en/of controle uitvoert voor alle verzekerden. In de aanwijzing kan de Minister instructies meegeven waar het zorgkantoor zich aan moet houden. Deze leden vragen of deze instructies ook kunnen inhouden dat voldoende zorg ingekocht wordt. Kan de regering garanderen dat de angst van de VGN, opgeschreven in haar position paper, namelijk dat zorgkantoren instellingen onder druk gaan zetten om bestaande cliënten met een laag zzp uit te laten stromen zich niet zal voordoen? Mocht dit onverhoopt wel gebeuren, kan de regering dan ingrijpen?Net als de leden van de D66-fractie hebben de leden van de CDA-fractie eerder vraagtekens gezet bij de regeldruk als gevolg van artikel 8.1.1 Wlz. Daarom hebben deze leden de volgende nadere vragen: Moeten alle punten opgenomen worden in het persoonlijke zorgplan of kan in overleg afgesproken worden dat dit niet hoeft? Waarom kiest de regering niet voor de persoonsvolgende financiering c.q. bekostiging op basis van het zorgplan zoals afgesproken met de cliënt? Het is toch zo dat het zorgplan moet voldoen aan «verantwoorde zorg» zoals bedoeld in de Kwaliteitswet en de Wet BIG en dat daarmee geborgd is dat in het persoonlijke zorgplan alle benodigde aspecten aan de orde komen? Kan daarom niet volstaan worden met het opnemen van de bepaling dat cliënten recht hebben op bespreking van hun persoonlijke zorgplan?De leden van de CDA-fractie vragen of het wijsheid is mensen met een lage intramurale indicatie ingevolge het overgangsrecht te vragen binnen één jaar te kiezen. Het is zeer denkbaar dat deze mensen dan kiezen voor een (duurdere) intramurale plek, terwijl als zij weten dat zij de toegang houden zij wellicht langer thuis blijven wonen. Het voortschrijden van de ouderdom zal er in veel gevallen toe leiden dat zij op enig moment toch in aanmerking komen voor een intramurale indicatie onder de nieuwe wet. Genoemde leden vragen de regering dan ook dit te heroverwegen.

De desbetreffende zorgorganisaties moeten nu al kwalitatief goede zorg leveren op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen en het Besluit zorgplanbespreking. Het flankerend beleid is erop gericht om een kwaliteitsimpuls te geven aan de zorg. De leden van de PVV-fractie maken de regering attent op het laatste rapport van de IGZ over de kwaliteit van zorg- en verpleeghuizen en dat was niet echt positief te noemen. Is de regering het met deze leden eens, dat eerst de kwaliteit op orde moet zijn alvorens er een nieuw stelsel op losgelaten wordt? Genoemde leden zitten niet te wachten op het antwoord dat met de nieuwe wet de zorg beter wordt, want deze hele operatie gaat gepaard met enorme bezuinigingen.

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de IGZ zal gaan toezien op de naleving van de wettelijk verankerde zorgplanbespreking. Dat betekent dat de IGZ erop toeziet dat instellingen het zorgplan zorgvuldig en in nauw overleg met de cliënt en zijn verwanten opstellen en uitvoeren. Mogen zorgaanbieders, zo vragen deze leden, ervan uitgaan dat de IGZ haar toetsingscriteria gaat publiceren? En worden deze criteria ook afgestemd met andere domeinen als de Jeugdwet en de Zvw?

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat per zorgkantoor op basis van het verleden geraamd en bekend gemaakt zal worden hoeveel beschikbaar is voor zorg in natura en voor het pgb. Worden er – met het loslaten van de afzonderlijke plafonds – in het geheel geen verhoudingen aangegeven tussen enerzijds zorg in natura en anderzijds het pgb? Is het denkbaar dat in het geval een zorgkantoor ruim zorg in natura inkoopt, er weinig tot niets overblijft om pgb-zorg te realiseren?

De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering bij de zorgplanbespreking blijft vasthouden aan de gedetailleerde bepalingen in plaats van aan te sluiten bij de acht domeinen die de uitwerking zijn van kwaliteit van bestaan binnen de gehandicaptenzorg.

Zorgorganisaties hebben door alle veranderingen in het zorgbeleid steeds meer moeite om hun vastgoed duurzaam gefinancierd te krijgen. Wat doet de regering om aan deze problemen tegemoet te komen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Ook na beantwoording van de regering blijven bij de leden van de GroenLinks-fractie zorgen bestaan dat door de wijze waarop het zorgplan in de Wet langdurige zorg is ondergebracht, het zorgplan meer een afvinklijst wordt dan een instrument dat de regie van de zorgvrager centraal stelt. Genoemde leden zijn het met de regering eens dat het zorgplan een goede basis kan zijn voor goede afspraken tussen cliënt en zorgverlener over hoe de zorg ingericht wordt. Is de regering het met deze leden eens dat onafhankelijke cliëntondersteuning en goede informatievoorziening aan mensen die zorg nodig hebben minstens zo belangrijk is als het zorgplan zelf?

De leden van de GroenLinks-fractie krijgen van de regering graag meer duidelijkheid of cliëntondersteuning in de huidige opzet van de Wlz ook echt onafhankelijk is. De Wlz-uitvoerder is volgens de regering verantwoordelijk voor het waarborgen van onafhankelijke cliëntondersteuning, maar heeft zelf ook belangen bij een doelmatige uitvoering van de Wlz. Is de regering bereid onafhankelijke cliëntondersteuning beter te borgen in voorliggend wetsvoorstel, net als de onafhankelijkheid bij het wetsvoorstel Wmo 2015 ook geborgd is?

Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay constateert dat in het wetsvoorstel en de nota naar aanleiding van het verslag de specialist ouderengeneeskunde (SOG) niet wordt genoemd. Een SOG is gespecialiseerd in de zorg voor kwetsbare ouderen, met name bij complexe problematiek en comorbiditeit binnen deze groep. Gezien het feit dat het aantal ouderen met een dergelijke problematiek toeneemt en, belangrijker, onderhavige wet gericht is op deze ouderen, is het van belang de positie van de SOG te borgen. Hoe ziet de regering de rol van de SOG? Zou naast de algemeen medische zorg deze meer specialistische zorg aan deze groep niet geborgd moeten worden? Kan de regering haar keuze toelichten? Zou dit de kwaliteit van zorg aan deze groep niet doen stijgen? Zou hier vanuit het oogpunt van preventie niet ook veel gezondheidswinst én financiële winst te halen vallen? Waarom is ervoor gekozen deze functie niet op te nemen in de wet?

Deze wet kent een flinke taakstelling. Zeer recent bleek uit onderzoek dat veel zorgmedewerkers signaleren dat de kwaliteit van zorg de laatste tijd achteruitgaat door met name personeelsgebrek, maar ook regeldruk. Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay vraagt hoe deze twee zaken zich verhouden tot elkaar, met name met het oog op de toenemende verwachte zorgzwaarte maar ook ten gevolge van regeldruk. Hoe kan kwaliteitsverlies voorkomen worden? Hoe kan voorkomen worden dat de kwaliteit van zorg aan ouderen lijdt onder de maatregelen, met (naast het menselijke aspect) als mogelijk gevolg hogere zorgkosten, bijvoorbeeld door een gebroken heup na een valpartij? Hoe kan voorkomen worden dat zorgpersoneel opbrandt door een te hoge werkdruk, waardoor zij wellicht verloren gaan voor de zorg, terwijl zij juist nu en in de toekomst zeer hard nodig zijn?

4. Betrokkenheid

In de inbreng voor het verslag hebben de leden van de PvdA-fractie al enkele vragen gesteld over de positie van mantelzorgers binnen de Wlz. Hierbij gaf de regering aan het belangrijk te vinden dat de positie van de mantelzorger in de instelling wordt versterkt. Genoemde leden missen echter concrete stappen hiertoe in de beantwoording van de regering. Het is volgens de regering aan de instelling om de mantelzorger in de gelegenheid te stellen om aan te schuiven bij een zorgplanbespreking. Dit is volgens deze leden echter niet voldoende. Mantelzorgers leveren een grote bijdrage aan het welzijn van de cliënt, en de leden van de fractie van de PvdA achten het niet voldoende om het aan de instellingen te laten om hen wel of niet uit te nodigen voor de zorgplanbespreking. Hoe kan worden gestimuleerd dat zorginstellingen de mantelzorger actief betrekken bij het zorgplan, de evaluatie en de zorgplanbespreking? Welke concrete acties zullen de Wlz-uitvoerders ondernemen wanneer de instellingen de mantelzorgers onvoldoende betrekken bij deze besprekingen? In hoeverre is de aandacht voor mantelzorgers nu al aan de orde binnen instellingen? De regering vertrouwt erop dat instellingen en Wlz-uitvoerders het niet op nadere regelgeving willen laten aankomen. Welke eventuele regelgeving heeft de regering hierbij in gedachten wanneer toch blijkt dat de instellingen en de Wlz-uitvoerders hun taak niet naar behoren uitvoeren? Graag lezen deze leden een uitgebreide visie op dit punt.

Uit een enquête van ActiZ bleek deze maand dat zorgorganisaties moeite hebben om noodzakelijke investeringen gefinancierd te krijgen. Twintig procent van de organisaties heeft plannen moeten uitstellen of afblazen. Op welke manier kan worden gestimuleerd dat zorginstellingen vrijkomende woonruimtes geschikt kunnen maken om deze te verhuren? Bestaan er barrières waardoor dit nu wordt bemoeilijkt? Welke oplossingen worden hier vanuit de regering voor geboden? Bestaan er andere oplossingen zoals bijvoorbeeld mede-eigenaarschap? De leden van de fractie van de PvdA zien graag dat de mogelijkheden tot zeggenschap en zelfs mede-eigenaarschap worden versterkt. Hoe gebeurt dit op dit moment? De instellingen hebben moeite met de financieringseisen van de banken. Is het mogelijk dat cliënten, ouderen en familie zelf gedeeltelijk voor deze financiering zorgen door mede-eigenaar te worden van een zorginitiatief? Kunnen dergelijke mogelijkheden worden gestimuleerd? Zorgt het mede-eigenaarschap volgens de regering tegelijkertijd ook voor een grotere betrokkenheid van het zorginitiatief bij de buurt en andersom? Zou dit een bijdrage aan een wederzijdse betrokkenheid kunnen leveren? Wat zijn andere manieren waarop deze betrokkenheid kan worden gestimuleerd? Hoe wordt een zorginitiatief een deel van de wijk of het dorp, hoe kan interactie worden bevorderd? Genoemde leden hechten veel belang aan deze interactie en betrokkenheid en zien graag concrete plannen hiertoe van de regering.

De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke wijze nu precies de onafhankelijke cliëntondersteuning is geregeld voor mensen die zorg nodig hebben uit de Wlz. Kan de regering dat nader toelichten?

Vrijwilligers die professionele zorg bieden, dienen net als zorgverleners die betaalde zorg verlenen te voldoen aan de geldende kwaliteitseisen. Ze moeten onder andere voldoen aan de vereisten in de Wet BIG wat betreft het verrichten van voorbehouden handelingen. Vindt de regering dit wenselijk, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat vrijwilligers die professionele zorg bieden, net als zorgverleners die betaalde zorg verlenen, dienen te voldoen aan de geldende kwaliteitseisen. Ze moeten onder andere voldoen aan de vereisten in de Wet BIG wat betreft het verrichten van voorbehouden handelingen. Dit betekent dat vrijwilligers alleen zelfstandig voorbehouden handelingen mogen verrichten als ze tot een beroepsgroep behoren die hiertoe zelfstandig bevoegd is. Leidt deze rol van vrijwilligers niet, zo vragen deze leden, tot een grotere drempel om als vrijwilliger zorg te bieden?

5. Wie is waarvoor verantwoordelijk?

Ten aanzien van de geleidelijke overgang van bevoorschotting naar declaraties geeft de regering aan dat in overleg met onder andere zorgaanbieders vraagstukken op het gebied van declaratieverkeer worden uitgewerkt. De leden van de VVD-fractie vragen of hierbij ook partijen worden betrokken die een rol spelen bij de daadwerkelijke financiering van de zorginstellingen. Wordt hierbij ook nagedacht over aanpassingen die mogelijkheden bieden om andere investeerders in de langdurige zorg aan te trekken?

De bevoorschotting blijft in 2015 en 2016 ongewijzigd, voor de periode daarna is er nog geen besluit genomen. Wanneer verwacht de regering hierover duidelijkheid te kunnen geven? Welke stappen is de regering voornemens de komende tijd ten aanzien van dit onderwerp te zetten?

De leden van de PvdA-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat het maximumtarief dat wordt gehanteerd wanneer geen overeenstemming wordt bereikt tussen de zorgaanbieders en het zorgkantoor, een ongewenste prikkel betekent voor een zorgaanbieder om niet akkoord te gaan met tarieven die lager liggen dan het maximumtarief. Genoemde leden vragen op welke manier in de Wlz zal worden onderhandeld door zorgaanbieders en zorgkantoren, wanneer deze maximumtarieven verdwijnen. Op welke manier zullen de tarieven dan worden bepaald? Hoe kan een «race to the bottom» worden voorkomen?

Binnen het totale budgettaire kader van de Wlz zullen twee deelkaders worden gecreëerd. Een contracteerruimte voor zorg in natura en een budgetplafond voor pgb. De leden van de PVV-fractie vragen wat de consequenties zijn voor cliënten, wanneer het budgetplafond bereikt is. Een andere vorm van zorg is niet voorhanden, anders komt iemand niet in aanmerking voor een pgb, dus krijgt iemand dan gewoon geen zorg?

