Kennisbank voor het notariaat
Wetstoelichting

Omgevingswet

Bijgewerkt tot 01-01-2024 Auteur prof. mr. J.W.A. (Jeroen) Rheinfeld

1 InleidingDe Omgevingswet is op 1 januari 2024 in werking getreden. In de Omgevingswet (Stb. 2016, 156) is een groot aantal wetten op het gebied van de fysieke leefomgeving (bodem, geluid, lucht, milieu, waterbeheer, ruimtelijke ordening, monumentenzorg en natuur) geïntegreerd. De Omgevingswet is 'gevuld' via vier separate aanvullingswetten, die ieder een eigen parlementair proces hebben doorlopen. Het gaat om aanvullingswetten die de vier…

Verder lezen?

Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.

Geen inloggegevens?

Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.

Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!

Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.


Gebruikers van Via Juridica

Bekijk alle

Wetteksten


Artikel 2.1 (uitoefening taken en bevoegdheden)

Artikel 2.1 (uitoefening taken en bevoegdheden)

  • 1

    Een bestuursorgaan van een gemeente, een provincie of het Rijk of, met inachtneming van de Waterschapswet, van een waterschap oefent zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uit met het oog op de doelen van de wet, tenzij daarover specifieke regels zijn gesteld.

  • 2

    Het bestuursorgaan houdt daarbij rekening met de samenhang van de relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en van de rechtstreeks daarbij betrokken belangen.

  • 3

    Bij de op grond van deze wet gestelde regels kan de toepassing van het eerste en tweede lid worden uitgewerkt of begrensd. Deze uitwerking of begrenzing kan in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      het waarborgen van de veiligheid,

    • b.

      het beschermen van de gezondheid,

    • c.

      het beschermen van het milieu,

    • d.

      het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening,

    • e.

      het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden,

    • f.

      het behoud van cultureel erfgoed,

    • g.

      het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed,

    • h.

      de natuurbescherming,

    • i.

      het tegengaan van klimaatverandering,

    • j.

      de kwaliteit van bouwwerken,

    • k.

      een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,

    • l.

      het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten,

    • m.

      het beheer van infrastructuur,

    • n.

      het beheer van watersystemen,

    • o.

      het beheer van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen,

    • p.

      het beheer van natuurlijke hulpbronnen,

    • q.

      het beheer van natuurgebieden,

    • r.

      het gebruik van bouwwerken,

    • s.

      het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.

  • 4

    Onverminderd het derde lid wordt bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid.


Artikel 2.2 (afstemming en samenwerking)

Artikel 2.2 (afstemming en samenwerking)

  • 1

    Een bestuursorgaan houdt bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet rekening met de taken en bevoegdheden van andere bestuursorganen en stemt zonodig met deze andere bestuursorganen af.

  • 2

    Bestuursorganen kunnen taken en bevoegdheden gezamenlijk uitoefenen. Daarbij wordt niet voorzien in een overdracht van taken of bevoegdheden.

  • 3

    Een bestuursorgaan treedt bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden slechts in de taken en bevoegdheden van een ander bestuursorgaan voor zover dat nodig is voor de uitoefening van zijn eigen taken en bevoegdheden.


Artikel 2.3 (algemene criteria verdeling van taken en bevoegdheden)

Artikel 2.3 (algemene criteria verdeling van taken en bevoegdheden)

  • 1

    De uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van deze wet wordt overgelaten aan de bestuursorganen van een gemeente, tenzij daarover andere regels zijn gesteld.

  • 2

    Een bestuursorgaan van een provincie oefent een taak of bevoegdheid, als dat bij de regeling daarvan is bepaald, alleen uit als dat nodig is:

    • a.

      met het oog op een provinciaal belang en dat belang niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het gemeentebestuur kan worden behartigd, of

    • b.

      voor een doelmatige en doeltreffende uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van deze wet of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting.

  • 3

    Een bestuursorgaan van het Rijk oefent een taak of bevoegdheid, als dat bij de regeling daarvan is bepaald, alleen uit als dat nodig is:

    • a.

      met het oog op een nationaal belang en dat belang niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het provinciebestuur of gemeentebestuur kan worden behartigd, of

    • b.

      voor een doelmatige en doeltreffende uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van deze wet of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting.

  • 4

    Bestuursorganen van het Rijk oefenen ook de taken en bevoegdheden uit voor het niet provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied.


Artikel 1.2 (fysieke leefomgeving)

Artikel 1.2 (fysieke leefomgeving)

  • 1

    Deze wet gaat over:

    • a.

      de fysieke leefomgeving, en

    • b.

      activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

  • 2

    De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:

    • a.

      bouwwerken,

    • b.

      infrastructuur,

    • c.

      watersystemen,

    • d.

      water,

    • e.

      bodem,

    • f.

      lucht,

    • g.

      landschappen,

    • h.

      natuur,

    • i.

      cultureel erfgoed,

    • j.

      werelderfgoed.

  • 3

    Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in ieder geval aangemerkt gevolgen die kunnen voortvloeien uit:

    • a.

      het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan,

    • b.

      het gebruik van natuurlijke hulpbronnen,

    • c.

      activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt,

    • d.

      het nalaten van activiteiten.

  • 4

    Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt gevolgen voor de mens, voor zover deze wordt of kan worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving.


Artikel 1.3 (maatschappelijke doelen van de wet)

Artikel 1.3 (maatschappelijke doelen van de wet)

Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a.

    bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en

  • b.

    doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.


Artikel 3.1 (vaststellen omgevingsvisie)

Artikel 3.1 (vaststellen omgevingsvisie)

  • 1

    De gemeenteraad stelt een gemeentelijke omgevingsvisie vast.

  • 2

    Provinciale staten stellen een provinciale omgevingsvisie vast.

  • 3

    Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt, in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat, een nationale omgevingsvisie vast.


Artikel 3.2 (inhoud omgevingsvisie)

Artikel 3.2 (inhoud omgevingsvisie)

Een omgevingsvisie bevat, mede voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid:

  • a.

    een beschrijving van de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving,

  • b.

    de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het grondgebied,

  • c.

    de hoofdzaken van het voor de fysieke leefomgeving te voeren integrale beleid.


Artikel 3.3 (doorwerking beginselen)

Artikel 3.3 (doorwerking beginselen)

In een omgevingsvisie wordt rekening gehouden met het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt.


Artikel 2.4 (omgevingsplan)

Artikel 2.4 (omgevingsplan)

De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.


Artikel 2.5 (waterschapsverordening)

Artikel 2.5 (waterschapsverordening)

Het algemeen bestuur van het waterschap stelt één waterschapsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.


Artikel 2.6 (omgevingsverordening)

Artikel 2.6 (omgevingsverordening)

Provinciale staten stellen één omgevingsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.


Artikel 1.7 (activiteit met nadelige gevolgen)

Artikel 1.7 (activiteit met nadelige gevolgen)

Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen,

  • b.

    voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken,

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.


Artikel 1.7a (verbod activiteit met aanzienlijke nadelige gevolgen)

Artikel 1.7a (verbod activiteit met aanzienlijke nadelige gevolgen)

  • 1

    Het is verboden een activiteit te verrichten of na te laten als door het verrichten of nalaten daarvan aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan.

  • 2

    Bij algemene maatregel van bestuur wordt de toepassing van het eerste lid uitgewerkt of begrensd. De uitwerking of begrenzing strekt in ieder geval ter uitvoering van de richtlijn milieustrafrecht en heeft betrekking op:

    • a.

      de omvang van de nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving,

    • b.

      de gevallen waarin het eerste lid van toepassing is.


Artikel 4.1 (decentrale regels over activiteiten)

Artikel 4.1 (decentrale regels over activiteiten)

  • 1

    Bij omgevingsplan, waterschapsverordening en omgevingsverordening kunnen met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

  • 2

    Bij ministeriële regeling kunnen meet- en rekenvoorschriften worden gesteld over activiteiten als bedoeld in het eerste lid.

  • 3

    Bij het stellen van de regels in de omgevingsverordening en de ministeriële regeling worden de grenzen van artikel 2.3, tweede en derde lid, in acht genomen.


Artikel 4.2 (toedeling van functies aan locaties)

Artikel 4.2 (toedeling van functies aan locaties)

  • 1

    Het omgevingsplan bevat voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

  • 2

    Bij omgevingsverordening kunnen alleen regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, als het onderwerp van zorg niet doelmatig en doeltreffend met een regel als bedoeld in artikel 2.22 of een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, kan worden behartigd.


Artikel 4.3 (grondslag rijksregels)

Artikel 4.3 (grondslag rijksregels)

  • 1

    Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de volgende activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving:

    • a.

      bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken,

    • b.

      milieubelastende activiteiten,

    • c.

      lozingsactiviteiten op:

      • 1°.

        een oppervlaktewaterlichaam,

      • 2°.

        een zuiveringtechnisch werk,

    • d.

      wateronttrekkingsactiviteiten,

    • e.

      mijnbouwlocatieactiviteiten,

    • f.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot:

      • 1°.

        een weg,

      • 2°.

        een waterstaatswerk,

      • 3°.

        een installatie in een waterstaatswerk,

    • g.

      het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden,

    • h.

      activiteiten die cultureel erfgoed betreffen,

    • i.

      activiteiten die werelderfgoed betreffen,

    • j.

      Natura 2000-activiteiten en activiteiten met mogelijke verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied,

    • k.

      de uitoefening van de jacht en activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren of om schade door dieren te bestrijden,

    • l.

      het gebruik en het onder zich hebben van middelen of installaties en het toepassen van methoden om dieren te vangen of te doden,

    • m.

      het vangen, doden en verwerken van walvissen,

    • n.

      activiteiten die de introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten tot gevolg hebben of kunnen hebben,

    • o.

      het vellen en beheren van houtopstanden,

    • p.

      landinrichtingsactiviteiten.

  • 2

    Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de volgende activiteiten met dieren, planten, stoffen of zaken waarvan de daaraan voorafgaande verkrijging of productie gevolgen heeft of kan hebben voor de fysieke leefomgeving:

    • a.

      het verhandelen, het om een andere reden dan verkoop onder zich hebben en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van dieren, planten of producten daarvan,

    • b.

      het verhandelen en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hout of houtproducten,

    • c.

      het verhandelen en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen of installaties om dieren te vangen of te doden.

  • 3

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over de volgende activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving:

    • a.

      ontgrondingsactiviteiten,

    • b.

      stortingsactiviteiten op zee,

    • c.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot:

      • 1°.

        een luchthaven,

      • 2°.

        een hoofdspoorweg, lokale spoorweg of bijzondere spoorweg,

    • d.

      flora- en fauna-activiteiten.

  • 4

    De regels kunnen bij ministeriële regeling worden gesteld als deze uitvoeringstechnische, administratieve en meet- of rekenvoorschriften inhouden.

  • 5

    Bij het stellen van de regels worden de grenzen van artikel 2.3, derde lid, in acht genomen.


Artikel 3.4 (vaststellen programma)

Artikel 3.4 (vaststellen programma)

Het college van burgemeester en wethouders, het algemeen bestuur van het waterschap, gedeputeerde staten en Onze Minister die het aangaat kunnen programma’s vaststellen.


Artikel 3.5 (inhoud programma)

Artikel 3.5 (inhoud programma)

Een programma bevat, mede voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, voor een of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving:

  • a.

    een uitwerking van het te voeren beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud daarvan,

  • b.

    maatregelen om aan een of meer omgevingswaarden te voldoen of een of meer andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving te bereiken.


Artikel 5.1 (omgevingsvergunningplichtige activiteiten wet)

Artikel 5.1 (omgevingsvergunningplichtige activiteiten wet)

  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

    • a.

      een omgevingsplanactiviteit,

    • b.

      een rijksmonumentenactiviteit,

    • c.

      een ontgrondingsactiviteit,

    • d.

      een stortingsactiviteit op zee,

    • e.

      een Natura 2000-activiteit,

    • f.

      een jachtgeweeractiviteit,

    • g.

      een valkeniersactiviteit,

    tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.

  • 2

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

    • a.

      een bouwactiviteit,

    • b.

      een milieubelastende activiteit,

    • c.

      een lozingsactiviteit op:

      • 1°.

        een oppervlaktewaterlichaam,

      • 2°.

        een zuiveringtechnisch werk,

    • d.

      een wateronttrekkingsactiviteit,

    • e.

      een mijnbouwlocatieactiviteit,

    • f.

      een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot:

      • 1°.

        een weg,

      • 2°.

        een waterstaatswerk,

      • 3°.

        een luchthaven,

      • 4°.

        een hoofdspoorweg, lokale spoorweg of bijzondere spoorweg,

      • 5°.

        een installatie in een waterstaatswerk,

    • g.

      een flora- en fauna-activiteit,

    voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.


Artikel 5.2 (afbakening vergunningplicht artikel 5.1)

Artikel 5.2 (afbakening vergunningplicht artikel 5.1)

  • 1

    Bij de aanwijzing van gevallen op grond van artikel 5.1 worden de grenzen van artikel 2.3, derde lid, in acht genomen. Daarbij kunnen voor:

    • a.

      een omgevingsplanactiviteit,

    • b.

      een ontgrondingsactiviteit,

    • c.

      een milieubelastende activiteit,

    • d.

      een lozingsactiviteit op:

      • 1°.

        een oppervlaktewaterlichaam,

      • 2°.

        een zuiveringtechnisch werk,

    • e.

      een wateronttrekkingsactiviteit,

    • f.

      een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een lokale spoorweg,

    • g.

      een Natura 2000-activiteit,

    • h.

      een flora- en fauna-activiteit,

    • i.

      een jachtgeweeractiviteit,

    gevallen worden aangewezen waarin, binnen bij die aanwijzing aangegeven grenzen, in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening van de aanwijzing kan worden afgeweken.

  • 2

    Voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument kunnen ook bij het besluit tot aanwijzing van een archeologisch moment als rijksmonument, bedoeld in artikel 3.1 van de Erfgoedwet, gevallen worden aangewezen waarin het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, niet geldt. Deze gevallen hebben alleen betrekking op onderdelen van het archeologisch monument die uit het oogpunt van de archeologische monumentenzorg geen waarde hebben.

  • 3

    Bij de aanwijzing van gevallen op grond van artikel 5.1, eerste en tweede lid, kunnen voor:

    • a.

      een Natura 2000-activiteit,

    • b.

      een flora- en fauna-activiteit,

    • c.

      een jachtgeweeractiviteit,

    • d.

      een valkeniersactiviteit,

    gevallen worden aangewezen waarin, binnen bij die aanwijzing aangegeven grenzen, bij ministeriële regeling, van de aanwijzing kan worden afgeweken.

  • 4

    Bij de aanwijzing van gevallen op grond van artikel 5.1, eerste en tweede lid, kunnen voor:

    • a.

      een Natura 2000-activiteit,

    • b.

      een flora- en fauna-activiteit,

    gevallen worden aangewezen waarin, binnen bij die aanwijzing aangegeven grenzen, in een programma van de aanwijzing kan worden afgeweken.

  • 5

    Op grond van artikel 5.1 worden in ieder geval gevallen aangewezen ter uitvoering van:

    • a.

      de habitatrichtlijn,

    • b.

      de kaderrichtlijn afvalstoffen,

    • c.

      de kaderrichtlijn water,

    • d.

      het Londen-protocol,

    • e.

      de mer-richtlijn,

    • f.

      het Ospar-verdrag,

    • g.

      de richtlijn industriële emissies,

    • h.

      de richtlijn offshore veiligheid,

    • i.

      de richtlijn stedelijk afvalwater,

    • j.

      de richtlijn winningsafval,

    • k.

      de Seveso-richtlijn,

    • l.

      het verdrag van Aarhus,

    • m.

      het verdrag van Bern,

    • n.

      het verdrag van Bonn,

    • o.

      het verdrag van Valletta.

