Burgerlijk Wetboek Boek 7
Burgerlijk Wetboek Boek 7, Bijzondere overeenkomsten
Boek 7 Bijzondere overeenkomsten
Titel 1 Koop en ruil
Afdeling 1 Koop: Algemene bepalingen
Artikel 1
Koop is de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen.
Artikel 2
1 De koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan wordt, indien de koper een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, schriftelijk aangegaan.
2 De tussen partijen opgemaakte akte of een afschrift daarvan moet aan de koper ter hand worden gesteld, desverlangd tegen afgifte aan de verkoper van een gedateerd ontvangstbewijs. Gedurende drie dagen na deze terhandstelling heeft de koper het recht de koop te ontbinden. Komt, nadat de koper van dit recht gebruik gemaakt heeft, binnen zes maanden tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde zaak of hetzelfde bestanddeel daarvan opnieuw een koop tot stand, dan ontstaat het recht niet opnieuw.
3 De leden 1–2 zijn van overeenkomstige toepassing op de koop van deelnemings- of lidmaatschapsrechten die recht geven op het gebruik van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan.
4 Van het in de leden 1–3 bepaalde kan niet ten nadele van de koper worden afgeweken, behoudens bij een standaardregeling als bedoeld in artikel 214 van Boek 6.
5 De leden 1–4 zijn niet van toepassing op huurkoop en koop op een openbare veiling ten overstaan van een notaris. Zij zijn evenmin van toepassing, wanneer de overeenkomst tevens voldoet aan de omschrijving van een overeenkomst als bedoeld in artikel 50a, onderdelen c of f.
Artikel 3
1 De koop van een registergoed kan worden ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3, tenzij op het tijdstip van de inschrijving levering van dat goed door de verkoper nog niet mogelijk zou zijn geweest wegens de in artikel 97 van Boek 3 vervatte uitsluiting van levering bij voorbaat van toekomstige registergoederen. Bij de koop van een tot woning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan kan, indien de koper een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, van het in de vorige zin bepaalde niet ten nadele van de koper worden afgeweken.
2 Gedurende de bedenktijd, bedoeld in artikel 2 lid 2, kan inschrijving slechts plaatsvinden indien de koopakte is opgesteld en medeondertekend door een in Nederland gevestigde notaris.
3 Tegen de koper wiens koop is ingeschreven kunnen niet worden ingeroepen:
a. een na de inschrijving van die koop tot stand gekomen vervreemding of bezwaring door de verkoper, tenzij deze vervreemding of bezwaring voortvloeit uit een eerder ingeschreven koop of plaatsvond uit hoofde van een recht op levering dat volgens artikel 298 van Boek 3 ging voor dat van de koper en dat de koper op het tijdstip van de inschrijving van de koop kende of ten aanzien waarvan op dat tijdstip het proces-verbaal van een conservatoir beslag tot levering was ingeschreven;
b. vervreemdingen of bezwaringen die plaatsvinden als vervolg op de onder a bedoelde vervreemding of bezwaring door de verkoper;
c. een onderbewindstelling die na de inschrijving van de koop is tot stand gekomen of die, zo zij tevoren was tot stand gekomen, toen niet in de openbare registers was ingeschreven, dit laatste tenzij de koper haar op het tijdstip van de inschrijving van de koop kende;
d. een na de inschrijving van de koop tot stand gekomen verhuring of verpachting;
e. een na de inschrijving van de koop ingeschreven beding als bedoeld in artikel 252 van Boek 6;
f. een executoriaal of conservatoir beslag waarvan het proces-verbaal na de inschrijving van de koop is ingeschreven;
g. een faillissement of surséance van betaling van de verkoper of toepassing ten aanzien van hem van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, uitgesproken na de dag waarop de koop is ingeschreven.
4 De inschrijving van de koop verliest de in lid 3 bedoelde werking met terugwerkende kracht, indien het goed niet binnen zes maanden na de inschrijving aan de koper geleverd is. In dat geval wordt bovendien de koop niet geacht kenbaar te zijn door raadpleging van de openbare registers.
5 Nadat de inschrijving haar werking heeft verloren, kan gedurende zes maanden geen koop tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde goed worden ingeschreven.
6 Inschrijving van de koop vindt slechts plaats indien onder de koopakte een ondertekende en gedateerde verklaring van een notaris is opgenomen, die zijn naam, voornamen, standplaats en kwaliteit bevat en waarin verklaard wordt dat de leden 1, 2 en 5 niet aan inschrijving in de weg staan.
Artikel 4
Wanneer de koop is gesloten zonder dat de prijs is bepaald, is de koper een redelijke prijs verschuldigd; bij de bepaling van die prijs wordt rekening gehouden met de door de verkoper ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen.
Artikel 5
1 In deze titel wordt verstaan onder:
a. consumentenkoop: de koop met betrekking tot een roerende zaak die wordt gesloten door een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit en een koper, natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit;
b. zaak met digitale elementen: een roerende zaak waarin digitale inhoud of een digitale dienst is verwerkt of die daarmee onderling verbonden is, op zodanige wijze dat het ontbreken daarvan ertoe zou leiden dat de zaak zijn functies niet kan vervullen;
c. digitale inhoud: gegevens die in digitale vorm worden geproduceerd en geleverd;
d. digitale dienst:
i) een dienst die de koper in staat stelt gegevens in digitale vorm te creëren, te verwerken of op te slaan, of toegang tot die gegevens te krijgen, of
ii) een dienst die voorziet in de mogelijkheid tot het delen van gegevens of andere interactie met gegevens in digitale vorm die door de koper of door andere gebruikers van die dienst worden geüpload of gecreëerd;
e. compatibiliteit: het vermogen van zaken om te functioneren met hardware of software die doorgaans voor zaken van hetzelfde type worden gebruikt, zonder dat die zaken, hardware of software moeten worden omgezet;
f. functionaliteit: het vermogen van zaken om hun functies te vervullen met betrekking tot het doel ervan;
g. interoperabiliteit: het vermogen van zaken om te functioneren met hardware of software die verschilt van die waarmee zaken van hetzelfde type gewoonlijk worden gebruikt;
h. duurzaamheid: de geschiktheid van zaken om hun vereiste functies en prestaties bij normaal gebruik te behouden;
i. producent: een fabrikant van zaken, een importeur van zaken naar de Unie, of elke andere persoon die zich als producent voordoet door zijn naam, handelsmerk of een ander onderscheidend teken op zaken aan te brengen.
2 Wordt de zaak verkocht door een gevolmachtigde die handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf, dan wordt de koop aangemerkt als een consumentenkoop, tenzij de koper ten tijde van het sluiten van de overeenkomst weet dat de volmachtgever niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
3 De vorige leden zijn niet van toepassing indien de overeenkomst door leidingen naar de verbruiker aangevoerd water betreft.
4 Indien de te leveren roerende zaak nog tot stand moet worden gebracht en de overeenkomst krachtens welke deze zaak moet worden geleverd voldoet aan de omschrijving van artikel 750, dan wordt de overeenkomst mede als een consumentenkoop aangemerkt indien de overeenkomst wordt gesloten door een aannemer die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en een opdrachtgever, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De bepalingen van deze titel en die van afdeling 1 van titel 12 zijn naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen van deze titel van toepassing.
5 Met uitzondering van de artikelen 9, 11 en 19a zijn de bepalingen over consumentenkoop van overeenkomstige toepassing op de levering van elektriciteit, warmte en koude en gas, voor zover deze niet voor verkoop gereed zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, alsmede op de levering van stadsverwarming, aan een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit.
6 Voor de toepassing van de artikelen 9, 11 en 19a wordt een overeenkomst tussen enig persoon die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit en de natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, die zowel de levering van roerende zaken als het verrichten van diensten betreft, uitsluitend aangemerkt als consumentenkoop.
Artikel 5a
1 Deze titel is ook van toepassing:
a. op de digitale inhoud of een digitale dienst die is verwerkt in of onderling verbonden is met een zaak als bedoeld in artikel 5 lid 1, onderdeel b, en met die zaak wordt meegeleverd op grond van een consumentenkoop, ongeacht of de digitale inhoud of digitale dienst wordt geleverd door de verkoper of een derde;
b. als niet kan worden aangetoond dat de levering van verwerkte of onderling verbonden digitale inhoud of digitale dienst geen deel uitmaakt van de consumentenkoop.
2 Deze titel is niet van toepassing op overeenkomsten tussen een consument en een handelaar als bedoeld in artikel 50aa, onderdeel d:
a. voor de levering van digitale inhoud of een digitale dienst;
b. betreffende materiële gegevensdragers die uitsluitend dienen als drager van digitale inhoud.
Artikel 6
1 Bij een consumentenkoop kan van de afdelingen 1-7 van deze titel niet ten nadele van de koper worden afgeweken en kunnen de rechten en vorderingen die de wet aan de koper ter zake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van de verkoper toekent, niet worden beperkt of uitgesloten.
2 Lid 1 is niet van toepassing op de artikelen 12, 13, eerste en tweede zin, 26 en 35, doch bedingen in algemene voorwaarden waarbij ten nadele van de koper wordt afgeweken van die artikelen, worden als onredelijk bezwarend aangemerkt.
Artikel 6a
1 Indien de verkoper of de producent bepaalde eigenschappen heeft toegezegd in een commerciële garantie in geval van een consumentenkoop, bij het ontbreken waarvan de koper bepaalde rechten of vorderingen zijn toegekend, kan de koper deze uitoefenen onverminderd alle andere rechten of vorderingen die de wet de koper toekent. De commerciële garantie is bindend onder de voorwaarden in het commerciële garantiebewijs en in de daarmee samenhangende reclame die beschikbaar was bij of voor het sluiten van de overeenkomst.
2 Indien de producent de koper een commerciële garantie van duurzaamheid voor bepaalde zaken gedurende een bepaalde periode biedt, is de producent tijdens de duur van de garantie aansprakelijk jegens de koper voor herstel of vervanging van de zaak of zaken overeenkomstig artikel 21.
3 Het commerciële garantiebewijs wordt de koper verstrekt op een duurzame gegevensdrager, uiterlijk bij de levering van de zaak.
4 In de commerciële garantie staat op duidelijke en begrijpelijke wijze welke in de leden 1 en 2 bedoelde rechten of vorderingen de koper zijn toegekend en dat deze de koper toekomen onverminderd de rechten of vorderingen die de wet hem toekent. Voorts bevat het garantiebewijs:
a. een duidelijke verklaring van de rechten of vorderingen die de koper kosteloos toekomen als de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt en dat deze niet worden aangetast door de commerciële garantie;
b. de naam en het adres van de verkoper of de producent;
c. de procedure die de koper moet volgen om de nakoming van de commerciële garantie te verkrijgen;
d. de aanduiding van de onder de commerciële garantie vallende zaak of zaken;
e. de commerciële garantievoorwaarden.
5 Niet-naleving door de verkoper van de vereisten bedoeld in het vorige lid heeft geen invloed op de bindende aard van de commerciële garantie.
6 De aan de koper door de verkoper of de producent in een commerciële garantie toegekende rechten of vorderingen komen hem ook toe indien de zaak niet de eigenschappen bezit die in een reclame door de verkoper of producent zijn toegezegd, tenzij die reclame voor het sluiten van de overeenkomst is gecorrigeerd en bekendgemaakt op soortgelijke wijze als die waarop de reclame eerder was gemaakt.
7 In dit artikel wordt verstaan onder:
a. commerciële garantie: iedere verbintenis van de verkoper of een producent om aan de koper de betaalde prijs terug te betalen of de zaak te vervangen, te herstellen of te onderhouden, wanneer die niet voldoet aan de specificaties of andere vereisten, die vermeld zijn in het garantiebewijs of in de desbetreffende reclameboodschappen op het moment van of vóór het sluiten van de overeenkomst, naast de wettelijke verplichting om een zaak te leveren die voldoet aan de overeenkomst;
b. duurzame gegevensdrager: ieder hulpmiddel dat de koper of de verkoper in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die past bij het doel waarvoor de informatie is bestemd en die een ongewijzigde weergave van de opgeslagen informatie mogelijk maakt.
Artikel 7
1 Degene aan wie een zaak is toegezonden en die redelijkerwijze mag aannemen dat deze toezending is geschied ten einde hem tot een koop te bewegen, is ongeacht enige andersluidende mededeling van de verzender jegens deze bevoegd de zaak om niet te behouden, tenzij het hem is toe te rekenen dat de toezending is geschied.
2 Geen verplichting tot betaling ontstaat voor een natuurlijke persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, bij de ongevraagde levering van zaken, financiële producten, water, gas, elektriciteit, stadsverwarming, dan wel de ongevraagde verrichting van diensten, als bedoeld in artikel 193i onderdeel f van Boek 6. Het uitblijven van een reactie van een natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, op de ongevraagde levering of verstrekking wordt niet als aanvaarding aangemerkt. Wordt desalniettemin een zaak toegezonden als bedoeld in de eerste zin, dan is het in lid 1 bepaalde omtrent de bevoegdheid, de zaak om niet te behouden, van overeenkomstige toepassing. Dit lid is van toepassing ongeacht of de verzender wordt vertegenwoordigd.
3 Indien de ontvanger in de gevallen, bedoeld in de leden 1–2, de zaak terugzendt, komen de kosten hiervan voor rekening van de verzender.
Artikel 8
Wordt een nieuw gebouwde of te bouwen woning, bestaande uit een onroerende zaak of bestanddeel daarvan, verkocht en is de koper een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, dan zijn de artikelen 767 en 768 van overeenkomstige toepassing. Hiervan kan niet ten nadele van de koper worden afgeweken, behoudens bij een standaardregeling als bedoeld in artikel 214 van Boek 6.
Afdeling 2 Verplichtingen van de verkoper
Artikel 9
1 De verkoper is verplicht de verkochte zaak met toebehoren in eigendom over te dragen en af te leveren. Onder toebehoren zijn de aanwezige titelbewijzen en bescheiden begrepen; voor zover de verkoper zelf daarbij belang behoudt, is hij slechts verplicht om aan de koper op diens verlangen en op diens kosten een afschrift of uittreksel af te geven.
2 Onder aflevering wordt verstaan het stellen van de zaak in het bezit van de koper.
3 In geval van koop met eigendomsvoorbehoud wordt onder aflevering verstaan het stellen van de zaak in de macht van de koper.
4 Bij een consumentenkoop levert de verkoper de zaken onverwijld en in ieder geval binnen dertig dagen na het sluiten van de overeenkomst af. De partijen kunnen een andere termijn overeenkomen. Op de termijn van dertig dagen is Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 (PbEG L 124) van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden van overeenkomstige toepassing.
5 Indien de consumentenkoop tot stand is gekomen via een andere persoon, handelend in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, die daarbij optreedt namens of voor rekening van de verkoper, kan de consument zich ook jegens die andere persoon beroepen op het in de leden 1–4 bepaalde.
Artikel 10
1 De zaak is voor risico van de koper van de aflevering af, zelfs al is de eigendom nog niet overgedragen. Derhalve blijft hij de koopprijs verschuldigd, ongeacht tenietgaan of achteruitgang van de zaak door een oorzaak die niet aan de verkoper kan worden toegerekend.
2 Hetzelfde geldt van het ogenblik af, waarop de koper in verzuim is met het verrichten van een handeling waarmede hij aan de aflevering moet medewerken. Ingeval naar de soort bepaalde zaken zijn verkocht, doet het verzuim van de koper het risico eerst op hem overgaan, wanneer de verkoper de voor de uitvoering van de overeenkomst bestemde zaken heeft aangewezen en de koper daarvan heeft verwittigd.
3 Indien de koper op goede gronden het recht op ontbinding van de koop of op vervanging van de zaak inroept, blijft deze voor risico van de verkoper.
4 Wanneer de zaak na de aflevering voor risico van de verkoper is gebleven, is het tenietgaan of de achteruitgang ervan door toedoen van de koper eveneens voor rekening van de verkoper. De koper moet echter van het ogenblik af dat hij redelijkerwijs rekening moet houden met het feit dat hij de zaak zal moeten teruggeven, als een zorgvuldig schuldenaar voor het behoud ervan zorgen; artikel 78 van Boek 6 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11
1 Bij een consumentenkoop waarbij de zaak bij de koper wordt bezorgd, is de zaak voor het risico van de koper vanaf het moment dat de koper of een door hem aangewezen derde, die niet de vervoerder is, de zaak heeft ontvangen.
2 In geval de koper een vervoerder aanwijst en de keuze voor deze vervoerder niet door de verkoper wordt aangeboden, gaat het risico over op de koper op het moment van ontvangst van de zaak door de vervoerder.
3 Indien de consumentenkoop tot stand is gekomen via een andere persoon, handelend in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, die daarbij optreedt namens of voor rekening van de verkoper, kan de consument zich ook jegens die andere persoon beroepen op het in de leden 1–2 bepaalde.
Artikel 12
1 Kosten van aflevering, die van weging en telling daaronder begrepen, komen ten laste van de verkoper.
2 Kosten van afhalen en kosten van een koopakte en van de overdracht komen ten laste van de koper.
Artikel 13
Indien bij een consumentenkoop de zaak bij de koper wordt bezorgd door de verkoper of een door deze aangewezen vervoerder, kunnen daarvoor slechts kosten worden gevorderd, voor zover zij bij het sluiten van een overeenkomst anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte, bedoeld in artikel 230g lid 1, onderdelen e en f, van Boek 6 door de verkoper afzonderlijk zijn opgegeven of door de verkoper de gegevens zijn verschaft op grond waarvan zij door hem worden berekend. Hetzelfde geldt voor kosten, verschuldigd voor andere werkzaamheden die de verkoper in verband met de koop voor de koper verricht. Voor een consumentenkoop die tevens voldoet aan de omschrijving van een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte zijn, overeenkomstig de artikelen 230m lid 1, onderdeel e, en 230n lid 3 van Boek 6, evenmin bijkomende kosten verschuldigd voor zover deze niet zijn opgegeven.
Artikel 14
Van de dag van aflevering af komen de vruchten toe aan de koper, met dien verstande dat burgerlijke vruchten van dag tot dag berekend worden.
Artikel 15
1 De verkoper is verplicht de verkochte zaak in eigendom over te dragen vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen, met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft aanvaard.
2 Ongeacht enig andersluidend beding staat de verkoper in voor de afwezigheid van lasten en beperkingen die voortvloeien uit feiten die vatbaar zijn voor inschrijving in de openbare registers, doch daarin ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet waren ingeschreven.
Artikel 16
Wanneer tegen de koper een vordering wordt ingesteld tot uitwinning of tot erkenning van een recht waarmede de zaak niet belast had mogen zijn, is de verkoper gehouden in het geding te komen ten einde de belangen van de koper te verdedigen.
Artikel 17
1 De afgeleverde zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden.
2 Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
3 Een andere zaak dan is overeengekomen, of een zaak van een andere soort, beantwoordt evenmin aan de overeenkomst. Hetzelfde geldt indien het afgeleverde in getal, maat of gewicht van het overeengekomene afwijkt.
4 Is aan de koper een monster of model getoond of verstrekt, dan moet de zaak daarmede overeenstemmen, tenzij het slechts bij wijze van aanduiding werd verstrekt zonder dat de zaak daaraan behoefde te beantwoorden.
5 De koper kan zich er niet op beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt wanneer hem dit ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn. Ook kan de koper zich er niet op beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt wanneer dit te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van grondstoffen afkomstig van de koper, tenzij de verkoper hem voor deze gebreken of ongeschiktheid had moeten waarschuwen.
6 Bij koop van een onroerende zaak wordt vermelding van de oppervlakte vermoed slechts als aanduiding bedoeld te zijn, zonder dat de zaak daaraan behoeft te beantwoorden.
Artikel 18
1 Voor de vraag of een op grond van een consumentenkoop afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt, moet de zaak met name, voor zover van toepassing:
a. wat betreft de beschrijving, het type, de hoeveelheid en kwaliteit, functionaliteit, compatibiliteit, interoperabiliteit en andere kenmerken, voldoen aan de overeenkomst;
b. geschikt zijn voor elk bijzonder door de koper gewenst gebruik dat de koper aan de verkoper uiterlijk bij het sluiten van de overeenkomst heeft meegedeeld en dat de verkoper heeft aanvaard;
c. worden geleverd met alle toebehoren en instructies, met inbegrip van installatie-instructies, als bepaald in de overeenkomst;
d. van updates worden voorzien, als bepaald in de overeenkomst.
2 Voorts moet de zaak:
a. geschikt zijn voor de doeleinden waarvoor zaken van hetzelfde type gewoonlijk worden gebruikt, indien van toepassing rekening houdend met technische normen of bij ontstentenis van deze normen de sectorspecifieke gedragscodes;
b. indien van toepassing, beschikken over de kwaliteit van en beantwoorden aan de beschrijving van een monster of model, dat de verkoper aan de koper voor het sluiten van de overeenkomst ter beschikking heeft gesteld;
c. indien van toepassing worden geleverd met de toebehoren, waaronder verpakking, installatie-instructies of andere instructies, die de koper redelijkerwijs mag verwachten;
d. de hoeveelheid hebben en de kenmerken bezitten, onder meer met betrekking tot duurzaamheid, functionaliteit, compatibiliteit en beveiliging, die voor hetzelfde type zaken normaal zijn en die de koper redelijkerwijs mag verwachten gelet op de aard van de zaak, rekening houdend met publieke mededelingen die zijn gedaan door of namens de verkoper of andere personen in eerdere schakels van de transactieketen, waaronder de producent, in het bijzonder in reclameboodschappen of op de etikettering.
3 De verkoper is niet gebonden door de in lid 2, onderdeel d, bedoelde publieke mededelingen als de verkoper aantoont dat:
a. hij niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend kon zijn met de publieke mededeling;
b. de publieke mededeling bij het sluiten van de overeenkomst op dezelfde of vergelijkbare wijze was gerectificeerd als waarop deze was gedaan;
c. de beslissing tot aankoop van de zaak niet door de publieke mededeling beïnvloed kon zijn.
4 Bij een zaak met digitale elementen zorgt de verkoper ervoor dat de updates, waaronder beveiligingsupdates, die nodig zijn om te bewerkstelligen dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt, aan de koper worden gemeld en geleverd gedurende de periode die de koper redelijkerwijs kan verwachten, gezien de aard en het doel van de zaak en de digitale elementen, en rekening houdend met de omstandigheden en de aard van de overeenkomst als de koop voorziet in levering van de digitale inhoud of digitale dienst.
5 Wanneer de koper verzuimt de overeenkomstig het vorige lid verstrekte updates binnen een redelijke termijn te installeren, is de verkoper niet aansprakelijk voor het niet beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst als dat uitsluitend het gevolg is van de afwezigheid van de betrokken update, mits:
a. de verkoper de koper in kennis heeft gesteld van de beschikbaarheid van de update en de gevolgen als de koper die niet installeert;
b. het niet of verkeerd installeren door de koper van de update niet te wijten was aan tekortkomingen in de aan de koper verstrekte installatie-instructies.
6 Van het niet beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst in de zin van de leden 2 of 4 is geen sprake indien de koper er bij het sluiten van de overeenkomst uitdrukkelijk van in kennis werd gesteld dat een specifiek kenmerk van de zaak afweek en de koper die afwijking bij het sluiten van de overeenkomst uitdrukkelijk en afzonderlijk heeft aanvaard.
Artikel 18a
1 In geval van een consumentenkoop wordt elk gebrek aan overeenstemming van de zaak met de overeenkomst als gevolg van een verkeerde installatie van de zaak beschouwd als het niet beantwoorden van het afgeleverde aan de overeenkomst, indien:
a. de installatie deel uitmaakt van de koop en werd uitgevoerd door de verkoper of onder diens verantwoordelijkheid;
b. de installatie door de koper werd gedaan en de verkeerde installatie te wijten was aan tekortkomingen in de installatie-instructies verstrekt door de verkoper, of door de verkoper of de leverancier van de digitale inhoud of digitale dienst in geval van een zaak met digitale elementen.
2 Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak of de zaak met digitale elementen bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien de afwijking van hetgeen is overeengekomen zich binnen één jaar na aflevering openbaart, tenzij de verkoper anders aantoont of de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet.
Artikel 19
1 In geval van een executoriale verkoop kan de koper zich er niet op beroepen dat de zaak behept is met een last of een beperking die er niet op had mogen rusten, of dat deze niet aan de overeenkomst beantwoordt, tenzij de verkoper dat wist.
2 Hetzelfde geldt indien de verkoop bij wijze van parate executie plaatsvindt, mits de koper dit wist of had moeten weten. Bij een consumentenkoop kan de koper zich er echter wel op beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt.
Afdeling 3 Bijzondere gevolgen van niet-nakoming van de verplichtingen van de verkoper
Artikel 19a
1 Komt de verkoper bij een consumentenkoop de in artikel 9 lid 4 gestelde of overeengekomen termijn niet na, dan is hij in verzuim wanneer hij door de koper in gebreke wordt gesteld bij een aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de aflevering wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft.
2 Het verzuim van de verkoper treedt zonder ingebrekestelling in wanneer:
a. de verkoper heeft geweigerd de zaken te leveren;
b. aflevering binnen de overeengekomen levertermijn essentieel is, alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst in aanmerking genomen; of
c. de koper aan de verkoper voor het sluiten van de overeenkomst heeft medegedeeld dat aflevering voor of op een bepaalde datum essentieel is.
3 Bij de ontbinding van een consumentenkoop wegens een tekortkoming in de nakoming van de in artikel 9 lid 4 bedoelde verbintenis vergoedt de verkoper onverwijld alle van de koper ontvangen betalingen.
4 Indien de consumentenkoop tot stand is gekomen via een andere persoon, handelend in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, die daarbij optreedt namens of voor rekening van de verkoper, kan de consument zich ook jegens die andere persoon beroepen op het in de leden 1–3 bepaalde.
Artikel 20
1 Is de zaak behept met een last of een beperking die er niet op had mogen rusten, dan kan de koper eisen dat de last of de beperking wordt opgeheven, mits de verkoper hieraan redelijkerwijs kan voldoen.
2 Indien bij een consumentenkoop een beperking die voortvloeit uit een schending van rechten van derden het gebruik van de zaak overeenkomstig artikel 18 voorkomt of beperkt, kan de koper een beroep doen op artikel 21 lid 1.
Artikel 21
1 Beantwoordt het afgeleverde niet aan de overeenkomst, dan kan de koper eisen:
a. aflevering van het ontbrekende;
b. herstel van de afgeleverde zaak, mits de verkoper hieraan redelijkerwijs kan voldoen;
c. vervanging van de afgeleverde zaak, tenzij de afwijking van het overeengekomene te gering is om dit te rechtvaardigen, dan wel de zaak na het tijdstip dat de koper redelijkerwijze met ongedaanmaking rekening moet houden, teniet of achteruit is gegaan doordat hij niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het behoud ervan heeft gezorgd.
2 De kosten van nakoming van de in lid 1 bedoelde verplichtingen kunnen niet aan de koper in rekening worden gebracht.
3 De verkoper is verplicht om, mede gelet op de aard van de zaak en op het bijzondere gebruik van de zaak dat bij de overeenkomst is voorzien, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de koper, zijn in lid 1 bedoelde verplichtingen na te komen.
4 Bij een consumentenkoop komt de koper in afwijking van lid 1 slechts dan geen herstel of vervanging van de afgeleverde zaak toe indien herstel of vervanging onmogelijk is of van de verkoper niet gevergd kan worden.
5 Herstel of vervanging kan bij een consumentenkoop van de verkoper niet gevergd worden indien de kosten daarvan in geen verhouding staan tot de kosten van uitoefening van een ander recht of een andere vordering die de koper toekomt, gelet op de waarde van de zaak indien zij aan de overeenkomst zou beantwoorden, de mate van afwijking van het overeengekomene en de vraag of de uitoefening van een ander recht of een andere vordering geen ernstige overlast voor de koper veroorzaakt.
6 Indien bij een consumentenkoop de verkoper niet binnen een redelijke tijd nadat hij daartoe door de koper schriftelijk is aangemaand, aan zijn verplichting tot herstel van de afgeleverde zaak heeft voldaan, is de koper bevoegd het herstel door een derde te doen plaatsvinden en de kosten daarvan op de verkoper te verhalen.
7 Bij een consumentenkoop stelt de koper de zaak ter beschikking van de verkoper voor herstel of vervanging. De verkoper neemt de zaak op zijn kosten terug. De koper is niet gehouden te betalen voor normaal gebruik van de vervangen zaak in de periode voor de vervanging.
8 Indien bij een consumentenkoop herstel van de zaak de verwijdering vergt van zaken die in overeenstemming met hun aard en doel waren geïnstalleerd voordat duidelijk werd dat het afgeleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt, of wanneer deze zaak moet worden vervangen, omvat de verplichting tot herstel of vervanging:
a. de verwijdering van de afgeleverde zaak die niet beantwoordt aan de overeenkomst en de installatie van vervangende of herstelde zaken;
b. het betalen van de kosten van die verwijdering of installatie.
Artikel 22
1 Beantwoordt het afgeleverde niet aan de overeenkomst, dan heeft bij een consumentenkoop de koper voorts de bevoegdheid om:
a. de overeenkomst te ontbinden, tenzij de afwijking van het overeengekomene, gezien haar geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt;
b. de prijs te verminderen in evenredigheid met de mate van afwijking van het overeengekomene.
2 De in lid 1 bedoelde bevoegdheden ontstaan pas wanneer herstel en vervanging onmogelijk zijn of van de verkoper niet gevergd kunnen worden, danwel de verkoper tekort is geschoten in een verplichting als bedoeld in artikel 21 lid 3.
3 Voorzover daarvan in deze afdeling niet is afgeweken zijn op de in lid 1 onder b bedoelde bevoegdheid de bepalingen van afdeling 5 van titel 5 van Boek 6 omtrent ontbinding van een overeenkomst van overeenkomstige toepassing.
4 De rechten en bevoegdheden genoemd in lid 1 en de artikelen 20 en 21 komen de koper toe onverminderd alle andere rechten en vorderingen.
5 In afwijking van lid 2 is de koper bevoegd om de overeenkomst onmiddellijk te ontbinden overeenkomstig lid 1, onderdeel a, dan wel de prijs te verminderen overeenkomstig lid 1, onderdeel b, in de volgende gevallen:
a. de verkoper heeft het herstel of de vervanging niet voltooid of, indien van toepassing, niet voltooid overeenkomstig artikel 21 leden 7 en 8, of de verkoper heeft geweigerd de zaak aan de overeenkomst te laten beantwoorden overeenkomstig artikel 21 lid 3;
b. de zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst ondanks de poging daartoe van de verkoper;
c. het niet beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst is zo ernstig dat een onmiddellijke prijsvermindering of ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is;
d. de verkoper heeft verklaard, of uit de omstandigheden blijkt duidelijk dat hij de zaak door middel van herstel of vervanging niet binnen een redelijke termijn of zonder ernstige overlast voor de koper aan de overeenkomst kan laten beantwoorden.
6 Wanneer het niet beantwoorden van het afgeleverde aan de overeenkomst betrekking heeft op een deel van de krachtens de overeenkomst afgeleverde zaken en er een grond is voor ontbinding van de overeenkomst overeenkomstig artikel 21, kan de koper de overeenkomst slechts ontbinden met betrekking tot die zaak of zaken en met betrekking tot alle andere zaken die hij samen met die zaak of zaken heeft ontvangen als van de koper redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij uitsluitend de afgeleverde zaak of zaken die wel aan de overeenkomst beantwoorden behoudt.
7 Wanneer de koper een overeenkomst geheel of overeenkomstig lid 6 gedeeltelijk ontbindt:
a. zendt de koper de zaak terug naar de verkoper op kosten van de verkoper;
b. betaalt de verkoper de koper de voor de zaak betaalde prijs terug bij ontvangst van de zaak of bij ontvangst van het door de koper verstrekte bewijs dat hij de zaak heeft teruggezonden.
Artikel 23
1 De koper kan er geen beroep meer op doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Blijkt echter aan de zaak een eigenschap te ontbreken die deze volgens de verkoper bezat, of heeft de afwijking betrekking op feiten die hij kende of behoorde te kennen doch die hij niet heeft meegedeeld, dan moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na de ontdekking geschieden. Bij een consumentenkoop moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na de ontdekking geschieden, waarbij een kennisgeving binnen een termijn van twee maanden na de ontdekking tijdig is.
2 Rechtsvorderingen en verweren, gegrond op feiten die de stelling zouden rechtvaardigen dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, verjaren door verloop van twee jaren na de overeenkomstig het eerste lid gedane kennisgeving. Doch de koper behoudt de bevoegdheid om aan een vordering tot betaling van de prijs zijn recht op vermindering daarvan of op schadevergoeding tegen te werpen.
3 De termijn loopt niet zolang de koper zijn rechten niet kan uitoefenen als gevolg van opzet van de verkoper.
Artikel 24
1 Indien op grond van een consumentenkoop een zaak is afgeleverd die niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, heeft de koper jegens de verkoper recht op schadevergoeding overeenkomstig de afdelingen 9 en 10 van titel 1 van Boek 6.
2 Bestaat de tekortkoming in een gebrek als bedoeld in afdeling 3 van titel 3 van Boek 6, dan is de verkoper niet aansprakelijk voor schade als in die afdeling bedoeld, tenzij
a. hij het gebrek kende of behoorde te kennen,
b. hij de afwezigheid van het gebrek heeft toegezegd of
c. het betreft zaakschade terzake waarvan krachtens afdeling 3 van titel 3 van Boek 6 geen recht op vergoeding bestaat op grond van de in die afdeling geregelde franchise, onverminderd zijn verweren krachtens de afdelingen 9 en 10 van titel 1 van Boek 6.
3 Indien de verkoper de schade van de koper vergoedt krachtens lid 2 onder a of b, is de koper verplicht zijn rechten uit afdeling 3 van titel 3 van Boek 6 aan de verkoper over te dragen.
Artikel 25
1 Heeft de koper, in geval van een tekortkoming als bedoeld in artikel 24, een of meer van zijn rechten ter zake van die tekortkoming tegen de verkoper uitgeoefend, dan heeft de verkoper recht op schadevergoeding jegens degene van wie hij de zaak heeft gekocht, mits ook deze bij die overeenkomst in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf heeft gehandeld. Kosten ter zake van verweer worden slechts vergoed voor zover zij in redelijkheid door de verkoper zijn gemaakt.
2 Van lid 1 kan niet ten nadele van de verkoper worden afgeweken.
3 Het recht op schadevergoeding krachtens lid 1 komt de verkoper niet toe indien de afwijking betrekking heeft op feiten die hij kende of behoorde te kennen, dan wel haar oorzaak vindt in een omstandigheid die is voorgevallen nadat de zaak aan hem werd afgeleverd.
4 Indien aan de zaak een eigenschap ontbreekt die deze volgens de verkoper bezat, is het recht van de verkoper op schadevergoeding krachtens lid 1 beperkt tot het bedrag waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij de toezegging niet had gedaan.
5 Op het verhaal krachtens eerdere koopovereenkomsten zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing.
6 De vorige leden zijn niet van toepassing voor zover het betreft schade als bedoeld in artikel 24 lid 2.
Afdeling 4 Verplichtingen van de koper
Artikel 26
1 De koper is verplicht de prijs te betalen.
2 De betaling moet geschieden ten tijde en ter plaatse van de aflevering. Bij een consumentenkoop kan de koper tot vooruitbetaling van ten hoogste de helft van de koopprijs worden verplicht.
3 Is voor de eigendomsoverdracht een notariële akte vereist, gevolgd door inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers, dan moet het verschuldigde ten tijde van de ondertekening van de akte tenminste uit de macht van de koper zijn gebracht en behoeft het pas na de inschrijving in de macht van de verkoper te worden gebracht.
4 Bij de koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan, kan de koper die een natuurlijk persoon is en niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, niet worden verplicht tot vooruitbetaling van de koopprijs, behoudens dat kan worden bedongen dat hij ter verzekering van de nakoming van zijn verplichtingen een bedrag dat niet hoger is dan 10% van de koopprijs, in depot stort bij een notaris dan wel voor dit bedrag vervangende zekerheid stelt. Van het in de eerste zin bepaalde kan niet ten nadele van de koper worden afgeweken, behoudens bij een standaardregeling als bedoeld in artikel 214 van Boek 6. Het teveel betaalde geldt als onverschuldigd betaald.
5 Lid 4 is van overeenkomstige toepassing op de koop van deelnemings- of lidmaatschapsrechten die recht geven op het gebruik van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan.
6 De tweede volzin van lid 2 en de leden 4–5 zijn niet van toepassing, wanneer de overeenkomst tevens voldoet aan de omschrijving van een overeenkomst als bedoeld in artikel 50a, onderdelen c, d of f.
Artikel 27
Wanneer de koper gestoord wordt of goede grond heeft te vrezen dat hij gestoord zal worden door een vordering tot uitwinning of tot erkenning van een recht op de zaak dat daarop niet had mogen rusten, kan hij de betaling van de koopprijs opschorten, tenzij de verkoper voldoende zekerheid stelt om het nadeel te dekken dat de koper dreigt te lijden.
Artikel 28
Bij een consumentenkoop verjaart de rechtsvordering tot betaling van de koopprijs door verloop van twee jaren.