De leden van de D66-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat het CIZ een andere wijze van indiceren zal gaan toepassen. Zal dit al voor het jaar 2015 voor nieuwe instromers in de Wlz plaatsvinden? De medewerkers van het CIZ zullen hierop moeten worden geschoold. Hoe ziet deze bijscholing eruit en is dit haalbaar voor de uitvoering van 2015?

6. Samenhang tussen de Wlz en andere domeinen

De regering geeft aan dat nieuwe initiatieven ten aanzien van het «Fokus» concept geen plaats krijgen binnen de voorstelde nieuwe subsidieregeling. Deze nieuwe initiatieven zouden binnen de Wlz vanuit een integraal pakket moeten worden gerealiseerd, waarbij eventueel gebruik kan worden gemaakt van een meerzorgregeling. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering kiest voor een andere benadering van nieuwe initiatieven op dit vlak. In hoeverre zijn nieuwe initiatieven, gegeven deze insteek van de regering, in staat om eenzelfde zorgaanbod voor dezelfde voorwaarden te creëren vergeleken met de bestaande aanbieders?

De regering geeft aan dat de kinderdagcentra (KDC’s) onder de Wlz gaan vallen. In hoeverre is het voor de doelgroep van de KDC’s mogelijk om onderwijs te volgen? In hoeverre verschilt de doelgroep van de KDC’s van de medisch kinderdagverblijven?

De ketenzorg dementie lijkt door de opsplitsing gedeeltelijk naar de Zvw en gedeeltelijk naar de Wlz uiteen te vallen. Zo bestaan er zorgen over de continuïteit bij de overdracht vanuit de Zvw naar de Wlz, doordat de functie casemanagement niet is opgenomen in de Wlz. Wat is de reactie van de regering op deze zorgen?

De leden van de SP-fractie zijn blij dat de regering duidelijk gemaakt heeft dat de zorgverzekeraar geen rol heeft in de indicatiestelling; dat was in de memorie van toelichting onduidelijk omschreven, vonden deze leden. Echter, de regering geeft wel aan dat de zorgverzekeraars een rol hebben bij de beoordeling van het indicatiebesluit als het gaat om een persoonsgebonden budget of een volledig pakket thuis. Kan de regering toelichten welke rol de zorgverzekeraar dan precies hierin heeft? Genoemde leden vinden dit onduidelijk.

De leden van de SP-fractie lezen in de beantwoording van de regering van hun vragen dat mensen die een laag zorgzwaartepakket hebben, een jaar de tijd krijgen om te kiezen voor zorg in een instelling. Deze leden willen weten of mensen met een zorgzwaartepakket 1,2 of 3 daarmee de keuze krijgen om naar een verzorgingshuis te gaan. Kan de regering dat nader toelichten? Genoemde leden krijgen signalen binnen dat zorgkantoren zorgaanbieders sneller aansturen op de afbouw van de intramurale capaciteit, soms sneller dan de regering beoogt. Ontvangt de regering deze signalen ook en wat is de reactie van de regering hierop? Vindt de regering het wenselijk dat zorgverzekeraars vooruitlopen in het beleid en strengere regels treffen dan de regering oplegt? De leden van de SP-fractie vragen of de regering de Kamer een overzicht kan doen toekomen, waarin aangegeven wordt welk beleid alle zorgkantoren voeren als het gaat om de inkoop van capaciteit in de intramurale zorg. Indien de regering geen overzicht wil sturen, verlangen deze leden een toelichting waarom de regering dit verzuimt.

Elk jaar in mei brengt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een onderzoek uit naar de uitgavenontwikkeling. Mocht daaruit blijken dat de beschikbare middelen niet toereikend zijn, dan zal een nieuwe afweging worden gemaakt of het nodig is extra middelen ter beschikking te stellen. Wordt het recht op zorg gegarandeerd, zo willen de leden van de PVV-fractie graag bevestigd zien.

De leden van de PVV-fractie hebben om een toelichting gevraagd bij de mogelijke afwenteling vanuit de Wmo en de Zvw op de Wlz, maar hierop geen antwoord gekregen. Als het allemaal beter wordt, zo stellen deze leden, dan moet er toch ook geen prikkel zijn om af te wentelen? Vanwaar dit wantrouwen? Graag ontvangen zij nu wel een antwoord.

Het CIZ is toegerust om op basis van kennis van wet- en regelgeving en kennis van de verschillende doelgroepen binnen de Wlz te komen tot onafhankelijke indicatiestelling. Daarmee heeft het CIZ vanaf zijn start in 2005 kennis en ervaring opgedaan. De regering wil daarvan graag gebruik maken voor het bepalen van het recht op zorg op grond van de Wlz, mede met het oog op het zoveel mogelijk voorkómen van afwenteling vanuit andere domeinen. Kan de regering bovenstaande toelichten en onderbouwen waarom de huisarts en wijkverpleegkundige hier niet toe in staat zouden zijn? Het CIZ heeft nou niet echt bewezen zorgvuldig met indicatiebesluiten om te gaan.

De gemeente en verzekeraar beslissen uiteindelijk zelf of zij het nog doelmatig en verantwoord vinden om de benodigde zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015, de Jeugdwet en/of de Zvw voort te zetten. De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd wie bij de gemeente en zorgverzekeraar dit gaan beslissen. Waarom zouden deze partijen zich inspannen als zij de kosten op de Wlz kunnen afwentelen? Het antwoord dat er strikte eisen aan een Wlz-indicatie worden gesteld, vinden deze leden niet voldoende. De toestand van een zorgbehoevende kan bijzonder snel achteruitgaan als er niet goed voor hem/haar gezorgd wordt. Gemakzucht van gemeente en zorgverzekeraars kan dus sneller een Wlz-opname tot gevolg hebben. Graag ontvangen deze leden een toelichting.

Als een cliënt met een zware zorgbehoefte mogelijk recht heeft op Wlz-zorg, maar geen Wlz-indicatie wil aanvragen, kan het nodig zijn dat er een gesprek plaatsvindt met gemeente, mantelzorgers, het CIZ en de zorgverzekeraar om te bespreken wat in de thuissituatie mogelijk en verantwoord is. Doel van het gesprek is om te onderzoeken of alle betrokkenen samen mogelijk kunnen maken wat de cliënt graag wil. De gemeente en de verzekeraar beslissen uiteindelijk zelf of zij het nog doelmatig vinden om de benodigde zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015, de Jeugdwet en/of de Zvw voort te zetten. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering werkelijk zo naïef is, dat zij denkt dat verzekeraars hieraan actief gaan meewerken.

De leden van de D66-fractie tonen zich enigszins verbaasd dat het casemanagement dementie in de Wlz niet langer is geborgd. Dit terwijl de casemanager een belangrijke ondersteuning kan bieden aan aanbieders. Naar aanleiding hiervan hebben zij enkele vragen. Hoe wordt een warme overdracht geborgd als mensen overgaan van hulp gefinancierd uit de Zvw naar de Wlz, bijvoorbeeld mensen met dementie? Kunnen zij wel de casemanager dementie inzetten voor deze overdracht? En op welke manier is deze continuïteit geborgd als de casemanager niet meer ingezet mag worden in de Wlz?

Uit de beantwoording van vragen van de ChristenUnie-fractie blijkt dat losse casemanagement dementie in de Wlz verdwijnt, omdat zorg die onder de Wlz valt wordt geleverd als een compleet pakket. Vanuit Alzheimer Nederland bestaan daar grote zorgen over, die door deze leden worden gedeeld.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering het met de stelling van Alzheimer Nederland eens is dat niet iedere zorgaanbieder dezelfde capaciteiten en ervaringen heeft als de hbo-plus opgeleide casemanager dementie. Zo ja, waarom kunnen mensen met dementie dan geen casemanager inzetten op het moment dat zij thuis wonen met behulp van het vpt of het pgb? Hoe hangt dit samen met de continuïteit van zorg?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe de overdracht is geborgd als mensen overgaan van hulp gefinancierd uit de Zvw naar de Wlz, in het bijzonder voor mensen met dementie. Kunnen zij de casemanager dementie inzetten voor deze overdracht?

Deze leden lezen in de nota naar aanleiding van verslag dat in het geval van dementie een nieuw indicatiebesluit aan de orde kan komen. Waarom kan in de zorgprofielen geen rekening worden gehouden met het ziekteverloop, zodat hier geen extra indicaties voor gedaan hoeven te worden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie willen weten op welke manier de samenwerking tussen de verschillende disciplines rond dementie wordt geborgd in de Wlz.

De regering verwacht dat het aantal aanvragers van een Wlz-indicatie zal dalen vanwege de behoefte van burgers om thuis te wonen en op basis van de Wmo en de Zvw hulp te ontvangen. Zolang er een verantwoorde situatie van extramurale zorg is op basis van de Wmo en de Zvw zal men geen Wlz-indicatie aanvragen, zo spreekt de regering uit. De leden van de SGP-fractie vragen hoe reëel die verwachting is, gezien het feit dat veel burgers die weliswaar met behulp van de Wmo en de Zvw thuis zouden kunnen wonen ook voldoen aan de criteria van de Wlz. Is het niet logischer te veronderstellen dat gemeenten – gelet op hun budgettaire uitdagingen – zullen proberen deze groep naar de Wlz te verplaatsen, ondanks het feit dat betrokkenen ook tevreden kunnen zijn met het aanbod op grond van de Wmo en de Zvw?

De leden van de SGP-fractie vragen naar de samenloop tussen passend onderwijs en de Wlz. Wordt gedurende schoolvakanties wel vergoeding voor dagbesteding op basis van de Wlz verstrekt, zo vragen genoemde leden.

De leden van de SGP-fractie hebben in de transitieagenda langer zelfstandig wonen ondanks de aankondiging een reactie gemist op het onderzoek van het Netwerk notarissen dat gemeenten onvoldoende voorbereid zijn op de behoefte aan mantelzorg. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op de extra lasten die bij het creëren van een mantelzorgwoning kunnen ontstaan door eisen aan woningsplitsing. Welke inspanningen pleegt de regering om deze knelpunten op korte termijn te verhelpen, zo vragen zij.

Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay leest in de nota naar aanleiding van het verslag «Een beperkte beschikbaarheid van specialistische ondersteuning in een bepaald gebied ontslaat gemeenten niet van de taak om een passend ondersteuningsaanbod te doen. Vervoer van en naar de voorziening kan ook deel uitmaken van het aanbod.» Dat gemeenten daarvoor verantwoordelijk worden gemaakt moge duidelijk zijn. Genoemd lid vraagt echter hoe de afstemming gerealiseerd wordt. Het aantal intramurale zorginstellingen zal immers afnemen, waarmee bovendien op lokaal niveau voorzieningen als dagbesteding verdwijnen. Er zijn dan op korte afstand geen Wlz-aanbieders meer beschikbaar. In steden is hier veel makkelijker op in te spelen dan in dunbevolkte gebieden. Hoe is een soepele overgang tussen de Wmo en de Wlz dan realiseerbaar?

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt voorts op pagina 169 aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor een «warme overdracht» naar de Wlz. De inzet van onafhankelijke cliëntondersteuning zou hieraan moeten bijdragen. De Wlz-uitvoerder wordt verantwoordelijk voor cliëntondersteuning. Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay vraagt waarom er niet gekozen is voor onafhankelijke cliëntondersteuning over de wetten heen. Is dat niet de beste manier om breed te kunnen kijken welke behoefte aan zorg en/of ondersteuning iemand nodig heeft en daar adequaat bij te kunnen ondersteunen? Graag ontvangt dit lid hierop een reactie.

7. Financiële houdbaarheid

De regering gaat er vanuit dat de raming van de Wlz-uitgaven en de instrumenten voor financiële beheersing in de komende jaren adequaat zijn, wat de kans op tegenvallers beperkt. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering exact kan aangeven waarop deze verwachting is gebaseerd.

Daarnaast is het aan een volgend kabinet of het de premie van de Wlz aanpast. Mocht dit niet het geval zijn, of mocht de gemaakte raming niet overeenkomen met de daadwerkelijke realisatie, dan kan een tekort in het Wlz-fonds ontstaan. Op welke manier wordt met een dergelijk tekort omgegaan? Welke gevolgen heeft een tekort in het Wlz-fonds?

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de enorme stijging tussen 2013 en 2014 van het aantal mensen dat een betalingsregeling heeft getroffen bij de zorgverzekeraars. Zij vragen de regering wat hun verklaring is voor deze stijging.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de financiële onderbouwing van dit wetsvoorstel te veel op aannames en hoop is gebaseerd in plaats van op reële cijfers en ervaringen uit het verleden. Deze leden hopen ook dat de ramingen kloppen, dat de middelen voor de financiële beheersing in de komende jaren adequaat zijn en de kans op tegenvallers wordt beperkt, maar zij vinden dit nog te weinig concreet gemaakt door de regering. Daarom de vraag of de regering meer dan in de nota naar aanleiding van het verslag de financiële randvoorwaarden helder uiteen kan zetten. Ook de uitleg van hoe er € 0,5 miljard bespaard kan worden op de Wlz vinden deze leden niet helder gemaakt door de regering. Welke cijfers liggen er ten grondslag aan het feit dat de regering stelt dat door uniforme indicatiestelling de kosten zullen gaan dalen.Hoeveel gaat deze maatregel concreet opleveren? Dan lezen de leden van de CDA-fractie nog een tweede aanname, namelijk de doelmatigheid van de zorgleverantie. Hoeveel gaat die maatregel concreet opleveren?

Op pagina 177 lezen de leden van de CDA-fractie dat er € 110 miljoen nodig is voor extra solvabiliteit. In de brief van de Minister en Staatssecretaris van VWS d.d. 14 april 2014 stond dat de overhevelingen van de AWBZ naar de Zvw en de overhevelingen van de Zvw naar gemeenten in het kader van de Jeugdwet per saldo leiden tot een toename van de minimaal vereiste solvabiliteit met circa € 350 miljoen.7 Waarom wordt in de nota naar aanleiding van het verslag een ander bedrag genoteerd? Is bij beide bedragen reeds rekening gehouden met Solvency II?