    • p.

      de vogelrichtlijn.


Artikel 5.3 (omgevingsvergunningplicht waterschapsverordening)

Artikel 5.3 (omgevingsvergunningplicht waterschapsverordening)

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten wanneer dat in de waterschapsverordening is bepaald.


Artikel 5.4 (omgevingsvergunningplicht omgevingsverordening)

Artikel 5.4 (omgevingsvergunningplicht omgevingsverordening)

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten wanneer dat in de omgevingsverordening is bepaald.


Artikel 5.5 (verbod handelen in strijd met voorschriften omgevingsvergunning)

Artikel 5.5 (verbod handelen in strijd met voorschriften omgevingsvergunning)

  • 1

    Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor:

    • a.

      een omgevingsplanactiviteit, voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op:

      • 1°.

        het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu,

      • 2°.

        het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen,

      • 3°.

        het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk,

      • 4°.

        het beschermen van monumenten of archeologische monumenten,

    • b.

      een rijksmonumentenactiviteit,

    • c.

      een stortingsactiviteit op zee,

    • d.

      een milieubelastende activiteit,

    • e.

      een lozingsactiviteit op:

      • 1°.

        een oppervlaktewaterlichaam,

      • 2°.

        een zuiveringtechnisch werk,

    • f.

      een beperkingengebiedactiviteit,

    • g.

      een flora- en fauna-activiteit.

  • 2

    Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor:

    • a.

      een omgevingsplanactiviteit: in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, onder a,

    • b.

      een ontgrondingsactiviteit,

    • c.

      een bouwactiviteit,

    • d.

      een wateronttrekkingsactiviteit,

    • e.

      een mijnbouwlocatieactiviteit,

    • f.

      een Natura 2000-activiteit.

  • 3

    Het is verboden in strijd te handelen met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor:

    • a.

      een jachtgeweeractiviteit,

    • b.

      een valkeniersactiviteit.

  • 4

    Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3:

    • a.

      voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op:

      • 1°.

        het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen,

      • 2°.

        het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk,

    • b.

      in andere gevallen dan bedoeld onder a.

  • 5

    Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4:

    • a.

      voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op:

      • 1°.

        het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu,

      • 2°.

        het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen,

      • 3°.

        het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk,

      • 4°.

        het beschermen van monumenten of archeologische monumenten,

    • b.

      in andere gevallen dan bedoeld onder a.


Artikel 5.6 (verbod in stand laten zonder vergunning gebouwd bouwwerk)

Artikel 5.6 (verbod in stand laten zonder vergunning gebouwd bouwwerk)

Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in stand te laten.


Artikel 4.4 (melding of omgevingsvergunning)

Artikel 4.4 (melding of omgevingsvergunning)

  • 1

    Regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 kunnen inhouden een verbod om zonder voorafgaande melding aan het bevoegd gezag een activiteit te verrichten.

  • 2

    De regels in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening kunnen inhouden een verbod om een activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.


Artikel 4.5 (maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften)

Artikel 4.5 (maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften)

  • 1

    Bij regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 kunnen onderwerpen worden aangewezen waarvoor het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften kan stellen of voorschriften aan een omgevingsvergunning kan verbinden. Paragraaf 4.3.2 is van overeenkomstige toepassing op het stellen van maatwerkvoorschriften op grond van regels als bedoeld in artikel 4.3.

  • 2

    De maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften kunnen afwijken van regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 als dat bij die regels is bepaald. Daarbij kan worden bepaald in welke mate of hoe lang kan worden afgeweken.

  • 3

    Bij regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 kan ook worden bepaald dat een maatwerkvoorschrift niet kan worden gesteld als over een onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning kan worden verbonden.


Artikel 4.6 (maatwerkregels)

Artikel 4.6 (maatwerkregels)

  • 1

    Bij regels als bedoeld in artikel 4.1 die in de omgevingsverordening zijn opgenomen kan worden bepaald dat in het omgevingsplan of de waterschapsverordening over daarbij aangewezen onderwerpen maatwerkregels kunnen worden gesteld.

  • 2

    Bij regels als bedoeld in artikel 4.3 kan worden bepaald dat in het omgevingsplan, de omgevingsverordening of de waterschapsverordening over daarbij aangewezen onderwerpen maatwerkregels kunnen worden gesteld. Paragraaf 4.3.2 is van overeenkomstige toepassing op het stellen van maatwerkregels.

  • 3

    De maatwerkregels kunnen afwijken van de in de omgevingsverordening gestelde regels of van regels als bedoeld in artikel 4.3, als dat bij die regels is bepaald. Daarbij kan worden bepaald in welke mate of hoe lang kan worden afgeweken.


Artikel 4.7 (gelijkwaardigheid)

Artikel 4.7 (gelijkwaardigheid)

  • 1

    Als regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 voorschrijven dat een maatregel moet worden getroffen, kan op aanvraag toestemming worden verleend om, in plaats daarvan, een gelijkwaardige maatregel te treffen. Met de gelijkwaardige maatregel wordt ten minste hetzelfde resultaat bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

  • 2

    Bij regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 kan het treffen van een gelijkwaardige maatregel worden toegestaan zonder voorafgaande toestemming, al dan niet gekoppeld aan een verbod om de maatregel te treffen zonder voorafgaande melding aan het bevoegd gezag.

  • 3

    Bij regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid, of kan het treffen van een gelijkwaardige maatregel worden uitgesloten.


Artikel 3.6 (verplichte programma’s gemeente)

Artikel 3.6 (verplichte programma’s gemeente)

  • 1

    Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente, gelegen in een door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen agglomeratie als bedoeld in artikel 3, onder k, van de richtlijn omgevingslawaai, stelt een actieplan als bedoeld in artikel 8 van die richtlijn vast voor de volgende geluidbronnen:

    • a.

      wegen en daarin gelegen spoorwegen,

    • b.

      andere spoorwegen,

    • c.

      luchthavens,

    • d.

      een activiteit of een samenstel van activiteiten, waarvoor een regel als bedoeld in artikel 2.22 of 2.24, eerste lid, of paragraaf 4.1.1 voor het geluid is gesteld.

  • 2

    Het actieplan wordt vastgesteld aan de hand van de voor die geluidbronnen op grond van artikel 20.17 vastgestelde geluidbelastingkaarten.


Artikel 3.7 (verplichte programma’s waterschap)

Artikel 3.7 (verplichte programma’s waterschap)

Het algemeen bestuur van het waterschap stelt voor de watersystemen die bij het waterschap in beheer zijn een waterbeheerprogramma vast, waarbij het rekening houdt met het regionale waterprogramma voor die watersystemen, voor zover het gaat om de onderdelen die uitvoering geven aan de richtlijnen, genoemd in artikel 3.8, tweede lid.


Artikel 3.8 (verplichte programma’s provincie)

Artikel 3.8 (verplichte programma’s provincie)

  • 1

    Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van de richtlijn omgevingslawaai, overeenkomstig artikel 3.6, een actieplan vast voor de volgende geluidbronnen:

    • a.

      belangrijke wegen als bedoeld in artikel 3, onder n, van die richtlijn, als het gaat om wegen die:

      • 1°.

        in beheer zijn bij de provincie, of

      • 2°.

        in beheer zijn bij een gemeente of waterschap en zijn gelegen buiten een agglomeratie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,

    • b.

      belangrijke spoorwegen als bedoeld in artikel 3, onder o, van die richtlijn, voor zover het niet gaat om spoorwegen als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder b, en 3.9, eerste lid, onder b, onder 2°,

    • c.

      burgerluchthavens van regionale betekenis, als het gaat om belangrijke luchthavens als bedoeld in artikel 3, onder p, van die richtlijn.

  • 2

    Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van de grondwaterrichtlijn, de kaderrichtlijn water, de richtlijn overstromingsrisico’s, de zwemwaterrichtlijn en andere Europese richtlijnen over water regionale waterprogramma’s vast.

  • 3

    Gedeputeerde staten van de provincie waarin een Natura 2000-gebied ligt of, als dat gebied in meer dan een provincie ligt, gedeputeerde staten van de provincie waarin dat gebied grotendeels ligt, stellen voor dat gebied een beheerplan vast.


Artikel 3.9 (verplichte programma’s Rijk)

Artikel 3.9 (verplichte programma’s Rijk)

  • 1

    Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt de volgende programma’s vast:

    • a.

      een nationaal nec-programma als bedoeld in artikel 6 van de nec-richtlijn,

    • b.

      ter uitvoering van de richtlijn omgevingslawaai, overeenkomstig artikel 3.6, een actieplan voor de volgende geluidbronnen:

      • 1°.

        wegen in beheer bij het Rijk,

      • 2°.

        hoofdspoorwegen,

      • 3°.

        de luchthaven Schiphol en de overige burgerluchthavens van nationale betekenis, als het gaat om belangrijke luchthavens als bedoeld in artikel 3, onder p, van die richtlijn.

  • 2

    Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt, in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat, de volgende programma’s vast:

    • a.

      de stroomgebiedsbeheerplannen, bedoeld in artikel 13 van de kaderrichtlijn water, voor de Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems,

    • b.

      de overstromingsrisicobeheerplannen, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de richtlijn overstromingsrisico’s, voor de stroomgebiedsdistricten, genoemd onder a,

    • c.

      een programma van maatregelen mariene strategie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, van de kaderrichtlijn mariene strategie,

    • d.

      een maritiem ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 4 van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning,

    • e.

      een nationaal waterprogramma.

  • 3

    Het beheerplan voor een Natura 2000-gebied dat geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door een van Onze andere Ministers dan Onze Minister voor Natuur en Stikstof of dat eigendom is van de Staat der Nederlanden, wordt in afwijking van artikel 3.8, derde lid, voor dat gebied of dat gedeelte vastgesteld door Onze Minister bij wie op grond van artikel 2.19, vijfde lid, onder b, de taak berust om zorg te dragen voor het treffen van maatregelen voor Natura 2000-gebieden.

  • 4

    Onze Minister voor Natuur en Stikstof stelt een programma vast voor:

    • a.

      het verminderen van de depositie van stikstof op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden om te voldoen aan de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 2.15a, eerste lid; en

    • b.

      het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor die habitats, waarbij die Minister rekening houdt met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied en met de regionale en lokale bijzonderheden.

    Daarbij houdt Onze Minister rekening met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied en met de regionale en lokale bijzonderheden.


Artikel 3.10 (verplicht programma bij (dreigende) overschrijding van omgevingswaarde)

Artikel 3.10 (verplicht programma bij (dreigende) overschrijding van omgevingswaarde)

  • 1

    Als aannemelijk is dat niet wordt voldaan of niet zal worden voldaan aan een omgevingswaarde, stelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar dat het geval is een programma vast, gericht op het voldoen aan die omgevingswaarde.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid:

    • a.

      stelt het algemeen bestuur van het waterschap of Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het programma vast als de omgevingswaarde betrekking heeft op een watersysteem dat bij het waterschap of het Rijk in beheer is,

    • b.

      kan, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede en derde lid, bij algemene maatregel van bestuur of omgevingsverordening:

      • 1°.

        een ander bestuursorgaan worden aangewezen dat het programma vaststelt,

      • 2°.

        worden bepaald dat in plaats van de plicht, bedoeld in het eerste lid, een daarbij aangewezen bestuursorgaan of andere instantie maatregelen treft, gericht op het voldoen aan de omgevingswaarde.


Artikel 3.11 (wijziging met oog op doelbereik)

Artikel 3.11 (wijziging met oog op doelbereik)

  • 1

    Het bestuursorgaan dat een programma als bedoeld in deze paragraaf heeft vastgesteld, wijzigt dat programma als uit de monitoring, bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, blijkt dat met dat programma niet aan de omgevingswaarde kan worden voldaan.

  • 2

    Het programma wordt zo gewijzigd dat binnen een passende termijn aan de omgevingswaarde wordt voldaan.


Artikel 3.12 (uitvoering maatregelen)

Artikel 3.12 (uitvoering maatregelen)

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in de programma’s opgenomen maatregelen of de maatregelen, bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, onder b, onder 2°, uitgevoerd moeten worden of operationeel moeten zijn volgens de daarbij te stellen regels.


Artikel 3.13 (gezamenlijke vaststelling programma’s)

Artikel 3.13 (gezamenlijke vaststelling programma’s)

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bestuursorganen worden verplicht om programma’s als bedoeld in deze paragraaf gezamenlijk vast te stellen.


Artikel 9.1 (grondslag en bevoegdheid vestiging voorkeursrecht op naam van gemeente, provincie of Staat)

Artikel 9.1 (grondslag en bevoegdheid vestiging voorkeursrecht op naam van gemeente, provincie of Staat)

  • 1

    De gemeenteraad, provinciale staten of Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen bij voorkeursrechtbeschikking op een onroerende zaak een gemeentelijk, provinciaal of nationaal voorkeursrecht vestigen, voor zover die zaak deel uitmaakt van een locatie waaraan:

    • a.

      in het omgevingsplan een niet-agrarische functie is toegedeeld en waarvan het gebruik afwijkt van die functie,

    • b.

      in een gemeentelijke, een provinciale respectievelijk de nationale omgevingsvisie of in een programma een niet-agrarische functie of moderniseringslocatie is toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van die functie en de functie niet is toegedeeld in een omgevingsplan,

    • c.

      in de voorkeursrechtbeschikking een niet-agrarische functie of moderniseringslocatie wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van die functie en de functie niet is toegedacht in een gemeentelijke, een provinciale respectievelijk de nationale omgevingsvisie of een programma en niet is toegedeeld in een omgevingsplan.

  • 2

    Voorafgaand aan de vestiging van een voorkeursrecht op grond van het eerste lid kunnen het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten bij voorkeursrechtbeschikking op een onroerende zaak een gemeentelijk of provinciaal voorkeursrecht vestigen, voor zover die zaak deel uitmaakt van een locatie waaraan in die beschikking een niet-agrarische functie of moderniseringslocatie wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van die functie.

  • 3

    Een provinciaal voorkeursrecht kan alleen worden gevestigd met het oog op een provinciaal belang.

  • 4

    Een nationaal voorkeursrecht kan alleen worden gevestigd met het oog op een nationaal belang.


Artikel 5.7 (aanvraag los of gelijktijdig)

Artikel 5.7 (aanvraag los of gelijktijdig)

  • 1

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning kan naar keuze van de aanvrager op een of meer activiteiten betrekking hebben.

  • 2

    Met het oog op een doelmatig waterbeheer wordt een omgevingsvergunning voor wateractiviteiten, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, los aangevraagd van de omgevingsvergunning voor andere activiteiten als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.4.

  • 3

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit waarbij de locatie van ondergeschikt belang is, wordt, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, los aangevraagd van de omgevingsvergunning voor andere activiteiten.

  • 4

    Een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit en een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit, met uitzondering van een als wateractiviteit aan te merken beperkingengebiedactiviteit, worden gelijktijdig aangevraagd als:

    • a.

      die activiteiten betrekking hebben op dezelfde ippc-installatie, of

    • b.

      op die activiteiten de Seveso-richtlijn van toepassing is.

  • 5

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op aanvragen om wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning.


Artikel 9.2 (exclusiviteit voorkeursrecht)

Artikel 9.2 (exclusiviteit voorkeursrecht)

  • 1

    Op een onroerende zaak waarop een provinciaal voorkeursrecht is gevestigd, kan geen gemeentelijk voorkeursrecht worden gevestigd.