Artikel 29
1 Heeft de koper de zaak ontvangen doch is hij voornemens deze te weigeren, dan moet hij als een zorgvuldig schuldenaar voor het behoud ervan zorgen; hij heeft op de zaak een retentierecht totdat hij door de verkoper voor de door hem in redelijkheid gemaakte kosten schadeloos is gesteld.
2 De koper die voornemens is een aan hem verzonden en op de plaats van bestemming te zijner beschikking gestelde zaak te weigeren, moet, zo dit geen betaling van de koopprijs en geen ernstige bezwaren of onredelijke kosten meebrengt, deze in ontvangst nemen, tenzij de verkoper op de plaats van bestemming aanwezig is of iemand aldaar bevoegd is zich voor zijn rekening met de zorg voor de zaak te belasten.
Artikel 30
Wanneer in de gevallen, in artikel 29 voorzien, de zaak aan snel tenietgaan of achteruitgang onderhevig is of wanneer de bewaring daarvan ernstige bezwaren of onredelijke kosten zou meebrengen, is de koper verplicht de zaak op een geschikte wijze te doen verkopen.
Afdeling 5 Bijzondere gevolgen van verzuim van de koper
Artikel 31
Indien de overeenkomst aan de koper de bevoegdheid geeft door aanwijzing van maat of vorm of op andere wijze de zaak te specificeren en hij daarmede in verzuim is, kan de verkoper daartoe zelf overgaan, met inachtneming van de hem bekende behoeften van de koper.
Artikel 32
Ingeval de koper met de inontvangstneming in verzuim is, vindt artikel 30 overeenkomstige toepassing.
Afdeling 6 Bijzondere gevallen van ontbinding
Artikel 33
Indien de aflevering van een roerende zaak op een bepaalde dag essentieel is en op die dag de koper niet in ontvangst neemt, levert zulks een grond op tot ontbinding als bedoeld in artikel 265 van Boek 6.
Artikel 34
De verkoper kan de koop door een schriftelijke verklaring ontbinden, indien het achterwege blijven van inontvangstneming hem goede grond geeft te vrezen dat de prijs niet zal worden betaald.
Artikel 35
1 Indien de verkoper bij een consumentenkoop krachtens een bij die overeenkomst gemaakt beding de koopprijs na het sluiten van de koop verhoogt, is de koper bevoegd de koop door een schriftelijke verklaring te ontbinden, tenzij bedongen is dat de aflevering langer dan drie maanden na de koop zal plaatsvinden.
2 Voor de toepassing van lid 1 wordt onder koopprijs begrepen het bedrag dat bij het sluiten van de overeenkomst onder voorbehoud van prijswijziging voorlopig als koopprijs is opgegeven.
Afdeling 7 Schadevergoeding
Artikel 36
1 In geval van ontbinding van de koop is, wanneer de zaak een dagprijs heeft, de schadevergoeding gelijk aan het verschil tussen de in de overeenkomst bepaalde prijs en de dagprijs ten dage van de niet-nakoming.
2 Voor de berekening van deze schadevergoeding is de in aanmerking te nemen dagprijs die van de markt waar de koop plaatsvond, of, indien er geen dergelijke dagprijs is of deze bezwaarlijk zou kunnen worden toegepast, de prijs van de markt die deze redelijkerwijs kan vervangen; hierbij wordt rekening gehouden met verschillen in de kosten van vervoer van de zaak.
Artikel 37
Heeft de koper of de verkoper een dekkingskoop gesloten en is hij daarbij redelijk te werk gegaan, dan komt hem het verschil toe tussen de overeengekomen prijs en die van de dekkingskoop.
Artikel 38
De bepalingen van de twee voorgaande artikelen sluiten het recht op een hogere schadevergoeding niet uit ingeval meer schade is geleden.
Afdeling 8 Recht van reclame
Artikel 39
1 De verkoper van een roerende, aan de koper afgeleverde zaak die niet een registergoed is, kan, indien de prijs niet betaald is en in verband daarmee aan de vereisten voor een ontbinding als bedoeld in artikel 265 van Boek 6 is voldaan, de zaak door een tot de koper gerichte schriftelijke verklaring terugvorderen. Door deze verklaring wordt de koop ontbonden en eindigt het recht van de koper of zijn rechtsverkrijger; de artikelen 271, 273, 275 en 276 van Boek 6 zijn van overeenkomstige toepassing.
2 Is slechts de prijs van een bepaald deel van het afgeleverde niet betaald, dan kan de verkoper slechts dat deel terugvorderen. Is ten aanzien van het geheel een deel van de prijs niet betaald, dan kan de verkoper een daaraan evenredig deel van het afgeleverde terugvorderen indien het afgeleverde voor een zodanige verdeling vatbaar is. In beide gevallen wordt de koop slechts voor het teruggevorderde deel van het afgeleverde ontbonden.
3 In alle andere gevallen van gedeeltelijke betaling van de prijs kan de verkoper slechts het afgeleverde in zijn geheel terugvorderen tegen teruggave van het reeds betaalde.
Artikel 40
1 Is de koper in staat van faillissement verklaard of is aan hem surséance van betaling verleend, dan heeft de terugvordering geen gevolg, indien door de curator, onderscheidenlijk door de koper en de bewindvoerder, binnen een hun daartoe door de verkoper bij diens verklaring te stellen redelijke termijn de koopprijs wordt betaald of voor deze betaling zekerheid wordt gesteld.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien ten aanzien van de koper de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij de koopovereenkomst tot stand is gekomen na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Artikel 41
De bevoegdheid tot terugvordering kan slechts worden uitgeoefend voor zover het afgeleverde zich nog in dezelfde staat bevindt als waarin het werd afgeleverd.
Artikel 42
1 Tenzij de zaak in handen van de koper is gebleven, vervalt de bevoegdheid tot terugvordering wanneer de zaak overeenkomstig artikel 90 lid 1 of artikel 91 van Boek 3 anders dan om niet is overgedragen aan een derde die redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat het recht zou worden uitgeoefend.
2 Is de zaak na de aflevering anders dan om niet in vruchtgebruik gegeven of verpand, dan is lid 1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 43
De verkoper kan zijn in artikel 39 omschreven bevoegdheid niet uitoefenen, indien de koper voor de volle koopprijs handelspapier heeft geaccepteerd.
Bij acceptatie voor een gedeelte van de prijs kan de verkoper die bevoegdheid slechts uitoefenen, indien hij ten behoeve van de koper zekerheid stelt voor de vergoeding van hetgeen de koper uit hoofde van zijn acceptatie zou moeten betalen.
Artikel 44
De in artikel 39 omschreven bevoegdheid van de verkoper vervalt, wanneer zowel zes weken zijn verstreken nadat de vordering tot betaling van de koopprijs opeisbaar is geworden, als zestig dagen, te rekenen van de dag waarop de zaak onder de koper of onder iemand van zijnentwege is opgeslagen.
Afdeling 9 Koop op proef
Artikel 45
1 Koop op proef wordt geacht te zijn gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de zaak de koper voldoet.
2 Laat deze een termijn, voldoende om de zaak te beoordelen, voorbijgaan zonder de verkoper van zijn beslissing in kennis te stellen, dan kan hij de zaak niet meer weigeren.
Artikel 46
Zolang de koop niet definitief is, is de zaak voor risico van de verkoper.
Afdeling 9A Overeenkomsten op afstand
Artikel 46a
[Vervallen]
Artikel 46b
[Vervallen]
Artikel 46c
[Vervallen]
Artikel 46d
[Vervallen]
Artikel 46e
[Vervallen]
Artikel 46f
[Vervallen]
Artikel 46g
[Vervallen]
Artikel 46h
[Vervallen]
Artikel 46i
[Vervallen]
Artikel 46j
[Vervallen]
Afdeling 10 Koop van vermogensrechten
Artikel 47
Een koop kan ook op een vermogensrecht betrekking hebben. In dat geval zijn de bepalingen van de vorige afdelingen van toepassing voor zover dit in overeenstemming is met de aard van het recht en titel 1AA niet van toepassing is.
Artikel 48
1 Hij die een nalatenschap verkoopt zonder de goederen daarvan stuk voor stuk op te geven, is slechts gehouden voor zijn hoedanigheid van erfgenaam in te staan.
2 Heeft de verkoper reeds vruchten genoten, een tot de nalatenschap behorende vordering geïnd of goederen uit de nalatenschap vervreemd, dan moet hij die aan de koper vergoeden.
3 De koper moet aan de verkoper vergoeden hetgeen deze wegens de schulden en lasten der nalatenschap heeft betaald en hem voldoen hetgeen hij als schuldeiser van de nalatenschap te vorderen had.
Afdeling 10A Koop van rechten van gebruik in deeltijd van onroerende zaken
Artikel 48a
[Vervallen]
Artikel 48b
[Vervallen]
Artikel 48c
[Vervallen]
Artikel 48d
[Vervallen]
Artikel 48e
[Vervallen]
Artikel 48f
[Vervallen]
Artikel 48g
[Vervallen]
Afdeling 12 Ruil
Artikel 49
Ruil is de overeenkomst waarbij partijen zich verbinden elkaar over en weer een zaak in de plaats van een andere te geven.
Artikel 50
De bepalingen betreffende koop vinden overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat elke partij wordt beschouwd als verkoper voor de prestatie die zij verschuldigd is, en als koper voor die welke haar toekomt.
Titel 1aa Overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten tussen handelaren en consumenten
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 50aa
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
a. digitale inhoud: gegevens die in digitale vorm worden geproduceerd en geleverd;
b. digitale dienst:
i) een dienst die de consument in staat stelt gegevens in digitale vorm te creëren, te verwerken of op te slaan, of toegang tot die gegevens te krijgen, of
ii) een dienst die voorziet in de mogelijkheid van het delen van gegevens of andere interactie met gegevens in digitale vorm die door de consument of door andere gebruikers van die dienst worden geüpload of gecreëerd;
c. integratie: het koppelen van digitale inhoud of een digitale dienst aan de onderdelen van de digitale omgeving van de consument en het verwerken daarvan in die omgeving, zodat de digitale inhoud of digitale dienst overeenkomstig de in deze titel vastgelegde vereisten kan worden gebruikt;
d. handelaar: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die met betrekking tot onder deze titel vallende overeenkomsten handelt, al dan niet mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt, in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit;
e. consument: iedere natuurlijke persoon die bij onder deze titel vallende overeenkomsten handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;
f. digitale weergave van waarde: een digitale weergave van waarde, anders dan een prijs in geld, die verschuldigd is in ruil voor de levering van digitale inhoud of een digitale dienst;
g. persoonsgegevens: persoonsgegevens als bedoeld in artikel 4, onderdeel 1, van verordening (EU) 2016/679;
h. digitale omgeving: hardware, software en iedere netwerkverbinding die door de consument wordt gebruikt om toegang te krijgen tot of gebruik te maken van digitale inhoud of een digitale dienst;
i. compatibiliteit: het vermogen van de digitale inhoud of digitale dienst om te functioneren met hardware of software waarmee digitale inhoud of digitale diensten van hetzelfde type gewoonlijk worden gebruikt, zonder dat die digitale inhoud of digitale dienst moeten worden omgezet;
j. functionaliteit: het vermogen van de digitale inhoud of digitale dienst om zijn functies te vervullen met betrekking tot het doel ervan;
k. interoperabiliteit: het vermogen van de digitale inhoud of digitale dienst om te functioneren met hardware of software die verschilt van die waarmee digitale inhoud of digitale diensten van hetzelfde type gewoonlijk worden gebruikt;
l. duurzame gegevensdrager: ieder hulpmiddel dat de consument of de handelaar in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die past bij het doel waarvoor de informatie is bestemd, en die een ongewijzigde weergave van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
m. verordening (EU) 2016/679: Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PbEU 1995, L 119);
n. verordening (EU) 2015/2120: Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van maatregelen betreffende open-internettoegang en tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruiksrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten en Verordening (EU) nr. 531/2012 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (PbEU 2015, L 310);
o. richtlijn (EU) 2018/1972: Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PbEU 2018, L 321);
p. richtlijn (EU) 2011/24: Richtlijn (EU) 2011/24 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PbEU 2011, L 88);
q. richtlijn (EG) 2002/65: Richtlijn (EG) 2002/65 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG (PbEU 2002, L 271);
r. richtlijn (EG) 2003/98: Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PbEU 2003, L 345).
Artikel 50ab
1 Deze titel is van toepassing:
a. op overeenkomsten waarbij de handelaar digitale inhoud of een digitale dienst aan de consument levert of zich ertoe verbindt die te leveren en de consument een prijs of een digitale weergave van waarde betaalt of zich ertoe verbindt die te betalen ongeacht of de digitale inhoud of digitale dienst volgens zijn specificaties is ontwikkeld;
b. als de handelaar digitale inhoud of een digitale dienst aan de consument levert of zich ertoe verbindt die te leveren en de consument de handelaar persoonsgegevens verstrekt of zich ertoe verbindt die te verstrekken, tenzij de door de consument verstrekte persoonsgegevens uitsluitend door de handelaar worden verwerkt om de digitale inhoud of digitale dienst te leveren of om de handelaar in staat te stellen te voldoen aan de wettelijke vereisten waaraan hij is onderworpen en de handelaar de gegevens niet voor andere doeleinden verwerkt;
c. op overeenkomsten betreffende materiële gegevensdragers die uitsluitend dienen als drager van digitale inhoud, met uitzondering van de artikelen 50ac en 50ah.
2 Deze titel is niet van toepassing:
a. als digitale inhoud of digitale diensten zijn verwerkt in of onderling verbonden zijn met een roerende zaak als bedoeld in artikel 5 lid 1, onderdeel b, en met deze worden meegeleverd op grond van een consumentenkoop ongeacht of die digitale inhoud of digitale dienst wordt geleverd door de verkoper of een derde;
b. als niet kan worden aangetoond dat de levering van verwerkte of onderling verbonden digitale inhoud of digitale dienst geen deel uitmaakt van een consumentenkoop.
3 Deze titel is niet van toepassing op overeenkomsten inzake:
a. de verstrekking van andere diensten dan digitale diensten, ongeacht of digitale formats of middelen worden gebruikt door de handelaar om het resultaat van de dienst te behalen of aan de consument te leveren of door te geven;
b. elektronische communicatiediensten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 4, van richtlijn (EU) 2018/1972, met uitzondering van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 7, van die richtlijn;
c. gezondheidszorg als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, van richtlijn (EU) 2011/24;
d. kansspeldiensten, zijnde diensten die gepaard gaan met het aangaan van een weddenschap waarbij een geldbedrag wordt ingezet in kansspelen, waaronder die welke enige bekwaamheid vereisen, zoals loterijen, casinospelen, poker en weddenschapstransacties en die worden aangeboden langs elektronische weg of met andere communicatietechnologie en op individueel verzoek van een afnemer van zulke diensten;
e. financiële diensten als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van richtlijn (EG) 2002/65;
f. software die door de handelaar wordt aangeboden op basis van een vrije en open licentie waarvoor de consument geen prijs of digitale weergave van waarde betaalt en wanneer de door de consument verstrekte persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt door de handelaar om de beveiliging, compatibiliteit of interoperabiliteit van die software te verbeteren;
g. de levering van digitale inhoud waarbij de digitale inhoud anders dan via het overbrengen van signalen aan het grote publiek beschikbaar wordt gesteld als onderdeel van een optreden of evenement;
h. digitale inhoud die wordt geleverd overeenkomstig richtlijn (EG) 2003/98 door Nederlandse overheidsorganen.
4 Als een overeenkomst tussen een handelaar en een consument elementen omvat van levering van digitale inhoud of een digitale dienst alsmede elementen van de levering van andere zaken of diensten, is deze titel, onverminderd het bepaalde in lid 2, uitsluitend van toepassing op de elementen van de overeenkomst die betrekking hebben op de digitale inhoud of digitale dienst. Artikel 50al is niet van toepassing wanneer een overeenkomst in de zin van richtlijn (EU) 2018/1972 elementen van een internettoegangsdienst omvat als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van verordening (EU) 2015/2120 of een nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van richtlijn (EU) 2018/1972.
5 Indien de consument zijn toestemming voor het verwerken van zijn persoonsgegevens intrekt overeenkomstig artikel 7, derde lid, van verordening (EU) 2016/679, is hij niet langer gebonden aan de overeenkomst indien hij daarvoor geen prijs of digitale weergave van waarde betaalt.
Afdeling 2 Verplichtingen van de handelaar
Artikel 50ac
1 De handelaar levert de digitale inhoud of de digitale dienst onverwijld na het sluiten van de overeenkomst aan de consument, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.
2 De handelaar heeft aan de verplichting bedoeld in lid 1 voldaan als:
a. de digitale inhoud of een middel dat geschikt is om toegang te verschaffen tot de digitale inhoud of om die te downloaden, beschikbaar is gesteld aan of toegankelijk is gemaakt voor de consument of voor een daartoe door de consument gekozen fysieke of virtuele faciliteit;
b. de digitale dienst toegankelijk wordt gemaakt voor de consument of voor een daartoe door de consument gekozen fysieke of virtuele faciliteit.
Artikel 50ad
1 De afgeleverde digitale inhoud of digitale dienst moet aan de overeenkomst beantwoorden.
2 De digitale inhoud of digitale dienst wordt geleverd in de meest recente versie die bij het sluiten van de overeenkomst beschikbaar was, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.
Artikel 50ae
1 Voor de vraag of de geleverde digitale inhoud of digitale dienst aan de overeenkomst beantwoordt, moet de digitale inhoud of digitale dienst met name, voor zover van toepassing:
a. wat betreft de beschrijving, hoeveelheid en kwaliteit, functionaliteit, compatibiliteit, interoperabiliteit en andere kenmerken, voldoen aan de overeenkomst;
b. geschikt zijn voor elk bijzonder door de consument gewenst gebruik dat de consument aan de handelaar uiterlijk bij het sluiten van de overeenkomst heeft meegedeeld en dat de handelaar heeft aanvaard;
c. worden geleverd met alle toebehoren, instructies, met inbegrip van installatie-instructies, en klantenservice, als bepaald in de overeenkomst;
d. van updates worden voorzien als bepaald in de overeenkomst.
2 Voorts moet de digitale inhoud of digitale dienst:
a. geschikt zijn voor de doeleinden waarvoor de digitale inhoud of een digitale dienst van hetzelfde type gewoonlijk worden gebruikt, indien van toepassing rekening houdend met technische normen of bij ontstentenis van deze normen de sectorspecifieke gedragscodes;
b. overeenstemmen met de proefversie of de voorvertoning van de digitale inhoud of digitale dienst die door de handelaar ter beschikking werd gesteld voordat de overeenkomst werd gesloten;
c. indien van toepassing worden geleverd met andere toebehoren en instructies die de consument redelijkerwijs mag verwachten;
d. beschikken over de hoeveelheid, kwaliteit en prestatiekenmerken, onder meer met betrekking tot functionaliteit, compatibiliteit, toegankelijkheid, continuïteit en beveiliging, waarover de digitale inhoud of digitale diensten van hetzelfde type gewoonlijk beschikken en die de consument gezien de aard van de digitale inhoud of digitale dienst redelijkerwijs mag verwachten, rekening houdend met publieke mededelingen die zijn gedaan door of namens de handelaar of andere personen in eerdere schakels van de transactieketen, in het bijzonder in reclameboodschappen of op etikettering.
3 De handelaar is niet gebonden door de in lid 2, onderdeel d, bedoelde publieke mededelingen als de handelaar aantoont dat:
a. hij niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend kon zijn met de publieke mededeling;
b. de publieke mededeling bij het sluiten van de overeenkomst op dezelfde of vergelijkbare wijze was gerectificeerd als waarop deze was gedaan;
c. de beslissing tot aankoop van de digitale inhoud of digitale dienst niet door de publieke mededeling beïnvloed kon zijn.
4 De handelaar zorgt ervoor dat de updates, waaronder beveiligingsupdates, die nodig zijn om de geleverde digitale inhoud of de digitale dienst te laten beantwoorden aan de overeenkomst aan de consument worden gemeld en geleverd gedurende de periode die de consument redelijkerwijs kan verwachten, gezien de aard en het doel van de digitale inhoud of digitale dienst en rekening houdend met de omstandigheden en de aard van de overeenkomst.
5 Wanneer de consument verzuimt de overeenkomstig het vorige lid door de handelaar verstrekte updates binnen een redelijke termijn te installeren, is de handelaar niet aansprakelijk voor een gebrek als dat uitsluitend het gevolg is van de afwezigheid van de betrokken update, mits:
a. de handelaar de consument in kennis heeft gesteld van de beschikbaarheid van de update en de gevolgen indien de consument die niet installeert;
b. het niet of verkeerd installeren van de update door de consument niet te wijten was aan tekortkomingen in de door de handelaar verstrekte installatie-instructies.
6 Er is geen sprake van het niet beantwoorden van de afgeleverde digitale inhoud of digitale dienst aan de overeenkomst in de zin van lid 2 of 4 indien de consument bij het sluiten van de overeenkomst er uitdrukkelijk van in kennis werd gesteld dat een specifiek kenmerk van de digitale inhoud of digitale dienst afweek van de redelijke verwachtingen van de consument en de consument die afwijking bij het sluiten van de overeenkomst uitdrukkelijk en afzonderlijk heeft aanvaard.
Artikel 50af
1 Elk gebrek aan overeenstemming van de digitale inhoud of digitale dienst met de overeenkomst dat het gevolg is van de verkeerde integratie ervan in de digitale omgeving van de consument wordt beschouwd als het niet beantwoorden aan de overeenkomst, indien:
a. de digitale inhoud of digitale dienst door de handelaar of onder diens verantwoordelijkheid werd geïntegreerd;
b. de digitale inhoud of digitale dienst bestemd was om door de consument te worden geïntegreerd en de verkeerde integratie te wijten was aan tekortkomingen in de door de handelaar verstrekte integratie-instructies.
2 Indien een beperking die voortvloeit uit een schending van rechten van derden het gebruik van de digitale inhoud of digitale dienst overeenkomstig artikel 50ad of artikel 50ae beperkt, dan kan de consument een beroep doen op artikel 50ai.
3 De handelaar bewijst dat:
a. de digitale inhoud of digitale dienst overeenkomstig artikel 50ac werd geleverd;
b. de geleverde digitale inhoud of digitale dienst bij de levering aan de overeenkomst heeft beantwoord voor zover het een gebrek betreft dat kenbaar wordt binnen één jaar vanaf het tijdstip waarop de digitale inhoud of digitale dienst werd geleverd.
4 Lid 3, onderdeel b, is niet van toepassing indien de handelaar:
a. aantoont dat de digitale omgeving van de consument niet compatibel is met de technische vereisten van de digitale inhoud of digitale dienst;
b. de consument vóór het sluiten van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze op de hoogte is gesteld van deze vereisten.
5 Voor zover het redelijkerwijs mogelijk en noodzakelijk is, geeft de consument de handelaar gelegenheid om met de technisch beschikbare middelen die voor de consument het minst ingrijpend zijn na te gaan of de oorzaak van het gebrek van de digitale inhoud of digitale dienst toe te schrijven is aan diens digitale omgeving. Indien de consument dit verzuimt en de handelaar heeft de consument voor het sluiten van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze van de medewerkingsplicht op de hoogte gesteld, bewijst de consument dat het gebrek bestond op het tijdstip bedoeld in artikel 50ag lid 2.
Afdeling 3 Bijzondere gevolgen van niet-nakoming van de verplichtingen van de handelaar
Artikel 50ag
1 De handelaar is aansprakelijk voor elk verzuim om de digitale inhoud of digitale dienst te leveren overeenkomstig artikel 50ac en voor een gebrek als bedoeld in de artikelen 50ad, 50ae en 50af lid 1.
2 Rechtsvorderingen en verweren, gegrond op feiten die de stelling zouden rechtvaardigen dat de afgeleverde digitale inhoud of digitale dienst niet aan de overeenkomst beantwoordt, verjaren door verloop van twee jaren na de levering, tenzij de consument het gebrek niet kende of behoorde te kennen, met inachtneming van in elk geval de prijs of digitale weergave van waarde en de redelijke verwachtingen van de consument ten aanzien van de duur dat hij gebruik kan maken van de digitale inhoud of digitale dienst.
Artikel 50ah
1 Komt de handelaar de in of overeenkomstig artikel 50ac gestelde of overeengekomen vereisten niet na, dan is hij in verzuim wanneer hij door de consument in gebreke is gesteld bij een aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de aflevering is gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft. De consument is dan bevoegd om de overeenkomst te ontbinden.
2 In afwijking van lid 1 is de consument bevoegd om de overeenkomst onmiddellijk te ontbinden indien:
a. de handelaar heeft verklaard of uit de omstandigheden duidelijk blijkt dat hij de digitale inhoud of digitale dienst niet zal leveren;
b. de consument en de handelaar zijn overeengekomen, of uit de omstandigheden rond het sluiten van de overeenkomst duidelijk blijkt, dat een specifiek leveringstijdstip essentieel is voor de consument en de handelaar verzuimt de digitale inhoud of digitale dienst vóór of op dat tijdstip te leveren.
3 Indien de consument de overeenkomst ontbindt op grond van lid 1 of lid 2, zijn de artikelen 50ai lid 7, 50aj, 50ak en 50ao van toepassing.
Artikel 50ai
1 Beantwoordt de afgeleverde digitale inhoud of digitale dienst niet aan de overeenkomst, dan is de consument bevoegd om nakoming te eisen, de prijs te verminderen in evenredigheid met de mate van afwijking van hetgeen is overeengekomen, of de overeenkomst te ontbinden.
2 De consument is bevoegd om nakoming te eisen overeenkomstig lid 1 tenzij dat onmogelijk is of voor de handelaar onevenredige kosten met zich brengt, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder:
a. de waarde die de digitale inhoud of digitale dienst zou hebben wanneer er geen gebrek zou zijn geweest;
b. de omvang van het gebrek.
3 Onverminderd lid 2 zorgt de handelaar ervoor dat de digitale inhoud of digitale dienst binnen een redelijke termijn na het tijdstip waarop de handelaar door de consument in kennis is gesteld van het gebrek, kosteloos en zonder ernstige overlast voor de consument aan de overeenkomst beantwoordt, rekening houdend met de aard van de digitale inhoud of digitale dienst en het doel waarvoor de consument deze nodig had.
4 De consument is bevoegd om de prijs te verminderen overeenkomstig leden 1 en 5 wanneer de digitale inhoud of digitale dienst wordt geleverd tegen betaling van een prijs of een digitale weergave van waarde, dan wel om de overeenkomst te ontbinden overeenkomstig leden 1 en 6 in de volgende gevallen:
a. beantwoording van de afgeleverde digitale inhoud of digitale dienst aan de overeenkomst als bedoeld in lid 2 is onmogelijk of onevenredig;
b. de handelaar heeft de digitale inhoud of digitale dienst niet aan de overeenkomst laten beantwoorden overeenkomstig lid 3;
c. er blijkt een gebrek te zijn, ondanks de poging van de handelaar om de digitale inhoud of digitale dienst te laten beantwoorden aan de overeenkomst;
d. het gebrek is zo ernstig dat een onmiddellijke prijsvermindering of ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is;
e. de handelaar heeft verklaard, of uit de omstandigheden blijkt duidelijk, dat hij de digitale inhoud of digitale dienst niet binnen een redelijke termijn of zonder ernstige overlast voor de consument aan de overeenkomst kan laten beantwoorden.
5 De prijsvermindering is evenredig aan het verschil tussen de waarde van de aan de consument geleverde digitale inhoud of digitale dienst en de waarde die de digitale inhoud of digitale dienst zou hebben gehad indien deze had beantwoord aan de overeenkomst. Wanneer in de overeenkomst is bepaald dat de digitale inhoud of digitale dienst gedurende een periode tegen betaling van een prijs of een digitale weergave van waarde wordt geleverd, is de prijsvermindering van toepassing op dat deel van de periode waarin de digitale inhoud of digitale dienst niet heeft beantwoord aan de overeenkomst.
6 Wanneer de digitale inhoud of digitale dienst wordt geleverd tegen betaling van een prijs of een digitale weergave van waarde, mag de consument de overeenkomst uitsluitend ontbinden indien het gebrek niet gering is. De bewijslast dat het gebrek gering is, rust op de handelaar.
7 De consument oefent de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden uit door middel van een schriftelijke verklaring aan de handelaar waarin zijn beslissing tot ontbinding tot uitdrukking komt.
8 Voor zover daarvan in deze titel niet is afgeweken zijn op de in lid 1 bedoelde bevoegdheid de bepalingen van afdeling 5 van titel 5 van Boek 6 omtrent ontbinding van een overeenkomst van overeenkomstige toepassing.
Artikel 50aj
1 Bij ontbinding van de overeenkomst betaalt de handelaar de consument alle uit hoofde van de overeenkomst betaalde bedragen terug.
2 De handelaar ziet bij ontbinding af van het verdere gebruik van andere inhoud dan persoonsgegevens die door de consument was verstrekt of gecreëerd bij het gebruik van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst, tenzij die inhoud:
a. geen nut heeft buiten de context van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst;
b. uitsluitend verband houdt met de activiteit van de consument bij het gebruik van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst;
c. door de handelaar met andere gegevens is samengevoegd en niet of uitsluitend met bovenmatige inspanningen kan worden ontvlochten;
d. door de consument en andere consumenten gezamenlijk is gegenereerd en andere consumenten die inhoud kunnen blijven gebruiken.
3 Met uitzondering van de in lid 2, onderdelen a, b en c genoemde situaties, maakt de handelaar op verzoek van de consument alle andere inhoud dan persoonsgegevens beschikbaar die door de consument was verstrekt of gecreëerd bij het gebruik van de geleverde digitale inhoud of digitale dienst. De consument is bevoegd om die inhoud kosteloos binnen een redelijke termijn en in een gangbaar en machinaal leesbaar gegevensformaat op te vragen, zonder belemmeringen van de handelaar.
4 Onverminderd lid 3 kan de handelaar elk verder gebruik van de digitale inhoud of digitale dienst door de consument beletten.
Artikel 50ak
1 Alle terugbetalingen die de handelaar aan de consument is verschuldigd op grond van artikel 50ai leden 4 en 5 of artikel 50aj lid 1 als gevolg van een prijsvermindering of de ontbinding van de overeenkomst, worden onverwijld verricht en in elk geval binnen 14 dagen vanaf de datum waarop de handelaar in kennis is gesteld van de beslissing van de consument om zich te beroepen op het recht van prijsvermindering dan wel op ontbinding van de overeenkomst.
2 De handelaar gebruikt voor de terugbetaling hetzelfde betaalmiddel als waarmee de consument voor de digitale inhoud of digitale dienst heeft betaald, tenzij de consument uitdrukkelijk met het gebruik van een ander betaalmiddel instemt en op voorwaarde dat de consument als gevolg van deze terugbetaling geen aanvullende kosten hoeft te maken.
3 De handelaar mag de consument geen vergoeding in rekening brengen voor de terugbetaling.
Artikel 50al
1 Wanneer in de overeenkomst is bepaald dat de digitale inhoud of digitale dienst moet worden geleverd of beschikbaar moet worden gesteld aan de consument gedurende een periode, kan de handelaar de digitale inhoud of digitale dienst onderwerpen aan wijzigingen die verder gaan dan wat nodig is om de beantwoording van de digitale inhoud of digitale dienst aan de overeenkomst overeenkomstig artikel 50ad lid 2 en artikel 50ae te bewerkstelligen indien:
a. de overeenkomst dergelijke wijzigingen toestaat en er een gegronde reden voor geeft;
b. dergelijke wijzigingen worden aangebracht zonder aanvullende kosten voor de consument;
c. de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze van de wijziging in kennis is gesteld;
d. de consument in de in lid 2 genoemde gevallen binnen een redelijke termijn van tevoren op een duurzame gegevensdrager in kennis is gesteld van de kenmerken en het tijdstip van de wijziging en van zijn recht om de overeenkomst te ontbinden overeenkomstig lid 2 of over de mogelijkheid om de digitale inhoud of digitale dienst zonder wijziging te behouden overeenkomstig lid 4.
2 De consument is bevoegd om de overeenkomst te ontbinden indien de wijziging negatieve gevolgen heeft voor de toegang van de consument tot of diens gebruik van de digitale inhoud of digitale dienst, tenzij de gevolgen gering zijn. In dat geval is de consument bevoegd om de overeenkomst kosteloos te ontbinden en binnen 30 dagen na ontvangst van de informatie over de wijziging, of indien dat later is, vanaf het tijdstip waarop de digitale inhoud of digitale dienst door de handelaar is gewijzigd.
3 Indien de consument de overeenkomst ontbindt op grond van lid 2 zijn de artikelen 50ai lid 7, 50aj, 50ak en 50ao van overeenkomstige toepassing.
4 De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing indien de handelaar de consument de mogelijkheid heeft geboden om zonder aanvullende kosten de digitale inhoud of digitale dienst ongewijzigd te behouden en de digitale inhoud of digitale dienst blijft beantwoorden aan de overeenkomst.
Artikel 50am
Wanneer de handelaar jegens de consument aansprakelijk is wegens verzuim om de digitale inhoud of digitale dienst te leveren of wegens een gebrek dat voortvloeit uit een handelen of nalaten van een persoon in een eerdere schakel van de transactieketen, zijn de artikelen 24 en 25 van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 4 Verplichtingen van de consument
Artikel 50an
De consument is verplicht de prijs dan wel de digitale weergave van waarde te betalen.
Artikel 50ao
1 Na de ontbinding van de overeenkomst ziet de consument af van het gebruik van de digitale inhoud of digitale dienst en van de terbeschikkingstelling daarvan aan derden.
2 Wanneer de digitale inhoud op een materiële gegevensdrager werd geleverd, geeft de consument deze op verzoek en op kosten van de handelaar onverwijld terug. Een verzoek om teruggave van de materiële gegevensdrager moet binnen 14 dagen worden gedaan, gerekend vanaf de dag waarop de handelaar in kennis is gesteld van de beslissing van de consument om de overeenkomst te ontbinden.
3 De consument is niet gehouden te betalen voor het gebruik van de digitale inhoud of digitale dienst in de periode voor de ontbinding van de overeenkomst waarin de digitale inhoud of digitale dienst niet aan de overeenkomst heeft beantwoord.
Afdeling 5 Slotbepaling
Artikel 50ap
1 Tenzij in deze titel anders is bepaald, kan van deze titel niet ten nadele van de consument worden afgeweken en kunnen de rechten en vorderingen die de wet aan de consument ter zake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van de handelaar toekent niet worden beperkt of uitgesloten.
2 Artikel 89 van Boek 6 is niet van toepassing op deze titel.
Titel 1a Overeenkomsten betreffende het gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, bijstand en uitwisseling
Artikel 50a
In deze titel wordt verstaan onder:
a. consument: een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit;
b. handelaar: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die handelt voor doeleinden die betrekking hebben op zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, alsmede degene die in naam van of ten behoeve van hem optreedt;
c. overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd: een overeenkomst met een duur van meer dan een jaar, met inbegrip van elke bepaling die een verlenging mogelijk maakt, op grond waarvan een consument tegen vergoeding het recht krijgt om één of meer overnachtingsaccommodaties voor meer dan één verblijfsperiode te gebruiken;
d. overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur: een overeenkomst met een duur van meer dan een jaar, met inbegrip van elke bepaling die een verlenging mogelijk maakt, op grond waarvan een consument tegen vergoeding hoofdzakelijk het recht krijgt op kortingen op of andere voordelen inzake accommodatie, al dan niet samen met reizen of andere diensten;
e. overeenkomst van bijstand bij verhandelen: een overeenkomst op grond waarvan een handelaar een consument tegen vergoeding bijstaat om een recht van gebruik in deeltijd of een vakantieproduct van lange duur over te nemen of over te dragen;
f. uitwisselingsovereenkomst: een overeenkomst op grond waarvan een consument tegen vergoeding toetreedt tot een uitwisselingsysteem waarbij hem in ruil voor het tijdelijk beschikbaar stellen van zijn recht van gebruik in deeltijd, toegang tot overnachtingsaccommodatie of andere diensten wordt geboden;
g. aanvullende overeenkomst: een overeenkomst op grond waarvan de consument diensten geniet die betrekking hebben op een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd of een overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur, en die worden verleend door de handelaar of door een derde op grond van een overeenkomst tussen deze derde en de handelaar;
h. duurzame gegevensdrager: een hulpmiddel dat de consument dan wel de handelaar in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
i. richtlijn: Richtlijn nr. 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de bescherming van de consumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling (PbEU L 33/10).
Artikel 50b
1 De handelaar verstrekt aan de consument geruime tijd voordat hij door een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt gebonden kosteloos en op duidelijke en begrijpelijke wijze nauwkeurige en toereikende informatie overeenkomstig het in bijlage I bij de richtlijn opgenomen model. De informatie wordt verstrekt op een duurzame gegevensdrager die voor de consument gemakkelijk toegankelijk is.
2 De in het vorige lid bedoelde informatie wordt opgesteld in een door de consument te kiezen taal van de staat waar hij woont of waarvan hij de nationaliteit heeft, mits dit een officiële taal is van de Europese Unie of van een van de staten die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
3 In reclame voor een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt meegedeeld dat en waar de in lid 1 bedoelde informatie verkrijgbaar is.
4 Wordt tijdens een promotie- of verkoopevenement aan een consument een aanbod gedaan tot het aangaan van een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd, dan vermeldt de handelaar in de uitnodiging voor dat evenement duidelijk de commerciële aard en bedoeling daarvan.