De regering stelt dat de Wlz-premie constant blijft in de komende jaren en dat als de uitgaven hoger zijn dan verwacht de regering hier dan verantwoordelijk voor is.Dat betekent dat naast het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) met een negatief saldo van € 20 miljard er een nieuw fonds kan ontstaan met wederom een negatief vermogen; klopt dit, zo vragen deze leden. De regering stelt ook dat zij niet in 2018 het oude AFBZ wil afschrijven maar dat zij dit wil uitstellen tot 2023.Graag horen de leden van de CDA-fractie waarom de regering dit vijf jaar later wil doen dan in de eerdere brief werd aangegeven. En waarom begint de regering daar niet stapsgewijs vanaf 2017 mee?

Intramuraal voeren zorgkantoren momenteel een tariefskorting door van circa 2% op de maximumtarieven. Indien zij dit zouden verdubbelen bij te veel overhead/regels zou dit een extra kostenreductie van circa € 350–400 miljoen opleveren. De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering hier niet voor gekozen heeft.

Momenteel kunnen aanbieders in een aantal gevallen al zelf indiceren. Indien aanbieders alle taken zouden overnemen van het CIZ wordt een bedrag van € 50–100 miljoen bespaard (aan uitvoeringskosten CIZ). Het is daarbij wel de vraag of aanbieders deze taken goedkoper kunnen uitvoeren dan het CIZ en of er geen ongewenste effecten ontstaan door een toename van de zorgkosten. Genoemde leden vragen waarop deze aanname is gebaseerd en of de vele fouten die het CIZ zoal maakt zo’n besluit niet zouden rechtvaardigen.

De verwachting is dat de overheadkosten juist gaan toenemen als de zorginstelling zelf het indicatieproces moet overnemen van het CIZ. De leden van de PVV-fractie willen hierop graag een toelichting.

In het kader van de Wlz is een taakstelling van € 500 miljoen ingeboekt, die mede kan worden ingevuld door het tegengaan van verspilling in de zorg. Op dit punt heeft de regering een afzonderlijk actieprogramma opgesteld. Deze leden vinden dit nogal naïef van de regering, daar zij ervan overtuigd zijn dat, gebaseerd op ervaringen uit het verleden, die taakstelling behaald zal gaan worden door te beknibbelen op de zorg en het zorgpersoneel. Zie de vele ontslagen die nu al aangekondigd zijn. Graag ontvangen genoemde leden een toelichting en zij stellen nogmaals de vraag waarom er niet specifiek wordt ingezet op het tegengaan van verspilling met afzonderlijke maatregelen zoals regelmatig wordt voorgesteld door leden van de PVV-fractie.

De verwachting is dat de kosten en de verbruikte tijd juist gaan toenemen als medewerkers zelf verantwoordelijk worden voor het naleven van de verantwoordelijkheden in het kader van de Arbowet. Deze leden merken op dat het hier weer gaat om een verwachting en zij zouden hierop graag een toelichting krijgen.

Het generiek decimeren van de ondersteuningsfuncties binnen een organisatie zal leiden tot een ondoelmatig zorgverleningsproces. Zal leiden tot? Waarop is dit gebaseerd, daar er ook instellingen zijn die hier met groot succes wel in geslaagd zijn zonder dat het zorgverleningsproces ondoelmatig is geworden?

De beheerskosten zullen afnemen maar het risico bestaat dat de zorguitgaven zullen toenemen door een ondoelmatige aansturing van het zorgverleningsproces. Gaarne ontvangen de leden van de PVV-fractie een toelichting op dit antwoord.

Het verbeteren van de informatievoorziening is een continu vraagstuk. Daarmee kunnen ook de kosten en de tijdsinvestering worden beperkt. Het is echter onbekend in welk mate dit het geval zal zijn. Deze leden vragen de regering dit toch uit te zoeken en te berekenen.

De leden van de PVV-fractie hebben geconstateerd dat de totale uitgaven langdurige zorg van de Wlz, Jeugdwet, Wmo en Zvw € 2 miljard lager zijn dan de huidige AWBZ-uitgaven. Zij vragen waar de resterende € 2 miljard zijn gebleven. In haar antwoord geeft de regering aan dat het verschil wordt veroorzaakt door de taakstelling die is verbonden aan de hervorming van de langdurige zorg. Bedoelt de regering hier echt te beamen, dat er een taakstelling van € 2 miljard op de langdurige zorg is losgelaten?

De leden van de PVV-fractie hebben in het verslag gevraagd om de volgende tabel in en aan te vullen, maar kregen tot hun grote schrik een aangepaste tabel ingevuld retour, waarbij een complete regel was weggelaten. Deze leden vragen daarom nog een keer om onderstaande tabel in zijn geheel in en aan te vullen.

 

2015

2016

2017

2018

AWBZ

30

31

33

?

Wlz

17,5

16,9

16,4

?

Wmo

3

?

?

?

Jeugd

1

?

?

?

Zvw

4

?

?

?

Minder AWBZ/Wlz

4,5

?

?

?

percentage

15%

?

?

?

8. Regeldruk

Het is de leden van de PvdA-fractie opgevallen dat het terugdringen van de regeldruk en overhead veel tekst kent in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag, maar dat het weinig concrete doelstellingen en maatregelen bevat. Het komt tot zover weinig ambitieus over op genoemde leden. Deze leden vragen de regering dan ook om een hogere ambitie van de regering met een concreet actieplan.

De leden van de fractie van de PvdA zijn benieuwd naar de manier waarop de ervaringen en conclusies uit de experimenten met regelarme instellingen worden gebruikt in de uitwerking van de Wlz. Waarom is de hervorming van de langdurige zorg niet aangegrepen als mogelijkheid om naar aanleiding van de ERAI-ervaringen een norm op te stellen? Hiernaast heeft het project «Voorkomen verspilling zorg» plaatsgevonden. Deze leden zijn benieuwd naar de uitwerking van deze ervaringen in de Wet langdurige zorg. Welke opdracht krijgen zorgkantoren hierbij bij de zorginkoop? Ook willen genoemde leden weten welke opdracht de zorgkantoren krijgen bij de inkoop met betrekking tot de overhead. Hoe staat het nu met de gesprekken met zorgkantoren en aanbieders, naar aanleiding van de toezegging aan de leden van de PvdA-fractie dat de overhead moet worden teruggebracht?

De leden van de PvdA-fractie hebben gelezen over het experimenteerartikel in de wet waardoor innovatie wettelijk wordt gestimuleerd. Genoemde leden zijn tevreden over dit experimenteerartikel, echter resteren nog enkele vragen hierover bij deze leden. Wie beslist wanneer van de Wlz mag worden afgeweken? In het geval dat hier toestemming toe wordt gegeven, mag dan van alle voorschriften worden afgeweken?

De regering zegt in haar beantwoording dat zij voornemens is om het aantal regio’s met zorgkantoren te verminderen. De leden van de SP-fractie zijn benieuwd waarom de regering kiest voor deze schaalvergroting; is het juist niet verstandiger om te kijken naar schaalverkleining? Deze leden verwachten een toelichting op dit punt. Tevens vragen zij of de regering bereid is om het aantal zorgkantoren te koppelen aan het aantal centrumgemeenten. Is dit niet een veel logischere maat zodat de zorg waarvoor de gemeenten verantwoordelijk zijn beter kan worden afgestemd met de zorg waarvoor het zorgkantoor verantwoordelijk is? Kan de regering daarop antwoorden? Verder willen de leden van de SP-fractie weten wanneer de Kamer hierover geïnformeerd wordt. Tevens willen zij weten wanneer de Kamer de tussenevaluatie experiment regelarme instellingen kan verwachten, waarin de regering met voorstellen komt om de bureaucratie te verminderen.

De in het experiment regelarme instellingen opgedane ervaringen zullen worden betrokken bij de ontwikkeling van de kwaliteitsindicatoren. Begrijpen de leden van de PVV-fractie hieruit goed, dat de kwaliteitsindicatoren pas worden ontwikkeld na de evaluatie van het experiment? Dat gebeurt namelijk bij andere onderdelen uit het experiment ook. Is dat niet veel te laat? Is het niet van groot belang, dat juist bij het ingaan van deze enorme stelselherziening de kwaliteit op zijn minst gewaarborgd moet zijn?

De leden van de D66-fractie lezen dat de mogelijkheid voor meerjarige contracteren van zorgaanbieders formeel nu reeds bestaat in de AWBZ. Van deze mogelijkheid maken zorgkantoren in de praktijk echter nauwelijks gebruik. Waar ligt dat aan, zo vragen deze leden. Zullen de jaarlijks wijzigende financiële kaders c.q. het beschikbare budget in de toekomst naar verwachting van de regering geen belemmering meer vormen? En op welke wijze wordt geborgd dat zorgkantoren ook in 2015 al (selectief) meerjarenafspraken gaan maken?

De leden van de D66-fractie constateren dat er een groep cliënten is die beschikt over een indicatie voor verblijf, maar op 1 januari 2015 thuis woont. Cliënten met een hoog zzp binnen deze groep behouden hun recht op zorg vanuit de Wlz. Cliënten met een laag zzp kunnen tot 1 januari 2016 alsnog kiezen voor verblijf op grond van de Wlz, zo lezen deze leden. Bij ouderen is een laag zzp VV doorgaans een begin van een doorloopperiode naar zwaardere zorg. Worden deze cliënten nu niet onnodig bang gemaakt dat ze hun zorg gaan verliezen? Is het mogelijk dat cliënten met een zzp in de ouderenzorg dit overgangsrecht langer behouden of gezien worden door het CIZ voordat hun recht in 2016 vervalt?

9. Fraude en oneigenlijk gebruik

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar de uitslagen van de fraudetoets die door de NZa is uitgevoerd. Wanneer kunnen deze leden de uitkomsten van deze toets verwachten? Gaat de regering naar aanleiding van de resultaten van deze fraudetoets nog veranderingen doorvoeren in de concept-Wlz om deze fraudebestendiger te maken? Graag ontvangen genoemde leden op deze vragen een reactie van de regering.

Een eerdere versie van het wetsvoorstel Wet langdurige zorg is door diverse externe partijen bezien op risico’s op oneigenlijk gebruik en fraude. Het wetsvoorstel, zoals uiteindelijk bij de Tweede Kamer is ingediend, heeft ondertussen wijzigingen ondergaan ten opzichte van de eerder getoetste versie. Reden waarom het wetsvoorstel aan een nieuwe toets wordt onderworpen. De Kamer zal over de uitkomsten binnenkort worden geïnformeerd. Is het niet een beetje vreemd, zo vragen de leden van de PVV-fractie, om een wet te behandelen, waarvan de uitkomsten van de fraudetoets nog niet bekend is?

De NZa heeft in de tussenrapportage naar de omvang van zorgfraude voor alle sectoren in de zorg, waaronder de AWBZ, een kwalitatieve analyse gemaakt van de mogelijke risico’s op fraude.8 De NZa zal in de eindrapportage van dit onderzoek ook een kwantitatieve analyse maken van de omvang van de fraude in de onderscheiden sectoren. Genoemde leden vragen wat deze rapportage nog waard is, gezien de laatste ontwikkelingen binnen de NZa.

Verrijking ten koste van de premiebetaler zet de solidariteit onder het zorgstelsel onnodig onder druk. De recent tot stand gekomen Wet normering topinkomens stelt regels voor het maximale inkomen van onder meer directeuren en bestuurders in de zorg. Dit voorkomt dat de solidariteit onder het zorgstelsel onder druk komt te staan door onverantwoord hoge topinkomens van directeuren en bestuurders in de zorg. Moet deze wet niet fors aangescherpt worden, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Uitwisseling van gegevens kan nodig zijn bij overgang van het ene naar het andere domein. Afstemming met andere uitvoerders en andere aanbieders is dan nodig. Deze afstemming van de zorg werkt tweeledig: de verzekerde krijgt een goed pakket op elkaar afgestemde zorg en dubbele verstrekkingen kunnen worden voorkomen. De leden van de PVV-fractie denken dat deze afstemming drieledig is: namelijk het «all over the place» verspreiden van gegevens. Klopt dit?

10. Gegevensuitwisseling

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het medisch beroepsgeheim. Vele organisaties zoals bijvoorbeeld het CIZ, maar ook het CAK krijgen inzage in medische gegevens. Hoe gaat de regering voorkomen dat medische gegevens niet voor andere doeleinden gebruikt worden, dan waarvoor zij bedoeld zijn? Wie ziet hier precies op toe en welke procedure geldt hiervoor? Kan de regering tevens aangeven welke sancties ingezet kunnen worden indien het medisch beroepsgeheim geschonden wordt door een organisatie? Is niet altijd toestemming van de patiënt nodig om als hulpverlener medische gegevens uit te wisselen voor niet-behandelingsdoeleinden?

De regering is van mening dat de gegevensuitwisselingen in de Wlz noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, in het belang van het economisch welzijn van Nederland. Welk economisch welzijn, zo vragen de leden van de PVV-fractie, en hoe verhoudt dit zich tot het welzijn van de burgers van Nederland als het om hun privacy gaat?

De leden van de D66-fractie lezen dat hulpverleners met een medisch beroepsgeheim het CIZ desgevraagd gegevens dienen te verschaffen, als het CIZ deze nodig heeft om tot een goede (her)indicatie te komen. Hoe verhoudt dit zich tot de regels wat betreft het medisch beroepsgeheim? Bestaat er een mogelijkheid dat de verzekerde bezwaar kan maken tegen uitwisseling van zijn gegevens? Waarom is de toestemming voor altijd en iedereen bij het CIZ een noodzaak? Vallen bevoegde medewerkers van het CIZ die betrokken zijn bij de indicatiestelling ook onder de geheimhoudingsplicht?