  • 2

    Op een onroerende zaak waarop een nationaal voorkeursrecht is gevestigd, kan geen gemeentelijk of provinciaal voorkeursrecht worden gevestigd.

  • 3

    Een gemeentelijk voorkeursrecht vervalt op het tijdstip waarop voor de onroerende zaak een provinciaal of nationaal voorkeursrecht ingaat.

  • 4

    In afwijking van het derde lid blijft een gemeentelijk voorkeursrecht buiten toepassing gedurende de tijd dat op de onroerende zaak een door gedeputeerde staten op grond van artikel 9.1, tweede lid, gevestigd voorkeursrecht rust.

  • 5

    Een provinciaal voorkeursrecht vervalt op het tijdstip waarop voor de onroerende zaak een nationaal voorkeursrecht ingaat.


Artikel 5.8 (bevoegd gezag gemeente aanvraag één activiteit)

Artikel 5.8 (bevoegd gezag gemeente aanvraag één activiteit)

Het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op één activiteit, tenzij op grond van artikel 5.9, 5.9a, 5.10, 5.11 of 5.13 een ander bestuursorgaan is aangewezen.


Artikel 9.3 (vestigen nieuw voorkeursrecht)

Artikel 9.3 (vestigen nieuw voorkeursrecht)

  • 1

    Op een onroerende zaak kan niet binnen twee jaar na de intrekking of het vervallen van een voorkeursrecht door hetzelfde bestuursorgaan opnieuw een voorkeursrecht worden gevestigd op dezelfde grondslag.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing op een voorkeursrecht dat niet in de openbare registers is ingeschreven binnen de in artikel 16.82a bedoelde termijn.


Artikel 5.9 (bevoegd gezag aanvraag één wateractiviteit)

Artikel 5.9 (bevoegd gezag aanvraag één wateractiviteit)

Bij algemene maatregel van bestuur worden met het oog op een doelmatig waterbeheer voor wateractiviteiten gevallen aangewezen waarin het dagelijks bestuur van het waterschap, gedeputeerde staten of Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op de aanvraag beslissen.


Artikel 9.4 (geldingsduur voorkeursrecht)

Artikel 9.4 (geldingsduur voorkeursrecht)

  • 1

    Een voorkeursrecht vervalt:

    • a.

      bij een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder c: drie jaar na het ingaan ervan, tenzij voor dat tijdstip de functie waarvoor het voorkeursrecht is gevestigd, is toegedacht in een omgevingsvisie of een programma of is toegedeeld in het omgevingsplan,

    • b.

      bij een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder b: drie jaar na het ingaan ervan, tenzij voor dat tijdstip de functie waarvoor het voorkeursrecht is gevestigd, is toegedeeld in het omgevingsplan,

    • c.

      bij een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder a: vijf jaar na het ingaan ervan of, als die termijn met toepassing van het tweede lid is verlengd, aan het einde van de verlengde termijn.

  • 2

    Een bestuursorgaan dat een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder a, heeft gevestigd, kan besluiten de termijn, bedoeld in het eerste lid, onder c, eenmaal met ten hoogste vijf jaar te verlengen.

  • 3

    Een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, vervalt drie maanden na het ingaan ervan of, als dat eerder is, op het tijdstip dat een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, ingaat.

  • 4

    Als een omgevingsplan wordt vernietigd, blijft een voorkeursrecht dat is gebaseerd op dat omgevingsplan gelden tot twee jaar na de vernietiging, tenzij het voorkeursrecht eerder wordt ingetrokken. Als binnen die termijn in het omgevingsplan de grondslag voor het voorkeursrecht wordt hersteld, heeft het voorkeursrecht de geldingsduur die het direct voorafgaand aan de vernietiging had.


Artikel 5.9a (bevoegd gezag aanvraag één jachtgeweeractiviteit)

Artikel 5.9a (bevoegd gezag aanvraag één jachtgeweeractiviteit)

De korpschef beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit.


Artikel 9.5 (intrekking en verval van voorkeursrecht of vernietiging van voorkeursrechtbeschikking)

Artikel 9.5 (intrekking en verval van voorkeursrecht of vernietiging van voorkeursrechtbeschikking)

  • 1

    Als een voorkeursrecht niet meer voldoet aan de eisen gesteld in artikel 9.1, eerste en tweede lid, of als de voorkeursrechtbeschikking niet binnen de in artikel 16.82a genoemde termijn in de openbare registers is ingeschreven, trekt het bestuursorgaan dat het gevestigd heeft het voorkeursrecht onverwijld in.

  • 2

    Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat een ingetrokken of vervallen voorkeursrecht of een voorkeursrecht waarvan de voorkeursrechtbeschikking is vernietigd, onverwijld wordt doorgehaald in de openbare registers.

  • 3

    Het bestuursorgaan doet van de intrekking of het vervallen van een voorkeursrecht of van de vernietiging van een voorkeursrechtbeschikking mededeling aan de eigenaren van en de beperkt gerechtigden op de onroerende zaak.


Artikel 5.10 (bevoegd gezag provincie aanvraag één activiteit anders dan in artikel 5.9)

Artikel 5.10 (bevoegd gezag provincie aanvraag één activiteit anders dan in artikel 5.9)

  • 1

    Bij algemene maatregel van bestuur worden voor de volgende activiteiten gevallen aangewezen waarin gedeputeerde staten op de aanvraag beslissen:

    • a.

      omgevingsplanactiviteiten van provinciaal belang,

    • b.

      ontgrondingsactiviteiten:

      • 1°.

        in het winterbed van een tot de rijkswateren behorende rivier,

      • 2°.

        buiten de rijkswateren,

    • c.

      milieubelastende activiteiten:

      • 1°.

        met betrekking tot een ippc-installatie,

      • 2°.

        met betrekking tot een andere milieubelastende installatie,

      • 3°.

        waarop de Seveso-richtlijn van toepassing is,

      • 4°.

        die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het grondwater,

    • d.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot:

      • 1°.

        burgerluchthavens van regionale betekenis,

      • 2°.

        lokale spoorwegen,

    • e.

      Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten,

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 5.4.

  • 2

    Bij de aanwijzing van gevallen worden de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, in acht genomen.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder d, aanhef en onder 2°, worden, als op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 een gebied is aangewezen, bij algemene maatregel van bestuur gevallen aangewezen waarin het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in laatstbedoeld lid, beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een lokale spoorweg in dat gebied.


Artikel 5.11 (bevoegd gezag Rijk aanvraag één activiteit anders dan in artikel 5.9)

Artikel 5.11 (bevoegd gezag Rijk aanvraag één activiteit anders dan in artikel 5.9)

  • 1

    Bij algemene maatregel van bestuur worden voor de volgende activiteiten gevallen aangewezen waarin een van Onze daarbij aangewezen Ministers op de aanvraag beslist:

    • a.

      omgevingsplanactiviteiten van nationaal belang,

    • b.

      rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot een archeologisch monument,

    • c.

      ontgrondingsactiviteiten in de rijkswateren, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 5.10, eerste lid, onder b, onder 1°,

    • d.

      milieubelastende activiteiten:

      • 1°.

        met betrekking tot een mijnbouwwerk,

      • 2°.

        waarbij nationale veiligheidsbelangen of andere vitale nationale belangen zijn betrokken,

      • 3°.

        als het gaat om het op of in de bodem brengen van meststoffen,

    • e.

      mijnbouwlocatieactiviteiten,

    • f.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot:

      • 1°.

        wegen in beheer bij het Rijk,

      • 2°.

        andere luchthavens dan burgerluchthavens van regionale betekenis,

      • 3°.

        hoofdspoorwegen en bijzondere spoorwegen,

      • 4°.

        mijnbouwinstallaties in een waterstaatswerk,

    • g.

      Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten van nationaal belang,

    • h.

      activiteiten die niet vallen onder de onderdelen a tot en met g en die geheel of in hoofdzaak plaatsvinden in:

      • 1°.

        de territoriale zee voor zover gelegen buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied,

      • 2°.

        de exclusieve economische zone,

    • i.

      een valkeniersactiviteit.

  • 2

    Bij de aanwijzing van gevallen worden de grenzen van artikel 2.3, derde lid, in acht genomen.

  • 3

    In afwijking van de artikelen 5.8, 5.10 en 5.13 en van het eerste lid kan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, onder d, onder 2°, beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als dat nodig is voor nationale veiligheidsbelangen of andere vitale nationale belangen.


Artikel 5.12 (bevoegd gezag aanvraag meer activiteiten)

Artikel 5.12 (bevoegd gezag aanvraag meer activiteiten)

  • 1

    Op de aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op meer dan een activiteit wordt beslist door een bestuursorgaan dat op grond van artikel 5.8, 5.9, 5.10 of 5.11, eerste lid, aanhef en onder a tot en met h, voor ten minste een van die activiteiten bevoegd zou zijn op een aanvraag te beslissen. Hierbij worden de volgende leden in acht genomen.

  • 2

    Als het college van burgemeester en wethouders een bestuursorgaan is als bedoeld in het eerste lid, beslist het college op de aanvraag, tenzij bij algemene maatregel van bestuur een ander van de betrokken bestuursorganen wordt aangewezen. Bij die aanwijzing worden de grenzen van artikel 2.3 in acht genomen. Bij die maatregel kan, in afwijking van het eerste lid en met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, ook een ander bestuursorgaan dan een van de betrokken bestuursorganen worden aangewezen.

  • 3

    In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid, wordt op de aanvraag beslist door het betrokken bestuursorgaan dat bij algemene maatregel van bestuur wordt aangewezen. Bij die maatregel kan, in afwijking van het eerste lid en met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, ook een ander bestuursorgaan dan een van de betrokken bestuursorganen worden aangewezen.

  • 4

    In afwijking van het eerste tot en met derde lid en van artikel 5.13 kan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op de aanvraag beslissen als dat nodig is voor nationale veiligheidsbelangen of andere vitale nationale belangen.


Artikel 5.13 (eens bevoegd gezag altijd bevoegd gezag)

Artikel 5.13 (eens bevoegd gezag altijd bevoegd gezag)

  • 1

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin gedeputeerde staten of Onze Minister die het aangaat beslissen op elke aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een locatie waarvoor een door hen eerder verleende omgevingsvergunning geldt.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 5.9 of 5.9a.


Artikel 5.14 (bevoegd gezag grondgebiedoverstijgende aanvraag)

Artikel 5.14 (bevoegd gezag grondgebiedoverstijgende aanvraag)

Als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit die op het grondgebied van meer dan een gemeente, waterschap of provincie plaatsvindt, wordt op die aanvraag beslist door het daarvoor op grond van artikel 5.8, 5.9, 5.10, 5.12 of 5.13 aangewezen bestuursorgaan van de gemeente, het waterschap of de provincie waar de activiteit in hoofdzaak zal worden verricht.


Artikel 5.15 (bevoegd gezag toepassing paragraaf 5.1.5)

Artikel 5.15 (bevoegd gezag toepassing paragraaf 5.1.5)

Het bestuursorgaan dat bevoegd is om op een aanvraag om een omgevingsvergunning te beslissen, is ook bevoegd tot toepassing van paragraaf 5.1.5.


Artikel 5.16 (flexibiliteitsregeling bevoegd gezag)

Artikel 5.16 (flexibiliteitsregeling bevoegd gezag)

  • 1

    Een bestuursorgaan dat bevoegd is om op een aanvraag om een omgevingsvergunning te beslissen of bevoegd is tot toepassing van paragraaf 5.1.5, kan die bevoegdheid aan een ander bestuursorgaan overdragen, als dat bestuursorgaan daarmee instemt.

  • 2

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.


Artikel 3.14 (gemeentelijk rioleringsprogramma)


Artikel 3.14a (inrichtingsprogramma)

Artikel 3.14a (inrichtingsprogramma)

Als gedeputeerde staten met betrekking tot een gebied overgaan tot landinrichting als bedoeld in artikel 12.3, eerste lid, stellen zij een programma vast dat is gericht op de verbetering van de inrichting van het gebied. Het inrichtingsprogramma kan in ieder geval de maatregelen en voorzieningen, bedoeld in artikel 12.3, bevatten.


Artikel 3.15 (toepassingsbereik programmatische aanpak)

Artikel 3.15 (toepassingsbereik programmatische aanpak)

  • 1

    Deze paragraaf is van toepassing op programma’s als bedoeld in het tweede tot en met vierde lid.

  • 2

    Bij omgevingsplan kunnen programma’s als bedoeld in artikel 3.16 worden aangewezen, die betrekking hebben op omgevingswaarden van de gemeente als bedoeld in paragraaf 2.3.2 of een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving waarvoor in dat omgevingsplan een regel over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is gesteld.

  • 3

    Bij omgevingsverordening kunnen programma’s als bedoeld in artikel 3.16 worden aangewezen, die betrekking hebben op omgevingswaarden van de provincie als bedoeld in paragraaf 2.3.3 of een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving waarvoor een regel als bedoeld in artikel 2.22, 5.19, eerste lid, of 5.30 is gesteld.

  • 4

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen programma’s als bedoeld in artikel 3.16 worden aangewezen, die betrekking hebben op omgevingswaarden van het Rijk als bedoeld in paragraaf 2.3.4 of een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving waarvoor een regel als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, of 5.18 is gesteld.

  • 5

    Bij omgevingsplan, omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welk bestuursorgaan een programma kan vaststellen.


Artikel 3.16 (inhoud en werking programmatische aanpak)

Artikel 3.16 (inhoud en werking programmatische aanpak)

  • 1

    In een programma wordt aangegeven welke ruimte er, gelet op de omgevingswaarde of de andere doelstelling, in een daarbij aangegeven gebied en periode beschikbaar is voor activiteiten.

  • 2

    Bij omgevingsplan, omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur wordt bepaald:

    • a.

      hoe de omgevingswaarde of de andere doelstelling bij de uitoefening van taken en bevoegdheden wordt betrokken,

    • b.

      in voorkomende gevallen, welke daarop betrekking hebbende bepalingen op grond van artikel 2.22, 2.24, eerste lid, 5.18, 5.19, eerste lid, of 5.30, of welke in het omgevingsplan gestelde regels over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.


Artikel 3.17 (eisen aan programma bij programmatische aanpak)

Artikel 3.17 (eisen aan programma bij programmatische aanpak)

  • 1

    Het programma bevat in ieder geval een beschrijving van:

    • a.

      het gebied waarvoor het programma geldt,

    • b.

      de periode waarop het programma betrekking heeft,

    • c.

      de omgevingswaarde of de andere doelstelling waarvoor het programma wordt vastgesteld,

    • d.

      de toestand van het onderdeel van de fysieke leefomgeving waarvoor het programma wordt vastgesteld,

    • e.

      de verwachte ontwikkelingen in het gebied die naar verwachting gevolgen hebben voor het voldoen aan de omgevingswaarde of het bereiken van de andere doelstelling,

    • f.

      de activiteiten die naar verwachting tijdens de periode waarop het programma betrekking heeft in het gebied zullen worden verricht, die naar verwachting effect hebben op:

      • 1°.

        het voldoen aan de omgevingswaarde of het bereiken van de andere doelstelling, of

      • 2°.

        de wijze waarop de ruimte die, gelet op de omgevingswaarde of de andere doelstelling, beschikbaar is voor activiteiten wordt bepaald en verdeeld,

    • g.

      de gevolgen van de ontwikkelingen, bedoeld onder e, en de activiteiten, bedoeld onder f, voor dat onderdeel van de fysieke leefomgeving,

    • h.

      de maatregelen die bijdragen aan het voldoen aan de omgevingswaarde of het bereiken van de andere doelstelling, de verwachte gevolgen daarvan voor dat onderdeel van de fysieke leefomgeving en de termijn waarbinnen deze maatregelen worden uitgevoerd.

