Gebruikelijk loon van maat wordt niet afgeleid van meestverdienende werknemer in de maatschap

Op 11 november 2012 oordeelde de Hoge Raad dat de afroommethode niet kan worden toegepast om het gebruikelijk loon te bepalen van een directeur grootaandeelhouder (DGA) die indirect de aandelen houdt in een praktijk-BV die participeert als maat in een maatschap. In die situatie bestaat de opbrengst van de BV uit een aandeel in het resultaat van de maatschap, hetgeen tot gevolg heeft dat de opbrengst van de BV niet ‘(nagenoeg) geheel voortvloeit uit de door de directeur verrichte arbeid’ zoals is vereist voor toepassing van de afroommethode. In de verwijzingsprocedure komt dezelfde zaak opnieuw bij de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelt dat werknemers die in dienst zijn van een maatschap voor de vaststelling van het gebruikelijk loon van de DGA van de praktijk-BV niet tevens kunnen worden aangemerkt als werknemers van één of meer maten (in casu praktijk-BV''s) van die maatschap. De maatschap en de als maat optredende praktijk-BV moeten voor deze redenering namelijk als verbonden lichamen (art. 10a lid 7 Wet LB) kunnen worden aangemerkt, hetgeen in de onderhavige procedure niet het geval was. Het gelijk is aan de belanghebbende.