De vertrouwensband tussen zorgverlener en cliënt is noodzakelijk voor goede zorg. De leden van de GroenLinks-fractie maken zich daarom zorgen over de wijze waarop de privacy in voorliggend wetsvoorstel is geborgd. In hoeverre is voorliggend wetsvoorstel strijdig met het (medisch) beroepsgeheim? Is de regering bereid met betrokken beroepsgroepen de informatiebepalingen in voorliggend wetsvoorstel nader tegen het licht te houden en deze nader te preciseren?

11. Innovatie door te experimenteren

Het experiment regelarme instellingen heeft tot dusverre laten zien dat er een groeiende behoefte is om, onder bepaalde omstandigheden, van bepaalde wettelijke voorschriften af te kunnen wijken. De leden van de PVV-fractie vragen nog maar een keer waarom dit niet direct in deze wet is verankerd omdat zij daarop in eerste instantie geen antwoord hebben gehad.

12. Internationaalrechtelijke aspecten

Zoals eerder genoemd zijn de leden van de SP-fractie het zeer eens met uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens, dat aangegeven heeft dat er sprake is van een verslechtering van rechten. Genoemde leden willen weten waarom de regering in het voorliggende wetsvoorstel er zo prat op gaat dat het recht op zorg behouden blijft, maar dit ondertussen heeft afgeschaft in de Wmo. Voorts willen deze leden weten waarom de regering de uitspraken van het College zo gemakkelijk aan de kant schuift. Hecht de regering niet aan de uitspraken van dit College?

De leden van de SP-fractie hadden eerder een aantal vragen gesteld over de Wlz-zorg in het buitenland. Zij constateren dat de Wlz-uitvoerder bepaalt of iemand zorg kan krijgen in het buitenland. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen en welke verschillen heeft dit met de wijze waarop dit nu in de AWBZ is geregeld? Tevens willen deze leden weten wie oordeelt over de beslissing van de Wlz-uitvoerder, als het gaat om zorgtoewijzing in het buitenland.

Met betrekking tot de reactie van het College voor de Rechten van de Mens op de consultatieversie wordt het volgende opgemerkt. Het College is van mening dat er sprake is van verslechtering van rechten, die daarin gelegen is dat sommige vormen van zorg waarop ingevolge de AWBZ recht bestaat worden overgeheveld naar de Wmo 2015. Zoals ook in de memorie van toelichting aangegeven, is de regering van mening dat de voorgestelde wijzigingen vallen binnen hetgeen artikel 4 van het Internationale verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) de verdragspartijen toestaat. Voorts is in de memorie van toelichting aangegeven, dat het overhevelen van vormen van zorg naar de Wmo 2015 past bij de maatschappelijke trend dat ouderen zo lang mogelijk thuis willen wonen. Dit geldt ook voor de uit het Internationale verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (IVRPH) voortvloeiende wens om dergelijke personen te helpen deel te nemen aan de maatschappij. Waarom zou deze maatschappelijke trend, zoals hier steeds benoemd, in strijd zijn met het wettelijk recht op zorg? De leden van de PVV-fractie vragen wat het afschaffen van het wettelijk recht op zorg te maken heeft met deze trend. Kunnen mensen niet langer thuis wonen met een wettelijk recht op zorg? Deze leden denken dat het zelfs beter en langer mogelijk is met een wettelijk recht op zorg. Graag ontvangen zij een toelichting.

Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay leest in de nota naar aanleiding van het verslag dat het wettelijk verstrekkingenpakket van het woonland ten laste komt van Nederland. Betekent dat dat deze zorg volledig wordt vergoed? Of betekent dit dat de kosten worden vergoed volgens Nederlandse marktomstandigheden, zoals het geval is bij in Nederland aangevangen zorg?

13. Juridisch kader en rechtsbescherming

De regering geeft aan dat de Wlz-uitvoerder een zorgplicht heeft. De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij kan toelichten of de zorgplicht tevens blijft gelden voor de zorgverzekeraars.

14. Toekomstperspectief

Hoewel de regering aangeeft dat er op dit moment nog geen sprake is van een specifiek toekomstbeeld, constateren de leden van de SP-fractie dat de Wlz eigenlijk een tussenwet is, zodat de stap van de langdurige zorg naar de Zvw kleiner gemaakt wordt. Kan de regering haar visie op deze mogelijke overheveling nader toelichten?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering vindt dat na invoering van de Wlz bezien moet worden of verdere verbeteringen nodig zijn. Dit uitgangspunt delen genoemde leden met de regering, maar dit vroegen deze leden niet. De leden van de CDA-fractie vinden dit van een andere orde dan het feit dat de regering nu al spreekt over een lange termijnvisie waarin de Wlz in delen (doelgroepen) wordt overgeheveld naar de Zvw als zorgverzekeraars aan bepaalde eisen voldoen. Dus daarom stellen genoemde leden nogmaals de vraag: waarom heeft de regering dit opgenomen in de wet? Moeten deze leden dit zien als een tussenwet omdat de regering van mening is dat de Wlz-zorg uiteindelijk (en dat kan lang of kort duren) onderbracht moet worden in de Zvw?Is de regering inmiddels in staat om duidelijkheid te verschaffen welke onderdelen van de Wlz zij daadwerkelijk in werking wil laten treden op 1 januari 2015 en welke niet? Is het geen wijsheid de wet een jaar later in werking te laten treden zodat voldoende tijd genomen kan worden voor een zorgvuldige voorbereiding?

15. Overgangssituatie, inwerkingtreding en transitie

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over het overgangsrecht. Zij lezen dat mensen die «te licht» zullen zijn voor een Wlz-indicatie, en die een indicatie hebben voor een verblijf, maar nog extramurale zorg ontvangen, de mogelijkheid krijgen om alsnog te kiezen voor een verblijf in een instelling. Genoemde leden vragen op welke manier met de cliënten zal worden gecommuniceerd over deze mogelijkheid. Op welke termijn zullen deze cliënten hierover worden geïnformeerd? Deze leden zouden het spijtig vinden als cliënten pas van deze mogelijkheid vernemen wanneer het «keuzejaar» voorbij is. Kan de regering een inschatting maken van het aantal cliënten dat bij deze keuzemogelijkheid alsnog zal kiezen voor intramurale zorg? Is het aantal intramurale instellingsplekken op dit moment voldoende om deze eventuele verhoging van de instroom op te vangen? De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de regering een gefaseerde invoering van de bepalingen van de Wlz voor zich ziet. Kan de regering toelichten hoe dat praktisch vorm krijgt?

De leden van de D66-fractie lezen dat voor mensen met een hoog zzp die thuis wonen er vanaf 2015 geen mogelijkheid is om de zorg te verzilveren in functies en klassen. Zij moeten vóór 1 januari 2015 de keuze maken voor een vpt, een pgb of alsnog verblijf in een instelling. Is dit nog realistisch voor 2015, zo vragen deze leden. Wordt hiermee niet onder grote tijdsdruk een keuze neergelegd bij cliënten en hun mantelzorgers?

De leden van de SGP-fractie vragen of het klopt dat cliënten met budgetgarantie aanmerkelijk beter af zijn wanneer zij alle zorg vanuit het pgb ontvangen ten opzichte van degenen die de zorg zowel in natura als vanuit het pgb ontvangen. Zo ja, waarom vindt de regering het acceptabel dat de laatste categorie cliënten er aanmerkelijk op achteruitgaat door het wetsvoorstel, terwijl de gevolgen van hun keuze bij deze cliënten niet bekend waren?

De leden van de SGP-fractie vragen of de cliënten die in 2015 alsnog gebruik willen maken van hun indicatie voor verblijf in 2015 die mogelijkheid ook daadwerkelijk bij de bestaande aanbieder kunnen verzilveren. Kunnen deze aanbieders aanspraak maken op de vergoeding voor verblijf, zo vragen zij.

In antwoord op vragen van diverse partijen geeft de regering aan dat er middelen zijn gereserveerd voor mensen met een laag zzp die gebruikmaken van het overgangsrecht. Het lid van de fractie van 50PLUS/Baay gaat uit van de middelen genoemd in tabel 7.1 van de memorie van toelichting. Is er een inschatting gemaakt welk percentage van de rechthebbenden hier daadwerkelijk gebruik van gaat maken? Is de hoeveelheid aan middelen hierop gebaseerd? Zo niet, waar is dit dan op gebaseerd? Hoe wordt gerealiseerd dat er voldoende plaatsingscapaciteit is, nu het aantal beschikbare plaatsen in een instelling wordt verminderd door zowel regeringsbeleid als door zorgkantoren, die het aantal beschikbare plaatsen versneld afbouwen? Binnen welke concrete termijn moet iemand, die aangeeft van het overgangsrecht gebruik te willen maken, een plek toegewezen krijgen? Is hier een deadline aan verbonden?

16. Nota van wijziging

De kans op verbetering van gezondheid waardoor iemand een instelling weer zal kunnen verlaten is naar de mening van de regering groter in de Zorgverzekeringswet dan in de Wlz. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat ook in de Wlz een perspectief op genezing of verbetering van de situatie gehanteerd wordt. Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering dit nader onderbouwen?

Aangegeven wordt dat de uitgaven Zvw structureel met € 310 miljoen stijgen en dat daarnaast € 430 miljoen van de huidige AWBZ-middelen voor de Wlz worden bestemd. Genoemde leden vragen of nader kan worden toegelicht hoe deze twee bedragen zijn opgebouwd, inclusief een jaarlijks overzicht van 2015 – 2017. Kan deze passage nader worden toegelicht, waarbij ingegaan wordt op de verhouding tussen deze twee bedragen en waarom er naast het bedrag van € 310 miljoen ook sprake is van een bedrag van € 430 miljoen?

Zorginstituut Nederland zal binnenkort opdracht krijgen om een voorstel te doen voor objectieve inhoudelijke toetsingscriteria voor toegang van ggz-cliënten tot de Wlz. Hoe verhouden deze nog op te stellen toegangscriteria zich tot de algemene objectieve toegangscriteria voor de Wlz? De leden van de VVD-fractie vragen of er verschillen zijn tussen de algemene criteria en de criteria voor de ggz-doelgroep. Zo ja, waarom?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging met betrekking tot de behandeling van de Wet langdurige zorg.

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom gekozen wordt voor een periode van drie jaar, voordat mensen kunnen doorstromen naar de Wlz. Kan de regering dat nader toelichten? Kan de regering tevens aangeven wat de uitstroom van mensen in de langdurige ggz in het eerste jaar en in het tweede jaar precies is? Kan de regering dat concretiseren in aantallen en percentages?

De regering geeft in haar toelichting aan dat op dit moment criteria ontbreken die beoordelen of iemand die voor een ggz-behandeling in een instelling wordt opgenomen daar blijvend op zal zijn aangewezen. De leden van de SP-fractie willen weten waarom dergelijke criteria op dit moment ontbreken. Kan de regering dat nader toelichten?

Voorts zijn genoemde leden benieuwd waarom de regering ervoor kiest om indicatiebesluiten in de Wlz elke keer met drie jaar te verlengen. Kan de regering daar nader op ingaan?

Verder vragen deze leden een nadere toelichting waarom de regering het advies van het Zorginstituut niet heeft overgenomen, waarin wordt voorgesteld om bij de afschaffing van de AWBZ, iedereen met een ggz-behandeling voor verblijf in te laten stromen in de Wlz. Hoe gaat de regering regelen dat mensen geen problemen krijgen met verschillende eigen betalingen en overdrachten van dossiers tussen uitvoeringsorganen? Hoewel de regering aangeeft dat zij geen problemen met de financieringssystematiek verwacht, zijn genoemde leden wel benieuwd wat de regering gaat doen als dat wel het geval blijkt te zijn. Is er dan een (nood)scenario voorhanden?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom mensen die de periode van drie jaar onderbroken hebben, niet terug kunnen keren voor ggz-zorg in de Wlz? Wat als om een of andere reden dit niet haalbaar is voor een persoon, zodra bijvoorbeeld ziekteverschijnselen terugkomen? Waarom wordt er niet voor gekozen om deze mensen bij terugkeer in de Wlz te plaatsen, als blijkt dat de psychische aandoening langdurig is? Hoewel de regering een periode van 90 dagen heeft ingesteld, bepaalt de regering alsnog een limiet voor terugkeer in de Wlz. Waarom wordt er precies voor 90 dagen gekozen, kan de regering dat nader toelichten?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging en hebben daarover nog een aantal vragen en opmerkingen.De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat voor toegang tot de Wlz het geen verschil mag maken of iemand een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperking heeft of een psychiatrische stoornis heeft. Genoemde leden zijn dan ook blij dat de regering het uitgangspunt van de motie-Keijzer/Bergkamp9 in principe uitgevoerd heeft voor de zwaardere B-pakketten. Wel constateren zij dat de precisiering daarvan nog achterwege gebleven is en dat over de zwaardere C-pakketten de regering nog geen stappen gezet heeft. De leden van de CDA-fractie lezen dat met verblijf gepaard gaande algemene behandeling slechts onder het verzekerd pakket valt indien de betrokkene ook Wlz-specifieke behandeling ontvangt en de algemene behandeling door of namens de verblijfsinstelling wordt verleend. Welke behandeling zou hier niet onder kunnen vallen? De grondslag psychiatrie is niet opgenomen in de teksten waarin staat wie recht heeft op Wlz-zorg. Dat zal moeten worden aangepast, omdat is besloten om ook mensen met de grondslag psychiatrie, die aangewezen zijn op 24-uurs toezicht, een aanspraak te geven op Wlz-zorg. Deze toevoeging maakt het wettelijk ook mogelijk om mensen met een huidig hoog zorgzwaartepakket GGZ C in de nieuwe Wlz te houden en van daaruit te onderzoeken wie er wel en wie er niet in de Wlz kan blijven. De regering heeft al ingestemd tijdens de behandeling van de Wmo 2015 met de opname van mensen in de Wlz die de grondslag psychiatrie hebben en 24/7 toezicht nog hebben. De leden van de CDA-fractie willen daarom weten of de mensen met een huidig hoog zorgzwaartepakket GGZ C in de nieuwe Wlz gehouden kunnen worden en van daaruit te onderzoeken wie er wel en wie er niet in de Wlz kan blijven of te zorgen voor een andere oplossing, dat de mensen de garantie krijgen dat hun zorg doorloopt totdat ze zijn getoetst voor de Wlz.