5 De handelaar zorgt ervoor dat tijdens een promotie- of verkoopevenement de in lid 1 bedoelde informatie voortdurend voor de consument beschikbaar is.
6 De overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt niet als investering aangeduid of aangeboden.
7 Een handelaar die in strijd handelt met dit artikel verricht een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 193b van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 50c
1 De overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt schriftelijk, op een duurzame gegevensdrager, aangegaan en wordt door partijen ondertekend.
2 De overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt opgesteld in een door de consument te kiezen taal van de staat waar hij woont of waarvan hij de nationaliteit heeft, mits dit een officiële taal is van de Europese Unie of van een van de staten die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
3 De overeenkomst bevat ten minste:
a. de identiteit en de verblijfplaats van de partijen en
b. de datum en de plaats van sluiting van de overeenkomst.
4 De in artikel 50b lid 1 bedoelde informatie vormt een integraal deel van de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd en wordt niet gewijzigd, tenzij de partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen of de wijzigingen het gevolg zijn van ongewone en onvoorzienbare omstandigheden buiten de macht van de handelaar en waarvan hij de gevolgen niet kan vermijden, zelfs als alle zorg zou zijn betracht.
5 De in het vorige lid bedoelde wijzigingen worden uitdrukkelijk in de overeenkomst vermeld en, voordat de overeenkomst wordt gesloten, aan de consument medegedeeld op een duurzame gegevensdrager die voor hem gemakkelijk toegankelijk is.
6 In de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt een afzonderlijk standaardformulier voor ontbinding van de overeenkomst opgenomen overeenkomstig bijlage V bij de richtlijn.
7 De handelaar wijst, voordat de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt gesloten, de consument uitdrukkelijk op het bestaan van het recht van ontbinding van de overeenkomst, de termijn waarbinnen dit recht kan worden uitgeoefend en het verbod van vooruitbetalingen tijdens deze termijn. De bepalingen van de overeenkomst die hierop betrekking hebben, worden door de consument afzonderlijk ondertekend.
8 De in het eerste lid bedoelde overeenkomst of een afschrift daarvan wordt de consument bij het sluiten van de overeenkomst ter hand gesteld.
Artikel 50d
1 De consument kan de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd zonder opgave van redenen kosteloos ontbinden gedurende veertien dagen vanaf:
a. de dag van de sluiting van de overeenkomst of voorovereenkomst, of
b. de dag waarop de consument een afschrift van de overeenkomst of voorovereenkomst ontvangt, als deze dag later valt dan de onder a bedoelde dag.
2 Indien niet aan de in artikel 50b lid 1 gestelde eisen is voldaan, wordt de in het vorige lid bedoelde termijn verlengd met de tijd die is verstreken vanaf het tijdstip, bedoeld in het vorige lid, onderdeel a respectievelijk b, tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de consument zijn verstrekt, doch ten hoogste met drie maanden.
3 Indien in de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd het in artikel 50c lid 6 bedoelde, door de handelaar ingevulde, standaardformulier ontbreekt, wordt de in lid 1 bedoelde termijn verlengd met de tijd die is verstreken vanaf het tijdstip, bedoeld in lid 1 onderdelen a respectievelijk b, tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de consument zijn verstrekt, doch ten hoogste met een jaar.
4 De consument oefent het in lid 1 bedoelde recht uit door binnen de gestelde termijn een daartoe strekkende schriftelijke verklaring, op een duurzame gegevensdrager, te zenden aan de handelaar.
Artikel 50e
1 In geval van ontbinding overeenkomstig artikel 50d worden de consument geen kosten gerekend, noch wordt hij aansprakelijk gesteld voor diensten die hem voor de ontbinding kunnen zijn geleverd.
2 Ontbinding overeenkomstig artikel 50d brengt van rechtswege en zonder kosten voor de consument de ontbinding mee van:
a. aan de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd gekoppelde uitwisselingsovereenkomsten,
b. andere aanvullende overeenkomsten, en
c. een overeenkomst die ertoe strekt dat de handelaar, of een derde op grond van een regeling tussen die derde en de handelaar, aan de consument ten behoeve van de voldoening van de prijs of een gedeelte daarvan een krediet heeft verleend.
Artikel 50f
1 De consument wordt gedurende de termijn waarbinnen hij het in artikel 50d lid 1 bedoelde recht van ontbinding kan uitoefenen, niet verzocht om of verplicht tot:
a. vooruitbetaling;
b. de verstrekking van garanties;
c. de reservering van geld op rekeningen;
d. schuldbekentenissen, of
e. betaling van enige andere vergoeding.
2 Binnen de in het vorige lid genoemde termijn gedane vooruitbetalingen gelden als onverschuldigd betaald.
Artikel 50g
1 Op de overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur zijn de artikelen 50a tot en met 50f van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de informatie, bedoeld in artikel 50b, wordt verstrekt overeenkomstig het in bijlage II bij de richtlijn opgenomen model.
2 De prijs van de overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur, met inbegrip van de eventuele ledencontributie, wordt voldaan in gelijke jaarlijkse termijnen. Elke andere betaling geldt als onverschuldigd.
3 De handelaar zendt de consument ten minste veertien dagen voor elke vervaldag van een betalingstermijn schriftelijk, op een duurzame gegevensdrager, een verzoek om betaling.
4 De consument kan vanaf de tweede betalingstermijn de overeenkomst opzeggen zonder dat hij een boete verschuldigd is door binnen veertien dagen na ontvangst van het betalingsverzoek, bedoeld in het vorige lid, een daartoe strekkende verklaring te zenden aan de handelaar.
Artikel 50h
Op de overeenkomst van bijstand bij verhandelen en de uitwisselingsovereenkomst zijn artikel 50b, leden 1 tot en met 5 alsmede lid 7, en de artikelen 50c, 50d, 50e lid 1 en lid 2, aanhef en onderdeel c, alsmede artikel 50f van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. ten aanzien van de overeenkomst van bijstand bij verhandelen:
1°. de informatie, bedoeld in artikel 50b, wordt verstrekt overeenkomstig het in bijlage III bij de richtlijn opgenomen model; en
2°. artikel 50f toepassing vindt tot de overdracht of overname heeft plaatsgevonden of de overeenkomst op andere wijze wordt beëindigd;
b. ten aanzien van uitwisselingsovereenkomst:
1°. de informatie, bedoeld in artikel 50b, wordt verstrekt overeenkomstig het in bijlage IV bij de richtlijn opgenomen model; en
2°. als de overeenkomst wordt aangeboden samen met en op hetzelfde tijdstip als een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd, slechts een enkele termijn voor ontbinding als bedoeld in artikel 50d lid 1 geldt, waarbij de termijn voor beide overeenkomsten wordt berekend overeenkomstig lid 1 van dat artikel.
Artikel 50i
1 Op de termijnen genoemd in deze titel is Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 (PbEG L 124) van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden van overeenkomstige toepassing.
2 Van deze titel kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken.
3 Is het toepasselijke recht op de overeenkomst dat van een derde land, dan past de rechter de voor de consument beschermende bepalingen van deze titel toe als de overeenkomst:
a. betrekking heeft op een onroerende zaak die is gelegen in een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of
b. niet rechtstreeks betrekking heeft op een onroerende zaak en de handelaar zijn handels- of beroepsactiviteit verricht in, dan wel deze activiteit met enigerlei middel richt op, een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en de overeenkomst onder die activiteit valt.
4 Deze titel is van toepassing op overeenkomsten tussen handelaren en consumenten.
Titel 2 Financiëlezekerheidsovereenkomsten
Artikel 51
In deze titel wordt verstaan onder:
a. financiëlezekerheidsovereenkomst: een financiëlezekerheidsovereenkomst tot overdracht of een financiëlezekerheidsovereenkomst tot vestiging van een pandrecht;
b. financiëlezekerheidsovereenkomst tot overdracht: een overeenkomst op grond waarvan de onder d, e of f bedoelde goederen worden overgedragen als waarborg voor een verplichting;
c. financiëlezekerheidsovereenkomst tot vestiging van een pandrecht: een overeenkomst op grond waarvan een pandrecht wordt verschaft op de onder d, e of f bedoelde goederen;
d. geld: op een rekening of deposito gecrediteerd tegoed in geld;
e. effecten: aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen effecten, obligaties en andere schuldinstrumenten indien deze op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, en alle andere gewoonlijk verhandelde effecten waarmee die aandelen, obligaties of andere effecten via inschrijving, koop of omruiling kunnen worden verkregen of die aanleiding kunnen geven tot afwikkeling in geld met uitsluiting van waardepapieren die een betalingsopdracht belichamen, inclusief rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, geldmarktinstrumenten en vorderingen op of rechten ten aanzien van een van de voornoemde instrumenten;
f. kredietvordering: een geldvordering voortvloeiend uit een overeenkomst waarbij een bank als bedoeld in artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht krediet verschaft in de vorm van een lening met uitzondering van geldvorderingen waarbij de debiteur een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf, tenzij de zekerheidsnemer of zekerheidsverschaffer van een dergelijke kredietvordering een van de instellingen is als genoemd in artikel 52 lid 1 onder b;
g. gelijkwaardige goederen:
1. wanneer het betreft geld: hetzelfde bedrag in dezelfde valuta;
2. wanneer het betreft effecten: effecten van dezelfde uitgevende instelling of debiteur, behorende tot dezelfde emissie of categorie, ter waarde van hetzelfde nominale bedrag, luidende in dezelfde valuta en van dezelfde soort, onderscheidenlijk andere goederen indien de financiëlezekerheidsoverkomst voorziet in de overdracht daarvan na het plaatsvinden van een gebeurtenis die betrekking heeft op of gevolgen heeft voor de effecten waarop de schuldenaar een pandrecht heeft gevestigd;
h. executiegrond: verzuim of een andere omstandigheid op grond waarvan de zekerheidsnemer krachtens een financiëlezekerheidsovereenkomst of de wet gerechtigd is verpande goederen te verkopen of zich toe te eigenen dan wel gebruik te maken van een verrekenbeding;
i. verrekenbeding: een beding in een financiëlezekerheidsovereenkomst of een overeenkomst waarvan een financiëlezekerheidsovereenkomst deel uitmaakt, of een wettelijk voorschrift, op grond waarvan bij het voldoen aan de voorwaarden van een executiegrond:
– de verplichtingen van partijen onmiddellijk opeisbaar worden, alsmede omgezet in een verplichting tot het betalen van een bedrag dat hun geschatte actuele waarde vertegenwoordigt, dan wel de verplichtingen vervallen en worden vervangen door een verplichting tot het betalen van het voornoemde bedrag, of
– de verplichtingen van partijen worden verrekend en alleen het saldo verschuldigd is.
Artikel 52
1 Deze titel is van toepassing op financiëlezekerheidsovereenkomsten waarbij ten minste een van de partijen is:
a. een overheidsinstantie, met inbegrip van:
– instellingen behorend tot de overheidssector van de lidstaten van de Europese Unie die belast zijn met of een rol spelen bij het beheer van de overheidsschuld en;
– instellingen behorend tot de overheidssector van de lidstaten van de Europese Unie die zijn gemachtigd om voor klanten rekeningen aan te houden.
b. een centrale bank, de Europese Centrale Bank, de Bank voor Internationale Betalingen, een multilaterale ontwikkelingsbank, het Internationaal Monetair Fonds en de Europese Investeringsbank.
c. een financiële onderneming onder financieel toezicht, met inbegrip van een bank, beheerder, beleggingsinstelling, beleggingsonderneming, financiële instelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
d. een centrale tegenpartij, een afwikkelende instantie of een verrekeningsinstituut als bedoeld in artikel 212a, onderdeel c, d en e, van de Faillissementswet, inclusief onder het nationale recht van de lidstaten van de Europese Unie vallende gereglementeerde instellingen die actief zijn op de markten voor rechten op overdracht op termijn van goederen, opties en derivaten, en een andere dan een natuurlijke persoon die optreedt als trustee of in een vertegenwoordigende hoedanigheid namens een of meer personen waaronder enigerlei obligatiehouders of houders van andere schuldinstrumenten of enige instelling als omschreven in onderdeel a, b, c of dit onderdeel.
2 Deze titel is niet van toepassing indien een van de partijen bij een financiëlezekerheidsovereenkomst een natuurlijke persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Artikel 53
1 Bij een financiëlezekerheidsovereenkomst tot vestiging van een pandrecht kan worden bedongen dat de zekerheidsnemer de verpande goederen kan gebruiken of verkopen en de opbrengst behouden.
2 Uitoefening van het recht tot gebruik of verkoop brengt van rechtswege een verplichting van de zekerheidsnemer mee tot overdracht van gelijkwaardige goederen aan de zekerheidsgever, uiterlijk op het tijdstip waarop moet worden voldaan aan de vordering waarvoor het verpande tot zekerheid strekt. De zekerheidsnemer krijgt een pandrecht op het verkregene. Dit recht wordt geacht te zijn verkregen op het moment dat de financiëlezekerheidsovereenkomst werd gesloten.
3 Voor de in het tweede lid bedoelde vordering van de zekerheidsgever tot overdracht van gelijkwaardige goederen heeft deze een voorrecht op de bij de zekerheidsnemer aanwezige gelden en effecten.
4 In afwijking van lid 2 kan in de financiëlezekerheidsovereenkomst worden bepaald dat de zekerheidsnemer de vordering waarvoor het verpande tot zekerheid strekt verrekent met de waarde van de gelijkwaardige goederen, op het tijdstip waarop de vordering moet worden voldaan of zoveel eerder als zich een executiegrond voordoet.
5 Dit artikel is niet van toepassing indien de financiëlezekerheidsovereenkomst strekt tot verpanding van een kredietvordering in de zin van artikel 51 onder f.
Artikel 54
1 Tenzij anders is bedongen in een financiëlezekerheidsovereenkomst tot de vestiging van een pandrecht, is de zekerheidsnemer, wanneer aan de voorwaarden van een executiegrond wordt voldaan, bevoegd:
a. effecten waarop het pandrecht rust te verkopen en het hem verschuldigde op de opbrengst te verhalen onderscheidenlijk deze effecten zich toe te eigenen en de waarde van de effecten te verrekenen met het hem verschuldigde;
b. geld waarop het pandrecht rust te verrekenen met het hem verschuldigde;
c. de kredietvordering waarop het pandrecht rust over te dragen en de opbrengst te verrekenen met het hem verschuldigde.
2 De verkoop van effecten geschiedt op een markt door tussenkomst van een tussenpersoon in het vak of ter beurze door die van een bevoegde tussenpersoon overeenkomstig de regels en gebruiken die aldaar voor een gewone verkoop gelden.
3 De zekerheidsnemer kan zich effecten toe-eigenen indien dit in de financiëlezekerheidsovereenkomst tot de vestiging van een pandrecht is bedongen en de waardering van de effecten is gebaseerd op de waarde op een markt of ter beurze.
4 In afwijking van lid 2 en lid 3 kan in een financiëlezekerheidsovereenkomst worden bedongen dat de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek van de zekerheidsnemer of de zekerheidsgever kan bepalen dat effecten worden verkocht op een afwijkende wijze, of dat de voorzieningenrechter op verzoek van de zekerheidsnemer kan bepalen dat effecten voor een door de voorzieningenrechter vast te stellen bedrag bij wege van toe-eigening aan de zekerheidsnemer zullen verblijven.
5 De artikelen 235, 248 leden 1 en 2, 249, 250, 251 en 252 van Boek 3 zijn niet van toepassing.
Artikel 55
Een overdracht ter nakoming van een financiëlezekerheidsovereenkomst tot overdracht is geen overdracht tot zekerheid of een overdracht die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen in de zin van artikel 84 lid 3 van Boek 3. De regels betreffende pandrecht zijn op een zodanige overeenkomst en de uitvoering daarvan niet van toepassing of overeenkomstige toepassing.
Artikel 56
[Vervallen]
Titel 2a Consumentenkredietovereenkomsten
Afdeling 1 Bepalingen ter uitvoering van richtlijn nr. 2008/48/EG van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten
Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 57
1 In deze titel wordt verstaan onder:
a. consument: een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen;
b. kredietgever: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent of toezegt;
c. kredietovereenkomst: een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit, met uitzondering van overeenkomsten voor doorlopende dienstverlening en doorlopende levering van dezelfde goederen, waarbij de consument, zolang de diensten respectievelijk goederen worden geleverd, de kosten daarvan in termijnen betaalt;
d. geoorloofde debetstand op een rekening: een uitdrukkelijke kredietovereenkomst waarbij een kredietgever een consument de mogelijkheid biedt bedragen op te nemen die het beschikbare tegoed op de rekening van de consument te boven gaan;
e. overschrijding: een stilzwijgend aanvaarde debetstand waarbij een kredietgever een consument de mogelijkheid biedt bedragen op te nemen die het beschikbare tegoed of de overeengekomen geoorloofde debetstand op de rekening van de consument te boven gaan;
f. kredietbemiddelaar: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die niet optreedt als kredietgever en die in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten tegen een vergoeding in de vorm van geld of een andere overeengekomen financiële beloning:
1°. aan consumenten kredietovereenkomsten voorstelt of aanbiedt;
2°. consumenten bijstaat bij de voorbereiding van het sluiten van kredietovereenkomsten anders dan bedoeld onder 1°, of
3°. namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten sluit;
g. totale kosten van het krediet voor de consument: alle kosten, met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen en vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten;
h. totale door de consument te betalen bedrag: de som van het totale kredietbedrag en de totale kosten van het krediet voor de consument;
i. jaarlijks kostenpercentage: de totale kosten van het krediet voor de consument, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het totale kredietbedrag, indien toepasselijk te vermeerderen met de in lid 3 bedoelde kosten;
j. debetrentevoet: de rentevoet, uitgedrukt op jaarbasis en toegepast in een vast of variabel percentage;
k. vaste debetrentevoet: een door de kredietgever en de consument voor de volledige duur van de kredietovereenkomst overeengekomen enkele debetrentevoet dan wel verschillende door de kredietgever en de consument voor deeltermijnen overeengekomen debetrentevoeten waarvoor uitsluitend een vast specifiek percentage wordt gebruikt;
l. totaal kredietbedrag: het plafond of de som van alle bedragen die op grond van een kredietovereenkomst beschikbaar worden gesteld;
m. duurzame drager: ieder hulpmiddel dat de consument in staat stelt persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
n. gelieerde kredietovereenkomst: een kredietovereenkomst waarbij geldt dat:
1°. het betreffende krediet uitsluitend dient ter financiering van een overeenkomst voor de levering van een bepaald goed of de verrichting van een bepaalde dienst, en
2°. die twee overeenkomsten objectief gezien een commerciële eenheid vormen;
o. overeenkomst betreffende effectenkrediet: een overeenkomst waarbij:
1°. tegen onderpand van een effectenportefeuille een doorlopend krediet wordt verleend of toegezegd, inhoudende dat de consument op verschillende tijdstippen geldsommen bij de kredietgever kan opnemen, voor zover het uitstaande saldo een bepaalde kredietlimiet niet overschrijdt;
2°. de consument met het krediet transacties kan verrichten in financiële instrumenten, en
3°. de kredietgever betrokken is bij die transacties;
p. effectenportefeuille: een pakket financiële instrumenten dat in het bezit is van de consument;
q. financieel instrument: een financieel instrument als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
r. dekkingspercentage: een door de kredietgever vastgesteld percentage van de waarde van de in onderpand gegeven effectenportefeuille of van de daartoe behorende afzonderlijke financiële instrumenten aan de hand waarvan de kredietgever de kredietlimiet bepaalt;
s. spreidingseis: een door de kredietgever gestelde eis ten aanzien van de samenstelling van de effectenportefeuille;
t. Richtlijn: Richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG (Pb EU L 133).
2 De totale kosten van het krediet voor de consument, bedoeld in lid 1, onderdeel g, omvatten ook de kosten in verband met nevendiensten met betrekking tot de kredietovereenkomst, met name verzekeringspremies, indien het sluiten van een dienstencontract verplicht is om het krediet, in voorkomend geval op de geadverteerde voorwaarden, te verkrijgen.
3 Voor de toepassing van lid 1, onderdeel i, worden de kosten voor het beheer van een rekening waarop zowel betalingen als kredietopnemingen worden geboekt, de kosten voor het gebruik van een betaalmiddel waarmee zowel betalingen als kredietopnemingen kunnen worden verricht, en de overige kosten voor betalingsverrichtingen in de totale kosten van het krediet voor de consument meegerekend, tenzij de opening van de rekening facultatief is en de kosten voor de rekening duidelijk en afzonderlijk in de kredietovereenkomst of een andere met de consument gesloten overeenkomst zijn vastgesteld.
4 Indien niet alle debetrentevoeten in de kredietovereenkomst worden gespecificeerd, is alleen sprake van een vaste debetrentevoet als bedoeld in lid 1, onderdeel k, voor die deeltermijnen waarvoor bij de sluiting van de kredietovereenkomst de debetrentevoeten zijn overeengekomen en die uitsluitend aan de hand van een vast specifiek percentage zijn vastgesteld.
5 Een commerciële eenheid als bedoeld in lid 1, onderdeel n wordt geacht te bestaan:
a. indien de bij de overeenkomst voor de levering van een bepaald goed of de verrichting van een bepaalde dienst betrokken leverancier dan wel dienstenaanbieder zelf het krediet van de consument financiert, dan wel
b. in het geval van financiering door een derde, indien:
1°. de kredietgever bij het voorbereiden of sluiten van de kredietovereenkomst gebruik maakt van de diensten van de bij de overeenkomst voor de levering van een bepaald goed of de verrichting van een bepaalde dienst betrokken leverancier dan wel dienstenaanbieder, of
2°. het goed dan wel de dienst waarop de overeenkomst voor de levering van een bepaald goed of de verrichting van een bepaalde dienst ziet uitdrukkelijk wordt vermeld in de kredietovereenkomst.
Artikel 58
1 Deze titel is van toepassing op kredietovereenkomsten.
2 Deze titel is niet van toepassing op:
a. kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een andere vergelijkbare zekerheid op een registergoed, dan wel door een recht op een registergoed tegen voor hypothecaire financiering door de betrokken kredietgever gebruikelijke voorwaarden;
b. kredietovereenkomsten voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten betreffende grond of een bestaand of gepland gebouw;
c. huur of lease-overeenkomsten, tenzij:
1°. zij een verplichting tot aankoop van het object van de overeenkomst inhouden of een dergelijke verplichting bij afzonderlijke overeenkomst is toegevoegd, waaronder tevens is begrepen dat tot de verplichting tot aankoop eenzijdig door de kredietgever wordt besloten, dan wel
2°. zij als een overeenkomst van goederenkrediet als bedoeld in artikel 84 moeten worden aangemerkt;
d. kredietovereenkomsten die in de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening worden verleend en die binnen een maand moeten worden afgelost;
e. kredietovereenkomsten zonder rente en andere kosten, en kredietovereenkomsten waarbij het krediet binnen een termijn van drie maanden moet worden terugbetaald en slechts onbetekenende kosten worden aangerekend;
f. kredietovereenkomsten waarbij het krediet als nevenactiviteit door een werkgever rentevrij of tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op de markt, aan zijn werknemers wordt toegekend, en die niet aan het publiek in het algemeen worden aangeboden;
g. kredietovereenkomsten die het resultaat zijn van een schikking voor de rechter of een andere daartoe van overheidswege bevoegde instantie;
h. kredietovereenkomsten die voorzien in kosteloos uitstel van betaling van een bestaande schuld;
i. kredietovereenkomsten bij het sluiten waarvan van de consument wordt verlangd dat hij bij de kredietgever een goed als zekerheid in bewaring geeft, en waarbij de aansprakelijkheid van de consument zich strikt beperkt tot dit in pand gegeven goed, en
j. kredietovereenkomsten betreffende leningen die krachtens een wettelijke bepaling met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek worden toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden en tegen rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke.
3 Op de kredietovereenkomst waarbij het krediet in de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening wordt verleend en op verzoek of binnen een termijn van drie maanden moet worden terugbetaald, zijn uitsluitend de artikelen 57, 58, 61 leden 1, 5 en 6, 63, 67, 69 en de artikelen 71 tot en met 73 van toepassing. De artikelen 59 en 60 zijn slechts van toepassing, voorzover de kredietgever zijn verplichtingen uit de artikelen 4 lid 2 onderdelen a tot en met c en 6 van de Richtlijn betreffende de in reclame en precontractuele informatie op te nemen standaardinformatie niet in acht neemt.
4 Op kredietovereenkomsten in de vorm van overschrijding zijn uitsluitend de artikelen 57, 58, 70 en 73 van toepassing.
Onderafdeling 2 Informatieverstrekking en handelingen voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst
Onderafdeling 2 Informatieverstrekking en handelingen voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst
Artikel 59
1 Een kredietgever die in reclame voor kredietovereenkomsten, overeenkomsten betreffende effectenkrediet niet daaronder begrepen, artikel 4 van de Richtlijn betreffende de in reclame op te nemen standaardinformatie niet in acht neemt, verricht een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in de artikel 193b van Boek 6.
2 Een kredietgever verricht een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 193b van Boek 6, indien hij in reclame voor overeenkomsten betreffende effectenkrediet:
a. niet vermeld dat een doorlopend krediet wordt verleend of toegezegd tegen onderpand van een effectenportefeuille, en de kredietlimiet afhankelijk is van de waarde daarvan, of
b. artikel 4 leden 1, 2 onderdeel a, 3 of 4 van de Richtlijn betreffende de in reclame voor kredietovereenkomsten op te nemen standaardinformatie niet in acht neemt.
Artikel 60
1 De kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, verstrekt de consument geruime tijd voordat deze door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, de in de artikelen 5 en 6 van de Richtlijn voorgeschreven precontractuele informatie, op de in die artikelen voorgeschreven wijze.
2 De kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, verstrekt de consument geruime tijd voordat deze door een overeenkomst of een aanbod betreffende effectenkrediet wordt gebonden, de in artikel 6 van de Richtlijn voorgeschreven precontractuele informatie, met uitzondering van de informatie, bedoeld in lid 1, onderdelen c, d, f, h en k van dat artikel, op de in dat artikel voorgeschreven wijze. Daarbij deelt de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, de consument eveneens mee:
a. dat een doorlopend krediet wordt verleend of toegezegd tegen onderpand van een effectenportefeuille en dat de kredietlimiet afhankelijk is van een bepaald dekkingspercentage en, indien van toepassing, bepaalde spreidingseisen;
b. welk dekkingspercentage en welke spreidingseisen worden gehanteerd ten aanzien van de in onderpand gegeven effectenportefeuille, en
c. in het geval dat de kredietgever voor verschillende soorten financiële instrumenten andere dekkingspercentages hanteert, per soort financieel instrument, welk dekkingspercentage daarop van toepassing is.
3 Indien de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, lid 1 of 2 niet in acht neemt, verricht hij een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 193b van Boek 6.
Onderafdeling 3 Informatie en rechten betreffende kredietovereenkomsten
Onderafdeling 3 Informatie en rechten betreffende kredietovereenkomsten
Artikel 61
1 De kredietovereenkomst wordt op papier of op een andere duurzame drager aangegaan. De kredietgever verstrekt de consument een exemplaar van de kredietovereenkomst en behoudt zelf ook een exemplaar.
2 In de kredietovereenkomst worden op duidelijke en beknopte wijze vermeld:
a. het soort krediet;
b. de identiteit en geografische adressen van de overeenkomst sluitende partijen en in voorkomend geval de identiteit en het geografische adres van de betrokken kredietbemiddelaar;
c. de duur van de kredietovereenkomst;
d. het totale kredietbedrag en de voorwaarden voor kredietopneming;
e. in geval van een krediet in de vorm van uitstel van betaling voor een goed of een dienst, dan wel van een gelieerde kredietovereenkomst, het goed of de dienst ter financiering waarvan het krediet strekt en de contante prijs daarvan;
f. de debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet regelen en voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, alsmede de termijnen, voorwaarden en procedures voor wijziging ervan;
g. indien naargelang van de verschillende omstandigheden verschillende debetrentevoeten worden toegepast, de in onderdeel f genoemde informatie met betrekking tot alle toepasselijke rentevoeten;
h. het jaarlijks kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, berekend bij het sluiten van de kredietovereenkomst, alsmede alle bij de berekening van dit percentage gebruikte hypothesen;
i. het bedrag, het aantal en de frequentie van de door de consument te verrichten betalingen, en, in voorkomend geval, de volgorde waarin de betalingen aan de verschillende openstaande saldi tegen verschillende debetrentevoeten worden toegerekend met het oog op aflossing;
j. in geval van aflossing van het kapitaal van een kredietovereenkomst met vaste looptijd, het recht van de consument om gratis en op verzoek op enig ogenblik tijdens de loop van de kredietovereenkomst een overzicht van de rekening in de vorm van een aflossingstabel te ontvangen;
k. indien kosten en interesten worden betaald zonder aflossing van het kapitaal, een overzicht van de termijnen en voorwaarden voor de betaling van de rente en periodiek en niet-perodieke bijbehorende kosten;
l. de eventuele kosten voor het aanhouden van een of meer rekeningen voor de boeking van zowel betalingen als kredietopnemingen, tenzij het openen van een rekening facultatief is, tezamen met de kosten voor het gebruik van een betaalmiddel voor zowel betalingen als kredietopnemingen, andere uit de kredietovereenkomst voortvloeiende kosten, alsmede de voorwaarden waaronder die kosten kunnen worden gewijzigd;
m. de op het tijdstip van het sluiten van de kredietovereenkomst geldende rentevoet ingeval van betalingsachterstand daarvan alsmede de wijzigingsmodaliteiten en, in voorkomend geval, kosten van niet-nakoming;
n. een waarschuwing betreffende de gevolgen van wanbetaling;
o. dat in voorkomend geval notariskosten in rekening worden gebracht;
p. de eventueel gevraagde zekerheden en verzekeringen;
q. het al dan niet bestaan van het in artikel 66 bedoelde recht van ontbinding van de kredietovereenkomst en de termijn voor de uitoefening daarvan, alsmede andere uitoefeningsvoorwaarden, zoals informatie over de verplichting voor de consument om overeenkomstig artikel 66 lid 3 het opgenomen kapitaal en de rente te betalen en het bedrag van de lopende rente per dag;
r. informatie over de uit artikel 67 voortvloeiende rechten en de voorwaarden voor de uitoefening daarvan;
s. het in artikel 68 bedoelde recht op vervroegde aflossing, de hiervoor te volgen procedure alsmede, in voorkomend geval, informatie over het recht van de kredietgever op een vergoeding en de wijze waarop deze vergoeding wordt vastgesteld;
t. de procedure voor de uitoefening van het in artikel 65 bedoelde recht van beëindiging van de kredietovereenkomst;
u. of voor de consument buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures openstaan en, indien dit het geval is, hoe hij die procedures kan inleiden;
v. in voorkomend geval, de overige contractvoorwaarden, en
w. in voorkomend geval, naam en adres van de bevoegde toezichthoudende autoriteit.
3 De aflossingstabel, bedoeld in lid 2, onderdeel j, geeft de te betalen bedragen en de betalingstermijnen en voorwaarden aan. In de aflossingstabel wordt elke periodieke betaling uitgesplitst in afgelost kapitaal, op basis van de debetrentevoet berekende rente en, in voorkomend geval, bijkomende kosten. Indien krachtens de kredietovereenkomst het rentepercentage niet vast is of de bijkomende kosten kunnen worden gewijzigd, wordt in de aflossingstabel op een duidelijke en beknopte wijze vermeld dat de gegevens van de tabel alleen gelden tot de wijziging van de debetrentevoet of van de bijkomende kosten overeenkomstig de kredietovereenkomst.
4 In geval van toepassing van de leden 2, onderdeel j, en 3 stelt de kredietgever, gratis en op elk ogenblik tijdens de duur van de kredietovereenkomst, een overzicht van de rekening in de vorm van een aflossingstabel ter beschikking aan de consument.
5 De ingevolge de leden 2 en 3 te verstrekken informatie bij een kredietovereenkomst waarbij de betalingen door de consument niet tot een directe overeenkomstige aflossing van het totale kredietbedrag leiden, maar dienen voor kapitaalvorming gedurende de termijnen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de kredietovereenkomst of in een nevenovereenkomst, bevat een duidelijke en beknopte vermelding dat dergelijke kredietovereenkomsten niet voorzien in een garantie tot terugbetaling van het totale uit hoofde van de kredietovereenkomst opgenomen kredietbedrag, tenzij die garantie wordt gegeven.
6 Bij kredietovereenkomsten die in de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening overeenkomstig artikel 58 lid 3 worden verleend, worden op duidelijke en beknopte wijze vermeld:
a. het soort krediet;
b. de identiteit en het geografische adres van de overeenkomstsluitende partijen en, in voorkomend geval, de identiteit en het geografische adres van de betrokken kredietbemiddelaar;
c. de duur van de kredietovereenkomst;
d. het totale kredietbedrag en de voorwaarden voor kredietopneming;
e. de debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet regelen, en, voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, alsook de termijnen, de voorwaarden en de procedure voor wijziging van de debetrentevoet;
f. indien naargelang van de verschillende omstandigheden verschillende debetrentevoeten worden toegepast, de in onderdeel e genoemde informatie met betrekking tot alle toepasselijke rentevoeten;
g. in voorkomend geval, de vermelding dat de consument te allen tijde gevraagd kan worden het kredietbedrag volledig terug te betalen;
h. de procedure voor de uitoefening van het in artikel 66 bedoelde recht van ontbinding van de kredietovereenkomst, en
i. de informatie over de vanaf het sluiten van de overeenkomst verschuldigde kosten, alsmede, voor zover van toepassing, de voorwaarden waaronder deze gewijzigd kunnen worden.
7 In overeenkomsten betreffende effectenkrediet worden op duidelijke en beknopte wijze vermeld:
a. dat het krediet kan worden aangewend voor de financiering van transacties in financiële instrumenten;
b. de identiteit en het geografische adres van de overeenkomstsluitende partijen en, in voorkomend geval, de identiteit en het geografische adres van de betrokken kredietbemiddelaar;
c. de wijze waarop de consument actuele informatie kan verkrijgen over de dekkingspercentages en indien van toepassing, de spreidingseisen, die de kredietgever hanteert bij het bepalen van de kredietlimiet en de voorwaarden waaronder de kredietgever deze kan wijzigen;
d. de voorwaarden voor kredietopneming;
e. de debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet regelen, en, voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, alsook de termijnen, de voorwaarden en de procedure voor wijziging van de debetrentevoet;
f. indien naargelang van de verschillende omstandigheden verschillende debetrentevoeten worden toegepast, de in onderdeel e genoemde informatie met betrekking tot alle toepasselijke rentevoeten;
g. informatie betreffende het niet bestaan van het in de artikelen 66 lid 1 en 67 lid 1 bedoelde recht van ontbinding van de kredietovereenkomst;
h. de informatie over de vanaf het sluiten van de overeenkomst verschuldigde kosten, alsmede, voor zover van toepassing, de voorwaarden waaronder deze gewijzigd kunnen worden;
i. een waarschuwing betreffende de gevolgen van wanbetaling;
j. de gevraagde zekerheden;
k. de procedure voor de uitoefening van het in artikel 65 bedoelde recht van beëindiging van de kredietovereenkomst;
l. of voor de consument buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures openstaan en, indien dit het geval is, hoe hij die procedures kan inleiden, en
m. in voorkomende geval, naam en adres van de bevoegde toezichthoudende autoriteit.
Artikel 62
1 In voorkomend geval wordt de consument op papier of op een andere duurzame drager in kennis gesteld van een wijziging van de debetrentevoet voordat de wijziging van kracht wordt. Daarbij wordt het bedrag van de na de inwerkingtreding van de nieuwe debetrentevoet te verrichten betalingen vermeld evenals bijzonderheden betreffende een eventuele wijziging in het aantal of de frequentie van de betalingen.
2 De partijen kunnen echter in de kredietovereenkomst overeenkomen dat de informatie, bedoeld in lid 1, periodiek aan de consument wordt verstrekt indien de wijziging van de debetrentevoet het gevolg is van een wijziging van een referentierentevoet en het publiek via passende middelen kennis kan nemen van de nieuwe referentierentevoet en de informatie over de nieuwe referentierentevoet ook beschikbaar is in de gebouwen van de kredietgever.
Artikel 63
1 Bij een kredietovereenkomst in de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening als bedoeld in artikel 58 lid 3 wordt de consument regelmatig door middel van een rekeningafschrift op papier of op een andere duurzame drager op de hoogte gebracht van de volgende informatie:
a. de periode waarop het rekeningafschrift betrekking heeft;
b. de opgenomen bedragen en de datum van opneming;
c. het saldo en de datum van het vorige afschrift;
d. het nieuwe saldo;
e. de datum en het bedrag van de door de consument verrichte betalingen;
f. de toegepaste debetrentevoet;
g. de eventueel toegepaste kosten, en
h. in voorkomend geval, het te betalen minimumbedrag.
2 De consument wordt, voordat de betreffende wijziging van kracht wordt, op papier of op een andere duurzame drager in kennis gesteld van verhogingen van de debetrentevoet of van de kosten.