  • 2

    Voor zover de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder h, het wijzigen van de voorschriften van een omgevingsvergunning of het intrekken van een omgevingsvergunning omvatten, kan het programma ook een beschrijving bevatten van het moment waarop en de voorwaarden waaronder daaraan uitvoering kan of moet worden gegeven.


Artikel 3.18 (uitvoeringsplicht bij programmatische aanpak)

Artikel 3.18 (uitvoeringsplicht bij programmatische aanpak)

  • 1

    De bestuursorganen die daarvoor in het programma zijn aangewezen, zorgen voor de uitvoering van de daarin opgenomen maatregelen binnen de daarbij aangegeven termijn.

  • 2

    De uitvoeringsplicht geldt alleen:

    • a.

      voor zover uit het programma blijkt dat die bestuursorganen met het opnemen van de maatregelen hebben ingestemd, of

    • b.

      als deze volgt uit regels en instructies als bedoeld in de artikelen 2.23, eerste lid, onder b, en tweede lid, 2.25, eerste lid, onder b, en tweede lid, 2.33 en 2.34.

  • 3

    Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een programma als bedoeld in de artikelen 3.8, derde lid, en 3.9, derde en vierde lid.


Artikel 3.19 (wijziging programma bij programmatische aanpak)

Artikel 3.19 (wijziging programma bij programmatische aanpak)

  • 1

    Het bestuursorgaan dat daarvoor in het programma is aangewezen, kan:

    • a.

      in dat programma opgenomen maatregelen, activiteiten of ontwikkelingen ambtshalve wijzigen of vervangen of laten vervallen, en

    • b.

      maatregelen, activiteiten of ontwikkelingen aan het programma toevoegen,

    als aannemelijk wordt gemaakt dat die wijzigingen per saldo passen binnen, of in ieder geval niet in strijd zijn met, het programma.

  • 2

    De bestuursorganen, bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, kunnen verzoeken om een wijziging van het programma. Bij dat verzoek wordt aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan het in het eerste lid opgenomen vereiste.

  • 3

    Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een programma als bedoeld in artikel 3.9, vierde lid.

  • 4

    Het bestuursorgaan dat een programma heeft vastgesteld, wijzigt dat programma als volgens dat bestuursorgaan uit de monitoring, bedoeld in artikel 20.1, eerste en tweede lid, blijkt dat artikel 3.16, tweede lid, niet langer in redelijkheid op dat programma van toepassing kan zijn.


Artikel 9.6 (bevoegd gezag)

Artikel 9.6 (bevoegd gezag)

Als bevoegd gezag als bedoeld in deze afdeling worden aangewezen:

  • a.

    het college van burgemeester en wethouders voor een gemeentelijk voorkeursrecht,

  • b.

    gedeputeerde staten voor een provinciaal voorkeursrecht,

  • c.

    Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een nationaal voorkeursrecht.


Artikel 9.7 (hoofdregel bij vervreemding)

Artikel 9.7 (hoofdregel bij vervreemding)

Een vervreemder gaat niet over tot vervreemding dan nadat hij de rechtspersoon op wiens naam het voorkeursrecht is gevestigd in overeenstemming met paragraaf 9.2.3 in de gelegenheid heeft gesteld het goed te verkrijgen.


Artikel 9.8 (uitzonderingen op hoofdregel)

Artikel 9.8 (uitzonderingen op hoofdregel)

Artikel 9.7 is niet van toepassing op vervreemding:

  • a.

    aan de echtgenoot of de geregistreerd partner, aan bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn tot in de tweede graad of aan een pleegkind dat duurzaam als een eigen kind is onderhouden en opgevoed,

  • b.

    vanwege de verdeling van een gemeenschap als bedoeld in artikel 166 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek,

  • c.

    vanwege een uiterste wilsbeschikking,

  • d.

    vanwege een overeenkomst met een gemeente, een waterschap, een provincie, de Staat of een door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen publiekrechtelijk lichaam of in het algemeen belang werkzame rechtspersoon,

  • e.

    vanwege een verkoop op grond van een wettelijke bepaling, een rechterlijk bevel of een executoriale verkoop, waarbij geldt dat de voorzieningenrechter bij een onderhandse executoriale verkoop als bedoeld in artikel 268, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek niet beslist over het verzoek tot onderhandse verkoop zolang de rechtspersoon op wiens naam het voorkeursrecht is gevestigd niet in de gelegenheid is gesteld om, gelet op het gunstiger bod, een bod te doen, of

  • f.

    vanwege een overeenkomst over een onroerende zaak waarop een voorkeursrecht is gevestigd als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder c, of tweede lid, aangegaan met een pachter die op die zaak op het tijdstip van inwerkingtreding van de voorkeursrechtbeschikking een voorkeursrecht had als bedoeld in artikel 378 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.


Artikel 9.9 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege een gesloten overeenkomst)

Artikel 9.9 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege een gesloten overeenkomst)

  • 1

    Artikel 9.7 is niet van toepassing op de vervreemding vanwege een overeenkomst over de onroerende zaak of een overeenkomst die een plicht bevat voor de vervreemder over de onroerende zaak, voor zover:

    • a.

      de vervreemding plaatsvindt aan een in die overeenkomst bij naam genoemde partij en tegen een in die overeenkomst bepaalde of volgens die overeenkomst bepaalbare prijs,

    • b.

      de overeenkomst is ingeschreven in de openbare registers voordat de voorkeursrechtbeschikking is bekendgemaakt, en

    • c.

      de vervreemding plaatsvindt binnen zes maanden na de dag van inschrijving van de overeenkomst in de openbare registers.

  • 2

    Een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid kan worden ingeschreven in de openbare registers als deze is vervat in een akte.

  • 3

    Het eerste lid is gedurende een periode van drie jaar eenmaal van toepassing op een vervreemding vanwege een overeenkomst over een bepaalde onroerende zaak of een gedeelte daarvan en op de daarin met name genoemde vervreemder of de verkrijger waarmee de overeenkomst is gesloten. Deze periode begint op de dag en het tijdstip van eerste inschrijving van de overeenkomst in de openbare registers.


Artikel 9.10 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege gewichtige redenen)

Artikel 9.10 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege gewichtige redenen)

Artikel 9.7 is niet van toepassing op de vervreemding als het bevoegd gezag daartoe op verzoek van de vervreemder op grond van door die vervreemder aannemelijk gemaakte gewichtige redenen heeft besloten. Het bevoegd gezag kan daarbij beperkingen opleggen.


Artikel 9.12 (uitnodiging tot onderhandeling over vervreemding aan gemeente, provincie of Staat)

Artikel 9.12 (uitnodiging tot onderhandeling over vervreemding aan gemeente, provincie of Staat)

  • 1

    Als de vervreemder het voornemen heeft tot vervreemding over te gaan en artikel 9.7 van toepassing is, nodigt hij het bevoegd gezag uit in onderhandeling te treden over vervreemding aan de gemeente, de provincie of de Staat tegen nader overeen te komen voorwaarden.

  • 2

    Als de voorgenomen vervreemding betrekking heeft op onroerende zaken waarop voor een deel een voorkeursrecht is gevestigd maar die een samenhangend geheel vormen, kan de vervreemder, onverminderd afdeling 11 van titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, als voorwaarde stellen dat dit geheel van onroerende zaken in de vervreemding wordt betrokken.

  • 3

    Als de onroerende zaken als onderdeel van een onderneming worden geëxploiteerd, kan de vervreemder als voorwaarde stellen dat de onderneming in de vervreemding wordt betrokken.

  • 4

    Als artikel 9.2, derde of vijfde lid, van toepassing is en er al een uitnodiging tot onderhandeling aan het college van burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten is gedaan, wordt die uitnodiging aangemerkt als een uitnodiging aan gedeputeerde staten of Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.


Artikel 9.13 (beslistermijn voor besluit over bereidheid tot verkrijging)

Artikel 9.13 (beslistermijn voor besluit over bereidheid tot verkrijging)

Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken na ontvangst van de uitnodiging of de gemeente, de provincie respectievelijk de Staat in beginsel bereid is het goed tegen nader overeen te komen voorwaarden te kopen of op grond van een andere titel te verkrijgen.


Artikel 9.14 (rechtsgevolg ontbreken bereidheid of overschrijding van beslistermijn)

Artikel 9.14 (rechtsgevolg ontbreken bereidheid of overschrijding van beslistermijn)

  • 1

    De vervreemder mag, nadat hij de uitnodiging heeft gedaan, overgaan tot vervreemding van het in de uitnodiging vermelde goed aan derden gedurende een periode van drie jaar:

    • a.

      vanaf de dag waarop het bevoegd gezag heeft beslist dat het niet bereid is het goed te kopen of op grond van een andere titel te verkrijgen, of

    • b.

      na afloop van de in artikel 9.13 bedoelde termijn als het bevoegd gezag binnen die termijn geen beslissing heeft genomen.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid geldt voor een voorkeursrecht dat ten minste gedurende een periode van vijf jaar is gebaseerd op een omgevingsplan en waarvoor de uitnodiging is gedaan, dat dit vervalt:

    • a.

      met ingang van de dag na die waarop het bevoegd gezag heeft beslist dat het niet bereid is het goed te kopen of op grond van een andere titel te verkrijgen, of

    • b.

      na afloop van de in artikel 9.13 genoemde termijn als het bevoegd gezag binnen die termijn geen beslissing heeft genomen.


Artikel 9.15 (toepassingsbereik)

Artikel 9.15 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op een goed waarvoor een uitnodiging als bedoeld in artikel 9.12, eerste lid, is gedaan.


Artikel 9.16 (verzoek om gerechtelijke procedure tot vaststelling van de prijs)

Artikel 9.16 (verzoek om gerechtelijke procedure tot vaststelling van de prijs)

  • 1

    Als het bevoegd gezag in beginsel bereid is het goed te kopen of op grond van een andere titel te verkrijgen en er tussen de vervreemder en het bevoegd gezag wordt onderhandeld over de vervreemdingsvoorwaarden, kan de vervreemder het bevoegd gezag verzoeken om binnen vier weken na dat verzoek de rechtbank te verzoeken een oordeel over de prijs te geven.

  • 2

    Bij het verzoek van het bevoegd gezag aan de rechtbank wordt een afschrift van het verzoek van de vervreemder gevoegd.


Artikel 9.17 (rechtsgevolg niet indienen of intrekken verzoek)

Artikel 9.17 (rechtsgevolg niet indienen of intrekken verzoek)

  • 1

    De vervreemder mag tot vervreemding aan derden overgaan gedurende een periode van drie jaar vanaf het moment dat:

    • a.

      de termijn, bedoeld in artikel 9.16, eerste lid, is verstreken zonder dat het bevoegd gezag een verzoek bij de rechtbank heeft ingediend,

    • b.

      de gerechtelijke procedure tussentijds is beëindigd door het intrekken van het verzoek door het bevoegd gezag.

  • 2

    Een voorkeursrecht dat ten minste gedurende een periode van vijf jaar is gebaseerd op een omgevingsplan en waarvoor het goed waarop het betrekking heeft is aangeboden aan het bevoegd gezag, vervalt met ingang van de dag nadat:

    • a.

      de termijn, bedoeld in artikel 9.16, eerste lid, is verstreken zonder dat het bevoegd gezag een verzoek bij de rechtbank heeft ingediend, of

    • b.

      de gerechtelijke procedure tussentijds is beëindigd door intrekking van het verzoek door het bevoegd gezag.


Artikel 9.18 (verzoek om gerechtelijke procedure tot overdracht van het goed)

Artikel 9.18 (verzoek om gerechtelijke procedure tot overdracht van het goed)

  • 1

    De vervreemder kan de rechtbank verzoeken te bepalen dat de rechtspersoon op wiens naam het voorkeursrecht is gevestigd, vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden van de vervreemder gehouden is medewerking te verlenen aan de overdracht van het goed tegen een door de rechtbank vast te stellen prijs.

  • 2

    Het verzoek wordt ingediend binnen twee maanden na de dag waarop:

    • a.

      het bevoegd gezag heeft beslist geen verzoek in te dienen als bedoeld in artikel 9.16, eerste lid,

    • b.

      de termijn, bedoeld in artikel 9.16, eerste lid, is overschreden zonder dat het bevoegd gezag een beslissing heeft genomen, of

    • c.

      de intrekking van het verzoek bij de griffie is ontvangen.


Artikel 9.19 (rechtsgevolg afwijzing verzoek tot overdracht van het goed)

Artikel 9.19 (rechtsgevolg afwijzing verzoek tot overdracht van het goed)

De vervreemder mag tot vervreemding aan derden overgaan gedurende een periode van drie jaar na het onherroepelijk worden van de rechterlijke beschikking waarbij het verzoek, bedoeld in artikel 9.18, eerste lid, is afgewezen.


Artikel 9.20 (notariële akte tot levering)

Artikel 9.20 (notariële akte tot levering)

  • 1

    Het bevoegd gezag verleent medewerking aan de totstandkoming van een notariële akte tot levering van het goed tegen betaling aan de vervreemder van de in de beschikking, bedoeld in artikel 16.123, eerste lid, bepaalde prijs als de vervreemder binnen een periode van drie maanden na de dag van het onherroepelijk worden van de beschikking schriftelijk aan het bevoegd gezag verzoekt om die medewerking.

  • 2

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als sprake is van een beschikking als bedoeld in artikel 16.123, tweede lid, voor zover bij die beschikking het verzoek is toegewezen.

  • 3

    Het bevoegd gezag dat het voorkeursrecht heeft gevestigd, draagt er zorg voor dat na levering van de onroerende zaak het voorkeursrecht, voor zover het ziet op die zaak, wordt doorgehaald in de openbare registers.


Artikel 9.21 (inschrijving notariële akte tot levering)

Artikel 9.21 (inschrijving notariële akte tot levering)

  • 1

    Inschrijving in de openbare registers van een akte tot vervreemding anders dan aan een gemeente, een provincie of de Staat vindt alleen plaats als op of bij het in te schrijven stuk een notariële verklaring is opgenomen, die inhoudt dat:

    • a.

      op de onroerende zaak geen voorkeursrecht is gevestigd, of

    • b.

      de vervreemding niet in strijd is met dit hoofdstuk en de daarop rustende bepalingen.

  • 2

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt met de daar bedoelde notariële verklaring gelijkgesteld een verklaring van een persoon als bedoeld in artikel 91 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, die in overeenstemming met het daar bepaalde een onderhandse akte tot levering heeft opgesteld.


Artikel 9.22 (nietigheid van rechtshandelingen in strijd met voorkeursrecht)

Artikel 9.22 (nietigheid van rechtshandelingen in strijd met voorkeursrecht)

  • 1

    Een gemeente, een provincie of de Staat kan de nietigheid inroepen van rechtshandelingen die zijn verricht met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan een op haar of zijn naam gevestigd voorkeursrecht.

  • 2

    Een verzoek tot nietigverklaring wordt gedaan bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar de onroerende zaak geheel of grotendeels ligt binnen acht weken nadat de gemeente, de provincie of de Staat een afschrift heeft ontvangen van de akte waarin de rechtshandeling is vervat.

  • 3

    Het verzoek tot nietigverklaring is niet-ontvankelijk als de indiener schriftelijk heeft ingestemd met de rechtshandeling.


Artikel 22.18 (vaststellen van programma)

Artikel 22.18 (vaststellen van programma)

  • 1

    Het college van burgemeester en wethouders stelt uiterlijk op 18 juli 2039 een programma vast, gericht op het reduceren van geluid van wegen in beheer bij de gemeente en van lokale spoorwegen, voor zover deze niet zijn aangewezen op grond van artikel 2.13a, eerste lid, aanhef en onder b.