Op dit moment ontbreken de criteria aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of iemand die voor ggz-behandeling in een instelling wordt opgenomen, daar blijvend op zal zijn aangewezen. Deze criteria zullen zo snel mogelijk worden ontwikkeld. Tot het moment waarop deze zullen kunnen worden toegepast, zullen de eerste drie jaren gedurende welke iemand ggz-behandeling met verblijf nodig heeft, ten laste van de zorgverzekering komen. Wanneer zullen deze criteria kunnen worden toegepast, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat gebeurt er in de tussentijd met iemand die korter dan drie jaar ggz-zorg vanuit de Zvw ontvangt wanneer door de behandelaar besloten wordt dat er geen sprake meer is van medische behandeling en de patiënt dus niet meer voldoet aan de criteria van de Zvw? Dit lijkt voort te vloeien uit het gevoerde schriftelijke overleg inzake de voorgenomen aanwijzing over bekostiging van de langdurige intramurale ggz. Betekent het dan dat deze persoon zich moet melden bij de betreffende gemeente? De leden van de CDA-fractie zijn niet overtuigd waarom de huidige termijn van een jaar overgezet wordt naar een termijn van drie jaar. Zij vragen de regering wetenschappelijk onderbouwd aan te geven waarom deze termijn van drie jaar voor toegang naar de Wlz te verkiezen is boven de huidige termijn van een jaar.De cliënten met indicatie zzp GGZ 6c wonen nu beschermd met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging. Deze worden een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zitten de kosten hiervan in de overheveling van middelen? Is het mogelijk dat deze groep cliënten in aanmerking gaat komen voor een Wlz-indicatie? Heeft de regering zicht op de zwaarte van hun zorgbehoefte? Anders gezegd: hoeveel jaar verblijven deze mensen al in hun beschermde woonomgeving? Analoog aan het criterium van drie jaar dat de regering gekozen heeft voor de GGZ B-pakketten is de vraag gerechtvaardigd of deze cliënten niet in aanmerking zouden moeten komen voor Wlz-financiering. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een reactie hierop van de regering. Wanneer een cliënt niet tevreden is over de zorg en behandeling die hij ontvangt ingevolge de Zvw en hij wil geplaatst worden in een Wlz-gefinancierde instelling kan hij daar dus niet in komen totdat de nieuwe criteria gelden en de Wlz overeenkomstig is aangepast. Klopt deze stelling, zo vragen deze leden. De af te geven indicaties gelden voor drie jaar, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Waarom is er voor ggz-patiënten gekozen voor een duur van drie jaar en voor andere Wlz-gerechtigden voor een indicatie met onbepaalde termijn? Of is de regering voornemens om wanneer de indicatiecriteria bekend zijn, het algemene regime van de Wlz voor de duur van de indicaties ook te laten gelden voor ggz-indicaties? Zo nee, waarom niet?Cliënten die op de dag waarop de Wlz in werking treedt wel al een jaar ggz-behandeling met verblijf ten laste van hun zorgverzekering hebben gehad maar nog geen twee jaar ggz-behandeling met verblijf ten laste van de AWBZ hebben gehad, gaan op dat moment over naar de Zvw. Reden hiervoor is dat de kans op verbetering van hun gezondheid onder de Zvw groter is dan onder de Wlz. De leden van de CDA-fractie vragen de regering te onderbouwen waarop dit gebaseerd is. Indien dit cijfermatig en wetenschappelijk te onderbouwen is, vragen de leden van de CDA-fractie of dit niet een zeer negatieve waardering is van de zorg die in intramurale ggz-instellingen gegeven wordt. En als dat zo is, vragen deze leden de regering hoe tot verbetering van deze zorg gekomen kan worden. Immers, ook binnen de Wlz-zorg moet men erop gericht blijven het intramuraal verblijven niet langer te laten duren dan noodzakelijk. Voor de groep ouderen met ggz-problematiek met een intramurale indicatie (al dan niet intramuraal verblijvend) vragen de leden van de CDA-fractie meer duidelijkheid over het overgangsrecht. Gaat deze groep indien zij op 1 januari 2015 nog niet drie jaar intramuraal verblijven over naar de Zvw? Zo ja, is het dan geen wijsheid deze cliënten direct onder de Wlz te brengen? De verwachting is ook hier dat met het voortschrijden van de jaren eerder wel dan niet een verzwaring van de zorgvraag zich voor zal doen. Studenten met autisme die in een wooninitiatief van Stumass wonen hebben een zzp GGZ 2c of zzp GGZ 3c indicatie. Hun indicaties zijn meestal voor een relatief korte periode (1 tot 3 jaar) afgegeven, omdat de zorgvraag van mensen met autisme sterk kan toe- of afnemen in deze levensfase (18 tot 27 jaar).

Van ongeveer de helft van de cliënten van deze organisatie verloopt hun zzp GGZ indicatie in de eerste helft van 2015. Zoals de plannen nu voorliggen moeten zij bij het aflopen van hun zzp- indicatie naar het Wmo-loket van de centrumgemeente voor een Wmo-maatwerkvoorziening. De meeste centrumgemeenten hebben echter nog geen concreet plan van aanpak over hoe de toegang van het beschermd wonen georganiseerd gaat worden en op basis van welke criteria een aanvraag beoordeeld gaat worden. Voor een grote groep cliënten van Stumass die nu naar tevredenheid specialistische zorg georganiseerd hebben in het wooninitiatief en succesvol studeren aan een universiteit of hbo, breekt hierdoor nu al een periode van grote onzekerheid aan. Het is voor deze cliënten onzeker of zij hun zorg in het wooninitiatief kunnen behouden en hun studie kunnen voortzetten. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een reactie hoe te voorkomen dat deze cliënten tussen wal en schip vallen.

Door de eerste drie jaar van ggz-behandeling met verblijf voor rekening van de Zvw te laten komen stijgen de uitgaven van de Zvw structureel met € 310 miljoen. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie de consequenties hiervan voor de premie en het eigen risico, alsmede de werkgeverslasten en de solvabiliteit. In dit nader verslag zijn deze leden hier ook uitgebreid op ingegaan. Genoemde leden zien een geactualiseerd overzicht tegemoet. Het Zorginstituut heeft een lezenswaardig advies gegeven over de consequenties van de onderhavige wetswijziging voor de eigen betalingen. De reden waarom de regering dit niet opgevolgd heeft is de tot op heden niet onderbouwde stelling dat cliënten zolang zij onder Zvw vallen zij nog een kans hebben op uitstroom. De leden van de CDA-fractie citeren: «Het kabinet is van mening dat het van groot belang is dat mensen die nog kans op uitstroom uit de instelling hebben, deze kans ook waar kunnen maken. Zoals eerder in deze toelichting is aangegeven, is de kans het grootst zolang de benodigde zorg op grond van de zorgverzekering wordt gefinancierd.» De leden van de CDA-fractie hebben zojuist in dit nader verslag gevraagd om onderbouwing van de driejaarstermijn. Deze leden herhalen met nadruk deze vraag hier. In de nota naar aanleiding van het verslag is nog aangekondigd dat artikel 5.1.3, derde lid, alsmede artikel 4.2.2, zevende lid, van de Wlz geschrapt worden. Wanneer ontvangt de Kamer de desbetreffende nota van wijziging? En mogen de leden van de CDA-fractie ervan uitgaan dat deze nota geen andere wijzigingen bevat dan deze? Genoemde leden houden de mogelijkheid open dat hierover nog een nadere inbreng noodzakelijk zal blijken te zijn. De op pagina 132 van de nota naar aanleiding van het verslag aangekondigde nota van wijziging waarin de bevoegdheden van het zorgkantoor vastgesteld gaan worden kan hiertoe aanleiding geven.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 8.1.2

De leden van de SGP-fractie vragen of de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing is op de relatie tussen cliënt en aanbieder in de Wlz en of de vertegenwoordiging van wilsonbekwamen in genoemde wetten en de Wet zorg en dwang eenduidig geregeld is.

Artikel 11.1.1

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er bij het overgangsrecht voor verzekerden met een «laag» zzp die wonen in een kleinschalig wooninitiatief sprake is van een onderscheid tussen wooninitiatieven met pgb-gefinancierde zorg en wooninitiatieven waarin de bewoners zorg in natura ontvangen maar niet onder toegelaten instellingen vallen?

De leden van de SGP-fractie vragen op grond van welke overwegingen de regering tot de stelling komt dat kleinschalige wooninitiatieven waarbij zorg in natura wordt verleend altijd toegelaten instellingen zijn. Hoe verklaart de regering dat er kleinschalige initiatieven zijn die geen toegelaten instelling zijn noch daarvan juridisch of fysiek onderdeel uitmaken en waarbij de zorg niet op basis van een pgb maar in natura geleverd wordt? Bovendien vragen deze leden of de regering hun visie deelt dat de wijze waarop de zorg wordt gefinancierd bij kleinschalige initiatieven niet tot uiteenlopende aanspraken dient te leiden, zodat kleinschalige initiatieven met pgb of zorg in natura gelijke kansen hebben.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Clemens

X Noot

1

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 424

X Noot

2

Kamerstukken II, 2012–2013, 30 597, nr. 299

X Noot

3

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 841, nr. 103

X Noot

4

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 841, nr. 158

X Noot

5

Kamerstukken II, 2012–2013, 30 597, nr. 328

X Noot

6

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 841, nr. 23

X Noot

7

Kamerstukke II, 2013–2014, 30 597, nr. 432

X Noot

8

Kamerstukken II, 2013–2014, 28 828, nr. 56, bijlage: Onderzoek zorgfraude-tussenrapport (update)

X Noot

9

Kamerstukken II, 2013–2014, 30 597, nr. 397


Nota van wijziging

Nr. 10 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 6 juni 2014

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1.1.1 door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

zorgverzekering: een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

B

Artikel 3.1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «aandoening, beperking of handicap» vervangen door: aandoening, beperking, stoornis of handicap.

2. De aanhef van onderdeel d, komt te luiden:

d. door of namens een instelling waarvan de verzekerde verblijf alsmede behandeling als bedoeld in onderdeel c ontvangt te verlenen:.

C

Na artikel 3.2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2.1a

1. Een verzekerde met een psychische stoornis wiens recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg op grond van zijn zorgverzekering beëindigd is omdat de krachtens zijn zorgverzekering geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, heeft aansluitend recht op voortzetting van deze zorg gedurende een onafgebroken periode van maximaal drie jaar.

2. Na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, kan de zorg telkens voor een onafgebroken periode van maximaal drie jaar verder worden voortgezet.

3. Een onderbreking van ten hoogste negentig dagen wordt niet als onderbreking beschouwd.

4. Een verzekerde heeft slechts recht op zorg als bedoeld in het eerste en tweede lid voor zover hij daar naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op is aangewezen.

D

In artikel 3.2.6 wordt «artikel 1.1, onderdelen j en k, van de Wet forensische zorg» vervangen door: artikel 1.1, eerste lid, onderdelen i en j, van de Wet forensische zorg.

E

Na artikel 3.3.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.3.3a

In afwijking van de artikelen 3.3.1 tot en met 3.3.3 kan een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.1a zijn recht op zorg slechts tot gelding brengen in een instelling waarmee de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.

F

Na artikel 11.1.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11.1.2a

1. Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 10 of 20, van de de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gedurende ten minste 21 opeenvolgende maanden zorg behorende tot een zorgzwaartepakket B GGZ heeft ontvangen en op eerder bedoeld moment met een dergelijk zorgzwaartepakket in een instelling verblijft dan wel op dat moment niet meer in een instelling verblijft maar uiterlijk negentig dagen na zijn ontslag wederom op deze zorg aangewezen raakt, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.1a, eerste lid. De geldigheidsduur van het indicatiebesluit van de verzekerde, bedoeld in de vorige volzin, wordt ambtshalve op drie jaar gesteld, te rekenen vanaf de datum waarop de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken.

2. Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 10 of 20, van de de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van zijn indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket B GGZ en op eerder bedoeld moment op grond van dat indicatiebesluit een persoonsgebonden budget ontving, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.1a, eerste lid, en kan hij in afwijking van artikel 3.3.3a in plaats van voor verblijf kiezen voor voortzetting van zijn persoonsgebonden budget. In dat geval zijn de bij en krachtens artikel 3.3.3 gestelde regels alsmede de tweede volzin van het eerste lid van toepassing.

3. Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 10 of 20, van de de Jeugdwet, tellen voor een verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten met een zorgzwaartepakket B GGZ in een instelling verblijft, voor de toepassing van artikel 3.2.1a perioden gedurende welke zijn verblijf op grond van die wet en de Wet financiering sociale verzekeringen gefinancierd werd als perioden op grond waarvan zijn verblijf ten laste van zijn zorgverzekering gefinancierd werd.