3 De partijen kunnen in de kredietovereenkomst overeenkomen dat informatie over wijzigingen van de debetrentevoet door middel van het rekeningafschrift, bedoeld in lid 1, moet worden verstrekt, indien de wijziging van de debetrentevoet het gevolg is van een wijziging van een referentierentevoet en het publiek via passende middelen kennis kan nemen van de nieuwe referentierentevoet en de informatie over de nieuwe referentierentevoet ook beschikbaar is in de gebouwen van de kredietgever.
Artikel 64
Bij overeenkomsten betreffende effectenkrediet maakt de kredietgever melding van wijzigingen in de dekkingspercentages en de spreidingseisen op de dag dat de betreffende wijziging ingaat, op de ingevolge artikel 61 lid 7, onderdeel c, overeengekomen wijze.
Artikel 65
1 De consument kan een kredietovereenkomst met onbepaalde looptijd te allen tijde kosteloos beëindigen. Indien partijen een opzeggingstermijn zijn overeengekomen, mag deze termijn niet langer zijn dan één maand.
2 De kredietgever kan, indien dit in de kredietovereenkomst is overeengekomen, een kredietovereenkomst met onbepaalde looptijd beëindigen door de consument met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste twee maanden een opzegging te doen toekomen op papier of op een andere duurzame drager.
3 De kredietgever kan, indien dit in de kredietovereenkomst is overeengekomen, op objectieve gronden de consument het recht ontnemen om op grond van een kredietovereenkomst met onbepaalde looptijd krediet op te nemen. De kredietgever stelt de consument, op papier of op een andere duurzame drager, indien mogelijk van tevoren en uiterlijk onmiddellijk na deze ontneming, van deze ontneming in kennis, alsook van de gronden hiervoor, tenzij het verstrekken van dergelijke informatie op grond van andere communautaire wetgeving is verboden of indruist tegen doelstellingen van openbare orde of openbare veiligheid.
Artikel 66
1 De consument heeft het recht om de kredietovereenkomst zonder opgave van redenen te ontbinden gedurende veertien kalenderdagen na:
a. de dag van de sluiting van de kredietovereenkomst, of
b. de dag waarop de consument de contractuele voorwaarden en informatie overeenkomstig artikel 61 ontvangt, als die dag later valt dan de in onderdeel a bedoelde dag.
2 De consument oefent het recht, bedoeld in lid 1, uit door binnen de gestelde termijn een daartoe strekkende kennisgeving te richten tot de kredietgever. De kennisgeving is in lijn met de door de kredietgever ingevolge artikel 61 lid 2, onderdeel q, verstrekte informatie en wordt gedaan op een wijze die voor bewijs vatbaar is. De gestelde termijn is in acht genomen indien, een kennisgeving op papier of op een andere duurzame drager waarover de kredietgever beschikt en waartoe hij toegang heeft, vóór het verstrijken van de termijn is verzonden.
3 In geval van ontbinding van de kredietovereenkomst overeenkomstig lid 1 betaalt de consument het kapitaal aan de kredietgever terug met de op dit kapitaal lopende rente vanaf de datum waarop het krediet is verstrekt tot de datum waarop het kapitaal wordt terugbetaald. De verschuldigde debetrente wordt berekend aan de hand van de overeengekomen debetrentevoet. De terugbetaling moet onverwijld en uiterlijk binnen 30 kalenderdagen na de verzending van de kennisgeving, bedoeld in lid 2, plaatsvinden.
4 De kredietgever heeft bij toepassing van lid 1 geen recht op een andere vergoeding van de consument dan die welke verschuldigd is volgens lid 3, met uitzondering van de vergoeding voor niet voor terugbetaling in aanmerking komende kosten die de kredietgever aan een overheidsorgaan heeft betaald.
5 Indien door de kredietgever of een derde partij op grond van een onderlinge overeenkomst een nevendienst in verband met de kredietovereenkomst wordt verricht, brengt de ontbinding van de kredietovereenkomst overeenkomstig lid 1, van rechtswege mee dat de consument niet langer aan de nevendienst gebonden is.
6 Indien de consument overeenkomstig lid 1 een recht van ontbinding heeft, zijn andere bepalingen die een soortgelijk recht op ontbinding aan de consument toekennen, niet van toepassing.
7 Lid 1 is niet van toepassing op overeenkomsten betreffende effectenkrediet.
Artikel 67
1 Indien de consument een overeenkomst voor de levering van een goed of het verrichten van een dienst heeft ontbonden overeenkomstig artikel 230o of artikel 230x van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dan wel overeenkomstig artikel 50d lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is hij evenmin langer gebonden aan de daarmee gelieerde kredietovereenkomst.
2 Indien onder de gelieerde kredietovereenkomsten vallende goederen niet of slechts gedeeltelijk geleverd worden of niet beantwoorden aan de voorwaarden van de overeenkomst voor de levering van de goederen en de consument zijn rechten ter zake daarvan jegens de leverancier heeft ingeroepen, maar er niet in is geslaagd te verkrijgen waarop hij volgens de genoemde overeenkomst recht heeft, is de consument gerechtigd zijn rechten jegens de kredietgever geldend te maken.
3 Indien onder de gelieerde kredietovereenkomsten vallende diensten niet of slechts gedeeltelijk verricht worden of niet beantwoorden aan de voorwaarden van de overeenkomst voor het verrichten van de diensten en de consument zijn rechten ter zake daarvan jegens de dienstenaanbieder heeft ingeroepen, maar er niet in is geslaagd te verkrijgen waarop hij volgens de genoemde overeenkomst recht heeft, is de consument gerechtigd zijn rechten jegens de kredietgever geldend te maken.
4 Lid 1 is niet van toepassing op overeenkomsten betreffende effectenkrediet.
Artikel 68
1 De consument heeft het recht om zich te allen tijde geheel of gedeeltelijk van zijn verplichtingen op grond van een kredietovereenkomst te kwijten. In dat geval heeft hij recht op een verlaging van de totale kredietkosten, bestaande uit de interesten en de kosten gedurende de resterende duur van de overeenkomst.
2 De kredietgever heeft in geval van een vervroegde aflossing recht op een billijke en objectief gegronde vergoeding voor eventuele kosten die hiermee rechtstreeks verband houden, mits de vervroegde aflossing valt in een termijn waarvoor een vaste debetrentevoet geldt. De vergoeding mag niet hoger zijn dan:
a. 0,5% van het vervroegd afgeloste kredietbedrag, indien de termijn tussen de vervroegde aflossing en het overeengekomen einde van de kredietovereenkomst ten hoogste één jaar is;
b. 1% van het vervroegd afgeloste kredietbedrag, indien de termijn tussen de vervroegde aflossing en het overeengekomen einde van de kredietovereenkomst langer is dan één jaar.
3 In afwijking van lid 2, onderdelen a en b, kan de kredietgever de consument bij kredieten boven € 75 000 een hogere vergoeding in rekening brengen, indien hij aannemelijk maakt dat het door de vervroegde aflossing geleden verlies het krachtens lid 2 bepaalde bedrag overstijgt. Het verlies bestaat uit het verschil tussen de oorspronkelijk overeengekomen rentevoet en de rentevoet waartegen de kredietgever een lening kan verstrekken ter hoogte van het vervroegd afgeloste bedrag op de markt op het ogenblik van de vervroegde aflossing. Bij de bepaling van het verlies wordt tevens rekening gehouden met de administratieve kosten van de vervroegde aflossing.
4 De in de leden 2 en 3 bedoelde vergoeding mag niet hoger zijn dan het rentebedrag dat de consument zou hebben betaald gedurende de termijn tussen de vervroegde aflossing en het overeengekomen einde van de kredietovereenkomst.
5 De kredietgever kan de consument geen vergoeding als bedoeld in lid 2 of lid 3 in rekening brengen:
a. als de vervroegde aflossing heeft plaatsgevonden uit hoofde van een verzekeringscontract dat bedoeld is om een kredietaflossingsgarantie te bieden, of
b. bij een geoorloofde debetstand op een rekening.
Artikel 69
1 Indien de rechten die de kredietgever op grond van de kredietovereenkomst heeft, dan wel de overeenkomst zelf, aan een derde worden overgedragen, kan de consument jegens de verkrijger alle verweermiddelen inroepen die hem jegens de oorspronkelijke kredietgever ten dienste stonden, met inbegrip van de bevoegdheid tot verrekening.
2 De consument wordt geïnformeerd over de in lid 1 bedoelde overdracht, behalve indien de oorspronkelijke kredietgever, in overleg met de verkrijger tegenover de consument het krediet verder beheert.
Artikel 70
1 Wanneer de kredietgever in een overeenkomst tot opening van een rekening de consument de mogelijkheid biedt van een overschrijding, wordt in die overeenkomst eveneens de in artikel 6 lid 1, onderdeel e, van de richtlijn bedoelde informatie vermeld. De kredietgever verstrekt die informatie in elk geval op papier of op een andere duurzame drager en op gezette tijden.
2 In geval van een aanzienlijke overschrijding gedurende meer dan een maand brengt de kredietgever de consument, op papier of op een andere duurzame drager, op de hoogte van:
a. de overschrijding;
b. het betreffende bedrag;
c. de debetrentevoet, en
d. de eventuele toepasselijke boetes, kosten of rente wegens achterstand.
Onderafdeling 4 Jaarlijks kostenpercentage
Onderafdeling 4 Jaarlijks kostenpercentage
Artikel 71
Het jaarlijks kostenpercentage wordt door de kredietgever berekend overeenkomstig artikel 19 van de Richtlijn.
Onderafdeling 5 Kredietgevers en kredietbemiddelaars
Onderafdeling 5 Kredietgevers en kredietbemiddelaars
Artikel 72
1 Indien de kredietovereenkomst wordt gesloten door tussenkomst van een kredietbemiddelaar, wordt door deze in voor de consument bestemde documenten de omvang van zijn volmacht vermeld en tevens of hij exclusief met één of meer kredietgevers dan wel als onafhankelijk kredietbemiddelaar werkt.
2 Indien de kredietbemiddelaar met in achtneming van artikel 4:74 van de Wet op het financieel toezicht de consument voor zijn dienstverlening een vergoeding in rekening brengt, maakt hij het bedrag van de vergoeding kenbaar aan de consument. Het bedrag van de vergoeding wordt voor sluiting van de kredietovereenkomst tussen de consument en de kredietbemiddelaar overeengekomen op papier of een andere duurzame drager.
3 De kredietbemiddelaar is verplicht de vergoeding die de consument aan hem dient te betalen voor zijn dienstverlening, mee te delen aan de kredietgever teneinde het jaarlijks kostenpercentage te kunnen berekenen.
4 Indien de kredietbemiddelaar niet aan zijn in de leden 1 tot en met 3 bedoelde verplichtingen voldoet, is de consument geen vergoeding voor zijn dienstverlening verschuldigd.
Onderafdeling 6 Slotbepalingen
Onderafdeling 6 Slotbepalingen
Artikel 73
1 Van het bepaalde bij deze titel kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken.
2 De consument kan de hem krachtens deze titel toegekende bescherming niet worden ontzegd, door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven, met name door kredietopnemingen of kredietovereenkomsten die onder de Richtlijn vallen op te nemen in overeenkomsten die, door de aard of het doel ervan, buiten de werkingssfeer ervan zouden kunnen vallen.
3 Aan de consument kan, indien de kredietovereenkomst een nauwe band heeft met het grondgebied van een of meer lidstaten van de Europese Unie, de hem krachtens de Richtlijn door het recht van die staat toegekende bescherming niet worden onthouden, ongeacht het recht dat de kredietovereenkomst beheerst.
Afdeling 2 Overige bepalingen betreffende consumentenkredietovereenkomsten
Artikel 74
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. geldkrediet: de kredietovereenkomst waarbij door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet;
b. goederenkrediet: de kredietovereenkomst, daaronder begrepen een samenstel van overeenkomsten die een commerciële eenheid vormen in de zin van artikel 57 lid 5, ter zake van het verschaffen van het genot door de kredietgever aan de kredietnemer van een roerende zaak, niet zijnde een registergoed;
c. dienstenkrediet: de kredietovereenkomst omschreven onder b met dien verstande dat in plaats van het genot van een roerende zaak een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst wordt verschaft;
d. kredietsom bij geldkrediet: de geldsom die de kredietnemer in het kader van een geldkrediet ter beschikking wordt gesteld, met dien verstande, dat bij doorlopend geldkrediet de kredietlimiet als die geldsom wordt aangemerkt;
e. kredietsom bij goederen- of dienstenkrediet: het verschil tussen het totaal van de contante prijzen van de zaken, onderscheidenlijk diensten, waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft, onderscheidenlijk welke aan de kredietnemer worden verleend, en de door deze in dat kader gedane contante betalingen, met dien verstande dat bij een doorlopend goederen- of dienstenkrediet de kredietlimiet als dat verschil wordt aangemerkt;
f. doorlopend geldkrediet: een geldkrediet waarbij de kredietnemer op verschillende tijdstippen geldsommen bij de kredietgever kan opnemen, voor zover het uitstaand saldo een bepaald bedrag, de kredietlimiet, niet overschrijdt;
g. doorlopend goederen- of dienstenkrediet: een goederen- of dienstenkrediet, waarbij de kredietgever dan wel de leverancier van de goederen of diensten ervoor heeft te zorgen, dat aan de kredietnemer op verschillende tijdstippen het genot van zaken wordt verschaft of diensten worden verleend, voor zover het uitstaand saldo een bepaald bedrag, de kredietlimiet, niet overschrijdt;
h. kredietvergoeding: alle beloningen en vergoedingen, in welke vorm ook, die de kredietgever of de leverancier van de goederen of diensten ter zake van een kredietovereenkomst bedingt, in rekening brengt of aanvaardt, bij goederen- en dienstenkrediet verminderd met het totaal van de contante prijzen van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft onderscheidenlijk die aan de kredietnemer worden verleend, met dien verstande dat de vergoeding die verschuldigd wordt indien de kredietnemer vervroegd aflost, vastgesteld overeenkomstig artikel 68 leden 2 en 5 geen deel van de kredietvergoeding uitmaakt.
Artikel 75
1 Onverminderd de bepalingen van de vorige afdeling gelden voor de daar bedoelde kredietovereenkomsten voorts de volgende bepalingen met dien verstande dat de artikelen 77 lid 1 onder a, behoudens voor zover het betreft bedingen tot eenzijdige verhoging van de kredietvergoeding, en onder c, 79, 80 en 81 niet gelden voor kredietovereenkomsten waarvan de kredietsom meer dan € 40.000 bedraagt.
2 Onverminderd de bepalingen van de vorige afdeling gelden van de onderhavige afdeling voor kredietovereenkomsten waarbij de betalingen van de consument plaatsvinden binnen drie maanden nadat de geldsom ter beschikking is gesteld, onderscheidenlijk nadat met het verschaffen van het genot van de zaak of het verlenen van de dienst een aanvang is gemaakt, uitsluitend de artikelen 76 en 77 lid 1 aanhef en onder a.
3 In afwijking van het eerste lid, geldt deze afdeling niet voor de overeenkomst betreffende effectenkrediet.
Artikel 76
1 Het is de kredietgever en de leverancier van de goederen of diensten verboden enige andere vorm van kredietvergoeding te bedingen, in rekening te brengen of te aanvaarden dan:
a. een vergoeding die verschuldigd is bij afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de kredietovereenkomst;
b. een vergoeding die verschuldigd wordt ingeval de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de kredietovereenkomst.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, ten einde het aanvaarden door de kredietgever van te grote risico’s tegen te gaan, de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding vastgesteld en worden regels gegeven betreffende de tijdstippen waarop de kredietvergoeding in rekening wordt gebracht.
3 De ten hoogste toegelaten kredietvergoeding wordt uitgedrukt in een geldsom, een percentage of in enige andere vorm. Deze kan verschillen naar gelang van de hoogte van de kredietsom, de looptijd van de kredietovereenkomst, mede in verband met de termijnen van aflossing, de vorm van de kredietvergoeding bedoeld in lid 1, en het al dan niet variabel zijn van de kredietvergoeding.
4 Het is de kredietgever en de leverancier van de goederen of diensten verboden een hogere kredietvergoeding in rekening te brengen, te bedingen of te aanvaarden dan wel de kredietvergoeding op een ander tijdstip in rekening te brengen dan in gevolge de leden 2 en 3 is toegelaten.
Artikel 77
1 Niet zijn toegelaten bedingen waarbij:
a. de kredietgever of de leverancier van de goederen of diensten de bevoegdheid wordt verleend, anders dan bij wijze van een ingevolge artikel 76 toegelaten verhoging van de kredietvergoeding, eenzijdig de kredietvergoeding te verhogen of anderszins de verplichtingen van de consument te verzwaren;
b. de consument zich verplicht tot het aangaan van een andere overeenkomst, anders dan ingeval:
1°. uitdrukkelijk aan de consument het recht wordt toegekend te bepalen met welke wederpartij die overeenkomst zal worden aangegaan, of
2°. de overeenkomst verplicht tot het aanhouden van een betaalrekening bij de kredietgever, door middel waarvan de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende betalingen dienen plaats te vinden;
c. vervroegde opeisbaarheid van het door de consument verschuldigde wordt bedongen, anders dan voor het geval dat:
1°. de consument, die ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen,
2°. de consument zijn vaste woonplaats in Nederland heeft verlaten, dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de consument binnen enkele maanden zijn vaste woonplaats in Nederland zal verlaten,
3°. de consument is overleden en de kredietgever gegronde reden heeft om aan te nemen dat diens verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet zullen worden nagekomen,
4°. de consument in staat van faillissement is komen te verkeren of ten aanzien van de consument de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard,
5°. de consument de door hem onder eigendomsvoorbehoud gehouden of tot zekerheid verbonden zaak heeft verduisterd, of
6°. de consument aan de kredietgever, met het oog op het aangaan van de overeenkomst, bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt van dien aard, dat de kredietgever de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan indien hem de juiste stand van zaken bekend zou zijn geweest.
d. de kredietnemer enig recht op periodieke betaling, verschuldigd uit hoofde van loon of andere inkomsten uit arbeid, van uitkeringen als bedoeld in artikel 475c onder b-i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ter zake van een kredietovereenkomst op enigerlei wijze overdraagt, vervreemdt of bezwaart dan wel tot invordering daarvan een onherroepelijke volmacht, in welke vorm of onder welke benaming ook, verleent.
2 Lid 1, aanhef en onder d, geldt niet voor kredietverlening door een gemeentelijke kredietbank:
a. waaraan als kredietnemer deelneemt:
1°. echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, van wie het gezamenlijk netto maandinkomen niet hoger is dan de norm genoemd in artikel 21, onderdeel b, van die wet;
2°. een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Participatiewet, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan negentig procent van de norm bedoeld onder 1°;
3°. een alleenstaande als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Participatiewet, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan zeventig procent van de norm bedoeld onder 1°;
dan wel
b. in het kader van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een kredietnemer (saneringskrediet).
Artikel 78
1 Een consument kan geen volmacht tot het sluiten van een kredietovereenkomst verlenen aan een kredietgever, een leverancier van de goederen of diensten, een kredietbemiddelaar of iemand die bij een van hen werkzaam is.
2 De consument kan geen onherroepelijke volmacht tot het sluiten van een kredietovereenkomst verlenen.
Artikel 79
1 Het is slechts toegestaan tot zekerheid van de nakoming van een verbintenis van de consument uit hoofde van een kredietovereenkomst, een pandrecht als bedoeld in artikel 237 van Boek 3 te vestigen op een zaak, indien die zaak door de consument met het uit hoofde van de kredietovereenkomst verkregen geld wordt aangeschaft of aan de consument ingevolge de kredietovereenkomst het genot van die zaak wordt verschaft. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het bedingen van een eigendomsvoorbehoud.
2 Lid 1 geldt niet voor kredietverlening door een gemeentelijke kredietbank:
a. waaraan als kredietnemer deelneemt:
1°. echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, van wie het gezamenlijk netto maandinkomen niet hoger is dan de norm genoemd in artikel 21, onderdeel b, van die wet;
2°. een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Participatiewet, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan negentig procent van de norm bedoeld onder 1°;
3°. een alleenstaande als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Participatiewet, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan zeventig procent van de norm bedoeld onder 1°;
dan wel
b. in het kader van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een kredietnemer (saneringskrediet).
Artikel 80
1 In afwijking van artikel 229 van Boek 3 ontstaat een pandrecht op een vordering tot vergoeding die in de plaats treedt van een zaak waarop tot zekerheid van de nakoming van de verbintenis van de consument een pandrecht als bedoeld in artikel 79 lid 1 is gevestigd, slechts voor het geval die zaak geheel teniet gaat.
2 Een pandrecht op een vordering als bedoeld in het eerste lid eindigt van rechtswege:
a. indien de consument gelijkwaardige vervangende zekerheid stelt, of
b. zodra de consument drie vierde deel van de kredietsom heeft afgelost.
3 De kredietgever, onderscheidenlijk de leverancier van de goederen of diensten, die tot inning van de in het eerste lid bedoelde verpande vordering overgaat, stelt de consument daarvan terstond schriftelijk in kennis. Daarbij deelt hij de consument mee dat deze in de gelegenheid is om gelijkwaardige vervangende zekerheid te stellen. Artikel 79 is niet van toepassing ten aanzien van de vervangende zekerheid.
4 Artikel 229 van Boek 3 en het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing bij een eigendomsvoorbehoud ten aanzien van een zaak als bedoeld in artikel 79.
Artikel 81
1 Afgifte van een zaak, waarvan de eigendom is voorbehouden in het kader van een kredietovereenkomst of waarop een pandrecht als bedoeld in artikel 79 is gevestigd kan slechts worden gevorderd in de gevallen bedoeld in artikel 77 lid 1 onder c, 1° tot en met 6° en in artikel 91.
2 Afgifte van een zaak als bedoeld in het eerste lid kan niet meer worden gevorderd indien meer dan drie vierde deel van de kredietsom is afgelost, tenzij het een doorlopend krediet betreft.
Artikel 82
Ontbinding van een kredietovereenkomst op de grond dat de consument is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, kan slechts geschieden door de rechter behoudens in het geval van artikel 90.
Artikel 83
Van het in deze afdeling bepaalde kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken.
Titel 2b Goederenkrediet
Afdeling 1 Goederenkrediet betreffende roerende zaken, niet-registergoederen
Artikel 84
1 Een overeenkomst van goederenkrediet is een kredietovereenkomst, daaronder begrepen een samenstel van overeenkomsten die een commerciële eenheid vormen in de zin van artikel 57 lid 5, ter zake van het verschaffen van het genot door de kredietgever aan de kredietnemer van een roerende zaak, niet zijnde een registergoed, mits de termijn waarbinnen het krediet moet worden terugbetaald langer is dan drie maanden nadat het krediet ter beschikking is gesteld, dan wel met het verschaffen van het genot van de zaak een aanvang is gemaakt.
2 Als een overeenkomst van goederenkrediet worden onder meer beschouwd de koop op afbetaling, de huurkoop en voorts alle overeenkomsten die dezelfde strekking hebben als een overeenkomst van goederenkrediet onder welke vorm of benaming aangegaan.
3 In deze afdeling worden verstaan onder:
a. koop op afbetaling: de koop van een roerende zaak die niet een registergoed is, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan ten minste een termijn later verschijnt dan drie maanden nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd;
b. huurkoop: de koop op afbetaling waarbij de verkoper zich de eigendom van de afgeleverde zaak voorbehoudt;
c. huur: een huurovereenkomst van een roerende zaak die niet een registergoed is, indien zij de in lid 2 bedoelde strekking heeft;
d. doorlopend goederenkrediet: een goederenkrediet waarbij de kredietgever dan wel de leverancier ervoor heeft te zorgen dat aan de kredietnemer op verschillende tijdstippen het genot van zaken wordt verschaft, voor zover het uitstaande saldo een bepaald bedrag, de kredietlimiet, niet overschrijdt.
e. kredietsom: het verschil tussen het totaal van de contante prijzen van de zaken waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft en de door deze in dat kader gedane contante betalingen met dien verstande dat bij doorlopend goederenkrediet de kredietlimiet als dat verschil wordt aangemerkt.
Artikel 85
Indien op een overeenkomst van goederenkrediet tevens titel 2A van toepassing is, zijn de bepalingen van titel 2A en die van deze afdeling naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen van titel 2A van toepassing.
Artikel 86
1 De overeenkomst van goederenkrediet wordt op papier of op een andere duurzame drager aangegaan. Een volmacht tot het aangaan van een zodanige overeenkomst moet eveneens op papier of op een andere duurzame drager worden verleend.
2 De kredietgever verstrekt aan de kredietnemer een exemplaar van de kredietovereenkomst en behoudt zelf ook een exemplaar dan wel, in geval de kredietovereenkomst bestaat uit samenstel van overeenkomsten als bedoeld in artikel 84, eerste lid, een exemplaar van die overeenkomsten.
3 De kredietovereenkomst moet in elk geval bevatten de gehele kredietsom en een plan van regelmatige afbetaling. In geval van een eigendomsvoorbehoud met betrekking tot de zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft, moet de kredietovereenkomst tevens de bedingen bevatten over dit voorbehoud en de overgang van de eigendom.
4 In geval van koop op afbetaling dient de kredietovereenkomst de gehele en door partijen afgesproken koopprijs te vermelden.
5 Indien in een kredietovereenkomst terzake huurkoop de bedingen betreffende het eigendomsvoorbehoud en overgang van de eigendom ontbreken, geldt de overeenkomst als een koop op afbetaling zonder eigendomsvoorbehoud.
Artikel 87
1 De kredietnemer die de zaak krachtens een overeenkomst als bedoeld in artikel 84 lid 1 onder zich heeft, heeft daarvan het genot, ook voordat hij de eigendom daarvan verkrijgt.
2 Hij mag de zaak gebruiken overeenkomstig haar bestemming.
3 Zolang hij geen eigenaar is, mag hij de inrichting of gedaante van de zaak niet veranderen, noch mag hij zijn genot daarvan aan anderen afstaan.
Artikel 88
1 Vervreemding van de krachtens een overeenkomst bedoeld in artikel 84 lid 1 afgeleverde zaak werkt niet ten nadele van de kredietnemer en laat de verbintenis tussen de kredietnemer en de kredietgever dan wel de leverancier onverlet.
2 In geval van huur zijn de artikelen 226 en 227 niet van toepassing.
3 Lid 1 staat niet in de weg aan overdraagbaarheid van de rechten van de kredietgever of van de overeenkomst zelf onverminderd het bepaalde in artikel 69.
Artikel 89
1 De eigendom van een zaak die in het kader van een doorlopend goederenkrediet is voorbehouden, gaat van rechtswege over op de kredietnemer en een pandrecht op de gefinancierde zaak dat in het kader van een doorlopend krediet is gevestigd, eindigt van rechtswege, zodra de kredietnemer aflossingen heeft gedaan ter grootte van het verschil tussen de contante prijs van die zaak en het bedrag van de contante betaling betreffende het genot van die zaak, dan wel, indien geen contante betaling is gedaan, ter grootte van die contante prijs.
2 Aflossingen worden toegerekend aan verschillende zaken in dezelfde volgorde als waarin met het verschaffen van het genot daarvan een aanvang is gemaakt, dan wel die zaken uit hoofde van de kredietovereenkomst zijn aangeschaft.
Artikel 90
1 Afgifte van de afgeleverde zaak ingevolge een schriftelijke verklaring van de kredietgever dat hij deze terugvordert wegens de niet-nakoming door de kredietnemer van diens verplichtingen, heeft tot gevolg dat de tot de kredietovereenkomst behorende overeenkomsten met de kredietnemer worden ontbonden, mits de kredietgever overeenkomstig de krachtens de kredietovereenkomst geldende regels tot de terugvordering bevoegd is.
2 De artikelen 265 lid 2, 266 en 267 lid 1 van Boek 6 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 91
Wanneer de kredietgever een rechtsvordering instelt tot ontbinding van de kredietovereenkomst of teruggave van de zaak, kan hij, indien hij voldoende belang heeft bij een onverwijlde voorziening, een rechterlijk bevel tot teruggave bij voorraad verkrijgen.
Artikel 92
1 Indien een der partijen bij ontbinding van de kredietovereenkomst wegens een tekortkoming van de kredietnemer in de nakoming van zijn verbintenissen in een betere vermogenstoestand zou geraken dan bij het in stand blijven van de kredietovereenkomst, vindt volledige verrekening plaats.
2 Een beding waarbij de kredietgever zich de bevoegdheid voorbehoudt de waarde van de terug ontvangen zaak te bepalen, laat de bevoegdheid van de wederpartij deze waarde nader door de rechter te laten vaststellen onverlet.
Artikel 93
1 In het vonnis waarbij de verplichting tot teruggave van de afgeleverde zaak wordt vastgesteld of de overeenkomst wordt ontbonden, wordt op vordering van de kredietgever een bevel tot teruggave opgenomen.
2 Bij het vonnis waarbij de teruggave wordt bevolen, stelt de rechter op vordering van een der partijen de geldswaarde van de terug te geven zaak vast. In dat geval kan de tenuitvoerlegging ook geschieden als ware de gedaagde tot betaling van dat bedrag veroordeeld.
Artikel 94
Indien de kredietnemer bij ontbinding van de overeenkomst recht mocht hebben op enige terugbetaling, kan hij de zaak die hij terug moet geven, onder zich houden, totdat het hem verschuldigde is betaald of de kredietgever daarvoor voldoende zekerheid heeft gesteld.
Artikel 95
1 Indien de kredietnemer binnen veertien dagen nadat hij de zaak heeft afgegeven het totale uit hoofde van de kredietovereenkomst op het moment van inlossing opeisbare, achterstallige bedrag, voldoet, wordt de zaak door de kredietgever teruggegeven.
2 Door de in het eerste lid bedoelde betaling wordt de ontbinding van de tot de kredietovereenkomst behorende overeenkomsten ongedaan gemaakt.
3 Bij herhaalde afgifte van de zaak behoeft deze door de kredietgever slechts te worden teruggegeven na betaling door de kredietnemer van het in het eerste lid bedoelde bedrag, vermeerderd met het restant van de kredietsom, alsmede de verschuldigde kredietvergoeding, met dien verstande, dat bij een doorlopende goederenkredietovereenkomst in plaats van het restant van de kredietsom het restant van de in artikel 89, eerste lid, bedoelde aflossingen moet worden betaald; het tweede lid van dat artikel vindt overeenkomstige toepassing.
4 Indien de kredietgever een redelijk belang heeft bij weigering van de teruggave, kan de rechter bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft.
Artikel 96
Indien één van meer overeenkomsten die samen een commerciële eenheid vormen als bedoeld in artikel 57 lid 5 op enige grond bloot staat aan ontbinding of vernietiging door de kredietnemer, zal de andere overeenkomst op die grond kunnen worden ontbonden of vernietigd op dezelfde wijze en met inachtneming van dezelfde termijnen als voor de ontbinding of vernietiging van de eerste overeenkomst gelden, tenzij uit de wet of de aard van de rechtsverhouding anders voortvloeit.
Artikel 97
Indien een overeenkomst van goederenkrediet is gesloten tussen een kredietgever die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een kredietnemer die een natuurlijk persoon is en handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfsactiviteiten of beroepsactiviteiten vallen, kan niet ten nadele van de kredietnemer van de bepalingen van deze afdeling worden afgeweken.
Artikel 99
Op een overeenkomst van goederenkrediet die bestaat uit een samenstel van overeenkomsten die een commerciële eenheid vormen als bedoeld in artikel 57 lid 5 en die niet is gesloten tussen een kredietgever en een kredietnemer als bedoeld in artikel 97, is artikel 67 lid 2 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 100
Het in deze afdeling bepaalde vindt overeenkomstige toepassing op vermogensrechten, niet zijnde registergoederen, voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht.
Afdeling 2 Huurkoop onroerende zaken
Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 101
1 De overeenkomst van huurkoop van een onroerende zaak is een koopovereenkomst, daaronder begrepen een samenstel van overeenkomsten die een commerciële eenheid vormen in de zin van artikel 57 lid 5, volgens welke de koopprijs wordt betaald in termijnen en de eigendomsoverdracht zal plaatsvinden na voldoening van twee of meer termijnen die verschijnen, nadat de zaak aan de koper is afgeleverd.
2 De huurkoop kan ook betrekking hebben op een recht waaraan een onroerende zaak is onderworpen. In dat geval zijn de bepalingen van deze afdeling van toepassing, voor zover dit in overeenstemming is met de aard van het recht.
3 Op overeenkomsten die aan de eisen van deze afdeling voldoen, zijn de bepalingen betreffende huur en pacht niet van toepassing.
Artikel 102
1 Ieder der partijen is jegens de ander verplicht eraan mee te werken dat tussen hen van de huurkoopovereenkomst een notariële akte wordt opgemaakt, die wordt ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3, zulks onverminderd de bevoegdheid om de huurkoopovereenkomst in afwachting daarvan reeds met toepassing van artikel 3 in te doen schrijven.
2 De akte moet in ieder geval vermelden:
a. de koopprijs;
b. welk deel van de te betalen termijnen tot aflossing van de koopprijs
strekt en welk deel tot betaling van de verschuldigde rente;
c. de tijdstippen waarop de huurkoper de termijnen dient te betalen;
d. de bedingen over voorbehoud en overgang van eigendom.
Artikel 103
1 Behalve de in artikel 102 bedoelde akte kunnen in de openbare registers worden ingeschreven:
a. een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een zodanige akte of van een deel daarvan;
b. een rechtshandeling of een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak waarbij een huurkoop ter zake waarvan inschrijving op de voet van artikel 102 of van dit artikel onder a heeft plaatsgevonden, wordt vernietigd, geheel of gedeeltelijk wordt ontbonden of wordt gewijzigd;
c. een rechtshandeling die tot gevolg heeft dat op de huurkoop betrekking hebbende rechten of verplichtingen van een der partijen op een ander overgaan.
2 Een rechterlijke uitspraak als bedoeld in lid 1 onder a en b kan tevens worden ingeschreven indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en indien is voldaan aan de eisen die in artikel 301 lid 1 van Boek 3 voor de inschrijving van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak worden gesteld. De leden 1 en 2 van artikel 301 van Boek 3 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 104
1 Na de inschrijving van de notariële akte van huurkoop, daaronder begrepen voor die akte in de plaats tredende rechterlijke uitspraken als bedoeld in artikel 103 lid 1 onder a, kunnen tegen de huurkoper niet worden ingeroepen:
a. een na die inschrijving tot stand gekomen vervreemding of bezwaring door de huurverkoper, tenzij deze vervreemding of bezwaring voortvloeit uit een eerder ingeschreven koop, huurkoop daaronder begrepen, of uit een recht op levering waarvoor op het tijdstip van de inschrijving reeds het proces-verbaal van een conservatoir beslag tot levering was ingeschreven;
b. vervreemdingen of bezwaringen die plaatsvinden als vervolg op de onder a bedoelde vervreemding of bezwaring door de huurverkoper;
c. een onderbewindstelling die na die inschrijving is tot stand gekomen of die, zo zij tevoren tot stand was gekomen, toen niet in de openbare registers was ingeschreven, tenzij de huurkoper haar op het tijdstip van die inschrijving kende;
d. een na die inschrijving tot stand gekomen verhuring of verpachting;
e. een na die inschrijving ingeschreven beding als bedoeld in artikel 252 van Boek 6;
f. een executoriaal of conservatoir beslag waarvan het proces-verbaal na die inschrijving is ingeschreven;
g. een faillissement of surséance van betaling van de huurverkoper of toepassing ten aanzien van hem van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, uitgesproken onderscheidenlijk van toepassing na de dag van die inschrijving.
2 Indien de huurkoop was ingeschreven op de voet van artikel 3 geldt de inschrijving van de notariële akte van huurkoop voor de toepassing van artikel 3 lid 4 als levering.
3 Voor de toepassing van de artikelen 24, 25 en 26 van Boek 3 geldt de inschrijving van een notariële akte van huurkoop als een inschrijving van een rechtshandeling tot verkrijging van een registergoed in de zin van deze artikelen.
Artikel 105
In geval van een samenstel van overeenkomsten als bedoeld in artikel 101 lid 1 kan de huurkoper de rechten wegens niet nakoming of niet behoorlijke nakoming van de partij die als leverancier van de onroerende zaak is opgetreden, zo nodig uitoefenen jegens de kredietgever, mits hij deze rechten jegens de leverancier heeft ingeroepen, maar er niet in is geslaagd te verkrijgen waarop hij recht heeft.
Artikel 106
1 De huurkoper heeft van de zaak die krachtens huurkoop aan hem is afgeleverd het genot ook voordat hij de eigendom daarvan verkrijgt.
2 Hij mag de zaak gebruiken overeenkomstig haar bestemming.
3 Hij mag de inrichting of gedaante van de zaak niet veranderen noch mag hij zijn genot ervan aan anderen afstaan.
Artikel 107
1 Vervreemding door de huurverkoper van de krachtens huurkoop afgeleverde zaak werkt niet ten nadele van de huurkoper en laat de verbintenis tussen de huurkoper en de huurverkoper onverlet.
2 Lid 1 staat niet in de weg aan overdraagbaarheid van de rechten van de huurverkoper of van de huurkoopovereenkomst zelf overeenkomstig de daarvoor geldende regels.