  • 2

    Het algemeen bestuur van een waterschap stelt uiterlijk op 18 juli 2039 een programma vast, gericht op het reduceren van geluid van wegen in beheer bij het waterschap.

  • 3

    Gedeputeerde staten stellen uiterlijk op 18 juli 2039 een programma vast, gericht op het reduceren van geluid van wegen in beheer bij de provincie en van lokale spoorwegen, voor zover deze zijn aangewezen op grond van artikel 2.13a, eerste lid, aanhef en onder b.

  • 4

    De artikelen 2.25, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, 16.27, 16.77b, tweede lid, en 16.139 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in artikel 16.27, tweede lid, voor «die wijziging niet ziet op een in dat programma opgenomen beschrijving van een activiteit als gevolg waarvan de activiteit is toegestaan» wordt gelezen «die wijziging niet ziet op een in dat programma opgenomen maatregelkeuze voor een locatie».


Artikel 22.19 (einde sanering)

Artikel 22.19 (einde sanering)

Deze afdeling vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.


Artikel 22.21 (vaststellen van programma)

Artikel 22.21 (vaststellen van programma)

  • 1

    Onze Minister voor Natuur en Stikstof draagt uit een oogpunt van rechtszekerheid tezamen met gedeputeerde staten van de provincies zorg voor het legaliseren van de projecten met een geringe stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die voldeden aan de voorwaarden van artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming, zoals dat luidde op 28 mei 2019.

  • 2

    Onze Minister voor Natuur en Stikstof stelt zo spoedig mogelijk een programma vast met maatregelen om de gevolgen van de stikstofdepositie van de in het eerste lid bedoelde projecten ongedaan te maken, te beperken of te compenseren gericht op:

    • a.

      de verlening voor de projecten van een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit; of

    • b.

      de aanwijzing van de projecten als vergunningvrije gevallen op grond van artikel 5.2, eerste of derde lid.

  • 3

    In het programma worden alleen maatregelen opgenomen die niet zijn opgenomen in het programma, bedoeld in artikel 3.9, vierde lid.

  • 4

    De in het programma opgenomen maatregelen worden uitgevoerd binnen drie jaar na de vaststelling van het programma.

  • 5

    In het programma opgenomen compenserende maatregelen als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de habitatrichtlijn waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

  • 6

    De artikelen 2.25, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, 3.12, 3.18, eerste en tweede lid, 3.19, eerste en tweede lid, 16.27, 16.77b, tweede lid, en 16.139 zijn van overeenkomstige toepassing.


Artikel 22.22 (einde legalisering)

Artikel 22.22 (einde legalisering)

Deze afdeling vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.


Artikel 16.54 (indienen aanvraag)

Artikel 16.54 (indienen aanvraag)

  • 1

    De aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de activiteit of activiteiten geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht. Als de aanvraag betrekking heeft op een of meer wateractiviteiten, kan de aanvraag in plaats van bij het college ook worden ingediend bij het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit of activiteiten geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht. Als een ander bestuursorgaan dan het college of het dagelijks bestuur het bevoegd gezag is, kan de aanvraag ook bij dat bestuursorgaan worden ingediend.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit ingediend bij de korpschef.

  • 3

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of om intrekking van een omgevingsvergunning.


Artikel 16.54a (ontvangst aanvraag)

Artikel 16.54a (ontvangst aanvraag)

  • 1

    Als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 16.54, eerste lid, om de aanvraag in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of het dagelijks bestuur van het waterschap terwijl een ander bestuursorgaan het bevoegd gezag is, wordt voor de toepassing van deze afdeling als de dag van ontvangst aangemerkt de dag van ontvangst bij het college of het dagelijks bestuur.

  • 2

    Het bestuursorgaan waarbij de aanvraag is ingediend, zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin de dag van ontvangst van de aanvraag wordt vermeld. In afwijking van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dienstenwet, geeft dit bestuursorgaan ten aanzien van het bewijs van ontvangst ook uitvoering aan de in dat artikelonderdeel gestelde verplichting berichten te verzenden via het centraal loket, bedoeld in die wet. Artikel 29 van de Dienstenwet is niet van toepassing.

  • 3

    Het bestuursorgaan dat het bevoegd gezag is, deelt de aanvrager dit na ontvangst van de aanvraag zo spoedig mogelijk mee. In de mededeling wordt ook vermeld:

    • a.

      de procedure ter voorbereiding van het besluit,

    • b.

      de beslistermijn die van toepassing is,

    • c.

      de tegen het besluit openstaande rechtsmiddelen.


Artikel 16.55 (aanvraagvereisten)

Artikel 16.55 (aanvraagvereisten)

  • 1

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

  • 2

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de door de aanvrager te verstrekken gegevens en bescheiden.

  • 3

    Voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 of 5.4 kunnen in de waterschapsverordening respectievelijk de omgevingsverordening ook regels worden gesteld over de door de aanvrager te verstrekken gegevens en bescheiden.

  • 4

    Voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kunnen in het omgevingsplan ook regels worden gesteld over de door de aanvrager te verstrekken gegevens en bescheiden.

  • 5

    De gegevens en bescheiden, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, behoeven niet te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.

  • 6

    Op grond van het tweede lid worden in ieder geval regels gesteld over het bij de aanvraag verstrekken van gegevens over participatie van en overleg met derden.

  • 7

    De gemeenteraad kan gevallen van activiteiten aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is, kan worden ingediend.


Artikel 16.56 (overleggen gegevens en bescheiden in verband met actualisering omgevingsvergunning)

Artikel 16.56 (overleggen gegevens en bescheiden in verband met actualisering omgevingsvergunning)

  • 1

    De vergunninghouder verschaft op verzoek van het bevoegd gezag aan dat bevoegd gezag gegevens en bescheiden die nodig zijn voor:

    • a.

      het met toepassing van artikel 5.38 bezien of de voorschriften van de vergunning nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu,

    • b.

      het naar aanleiding van de toepassing van artikel 5.38 wijzigen van de voorschriften van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 5.42, tweede lid.

  • 2

    Artikel 16.55, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.


Artikel 16.57 (kennisgeving aanvraag)


Artikel 16.58 (beslissing over kerkelijk rijksmonument)

Artikel 16.58 (beslissing over kerkelijk rijksmonument)

  • 1

    Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een rijksmonumentenactiviteit en het rijksmonument of voorbeschermde rijksmonument een kerkelijk monument is als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, neemt het bevoegd gezag pas een beslissing na overleg met de eigenaar.

  • 2

    Voor zover het gaat om een beslissing waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in dat monument in het geding zijn, beslist het bevoegd gezag alleen in overeenstemming met de eigenaar.


Artikel 16.61 (begin beslistermijn)


Artikel 22.1 (tijdelijk deel omgevingsplan)

Artikel 22.1 (tijdelijk deel omgevingsplan)

In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:


Artikel 22.2 (omgevingsplanregels van rijkswege)

Artikel 22.2 (omgevingsplanregels van rijkswege)

  • 1

    Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.

  • 2

    Bij een besluit tot vaststelling of wijziging van een omgevingsplan kunnen die regels worden gewijzigd.


Artikel 22.3 (omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4)

Artikel 22.3 (omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4)

Een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 wordt niet eerder dan de dag waarop deze wet in werking treedt, bekendgemaakt.


Artikel 22.4 (regels verordeningen in omgevingsplan)

Artikel 22.4 (regels verordeningen in omgevingsplan)

Aan de verplichting tot vaststelling van een omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4, wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan. Tot dat tijdstip zijn artikel 122 van de Gemeentewet en de artikelen 28 en 34, eerste lid, tweede zin, van de Wet algemene regels herindeling niet van toepassing. Vanaf dat tijdstip worden regels over de fysieke leefomgeving waarvoor dat op grond van artikel 2.7, eerste lid, is bepaald, alleen nog in het omgevingsplan opgenomen.


Artikel 22.5 (wettelijke verplichtingen omgevingsplan)

Artikel 22.5 (wettelijke verplichtingen omgevingsplan)

  • 1

    Uiterlijk tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip geldt voor het tijdelijke deel van het omgevingsplan niet de verplichting op grond van artikel 4.2, eerste lid, dat de regels zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,

  • 2

    Uiterlijk tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip geldt niet de verplichting op grond van artikel 4.17 over het in overeenstemming brengen van het omgevingsplan met omgevingsvergunningen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

  • 3

    Het in het eerste en tweede lid bedoelde tijdstip kan voor verschillende gevallen verschillend worden vastgesteld.

  • 4

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig in afwijking van het eerste of tweede lid, nadere regels worden gesteld met het oog op een goede uitvoering van de verplichtingen, bedoeld in die leden.

  • 5

    Voor het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, geldt niet de verplichting van artikel 19 van de Bekendmakingswet tot het in geconsolideerde vorm beschikbaar stellen.


Artikel 22.6 (vervanging tijdelijk deel omgevingsplan)

Artikel 22.6 (vervanging tijdelijk deel omgevingsplan)

  • 1

    Bij de vaststelling van een omgevingsplan kunnen de voor een locatie geldende regels die zijn opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet alleen alle tegelijk komen te vervallen.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin, in afwijking van het eerste lid, tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de regels, bedoeld in het eerste lid, ook gedeeltelijk voor een locatie kunnen komen te vervallen.

  • 3

    Uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip zijn alle regels van het omgevingsplan opgenomen in het niet-tijdelijke deel van dat plan.


Artikel 22.7 (beroep)

Artikel 22.7 (beroep)

Bij het beroep tegen een omgevingsplan kunnen geen beroepsgronden worden aangevoerd die betrekking hebben op regels die uitvoering geven aan een onherroepelijk besluit tot aanwijzing van:

  • a.

    een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument of provinciaal monument,

  • b.

    een gemeentelijk of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht.


Artikel 16.62 (toepassingsbereik reguliere voorbereidingsprocedure)

Artikel 16.62 (toepassingsbereik reguliere voorbereidingsprocedure)

  • 1

    Deze paragraaf is van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning, tenzij paragraaf 16.5.3 daarop van toepassing is.

  • 2

    Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of om intrekking van een omgevingsvergunning, tenzij paragraaf 16.5.3 daarop van toepassing is.

  • 3

    Op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning of op een wijziging of intrekking daarvan kan het bevoegd gezag afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet bij besluit van toepassing verklaren, tenzij het gaat om een beslissing als bedoeld in artikel 16.65, vierde lid.


Artikel 16.64 (beslistermijn en kennisgeving)

Artikel 16.64 (beslistermijn en kennisgeving)

  • 1

    Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken of, als de voorgenomen beslissing op de aanvraag instemming als bedoeld in artikel 16.16 behoeft, binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de beslistermijnen, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Dit besluit wordt bekendgemaakt binnen de beslistermijn.

  • 3

    Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning geeft het bevoegd gezag kennis van dat besluit op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze.

  • 4

    Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag.


Artikel 16.64a (kennisgeving)

Artikel 16.64a (kennisgeving)

  • 1

    Als het bevoegd gezag naar aanleiding van de aanvraag om een omgevingsvergunning van oordeel is dat geen omgevingsvergunning nodig is, wordt dat vermeld in de kennisgeving, bedoeld in artikel 16.64, derde lid.

  • 2

    Als het gaat om een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt dat vermeld in de kennisgeving, bedoeld in artikel 16.64, derde lid.


Artikel 22.8 (omgevingsvergunning gemeentelijke verordening)

Artikel 22.8 (omgevingsvergunning gemeentelijke verordening)

Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.


Artikel 22.9 (aanwijzing onderdelen voor verwezenlijking in de naaste toekomst)

Artikel 22.9 (aanwijzing onderdelen voor verwezenlijking in de naaste toekomst)

Op een in het tijdelijke deel van het omgevingsplan aangewezen onderdeel als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening waarvan verwezenlijking in de naaste toekomst nodig wordt geacht blijft het oude recht van toepassing, uiterlijk tot vijf jaar na de dag met ingang waarvan die aanwijzing geldt.


Artikel 22.10 (binnenplanse bevoegdheid om af te wijken)


Artikel 22.11 (binnenplanse bevoegdheid tot stellen van nadere eisen)

Artikel 22.11 (binnenplanse bevoegdheid tot stellen van nadere eisen)

Een in het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening over in dat deel van het plan omschreven onderwerpen of onderdelen geldt als een bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften in het omgevingsplan over daarbij aangewezen onderwerpen als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid.


Artikel 22.12 (uitsluiting gebruik afwijkbevoegdheid bestemmingsplan)

Artikel 22.12 (uitsluiting gebruik afwijkbevoegdheid bestemmingsplan)

Als in het tijdelijke deel van een omgevingsplan op grond van artikel 3.6a van de Wet ruimtelijke ordening is uitgesloten dat van dat plan voor een bepaalde termijn kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning, geldt die bepaling als een verbod om voor een termijn van ten hoogste tien jaar een activiteit te verrichten.


Artikel 22.13 (geen schadeveroorzakend besluit)

Artikel 22.13 (geen schadeveroorzakend besluit)

  • 1

    Een omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van een regel in het tijdelijke deel als bedoeld in artikel 22.1, aanhef en onder a, van het omgevingsplan geldt niet als schadeveroorzakend besluit als bedoeld in artikel 15.1, tweede lid.

  • 2

    Een onherroepelijk besluit tot aanwijzing van:

    • a.

      een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument of provinciaal monument,

    • b.

      een gemeentelijk of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht,

    • c.

      een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht,

    waarvan de inhoud wordt opgenomen in een omgevingsplan geldt niet als schadeveroorzakend besluit als bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, aanhef en onder d.


Artikel 16.92 (beroep)

Artikel 16.92 (beroep)

  • 1

    Als beroep aanhangig is tegen een voorkeursrechtbeschikking van het college van burgemeester en wethouders en die beschikking vervalt omdat voor de onroerende zaak een voorkeursrechtbeschikking van de gemeenteraad in werking is getreden, wordt het beroep geacht te zijn gericht tegen de voorkeursrechtbeschikking van de gemeenteraad.

  • 2

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als het beroep gericht is tegen een voorkeursrechtbeschikking van gedeputeerde staten en die beschikking vervalt omdat voor de onroerende zaak een voorkeursrechtbeschikking van provinciale staten in werking is getreden.


Artikel 16.65 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht)

Artikel 16.65 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht)

  • 1

    Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning:

    • a.

      als de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van activiteiten, of

    • b.

      op verzoek of met instemming van de aanvrager.

  • 2

    Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van de beslissing:

    • a.

      op een aanvraag om wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of om intrekking van een omgevingsvergunning,

    • b.

      tot ambtshalve wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of tot ambtshalve intrekking van een omgevingsvergunning.

  • 3

    Bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, worden in ieder geval aangewezen gevallen van activiteiten ter uitvoering van het verdrag van Aarhus.

  • 4

    Het bevoegd gezag kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht bij besluit van toepassing verklaren op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit:

    • a.

      als het gaat om een activiteit die aanzienlijke gevolgen heeft of kan hebben voor de fysieke leefomgeving, en

    • b.

      waartegen naar verwachting verschillende belanghebbenden bedenkingen zullen hebben.

  • 5

    Als toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, stelt het bevoegd gezag, voorafgaand aan het nemen van het besluit, de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.


Artikel 16.66 (aanvullende bepalingen)

Artikel 16.66 (aanvullende bepalingen)


Artikel 16.67 (openbaarheid informatie)

Artikel 16.67 (openbaarheid informatie)


Artikel 16.68 (uitzonderingen)

Artikel 16.68 (uitzonderingen)

Het bevoegd gezag kan op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die op grond van artikel 16.65 is aangewezen, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3:44 van die wet buiten toepassing laten als:

  • a.

    de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvan de uitvoering door een bijzondere omstandigheid op korte termijn nodig is,

  • b.

    nationale veiligheidsbelangen dat vereisen, of

  • c.

    de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting dat vereist.