G

In artikel 11.1.3 wordt «bedoeld in artikel 11.1.1 of 11.1.2» vervangen door: bedoeld in artikel 11.1.1, 11.1.2 of 11.1.2a.

H

De aanhef van artikel 12.4.7 komt te luiden:

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven, wordt de Wet forensische zorg als volgt gewijzigd:.

I

Na artikel 12.4.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12.4.8

1. Indien de artikelen 3.1.1, 3.2.1 en 3.2.1a van deze wet in werking treden voordat het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven en in werking treedt, berust het Interimbesluit forensische zorg totdat laatstgenoemde wet in werking treedt op dit artikel in plaats van op de in de aanhef van het Interimbesluit forensische zorg genoemde artikelen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

2. Op verzekerden die zijn aangewezen op onder artikel 3.1.1 vallende forensische zorg als bedoeld in het Interimbesluit forensische zorg zijn wat betreft die zorg de artikelen 3.1.2, 3.1.3, 3.2.1, 3.2.2. 3.2.3, 3.2.5, 3.2.7, 3.3.1 tot en met 3.3.4, 4.2.1 tot en met 4.2.5, 6.1.2, 7.1.2, eerste lid, onderdeel a, 8.1.1 tot en met 8.1.3, 9.1.1 tot en met 9.1.3 niet van toepassing en kunnen met betrekking tot de in die artikelen geregelde onderwerpen bij of krachtens het Interimbesluit forensische zorg regels worden gesteld.

3. Tot het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden, in aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is geregeld, aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie uit het Fonds langdurige zorg, bedoeld in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen, bijdragen betaald voor de forensische zorg, bedoeld in het Interimbesluit forensische zorg.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

Deze nota van wijziging op het wetsvoorstel «Wet langdurige zorg» (Wlz) zorgt ervoor dat de zorg voor mensen die voor een behandeling op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in een instelling verblijven na drie jaar voor rekening komt van de Wlz. Voorts wordt een verheldering in het op grond van de Wlz verzekerde pakket aangebracht: geëxpliciteerd wordt dat met verblijf gepaard gaande algemene behandeling slechts onder dat pakket valt indien de betrokkene ook Wlz-specifieke behandeling ontvangt en de algemene behandeling door of namens de verblijfsinstelling wordt verleend. Aldus wordt zeker gesteld dat het pakket op dit punt ten opzichte van dat van de AWBZ niet wordt uitgebreid. Op het eerste punt wordt in het algemene deel van deze toelichting uitgebreid ingegaan; de toelichting op de wijziging op het punt van de algemene behandeling staat in het artikelsgewijze deel.

Na voorliggende nota van wijziging zal nog een tweede nota van wijziging volgen, die op enkele kleinere beleidsmatige punten na voornamelijk technische punten zal bevatten.

2. Langdurige intramurale ggz onder dekking van de Wlz

In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» is afgesproken dat de langdurige geestelijke gezondheidszorg (ggz) wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). De uitwerking van dit voornemen uit het Regeerakkoord heeft er toe geleid dat de regering de langdurige, op behandeling gerichte intramurale ggz wilde overhevelen naar de Zvw en beschermd wonen onder wilde brengen bij het gemeentelijk domein. Dit laatste is geregeld in het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Op 20 januari 2014 hebben de leden Keijzer en Bergkamp de regering in een motie opgeroepen «mensen die langdurig zijn aangewezen op ggz-zorg niet over te hevelen naar de Zvw, dit uit te werken voor de Wlz en de Kamer daarover te informeren voor 1 maart 2014.»

Bij brief van 24 maart 2014 heeft de regering de uitwerking van deze motie geschetst. Het is de bedoeling dat op termijn mensen die langdurig op intramurale ggz zijn aangewezen, direct een beroep kunnen doen op de Wlz. De Wlz is immers de wet op grond waarvan zorg voor mensen die blijvend op verblijfszorg zijn aangewezen, wordt gefinancierd. Op dit moment ontbreken echter de criteria aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of iemand die voor ggz-behandeling in een instelling wordt opgenomen, daar blijvend op zal zijn aangewezen. Deze criteria zullen zo snel mogelijk worden ontwikkeld. Tot het moment waarop deze zullen kunnen worden toegepast, zullen de eerste drie jaren gedurende welke iemand ggz-behandeling met verblijf nodig heeft, ten laste van de zorgverzekering komen. Uit cijfers van Vektis blijkt namelijk dat nogal wat mensen gedurende de eerste drie verblijfsjaren de instelling verlaten. Er is in die periode derhalve gerede kans op genezing of in ieder geval op zodanig herstel, dat de behandeling buiten de muren van de instelling kan worden voortgezet. Mensen van wie de intramurale ggz-behandeling daarna moet worden voortgezet, krijgen deze vanaf dat moment ten laste van de Wlz. Doorgaans blijft men namelijk na drie jaar ononderbroken ggz-behandeling met verblijf ook daarna op die zorg aangewezen, hetgeen overigens niet wil zeggen dat nooit genezing of althans zodanig herstel dat men de instelling kan verlaten, mogelijk is.

In een wijziging van het Besluit zorgverzekering zal worden geregeld dat de eerste drie jaar ggz-behandeling met verblijf voor rekening van de zorgverzekering komt. Met voorliggende nota van wijziging wordt ggz-behandeling met verblijf na het derde jaar in de Wlz ondergebracht. Het voorgaande brengt met zich, dat de hier bedoelde mensen na drie jaar op grond van hun zorgverzekering gefinancierde intramurale ggz, voor de toegang tot de Wlz niet worden beoordeeld op de in artikel 3.2.1 Wlz geformuleerde criteria, inhoudende dat er sprake dient te zijn van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Wel zal de behandelaar na ommekomst van de eerste drie jaar intramurale ggz beoordelen of voortgezet verblijf onder de Wlz voor de betreffende cliënt aan de orde is. Indien dit oordeel positief is, zal het CIZ de cliënt indien hij Wlz-verzekerd is en gedurende een ononderbroken periode van drie jaar intramurale ggz ten laste van de zorgverzekering heeft genoten een indicatiebesluit geven. Er wordt dan derhalve niet op de inhoudelijke Wlz-toelatingscriteria van artikel 3.2.1 Wlz getoetst. Is dat het geval, dan zal het CIZ een indicatiebesluit afgeven en daarmee het recht op zorg op grond van de Wlz vaststellen. Wel zal het CIZ vaststellen welk zorgprofiel het meest passend is voor de betreffende cliënt. Het indicatiebesluit dat het CIZ afgeeft, zal een geldingsduur van drie jaar hebben omdat het recht op zorg telkens slechts gedurende maximaal drie jaar geldt. In paragraaf 5 wordt aangegeven waarom dat zo is.

Wat betreft de verhouding van de Wlz met de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) geldt het volgende. Op grond van de Wet bopz wordt bepaald of en in hoeverre iemand gedwongen zorg nodig heeft. Indien dat het geval is, wordt die zorg op dit moment vergoed op grond van de AWBZ. Met de Wlz wordt dat uitgangspunt niet veranderd. De financieringsbron verandert wel (van AWBZ en het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten naar de Wlz en het Fonds langdurige zorg), maar de financiering blijft een op een de noodzaak van zorg volgen. Dat laatste blijft ook het geval nadat de voorgenomen Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapten cliënten (Kamerstukken I 2013/14, 31 996) en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Kamerstukken II 2013/14, 32 399) in werking zullen zijn getreden.

3. Overgangsrecht

Op dit moment komt het eerste jaar van ggz-behandeling met verblijf voor rekening van de zorgverzekering. Mensen die daarna voortzetting van deze intramurale zorg nodig hebben, krijgen een indicatie voor een zorgzwaartepakket (zzp) «GGZ B», en vanaf dat moment wordt hun zorg uit de AWBZ gefinancierd. Cliënten die op het moment waarop de Wlz in werking treedt al in totaal ten minste drie jaar ggz-behandeling met verblijf hebben genoten (waarvan dus doorgaans een jaar ten laste van de zorgverzekering is gekomen en ten minste twee jaar ten laste van de AWBZ) gaan ingevolge het in deze nota van wijziging opgenomen overgangsrecht automatisch van de AWBZ naar de Wlz over.

Cliënten die op de dag waarop de Wlz in werking treedt wel al een jaar ggz-behandeling met verblijf ten laste van hun zorgverzekering hebben gehad maar nog geen twee jaar ggz-behandeling met verblijf ten laste van de AWBZ, gaan op dat moment over naar de Zvw. De reden daarvoor is dat zij nog een aanzienlijke kans hebben op zodanige verbetering van hun gezondheid, dat zij de instelling weer zullen kunnen verlaten. Die kans zal naar de mening van de regering groter worden indien hun zorg onder de dekking van de zorgverzekering komt te vallen dan indien deze onder de dekking van de Wlz valt. De onder de zorgverzekering gedekte zorg is namelijk, meer dan de Wlz-zorg, gericht op genezing en ambulantisering van de patiënt. Bovendien zullen de zorgverzekeraars er naar verwachting meer dan de Wlz-uitvoerders (die op de uitvoering van de Wlz geen risico lopen) bij de zorginstellingen op aandringen het verblijf niet langer te laten duren dan noodzakelijk en alert te blijven op mogelijkheden van ambulante hulpverlening. Patiënten die nog een gerede uitstroomkans hebben, zijn hier het meest bij gebaat. Niemand verblijft immers graag langer in een ggz-instelling dan noodzakelijk. Ook de maatschappij als geheel zal ermee gebaat zijn, omdat uitstroom tot kostenverlaging zal leiden. Slaagt de uitstroom binnen de eerste drie jaar niet, dan gaan de patiënten alsnog over naar de Wlz. Overigens is er op de eerste zin van deze alinea één uitzondering: cliënten die op het moment van inwerkingtreding van de Wlz al 21, 22 of 23 maanden verblijf gericht op ggz-behandeling vanuit de AWBZ hebben ontvangen, gaan niet over naar de Zvw. De regering acht het ongewenst dat mensen vanuit de AWBZ minder dan drie maanden hun zorg ten laste van hun zorgverzekering zouden moeten gaan genieten, om kort daarna weer een beroep te moeten doen op de Wlz. De lasten voor de verzekerde (gedurende een korte tijd hebben zij te maken met de zorgverzekeraar in plaats van met het zorgkantoor en gedurende dezelfde kort tijd gelden voor hen andere eigen betalingen) en overigens ook voor de betrokken uitvoerende instanties (zorgverzekeraars, zorgkantoor, CAK) zouden in dat geval niet opwegen tegen de baten. Bovendien zou dit, gezien het feit dat een indicatiebesluit pas kan worden gegeven nadat een behandelaar heeft aangegeven dat voortzetting van de behandeling wenselijk is en gegeven de beslistermijn voor het CIZ, die zes weken bedraagt, onder omstandigheden met zich brengen dat een verzekerde of zijn vertegenwoordiger reeds in het november of december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de Wlz in werking treedt – dus op het moment dat zijn zorg nog op grond van de AWBZ wordt gefinancierd – een indicatie-aanvraag voor de Wlz zou moeten doen terwijl hij eerst zijn zorg nog tot drie maanden op grond van zijn zorgverzekering gefinancierd zou krijgen. Dat zou waarschijnlijk tot aanzienlijke verwarring leiden.

Cliënten die op de dag waarop de Wlz in werking treedt hun ggz-behandeling met verblijf voor rekening van hun zorgverzekering genieten (en dus nog geen jaar intramurale ggz ontvangen) gaan naar de Wlz over zodra zij deze zorg gedurende een ononderbroken periode van drie jaar ten laste van hun zorgverzekering hebben genoten.

Een en ander kan, voor mensen die er gedurende de periode waarin hun zorg uit de zorgverzekering wordt gefinancierd niet in slagen uit de instelling te stromen, als volgt in schema worden gezet

Op datum inwerkingtreding Wlz:

  • a. ≥ 33 maanden intramurale ggz ontvangen: direct naar Wlz;

  • b. 12 maanden intramurale ggz o.g.v zorgverzekering ontvangen en ≤ 21 maanden AWBZ-zorg ontvangen: eerst tussen 0 en 24 maanden zorg o.g.v. zorgverzekering (totdat in totaal 36 maanden intramurale ggz is genoten), daarna naar Wlz;

  • c. 0–12 maanden intramurale ggz o.g.v. zorgverzekering ontvangen: eerst in totaal 36 maanden zorg o.g.v. zorgverzekering, daarna naar Wlz;

  • d. tot hun achttiende jeugd-ggz ontvangen vanuit Jeugdwet: eerst in totaal 36 maanden zorg o.g.v. zorgverzekering, daarna naar Wlz.

4. Financieel

Zoals hiervoor al gememoreerd, komt op dit moment het eerste jaar van ggz-behandeling met verblijf voor rekening van de zorgverzekering. Voorliggende nota van wijziging leidt ertoe dat deze periode met twee jaar wordt verlengd.

Ten gevolge hiervan zullen de uitgaven Zvw structureel met € 310 mln stijgen. Daarnaast zal € 430 mln. van de huidige AWBZ-middelen voor de Wlz worden bestemd.

5. Wijzigingen in de verdere toekomst

Hiervoor is aangegeven dat het in de Wlz laten instromen van cliënten die drie jaar intramurale ggz voor rekening van hun zorgverzekering hebben genoten, een tijdelijke oplossing is in afwachting van de ontwikkeling van objectieve inhoudelijke toetsingscriteria voor toegang voor ggz-cliënten tot de Wlz. Aan het Zorginstituut Nederland zal binnenkort opdracht worden gegeven om een voorstel voor deze criteria te doen. Op basis van dat voorstel zal over de inhoud van de criteria en de wijze waarop deze zullen worden ingevoerd, besloten worden. Voor de invoering van de criteria zal overigens eerst weer wijziging van de Wlz nodig zijn, al was het maar om het met voorliggende nota van wijziging ingevoerde artikel, dat toegang tot de Wlz geeft zodra men voor rekening van zijn zorgverzekering drie jaar intramurale ggz heeft genoten, te schrappen.