Artikel 108
1 Indien de huurverkoper bij ontbinding van de huurkoopovereenkomst wegens een tekortkoming van de huurkoper in de nakoming van zijn verbintenissen in een betere vermogenstoestand zou geraken dan bij het in stand blijven van de huurkoopovereenkomst, vindt volledige verrekening plaats.
2 Een beding waarbij de huurverkoper zich de bevoegdheid voorbehoudt de waarde van de terug ontvangen zaak te bepalen, laat de bevoegdheid van de wederpartij deze waarde nader door de rechter te laten vaststellen onverlet.
Artikel 109
Indien de huurkoper bij ontbinding van de overeenkomst recht mocht hebben op enige terugbetaling, heeft hij een retentierecht op de zaak, totdat het hem verschuldigde is betaald of de huurverkoper daarvoor voldoende zekerheid heeft gesteld.
Artikel 110
Wanneer de gehele koopprijs met de daarover verschuldigde rente en de kosten die voor rekening van de huurkoper zijn, de kosten van een afzonderlijke overdracht daaronder begrepen, zijn voldaan of de huurkoper van zijn verplichtingen te dier zake op andere wijze is bevrijd dan wel de verjaring van rechtsvordering van de huurverkoper te dier zake is voltooid, is de huurverkoper verplicht onverwijld zijn medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een notariële akte van levering aan de huurkoper of aan de notariële verklaring volgens artikel 30 van de Kadasterwet vereist voor de vervulling van de voorwaarde waaronder de overdracht blijkens een reeds ingeschreven notariële akte van levering is geschied.
Artikel 111
In geval van onbevoegdheid van de huurverkoper tot vervreemding is artikel 88 van Boek 3 van toepassing met dien verstande dat voor de daar vereiste goede trouw van de huurkoper voldoende is dat zijn goede trouw bestond op het tijdstip van de inschrijving van de notariële akte van huurkoop.
Artikel 112
Van de artikelen 101 tot en met 104, 108, 110 en 111 kan niet worden afgeweken.
Onderafdeling 2 Huurkoop van woonruimte
Onderafdeling 2 Huurkoop van woonruimte
Artikel 113
1 Deze onderafdeling is van toepassing op de overeenkomst van huurkoop met betrekking tot een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan, indien de huurkoper een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
2 Deze onderafdeling is niet van toepassing indien de onroerende zaak of het bestanddeel in huurkoop is gegeven als bedrijfsruimte en een, mede gelet op deze bestemming tot bedrijfsruimte, afhankelijke woning tot deze bedrijfsruimte wordt gerekend.
3 Als huurkoop in de zin van deze afdeling worden mede beschouwd alle overeenkomsten met dezelfde strekking onder welke vorm of benaming dan ook aangegaan.
4 Onderafdeling 1 is van toepassing voor zover deze onderafdeling daarvan niet afwijkt.
Artikel 114
1 Een overeenkomst van huurkoop als bedoeld in artikel 113 wordt aangegaan bij een notariële akte. Een volmacht tot het aangaan van een zodanige overeenkomst moet schriftelijk worden verleend.
2 Indien van de huurkoopovereenkomst geen notariële akte is opgemaakt, is ieder der partijen jegens de ander verplicht eraan mee te werken dat tussen hen een notariële akte tot stand komt, zulks onverminderd de bevoegdheid de huurovereenkomst in afwachting daarvan reeds met toepassing van artikel 3 te doen inschrijven.
3 Zolang geen notariële akte is tot stand gekomen, is de overeenkomst vernietigbaar. Indien de huurkoper tot vernietiging overgaat, kan hij het reeds door hem betaalde terugvorderen behoudens een vergoeding voor het door hem reeds van de woning gemaakte gebruik. De huurverkoper kan slechts tot vernietiging overgaan, nadat hij aan de huurkoper een redelijke termijn heeft gesteld om aan de notariële akte mee te werken en deze die termijn ongebruikt heeft laten verstrijken.
4 De akte moet in ieder geval vermelden:
a. de koopprijs;
b. welk deel van de te betalen termijnen tot aflossing van de koopprijs strekt en welk deel tot betaling van de verschuldigde rente;
c. welke kosten voor rekening van de huurkoper komen;
d. de tijdstippen waarop de huurkoper de termijnen dient te betalen;
e. de bedingen over voorbehoud en overgang van de eigendom;
f. welke gevolgen zijn verbonden aan vervroegde aflossing door de huurkoper van hetgeen door hem verschuldigd is;
g. de getaxeerde waarde van de woonruimte, zoals deze blijkt uit een taxatierapport betreffende die woonruimte, opgemaakt door een door partijen in onderlinge overeenstemming aangewezen taxateur;
h. op de zaak rustende hypotheken en andere beperkte rechten.
5 Indien partijen geen overeenstemming bereiken, wijst de kantonrechter op verzoek van de meest gerede partij een taxateur aan. Het taxatierapport bevat in elk geval een beschrijving en beoordeling van de onderhoudstoestand van de woonruimte.
6 De notaris gaat niet over tot het verlijden van de akte dan nadat partijen ten minste veertien dagen de tijd hebben gehad om van het in het vierde en vijfde lid bedoelde taxatierapport kennis te nemen en tevens aan de eisen van artikel 122 leden 1–5 is voldaan.
Artikel 115
De huurkoper heeft het recht zich te allen tijde geheel of gedeeltelijk van zijn verplichtingen uit de huurkoopovereenkomst te bevrijden met toepassing van de regels van artikel 127.
Artikel 116
1 Niet kan worden bedongen dat gedurende de contractsperiode een hogere koopprijs wordt vastgesteld, tenzij het met inachtneming van artikel 128 vastgestelde aanpassingen betreft van de in de overeenkomst vermelde rentevoet of het gaat om indexering aan de hand van een van overheidswege vastgesteld indexcijfer.
2 Evenmin kan worden bedongen dat in geval de huurkoper in de nakoming van zijn verplichtingen tekortschiet, de huurkoopovereenkomst van rechtswege wordt ontbonden of eindigt, dan wel door de huurverkoper kan worden ontbonden of beëindigd zonder ingebrekestelling.
3 De huurverkoper mag niet tot ontbinding of beëindiging overgaan dan nadat de bij de ingebrekestelling gestelde redelijke termijn van tenminste twee maanden is verstreken en de huurverkoper de huurkoper heeft uitgenodigd om met hem in overleg te treden over diens betalingsachterstand, tenzij dit van de huurverkoper in redelijkheid niet kan worden gevergd.
Artikel 117
Van de artikelen 113 en 114 kan niet worden afgeweken. Van de artikelen 105, 106, eerste en tweede lid, 107, 109, 115 en 116 kan niet ten nadele van de huurkoper worden afgeweken.
Afdeling 3 Consumentenkredietovereenkomsten betreffende voor bewoning bestemde onroerende zaken
Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 118
1 In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. consument: een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen;
b. kredietgever: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 119 lid 1 krediet verleent of toezegt;
c. kredietovereenkomst: een overeenkomst als bedoeld in artikel 119 lid 1 waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van een uitgestelde betaling, van een lening of van een soortgelijke financieringsregeling;
d. nevendienst: een dienst die samen met de kredietovereenkomst aan de consument wordt aangeboden;
e. kredietbemiddelaar: een natuurlijk persoon of rechtspersoon, niet zijnde de kredietgever of iemand die optreedt als notaris, die in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten voor een vergoeding in geld of een andere overeengekomen financiële prestatie:
1° aan consumenten kredietovereenkomsten voorstelt of aanbiedt;
2° consumenten bijstaat bij de voorbereiding of ander precontractueel beheer van andere dan de onder 1° bedoelde kredietovereenkomsten, of
3° namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten sluit;
f. verbonden kredietbemiddelaar: een kredietbemiddelaar die optreedt in naam van en onder de onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van:
1° slechts één kredietgever;
2° slechts één groep, of
3° een aantal kredietgevers of groepen die niet de meerderheid van de markt vertegenwoordigen;
g. groep: groep kredietgevers die geconsolideerd moeten worden voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening als omschreven in Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen (Pb EU L 182).
h. totaal kredietbedrag: het plafond of de som van alle bedragen die op grond van een kredietovereenkomst beschikbaar worden gesteld;
i. totale kosten van het aan de consument verleende krediet: alle kosten en vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten;
j. het totale door de consument te betalen bedrag: de som van het totale kredietbedrag en de totale kosten van het krediet voor de consument;
k. jaarlijks kostenpercentage: de totale kosten van het krediet voor de consument, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het totale kredietbedrag, indien toepasselijk te vermeerderen met de in lid 3 bedoelde kosten;
l. debetrentevoet: de rentevoet, uitgedrukt op jaarbasis en toegepast in een vast of variabel percentage;
m. kredietwaardigheidsbeoordeling: de evaluatie van de vooruitzichten dat de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen tot schuldaflossing worden nagekomen;
n. duurzame drager: ieder hulpmiddel dat de consument in staat stelt persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
o. adviesdiensten: het geven van persoonlijke aanbevelingen aan een consument met betrekking tot een of meer transacties in samenhang met kredietovereenkomsten, hetgeen een afzonderlijke activiteit vormt ten opzichte van de verlening van een krediet en ten opzichte van de in onderdeel e omschreven kredietbemiddelingsactiviteiten;
p. koppelverkoop: het aangaan of aanbieden van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst niet afzonderlijk wordt aangeboden aan de consument;
q. gebundelde verkoop: het aangaan of aanbieden van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst ook afzonderlijk aan de consument beschikbaar wordt gesteld, maar waarbij niet noodzakelijkerwijs dezelfde voorwaarden gelden als wanneer deze in combinatie met de nevendiensten wordt aangeboden;
r. lening in vreemde valuta: een kredietovereenkomst waarbij het krediet
1° uitgedrukt wordt in een andere valuta dan die waarin de consument het inkomen ontvangt of de activa aanhoudt waaruit de lening moet worden afgelost, of
2° uitgedrukt wordt in een andere valuta dan die van de lidstaat waar de consument verblijft;
s. Richtlijn: Richtlijn nr. 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (Pb EU L 60);
t. onroerende zaak: een onroerende zaak of een zakelijk recht daarop.
2 De totale kosten van het krediet dat aan de consument wordt verleend, bedoeld in lid 1, onderdeel i, omvatten mede de kosten voor de waardebepaling van de onroerende zaak, indien die waardebepaling nodig is om het krediet te verkrijgen, met uitzondering van de registratiekosten voor de overdracht van de onroerende zaak. Onder de totale kosten van het aan de consument verleende krediet vallen niet de door de consument te betalen kosten voor de niet-nakoming van de in de kredietovereenkomst vastgestelde verplichtingen.
3 Voor de toepassing van lid 1, onderdeel k, worden de kosten voor het openen en aanhouden van een specifieke rekening, voor het gebruik van een betaalmiddel voor zowel transacties als kredietopnemingen op die rekening en andere, met betalingstransacties verband houdende kosten in de totale kosten van het krediet voor de consument opgenomen wanneer er een rekening moet worden geopend of aangehouden ter verkrijging van het krediet onder de geadverteerde voorwaarden.
Artikel 119
1 Deze afdeling is van toepassing op:
a. kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een andere vergelijkbare zekerheid op voor bewoning bestemde onroerende zaken, of gewaarborgd worden door een recht op voor bewoning bestemde onroerende zaken; en
b. kredietovereenkomsten voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten betreffende grond of een bestaand of gepland gebouw.
2 Deze afdeling is niet van toepassing op:
a. kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever:
1° een eenmalig bedrag, periodieke bedragen of op andere wijze een krediet uitbetaalt in ruil voor een bedrag ontleend aan de toekomstige verkoop van een voor bewoning bestemde onroerende zaak of een recht op een voor bewoning bestemde onroerende zaak, en
2° pas aflossing van het krediet verlangt wanneer de consument in staat van faillissement is verklaard, op hem de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard dan wel bij overlijden van de consument of bij andere in de overeenkomst opgenomen gebeurtenissen, tenzij de consument zijn contractuele verplichtingen niet nakomt, waardoor de kredietgever het recht heeft de kredietovereenkomst te beëindigen;
b. kredietovereenkomsten waarbij een werkgever het krediet als nevenactiviteit rentevrij of tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op de markt, aan zijn werknemers verstrekt, en dit niet in het algemeen aan het publiek aanbiedt;
c. kredietovereenkomsten waarbij geen rente en andere kosten hoeven te worden vergoed, afgezien van kosten die rechtstreeks verband houden met het stellen van een zekerheid voor het krediet;
d. kredietovereenkomsten die in de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening worden verleend en die binnen een maand moeten worden afgelost;
e. kredietovereenkomsten die het resultaat zijn van een schikking voor de rechter of een andere daartoe van overheidswege bevoegde instantie;
f. kredietovereenkomsten die betrekking hebben op kosteloos uitstel van betaling van een bestaande schuld en niet onder het toepassingsgebied van lid 1, onderdeel a, vallen;
g. kredietovereenkomsten betreffende kredieten die krachtens een wettelijke bepaling met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek worden toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke debetrentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op markt gebruikelijke voorwaarden en tegen rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke rentetarieven;
h. kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever een organisatie is die valt onder de toepassing van artikel 2 lid 5 van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG (Pb EU L 133).
Onderafdeling 2 Informatieverstrekking en handelingen voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst
Onderafdeling 2 Informatieverstrekking en handelingen voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst
Artikel 120
1 De reclame voor kredietovereenkomsten is eerlijk, duidelijk en niet misleidend en mag geen bewoordingen bevatten die bij de consument valse verwachtingen kunnen scheppen betreffende de beschikbaarheid of de kosten van een krediet.
2 Alle reclame voor kredietovereenkomsten waarin een rentevoet of cijfers betreffende de kosten van het krediet voor de consument worden vermeld, moet de in artikel 11, tweede en vierde lid, van de richtlijn genoemde standaardinformatie bevatten. Deze informatie is naargelang van de voor de reclame gebruikte drager goed leesbaar of duidelijk hoorbaar.
3 De in artikel 11, lid 2, onderdelen c tot en met i, van de Richtlijn bedoelde informatie wordt verduidelijkt door middel van een representatief voorbeeld dat steeds wordt gevolgd. Hierbij worden de bij of krachtens artikel 4:20 van de Wet op het financieel toezicht vastgestelde nadere criteria voor een representatief voorbeeld toegepast.
4 In de in reclame op te nemen standaardinformatie wordt tevens een beknopte en evenredige waarschuwing met betrekking tot de specifieke aan kredietovereenkomsten verbonden risico’s opgenomen.
5 Een kredietgever die in reclame voor kredietovereenkomsten het bepaalde in de vorige leden niet in acht neemt, verricht een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 193b van Boek 6.
Artikel 121
1 De kredietgever heeft het recht tot gebundelde verkoop. Koppelverkoop is niet toegelaten.
2 Onverminderd lid 1 kan de kredietgever de consument, een familielid of een persoon uit de onmiddellijke omgeving van de consument verzoeken:
a. een beleggingsproduct of een particulier pensioenproduct te openen of aan te houden, indien dit product, dat hoofdzakelijk de belegger een inkomen tijdens pensionering biedt, tevens dient als bijkomende zekerheid voor de kredietgever in geval van wanbetaling, dan wel om kapitaal op te bouwen om het krediet terug te betalen of af te lossen, of tegoeden samen te voegen om het krediet te verkrijgen;
b. een afzonderlijke kredietovereenkomst te sluiten in combinatie met een kredietovereenkomst op basis van gedeelde vermogens om het krediet te verkrijgen.
3 De kredietgever kan van de consument verlangen dat hij over een verzekeringspolis met betrekking tot de kredietovereenkomst beschikt. De kredietgever is verplicht de verzekeringspolis van een andere dan de dienstverlener van zijn voorkeur te aanvaarden, mits de door die polis geboden waarborg gelijk is aan die van de door de kredietgever voorgestelde verzekeringspolis.
Artikel 122
1 De kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar verstrekt de consument onverwijld nadat hij de nodige informatie over zijn behoeften, financiële situatie en voorkeuren heeft verstrekt en ruimschoots voordat hij door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, de op zijn persoon toegesneden informatie die hij nodig heeft om de op de markt beschikbare kredietproducten te kunnen vergelijken en de respectievelijke implicaties ervan te kunnen beoordelen en zo een geïnformeerd besluit over het sluiten van een kredietovereenkomst te kunnen nemen.
2 De op de persoon van de consument toegesneden informatie wordt op papier of op een andere duurzame drager verstrekt door middel van het in bijlage K van het in artikel 112d Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft opgenomen model.
3 Een voor de kredietgever bindend aanbod wordt aan de consument gedaan op de in het tweede lid bedoelde wijze en gaat vergezeld van het daar bedoelde model, tenzij dit eerder aan de consument is verstrekt en de kenmerken van het aanbod niet afwijken van de informatie die in dat eerdere aan de consument verstrekte model was opgenomen.
4 Indien de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar aan de consument aanvullende informatie verstrekt, wordt dit in een afzonderlijk document aan de consument ter beschikking gesteld, dat bij het in het tweede lid bedoelde model kan worden gevoegd.
5 De kredietovereenkomst komt niet tot stand dan nadat de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar de consument bij het doen van een bindend aanbod als bedoeld in lid 3 op papier of op een andere duurzame drager een exemplaar van de voorgenomen kredietovereenkomst heeft verstrekt en waarbij wordt meegedeeld dat dit aanbod gedurende veertien dagen voor de kredietgever bindend blijft.
6 Indien de debetrentevoet of andere, op het aanbod toepasselijke kosten worden bepaald aan de hand van de verkoop van onderliggende schuldbewijzen of andere langetermijnfinancieringsinstrumenten, kunnen de debetrentevoet of andere kosten afwijken van die van het aanbod overeenkomstig de waarde van de onderliggende schuldbewijzen of andere langetermijnfinancieringsinstrumenten.
Artikel 123
1 Indien de kredietovereenkomst wordt gesloten door tussenkomst van een kredietbemiddelaar, wordt door deze ruimschoots voordat hij de in artikel 118, lid 1, onder e, genoemde kredietbemiddelingsactiviteiten uitoefent, aan de consument op papier of op een andere duurzame drager vermeld:
a. de identiteit en het geografische adres van de kredietbemiddelaar;
b. het register als bedoeld in artikel 1:107 van de Wet op het financieel toezicht, waarin de kredietbemiddelaar is ingeschreven en indien mogelijk, het registratienummer en de wijze waarop deze registratie geverifieerd kan worden;
c. of de kredietbemiddelaar verbonden is of uitsluitend met een of meer kredietgevers werkt, met verstrekking van de naam van de kredietgever of kredietgevers voor wie de kredietbemiddelaar optreedt.
d. of de kredietbemiddelaar adviesdiensten aanbiedt;
e. de vergoeding die de consument in voorkomend geval aan de kredietbemiddelaar voor zijn diensten verschuldigd is of, indien dat niet mogelijk is, de wijze om de vergoeding te berekenen;
f. volgens welke procedures consumenten of andere belanghebbenden klachten over kredietbemiddelaars intern kunnen indienen en, in voorkomend geval, hoe gebruik kan worden gemaakt van buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures.
2 De kredietbemiddelaar is verplicht de vergoeding die de consument voor zijn dienstverlening aan hem dient te betalen, mee te delen aan de kredietgever teneinde het jaarlijks kostenpercentage te kunnen berekenen.
3 Indien de kredietbemiddelaar niet aan zijn in de leden 1 en 2 bedoelde verplichtingen voldoet, is de consument geen vergoeding voor zijn dienstverlening verschuldigd.
Onderafdeling 3 Jaarlijks kostenpercentage
Onderafdeling 3 Jaarlijks kostenpercentage
Artikel 124
1 Het jaarlijks kostenpercentage wordt door de kredietgever berekend overeenkomstig artikel 17 van de Richtlijn en bijlage I bij de Richtlijn.
2 Indien in de kredietovereenkomst is overeengekomen dat de debetrentevoet kan worden gewijzigd, licht de kredietgever de consument door middel van het in artikel 122, lid 2, bedoelde model in over de mogelijke effecten van wijzigingen op de te betalen bedragen en op het jaarlijkse kostenpercentage. De kredietgever verstrekt aan de consument een bijkomend jaarlijks kostenpercentage met een toelichting van de mogelijke risico’s die aan een significante verhoging van de debetrentevoet verbonden zijn. Indien de debetrentevoet niet beperkt is, wordt de consument tevens gewaarschuwd dat de totale kredietkosten voor de consument, zoals getoond in het jaarlijks kostenpercentage, kunnen wijzigen.
3 Lid 2 is niet van toepassing op kredietovereenkomsten waarbij de debetrentevoet vaststaat voor een eerste periode van ten minste vijf jaar en waarvoor aan het eind van deze periode wordt onderhandeld over de debetrentevoet teneinde een nieuwe vaste debetrentevoet overeen te komen voor een verdere materiële periode. In het in artikel 122, lid 2, bedoelde model wordt hiervoor in een bijkomend, illustratief jaarlijks kostenpercentage voorzien.
Onderafdeling 4 Informatie en rechten betreffende kredietovereenkomsten
Onderafdeling 4 Informatie en rechten betreffende kredietovereenkomsten
Artikel 125
1 De kredietgever kan de kredietovereenkomst niet ten nadele van de consument beëindigen of wijzigen op grond van een onjuist uitgevoerde beoordeling van de kredietwaardigheid, tenzij de consument bewust informatie in de zin van artikel 4:34, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht heeft achtergehouden of onjuist heeft weergegeven.
2 De kredietgever kan de kredietovereenkomst niet beëindigen op grond van door de consument onvolledig verstrekte informatie voor het sluiten van de kredietovereenkomst, tenzij de consument bewust informatie heeft achtergehouden of onjuist heeft weergegeven.
Artikel 126
1 Indien de kredietovereenkomst in vreemde valuta is uitgedrukt, biedt de kredietgever de consument met ingang van het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten de mogelijkheid om de overeenkomst om te zetten in een andere valuta onder door de kredietgever bepaalde voorwaarden, of treft de kredietgever jegens de consument andere maatregelen op grond waarvan het wisselkoersrisico waaraan de consument in het kader van de overeenkomst blootstaat, wordt beperkt.
2 De in lid 1 bedoelde andere valuta zijn:
a. de valuta waarin de consument hoofdzakelijk zijn inkomen ontvangt of de activa aanhoudt waaruit het krediet moet worden afgelost, zoals aangegeven op het tijdstip waarop ten behoeve van de kredietovereenkomst de recentste kredietwaardigheidsbeoordeling werd opgemaakt; of
b. de valuta van de lidstaat waar de consument op het tijdstip van de totstandkoming van de kredietovereenkomst zijn verblijfplaats had of waar hij bij de omzetting zijn verblijfplaats heeft.
3 Indien de consument het recht heeft de kredietovereenkomst in een andere valuta om te zetten, als bedoeld in lid 1 geschiedt de omrekening tegen de wisselkoers die van toepassing is op de dag waarop de omzetting wordt aangevraagd, tenzij in de kredietovereenkomst anders is bepaald.
4 Maatregelen waarop de consument een beroep kan doen, als bedoeld in lid 1 kunnen zijn het stellen van bovengrenzen door de kredietgever of, in de gevallen waarin deze volstaan om het wisselkoersrisico te beperken, het geven van waarschuwingen.
5 De consument die een lening in vreemde valuta is aangegaan, wordt door de kredietgever regelmatig op papier of door middel van een andere duurzame drager gewaarschuwd, ten minste indien de waarde van het totale uitstaande, nog door de consument te betalen bedrag of de waarde van de afbetalingstermijnen meer dan 20 procent afwijkt van de waarde die zou gelden indien de wisselkoers van de valuta van de lidstaat zou worden toegepast, die gold op het tijdstip waarop de overeenkomst werd gesloten. De waarschuwing bevat informatie over de stijging van het totale, door de consument te betalen bedrag, zet in voorkomend geval uiteen dat de consument het recht heeft om de overeenkomst in een andere valuta om te zetten met de daartoe geldende voorwaarden en geeft uitleg over elk ander toepasselijk mechanisme ter beperking van het wisselkoersrisico waaraan de consument is blootgesteld.
6 De op grond van de leden 1 tot en met 5 toepasselijke regelingen worden aan de consument in het in artikel 122, lid 2, bedoelde model en in de kredietovereenkomst meegedeeld. Indien in de kredietovereenkomst geen bepaling is opgenomen om het wisselkoersrisico, waaraan de consument is blootgesteld, te beperken tot een schommeling in de wisselkoers van 20 procent, wordt in het eerdergenoemde model met een voorbeeld geïllustreerd wat de gevolgen zijn van een wisselkoersschommeling van 20 procent.
Artikel 127
1 De consument heeft het recht om zich vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst geheel of gedeeltelijk van zijn verplichtingen op grond van de kredietovereenkomst te kwijten. In dat geval heeft de consument recht op een vermindering van de totale kredietkosten die gelijk is aan de rente en de kosten voor de resterende duur van de overeenkomst.
2 De kredietgever kan in de kredietovereenkomst opnemen dat een vervroegde aflossing alleen is toegestaan op bepaalde data, met inachtneming van een bepaalde termijn of termijnen, met inachtneming van bepaalde minimumbedragen, dan wel tegen betaling van een vergoeding.
3 Indien in de kredietovereenkomst is overeengekomen dat de kredietgever in geval van een vervroegde aflossing recht heeft op een vergoeding, is deze vergoeding een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing verbonden zijn. De vergoeding mag het door de kredietgever geleden financiële nadeel niet overschrijden. Aan de consument mag geen boete worden opgelegd.
4 Indien de consument vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst aan zijn verplichtingen op grond van de kredietovereenkomst wenst te voldoen, deelt de kredietgever hem onmiddellijk na ontvangst van diens verzoek, op papier of op een andere duurzame drager, de informatie mee die hij nodig heeft om die mogelijkheid te kunnen overwegen. De kredietgever verstrekt aan de consument ten minste een berekening van de gevolgen voor de consument die vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst aan zijn verplichtingen voldoet met een duidelijke vermelding van de daarbij gehanteerde hypothesen, die elk redelijk en verdedigbaar zijn.
Artikel 128
1 De kredietgever stelt de consument op papier of op een andere duurzame drager in kennis van wijzigingen in de debetrentevoet voordat deze ingaan. Daarbij worden ten minste het bedrag van de betalingen vermeld die moeten worden verricht nadat de nieuwe debetrentevoet in werking is getreden, alsook bijzonderheden betreffende een eventuele wijziging in het aantal of de frequentie van de betalingen.
2 De partijen kunnen evenwel in de kredietovereenkomst overeenkomen dat de informatie, bedoeld in lid 1, periodiek aan de consument wordt verstrekt indien de wijziging in de debetrentevoet rechtstreeks met de wijziging van een referentierentevoet samenhangt, het publiek via passende middelen kennis kan nemen van de nieuwe referentierentevoet en de informatie over de nieuwe referentierentevoet beschikbaar is in de gebouwen van de kredietgever en samen met het bedrag van de nieuwe periodieke betalingstermijnen persoonlijk aan de consument wordt meegedeeld.
3 Indien wijzigingen in de debetrentevoet worden vastgesteld door middel van een veiling op de kapitaalmarkten en het aldus voor de kredietgever niet mogelijk is om de consument te informeren voordat de wijziging toegepast kan worden, verschaft de kredietgever tijdig voor de veiling aan de consument op papier of door middel van een ander duurzaam medium informatie over de op handen zijnde procedure en geeft hij een aanwijzing omtrent het mogelijke effect ervan op de debetrentevoet.
Artikel 128a
1 Indien de consument in verzuim is met zijn verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst, mag de kredietgever niet tot aanzegging van de executie als bedoeld in artikel 544 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering overgaan dan nadat ten minste twee maanden na het tijdstip waarop de vordering opeisbaar is geworden, zijn verstreken en de kredietgever de consument persoonlijk heeft uitgenodigd om in overleg te treden over diens betalingsachterstand, tenzij in redelijkheid niet van de kredietgever kan worden gevergd dat hij voormelde termijn in acht neemt of de consument persoonlijk benadert om te overleggen.
2 Onverminderd het recht op wettelijke rente als bedoeld in artikel 119 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is de vergoeding die de consument aan de kredietgever verschuldigd is wegens niet-nakoming van zijn uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, niet hoger dan hetgeen nodig is ter vergoeding van de schade die de kredietgever als gevolg van de niet-nakoming heeft geleden.
Onderafdeling 5 Slotbepalingen
Onderafdeling 5 Slotbepalingen
Artikel 128b
De kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar brengt de consument geen kosten in rekening voor zijn informatieverplichtingen uit hoofde van deze afdeling.
Artikel 128c
1 Van het bepaalde bij deze afdeling kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken.
2 De consument kan de hem krachtens deze afdeling toegekende bescherming niet worden ontzegd als gevolg van de wijze waarop overeenkomsten zijn opgesteld, met name doordat een kredietovereenkomst in de zin van deze Richtlijn is opgenomen in een kredietovereenkomst waarvan de aard of het doel het mogelijk maakt de toepassing van die maatregelen te ontwijken.
Titel 2c Geldlening
Artikel 129
1 De overeenkomst van geldlening is de kredietovereenkomst waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen.
2 Indien is overeengekomen dat de kredietnemer door een enkele verklaring, een betalingsopdracht daaronder begrepen, de kredietgever kan verplichten hem een som geld te verstrekken, komt pas door deze verklaring de geldlening tot stand.
Artikel 129a
Indien op een overeenkomst van geldlening tevens titel 2A of titel 2B van toepassing is, zijn de bepalingen van titel 2A of titel 2B en die van deze titel naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen van titel 2A of titel 2B van toepassing.
Artikel 129b
Indien de uitlener een natuurlijke persoon is die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelt, bindt de overeenkomst hem niet voordat het geld daadwerkelijk aan de lener is verstrekt of de uitlener zich schriftelijk tot de verstrekking verbonden heeft.
Artikel 129c
1 Indien beide partijen natuurlijke personen zijn en geen van beide partijen in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelt, is over het geleende bedrag slechts rente verschuldigd, indien dit schriftelijk is bedongen.
2 In andere gevallen is de lener verplicht over de geleende som rente te betalen, tenzij uit de overeenkomst voortvloeit dat geen rente verschuldigd is.
Artikel 129d
Indien uit de overeenkomst voortvloeit dat over de geleende som rente verschuldigd is, maar de hoogte van die rente niet door partijen is bepaald, moet de rente volgens de voor wettelijke rente vastgestelde rentevoet worden berekend.
Artikel 129e
De lener is verplicht het door hem op grond van de overeenkomst verschuldigde terug te geven binnen zes weken nadat de uitlener heeft medegedeeld tot opeising over te gaan, tenzij een ander tijdstip voor de terugbetaling uit de overeenkomst voortvloeit.
Artikel 129f
Indien is overeengekomen dat een lener de geleende geldsom terug zal betalen, wanneer hij daartoe in staat zal zijn, zal de rechter, naar gelang van de omstandigheden, het tijdstip van de opeisbaarheid nader kunnen bepalen.
Titel 2d Overeenkomst van pandbelening
Artikel 130
1 De overeenkomst van pandbelening is de overeenkomst waarbij de ene partij, het pandhuis, aan de andere partij, de pandbelener, een geldsom ter beschikking stelt en de pandbelener daartegenover een roerende zaak, niet zijnde een registergoed, in de macht van het pandhuis brengt met het beding:
a. hetzij dat het pandhuis de zaak aan de pandbelener teruggeeft, indien deze binnen de beleentermijn de geldsom volledig aan het pandhuis heeft terugbetaald en de pandbeleningsvergoeding volledig heeft voldaan, en dat het pandhuis eigenaar van de zaak wordt, indien volledige terugbetaling van de geldsom en volledige voldoening van de pandbeleningsvergoeding binnen de beleentermijn uitblijft;
b. hetzij dat de pandbelener de zaak terstond aan het pandhuis in eigendom overdraagt, maar het pandhuis gehouden is de zaak aan de pandbelener terug te geven, indien deze binnen de beleentermijn de geldsom volledig aan het pandhuis heeft terugbetaald en de pandbeleningsvergoeding volledig heeft voldaan.
2 De onderhavige titel is mede van toepassing op iedere overeenkomst, aangegaan onder welke vorm of benaming dan ook, met dezelfde strekking als een overeenkomst van pandbelening als bedoeld in lid 1.
Artikel 131
In deze titel wordt verstaan onder
a. pandhuis: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf pandbeleningen aanbiedt;
b. beleentermijn: de in de overeenkomst van pandbelening overeengekomen termijn waarbinnen de pandbelener de hem ter beschikking gestelde geldsom moet terugbetalen en de pandbeleningsvergoeding moet voldoen, voordat het pandhuis verplicht is de zaak aan de pandbelener terug te geven;
c. pandbeleningsvergoeding: alle beloningen en vergoedingen in welke vorm dan ook die het pandhuis in het kader van de overeenkomst van pandbelening in rekening brengt of ontvangt;
d. maand: kalendermaand dan wel de periode tussen een dag van een kalendermaand en het einde van de overeenkomstige dag van de volgende kalendermaand.
Artikel 132
Deze titel is slechts van toepassing, indien de pandbelener een natuurlijke persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Artikel 133
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 193c–193e van Boek 6 stelt het pandhuis, voordat de pandbelener aan de overeenkomst van pandbelening is gebonden, deze in staat om kennis te nemen van de volgende informatie:
a. de pandbeleningsvergoeding per maand uitgedrukt in een percentage van de ter beschikking gestelde geldsom;
b. de lengte van de beleentermijn.
Artikel 134
1 De overeenkomst van pandbelening wordt op papier of op een andere duurzame drager aangegaan. Het pandhuis verstrekt de pandbelener een exemplaar van de overeenkomst van pandbelening en behoudt zelf ook een exemplaar.
2 In de overeenkomst van pandbelening worden op duidelijke en beknopte wijze vermeld:
a. de identiteit en geografische adressen van de pandbelener en het pandhuis en van de eventueel opgetreden tussenpersoon;
b. een omschrijving van de beleende zaak;
c. de aan de pandbelener ter beschikking gestelde geldsom;
d. de lengte van de beleentermijn;
e. het beding bedoeld in artikel 130 lid 1 onder a dan wel het beding bedoeld in artikel 130 lid 1 onder b;
f. de pandbeleningsvergoeding per maand, uitgedrukt in een percentage van de ter beschikking gestelde geldsom, en de wijze waarop deze vergoeding berekend is;
g. het totale bedrag dat de pandbelener binnen de beleentermijn moet betalen om recht op teruggave van de zaak te hebben, uitgaande van voldoening van dat bedrag op de laatste dag van de beleentermijn en met aanduiding van de wijze waarop dat bedrag bij eerdere voldoening wordt berekend;
h. de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de beleentermijn kan worden verlengd;
i. het recht van de pandbelener op onverwijlde afgifte bedoeld in artikel 135 lid 2;
j. de verdere voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn.
Artikel 135
1 De beleentermijn bedraagt ten minste twee maanden.
2 Gedurende de beleentermijn en, in geval van verlenging, gedurende de verlengde beleentermijn, heeft de pandbelener te allen tijde recht op onverwijlde afgifte van de beleende zaak tegen terugbetaling van de ter beschikking gestelde geldsom en voldoening van de pandbeleningsvergoeding.
Artikel 136
Indien bij de overeenkomst van pandbelening het beding, bedoeld in artikel 130 lid 1 onder b is gemaakt, heeft volledige terugbetaling van de geldsom en volledige voldoening van de pandbeleningsvergoeding tot gevolg dat de pandbelener de eigendom van de zaak van rechtswege de zaak opnieuw verkrijgt, als ware de overdracht aan het pandhuis onder de ontbindende voorwaarde van deze terugbetaling geschied.
Artikel 137
De pandbeleningsvergoeding wordt berekend in de vorm van een maandrente van ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld percentage van de in artikel 130 lid 1 bedoelde geldsom.
Artikel 138
Artikel 139
Indien de pandbelener niet binnen de beleentermijn de geldsom volledig terugbetaalt en de pandbeleningsvergoeding volledig voldoet, draagt het pandhuis het verlies dat hij ten opzichte van de in artikel 130 lid 1 bedoelde geldsom met pandbeleningsvergoeding lijdt.
Artikel 140
Van deze titel kan niet ten nadele van de pandbelener worden afgeweken.
Titel 3 Schenking
Artikel 175
1 Schenking is de overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt.
2 Het tot een bepaalde persoon gericht schenkingsaanbod geldt als aangenomen, wanneer deze na er van kennis te hebben genomen het niet onverwijld heeft afgewezen.
Artikel 176
lndien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, rust bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn.
Artikel 177
1 Voor zover een schenking de strekking heeft dat zij pas na het overlijden van de schenker zal worden uitgevoerd, en zij niet reeds tijdens het leven van de schenker is uitgevoerd, vervalt zij met het overlijden van de schenker, tenzij de schenking door de schenker persoonlijk is aangegaan en van de schenking een notariële akte is opgemaakt. Voor zover de schenking betrekking heeft op kleren, lijfstoebehoren, bepaalde lijfsieraden, bepaalde tot de inboedel behorende zaken en bepaalde boeken, kan worden volstaan met een door de schenker geheel met de hand geschreven, gedagtekende en ondertekende onderhandse akte.