Artikel 22.14 (regels waterschapsverordening van rijkswege)

Artikel 22.14 (regels waterschapsverordening van rijkswege)

  • 1

    Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens een andere wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van de waterschapsverordening.

  • 2

    Bij een besluit tot vaststelling of wijziging van een waterschapsverordening kunnen die regels worden gewijzigd.


Artikel 22.15 (regels verordeningen in waterschapsverordening)

Artikel 22.15 (regels verordeningen in waterschapsverordening)

Aan de verplichting tot vaststelling van een waterschapsverordening, bedoeld in artikel 2.5, wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan. Tot dat tijdstip is artikel 59 van de Waterschapswet niet van toepassing. Vanaf dat tijdstip worden regels over de fysieke leefomgeving waarvoor dat op grond van artikel 2.7, eerste lid, is bepaald, alleen nog in de waterschapsverordening opgenomen.


Artikel 22.16 (overgangsfase projectbesluit)

Artikel 22.16 (overgangsfase projectbesluit)

  • 1

    Uiterlijk tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip hoeft een projectbesluit niet te voldoen aan artikel 5.52, eerste lid. Voor zover een projectbesluit in strijd is met het omgevingsplan, geldt het als een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

  • 2

    Voor zover een projectbesluit geldt als een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, hoeft het omgevingsplan niet eerder dan op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met die vergunning in overeenstemming te zijn gebracht.

  • 3

    In het omgevingsplan worden geen regels gesteld die in strijd zijn met een projectbesluit als bedoeld in het eerste lid. De artikelen 4.19a, derde tot en met vijfde lid, en 5.53a, tweede tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.


Artikel 22.17 (einde overgangsfase)

Artikel 22.17 (einde overgangsfase)

Deze afdeling vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.


Artikel 16.117 (hoger beroep)

Artikel 16.117 (hoger beroep)


Artikel 16.118 (hoger beroep belanghebbende na bedenkingen)

Artikel 16.118 (hoger beroep belanghebbende na bedenkingen)

Geen hoger beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bedenkingen tegen de onteigeningsbeschikking heeft ingebracht.


Artikel 16.119 (griffierecht)

Artikel 16.119 (griffierecht)

In afwijking van artikel 8:114, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht houdt de uitspraak ook in dat het bestuursorgaan aan de belanghebbende die een hogerberoepschrift heeft ingediend, het door hem betaalde griffierecht vergoedt als het hoger beroep ongegrond wordt verklaard.


Artikel 16.120 (proceskosten)

Artikel 16.120 (proceskosten)

De uitspraak houdt ook in dat het bestuursorgaan wordt veroordeeld in de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep naar aard en omvang redelijkerwijs heeft moeten maken.


Artikel 16.121 (uitspraaktermijn)

Artikel 16.121 (uitspraaktermijn)

De hogerberoepsrechter doet uitspraak binnen zes maanden na afloop van de termijn waarbinnen andere partijen dan de indiener van het hogerberoepschrift een schriftelijke uiteenzetting over het hoger beroep konden geven.


Artikel 16.122 (gerechtelijke vaststelling van prijs als bedoeld in artikel 9.16 en 9.18)

Artikel 16.122 (gerechtelijke vaststelling van prijs als bedoeld in artikel 9.16 en 9.18)

  • 1

    De rechtbank benoemt een of meer deskundigen die zo spoedig mogelijk aan de rechtbank advies uitbrengen over de prijs, bedoeld in de artikelen 9.16, eerste lid, en 9.18, eerste lid.

  • 2

    De rechtbank oordeelt over de prijs met overeenkomstige toepassing van de artikelen 15.21 tot en met 15.25.


Artikel 16.123 (beschikking over prijs als bedoeld in artikel 9.16 en 9.18)

Artikel 16.123 (beschikking over prijs als bedoeld in artikel 9.16 en 9.18)

  • 1

    De rechtbank doet binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel 9.16, eerste lid, bij beschikking uitspraak over het verzoek.

  • 2

    De rechtbank doet binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel 9.18, eerste lid, bij beschikking uitspraak over het verzoek en bij toewijzing daarvan ook over de prijs. Zij beoordeelt of het redelijk is dat vervreemding aan de gemeente, de provincie of de Staat vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden van de vervreemder achterwege zou blijven.

  • 3

    Tegen beschikkingen als bedoeld in het eerste en het tweede lid staat alleen beroep in cassatie open.

  • 4

    De kosten van de gerechtelijke procedure, het deskundigenadvies en de redelijkerwijs door de vervreemder voor rechtsbijstand en andere deskundige bijstand gemaakte kosten komen ten laste van de verzoeker. Als de rechtbank daarvoor aanleiding ziet in de omstandigheden van het geval, kan zij besluiten dat de kosten gedeeltelijk of geheel worden gecompenseerd.

  • 5

    Bij tussentijdse beëindiging van de gerechtelijke procedure, bedoeld in artikel 9.17, beslist de rechtbank bij beschikking over de toedeling van de kosten, bedoeld in het vierde lid.


Artikel 16.93 (verzoekschrift en stukken)

Artikel 16.93 (verzoekschrift en stukken)

  • 1

    Het bestuursorgaan dat een onteigeningsbeschikking heeft gegeven, verzoekt de bestuursrechter deze te bekrachtigen.

  • 2

    Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de naam en het adres van het bestuursorgaan,

    • b.

      de dagtekening,

    • c.

      een omschrijving van de onteigeningsbeschikking waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 3

    Bij het verzoekschrift worden overgelegd:

    • a.

      een afschrift van de onteigeningsbeschikking,

    • b.

      de op de onteigeningsbeschikking betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de behandeling van het verzoek.


Artikel 16.94 (bevoegde rechter)

Artikel 16.94 (bevoegde rechter)

  • 1

    Het verzoek wordt ingediend bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de voor onteigening aangewezen onroerende zaken liggen. Als de onroerende zaken in het rechtsgebied van meer dan een rechtbank liggen, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft.

  • 2

Artikel 16.95 (herstel verzuim)

Artikel 16.95 (herstel verzuim)

Het verzoek kan niet-ontvankelijk worden verklaard als niet is voldaan aan artikel 16.93, tweede en derde lid, mits de verzoeker de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.


Artikel 16.96 (verzoektermijn)


Artikel 16.97 (bedenkingen)

Artikel 16.97 (bedenkingen)


Artikel 16.98 (bedenkingentermijn)

Artikel 16.98 (bedenkingentermijn)


Artikel 16.99 (reactie verzoeker op bedenkingen)

Artikel 16.99 (reactie verzoeker op bedenkingen)

  • 1

    Binnen vier weken nadat de rechtbank de bedenkingen aan het bestuursorgaan heeft verzonden, dient dit een reactie daarop in bij de rechtbank.

  • 2

    De rechtbank kan deze termijn verlengen.


Artikel 16.100 (repliek en dupliek; schriftelijke uiteenzetting)

Artikel 16.100 (repliek en dupliek; schriftelijke uiteenzetting)

  • 1

    De rechtbank kan belanghebbenden die bedenkingen hebben ingebracht tegen de onteigeningsbeschikking in de gelegenheid stellen schriftelijk te repliceren. In dat geval wordt het bestuursorgaan in de gelegenheid gesteld schriftelijk te dupliceren. De rechtbank stelt de termijnen voor repliek en dupliek vast.

  • 2

    De rechtbank stelt andere partijen in de gelegenheid om ten minste eenmaal een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven. De rechtbank stelt hiervoor een termijn vast.


Artikel 16.101 (aanvang en inhoud versnelde behandeling)

Artikel 16.101 (aanvang en inhoud versnelde behandeling)


Artikel 16.102 (beëindiging versnelde behandeling)

Artikel 16.102 (beëindiging versnelde behandeling)

Blijkt aan de rechtbank bij de behandeling dat de zaak niet voldoende spoedeisend is om een versnelde behandeling te rechtvaardigen of dat de zaak een gewone behandeling vordert, dan bepaalt zij dat de zaak verder op de gewone wijze wordt behandeld.


Artikel 16.124 (akte van toedeling)

Artikel 16.124 (akte van toedeling)

  • 1

    Voor zover de toedeling van eigendom in een inrichtingsbesluit, bedoeld in artikel 12.8, eerste lid, onder a, c en d, betrekking heeft op onroerende zaken die buiten een herverkavelingsblok liggen, maakt een door gedeputeerde staten aan te wijzen notaris een akte voor de toedeling op.

  • 2

    De akte wordt opgemaakt op een door gedeputeerde staten te bepalen tijdstip dat ligt na bekendmaking van het inrichtingsbesluit.

  • 3

    De akte wordt ondertekend door de voorzitter van gedeputeerde staten en de secretaris, bedoeld in artikel 97 van de Provinciewet.

  • 4

    Door de inschrijving van de akte in de openbare registers gaat de daarin omschreven eigendom over volgens de in de akte neergelegde toedeling.

  • 5

    Als op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening is getroffen, is het eerste lid niet van toepassing zolang de werking van het inrichtingsbesluit door de uitspraak van de voorzieningenrechter is opgeschort.


Artikel 16.103 (uitspraak na vereenvoudigde behandeling)

Artikel 16.103 (uitspraak na vereenvoudigde behandeling)

  • 1

    Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, kan de rechtbank het onderzoek sluiten, als voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:

    • a.

      het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is,

    • b.

      het verzoek moet worden afgewezen omdat de onteigeningsbeschikking kennelijk niet kan worden bekrachtigd.

  • 2

    In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 16.104.


Artikel 16.104 (verzet)


Artikel 16.125 (tijdstip registratie pachtovereenkomst)

Artikel 16.125 (tijdstip registratie pachtovereenkomst)

  • 1

    Gedeputeerde staten bepalen tot welk tijdstip bestaande pachtovereenkomsten bij hen ter registratie kunnen worden ingezonden.

  • 2

    Gedeputeerde staten bepalen tot welk tijdstip pachtovereenkomsten ter registratie kunnen worden ingezonden die na het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, zijn aangegaan.

  • 3

    Van de registratie wordt door gedeputeerde staten een bewijs afgegeven.

  • 4

    Gedeputeerde staten bevestigen aan de wederpartij van degene die een pachtovereenkomst ter registratie heeft ingezonden, de ontvangst van de pachtovereenkomst.


Artikel 16.126 (bedenkingen)

Artikel 16.126 (bedenkingen)

De wederpartij kan zijn bedenkingen tegen de registratie van de pachtovereenkomst schriftelijk inbrengen bij gedeputeerde staten binnen twee weken na de dagtekening van de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 16.125, vierde lid.


Artikel 16.127 (procedure pachtkamer of grondkamer)

Artikel 16.127 (procedure pachtkamer of grondkamer)

  • 1

    Als bedenkingen kenbaar zijn gemaakt, stellen gedeputeerde staten partijen hiervan bij aangetekende brief in kennis.

  • 2

    Gedeputeerde staten delen daarbij mee dat binnen twee weken na de dagtekening van die brief aan gedeputeerde staten wordt gezonden:

    • a.

      een door beide partijen gewaarmerkte akte waaruit blijkt dat overeenstemming is verkregen, of

    • b.

      een door de griffier van de rechtbank gewaarmerkt afschrift van het verzoekschrift waarbij de meest gerede partij de beslissing van de pachtkamer van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de onroerende zaak geheel of grotendeels ligt, heeft verzocht.

  • 3

    Als gedeputeerde staten van mening zijn dat ten onrechte artikel 318, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet in acht is genomen bij de ter registratie ingezonden pachtovereenkomst, dragen zij zo nodig partijen bij aangetekende brief op de beslissing van de grondkamer in te roepen en binnen vier weken na de dagtekening van die brief een door de secretaris van de grondkamer gewaarmerkt afschrift van het verzoekschrift in te zenden.

  • 4

    Als gedeputeerde staten van mening zijn dat artikel 317, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet in acht is genomen bij de ter registratie ingezonden pachtovereenkomst, dragen zij zo nodig partijen bij aangetekende brief op de beslissing van de pachtkamer van de rechtbank in te roepen en binnen vier weken na de dagtekening van die brief een door de griffier van de rechtbank gewaarmerkt afschrift van het verzoekschrift in te zenden.

  • 5

    De grondkamer en de pachtkamer van de rechtbank en in beroep de Centrale Grondkamer en de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behandelen de verzoeken en vorderingen, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, vóór alle andere zaken.


Artikel 16.128 (niet doorlopen procedure pachtkamer of grondkamer)

Artikel 16.128 (niet doorlopen procedure pachtkamer of grondkamer)

Als aan artikel 16.127 geen gevolg is gegeven, hoeft in het ruilbesluit met het bestaan van de pachtovereenkomst geen rekening te worden gehouden.


Artikel 16.129 (kennisgeving kadaster)

Artikel 16.129 (kennisgeving kadaster)

Zodra het ruilbesluit onherroepelijk is, doen gedeputeerde staten hiervan mededeling door toezending van het ruilbesluit aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers.


Artikel 16.130 (mededeling pachtverhoudingen)

Artikel 16.130 (mededeling pachtverhoudingen)

Gedeputeerde staten delen zo spoedig mogelijk nadat het ruilbesluit onherroepelijk is geworden, aan de grondkamer mee welke pachtverhoudingen gehandhaafd, opgeheven of nieuw gevestigd zijn, onder vermelding van:

  • a.

    de namen en woonplaatsen van partijen in de pachtverhouding,

  • b.

    de onroerende zaken waarop deze betrekking hebben, en

  • c.

    hetgeen in het ruilbesluit is bepaald over de uit de gevestigde pachtverhoudingen voortvloeiende pachtovereenkomsten.


Artikel 16.131 (ontwerppachtovereenkomst)

Artikel 16.131 (ontwerppachtovereenkomst)

  • 1

    De grondkamer ontwerpt de pachtovereenkomsten die uit de nieuw gevestigde pachtverhoudingen voortvloeien en neemt daarin de in artikel 12.28 bedoelde bepalingen over de geldingsduur van die pachtovereenkomsten op.

  • 2

    Als een overeenkomst die geldt voor een kortere dan de wettelijke duur op grond van artikel 12.28 voor verlenging vatbaar zal zijn, tekent de grondkamer dit aan op de ontwerppachtovereenkomst.

  • 3

    De grondkamer zendt de ontwerppachtovereenkomst aan hen die daarbij partij zullen zijn en stelt hen in de gelegenheid binnen vier weken na toezending de ondertekende overeenkomst aan de grondkamer te zenden. Betrokkenen kunnen de door hen overeengekomen pachtprijs en bijzondere bepalingen in de overeenkomst opnemen.

  • 4

    Op de in het derde lid bedoelde pachtovereenkomsten is titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, waarbij de grondkamer niet treedt in de beoordeling van de bepalingen van de overeenkomst die voortvloeien uit de pachtverhouding zoals deze door het ruilbesluit is komen vast te staan.


Artikel 16.132 (opmaking en ondertekening akte grondkamer)

Artikel 16.132 (opmaking en ondertekening akte grondkamer)

  • 1

    Als partijen niet binnen de in artikel 16.131, derde lid, gestelde termijn tot inzending van de ondertekende pachtovereenkomst bij de grondkamer zijn overgegaan, maakt de grondkamer een akte in drievoud op, gelijkluidend aan de aan partijen gezonden ontwerppachtovereenkomst, en bepaalt daarin de pachtprijs.

  • 2

    De grondkamer ondertekent de akte en zendt een exemplaar daarvan aan elke partij.

  • 3

    De akte heeft dezelfde kracht als een tussen partijen gesloten, door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie aangeboden pachtovereenkomst.