Zodra de nieuwe criteria er zijn, zal eenieder het CIZ kunnen vragen of hij op grond van die criteria in aanmerking kan komen voor zorg vanuit de Wlz. Dat zal gelden voor mensen die op grond van de Zvw intramurale ggz genieten, voor mensen die beschermd wonen (vanaf 2015 onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten) en zelfs voor mensen die nog geen (intramurale) ggz genieten. Daarnaast bestaat het voornemen om verzekerden van wie de indicatietermijn Wlz verloopt aan de nieuwe indicatiecriteria te toetsen. Met het oog hierop wordt in voorliggende nota van wijziging geregeld dat het recht op Wlz-zorg telkens slechts voor maximaal drie jaar geldt. Dientengevolge zullen de de Wlz-indicaties die vanaf de inwerkingtreding van de Wlz gelden, uiteraard ook een duur van drie jaar hebben (dat zal nog in het Besluit langdurige zorg worden geregeld).

6. Adviezen

Deze nota van wijziging is in concept voorgelegd aan GGZ Nederland, het Landelijk Platform GGz, Ypsilon, de RIBW Alliantie, de Federatie Opvang, Zorgverzekeraars Nederland, het CIZ, het Zorginstituut Nederland, de Nederlandse Zorgautoriteit en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Naar aanleiding van de opmerkingen van het CIZ is besloten mensen die van de AWBZ rechtstreeks de Wlz in zullen stromen geen nieuw indicatiebesluit te geven. In plaats daarvan wordt, aansluitende bij hun nieuwe recht op zorg, dat drie jaar zal duren, hun resterende indicatietermijn ambtshalve omgezet in drie jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de Wlz.

Het Zorginstituut heeft ten aanzien van het overgangsrecht opgemerkt dat het beter zou zijn om iedereen die op de datum van afschaffing van de AWBZ (= datum inwerkingtreding Wlz) ggz-behandeling met verblijf vanuit de AWBZ krijgt de Wlz in te laten stromen omdat betrokkenen dan niet te maken krijgen met verschillende eigen betalingen (eigen bijdrage AWBZ, eigen risico Zvw en indien zij gedurende hun Zvw-periode niet de zorginstelling uitstromen later weer eigen bijdrage Wlz), omdat er dan geen dossiers tussen uitvoeringsorganen hoeven te worden overgedragen en omdat de verschillende financieringssystematiek in de verschillende domeinen tot problemen kan leiden. Dit advies van het Zorginstituut is niet opgevolgd. Het kabinet is van mening dat het van groot belang is dat mensen die nog kans op uitstroom uit de instelling hebben, deze kans ook waar kunnen maken. Zoals eerder in deze toelichting is aangeven, is die kans het grootst zolang de benodigde zorg op grond van de zorgverzekering wordt gefinancierd. Wel heeft de opmerking van het Zorginstituut Nederland er mede toe geleid dat mensen die hun zorg minder dan drie maanden op grond van hun zorgverzekering vergoed zouden krijgen (omdat ze bij de inwerkingtreding van de Wlz al een jaar zorg op grond van hun zorgverzekering vergoed hebben gekregen en daarna 21, 22 or 23 maanden zorg op grond van de AWBZ) direct de Wlz in zullen stromen. In de versie die voor advies aan het Zorginstituut was voorgelegd, gold dat slechts voor mensen die hun zorg minder dan één maand op grond van hun zorgverzekering vergoed zouden krijgen. Problemen met de financieringssystematiek verwacht het kabinet niet. Het advies van het Zorginstituut heeft er voorts toe geleid dat voor de vraag hoeveel maanden AWBZ-zorg iemand heeft genoten naar de werkelijke verblijfsduur in plaats van naar de looptijd van het indicatiebesluit wordt gekeken (omdat mensen die intramurale ggz-zorg nodig hebben vaker dan anderen met een verblijfsindicatie voor AWBZ-zorg hun indicatie niet verzilveren) en dat het overgangsrecht niet geldt voor jeugdigen voor wie de ggz op grond van de Jeugdwet wordt gefinancierd.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

Aan de definities van artikel 1.1.1 Wlz wordt de definitie van «zorgverzekering» toegevoegd omdat dit begrip gebruikt wordt in het nieuwe artikel 3.2.1a Wlz.

Onderdeel B

Voor een toelichting op de eerste wijziging wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel C. Hieronder wordt de tweede wijziging van artikel 3.1.1 Wlz toegelicht.

Onder de AWBZ omvat de aanspraak op zorg ook de vormen van zorg die zijn opgenomen in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, Wlz (in de memorie van toelichting «algemeen medische zorg» genoemd) indien een verzekerde in een instelling verblijft en daar bovendien AWBZ-specifieke behandeling ontvangt. Dit recht bestaat derhalve niet indien een verzekerde zonder AWBZ-specifieke behandeling in een instelling verblijft. Zo zal een verzekerde die in een verzorgingshuis woont zijn huisarts behouden. De zorg van deze huisarts wordt op grond van de zorgverzekering van deze verzekerde gefinancierd. Een bewoner van een verpleeghuis daarentegen, zal zijn algemeen medische zorg voor rekening van de AWBZ ontvangen, omdat hij ook AWBZ-specifieke behandeling ontvangt.

Bij het schrijven van de Wlz werd niet beoogd een wijziging in dit systeem aan te brengen, maar dit is per ongeluk toch gebeurd. De aanhef van artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, zou er namelijk toe leiden dat iedereen die in een instelling verblijft recht zou krijgen op algemeen medische zorg. Bovendien zou deze algemeen medische zorg niet per se onder verantwoordelijkheid van de verblijfsinstelling hoeven te worden geleverd. Anders gezegd: de inwoner van het verzorgingshuis uit het vorige voorbeeld, zou de kosten van zijn huisarts voor rekening van de Wlz kunnen brengen. Een en ander zou tot een forse verschuiving van zorg en daarmee van zorgkosten van de Zvw naar de Wlz leiden. Beide wijzigingen zijn ongewenst en worden met voorgestelde nieuwe aanhef van onderdeel d gerepareerd.

De nieuwe aanhef vereist niet dat de verblijfsinstelling de Wlz-specifieke behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, of de algemeen medische zorg van onderdeel d zelf, dat wil zeggen met behulp van het eigen personeel, verleent. Een verblijfsinstelling kan derhalve voor het verlenen van de Wlz-specifieke zorg en/of voor de algemeen medische zorg ook een andere instelling of een hulpverlener inhuren. Zolang deze vormen van zorg maar namens de verblijfsinstelling worden verleend, is de algemeen medische zorg van verblijfsgerechtigden die ook Wlz-specifieke behandeling ontvangen op grond van de Wlz verzekerd.

Onderdeel C

Vanaf 1 januari 2015 vallen de eerste drie jaar van de ggz-behandeling met verblijf onder de dekking van de zorgverzekering. Voortzetting van deze zorg na die drie jaar dient onder de dekking van de Wlz te vallen.

Voor opname van intramurale ggz in het op grond van de Wlz verzekerde pakket is nauwelijks wijziging van artikel 3.1.1 Wlz nodig. Verblijf is immers op grond van onderdeel a van het eerste lid van dat artikel verzekerd, terwijl de specifieke geneeskundige behandeling die ggz-patiënten in een ggz-instelling ontvangen valt onder «behandeling, omvattende geneeskundige zorg van specifiek medische of specifieke gedragswetenschappelijke aard, die noodzakelijk is in verband met de aandoening van de verzekerde» van het eerste lid, onderdeel c. Omdat het tegenwoordig gebruikelijker is te spreken van een «psychische stoornis» in plaats van, zoals in het Besluit zorgaanspraken AWBZ nog gebeurt, een «psychiatrische aandoening» van een verzekerde, wordt nog wel het begrip «stoornis» aan onderdeel c toegevoegd. Wellicht ten overvloede wordt voorts opgemerkt dat verzekerden die in de toekomst op grond van de Wlz een ggz-behandeling ontvangen in de instelling waar zij verblijven, ingevolge onderdeel d van artikel 3.1.1 voorts nog recht hebben op door of namens de instelling te verlenen algemeen medische zorg (zie ook de toelichting op onderdeel B van deze nota van wijziging).

Hoeft artikel 3.1.1 – het verzekerde pakket – voor het onder de dekking van de Wlz brengen van het vierde en volgende jaren ggz-behandeling met verblijf derhalve nauwelijks gewijzigd te worden, wel is het nodig om te bepalen in welke gevallen een individuele verzekerde voor rekening van de Wlz recht heeft op deze zorg. Deze voorwaarden wijken zoveel af van de in artikel 3.2.1 Wlz geregelde voorwaarden voor het recht op zorg, dat besloten is de voorwaarden voor intramurale ggz-zorg op te nemen in een nieuw artikel 3.2.1a.

Allereerst heeft een verzekerde die ten gevolge van zijn psychische stoornis intramurale ggz nodig heeft pas recht op die zorg nadat hij deze zorg gedurende een ononderbroken periode van drie jaar voor rekening van zijn zorgverzekering heeft genoten, terwijl andere verzekerden als zij aan de indicatiecriteria voldoen direct recht op Wlz-zorg hebben. Dat de eerste drie jaar intramurale ggz voor rekening van de zorgverzekering van de verzekerde komen, zal met ingang van 1 januari 2015 in het Besluit zorgverzekering zijn geregeld. Daarbij zal tevens worden bepaald dat een onderbreking van maximaal dertig dagen niet als onderbreking geldt, en dat dergelijke onderbrekingen slechts meetellen voor het bereiken van de driejaarsperiode indien gedurende deze dagen weekend- of vakantieverlof werd genoten. Duurt de onderbreking langer dan dertig dagen, dan vangt indien een verzekerde daarna wederom intramurale ggz nodig heeft, een nieuwe periode van drie jaar aan gedurende welke de zorg voor rekening van zijn zorgverzekering komt.

De eis dat voorafgaande aan het recht op Wlz-zorg gedurende een ononderbroken periode van drie jaar op grond van de zorgverzekering gefinancierde zorg moet zijn genoten, brengt overigens ook met zich dat jeugdigen die eerst voor rekening van de Jeugdwet intramurale geneeskundige zorg hebben genoten, niet rechtstreeks de Wlz in zullen kunnen stromen. Indien zij na het einde van hun rechten op grond van de Jeugdwet voortzetting van hun intramurale ggz nodig hebben, dienen zij derhalve eerst hun zorgverzekering aan te spreken.

Ten tweede hebben verzekerden met een psychische stoornis recht op (voortzetting van) intramurale ggz zodra zij deze zorg gedurende de ononderbroken termijn van drie jaar voor rekening van hun zorgverzekering hebben gehad. Anders dan voor de overige verzekerden die recht op Wlz-zorg wensen te krijgen, wordt niet nagegaan of zij aan de indicatievereisten van artikel 3.2.1 Wlz voldoen, dat wil zeggen blijvend zijn aangewezen op zorg met permanent toezicht of op 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Zoals uit het algemeen deel van deze toelichting blijkt, streeft het kabinet ernaar om zo snel mogelijk inhoudelijke criteria te ontwikkelen op basis waarvan kan worden bepaald of een verzekerde met een psychische stoornis naar verwachting blijvend op ggz vanuit de Wlz zal zijn aangewezen. Zodra die operationeel zijn (hetgeen overigens te zijner tijd nog wel eerst wijziging van de Wlz – in ieder geval van artikel 3.2.1a Wlz – met zich zal brengen) zullen die criteria worden gebruikt, wat kan betekenen dat iemand die aan die criteria voldoet ook na een kortere periode dan drie jaar de Wlz zal instromen en dat iemand die daar niet aan voldoet langer dan drie jaar voor rekening van zijn zorgverzekering intramurale ggz-behandeling zal kunnen genieten. Zolang deze criteria er echter niet zijn, geeft het loutere feit dat iemand gedurende een ononderbroken periode van drie jaren intramurale ggz voor rekening van zijn zorgverzekering heeft genoten, hem recht op voortzetting van deze zorg vanuit de Wlz.

Ten derde bestaat het recht op voortzetting van de intramurale ggz voor een periode van drie jaar (te rekenen van het moment waarop het recht op deze Wlz-zorg ontstond), daar waar de overige Wlz-zorg voor een onbeperkte duur – dat wil in principe zeggen: voor de rest van het leven – wordt toegekend. Ook dit houdt verband met het feit dat er nog geen inhoudelijke criteria zijn op grond waarvan kan worden beoordeeld of iemand blijvend op intramurale ggz-zorg zal zijn aangewezen of niet. Nu mensen na drie jaar voor rekening van hun zorgverzekering intramurale ggz te hebben genoten zonder inhoudelijke toets van het CIZ de Wlz in kunnen stromen, wordt het aangewezen geacht om de duur van het recht op zorg voor deze groep te beperken tot drie jaar, te rekenen vanaf de instroomdatum in de Wlz. Ervan uitgaande dat de bovenbedoelde inhoudelijke criteria om te bepalen of iemand blijvend op ggz vanuit de Wlz is aangewezen binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Wlz gereed en toepasbaar zijn, betekent dit dat mensen van wie de eerste periode van ggz vanuit de Wlz verloopt, voor een voortzetting van het recht op ggz vanuit de Wlz aan die nieuwe criteria getoetst zullen kunnen worden (en dan, als ze aan de criteria voldoen, naar verwachting een indicatie voor onbepaalde duur zullen kunnen krijgen). Zijn de nieuwe criteria drie jaar na de inwerkingtreding van de Wlz nog niet operationeel, dan zal ingevolge de nu voorgestelde tekst van artikel 3.2.1a Wlz tegen het einde van de indicatietermijn van drie jaar door de behandelaar worden bekeken of de verzekerde nog steeds op intramurale ggz is aangewezen.