2 Indien een bevoegdheid is bedongen tot herroeping van een schenkingsovereenkomst als bedoeld in lid 1, kan deze herroeping behalve bij een tot de begiftigde gerichte verklaring ook bij een uiterste wilsbeschikking van de schenker zonder mededeling aan de begiftigde geschieden.
Artikel 178
1 Een schenking is vernietigbaar, indien zij gedurende een ziekte van de schenker wordt gedaan hetzij aan een beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg die hem bijstand verleent, hetzij aan een geestelijk verzorger die hem gedurende de ziekte bijstaat.
2 Ook is een schenking vernietigbaar indien zij gedurende een verblijf van de schenker in een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden bestemde instelling wordt gedaan aan degene die de instelling exploiteert of die daarvan de leiding heeft of daarin werkzaam is.
3 Artikel 62 leden 2 en 3 van Boek 4 is van overeenkomstige toepassing.
4 De bevoegdheid tot vernietiging op grond van de leden 1 en 2 verjaart drie jaar nadat de in lid 1 bedoelde ziekte, onderscheidenlijk het in lid 2 bedoelde verblijf, is geëindigd.
5 Na het overlijden van de schenker kan de vernietiging van de schenking op grond van lid 1 of lid 2 mede plaatsvinden door een ieder die door de schenking nadeel lijdt. De vernietiging vindt slechts plaats voor zover deze nodig is tot opheffing van het nadeel van degene die zich op de vernietigingsgrond beroept. Een rechtsvordering tot vernietiging ingevolge de eerste zin verjaart op een met overeenkomstige toepassing van artikel 54 van Boek 4 te bepalen tijdstip, en in ieder geval drie jaar nadat de in lid 1 bedoelde ziekte, onderscheidenlijk het in lid 2 bedoelde verblijf, is geëindigd.
Artikel 179
1 Een aanbod tot schenking dat de aanbieder ten tijde van zijn overlijden nog kon herroepen, komt, in afwijking van artikel 222 van Boek 6, door zijn dood te vervallen, tenzij uit een overeenkomst of uit het aanbod zelf het tegendeel voortvloeit.
2 Is het aanbod bij wijze van uitloving voor een bepaalde tijd gedaan, dan komt het door het overlijden van de aanbieder binnen die tijd te vervallen, indien ten tijde van het overlijden een gewichtige reden tot herroeping als bedoeld in artikel 220 lid 1 van Boek 6 bestond of het overlijden zelf een zodanige reden oplevert; alsdan is artikel 220 lid 2 van Boek 6 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 180
Op schenkingen onder een ontbindende voorwaarde en een daarbij aansluitende schenking onder opschortende voorwaarde zijn de artikelen 140 lid 1 en 141 van Boek 4 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 181
1 Een aanbod tot schenking dat door de dood van de aanbieder niet vervalt, kan niet worden aanvaard door iemand die op het tijdstip van overlijden van de aanbieder nog niet bestond.
2 Lid 1 is niet van toepassing:
a. indien de schenker heeft bepaald dat hetgeen hij schenkt aan een afstammeling van zijn vader of moeder, bij het overlijden van die afstammeling of op een eerder tijdstip zal ten deel vallen aan diens alsdan bestaande afstammelingen staaksgewijze;
b. indien de schenker heeft bepaald dat hetgeen hij aan iemand schenkt, bij het overlijden van de begiftigde of op een eerder tijdstip zal ten deel vallen aan een afstammeling van een ouder van de schenker, en tevens dat, indien die afstammeling dat tijdstip niet overleeft, diens alsdan bestaande afstammelingen staaksgewijze in diens plaats zullen treden;
c. indien de schenker heeft bepaald dat hetgeen de begiftigde van het hem geschonkene bij zijn overlijden of op een eerder tijdstip onverteerd zal hebben gelaten, alsdan zal ten deel vallen aan een dan bestaande bloedverwant van de schenker in de erfelijke graad.
Artikel 182
1 Bij een aanbod tot schenking dat schriftelijk wordt gedaan, kan worden bepaald dat het geschonkene onder bewind zal staan.
2 Het bewind heeft dezelfde rechtsgevolgen als een bij uiterste wilsbeschikking ingesteld bewind, met dien verstande dat
a. de termijnen bedoeld in de artikelen 178 leden 1 en 2, 179 lid 2 en 180 lid 2 van Boek 4, aanvangen op het tijdstip waarop de schenking wordt uitgevoerd, en
b. het bewind, voor zover het niet in het belang van een ander dan de begiftigde is ingesteld, ook eindigt wanneer de schenker en de begiftigde een gemeenschappelijk besluit tot opheffing schriftelijk ter kennis van de bewindvoerder brengen.
Artikel 183
1 Een schenker is voor gebreken in het recht of voor feitelijke gebreken alleen aansprakelijk, wanneer hij deze niet heeft opgegeven ofschoon zij hem bekend waren, en de begiftigde deze gebreken niet ter gelegenheid van de aflevering van het geschonken goed had kunnen ontdekken.
2 Deze aansprakelijkheid strekt zich, behoudens in het geval van bedrog, niet uit tot schade geleden ten aanzien van het geschonken goed zelf.
Artikel 184
1 In de navolgende gevallen is een schenking, ongeacht of zij reeds is uitgevoerd, vernietigbaar:
a. indien de begiftigde in verzuim is met de voldoening van een hem bij de schenking opgelegde verplichting, waarvan noch de schenker noch een derde nakoming kan vorderen;
b. indien de begiftigde opzettelijk een misdrijf jegens de schenker of diens naaste betrekkingen pleegt;
c. indien een begiftigde die wettelijk of krachtens overeenkomst verplicht is tot onderhoud van de schenker bij te dragen, in verzuim is deze verplichting na te komen.
2 In lid 1, onder b, wordt mede verstaan onder misdrijf: poging tot, voorbereiding van en deelneming aan een misdrijf.
Artikel 185
1 Rechtsvorderingen tot vernietiging van de schenking op grond van artikel 184 verjaren door verloop van een jaar, te rekenen van de dag waarop het feit dat grond tot vernietiging oplevert, ter kennis van de schenker is gekomen.
2 Na het overlijden van de schenker kan vernietiging van de schenking op grond van het in het vorige artikel bepaalde slechts plaatsvinden door een rechterlijke uitspraak en, in de gevallen genoemd in artikel 184 lid 1, onder b en c, alleen indien het feit dat grond tot vernietiging oplevert, de dood van de schenker heeft veroorzaakt.
Artikel 186
1 De bepalingen van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing op andere giften dan schenkingen, voor zover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de handeling zich daartegen niet verzet.
2 Als gift wordt aangemerkt iedere handeling die er toe strekt dat degeen die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. Zolang degene tot wiens verrijking de handeling strekt, de prestatie niet heeft ontvangen, noch daarop aanspraak kan maken, worden handelingen als bedoeld in de eerste volzin niet beschouwd als gift.
Artikel 187
1 Is de begiftigde in verband met de gift gehouden een tegenprestatie te verrichten, dan is artikel 186 lid 1, behoudens voor zover het artikel 182 betreft, van toepassing, en gelden voorts de volgende twee leden.
2 In het geval, bedoeld in artikel 177 lid 1, vervalt de gift niet, doch is zij vernietigbaar. De vernietiging werkt terug tot het overlijden van degene die de gift doet. De bevoegdheid tot vernietiging vervalt indien de begiftigde tijdig een aanvullende prestatie toezegt, die de handeling haar in artikel 186 lid 2 bedoelde strekking ontneemt. Bovendien kan de rechter op verlangen van een erfgenaam of van de begiftigde, in plaats van de vernietiging uit te spreken, te dien einde de gevolgen van de handeling wijzigen.
3 ls de gift vernietigbaar op grond van artikel 178, dan is artikel 54 van Boek 3 van overeenkomstige toepassing.
4 Op handelingen die ten dele als gift, ten dele als nakoming van een natuurlijke verbintenis zijn te beschouwen, zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing.
Artikel 188
1 De aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering wordt, wanneer zij is aanvaard of kan worden aanvaard, aangemerkt als een gift, tenzij zij geschiedt ter nakoming van een verbintenis anders dan een uit schenking. De artikelen 177, 179, 181, 182 en187 zijn op deze giften niet van toepassing.
2 Als waarde van een gift door begunstiging bij een sommenverzekering geldt de waarde van de daaruit voortvloeiende rechten op uitkering. Indien de begunstiging slechts ten dele als gift wordt aangemerkt, geldt als waarde van de gift een evenredig deel van de waarde van de daaruit voortvloeiende rechten op uitkering.
3 Het bedrag dat de verzekeraar krachtens de wet of een overeenkomst met de verzekeringnemer op de uitkering inhoudt, komt in de eerste plaats op de waarde van de gift in mindering.
Titel 4 Huur
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 201
1 Huur is de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie.
2 Huur kan ook op vermogensrechten betrekking hebben. In dat geval zijn de bepalingen van deze afdeling en de afdelingen 2–4 van toepassing, voor zover de strekking van die bepalingen of de aard van het recht zich daartegen niet verzet.
3 De pachtovereenkomst wordt niet als huur aangemerkt.
Artikel 202
Indien de huurder recht heeft op de vruchten van de zaak, geldt dit recht als een genotsrecht als bedoeld in artikel 17 van Boek 5. De huurder verkrijgt dit recht van de dag van ingang van de huur af met dien verstande dat burgerlijke vruchten van dag tot dag berekend worden.
Afdeling 2 Verplichtingen van de verhuurder
Artikel 203
De verhuurder is verplicht de zaak ter beschikking van de huurder te stellen en te laten voor zover dat voor het overeengekomen gebruik noodzakelijk is.
Artikel 204
1 De verhuurder heeft met betrekking tot gebreken van de zaak de in deze afdeling omschreven verplichtingen.
2 Een gebrek is een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft.
3 Een feitelijke stoornis door derden zonder bewering van recht als bedoeld in artikel 211 en een bewering van recht zonder feitelijke stoornis zijn geen gebreken in de zin van lid 2.
Artikel 205
De uit deze afdeling voortvloeiende rechten van de huurder komen aan deze toe, onverminderd alle andere rechten en vorderingen.
Artikel 206
1 De verhuurder is verplicht op verlangen van de huurder gebreken te verhelpen, tenzij dit onmogelijk is of uitgaven vereist die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van de verhuurder zijn te vergen.
2 Deze verplichting geldt niet ten aanzien van de kleine herstellingen tot het verrichten waarvan de huurder krachtens artikel 217 verplicht is, en ten aanzien van gebreken voor het ontstaan waarvan de huurder jegens de verhuurder aansprakelijk is.
3 Is de verhuurder met het verhelpen in verzuim, dan kan de huurder dit verhelpen zelf verrichten en de daarvoor gemaakte kosten, voor zover deze redelijk waren, op de verhuurder verhalen, desgewenst door deze in mindering van de huurprijs te brengen. Hiervan kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Artikel 207
1 De huurder kan in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van een gebrek een daaraan evenredige vermindering van de huurprijs vorderen van de dag waarop hij van het gebrek behoorlijk heeft kennis gegeven aan de verhuurder of waarop het gebrek reeds in voldoende mate bekend was om tot maatregelen over te gaan, tot die waarop het gebrek is verholpen.
2 De huurder heeft geen aanspraak op huurvermindering terzake van gebreken die hij krachtens artikel 217 verplicht is te verhelpen, of voor het ontstaan waarvan hij jegens de verhuurder aansprakelijk is.
Artikel 208
Onverminderd de gevolgen van niet-nakoming van de verplichting van artikel 206 is de verhuurder tot vergoeding van de door een gebrek veroorzaakte schade verplicht, indien het gebrek na het aangaan van de overeenkomst is ontstaan en aan hem is toe te rekenen, alsmede indien het gebrek bij het aangaan van de overeenkomst aanwezig was en de verhuurder het toen kende of had behoren te kennen, of toen aan de huurder heeft te kennen gegeven dat de zaak het gebrek niet had.
Artikel 209
Van de artikelen 206, leden 1 en 2, 207 en 208 kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken voor zover het gaat om gebreken die de verhuurder bij het aangaan van de overeenkomst kende of had behoren te kennen.
Artikel 210
1 Indien een gebrek dat de verhuurder ingevolge artikel 206 niet verplicht is te verhelpen, het genot dat de huurder mocht verwachten, geheel onmogelijk maakt, is zowel de huurder als de verhuurder bevoegd de huur op de voet van artikel 267 van Boek 6 te ontbinden.
2 Een verplichting van een der partijen tot schadevergoeding ter zake van een gebrek omvat mede de door het eindigen van de huur ingevolge lid 1 veroorzaakte schade.
Artikel 211
1 Wanneer tegen de huurder door een derde een vordering wordt ingesteld tot uitwinning of tot verlening van een recht waarmee de zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft, ingevolge die overeenkomst niet belast had mogen zijn, is de verhuurder na kennisgeving daarvan door de huurder gehouden in het geding te komen ten einde de belangen van de huurder te verdedigen.
2 De verhuurder moet aan de huurder alle door deze vordering ontstane kosten vergoeden, doch, als de kennisgeving niet onverwijld is geschied, alleen de na de kennisgeving ontstane kosten.
3 Wanneer tegen de onderhuurder een vordering betreffende het ondergehuurde wordt ingesteld door de hoofdverhuurder, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing op de onderverhuurder. Voor de toepassing van artikel 2.9.5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt deze vordering gelijkgesteld aan een vordering tot uitwinning.
Afdeling 3 De verplichtingen van de huurder
Artikel 212
De huurder is verplicht de tegenprestatie op de overeengekomen wijze en tijdstippen te voldoen.
Artikel 213
De huurder is verplicht zich ten aanzien van het gebruik van de gehuurde zaak als een goed huurder te gedragen.
Artikel 214
De huurder is slechts bevoegd tot het gebruik van de zaak dat is overeengekomen, en, zo daaromtrent niets is overeengekomen, tot het gebruik waartoe de zaak naar zijn aard bestemd is.
Artikel 215
1 De huurder is niet bevoegd de inrichting of gedaante van het gehuurde geheel of gedeeltelijk te veranderen dan na schriftelijke toestemming van de verhuurder, tenzij het gaat om veranderingen en toevoegingen die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten kunnen worden ongedaan gemaakt en verwijderd.
2 Indien het de huur van woonruimte betreft, verleent de verhuurder binnen acht weken de toestemming in ieder geval, indien de voorgenomen veranderingen de verhuurbaarheid van het gehuurde niet schaden, dan wel niet leiden tot een waardedaling van het gehuurde.
3 Indien de verhuurder de toestemming niet verleent, kan de huurder vorderen dat de rechter hem zal machtigen tot het aanbrengen van de veranderingen. Indien de verhuurder niet tevens de eigenaar, vruchtgebruiker of erfpachter van de zaak is, draagt de verhuurder ervoor zorg dat ook de eigenaar, vruchtgebruiker of erfpachter tijdig in het geding wordt geroepen. Indien op de zaak een hypotheek rust, bestaat deze verplichting tevens ten aanzien van de hypotheekhouder.
4 De rechter wijst de vordering in ieder geval toe, indien de verhuurder op grond van lid 2 toestemming had behoren te geven. In andere gevallen wijst hij de vordering slechts toe, indien de veranderingen noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van het gehuurde door de huurder of het woongenot verhogen en geen zwaarwichtige bezwaren aan de zijde van de verhuurder zich tegen het aanbrengen daarvan verzetten.
5 De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen; hij kan op vordering van de verhuurder de huurprijs verhogen, indien de veranderingen daartoe aanleiding geven.
6 Van de voorgaande leden kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken, tenzij het de buitenzijde van gehuurde woonruimte betreft.
Artikel 216
1 De huurder is tot de ontruiming bevoegd door hem aangebrachte veranderingen en toevoegingen ongedaan te maken, mits daarbij het gehuurde in de toestand wordt gebracht, die bij het einde van de huur redelijkerwijs in overeenstemming met de oorspronkelijke kan worden geacht.
2 De huurder is niet verplicht tot het ongedaan maken van geoorloofde veranderingen en toevoegingen, onverminderd de bevoegdheid van de rechter om hem op de voet van artikel 215 lid 5 de verplichting op te leggen hiervoor vóór de ontruiming van het gehuurde zorg te dragen.
3 De huurder kan ter zake van geoorloofde veranderingen en toevoegingen die na het einde van de huurovereenkomst niet ongedaan worden gemaakt, vergoeding vorderen voor zover artikel 212 van Boek 6 dat toestaat.
Artikel 217
De huurder is verplicht te zijnen koste de kleine herstellingen te verrichten, tenzij deze nodig zijn geworden door het tekortschieten van de verhuurder in de nakoming van zijn verplichting tot het verhelpen van gebreken.
Artikel 218
1 De huurder is aansprakelijk voor schade aan de verhuurde zaak die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst.
2 Alle schade wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan, behoudens brandschade en, in geval van huur van een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, schade aan de buitenzijde van het gehuurde.
3 Onverminderd artikel 224 lid 2 wordt de huurder vermoed het gehuurde in onbeschadigde toestand te hebben ontvangen.
Artikel 219
De huurder is jegens de verhuurder op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk voor de gedragingen van hen die met zijn goedvinden het gehuurde gebruiken of zich met zijn goedvinden daarop bevinden.
Artikel 220
1 Indien gedurende de huurtijd dringende werkzaamheden aan het gehuurde moeten worden uitgevoerd of de verhuurder krachtens artikel 56 van Boek 5 iets moet toestaan ten behoeve van een naburig erf, moet de huurder daartoe gelegenheid geven, onverminderd zijn aanspraken op vermindering van de huurprijs, op ontbinding van de huurovereenkomst en op schadevergoeding.
2 Lid 1 is van overeenkomstige toepassing wanneer de verhuurder met voortzetting van de huurovereenkomst wil overgaan tot renovatie van de gebouwde onroerende zaak waarop die overeenkomst betrekking heeft, en daartoe aan de huurder een, gelet op het belang van de verhuurder en de belangen van de huurder en eventuele onderhuurders, redelijk voorstel doet. Een dergelijk voorstel wordt schriftelijk gedaan. Onder renovatie wordt zowel sloop met vervangende nieuwbouw als gedeeltelijke vernieuwing door verandering of toevoeging verstaan.
3 Indien de renovatie tien of meer woningen of bedrijfsruimten die een bouwkundige eenheid vormen, betreft wordt het in lid 2 bedoelde voorstel vermoed redelijk te zijn, wanneer 70% of meer van de huurders daarmee heeft ingestemd. De huurder die niet met het voorstel heeft ingestemd, kan binnen acht weken na de schriftelijke kennisgeving van de verhuurder aan hem dat 70% of meer van de huurders met het voorstel heeft ingestemd een beslissing van de rechter vorderen omtrent de redelijkheid van het voorstel.
4 De voorgaande leden doen niet af aan de bevoegdheid van de verhuurder om de huurovereenkomst op te zeggen op de grond dat hij de zaak dringend nodig heeft voor renovatie, voor zover zulks kan worden gebracht onder de wettelijke opzeggingsgronden die gelden voor een gebouwde onroerende zaak als waarop de huurovereenkomst betrekking heeft.
5 Indien verhuizing noodzakelijk is in verband met de voorgenomen renovatie, bedoeld in lid 2, derde zin, van woonruimte als bedoeld in artikel 233 draagt de verhuurder bij in de kosten die de verhuizing voor de huurder meebrengt.
6 De minimumbijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten voor de huurders van zelfstandige woningen als bedoeld in artikel 234, en woonwagens en standplaatsen als bedoeld in de artikelen 235 en 236, wordt bij ministeriële regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld en zal jaarlijks voor 1 maart worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft. Het in de eerste zin genoemde bedrag wordt afgerond op hele euro’s.
7 De verhuurder kan eventuele door de gemeente aan de huurder te verstrekken bijdragen of vergoedingen voor verhuis- of inrichtingskosten in mindering brengen op de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het zesde lid.
Artikel 221
De huurder is bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan een ander in gebruik te geven, tenzij hij moest aannemen dat de verhuurder tegen het in gebruik geven aan die ander redelijke bezwaren zal hebben.
Artikel 222
Indien de huurder gebreken aan de zaak ontdekt of derden hem in zijn genot storen of enig recht op de zaak beweren, moet hij daarvan onverwijld aan de verhuurder kennis geven, bij gebreke waarvan hij verplicht is aan de verhuurder de door de nalatigheid ontstane schade te vergoeden.
Artikel 223
De huurder van een onroerende zaak of een gedeelte daarvan is, indien de verhuurder tot verhuur na afloop van lopende huur of tot verkoop wenst over te gaan, verplicht te dulden dat aan de zaak de gebruikelijke kennisgevingen van het te huur of te koop zijn worden aangebracht, en aan belangstellenden gelegenheid te geven tot bezichtiging.
Artikel 224
1 De huurder is verplicht het gehuurde bij het einde van de huur weer ter beschikking van de verhuurder te stellen.
2 Indien tussen de huurder en verhuurder een beschrijving van het verhuurde is opgemaakt, is de huurder gehouden de zaak in dezelfde staat op te leveren waarin deze volgens de beschrijving is aanvaard, met uitzondering van geoorloofde veranderingen en toevoegingen en hetgeen door ouderdom is teniet gegaan of beschadigd. Indien geen beschrijving is opgemaakt, wordt de huurder, behoudens tegenbewijs, verondersteld het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst.
Artikel 225
Houdt de huurder na het einde van de huur het gehuurde onrechtmatig onder zich, dan kan de verhuurder over de tijd dat hij het gehuurde mist, een vergoeding vorderen gelijk aan de huurprijs, onverminderd, indien zijn schade meer dan deze vergoeding bedraagt, zijn recht op dit meerdere.
Afdeling 4 De overgang van de huur bij overdracht van de verhuurde zaken en het eindigen van de huur
Artikel 226
1 Overdracht van de zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft en vestiging of overdracht van een zelfstandig recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal op de zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft, door de verhuurder doen de rechten en verplichtingen van de verhuurder uit de huurovereenkomst, die daarna opeisbaar worden, overgaan op de verkrijger.
2 Overdracht door een schuldeiser van de verhuurder wordt met overdracht door de verhuurder gelijkgesteld.
3 De verkrijger wordt slechts gebonden door die bedingen van de huurovereenkomst, die onmiddellijk verband houden met het doen hebben van het gebruik van de zaak tegen een door de huurder te betalen tegenprestatie.
4 Bij huur van een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan alsmede van een woonwagen in de zin van artikel 235, van een standplaats in de zin van artikel 236 en van een ligplaats in de zin van artikel 236a, kan niet van de voorgaande leden worden afgeweken.
Artikel 227
In geval van vestiging of overdracht van een beperkt recht op de verhuurde zaak, dat niet onder artikel 226 lid 1 is begrepen, is de gerechtigde jegens de huurder verplicht zich te onthouden van een uitoefening van dat recht, die het gebruik door de huurder belemmert.
Artikel 228
1 Een huur voor bepaalde tijd aangegaan, eindigt, zonder dat daartoe een opzegging vereist is, wanneer die tijd is verstreken.
2 Een huur voor onbepaalde tijd aangegaan of voor onbepaalde tijd verlengd eindigt door opzegging. Heeft de huur betrekking op een onroerende zaak die noch woonruimte, noch bedrijfsruimte is, dan dient de opzegging te geschieden tegen een voor huurbetaling overeengekomen dag op een termijn van tenminste een maand.
Artikel 229
1 De dood van de huurder of de verhuurder doet de huur niet eindigen.
2 Indien de erfgenamen van de huurder niet bevoegd zijn de zaak aan een ander in gebruik te geven, kunnen zij, onderscheidenlijk zijn echtgenoot of geregistreerde partner in het geval zijn nalatenschap overeenkomstig artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld, gedurende zes maanden na het overlijden van hun erflater de overeenkomst op een termijn van tenminste een maand opzeggen.
3 Indien een huurder twee of meer erfgenamen nalaat, is de verhuurder verplicht zijn medewerking te verlenen aan de toedeling van de rechten en verplichtingen van de overleden huurder uit de huurovereenkomst door de gezamenlijke erfgenamen aan een of meer van hen, tenzij de verhuurder tegen een of meer van de aangewezenen redelijke bezwaren heeft. De eerste zin is niet van toepassing indien de nalatenschap ingevolge artikel 13 van Boek 4 is verdeeld.
Artikel 230
Indien na afloop van een huurovereenkomst de huurder met goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde behoudt, wordt daardoor, tenzij van een andere bedoeling blijkt, de overeenkomst, ongeacht de tijd waarvoor zij was aangegaan, voor onbepaalde tijd verlengd.
Artikel 230a
1 Heeft de huur betrekking op een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan en is die zaak of dat gedeelte noch woonruimte, noch bedrijfsruimte in de zin van deze titel, dan kan de huurder na het einde van de huurovereenkomst de rechter verzoeken de termijn waarbinnen ontruiming moet plaats vinden, te verlengen. Het verzoek moet worden ingediend binnen twee maanden na het tijdstip waartegen schriftelijk ontruiming is aangezegd.
2 Het eerste lid geldt niet in geval de huurder zelf de huur heeft opgezegd, uitdrukkelijk in de beëindiging daarvan heeft toegestemd of veroordeeld is tot ontruiming wegens niet nakoming van zijn verplichtingen.
3 De verhuurder kan niet verlangen dat de huurder voor het einde van de in lid 1 bedoelde termijn tot ontruiming overgaat. De indiening van het verzoek schorst de verplichting om tot ontruiming over te gaan, totdat op het verzoek is beslist.
4 Het verzoek wordt slechts toegewezen indien de belangen van de huurder en van de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, door de ontruiming ernstiger worden geschaad dan die van de verhuurder bij voortzetting van het gebruik door de huurder. Het verzoek wordt niettemin afgewezen, indien de verhuurder aannemelijk maakt dat van hem wegens onbehoorlijk gebruik van het verhuurde, wegens ernstige overlast, de medegebruikers dan wel hemzelf aangedaan, of wegens wanbetaling niet gevergd kan worden dat de huurder langer het recht op het gebruik van de zaak of gedeelte daarvan behoudt.
5 De verlenging kan worden uitgesproken voor een termijn van ten hoogste een jaar na het eindigen van de overeenkomst. Deze termijn kan op verzoek van de huurder nog tweemaal telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd. Het verzoek tot verlenging moet uiterlijk een maand voor het verstrijken van de termijn worden ingediend. Lid 3, tweede zin, en lid 4 zijn van toepassing.
6 Zo partijen het niet eens zijn over de som die de huurder gedurende de termijn waarmee de verlenging heeft plaats gevonden, voor het gebruik van de zaak of gedeelte daarvan verplicht is te betalen, stelt rechter deze som vast op een, gezien het huurpeil ter plaatse, redelijk bedrag. Hij kan, zo een der partijen dit verzoekt, te dier zake een voorlopige voorziening treffen. Voor het overige blijven gedurende deze termijn de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst tussen partijen van kracht.
7 Bij afwijzing van het verzoek stelt de rechter het tijdstip van ontruiming vast. De beschikking geldt als een veroordeling tot ontruiming tegen dat tijdstip.
8 Tegen een beschikking krachtens dit artikel staat geen hogere voorziening open.
9 Van dit artikel kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
10 De leden 1–9 zijn niet van toepassing, wanneer de overeenkomst tevens aan de omschrijving voldoet van een overeenkomst als bedoeld in artikel 50a, onderdelen c of f.
Artikel 231
1 Ontbinding van een huurovereenkomst met betrekking tot een gebouwde onroerende zaak alsmede een woonwagen in de zin van artikel 235, een standplaats in de zin van artikel 236 en een ligplaats in de zin van artikel 236a op de grond dat de huurder tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen, kan slechts geschieden door de rechter, behoudens in het geval van lid 2 en van artikel 210.
2 De verhuurder kan de overeenkomst op de voet van artikel 267 van Boek 6 ontbinden op de grond dat door gedragingen in of in de onmiddellijke nabijheid van het gehuurde de openbare orde ernstig is verstoord of ernstige vrees bestaat voor het ontstaan van een zodanige verstoring en het gehuurde deswege op grond van artikel 174a van de Gemeentewet dan wel op grond van een verordening als bedoeld in artikel 174 van die wet is gesloten, door gedragingen in zodanig gebouw in strijd met artikel 2, 3, 10a, eerste lid, aanhef en onder 3°, of 11a van de Opiumwet is gehandeld en het desbetreffende gebouw deswege op grond van artikel 13b van die wet is gesloten, of zodanig gebouw op grond van artikel 17 van de Woningwet is gesloten.
3 Van lid 1 kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Afdeling 5 Huur van woonruimte
Onderafdeling 1 Algemeen
Onderafdeling 1 Algemeen
Artikel 232
1 Deze afdeling is uitsluitend van toepassing op huur van woonruimte.
2 Deze afdeling is niet van toepassing op huur welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is.
3 De artikelen 206 lid 3, 270, 271 lid 5, 272, 273, 274, 275, 276, 277 en 281 zijn gedurende negen maanden na het ingaan van de overeenkomst niet van toepassing op huur van woonruimte die niet een zelfstandige woning vormt en deel uitmaakt van een woning waarin de verhuurder zijn hoofdverblijf heeft en waarin niet eerder aan dezelfde huurder deze of andere woonruimte is verhuurd geweest.
Artikel 233
Onder woonruimte wordt verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet zelfstandige woning is verhuurd, dan wel een woonwagen, een standplaats of een ligplaats, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Artikel 234
Onder zelfstandige woning wordt verstaan de woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.
Artikel 235
Onder woonwagen wordt verstaan een voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats, in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 aanhef en onder a van de Omgevingswet is verleend.
Artikel 236
Onder standplaats wordt verstaan een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
Artikel 236a
Onder ligplaats wordt verstaan een plaats in het water bestemd voor het afmeren van een voor bewoning bestemd drijvend object.
Artikel 237
1 In deze afdeling wordt onder prijs verstaan het geheel van de verplichtingen die de huurder tegenover de verhuurder bij of ter zake van huur op zich neemt.
2 Onder huurprijs wordt verstaan de prijs die is verschuldigd voor het enkele gebruik van de woonruimte.
3 In deze afdeling wordt verstaan onder kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter: de vergoeding in verband met de levering van elektriciteit, gas en water voor het verbruik in het woonruimtegedeelte van het gehuurde op basis van een zich in dat gedeelte bevindende individuele meter. Onder servicekosten wordt verstaan de vergoeding voor de overige zaken en diensten die geleverd worden in verband met de bewoning van de woonruimte. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen zaken en diensten worden aangewezen waarvoor de vergoeding moet worden aangemerkt als servicekosten.
4 In deze afdeling wordt onder energieprestatievergoeding verstaan de schriftelijk overeengekomen betalingsverplichting die de huurder met betrekking tot de kosten voor een door de verhuurder gegarandeerde energieprestatie van de woonruimte als gevolg van een combinatie van energiebesparende en energieleverende voorzieningen aan die woonruimte moet voldoen.
Artikel 238
Onder huurcommissie wordt verstaan de huurcommissie bedoeld in artikel 3a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.
Artikel 239
Onder Onze Minister wordt verstaan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Artikel 240
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen herstellingen worden aangewezen die moeten worden aangemerkt als kleine herstellingen die krachtens artikel 217 voor rekening van de huurder zijn. Van de krachtens het onderhavige artikel vastgestelde bepalingen kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Artikel 241
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke tekortkomingen in elk geval als gebreken worden aangemerkt. Van de krachtens dit artikel vastgestelde bepalingen kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Artikel 242
1 Behoudens bij standaardregeling bedoeld in artikel 214 van Boek 6 kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken van de artikelen 204, 206 leden 1 en 2, 207, 208 en 217, tenzij het gaat om herstellingen aan door de huurder aangebrachte veranderingen en toevoegingen of gebreken aan door de huurder aangebrachte veranderingen en toevoegingen.
2 Van de artikelen 216 lid 3, 224 lid 2 en 230 kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Artikel 243
1 Indien woonruimte in een gebouwde onroerende zaak voorzieningen behoeft als bedoeld in lid 2, kan de rechter op verzoek van de huurder bepalen dat de verhuurder verplicht is deze verbetering op eigen kosten aan te brengen, mits de huurder zich bereid heeft verklaard tot het betalen van een huurverhoging die in redelijke verhouding staat tot deze kosten. Van deze bepaling kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
2 Voorzieningen als bedoeld in lid 1 zijn:
a. het thermisch isoleren van de uitwendige scheidingsconstructies;
b. het thermisch isoleren van de constructie die de scheiding vormt met de kruipruimte;
c. het ten behoeve van de verwarmingsinstallatie plaatsen van een verwarmingsketel met een opwekkingsrendement van ten minste 80%, indien de bestaande verwarmingsketel ten minste tien jaren oud is.
Artikel 244
In afwijking van artikel 221 is de huurder van woonruimte niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan een ander in gebruik te geven. De huurder van een zelfstandige woning die in die woning zijn hoofdverblijf heeft, is echter bevoegd een deel daarvan aan een ander in gebruik te geven.
Artikel 245
In de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte worden nadere regels gegeven aangaande huurprijzen en andere vergoedingen.
Onderafdeling 2 Huurprijzen en andere vergoedingen
Onderafdeling 2 Huurprijzen en andere vergoedingen
Paragraaf 1 Huurprijzen
Paragraaf 1 Huurprijzen
Artikel 246
Ter zake van huur gelden de huurprijzen die partijen zijn overeengekomen, voorzover uit deze onderafdeling niet anders voortvloeit.
Artikel 247
De volgende artikelen van deze onderafdeling zijn, behoudens de artikelen 248 lid 3 en 4, 249, 250 lid 4, 251, 252 voor zover het een voorstel tot verlaging van de huurprijs betreft, 254, 255a, 259, 260, 261 leden 1 en 3, 261b, 262 tot en met 264, niet van toepassing op een overeenkomst van huur en verhuur, die betrekking heeft op een zelfstandige woning, ten aanzien waarvan bij de aanvang van de bewoning een huurprijs gold of geldt, die, indien nodig herleid tot een bedrag per jaar, hoger is dan het krachtens artikel 3 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte vastgesteld bedrag, en de huurprijs niet is verlaagd naar een huurprijs lager dan het krachtens artikel 3 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte vastgestelde bedrag, indien
a. die overeenkomst op of na 1 juli 1994 is totstandgekomen, dan wel,
b. die overeenkomst betrekking heeft op een woning die is totstandgekomen op of na 1 juli 1989.
Artikel 247a
De volgende artikelen van deze onderafdeling zijn, behoudens de artikelen 248 leden 3 en 4, 251, 259, 261 lid 1, 262 en 264, niet van toepassing op een overeenkomst van huur en verhuur die betrekking heeft op een ligplaats.
Artikel 247b
De artikelen 248 leden 1 en 2, 252 voor zover het een voorstel tot verhoging van de huurprijs betreft, 252a, 252b, 253 en 255a zijn niet van toepassing op een overeenkomst van huur en verhuur die betrekking heeft op een middeldure huurwoonruimte als bedoeld in artikel 1 van de Huisvestingswet 2014.
Artikel 248
1 De huurprijs kan worden verhoogd hetzij op grond van een beding in de huurovereenkomst dat in deze wijziging voorziet, hetzij indien een dergelijk beding niet van kracht is, op de wijze als voorgeschreven in de artikelen 252, 252a, 252c en 253. Gedurende het bestaan van een dergelijk beding is toepassing van de artikelen 252, 252a, 252c en 253 uitgesloten. Indien een dergelijk beding niet meer van kracht is, kan vanaf een tijdvak van twaalf maanden na het tijdstip waarop laatstelijk toepassing is gegeven aan het beding, aan de hiervoor genoemde artikelen toepassing worden gegeven.
2 Leidt toepassing van een beding als bedoeld in lid 1 tot een verhoging van de huurprijs die hoger is dan toegelaten bij of krachtens artikel 10 lid 2 of artikel 10a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, dan is het beding nietig voor zover dat beding leidt tot een hogere dan toegelaten verhoging en geldt de huurprijs als verhoogd met de toegelaten verhoging.
3 Leidt toepassing van een beding in een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 247 of artikel 247a tot een verhoging van de huurprijs die hoger is dan toegelaten bij of krachtens artikel 10 lid 3 of artikel 10a lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, of leidt toepassing van een beding in een huurovereenkomst die betrekking heeft op een middeldure huurwoonruimte als bedoeld in artikel 1 van de Huisvestingswet 2014 tot een verhoging van de huurprijs die hoger is dan toegelaten bij of krachtens artikel 10 lid 4 of artikel 10a lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, dan is het beding nietig voor zover dat beding leidt tot een hogere dan toegelaten verhoging en geldt de huurprijs als verhoogd met de toegelaten verhoging.
4 De huurder kan binnen vier maanden na de ingangsdatum van de verhoging van de huurprijs overeenkomstig een beding als bedoeld in het derde lid, de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over die verhoging. De huurcommissie stelt de verhuurder in kennis van het verzoek van de huurder.
Artikel 249
De huurder kan tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip waarop een door hem met betrekking tot die woonruimte voor de eerste maal aangegane huurovereenkomst is ingegaan, de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs.
Artikel 250
1 De huurprijs kan op verzoek van de verhuurder worden verhoogd op de wijze voorgeschreven in de artikelen 252, 252a, 252c en 253:
a. gedurende het eerste tijdvak van twaalf maanden na de dag van ingang van de huur ten hoogste eenmaal, en
b. telkens tegen het einde van elkaar opvolgende tijdvakken van twaalf maanden na hetzij het ingaan van de onder a bedoelde verhoging, hetzij bij gebreke van zodanige verhoging de dag van ingang van de huur.