Artikel 16.133 (beroep tegen beschikking grondkamer)

Artikel 16.133 (beroep tegen beschikking grondkamer)

  • 1

    De opmaking en ondertekening van de akte door de grondkamer is een beschikking.

  • 2

    Partijen kunnen tegen de beschikking beroep instellen bij de Centrale Grondkamer.

  • 3

    De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de in artikel 16.132, tweede lid, bedoelde exemplaren van de akte zijn verzonden.

  • 4

    Bij de beslissing op een beroep kan de Centrale Grondkamer de akte wijzigen, met uitzondering van bepalingen die voortvloeien uit de pachtverhouding zoals deze door het ruilbesluit is komen vast te staan.


Artikel 16.134 (wijzigen bestaande pachtovereenkomst als gevolg van herverkaveling)

Artikel 16.134 (wijzigen bestaande pachtovereenkomst als gevolg van herverkaveling)

  • 1

    Als een bestaande pachtovereenkomst in een gehandhaafde pachtverhouding moet worden gewijzigd of vervangen als gevolg van de herverkaveling, verzoekt de grondkamer partijen binnen vier weken een nieuwe overeenkomst ter goedkeuring of registratie aan de grondkamer te zenden. De grondkamer doet dat verzoek zo spoedig mogelijk na de mededeling van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 16.130.

  • 2

    De nieuwe overeenkomst eindigt op hetzelfde tijdstip als waarop de overeenkomst waarvoor zij in de plaats treedt, zou zijn geëindigd. Als laatstbedoelde overeenkomst voor de wettelijke duur gold, tekent de grondkamer voor zover van toepassing op de nieuwe overeenkomst aan dat deze voor verlenging vatbaar is.

  • 3

    Als niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een overeenkomst ter goedkeuring of registratie is aangeboden, maakt de grondkamer een akte in drievoud op, inhoudende een gewijzigde of nieuwe pachtovereenkomst waarin de gevolgen van de herverkaveling voor de gehandhaafde pachtverhouding worden verwerkt. De artikelen 16.132, tweede lid, en 16.133 zijn van overeenkomstige toepassing.


Artikel 16.135 (inwerkingtreding pachtovereenkomsten)

Artikel 16.135 (inwerkingtreding pachtovereenkomsten)

  • 1

    Pachtovereenkomsten die op grond van deze afdeling tot stand komen, treden in werking op het tijdstip waarop de in artikel 16.136 bedoelde herverkavelingsakte in de openbare registers wordt ingeschreven. Op hetzelfde tijdstip eindigen de pachtovereenkomsten waarvoor de eerstgenoemde pachtovereenkomsten in de plaats treden.

  • 2

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de rechtsverhoudingen geregeld bij een akte als bedoeld in artikel 16.132 of 16.134, derde lid.


Artikel 16.136 (inhoud herverkavelingsakte)

Artikel 16.136 (inhoud herverkavelingsakte)

  • 1

    Zodra het ruilbesluit onherroepelijk is, maakt een door gedeputeerde staten aan te wijzen notaris de herverkavelingsakte op.

  • 2

    In de herverkavelingsakte worden opgenomen:

    • a.

      een verbeelding van het herverkavelingsblok met aanwijzing van de kavels, en, voor zover deze liggen binnen het herverkavelingsblok, de wegen, waterstaatswerken, gebieden en elementen waarvan de eigendom, het beheer of het onderhoud op grond van 12.8, eerste lid, zijn toegedeeld,

    • b.

      de in artikel 12.8 bedoelde toedeling van eigendom voor zover deze betrekking heeft op onroerende zaken die binnen het herverkavelingsblok liggen,

    • c.

      de hypotheken en de beslagen, die door de inschrijving van de herverkavelingsakte vervallen.

  • 3

    De kavels, wegen, waterstaatswerken en gebieden die op de in het tweede lid bedoelde verbeelding zijn afgebeeld en die daarop zijn voorzien van een nummer, worden in de herverkavelingsakte aangeduid met het nummer waarmee zij op die verbeelding voorkomen. Artikel 20, eerste lid, van de Kadasterwet is niet van toepassing voor zover het betreft het vermelden van de aard en de plaatselijke aanduiding, als die er is, van onroerende zaken.

  • 4

    De artikelen 18, eerste en vijfde lid, en 24, tweede lid, onder b, en vierde lid, tweede zin, van de Kadasterwet zijn van overeenkomstige toepassing op de herverkavelingsakte.


Artikel 16.137 (inschrijving herverkavelingsakte)

Artikel 16.137 (inschrijving herverkavelingsakte)

  • 1

    De herverkavelingsakte wordt ondertekend door de voorzitter van gedeputeerde staten en de secretaris, bedoeld in artikel 97 van de Provinciewet.

  • 2

    De herverkavelingsakte geldt als titel voor de daarin omschreven rechten. Door de inschrijving in de openbare registers gaat de eigendom van de daarin omschreven onroerende zaken over en worden de beperkte rechten verkregen.

  • 3

    Op grond van de herverkavelingsakte wordt in de openbare registers bij elke hypothecaire inschrijving of bij elke inschrijving van een beslag aangetekend dat de hypotheek of het beslag in het vervolg zal rusten op de in de herverkavelingsakte aangewezen kavels of gedeelten daarvan, of op de rechten waaraan die kavels of gedeelten daarvan zijn onderworpen.

  • 4

    De bewaarder van het kadaster en de openbare registers tekent ambtshalve de door de inschrijving van de herverkavelingsakte niet meer bestaande inschrijvingen van de in artikel 16.136, tweede lid, onder c, bedoelde hypotheken en beslagen aan in de basisregistratie kadaster.

  • 5

    De bewaarder van het kadaster en de openbare registers zendt zo spoedig mogelijk aan elke eigenaar en elke beperkt gerechtigde van de onroerende zaak een kennisgeving van het resultaat van het bijhouden van de basisregistratie kadaster die op grond van de inschrijving van de herverkavelingsakte plaatsvindt. Hij vermeldt de dag van de verzending, de in de basisregistratie kadaster vermelde gegevens over de rechten, de rechthebbenden, bedoeld in de Kadasterwet, en de grootte en de kadastrale aanduiding van de onroerende zaak waarop de kennisgeving betrekking heeft. Artikel 56b van de Kadasterwet is niet van toepassing op het bijhouden, bedoeld in de eerste zin.


Artikel 16.105 (uitspraaktermijn)

Artikel 16.105 (uitspraaktermijn)

  • 1

    Als er geen bedenkingen tegen de onteigeningsbeschikking zijn ingebracht, doet de rechtbank binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 16.98, eerste lid, uitspraak op het verzoek tot bekrachtiging.

  • 2

    Als er bedenkingen tegen de onteigeningsbeschikking zijn ingebracht, doet de rechtbank binnen zes maanden na ontvangst van de reactie op de bedenkingen, bedoeld in artikel 16.99, eerste lid, uitspraak op het verzoek tot bekrachtiging.

  • 3

    Als krachtens artikel 16.113artikel 8:51a of 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegepast, doet de rechtbank in afwijking van het eerste of tweede lid:

    • a.

      binnen zes maanden na ontvangst van de reactie op de bedenkingen een tussenuitspraak, en

    • b.

      binnen zes maanden na verzending van de tussenuitspraak een einduitspraak.


Artikel 16.106 (grondslag uitspraak, aanvullen rechtsgronden en feiten)

Artikel 16.106 (grondslag uitspraak, aanvullen rechtsgronden en feiten)

  • 1

    De rechtbank doet uitspraak op grondslag van het verzoekschrift, de basistoets, bedoeld in artikel 16.107, de bedenkingen die tegen de onteigeningsbeschikking zijn ingebracht, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.

  • 2

    De rechtbank vult ambtshalve de rechtsgronden van de bedenkingen aan.

  • 3

    De rechtbank kan ambtshalve de feiten van de bedenkingen aanvullen.


Artikel 16.107 (ambtshalve basistoets)

Artikel 16.107 (ambtshalve basistoets)

Ongeacht of tegen de onteigeningsbeschikking bedenkingen zijn ingebracht, wijst de rechtbank het verzoek in ieder geval af als:

  • a.

    de onteigeningsbeschikking niet volgens de wettelijke vormvoorschriften is voorbereid,

  • b.

    het onteigeningsbelang, bedoeld in artikel 11.5, onder a, ontbreekt,

  • c.

    de noodzaak, bedoeld in artikel 11.5, onder b, ontbreekt, of

  • d.

    de urgentie, bedoeld in artikel 11.5, onder c, ontbreekt.


Artikel 16.108 (beslissingen uitspraak)

Artikel 16.108 (beslissingen uitspraak)

  • 1

    De uitspraak strekt tot:

    • a.

      onbevoegdverklaring van de rechtbank,

    • b.

      niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,

    • c.

      afwijzing van het verzoek, of

    • d.

      toewijzing van het verzoek.

  • 2

    Als de rechtbank het verzoek geheel of gedeeltelijk toewijst, bekrachtigt zij de onteigeningsbeschikking geheel of gedeeltelijk.


Artikel 16.109 (inhoud uitspraak)

Artikel 16.109 (inhoud uitspraak)

  • 1

    De schriftelijke uitspraak vermeldt:

    • a.

      de namen van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden,

    • b.

      de gronden van de beslissing,

    • c.

      de beslissing,

    • d.

      de naam van de rechter of de namen van de rechters,

    • e.

      de dag waarop de beslissing is uitgesproken, en

    • f.

      door wie, binnen welke termijn en bij welke bestuursrechter welk rechtsmiddel kan worden aangewend.

  • 2

    De uitspraak wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in de uitspraak vermeld.


Artikel 16.110 (griffierecht verzoek)

Artikel 16.110 (griffierecht verzoek)

  • 1

    De uitspraak houdt ook in dat van het bestuursorgaan een griffierecht wordt geheven.

  • 2

    Het griffierecht bedraagt het tarief, genoemd in artikel 8:41, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, vermeerderd met het tarief, genoemd in artikel 8:41, tweede lid, onder b, van die wet, voor elk bedenkingengeschrift dat door een belanghebbende bij de rechtbank tegen de onteigeningsbeschikking is ingebracht.


Artikel 16.111 (proceskostenvergoeding belanghebbenden)

Artikel 16.111 (proceskostenvergoeding belanghebbenden)

De uitspraak houdt ook in dat het bestuursorgaan wordt veroordeeld in de kosten die een belanghebbende die een bedenking tegen de onteigeningsbeschikking heeft ingebracht, in verband met de behandeling van het verzoek naar aard en omvang redelijkerwijs heeft moeten maken.


Artikel 16.112 (kosten minnelijk overleg en voorbereidingsprocedure onteigeningsprocedure)

Artikel 16.112 (kosten minnelijk overleg en voorbereidingsprocedure onteigeningsprocedure)

De uitspraak houdt ook in dat het bestuursorgaan wordt veroordeeld in de kosten die de belanghebbende die een bedenking tegen de onteigeningsbeschikking heeft ingebracht, naar aard en omvang redelijkerwijs heeft moeten maken voor:

  • a.

    door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand voor het overleg over de minnelijke verwerving, bedoeld in artikel 11.7, eerste lid, en

  • b.

    door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand in verband met het naar voren brengen van een zienswijze en de behandeling daarvan bij de voorbereiding van de onteigeningsbeschikking.


Artikel 16.113 (schakelbepaling)

Artikel 16.113 (schakelbepaling)


Artikel 16.114 (terinzagelegging uitspraak)

Artikel 16.114 (terinzagelegging uitspraak)

  • 1

    Het bestuursorgaan legt de uitspraak van de rechtbank op een verzoek als bedoeld in artikel 16.93 en de beschikking waarop de uitspraak betrekking heeft ter inzage.

  • 2

    De termijn van terinzagelegging bedraagt ten minste zes weken.


Artikel 16.115 (kennisgeving uitspraak)

Artikel 16.115 (kennisgeving uitspraak)

  • 1

    Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan kennis van de uitspraak door middel van:

  • 2

    Bij de toezending vermeldt het bestuursorgaan waar en wanneer de uitspraak ter inzage zal liggen.


Artikel 16.116 (griffierecht verzoek om herziening)

Artikel 16.116 (griffierecht verzoek om herziening)