Zo ja, dan heeft betrokkene voor een volgende periode van drie jaar recht op Wlz-zorg (enzovoorts, totdat de inhoudelijk indicatiecriteria alsnog kunnen worden ingevoerd).

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat artikel 3.2.1a slechts regelt hoe lang men steeds recht heeft op Wlz-zorg. Dit laat uiteraard onverlet dat de verzekerde de instelling voor intramurale ggz kan verlaten zodra hij dat wenst, tenzij hij gedwongen is opgenomen. Voorts laat dit uiteraard onverlet dat een behandelaar een verzekerde tussentijds genezen kan verklaren dan wel hem uit de instelling kan ontslaan omdat hij met ambulante hulpverlening toe kan.

Het is mogelijk dat een cliënt die uit de ggz-instelling is ontslagen na enige tijd toch weer intramuraal moet worden opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de cliënt de geneesmiddelen die hij na zijn ontslag dient in te nemen, niet slikt. Na enige tijd kan dan de oude ziekte weer de kop opsteken, met als gevolg dat de cliënt weer vrijwillig of gedwongen opgenomen moet worden. Het derde lid bepaalt dat betrokkene in zo’n geval weer voor rekening van de Wlz zorg zal kunnen genieten indien de periode gedurende welke hij uit de instelling ontslagen was maximaal negentig dagen bedroeg. Was die periode langer, dan is het recht op Wlz-zorg inmiddels geëindigd (dit volgt uit art. 3.2.1a, eerste lid juncto derde lid) en komt de intramurale ggz eerst weer voor een nieuwe periode van drie jaar voor rekening van de zorgverzekering. Binnen de Wlz geldt derhalve een langere maximumonderbrekingsperiode dan binnen de zorgverzekering (negentig dagen versus dertig dagen). Het hanteren van een periode van dertig dagen binnen de Wlz zou een aanzienlijk gevolg hebben voor de zorgverzekeraars, aangezien zij de intramurale ggz voor iedere ex Wlz-gerechtigde die na meer dan dertig dagen weer zorg nodig zou hebben, weer eerst drie jaar op grond van de zorgverzekering zouden moeten financieren.

Ter toelichting op het derde lid wordt nog opgemerkt dat anders dan voor de zorgverzekering niet wordt geregeld dat dagen waarmee de zorg onderbroken wordt niet meetellen voor de periode waarover men recht heeft, tenzij het gaat om dagen van weekend- of vakantieverlof. De reden hiervoor is dat het recht dat uit de zorgverzekering voortvloeit in die zin hard gemaximeerd is, dat men na drie (ononderboken) jaren geen rechten meer aan de zorgverzekering kan ontlenen. In de Wlz krijgt men weliswaar recht op drie jaar zorg, maar dat recht kan (zolang de inhoudelijke criteria er niet zijn) telkens met (ononderbroken) perioden van drie jaar worden verlengd. Daarom is het voor de Wlz niet nodig om te regelen dat onderbrekingen van maximaal negentig dagen niet worden meegeteld voor het beantwoorden van de vraag of men gedurende drie jaar intramurale Wlz-zorg heeft gehad maar weer wel als het onderbrekingen wegens weekend- of vakantieverlof betrof. Kortom: onderbrekingen van maximaal negentig dagen kunnen als zorgdagen worden meegeteld.

Het vierde lid komt overeen met wat voor de overige verzekerden is geregeld in de aanhef van artikel 3.2.1, eerste lid. Overigens beoogt het woord «redelijkerwijs» in laatstgenoemd artikellid onder meer te regelen dat geen recht op zorg bestaat die huisgenoten elkaar gewoonlijk thuis verlenen. Aangezien de ggz-behandeling met verblijf in de Wlz slechts mogelijk zal zijn indien men in een instelling verblijft (zie onderdeel D), geldt deze betekenis van het «redelijkerwijs» voor de ggz-cliënten niet.

Dat de verzekerde zonder toetsing aan inhoudelijke criteria toegang tot de Wlz kan krijgen, wil niet zeggen dat het CIZ voor hem geen indicatiebesluit als bedoeld in artikel 3.2.2 Wlz afgeeft. Dat doet het namelijk wel, onder andere omdat het CIZ het zorgprofiel van betrokkenen zal moeten vaststellen en in het indicatiebesluit zal moeten opnemen. In het indicatiebesluit zal voorts de duur van de indicatie worden neergelegd. In het Besluit langdurige zorg zal worden neergelegd dat deze duur drie jaar is (dat kan ook niet anders, aangezien het recht telkens maximaal drie jaar duurt). Artikel 3.2.2 hoeft hiervoor niet gewijzigd te worden.

Onderdeel D

Artikel 3.2.6 Wlz bepaalt onder meer dat een recht op Wlz-zorg niet tot gelding kan worden gebracht zolang iemand in een instelling als bedoeld in de Wet forensische zorg verblijft. Ten gevolge van onderdeel A van de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Wet forensische zorg (Kamerstukken II 2012/13, 32 398, nr. 19), waarmee het oorspronkelijk onderdeel a van artikel 1.1, eerste lid, van het wetsvoorstel Wet forensische zorg kwam te vervallen, dient de verwijzing in artikel 3.2.6 naar artikel 1.1, onderdelen j en k, van de Wet forensische zorg vervangen te worden naar een verwijzing naar artikel 1.1, eerste lid, onderdelen i en j, van die wet.

Onderdeel E

Onderdeel E leidt ertoe dat verzekerden die op grond van artikel 3.2.1a Wlz recht hebben op voortzetting van intramurale ggz geen volledig pakket thuis (vpt) of persoonsgebonden budget (pgb) zullen kunnen ontvangen. Zorg thuis past namelijk niet bij de zware behandelsetting die voor deze cliënten het meest aangewezen is. Zij zullen derhalve in een instelling moeten blijven wonen. Doorgaans zal dit uiteraard de instelling zijn die hen ook de eerste drie jaar, gedurende welke de zorg voor rekening van hun zorgverzekering kwam, behandelde.

Overigens kunnen nieuwe cliënten met een zzp GGZ B sinds 1 januari 2011 om genoemde reden ook onder de AWBZ al geen vpt of pgb ontvangen. Cliënten die voor die datum een pgb hadden aangevraagd, mochten dit echter behouden (zie de wijziging van art. 2.6.4 van de Regeling zorgverzekering AWBZ in Strcrt. 2010, nr. 21164). Het in deze nota van wijziging opgenomen artikel 11.1.2a, tweede lid, Wlz bewerkstelligt dat het zeer beperkte aantal cliënten met een zzp GGZ B dat voor 1 januari 2011 reeds een pgb ontving, dit nadien heeft mogen houden en dit bovendien op de datum waarop de Wlz in werking treedt nog steeds heeft, ook onder de Wlz het pgb mag houden.

Onderdeel F

Artikel 11.1.2a Wlz bevat het overgangsrecht dat bij artikel 3.2.1a Wlz behoort. Geen van de artikelleden gelden voor mensen die op het moment waarop de Wlz in werking treedt (en de AWBZ wordt ingetrokken) jeugdigen zijn als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 10 of 20, van de de Jeugdwet. De ggz voor die jeugdigen, te weten personen jonger dan achttien jaar (10) of jongvolwassenen op wie het adolescentenstrafrecht is toegepast (20), wordt op grond van de Jeugdwet gefinancierd. Hebben zij daarna nog intramurale ggz nodig, dan dienen zij die gedurende de eerste drie jaar op grond van hun zorgverzekering te ontvangen. Pas daarna kan deze, op grond van artikel 3.2.1a, op grond van de Wlz worden gefinancierd. Degenen op wie het overgangsrecht van artikel 11.1.2a Wlz van toepassing is, worden hieronder kortheidshalve «volwassenen» genoemd.

Het eerste lid regelt dat volwassenen die reeds gedurende een (ononderbroken) periode van 21 maanden zorg ingevolge een zzp GGZ-B is verleend en die bovendien op de dag voor die inwerkingtreding daadwerkelijk in een ggz-instelling verblijven, worden beschouwd als verzekerden die voldoen aan artikel 3.2.1a, eerste lid. Dat wil zeggen dat deze cliënten van de AWBZ overgaan naar de Wlz. Hetzelfde geldt voor mensen die op het moment waarop de AWBZ wordt ingetrokken wel al 21 maanden zorg ingevolge zo’n zzp GGZ B hebben gehad, maar op dat moment uit de instelling ontslagen zijn, indien zij uiterlijk 90 dagen later weer opgenomen moeten worden. Aangezien artikel 3.2.1a, eerste lid, recht geeft op maximaal drie jaar zorg wordt de termijn van het indicatiebesluit van degenen op wie het eerste lid van toepassing is ambtshalve gewijzigd in drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop Wlz in werking treedt. Voor verzekerden van wie het indicatiebesluit eerder zou aflopen zal dat derhalve een verlenging betekenen, voor anderen een verkorting. Het CIZ zal betrokkenen hiervan op de hoogte dienen te stellen.

Zoals in de toelichting op het voorgestelde artikel 3.3.3a is aangegeven, is er een zeer beperkt aantal mensen met een indicatie voor een zzp GGZ B die al voor 2011 een pgb hadden en dat hebben mogen houden. Het tweede lid van artikel 11.1.2a zorgt ervoor dat zij deze, in afwijking van artikel 3.3.3a ook na de inwerkingtreding van de Wlz mogen behouden. Aangezien deze mensen per definitie op de datum waarop de Wlz in werking treedt al meer dan 21 maanden gebruik maakten van de AWBZ, is het, anders dan in het eerste lid, niet nodig om de grens van 21 maanden in het tweede lid op te nemen. Ook voor deze mensen duurt het Wlz-recht in eerste instantie drie jaar en ook voor deze mensen wordt de duur van de indicatie ambtshalve op drie jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de Wlz, bepaald. Dit brengt met zich dat zij hun zorg nog drie jaar met hun pgb zullen inkopen. Vanaf dat moment zullen zij net als de andere verzekerden worden behandeld die op het moment van inwerkingtreding van de Wlz al drie of meer jaar intramurale ggz-zorg nodig hebben en derhalve (indien zij opnieuw voor de Wlz geïndiceerd worden) gezien artikel 3.3.3a Wlz geen pgb meer kunnen krijgen. Het kabinet acht de periode van drie jaar gedurende welke het pgb nog door kan lopen voor deze verzekerden voldoende om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden.

Voor het onder de dekking van de zorgverzekering brengen van intramurale ggz voor mensen die deze op de dag van inwerkingtreding van de Wlz nog geen 21 maanden ten laste van de AWBZ genieten, is geen overgangsrecht nodig. Ten gevolge van de voorgenomen wijziging van het Besluit zorgverzekering en het in dat verband met de zorgverzekeraars overeengekomen overgangsrecht zullen de betreffende verzekerden deze zorg automatisch op grond van hun zorgverzekering kunnen voortzetten. Wel is overgangsrecht nodig om deze mensen nadat zij in het totaal drie jaar ononderbroken intramuraal ggz-verblijf met behandeling hebben gehad, de Wlz in te laten komen. Artikel 3.2.1a vereist daarvoor immers dat men gedurende drie jaar intramurale ggz ten laste van zijn zorgverzekering heeft genoten, terwijl de mensen waar het hier om gaat op enig moment na de inwerkingtreding van de Wlz weliswaar drie jaar intramurale ggz kunnen hebben gehad, maar niet geheel ten laste van hun zorgverzekering (eerst een periode van een jaar ten laste van de zorgverzekering, vervolgens een periode van tussen de 0 en 21 maanden ten laste van de AWBZ en daarna nog een periode van tussen de 0 en 24 maanden ten laste van de zorgverzekering). Het derde lid van artikel 11.1.2a Wlz bewerkstelligt dat voor deze mensen voor de vraag of zij de Wlz in kunnen de perioden van financiering op grond van de AWBZ (en de Wet financiering sociale verzekeringen, omdat de financiering van de AWBZ-aanspraken in die wet is geregeld) worden beschouwd als perioden van financiering op grond van de zorgverzekering. Anders gezegd: mens zal de Wlz in kunnen nadat men

Voor mensen die op het moment waarop de Wlz in werking treedt nog op grond van hun zorgverzekering intramurale ggz ontvangen, dat wil zeggen mensen die op dat moment deze zorg nog geen jaar ontvangen, is geen bepaling van overgangsrecht nodig. De voorgenomen wijziging van het Besluit zorgverzekering leidt ertoe dat zij ook na het eerste jaar hun zorg nog twee jaar ten laste van de zorgverzekering kunnen voortzetten.

Onderdelen G en H

Anders dan bij het schrijven van de Wlz werd verondersteld, is het wetsvoorstel «Wet forensische zorg», dat op dat moment al door de Eerste Kamer werd behandeld, nog niet door die Kamer aanvaard. Voorliggende artikelen bevatten regels voor het geval de Wlz eerder in werking zal treden dan de Wet forensische zorg. Met het nieuwe artikel 12.4.8 Wlz worden maatregelen getroffen om in dat geval het Interimbesluit forensische zorg, dat grotendeels op de AWBZ is gebaseerd, en de financiering van de in het Interimbesluit bedoelde forensische zorg nog enige tijd in stand te kunnen laten. Het Interimbesluit zal vervallen zodra de Wet forensische zorg in werking treedt.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


Koninklijke boodschap

Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

Wassenaar, 7 maart 2014

Willem-Alexander


Inhoudsopgave