2 Een verhoging van de huurprijs krachtens lid 1 is niet mogelijk, zolang er tussen huurder en verhuurder geen overeenstemming is dat de, bij toepassing van de artikelen 12 en 16 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, geconstateerde gebreken ten aanzien van de woonruimte zijn opgeheven.
3 In afwijking van lid 1 kan de huurprijs worden verhoogd tegen het einde van een tijdvak dat even zoveel korter dan twaalf maanden is als het daaraan voorafgaande tijdvak langer dan twaalf maanden is geweest. Het eerste lid onder a en b is voorts niet van toepassing in het geval van artikel 252c onder b.
4 De huurprijs kan op verzoek van de huurder worden verlaagd op de wijze voorgeschreven in de artikelen 252, 252b en 254.
Artikel 251
1 Bepalingen in huurovereenkomsten die tot gevolg hebben dat de huurprijs in enig tijdvak van twaalf maanden meer dan eenmaal wordt verhoogd, zijn nietig, tenzij het gaat om het geval van artikel 255, artikel 255a of van artikel 10a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.
2 In afwijking van artikel 308 van Boek 3 verjaart de rechtsvordering tot betaling van een huurprijsverhoging door verloop van twee jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden, tenzij de verhuurder de huurder in enig jaar niet schriftelijk informeert over het in dat jaar opeisbaar worden van een vordering tot betaling van een huurprijsverhoging, in welk geval die vordering verjaart door verloop van één jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Artikel 252
1 Een voorstel tot wijziging van de huurprijs moet tenminste twee maanden voor de voorgestelde dag van ingang van de wijziging schriftelijk worden gedaan.
2 Het in lid 1 bedoelde voorstel dient te vermelden:
a. de geldende huurprijs;
b. het percentage of het bedrag van de wijziging van de huurprijs;
c. de voorgestelde huurprijs;
d. de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs;
e. de wijze waarop en het tijdvak waarbinnen de huurder, wanneer hij bezwaren heeft tegen het voorstel, daarvan kan doen blijken, en de gevolgen die deze onderafdeling verbindt aan het niet doen blijken van bezwaren.
3 Voor het doen van een voorstel tot verlaging van de huurprijs dient een waardering van de kwaliteit van de woonruimte als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte te worden verstrekt.
4 Indien een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs tot stand komt naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan lid 1 en lid 2 aanhef en onder b, d of e dan wel aan het in lid 3 bepaalde, blijft de voordien geldende huurprijs verschuldigd, tenzij blijkt dat degene tot wie het voorstel was gericht niet door het verzuim is benadeeld.
Artikel 252a
1 Een verhuurder kan ten aanzien van woonruimte die een zelfstandige woning vormt een voorstel als bedoeld in artikel 252 doen, strekkend tot verhoging van de huurprijs op de grond dat het huishoudinkomen over het inkomenstoetsjaar:
a. hoger is dan het op grond van artikel 10 lid 2 onder a onder 1 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte voor het huishouden van de huurder toepasselijke bedrag doch niet hoger is dan het op grond van dat lid onder a onder 3 voor het huishouden van de huurder toepasselijke bedrag, of
b. hoger is dan het op grond van artikel 10 lid 2 onder a onder 3 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte voor het huishouden van de huurder toepasselijke bedrag.
2 In dit artikel wordt verstaan onder:
a. basisregistratie inkomen: basisregistratie inkomen als bedoeld in hoofdstuk IVA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
b. huishoudinkomen: het gezamenlijke bedrag van de inkomensgegevens, bedoeld in artikel 21 onderdeel e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de huurder en de overige bewoners van een woonruimte in het inkomenstoetsjaar, met dien verstande dat van een overige bewoner die op 1 januari van het jaar waarin de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs is gelegen de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt het bedrag van het inkomensgegeven slechts in aanmerking wordt genomen voor zover dat meer bedraagt dan de uitkomst van 108% van het twaalfvoud van het bedrag per maand, bedoeld in artikel 8 lid 1 onderdeel b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, als geldend op 1 januari van het inkomenstoetsjaar;
c. huishoudverklaring: een door de inspecteur op verzoek van de verhuurder aan deze afgegeven verklaring;
d. inkomenstoetsjaar: tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin ten aanzien van een huurovereenkomst een huishoudverklaring is verstrekt;
e. inspecteur: functionaris van de rijksbelastingdienst die als zodanig bij regeling van Onze Minister van Financiën is aangewezen;
f. peiljaar: het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs is gelegen.
3 Indien een voorstel als bedoeld in lid 1 wordt gedaan, wordt bij het voorstel een huishoudverklaring gevoegd.
4 De inspecteur verstrekt desgevraagd aan de verhuurder een huishoudverklaring. De verklaring vermeldt of op basis van gegevens uit de basisregistratie inkomen op het moment van behandeling van het verzoek van de verhuurder aan de inspecteur te verwachten is dat het huishoudinkomen niet hoger is dan het op grond van artikel 10 lid 2 onder a onder 1 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte voor het huishouden van de huurder toepasselijke bedrag, dan wel hoger is dan dat bedrag doch niet hoger dan het op grond van dat lid onder a onder 3 voor het huishouden van de huurder toepasselijke bedrag, dan wel hoger is dan het laatstbedoelde bedrag. Indien geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen beschikbaar is, vermeldt de verklaring dat dat het geval is.
Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit lid. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent het kunnen doen van een verzoek tot het verstrekken van een huishoudverklaring, het verzoek zelf, de verstrekking van de huishoudverklaring, alsmede ten aanzien van de verhuurder.
5 Indien een huurovereenkomst tot wijziging van de huurprijs tot stand komt naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan lid 3 is de verhoging van de huurprijs op basis van een voorstel als bedoeld in lid 1 niet mogelijk, tenzij blijkt dat de huurder niet door het verzuim is benadeeld.
6 Een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs als gevolg van een voorstel als bedoeld in lid 1:
a. onder a of b komt niet tot stand indien de huurder kan aantonen dat hij of een ander lid van zijn huishouden deel uitmaakt van een bij regeling van Onze Minister te bepalen groep;
b. onder a komt niet tot stand indien de huurder kan aantonen dat het huishoudinkomen in het peiljaar gelijk is aan of lager is dan het op grond van artikel 10 lid 2 onder a onder 1 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte voor zijn huishouden toepasselijke bedrag;
c. onder b komt niet tot stand indien de huurder kan aantonen dat het huishoudinkomen in het peiljaar gelijk is aan of lager is dan het op grond van artikel 10 lid 2 onder a onder 3 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte voor zijn huishouden toepasselijke bedrag, in welk geval dat voorstel wordt aangemerkt als een voorstel als bedoeld in lid 1 onder a.
Artikel 252b
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 252a lid 6 kan een huurder ten aanzien van woonruimte die een zelfstandige woning vormt en ten aanzien waarvan een verhoging van de huurprijs op basis van artikel 252a lid 1 heeft plaatsgevonden, een voorstel als bedoeld in artikel 252 doen, strekkend tot verlaging van de huurprijs op de grond dat het huishoudinkomen, bedoeld in artikel 252a lid 2 onderdeel b, waarop een zodanige verhoging is gebaseerd, in het peiljaar is gedaald en daarmee:
1°. gelijk is aan of lager is dan het in artikel 14 lid 1 van de Wet op de huurtoeslag betrokken genoemde bedrag, of
2°. gelijk is aan of lager is dan het op grond van artikel 10 lid 2 onder a onder 1 dan wel onder 3 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte voor zijn huishouden toepasselijke bedrag.
2 Indien een voorstel als bedoeld in lid 1 wordt gedaan, verstrekt de huurder gegevens met betrekking tot de betrokken huishoudinkomens. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke gegevens de huurder verstrekt.
3 Indien een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs tot stand komt naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan lid 2, is de verlaging van de huurprijs op basis van een voorstel als bedoeld in lid 1 niet mogelijk, tenzij blijkt dat de verhuurder niet door het verzuim is benadeeld.
Artikel 252c
Een verhuurder kan ten aanzien van woonruimte die een zelfstandige woning vormt een voorstel als bedoeld in artikel 252 doen, strekkend tot verhoging van de huurprijs op de grond dat:
a. bij de aanvang van de bewoning is overeengekomen om gedurende ten hoogste drie jaar na die aanvang de verschuldigde huurprijs stapsgewijs naar de bij die aanvang overeengekomen huurprijs te brengen, die niet hoger is dan het ten tijde van die aanvang krachtens artikel 3 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte vastgestelde bedrag;
b. niet eerder dan drie jaar voor de voorgestelde huurverhogingsdatum de huurprijs op schriftelijk verzoek van de huurder niet is verhoogd respectievelijk is verlaagd anders dan overeenkomstig artikel 252, 252b of 257.
Artikel 253
1 Indien de huurder voor het tijdstip waarop de verhoging van de huurprijs blijkens het voorstel had moeten ingaan, schriftelijk verklaart met het voorstel van de verhuurder niet in te stemmen, kan de verhuurder tot zes weken na dat tijdstip onder overlegging van een afschrift van dat voorstel en van voornoemde verklaring van de huurder de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel. Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252a lid 1 heeft gedaan, en de verklaring, bedoeld in de eerste volzin, betrekking heeft op het huishoudinkomen over het inkomenstoetsjaar, verzoekt de verhuurder aan de inspecteur om een vervolgverklaring. Artikel 252a lid 4 is op de vervolgverklaring van overeenkomstige toepassing. De vervolgverklaring wordt door de verhuurder bij een verzoek als bedoeld in de eerste volzin overgelegd. Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252a lid 1 heeft gedaan en de huurder zich beroept op een van de gevallen, genoemd in artikel 252a lid 6, verstrekt de huurder, indien dat deel uitmaken van een groep, bedoeld in onderdeel a van laatstgenoemd artikellid, de omvang van het huishouden of het huishoudinkomen voorwerp van geschil is, bij de verklaring, bedoeld in de eerste volzin, gegevens met betrekking tot dat deel uitmaken, die omvang of dat huishoudinkomen. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke gegevens de huurder verstrekt.
2 De huurder kan de huurcommissie binnen vier maanden na het in lid 1 eerste volzin bedoelde tijdstip verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel, indien:
a. hij noch vóór het in lid 1 eerste volzin bedoelde tijdstip de daar bedoelde schriftelijke verklaring doet, noch door het betalen van de voorgestelde huurverhoging doet blijken met die verhoging in te stemmen, en
b. de verhuurder hem binnen drie maanden na het in lid 1 eerste volzin bedoelde tijdstip bij aangetekend schrijven nogmaals van het voorstel in kennis heeft gesteld, waarbij een afschrift van het voorstel is gevoegd, en hij met het voorstel tot huurverhoging niet instemt.
De huurder legt bij dit verzoek een afschrift van het voorstel en van dat schrijven en, indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252a lid 1 heeft gedaan en het deel uitmaken van een groep, bedoeld in artikel 252 lid 6 onder a, de omvang van het huishouden of het huishoudinkomen voorwerp van geschil is, gegevens met betrekking tot dat deel uitmaken die omvang of dat huishoudinkomen over. Lid 1 zesde volzin is van overeenkomstige toepassing.
3 De huurder wordt geacht de voorgestelde verhoging van de huurprijs met ingang van de in het voorstel genoemde datum van ingang met de verhuurder te zijn overeengekomen indien hij, na ontvangst van het in het tweede lid bedoelde schrijven, niet binnen vier maanden na die datum van ingang een verzoek tot de huurcommissie heeft gericht.
4 Indien de huurder het in het tweede lid bedoelde verzoek doet, stelt de huurcommissie de verhuurder daarvan onverwijld in kennis.
5 Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252 lid 1 aanhef of artikel 252a lid 1 bij aangetekend schrijven heeft gedaan, kan hij, indien voldaan is aan lid 2 onder a, binnen zes weken na het in lid 1 eerste volzin bedoelde tijdstip de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel. De verhuurder legt bij dit verzoek een afschrift over van het voorstel en een bewijs van aangetekende verzending.
Artikel 254
Indien de verhuurder met een voorstel van de huurder tot verlaging van de huurprijs niet instemt, kan de huurder tot uiterlijk zes weken na het tijdstip waarop de verlaging blijkens het voorstel had moeten ingaan, de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van de huurprijs.
Artikel 255
1 De huurprijs van woonruimte waarin of waaraan gedurende de huurtijd door of vanwege de verhuurder:
a. voorzieningen zijn aangebracht die verband houden met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte, bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, in de kosten waarvan ingevolge enige wettelijke regeling een financiële tegemoetkoming is verleend, of
b. veranderingen of toevoegingen, waaronder niet wordt verstaan het verhelpen van gebreken als bedoeld in artikel 204, zijn aangebracht, waardoor het woongerief geacht kan worden te zijn gestegen en die niet ingrepen zijn als bedoeld onder a,
is de huurprijs, vermeerderd met een bedrag dat in redelijke verhouding staat tot de door de verhuurder gemaakte kosten van deze ingrepen, veranderingen of toevoegingen met dien verstande dat de nieuwe huurprijs niet hoger mag zijn dan die welke bij toepassing van de regels bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte als redelijk is aan te merken.
2 Indien partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over het bedrag van de verhoging, kan ieder van hen binnen drie maanden na de totstandkoming van de ingrepen, veranderingen of toevoegingen de huurcommissie verzoeken daarover een uitspraak te doen.
3 Onder gehandicapte in het eerste lid wordt verstaan een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt.
Artikel 255a
1 Dit artikel is uitsluitend van toepassing op huurovereenkomsten als bedoeld in artikel 247.
2 De huurprijs van woonruimte waarin of waaraan gedurende de huurtijd door of vanwege de verhuurder voorzieningen als bedoeld in artikel 255 lid 1 onder a of veranderingen of toevoegingen als bedoeld in artikel 255 lid 1 onder b zijn aangebracht, is de huurprijs, vermeerderd met een bedrag dat in redelijke verhouding staat tot de door de verhuurder gemaakte kosten van deze ingrepen, veranderingen of toevoegingen. Artikel 255 lid 3 is van overeenkomstige toepassing.
3 Indien partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over het bedrag van de verhoging, kan ieder van hen binnen drie maanden na de totstandkoming van de ingrepen, veranderingen of toevoegingen de huurcommissie verzoeken daarover een uitspraak te doen.
Artikel 256
[Vervallen]
Artikel 257
1 Voor de vordering van de huurder tot vermindering van de huurprijs op grond van artikel 207 lid 1 in verbinding met artikel 242 geldt een met inachtneming van de volgende leden toe te passen vervaltermijn van zes maanden na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder.
2 Is de vordering van de huurder gegrond op een tekortkoming die krachtens artikel 241 als een gebrek heeft te gelden, dan kan de huurder, in plaats van zijn vordering binnen de in lid 1 bedoelde termijn bij de rechter in te stellen, binnen zes maanden na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek heeft kennis gegeven aan de verhuurder, de huurcommissie verzoeken over de vermindering uitspraak te doen overeenkomstig de in artikel 16 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bedoelde algemene maatregel van bestuur. De huurder kan eerst een verzoek tot de huurcommissie richten, indien de verhuurder niet binnen zes weken na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder, het gebrek heeft verholpen.
3 Na het verstrijken van de in de voorgaande leden bedoelde termijn van zes maanden kan, voor wat het verleden betreft, geen huurvermindering worden verlangd over een langere periode dan zes maanden, voorafgaande aan het instellen van de vordering of het indienen van het verzoek.
Paragraaf 2 Andere vergoedingen
Paragraaf 2 Andere vergoedingen
Artikel 258
1 Indien de huurovereenkomst meer omvat dan het enkele gebruik van de woonruimte en bij die overeenkomst slechts de hoogte van de prijs en niet die van de huurprijs is vastgesteld, kan de huurder aan de verhuurder een voorstel doen tot vaststelling van de huurprijs en het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten.
2 Een voorstel als bedoeld in lid 1 moet ten minste twee maanden voor de voorgestelde dag van ingang van de huurprijs en het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten schriftelijk worden gedaan en dient te vermelden:
a. de geldende prijs;
b. de voorgestelde huurprijs;
c. het voorgestelde voorschot van kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten, en
d. de voorgestelde dag van ingang van de huurprijs en het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten.
3 Indien de verhuurder niet instemt met een voorstel als bedoeld in lid 1, kan de huurder tot uiterlijk zes weken na het tijdstip waarop dit voorstel had moeten ingaan, de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel. De huurcommissie stelt de huurprijs vast en, voor zover nodig, het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten.
4 Indien een overeenkomst tot vaststelling van de huurprijs tot stand komt naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan lid 1 en lid 2, aanhef en onder b, c of d, blijft de voordien geldende prijs verschuldigd, tenzij blijkt dat de verhuurder niet door het verzuim is benadeeld.
Artikel 259
1 De betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten beloopt het bedrag dat door de huurder en verhuurder is overeengekomen. Bij gebreke van overeenstemming beloopt de betalingsverplichting met betrekking tot kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter het bedrag dat in overeenstemming is met de voor de berekening daarvan geldende wettelijke voorschriften of met hetgeen als een redelijke vergoeding voor de geleverde zaken en diensten kan worden beschouwd, en met betrekking tot servicekosten het bedrag dat bij ministeriële regeling is vastgesteld.
2 De verhuurder verstrekt de huurder elk jaar, uiterlijk zes maanden na het verstrijken van een kalenderjaar, een naar de soort uitgesplitstoverzicht van de in dat kalenderjaar in rekening gebrachte kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten, met vermelding van de wijze van berekening daarvan. Indien aan de verhuurder kosten in rekening worden gebracht die niet een kalenderjaar betreffen, maar een andere periode van twaalf maanden, die een boekjaar vormt en in het verstreken kalenderjaar eindigt, neemt de verhuurder de kosten over die andere periode in het overzicht van dat verstreken kalenderjaar op.
3 Bij beëindiging van de huurovereenkomst heeft het overzicht als in lid 2 bedoeld betrekking op het tijdvak van het kalenderjaar dat op het tijdstip van de beëindiging reeds is verstreken.
4 De verhuurder biedt de huurder desverzocht de gelegenheid, na verstrekking van het overzicht bedoeld in lid 2, tot inzage van de aan het overzicht ten grondslag liggende boeken en andere bescheiden of van afschriften daarvan.
Artikel 260
1 Indien de huurder en verhuurder geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over een betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten, kan de huurder of verhuurder de huurcommissie verzoeken uitspraak daarover te doen.
2 Het verzoek heeft betrekking op niet meer dan één tijdvak van ten hoogste twaalf maanden voor elke kostensoort waarop het verzoek betrekking heeft. Het verzoek kan worden gedaan tot uiterlijk vierentwintig maanden nadat de in artikel 259 lid 2 genoemde termijn voor het verstrekken van het overzicht door de verhuurder is verstreken.
3 Bij het verzoek neemt de verhuurder de betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot de servicekosten op in een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier.
Artikel 261
1 Het voorschotbedrag dat de huurder krachtens overeenkomst of rechterlijke uitspraak ter zake van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter verschuldigd is, mag, tenzij na het ingaan van de huur anders is overeengekomen, slechts worden verhoogd:
a. met ingang van de dag, volgend op het einde van de betalings-termijn waarin de overeengekomen uitbreiding van de levering van zaken of diensten heeft plaatsgevonden dan wel met ingang van de betalingstermijn met ingang waarvan die uitbreiding heeft plaats gevonden;
b. met ingang van de dag, volgende op de betalingstermijn, waarin het laatste overzicht, bedoeld in artikel 259, aan de huurder is verstrekt met dien verstande dat elk overzicht slechts eenmaal tot een verhoging mag leiden.
2 De huurder is gebonden aan een wijziging van de levering van zaken of diensten en het daarbij behorende gewijzigde voorschotbedrag, indien die wijziging betrekking heeft op zaken of diensten die slechts aan een aantal huurders gezamenlijk geleverd kunnen worden, en tenminste 70% van die huurders daarmee heeft ingestemd. Een huurder die niet met de wijziging heeft ingestemd, kan binnen acht weken na de schriftelijke kennisgeving van de verhuurder dat overeenstemming is bereikt met tenminste 70% van de huurders, een beslissing van de rechter vorderen omtrent de redelijkheid van het voorstel.
3 Indien het door de huurder verschuldigde voorschotbedrag aanzienlijk hoger is dan de te verwachten kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter, kan de huurcommissie op verzoek van de huurder het voorschotbedrag verlagen tot een bedrag dat in redelijke verhouding staat tot die kosten.
Artikel 261a
1 Indien een energieprestatievergoeding is overeengekomen, kan de huurder de huurcommissie verzoeken deze te toetsen aan de krachtens artikel 19bis van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte gegeven regels.
2 De artikelen 259, tweede lid, en 260, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 261b
1 In de huurovereenkomst kan worden bepaald dat de huurder een waarborgsom is verschuldigd strekkende tot zekerheid van hetgeen in de huurovereenkomst is overeengekomen.
2 De waarborgsom bedraagt ten hoogste tweemaal de huurprijs, bedoeld in artikel 237 lid 2.
3 De verhuurder restitueert de waarborgsom binnen veertien dagen na beëindiging van de huurovereenkomst, tenzij:
a. sprake is van schade als bedoeld in artikel 218, in welk geval de verhuurder binnen dertig dagen na beëindiging van de huurovereenkomst het restant van de waarborgsom, na verrekening van aantoonbaar gemaakte kosten strekkende tot het herstel van de schade, restitueert;
b. de huurder de verschuldigde huurprijs, bedoeld in artikel 237 lid 2, servicekosten, bedoeld in artikel 237 lid 3 of energieprestatievergoeding, bedoeld in artikel 237 lid 4 nog niet heeft voldaan, in welk geval de verhuurder binnen dertig dagen na beëindiging van de huurovereenkomst het restant van de waarborgsom, na verrekening met deze nog door de huurder verschuldigde kosten, restitueert.
4 De verhuurder stelt de huurder schriftelijk in kennis van een verrekening als bedoeld in het derde lid, waarbij een volledige kostenspecificatie aan huurder wordt verstrekt.
Paragraaf 3 Slotbepalingen
Paragraaf 3 Slotbepalingen
Artikel 262
1 Wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 uitspraak heeft gedaan, worden zij geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht.
2 Tegen een beslissing krachtens dit artikel is geen hogere voorziening toegelaten.
Artikel 263
Een wijziging van de huurprijs, vastgesteld in een uitspraak van de huurcommissie of van de rechter, mag in rekening worden gebracht met ingang van de in het voorstel tot wijziging voorgestelde dag dan wel indien de huurprijs is vastgesteld zonder dat daartoe een voorstel is gedaan, de dag waarop vaststelling is verzocht aan de huurcommissie of vaststelling is gevorderd bij de rechter. Zo in de uitspraak een latere dag van ingang wordt vastgesteld, geldt die wijziging met ingang van die latere dag.
Artikel 264
1 Elk in verband met de totstandkoming van een huurovereenkomst betreffende woonruimte gemaakt beding, niet de huurprijs betreffende, voorzover daarbij ten behoeve van een der partijen een niet redelijk voordeel wordt overeengekomen, is nietig.
2 Elk in verband met de totstandkoming van een zodanige huurovereenkomst gemaakt beding, voorzover daarbij door of tegenover een derde enig niet redelijk voordeel wordt overeengekomen, is nietig.
Artikel 265
Van de bepalingen van deze onderafdeling kan niet worden afgeweken, tenzij uit die bepalingen anders voortvloeit.
Onderafdeling 3 Medehuur en voortzetting van de huur
Onderafdeling 3 Medehuur en voortzetting van de huur
Artikel 266
1 De echtgenoot of geregistreerde partner van een huurder is van rechtswege medehuurder, zolang de woonruimte de echtgenoot of geregistreerde partner tot hoofdverblijf strekt, ongeacht of de huurovereenkomst voor dan wel na het aangaan van het huwelijk of van het geregistreerde partnerschap is gesloten.
2 Voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, behalve voor zover deze reeds opeisbaar waren voordat de echtgenoot of geregistreerde partner medehuurder werd, zijn de huurder en de medehuurder jegens de verhuurder hoofdelijk aansprakelijk.
3 Indien de huurovereenkomst ten aanzien van de huurder eindigt, wordt de medehuurder huurder.
4 Indien de in lid 1 bedoelde echtgenoot of geregistreerde partner hetzij ingevolge een beschikking als bedoeld in artikel 826, lid 1 onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hetzij ingevolge onderlinge overeenstemming in verband met een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed, dan wel ingevolge beëindiging van geregistreerd partnerschap niet het gebruik heeft van de echtelijke woning, brengt dit voor de toepassing van dit artikel geen verandering in het hoofdverblijf.
5 In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed of beëindiging van geregistreerd partnerschap kan de rechter op verzoek van een echtgenoot of geregistreerde partner bepalen wie van de echtgenoten of geregistreerde partners huurder van de woonruimte zal zijn. De rechter bepaalt tevens de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot of partner. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot of partner.
Artikel 267
1 Indien op het gezamenlijk verzoek van een huurder en van een andere persoon die in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft, alsmede van een medehuurder wanneer die er is, de verhuurder niet binnen drie maanden schriftelijk heeft verklaard er mede in te stemmen dat die andere persoon medehuurder zal zijn, kunnen de huurder en die andere persoon, alsmede een medehuurder wanneer die er is, gezamenlijk verzoeken dat de rechter zal bepalen dat deze persoon met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip medehuurder zal zijn.
2 Nadat een verzoek aan de verhuurder als bedoeld in lid 1 is gedaan, kan een vordering tot ontbinding van de huur op de grond dat de huurder in strijd met hetgeen overeengekomen is, met een ander in de woonruimte een gemeenschappelijke huishouding heeft, niet meer worden toegewezen. Deze grond levert alsdan evenmin een grond voor opzegging van de huurovereenkomst op.
3 De rechter wijst de vordering bedoeld in lid 1 slechts af:
a. indien de persoon bedoeld in lid 1 niet gedurende tenminste twee jaren in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft;
b. indien, mede gelet op hetgeen is komen vast te staan omtrent de gemeenschappelijke huishouding en de tijdsduur daarvan, de vordering kennelijk slechts de strekking heeft de persoon bedoeld in lid 1 op korte termijn de positie van huurder te verschaffen;
c. indien de persoon bedoeld in lid 1 vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
4 Voor de verplichtingen uit de huur zijn de persoon die de huur heeft aangegaan en ieder van de personen die op grond van dit artikel medehuurder of huurder is, hoofdelijk jegens de verhuurder aansprakelijk, met dien verstande dat een medehuurder niet aansprakelijk is voor verplichtingen die reeds opeisbaar waren voordat hij medehuurder werd.
5 De bepalingen omtrent het eindigen van de huur zijn op de personen bedoeld in lid 4 afzonderlijk van toepassing met dien verstande dat een persoon de hoedanigheid van medehuurder in ieder geval verliest, indien hij zijn hoofdverblijf niet langer in de woonruimte heeft. Indien de huur ten aanzien van de huurder eindigt, wordt de medehuurder huurder.
6 Is ten aanzien van de woonruimte hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing, dan zet de medehuurder in afwijking van lid 5 de huur slechts voort, indien de rechter dit heeft bepaald op een daartoe door die persoon binnen acht weken na het tijdstip waarop hij huurder is geworden, ingestelde vordering en in elk geval zolang op deze vordering nog niet onherroepelijk is beslist. De rechter wijst de vordering slechts af, indien de eiser niet een voor hem geldende huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet overlegt.
7 Ieder van de personen bedoeld in lid 4 kan vorderen dat de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. De rechter wijst de vordering slechts toe, indien dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is, met dien verstande dat hij de vordering in ieder geval toewijst, indien de eiser aantoont dat de persoon waarop de vordering betrekking heeft, zijn positie van medehuurder heeft verkregen op grond van een niet mede door de eiser aan de verhuurder gedaan verzoek of van een door hem ingestelde vordering bedoeld in lid 1.
Artikel 268
1 Bij overlijden van de huurder zet de medehuurder de huur als huurder voort. Hij kan de huur binnen zes maanden na het overlijden bij exploot of aangetekende brief opzeggen met ingang van de eerste dag van de tweede maand na de opzegging.
2 De persoon die niet op grond van lid 1 huurder wordt, doch wel in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijk huishouding heeft gehad, zet de huur voort gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder; de tweede zin van lid 1 is van toepassing. Hij zet de huur ook nadien voort, indien de rechter dit heeft bepaald op een daartoe strekkende binnen die termijn ingestelde vordering, en in elk zolang op deze vordering niet onherroepelijk is beslist.
3 De rechter wijst de vordering bedoeld in lid 2 in ieder geval af:
a. indien de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de vereisten van lid 2 voldoet;
b. indien de eiser vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur;
c. indien het woonruimte betreft waarop hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, indien de eiser niet een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet overlegt.
4 Lid 4, de eerste zin van lid 5 en lid 7 van artikel 267 zijn van overeenkomstige toepassing
5 Komt vast te staan, dat een persoon ten onrechte een beroep op voortzetting van de huur krachtens dit artikel heeft gedaan, dan blijft hij over de tijd gedurende welke hij het genot van de woonruimte heeft gehad jegens de verhuurder aansprakelijk voor de nakoming van de huur die voor hem zou hebben bestaan als hij huurder was geweest. Heeft meer dan één persoon ten onrechte een beroep op voortzetting van de huur gedaan, dan is ieder van hen jegens de verhuurder hoofdelijk aansprakelijk.
6 Zijn er geen personen die krachtens dit artikel de huur voortzetten, dan eindigt deze aan het eind van de tweede maand na het overlijden van de huurder. De erfgenamen zijn bevoegd de huur tegen het eind van de eerste maand na het overlijden van de huurder te doen eindigen. Wanneer de nalatenschap van de huurder ingevolge artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld, komt de bevoegdheid van de erfgenamen, bedoeld in de vorige zin, toe aan zijn echtgenoot of geregistreerde partner.
7 Van dit artikel kan niet ten nadele van de personen aan wie dit artikel recht op voortzetting van de huur toekent en van de erfgenamen, onderscheidenlijk de echtgenoot of geregistreerde partner, bedoeld in lid 6, worden afgeweken.
8 Van artikel 229 leden 1 en 3 kan niet worden afgeweken.
Artikel 268a
1 Bij overlijden van de huurder van een ligplaats is artikel 268 niet van toepassing indien die huurder eigenaar was van het op die ligplaats afgemeerde voor bewoning bestemde drijvend object.
2 Van dit artikel en van artikel 229 leden 1 en 3 kan niet ten nadele van de erfgenamen, onderscheidenlijk de echtgenoot of geregistreerde partner, worden afgeweken.
Artikel 269
1 De onderhuur die betrekking heeft op een zelfstandige woning waar de onderhuurder zijn hoofdverblijf heeft, wordt in geval van beëindiging van de huur tussen huurder en verhuurder voortgezet door de verhuurder.
2 De verhuurder kan binnen zes maanden nadat hij op grond van lid 1 de onderhuur heeft voortgezet vorderen dat de rechter zal bepalen dat de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip zal eindigen op de grond dat:
a. de wederpartij vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijk nakoming van de huur;
b. de onderhuur is aangegaan met de kennelijke strekking de onderhuurder de positie van huurder te verschaffen;
c. in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, mede gelet op de inhoud van de huurovereenkomsten die betrekking hebben op soortgelijke woonruimte alsmede op de inhoud van de geëindigde huur tussen hem en de huurder en de inhoud van de voortgezette huurovereenkomst, niet van hem kan worden gevergd dat hij de huur met de wederpartij voortzet;
d. de wederpartij indien het woonruimte betreft waarop hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, niet een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet overlegt.
3 Ingeval van onderverhuur welke al dan niet een zelfstandige woning vormt, zet degene die op grond van de artikelen 266, 267 en 268 huurder is geworden of de huur heeft voortgezet, als onderverhuurder de huur met de onderhuurder voort.
Artikel 270
1 De huurder die een ruil van woonruimte wenst te bewerkstelligen, kan vorderen dat de rechter hem zal machtigen om een ander in zijn plaats als huurder te stellen. Indien op de woonruimte hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, moet de eiser een ten behoeve van de voorgestelde huurder afgegeven huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet met betrekking tot woonruimte overleggen.
2 De rechter beslist met inachtneming van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen, indien de huurder een zwaarwichtig belang bij de ruil van woonruimte heeft en dat hij deze afwijst, indien de voorgestelde huurder vanuit financieel oogpunt niet voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen.
3 Van deze bepaling kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Artikel 270a
Ingeval van voortzetting van de huur op grond van de artikelen 266, 268 en 269 is degene die de huur voortzet, verplicht daarvan mededeling te doen aan de verhuurder.
Artikel 270b
1 Indien de huurder van een ligplaats eigenaar is van het op die ligplaats afgemeerde voor bewoning bestemde drijvend object, kan die huurder bij verkoop van dat drijvend object vorderen dat de rechter hem zal machtigen om de koper in zijn plaats als huurder te stellen.
2 De rechter beslist met inachtneming van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen indien de huurder een zwaarwichtig belang heeft bij de indeplaatsstelling en dat hij deze afwijst indien de voorgestelde huurder vanuit financieel oogpunt niet voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen.
3 Van deze bepaling kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Onderafdeling 4 Het eindigen van de huur
Onderafdeling 4 Het eindigen van de huur
Artikel 271
1 In afwijking van artikel 228 lid 1 eindigt een voor bepaalde tijd aangegane huur niet door het enkele verloop van de huurtijd; zij kan door elk van beide partijen worden opgezegd tegen een voor de betaling van de huurprijs overeengekomen dag, niet vallend voor het verstrijken van de bepaalde tijd.
2 Lid 1 is niet van toepassing op een voor bepaalde tijd voor de duur van twee jaar of korter aangegane huur ingeval van een woonruimte die wordt verhuurd aan personen die deel uitmaken van bij algemene maatregel van bestuur genoemde categorieën van personen. Op deze huurovereenkomsten is artikel 228 lid 1 onverkort van toepassing, mits de verhuurder niet eerder dan drie maanden maar uiterlijk een maand voordat die bepaalde tijd is verstreken, de huurder over de dag waarop die huur verstrijkt schriftelijk informeert. Indien de verhuurder de verplichting, bedoeld in de tweede volzin, niet nakomt, wordt de huurovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd, bedoeld in die volzin, voor onbepaalde tijd verlengd. De voor bepaalde tijd aangegane huur, bedoeld in de eerste volzin, kan door de huurder voor het verstrijken van de bepaalde tijd worden opgezegd tegen een voor betaling van de huurprijs overeengekomen dag. Indien na afloop van een voor bepaalde tijd van twee jaar of korter aangegane huur met dezelfde huurder aansluitend opnieuw een huurovereenkomst wordt aangegaan, wordt deze laatste overeenkomst opgevat als een verlenging voor onbepaalde tijd van eerstgenoemde huurovereenkomst.
3 Een voor onbepaalde tijd aangegane of voor onbepaalde tijd verlengde huur kan door elk van beide partijen worden opgezegd tegen een voor de betaling van de huurprijs overeengekomen dag.
4 De opzegging moet geschieden bij exploot of bij aangetekende brief. Is in gevolge artikel 266 de echtgenoot of geregistreerde partner van de huurder medehuurder, dan moet de opzegging aan beide echtgenoten of geregistreerde partners afzonderlijk worden gedaan.
5 De opzegging door de verhuurder moet op straffe van nietigheid de gronden vermelden die tot de opzegging hebben geleid. Een opzegging door de verhuurder op andere dan de in artikel 274 lid 1 genoemde gronden, is nietig. De huurder moet bij de opzegging worden gevraagd binnen zes weken aan de verhuurder mede te delen of hij al dan niet toestemt in beëindiging van de overeenkomst.
6 Bij de opzegging moeten de volgende termijnen in acht worden genomen:
a. bij opzegging door de huurder: een termijn gelijk aan de tijd die tussen twee opvolgende voor betaling van de huurprijs overeengekomen dagen verstrijkt, doch niet korter dan een maand en niet langer dan drie maanden;
b. bij opzegging door de verhuurder: een termijn niet korter dan drie maanden, voor elk jaar dat de huurder krachtens overeenkomst ononderbroken het gehuurde in gebruik heeft gehad verlengd met één maand tot ten hoogste zes maanden.
7 Een opzegging die in strijd met lid 1, lid 4 of lid 6 onder a is gedaan en een opzegging die op een kortere termijn is gedaan dan die van lid 6 onder b gelden niettemin als waren zij gedaan tegen de voorgeschreven dag en met inachtneming van de voorgeschreven termijn.
8 Elk beding waarbij in strijd met lid 6 onder a een langere opzegtermijn of waarbij in strijd met lid 6 onder b een kortere opzegtermijn wordt overeengekomen of waarbij van andere bepalingen van dit artikel wordt afgeweken, is nietig. Eveneens is nietig elk beding dat de huur zonder opzegging doet eindigen.
9 Het ontwerp van een krachtens lid 2 vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.
10 Dit artikel geldt niet, indien de beëindiging geschiedt met wederzijds goedvinden nadat de huur is ingegaan.
Artikel 272
1 Een opgezegde huurovereenkomst blijft, tenzij de huurder de overeenkomst heeft opgezegd of na de opzegging door de verhuurder schriftelijk in de beëindiging ervan heeft toegestemd, na de dag waartegen rechtsgeldig is opgezegd van rechtswege van kracht, tot de rechter onherroepelijk heeft beslist op een vordering van de verhuurder als in lid 2 bedoeld.
2 De verhuurder kan, indien hij zes weken na de opzegging niet van de huurder een schriftelijke mededeling heeft ontvangen dat hij in de beëindiging van de huurovereenkomst toestemt, op de gronden vermeld in de opzegging vorderen dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen.
Artikel 273
1 Bij zijn beslissing op de vordering bedoeld in artikel 272 lid 2 neemt de rechter uitsluitend de in de opzegging vermelde gronden in aanmerking.
2 Indien de rechter de vordering afwijst, wordt de overeenkomst van rechtswege verlengd. De rechter beslist of de overeenkomst voor onbepaalde tijd of voor een door hem vast te stellen bepaalde tijd wordt verlengd.
3 Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens het tijdstip van ontruiming vast. De toewijzing geldt als een veroordeling tot ontruiming tegen dat tijdstip.
Artikel 274
1 De rechter kan de vordering slechts toewijzen
a. indien de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt;
b. indien de verhuurder zijn vordering grondt op een beding als omschreven in lid 2 en aan de eisen van dat lid is voldaan, tenzij de verhuurder geen belang meer heeft bij de ontruiming;
c. indien de verhuurder aannemelijk maakt dat hij het verhuurde zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik, vervreemding van de gehuurde woonruimte niet daaronder begrepen, dat van hem, de belangen van beide partijen en van onderhuurders naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd, en tevens blijkt dat de huurder, met uitzondering van de huurder, bedoeld in de artikelen 274c tot en met 274e, andere passende woonruimte kan verkrijgen;
d. indien de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst met betrekking tot dezelfde woonruimte, voor zover dit aanbod niet een wijziging inhoudt van de huurprijs of, in het geval dat onderafdeling 2 op de opgezegde huurovereenkomst van toepassing is, van de servicekosten;
e. indien de verhuurder een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie wil verwezenlijken;
f. indien de huurovereenkomst een onzelfstandige woning betreft, die deel uitmaakt van de woning waarin de verhuurder zijn hoofdverblijf heeft, en de verhuurder aannemelijk maakt dat zijn belangen bij beëindiging van de huur zwaarder wegen dan die van de huurder bij voortzetting daarvan;
g. indien de huurovereenkomst een zelfstandige woning betreft in een gebouw waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.36, tweede lid, van de Omgevingswet is verleend met een termijn van maximaal vijftien jaren en de huurovereenkomst is opgezegd tegen de dag waarop die omgevingsvergunning komt te vervallen. In de schriftelijke huurovereenkomst moet melding zijn gemaakt van de omgevingsvergunning, bedoeld in de eerste volzin, en van het tijdvak waarvoor die is verleend;
h. indien de verhuurder, die een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en niet meer dan één woning verhuurt, tot verkoop van de woning wil overgaan welke hij direct voorafgaand aan de ingangsdatum van de huurovereenkomst gedurende een periode van ten minste twee jaar als eigenaar heeft bewoond;
i. indien de huurder die op grond van artikel 54d van de Woningwet als oudste bewoner de huur heeft voortgezet de leeftijd van achtentwintig jaren heeft bereikt of, indien deze overleden is, zou hebben bereikt, en tevens blijkt dat de huurder en eventuele medehuurders als bedoeld in het achtste lid van dat artikel andere passende woonruimte kan of kunnen verkrijgen.
2 In het geval dat uitdrukkelijk van de huurder en telkens van een opvolgend huurder is bedongen dat de gehuurde woonruimte na afloop van de bij dat beding overeengekomen termijn moet worden ontruimd, kan de verhuurder overeenkomstig lid 1 aanhef en onder b, op dat beding de in dat lid bedoelde vordering gronden:
a. indien de verhuurder de woning zelf wil betrekken, of
b. indien de verhuurder jegens wie een vorige huurder het recht heeft verkregen de woning opnieuw te betrekken, deze huurder daartoe gelegenheid wil geven.
De bij het beding bepaalde termijn kan met wederzijds goedvinden worden verlengd voordat de met de huurder oorspronkelijk overeengekomen termijn is verstreken.
3 Onder eigen gebruik in de zin van lid 1 onder c, wordt mede begrepen renovatie van woonruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is.
4 Bij de beoordeling van de vraag of andere woonruimte voor de huurder passend is, houdt de rechter geen rekening met de bijdragen van het Rijk, die de huurder ter tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan het genot van de woning, kan verkrijgen.
5 Een vordering, gegrond op eigen gebruik in de zin van lid 1 onder c is niet toewijsbaar
a. ten aanzien van woonruimte waarop hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, zolang de verhuurder geen huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet overlegt behoudens het geval dat het eigen gebruik in iets anders bestaat dan bewoning;
b. indien de verhuurder de rechtsopvolger van de vorige verhuurder is en de opzegging is geschied binnen drie jaar nadat de rechtsopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht.
6 In de gevallen bedoeld in lid 1 onder a en d kan de rechter, voordat hij de vordering toewijst, aan de huurder een termijn van ten hoogste een maand toestaan om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen of het aanbod te aanvaarden.
7 Een vordering gegrond op lid 1 onder h is alleen toewijsbaar indien:
a. de verhuurder zijn vordering niet eerder heeft gegrond op dat onderdeel;
b. de verhuurder niet eerder dan drie maanden voor het eind van de in onderdeel d bedoelde termijn een huwelijk of een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de persoon met wie hij een gezamenlijke huishouding voert;
c. sedert de ingangsdatum van de huurovereenkomst niet meer dan twee jaren zijn verstreken;
d. uitdrukkelijk in de huurovereenkomst is bedongen dat de verhuurder de huurovereenkomst na afloop van de bij dat beding overeengekomen termijn kan opzeggen ten behoeve van verkoop.
Artikel 274a
1 Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken van een zelfstandige woning aan een gehandicapte, indien die woning:
a. reeds bij de bouw ervan was ingericht en bestemd voor bewoning door een gehandicapte, of
b. na de bouw met geldelijke steun op grond van een wettelijke regeling aangepast is ten behoeve van bewoning door een gehandicapte.
2 Onder gehandicapte wordt in dit artikel verstaan een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt.
Artikel 274b
Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken aan een oudere van een zelfstandige woning welke onderdeel uitmaakt van een complex van zelfstandige woningen, welk complex reeds bij de bouw ervan was ingericht en bestemd voor de bewoning door ouderen.
Artikel 274c
1 Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken van woonruimte aan een jongere, indien aan de in de volgende leden vermelde voorwaarden is voldaan.
2 Onder jongere wordt in dit artikel verstaan een persoon die nog niet de leeftijd van 28 jaren heeft bereikt.
3 De woonruimte moet krachtens de huurovereenkomst bestemd zijn voor jongeren.
4 Sedert de ingangsdatum van de huurovereenkomst moeten vijf jaren zijn verstreken. Voor het verstrijken van deze termijn kan door partijen worden overeengekomen dat deze termijn wordt verlengd met ten hoogste twee jaren. In dat geval moet tevens de termijn waarmee de verlenging plaatsvond, zijn verstreken.
5 In de huurovereenkomst met de huurder tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet zijn bepaald dat die woonruimte na beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw aan een jongere zal worden verhuurd. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt met een jongere gelijkgesteld een student als bedoeld in artikel 274d lid 2 en een promovendus als bedoeld in artikel 274e lid 2.
Artikel 274d
1 Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken van woonruimte aan een student indien aan de in de volgende leden vermelde voorwaarden is voldaan.
2 Onder student wordt in dit artikel verstaan de student die is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of aan een universiteit of hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
3 De woonruimte moet krachtens de huurovereenkomst bestemd zijn voor studenten.
4 De huurder, tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet hebben nagelaten te voldoen aan een schriftelijk verzoek van de verhuurder, dat deze jaarlijks kan doen, om binnen drie maanden een kopie van het bewijs van zijn inschrijving aan een instelling, universiteit of hogeschool als bedoeld in lid 2 inzake het lopende studiejaar over te leggen.
5 In de huurovereenkomst met de huurder tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet zijn bepaald dat die woonruimte na beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw aan een student zal worden verhuurd. Voor de toepassing van de eerste volzin worden met een student gelijkgesteld een jongere als bedoeld in artikel 274c lid 2 en een promovendus als bedoeld in artikel 274e lid 2.
Artikel 274e
1 Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken van woonruimte aan een promovendus, indien aan de in de volgende leden vermelde voorwaarden is voldaan.
2 Onder promovendus wordt in dit artikel verstaan degene die zich voorbereidt op een promotie als bedoeld in artikel 7.18 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
3 De woonruimte moet krachtens de huurovereenkomst bestemd zijn voor promovendi.
4 De huurder, tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet hebben nagelaten te voldoen aan een schriftelijk verzoek van de verhuurder, dat deze jaarlijks kan doen, om binnen drie maanden een verklaring van de betreffende onderwijsinstelling waaruit de voorbereiding op een promotie als bedoeld in artikel 7.18 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek blijkt, over te leggen.
5 In de huurovereenkomst met de huurder tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet zijn bepaald dat die woonruimte na beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw aan een promovendus zal worden verhuurd. Voor de toepassing van de eerste volzin worden met een promovendus gelijkgesteld een jongere als bedoeld in artikel 274c lid 2 en een student als bedoeld in artikel 274d lid 2.
Artikel 274f
1 Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken van woonruimte aan een groot gezin, indien aan de in de volgende leden vermelde voorwaarden is voldaan.
2 Onder een groot gezin wordt in dit artikel verstaan een huishouden van de huurder dat tenminste uit acht personen bestaat.
3 De woonruimte moet krachtens de huurovereenkomst bestemd zijn voor grote gezinnen.
4 De huurder die deel uitmaakt van een groot gezin, tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet hebben nagelaten te voldoen aan een schriftelijk verzoek van de verhuurder, dat deze jaarlijks kan doen, om binnen drie maanden een afschrift van gegevens uit de basisregistratie personen waaruit blijkt dat ten minste vijf personen van dat gezin als zijnde woonachtig op het betreffende adres staan ingeschreven, over te leggen.
5 In de huurovereenkomst met de huurder tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet zijn bepaald dat die woonruimte na beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw aan een groot gezin zal worden verhuurd.
Artikel 274g
Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken van woonruimte aan een woningzoekende die een bloed- of aanverwantschap in de eerste graad heeft met de verhuurder, indien uitdrukkelijk in de huurovereenkomst is bedongen dat de verhuurder de huurovereenkomst na afloop van de bij dat beding overeengekomen termijn kan opzeggen ten behoeve van bewoning door een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de verhuurder.
Artikel 275
1 Indien de rechter een vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst op de gronden, bedoeld in artikel 274 lid 1 onder c en e toewijst, kan hij een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder moet betalen ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten.
2 De rechter kan, voordat hij een beslissing geeft, waarin dit bedrag wordt vastgesteld, zijn voornemen ter kennis van partijen brengen en een termijn stellen waarbinnen de verhuurder de opzegging kan intrekken. Maakt de verhuurder van deze bevoegdheid gebruik, dan beslist de rechter uitsluitend over de proceskosten.
3 Bij beëindiging van de huurovereenkomst op de gronden, bedoeld in artikel 274 lid 1 onder c in verbinding met lid 3 en in artikel 274 lid 1 onder e, draagt de verhuurder bij in de kosten die de verhuizing voor de huurder meebrengt.
4 De minimumbijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten voor de huurders van zelfstandige woningen, woonwagens, standplaatsen en ligplaatsen wordt bij ministeriële regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld en zal jaarlijks voor 1 maart worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft. Het in de eerste zin genoemde bedrag wordt afgerond op hele euro’s.
5 De verhuurder kan eventuele door de gemeente aan de huurder te verstrekken bijdragen of vergoedingen voor verhuis- of inrichtingskosten in mindering brengen op de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het vierde lid.
Artikel 276
1 Indien de verhuurder de overeenkomst heeft opgezegd op de grond, bedoeld in artikel 274 lid 1 onder c of h en de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst is toegewezen dan wel de huurder met de beëindiging heeft ingestemd, is de verhuurder jegens de huurder tot schadevergoeding gehouden, indien de wil om het verhuurde duurzaam in eigen gebruik te nemen respectievelijk te verkopen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest.
2 Behoudens tegenbewijs wordt die wil geacht niet aanwezig te zijn geweest, indien niet binnen een jaar na het einde van de overeenkomst het verhuurde duurzaam door hem in gebruik is genomen respectievelijk te koop is aangeboden.
3 De rechter die een vordering op de grond, bedoeld in artikel 274 lid 1 onder c of h, toewijst, kan op verlangen van de huurder of ambtshalve een bedrag bepalen dat de verhuurder aan de huurder moet betalen, indien later mocht blijken dat de wil om het verhuurde duurzaam in eigen gebruik te nemen respectievelijk te verkopen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest, onverminderd het recht van de huurder op verdere schadevergoeding.
4 De vordering van de huurder op grond van dit artikel vervalt vijf jaren na het einde van de huurovereenkomst.
5 De verhuurder is eveneens tot schadevergoeding gehouden jegens onderhuurders aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd of die krachtens artikel 269 bevoegd waren hun overeenkomst met de hoofdverhuurder voort te zetten. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 277
1 Indien de rechter de huurovereenkomst heeft verlengd, kan de verhuurder de overeenkomst opnieuw met inachtneming van artikel 271 en van de in lid 2 vermelde termijnen opzeggen en overeenkomstig de artikelen 272 tot en met 274g vorderen dat de rechter het tijdstip zal vaststellen, waarop de overeenkomst zal eindigen.
2 Indien de rechter de overeenkomst voor onbepaalde tijd heeft verlengd, kan de verhuurder haar niet eerder opnieuw opzeggen dan drie jaren nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Indien de rechter de overeenkomst voor bepaalde tijd heeft verlengd, kan de verhuurder haar niet eerder opzeggen dan drie maanden voor het einde van de tijd waarvoor is verlengd.
Artikel 278
1 Een onderhuurovereenkomst van woonruimte die niet krachtens artikel 269 na beëindiging van de hoofdhuur door de hoofdverhuurder wordt voortgezet, eindigt op het door de rechter op vordering van de hoofdverhuurder overeenkomstig artikel 273 lid 3 vastgestelde tijdstip van ontruiming.
2 Indien de hoofdhuurder bij de beëindiging en de bepaling van het tijdstip van ontruiming onvoldoende voor de belangen van de onderhuurder heeft gewaakt, is hij verplicht de schade die de onderhuurder daardoor lijdt te vergoeden.
3 De hoofdhuurder tegen wie door de hoofdverhuurder een vordering wordt ingesteld, die mede de belangen van de onderhuurder raakt, is bevoegd om deze in het geding te roepen.
Artikel 279
1 Indien een gebrek in de zin van artikel 204 het deel van gehuurde woonruimte dat voor de huurder en zijn gezin voor bewoning noodzakelijk is, onbewoonbaar maakt dan wel werkzaamheden tot verhelpen van een zodanig gebrek dit doen of zullen doen, is de huurder bevoegd de huur op de voet van artikel 267 van Boek 6 te ontbinden.
2 De huurder heeft dezelfde bevoegdheid, wanneer het gebruik van de gehuurde woonruimte gevaren oplevert.
3 Artikel 210 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 280
Alvorens op de voet van artikel 231 een ontbinding uit te spreken, kan de rechter de huurder een termijn van ten hoogste een maand toestaan om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.
Artikel 281
1 Indien een verhuurder op wie de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst op de voet van artikel 226 zijn overgegaan, een krachtens een geldend omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie wil verwezenlijken, ontbindt de rechter op vordering van de verhuurder de huurovereenkomst met ingang van een door hem te bepalen dag.
2 De huurder en de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd of met wie de huurovereenkomst anders op de voet van artikel 269 zou zijn voortgezet, hebben recht op schadeloosstelling. Wanneer de huurtijd of onderhuurtijd zonder de ontbinding nog een jaar of langer zou hebben geduurd, is de schadeloosstelling ten minste gelijk aan de huurprijs van twee jaren. Wanneer de huurtijd of onderhuurtijd zonder de ontbinding minder dan een jaar zou hebben geduurd, is de schadeloosstelling ten minste gelijk aan de huurprijs van een jaar. Bij de berekening van de schade wordt niet gelet op veranderingen die kennelijk zijn tot stand gebracht om de schadeloosstelling te verhogen.
Artikel 282
Van de artikelen 272 tot en met 281 kan niet ten nadele van de huurder dan wel onderhuurder worden afgeweken.
Afdeling 6 Huur van bedrijfsruimte
Artikel 290
1 De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op huur en verhuur van bedrijfsruimte.
2 Onder bedrijfsruimte wordt verstaan:
a. een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, die krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor de uitoefening van een kleinhandelsbedrijf, van een restaurant- of cafébedrijf, van een afhaal- of besteldienst of van een ambachtsbedrijf, een en ander indien in de verhuurde ruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig is;
b. een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan die krachtens zulk een overeenkomst bestemd is voor de uitoefening van een hotelbedrijf;
c. een onroerende zaak die krachtens zulk een overeenkomst is bestemd voor de uitoefening van een kampeerbedrijf.
3 Tot de in lid 2 bedoelde bedrijfsruimte worden ook gerekend de onroerende aanhorigheden, de bij het een en ander behorende grond en de, mede gelet op de bestemming van die bedrijfsruimte, afhankelijke woning.
Artikel 291
1 Van de bepalingen van deze afdeling kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
2 Bedingen die ten nadele van de huurder afwijken van de bepalingen van deze afdeling, kunnen evenwel, behoudens wanneer het betreft een afwijking van artikel 307, niet op die grond worden vernietigd, indien zij zijn goedgekeurd door de rechter.
3 Ieder van de partijen kan een zodanige goedkeuring verzoeken. De goedkeuring wordt alleen gegeven indien het beding de rechten die de huurder aan deze afdeling ontleent, niet wezenlijk aantast of diens maatschappelijke positie in vergelijking met die van de verhuurder zodanig is dat hij de bescherming van de onderhavige afdeling in redelijkheid niet behoeft.
4 Het verzoek bevat, behalve de gronden waarop het berust, de tekst van de goed te keuren bedingen.
Artikel 292
1 De huurovereenkomst geldt voor vijf jaar of, als een langere bepaalde duur is overeengekomen, voor die langere duur.
2 De huurovereenkomst die voor vijf jaar geldt, wordt na het verstrijken daarvan van rechtswege met vijf jaar verlengd. De overeenkomst die is aangegaan voor een termijn die langer is dan vijf jaar maar korter dan tien jaar, wordt na het verstrijken van die termijn van rechtswege verlengd met een tweede termijn die zoveel korter is dan vijf jaar als de eerste termijn langer is dan vijf jaar.
Artikel 293
1 De overeenkomst die voor vijf jaar geldt, en de overeenkomst die is aangegaan voor een termijn langer dan vijf jaar, maar korter dan tien jaar, kunnen tegen het einde van de termijn en tegen het einde van de in artikel 292 lid 2 bedoelde tweede termijn door ieder van de partijen worden opgezegd. Artikel 228 lid 1 en lid 2, eerste zin, is niet van toepassing.
2 De opzegging moet geschieden bij exploot of bij aangetekende brief. De termijn van opzegging bedraagt tenminste een jaar.
3 Geen opzegging is vereist, indien de beëindiging geschiedt met wederzijds goedvinden, nadat de huurovereenkomst is totstandgekomen.
Artikel 294
Een opzegging door de verhuurder is nietig indien zij niet de gronden vermeldt die tot de opzegging hebben geleid.
Artikel 295
1 Een opgezegde huurovereenkomst blijft, tenzij de huurder de overeenkomst heeft opgezegd of na de opzegging door de verhuurder schriftelijk in de beëindiging ervan heeft toegestemd, na de dag waartegen rechtsgeldig is opgezegd van rechtswege van kracht, tot de rechter onherroepelijk heeft beslist op een vordering van de verhuurderals in lid 2 bedoeld. De rechter kan evenwel, indien het verweer van de huurder hem kennelijk ongegrond voorkomt, zijn toewijzend vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
2 De verhuurder kan, indien hij zes weken na de opzegging niet van de huurder een schriftelijke mededeling heeft ontvangen dat hij in de beëindiging van de huurovereenkomst toestemt, op de gronden vermeld in de opzegging vorderen dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de overeenkomst zal eindigen.
Artikel 296
1 Indien de opzegging is gedaan tegen het einde van de in artikel 292 lid 1 bedoelde eerste termijn waarvoor de huurovereenkomst geldt of is aangegaan, kan de rechter de vordering slechts toewijzen, op de grond dat:
a. de bedrijfsvoering van de huurder niet is geweest zoals een goed huurder betaamt, of
b. de verhuurder aannemelijk maakt dat hij, zijn echtgenoot, zijn geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen en hij daartoe het verhuurde dringend nodig heeft. Onder duurzaam gebruik wordt niet begrepen vervreemding van de bedrijfsruimte, maar wel renovatie van de bedrijfsruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is.
2 Een vordering, ingesteld op de in lid 1 onder b bedoelde grond, is niet toewijsbaar indien de verhuurder de rechtsopvolger is van een vorige verhuurder en hij niet is diens echtgenoot, geregistreerde partner, bloed- of aanverwant in de eerste graad of pleegkind, en de opzegging is geschied binnen drie jaar nadat de rechtopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht. Onder pleegkind wordt verstaan degene die duurzaam als eigen kind is verzorgd en opgevoed.
3 Indien de opzegging is gedaan tegen het einde van de termijn waarmee de overeenkomst krachtens artikel 292 lid 2 is verlengd, kan de rechter de vordering toewijzen, op grond van een redelijke afweging van de belangen van de verhuurder bij beëindiging van de overeenkomst tegen die van de huurder en van de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, bij verlenging van de overeenkomst. De rechter wijst de vordering in elk geval af indien van de huurder, bij een redelijke afweging van de voormelde belangen van hem en van de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, tegen de voormelde belangen van de verhuurder, niet kan worden gevergd dat hij het gehuurde ontruimt.
4 In het geval van lid 3 wijst de rechter de vordering in ieder geval toe indien zich een der in lid 1, onder a en b, in samenhang met lid 2 omschreven gronden voordoet en voorts indien:
c. de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst met betrekking tot het gehuurde, voor zover dit aanbod niet een wijziging van de huurprijs inhoudt, of
d. de verhuurder een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie wil verwezenlijken.
5 Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens het tijdstip van de ontruiming vast. De toewijzing geldt als een veroordeling tot ontruiming tegen dat tijdstip.
Artikel 297
1 De rechter kan in zijn beslissing tot toewijzing van de vordering een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder of aan degene aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, moet betalen ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten.
2 Alvorens een beslissing te geven waarin een bedrag als bedoeld in lid 1 wordt vastgesteld, brengt de rechter zijn voornemen ter kennis van partijen en stelt hij een termijn vast waarbinnen de verhuurder de bevoegdheid heeft de vordering in te trekken.
3 Indien de verhuurder binnen deze termijn zijn vordering intrekt, geeft de rechter slechts een beslissing over de proceskosten.
Artikel 298
In het geval, bedoeld in artikel 296 lid 4 onder c, kan de rechter de huurder een termijn toestaan van ten hoogste een maand om het aanbod tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst alsnog te aanvaarden.
Artikel 299
1 Indien de overeenkomst is opgezegd op de grond dat een in artikel 296 lid 1 onder b genoemde persoon het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen en de huurder in de beëindiging van de overeenkomst heeft toegestemd dan wel de vordering tot beëindiging van de overeenkomst op die grond dan wel op de grond, bedoeld in artikel 296 lid 3, is toegewezen, is de verhuurder jegens de huurder en degene die bevoegdelijk heeft ondergehuurd, tot schadevergoeding gehouden, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest.
2 Behoudens tegenbewijs wordt die wil geacht niet aanwezig te zijn geweest, indien het verhuurde niet binnen een jaar na het einde van de overeenkomst door een persoon als bedoeld in artikel 296 lid 1 onder b in duurzaam gebruik is genomen.
3 De rechter kan in een beslissing tot toewijzing van een vordering tot beëindiging, gegrond op de in artikel 296 lid 1 onder b bedoelde wil van een der daar bedoelde personen, op verzoek van de huurder of ambtshalve een bedrag bepalen dat de verhuurder aan de huurder of degene die bevoegdelijk heeft ondergehuurd moet betalen, indien later mocht blijken dat die wil in werkelijkheid niet aanwezig is geweest, onverminderd het recht van de huurder op verdere schadevergoeding.
4 De vordering van de huurder of onderhuurder tot schadevergoeding of tot betaling van het in lid 3 bedoelde bedrag vervalt vijf jaren na het einde van de huurovereenkomst.
Artikel 300
1 Indien de oorspronkelijk duur van de overeenkomst krachtens artikel 292 lid 2 is verlengd en de verlengde overeenkomst niet tegen het einde van de in dat lid bedoelde tweede termijn is opgezegd, wordt de overeenkomst voortgezet voor onbepaalde tijd, tenzij uit de overeenkomst een bepaalde tijd voortvloeit of partijen een bepaalde tijd overeenkomen.
2 Wordt de overeenkomst krachtens lid 1 voor onbepaalde tijd voortgezet, dan kan zij door ieder van de partijen worden opgezegd. Wordt de overeenkomst voor bepaalde tijd voortgezet of is zij aangegaan voor een duur van tien jaar of langer, dan eindigt zij, in afwijking van artikel 228 lid 1, niet door het enkele verloop van de huurtijd, maar kan zij door ieder van de partijen tegen het einde van die huurtijd worden opgezegd.
3 De opzegging moet voldoen aan de vereisten van de artikelen 293 leden 2 en 3 en van artikel 294. De artikelen 295 tot en met 299 zijn van overeenkomstige toepassing.
4 Indien een vordering tot vaststelling van het tijdstip waarop de overeenkomst zal eindigen, is afgewezen, en uit de overeenkomst niet voortvloeit dat zij dan wordt voortgezet voor een bepaalde termijn tegen het einde waarvan zij opnieuw opgezegd kan worden, kan de overeenkomst slechts rechtsgeldig opnieuw opgezegd worden nadat een termijn van een jaar is verstreken nadat de afwijzing onherroepelijk is geworden. De rechter kan bij zijn afwijzende beslissing een langere termijn vaststellen.
Artikel 301
1 De artikelen 291 tot en met 300 zijn niet van toepassing op een overeenkomst van twee jaar of korter.
2 Indien het gebruik, aangevangen krachtens een overeenkomst als bedoeld in lid 1, langer dan twee jaar heeft geduurd, geldt van rechtswege een overeenkomst op de tussen partijen overeengekomen voorwaarden, doch voor vijf jaar, waarop de reeds verstreken twee jaar in mindering komen. De artikelen van 291 tot en met 300 zijn op deze overeenkomst van toepassing.
3 Het in lid 2 bedoelde rechtsgevolg treedt niet in, indien partijen voor het verstrijken van de termijn van twee jaar een andere overeenkomst sluiten die onder artikel 292 lid 1 valt, dan wel een daarvan afwijkende overeenkomst, mits de in artikel 291 bedoelde goedkeuring is verzocht voor het verstrijken van de termijn van twee jaar.
4 Indien voor het verstrijken van deze termijn op de voet van artikel 291 goedkeuring van afwijkende bedingen is verzocht en de rechter dit verzoek afwijst, kan hij op verzoek van de verhuurder tevens bepalen dat de overeenkomst wordt beëindigd en het tijdstip van de ontruiming vaststellen. Deze vaststelling geldt als een veroordeling tot ontruiming tegen dat tijdstip.
Artikel 302
Opzegging van de overeenkomst door de erfgenamen van de huurder, onderscheidenlijk zijn echtgenoot of geregistreerde partner, op de voet van artikel 229 lid 2 dient te geschieden op een termijn van tenminste zes maanden. Artikel 293 lid 2, eerste zin, en lid 3 is van toepassing.
Artikel 303
1 Zowel de huurder als de verhuurder kunnen vorderen dat de rechter de huurprijs, zo deze niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse, nader zal vaststellen:
a. indien de overeenkomst voor bepaalde tijd geldt, na afloop van de overeengekomen duur;
b. in alle andere gevallen, telkens wanneer tenminste vijf jaar zijn verstreken sinds de dag waarop de laatste door partijen vastgestelde huurprijs is ingegaan of waarop de laatste door de rechter vastgestelde huurprijs is gevorderd.
2 Bij de nadere vaststelling van de huurprijs let de rechter op het gemiddelde van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse, die zich hebben voorgedaan in een tijdvak van vijf jaren voorafgaande aan de dag van het instellen van de vordering. Iedere aldus in de vergelijking te betrekken huurprijs wordt herleid volgens de algemene ontwikkeling van het prijspeil sinds de dag waarop die huurprijs gold tot aan die van het instellen van de vordering. Zo het niet mogelijk is de rechter de voor de toepassing van deze maatstaf benodigde gegevens te verschaffen, maakt de rechter een schatting aan de hand van de wel te zijner beschikking staande gegevens, waarbij hij die maatstaf zoveel mogelijk als richtsnoer bezigt.
3 De rechter wijst een vordering tot verhoging van de huurprijs af, voor zover deze is gegrond op verbeteringen van het gehuurde, die op kosten van de huurder zijn aangebracht.
4 Indien de rechter de huurprijs nader vaststelt, geldt deze met ingang van de dag waarop deze is gevorderd, tenzij hij op vordering van een der partijen op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval een andere ingangsdatum vaststelt. Hij kan daarbij tevens bepalen dat de huurprijs gedurende een door hem vast te stellen termijn van ten hoogste vijf jaren geleidelijk zal worden aangepast.
Artikel 304
1 Een vordering tot nadere huurprijsvaststelling is slechts ontvankelijk, indien deze vergezeld gaat van een advies omtrent de nadere huurprijs, opgesteld door een of meer door partijen gezamenlijk benoemde ter zake deskundigen.
2 Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de benoeming van een deskundige, benoemt de rechter deze op verzoek van de meest gerede partij. Indien een zodanig verzoek wordt gedaan, geldt de dag van dat verzoek voor de toepassing van artikel 303 leden 1, 2 en 4 als de dag waarop de vordering tot nadere vaststelling van de huurprijs is ingesteld.
3 De kosten van het advies zijn proceskosten als bedoeld in artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; de artikelen 195, 196, 199 en 244 van dat wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 305
1 De verhuurder die ingevolge een besluit als bedoeld in artikel 13 of 15 van de Woningwet voorzieningen als bedoeld in artikel 243 lid 2 heeft getroffen, is, ook buiten de gevallen van artikel 303 lid 1 onder a en b, bevoegd om ter doorberekening van de kosten van deze voorzieningen, voor zover redelijk, een daarop afgestemde verhoging van de huur te verlangen. Indien de huurder en de verhuurder geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over het bedrag van de verhoging, kan ieder van hen vaststelling van de verhoging door de rechter vorderen.
2 Dit artikel is, behalve op bedrijfsruimte in de zin van artikel 290, ook van toepassing op een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, indien deze zaak of dit gedeelte voor de uitoefening van een ander bedrijf is verhuurd dan waarop bedrijfsruimte in de zin van artikel 290 betrekking heeft.
Artikel 306
1 Een onderhuurovereenkomst van bedrijfsruimte eindigt op het door de rechter op vordering van de hoofdverhuurder overeenkomstig artikel 296 lid 5 vastgestelde tijdstip van ontruiming.
2 Indien de hoofdhuurder de onderhuurder niet of niet juist heeft voorgelicht omtrent de termijn waarvoor de hoofdhuur geldt of is aangegaan, of hij bij de beëindiging van de hoofdhuur en de bepaling van het tijdstip van ontruiming onvoldoende voor de belangen van de onderhuurder heeft gewaakt, is hij verplicht de schade die de onderhuurder daardoor lijdt, te vergoeden.
3 De hoofdhuurder tegen wie door de hoofdverhuurder een vordering wordt ingesteld, die mede de belangen van de onderhuurder raakt, is bevoegd om deze in het geding te roepen.
Artikel 307
1 Indien overdracht door de huurder aan een derde van het in het gehuurde door de huurder zelf of een ander uitgeoefende bedrijf gewenst wordt, kan de huurder vorderen dat hij gemachtigd wordt om die derde als huurder in zijn plaats te stellen.
2 De rechter beslist met inachtneming van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen, indien de huurder of de ander die het bedrijf uitoefent, een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht van het bedrijf en dat hij haar steeds afwijst, indien de voorgestelde huurder niet voldoende waarborgen biedt voor een volledige nakoming van de overeenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering.
3 De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen.
Artikel 308
1 Indien de verhuurder, nadat de huurovereenkomst door opzegging zijnerzijds is geëindigd, voordeel geniet tengevolge van het feit dat het verhuurde vervolgens wordt gebezigd voor de uitoefening van een bedrijf, gelijksoortig aan het door de gewezen huurder of de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd aldaar uitgeoefende bedrijf, kan de gewezen huurder of de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd van de verhuurder een naar billijkheid te berekenen vergoeding vorderen.
2 Voordeel, voortvloeiend uit de aard of ligging van het verhuurde of uit de daaraan aangebrachte veranderingen, komt voor de toepassing van lid 1 niet in aanmerking.
3 De vergoeding kan niet worden toegekend, wanneer het verhuurde voor de uitoefening van het gelijksoortige bedrijf eerst wordt gebezigd nadat sedert het eindigen van de huurovereenkomst meer dan een jaar is verstreken
Artikel 309
1 Indien een verhuurder op wie de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst op de voet van artikel 226 zijn overgegaan, deze overeenkomst door opzegging doet eindigen in verband met de omstandigheid dat het gebouwde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang zal worden afgebroken, is hij aan de huurder en de onderhuurder aan wie voor die overgang bevoegdelijk is onderverhuurd, een schadeloosstelling verschuldigd wegens het verlies van de kans dat de huurverhouding zonder deze overgang zou hebben voortgeduurd.
2 De verhuurder is de in lid 1 bedoelde schadeloosstelling eveneens verschuldigd indien de overgang is geschied nadat de vorige verhuurder de huurovereenkomst heeft opgezegd in verband met de omstandigheid dat na de overgang het gebouwde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang zal worden afgebroken. Is de eigendom van het verhuurde overgedragen nadat de huurovereenkomst reeds door de opzegging was geëindigd, dan is de schadeloosstelling verschuldigd door de eigenaar die tot afbraak overgaat.
3 Een opzegging wordt vermoed in verband met de omstandigheid dat het gebouwde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang zal worden afgebroken, indien de afbraak binnen zes jaar na de opzegging aanvangt.
4 Werken tot verwezenlijking van een omgevingsplan, strekkende tot reconstructie van een bebouwde kom, worden in elk geval geacht in het algemeen belang te zijn.
5 Dit artikel is, behalve op bedrijfsruimte in de zin van artikel 290, ook van toepassing op een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, indien deze zaak of dit gedeelte voor de uitoefening van een ander bedrijf is verhuurd dan waarop bedrijfsruimte in de zin van artikel 290 betrekking heeft.
Artikel 310
1 Indien een verhuurder op wie de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst op de voet van artikel 226 zijn overgegaan, een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie wil verwezenlijken, ontbindt de rechter op vordering van de verhuurder de huurovereenkomst met ingang van een door hem te bepalen dag.
2 De huurder en de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, kunnen een schadeloosstelling vorderen. Bij de bepaling daarvan wordt rekening gehouden met de kans dat de huurverhouding zonder de overgang zou hebben voortgeduurd.
3 Bij de berekening van de schade wordt niet gelet op veranderingen die kennelijk tot stand zijn gebracht om de schadeloosstelling te verhogen.
4 Dit artikel is, behalve op bedrijfsruimte in de zin van artikel 290, ook van toepassing op een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, indien deze zaak of dit gedeelte voor de uitoefening van een ander bedrijf is verhuurd dan waarop bedrijfsruimte in de zin van artikel 290 betrekking heeft.
Titel 5 Pacht
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 311
Pacht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de verpachter, zich verbindt aan de andere partij, de pachter, een onroerende zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw en de pachter zich verbindt tot een tegenprestatie.
Artikel 312
Onder landbouw wordt verstaan, steeds voorzover bedrijfsmatig uitgeoefend: akkerbouw; weidebouw; veehouderij; pluimveehouderij; tuinbouw, daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen; de teelt van griendhout en riet; elke andere tak van bodemcultuur, met uitzondering van de bosbouw.
Artikel 313
1 Een hoeve is een complex bestaande uit een of meer gebouwen of gedeelten daarvan en het daarbij behorende land, dienende tot de uitoefening van de landbouw.
2 Hetgeen in deze titel is bepaald met betrekking tot los land, geldt mede met betrekking tot een of meer gebouwen of gedeelten daarvan, welke dienen tot de uitoefening van de landbouw.
3 Indien echter tussen dezelfde partijen bij één overeenkomst los land en bij een andere overeenkomst een of meer gebouwen of gedeelten daarvan zijn verpacht, worden de bepalingen omtrent verpachting van hoeven op beide overeenkomsten van toepassing met ingang van het tijdstip waarop de laatste van beide overeenkomsten is gesloten.
4 Onder hoeve en los land worden begrepen de daarbij behorende, niet tot de uitoefening van de landbouw dienende gronden met inbegrip van de zich daarop bevindende houtopstanden.