Artikel 2.1 (uitoefening taken en bevoegdheden) Artikel 2.2 (afstemming en samenwerking) Artikel 2.3 (algemene criteria verdeling van taken en bevoegdheden) Artikel 1.2 (fysieke leefomgeving) Artikel 1.3 (maatschappelijke doelen van de wet) Artikel 3.1 (vaststellen omgevingsvisie) Artikel 3.2 (inhoud omgevingsvisie) Artikel 3.3 (doorwerking beginselen) Artikel 2.4 (omgevingsplan) Artikel 2.5 (waterschapsverordening) Artikel 2.6 (omgevingsverordening) Artikel 1.7 (activiteit met nadelige gevolgen) Artikel 1.7a (verbod activiteit met aanzienlijke nadelige gevolgen) Artikel 4.1 (decentrale regels over activiteiten) Artikel 4.2 (toedeling van functies aan locaties) Artikel 4.3 (grondslag rijksregels) Artikel 3.4 (vaststellen programma) Artikel 3.5 (inhoud programma) Artikel 5.1 (omgevingsvergunningplichtige activiteiten wet) Artikel 5.2 (afbakening vergunningplicht artikel 5.1) Artikel 5.3 (omgevingsvergunningplicht waterschapsverordening) Artikel 5.4 (omgevingsvergunningplicht omgevingsverordening) Artikel 5.5 (verbod handelen in strijd met voorschriften omgevingsvergunning) Artikel 5.6 (verbod in stand laten zonder vergunning gebouwd bouwwerk) Artikel 4.4 (melding of omgevingsvergunning) Artikel 4.5 (maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften) Artikel 4.6 (maatwerkregels) Artikel 4.7 (gelijkwaardigheid) Artikel 3.6 (verplichte programma’s gemeente) Artikel 3.7 (verplichte programma’s waterschap) Artikel 3.8 (verplichte programma’s provincie) Artikel 3.9 (verplichte programma’s Rijk) Artikel 3.10 (verplicht programma bij (dreigende) overschrijding van omgevingswaarde) Artikel 3.11 (wijziging met oog op doelbereik) Artikel 3.12 (uitvoering maatregelen) Artikel 3.13 (gezamenlijke vaststelling programma’s) Artikel 9.1 (grondslag en bevoegdheid vestiging voorkeursrecht op naam van gemeente, provincie of Staat) Artikel 5.7 (aanvraag los of gelijktijdig) Artikel 9.2 (exclusiviteit voorkeursrecht) Artikel 5.8 (bevoegd gezag gemeente aanvraag één activiteit) Artikel 9.3 (vestigen nieuw voorkeursrecht) Artikel 5.9 (bevoegd gezag aanvraag één wateractiviteit) Artikel 9.4 (geldingsduur voorkeursrecht) Artikel 5.9a (bevoegd gezag aanvraag één jachtgeweeractiviteit) Artikel 9.5 (intrekking en verval van voorkeursrecht of vernietiging van voorkeursrechtbeschikking) Artikel 5.10 (bevoegd gezag provincie aanvraag één activiteit anders dan in artikel 5.9) Artikel 5.11 (bevoegd gezag Rijk aanvraag één activiteit anders dan in artikel 5.9) Artikel 5.12 (bevoegd gezag aanvraag meer activiteiten) Artikel 5.13 (eens bevoegd gezag altijd bevoegd gezag) Artikel 5.14 (bevoegd gezag grondgebiedoverstijgende aanvraag) Artikel 5.15 (bevoegd gezag toepassing paragraaf 5.1.5) Artikel 5.16 (flexibiliteitsregeling bevoegd gezag) Artikel 3.14 (gemeentelijk rioleringsprogramma) Artikel 3.14a (inrichtingsprogramma) Artikel 3.15 (toepassingsbereik programmatische aanpak) Artikel 3.16 (inhoud en werking programmatische aanpak) Artikel 3.17 (eisen aan programma bij programmatische aanpak) Artikel 3.18 (uitvoeringsplicht bij programmatische aanpak) Artikel 3.19 (wijziging programma bij programmatische aanpak) Artikel 9.6 (bevoegd gezag) Artikel 9.7 (hoofdregel bij vervreemding) Artikel 9.8 (uitzonderingen op hoofdregel) Artikel 9.9 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege een gesloten overeenkomst) Artikel 9.10 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege gewichtige redenen) Artikel 9.12 (uitnodiging tot onderhandeling over vervreemding aan gemeente, provincie of Staat) Artikel 9.13 (beslistermijn voor besluit over bereidheid tot verkrijging) Artikel 9.14 (rechtsgevolg ontbreken bereidheid of overschrijding van beslistermijn) Artikel 9.15 (toepassingsbereik) Artikel 9.16 (verzoek om gerechtelijke procedure tot vaststelling van de prijs) Artikel 9.17 (rechtsgevolg niet indienen of intrekken verzoek) Artikel 9.18 (verzoek om gerechtelijke procedure tot overdracht van het goed) Artikel 9.19 (rechtsgevolg afwijzing verzoek tot overdracht van het goed) Artikel 9.20 (notariële akte tot levering) Artikel 9.21 (inschrijving notariële akte tot levering) Artikel 9.22 (nietigheid van rechtshandelingen in strijd met voorkeursrecht) Artikel 22.18 (vaststellen van programma) Artikel 22.19 (einde sanering) Artikel 22.21 (vaststellen van programma) Artikel 22.22 (einde legalisering) Artikel 16.54 (indienen aanvraag) Artikel 16.54a (ontvangst aanvraag) Artikel 16.55 (aanvraagvereisten) Artikel 16.56 (overleggen gegevens en bescheiden in verband met actualisering omgevingsvergunning) Artikel 16.57 (kennisgeving aanvraag) Artikel 16.58 (beslissing over kerkelijk rijksmonument) Artikel 16.61 (begin beslistermijn) Artikel 22.1 (tijdelijk deel omgevingsplan) Artikel 22.2 (omgevingsplanregels van rijkswege) Artikel 22.3 (omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4) Artikel 22.4 (regels verordeningen in omgevingsplan) Artikel 22.5 (wettelijke verplichtingen omgevingsplan) Artikel 22.6 (vervanging tijdelijk deel omgevingsplan) Artikel 22.7 (beroep) Artikel 16.62 (toepassingsbereik reguliere voorbereidingsprocedure) Artikel 16.64 (beslistermijn en kennisgeving) Artikel 16.64a (kennisgeving) Artikel 22.8 (omgevingsvergunning gemeentelijke verordening) Artikel 22.9 (aanwijzing onderdelen voor verwezenlijking in de naaste toekomst) Artikel 22.10 (binnenplanse bevoegdheid om af te wijken) Artikel 22.11 (binnenplanse bevoegdheid tot stellen van nadere eisen) Artikel 22.12 (uitsluiting gebruik afwijkbevoegdheid bestemmingsplan) Artikel 22.13 (geen schadeveroorzakend besluit) Artikel 16.92 (beroep) Artikel 16.65 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) Artikel 16.66 (aanvullende bepalingen) Artikel 16.67 (openbaarheid informatie) Artikel 16.68 (uitzonderingen) Artikel 22.14 (regels waterschapsverordening van rijkswege) Artikel 22.15 (regels verordeningen in waterschapsverordening) Artikel 22.16 (overgangsfase projectbesluit) Artikel 22.17 (einde overgangsfase) Artikel 16.117 (hoger beroep) Artikel 16.118 (hoger beroep belanghebbende na bedenkingen) Artikel 16.119 (griffierecht) Artikel 16.120 (proceskosten) Artikel 16.121 (uitspraaktermijn) Artikel 16.122 (gerechtelijke vaststelling van prijs als bedoeld in artikel 9.16 en 9.18) Artikel 16.123 (beschikking over prijs als bedoeld in artikel 9.16 en 9.18) Artikel 16.93 (verzoekschrift en stukken) Artikel 16.94 (bevoegde rechter) Artikel 16.95 (herstel verzuim) Artikel 16.96 (verzoektermijn) Artikel 16.97 (bedenkingen) Artikel 16.98 (bedenkingentermijn) Artikel 16.99 (reactie verzoeker op bedenkingen) Artikel 16.100 (repliek en dupliek; schriftelijke uiteenzetting) Artikel 16.101 (aanvang en inhoud versnelde behandeling) Artikel 16.102 (beëindiging versnelde behandeling) Artikel 16.124 (akte van toedeling) Artikel 16.103 (uitspraak na vereenvoudigde behandeling) Artikel 16.104 (verzet) Artikel 16.125 (tijdstip registratie pachtovereenkomst) Artikel 16.126 (bedenkingen) Artikel 16.127 (procedure pachtkamer of grondkamer) Artikel 16.128 (niet doorlopen procedure pachtkamer of grondkamer) Artikel 16.129 (kennisgeving kadaster) Artikel 16.130 (mededeling pachtverhoudingen) Artikel 16.131 (ontwerppachtovereenkomst) Artikel 16.132 (opmaking en ondertekening akte grondkamer) Artikel 16.133 (beroep tegen beschikking grondkamer) Artikel 16.134 (wijzigen bestaande pachtovereenkomst als gevolg van herverkaveling) Artikel 16.135 (inwerkingtreding pachtovereenkomsten) Artikel 16.136 (inhoud herverkavelingsakte) Artikel 16.137 (inschrijving herverkavelingsakte) Artikel 16.105 (uitspraaktermijn) Artikel 16.106 (grondslag uitspraak, aanvullen rechtsgronden en feiten) Artikel 16.107 (ambtshalve basistoets) Artikel 16.108 (beslissingen uitspraak) Artikel 16.109 (inhoud uitspraak) Artikel 16.110 (griffierecht verzoek) Artikel 16.111 (proceskostenvergoeding belanghebbenden) Artikel 16.112 (kosten minnelijk overleg en voorbereidingsprocedure onteigeningsprocedure) Artikel 16.113 (schakelbepaling) Artikel 16.114 (terinzagelegging uitspraak) Artikel 16.115 (kennisgeving uitspraak) Artikel 16.116 (griffierecht verzoek om herziening)

Rechtspraak

Titel Instantie Datum Nummer
Koopovereenkomst nietig verklaard op grond van Wet voorkeursrecht gemeenten Instantie Rechtbank Midden-Nederland Datum 23-03-2022 Nummer ECLI:NL:RBMNE:2022:2327
Toedeling woning vormt verkrijging onder algemene titel voor planschadevergoeding Instantie Raad van State Datum 10-04-2019 Nummer ECLI:NL:RVS:2019:1124
Voorpootrecht tenietgegaan door titelzuiverende werking van ruilverkaveling Instantie Rechtbank Oost-Brabant Datum 27-06-2018 Nummer ECLI:NL:RBOBR:2018:3141
RvS geeft overzichtsuitspraak over planschade Instantie Raad van State Datum 28-09-2016 Nummer ECLI:NL:RVS:2016:2582

Wetsvoorstellen

Titel Dossiernr. Status Samenvatting
Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet Dossiernr. 35133 Status In werking getreden Samenvatting -
Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken Dossiernr. 33323 Status In werking getreden Samenvatting -

Literatuur

Titel Auteur(s) Bron
Titel Publicatie van het omgevingsplan Auteur(s) J. van der Velde Bron TBR 2024/4
Titel Verslag van het KNB/WPNR-congres 'De Omgevingswet', d.d. 20 juni 2023, Jaarbeurs te Utrecht Auteur(s) A.I.M. van Mierlo, C.F.C. van Lookeren Campagne Bron WPNR 2023/7428
Titel Participatie: praktisch door de procedure Auteur(s) M.T. Pranger, H.P. Wiersema Bron VGFC 2022/3
Titel Het juridische wonderdoekje: titelzuivering nader bekeken Auteur(s) W.J.M. Jansen, J.W.A. Rheinfeld Bron WPNR 2023/7410
Titel De Omgevingswet; het voorkeursrecht Auteur(s) W.J.E. van der Werf Bron WPNR 2023/7406
Titel De Omgevingswet; landinrichting: eenvoudig beter voor de notariële praktijk? Auteur(s) J.W.A. Rheinfeld Bron WPNR 2023/7404
Titel De Omgevingswet; landinrichting: eenvoudig beter voor de notariële praktijk? Auteur(s) J.W.A. Rheinfeld Bron WPNR 2023/7404
Titel De Omgevingswet; de positie van de notaris onder het nieuwe onteigeningsrecht Auteur(s) J.A.M.A. Sluysmans Bron 2023/7402
Titel De Omgevingswet; een eerste verkenning Auteur(s) W.J. Haeser, E.P.H. Vogelaar Bron WPNR 2023/7401
Titel De klimaatdoelen wettelijk vertaald: een greep uit de huidige en toekomstige vastgoed-gerelateerde regelgeving Auteur(s) A. Praat, K. van Ettekoven Bron VGFC 2021/34
Titel Bescherming tegen onbekende hypotheken na herverkaveling Auteur(s) L.M. de Hoog Bron WPNR 2020/7292
Titel De notaris in het nieuwe onteigeningsrecht Auteur(s) J.A.M.A. Sluysmans Bron WPNR 2020/7301
Titel Themanummer Publiekrechtelijke aspecten van onroerende zaken Bron WPNR 2020/7301
Titel De aanvullingswet grondeigendom, landinrichting en het notariaat Auteur(s) J.W.A. Rheinfeld Bron WPNR 2019/7263
Titel Stedelijke kavelruil niet in het publieke belang Auteur(s) W. Korthals Altes Bron Vastgoedrecht 2019-2
Titel Digitaal Stelsel Omgevingswet Auteur(s) J. Struiksma Bron WPNR 2018/7179
Titel Art. 7:15 BW en de nieuwe Omgevingswet Auteur(s) W.G. Huijgen Bron WPNR 2018/7179
Titel De woning in het buitengebied Auteur(s) J.W.A. Rheinfeld Bron FBN 2017/44
Titel Privaatrechtelijke notities bij de nieuwe Omgevingswet en de daarin op te nemen ontwerp-Aanvullingswet grondeigendom Auteur(s) A.A. van Velten Bron WPNR 2017/7150
Titel Landinrichting in de Omgevingswet Auteur(s) J.W.A. Rheinfeld, D.W. Bruil Bron Tijdschrift voor Bouwrecht 2017/3
Titel Wordt de Omgevingswet civielrechtelijk een succes? Auteur(s) M. van Dalen-Distelblom Bron NJB 2017/13
Titel De Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet: verbetering of niet? Auteur(s) J.R. Vermeulen Bron Tijdschrift voor Omgevingsrecht 2016/6
Titel Hangt men de Wilg aan de wilgen? Auteur(s) J.W.A. Rheinfeld Bron TAR 2015/3
Titel Evaluatie landinrichtingsinstrumentarium Wet inrichting landelijk gebied Auteur(s) F.G. Boonstra, D.W. Bruil, R.J. Fontein, W. de Haas Bron Wageningen: Alterra Wageningen UR, 2014

Praktisch

Titel Bron Type Categorie
Aan de slag met de Omgevingswet Bron Rijksoverheid Type Omgevingswet Categorie Verwijzingen voor de notaris
Infographic De bruidsschat Bron Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Type Omgevingswet Categorie Verwijzingen voor de notaris
Informatie over de Omgevingswet Bron Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Type Omgevingswet Categorie Verwijzingen voor de notaris
Informatiepunt Leefomgeving Bron Rijksoverheid Type Omgevingswet Categorie Verwijzingen voor de notaris
Bouwen en wonen Bron Rijksoverheid Type Registergoederen Categorie Verwijzingen voor de notaris
Aan de slag met de Omgevingswet Bron Rijksoverheid Type Agrarisch recht Categorie Verwijzingen voor de particulier
Bouwen en wonen Bron Rijksoverheid Type Registergoederen Categorie Verwijzingen voor de particulier
Inhoudsopgave
Overzicht
Artikel 2.1 (uitoefening taken en bevoegdheden) Artikel 2.2 (afstemming en samenwerking) Artikel 2.3 (algemene criteria verdeling van taken en bevoegdheden) Artikel 1.2 (fysieke leefomgeving) Artikel 1.3 (maatschappelijke doelen van de wet) Artikel 3.1 (vaststellen omgevingsvisie) Artikel 3.2 (inhoud omgevingsvisie) Artikel 3.3 (doorwerking beginselen) Artikel 2.4 (omgevingsplan) Artikel 2.5 (waterschapsverordening) Artikel 2.6 (omgevingsverordening) Artikel 1.7 (activiteit met nadelige gevolgen) Artikel 1.7a (verbod activiteit met aanzienlijke nadelige gevolgen) Artikel 4.1 (decentrale regels over activiteiten) Artikel 4.2 (toedeling van functies aan locaties) Artikel 4.3 (grondslag rijksregels) Artikel 3.4 (vaststellen programma) Artikel 3.5 (inhoud programma) Artikel 5.1 (omgevingsvergunningplichtige activiteiten wet) Artikel 5.2 (afbakening vergunningplicht artikel 5.1) Artikel 5.3 (omgevingsvergunningplicht waterschapsverordening) Artikel 5.4 (omgevingsvergunningplicht omgevingsverordening) Artikel 5.5 (verbod handelen in strijd met voorschriften omgevingsvergunning) Artikel 5.6 (verbod in stand laten zonder vergunning gebouwd bouwwerk) Artikel 4.4 (melding of omgevingsvergunning) Artikel 4.5 (maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften) Artikel 4.6 (maatwerkregels) Artikel 4.7 (gelijkwaardigheid) Artikel 3.6 (verplichte programma’s gemeente) Artikel 3.7 (verplichte programma’s waterschap) Artikel 3.8 (verplichte programma’s provincie) Artikel 3.9 (verplichte programma’s Rijk) Artikel 3.10 (verplicht programma bij (dreigende) overschrijding van omgevingswaarde) Artikel 3.11 (wijziging met oog op doelbereik) Artikel 3.12 (uitvoering maatregelen) Artikel 3.13 (gezamenlijke vaststelling programma’s) Artikel 9.1 (grondslag en bevoegdheid vestiging voorkeursrecht op naam van gemeente, provincie of Staat) Artikel 5.7 (aanvraag los of gelijktijdig) Artikel 9.2 (exclusiviteit voorkeursrecht) Artikel 5.8 (bevoegd gezag gemeente aanvraag één activiteit) Artikel 9.3 (vestigen nieuw voorkeursrecht) Artikel 5.9 (bevoegd gezag aanvraag één wateractiviteit) Artikel 9.4 (geldingsduur voorkeursrecht) Artikel 5.9a (bevoegd gezag aanvraag één jachtgeweeractiviteit) Artikel 9.5 (intrekking en verval van voorkeursrecht of vernietiging van voorkeursrechtbeschikking) Artikel 5.10 (bevoegd gezag provincie aanvraag één activiteit anders dan in artikel 5.9) Artikel 5.11 (bevoegd gezag Rijk aanvraag één activiteit anders dan in artikel 5.9) Artikel 5.12 (bevoegd gezag aanvraag meer activiteiten) Artikel 5.13 (eens bevoegd gezag altijd bevoegd gezag) Artikel 5.14 (bevoegd gezag grondgebiedoverstijgende aanvraag) Artikel 5.15 (bevoegd gezag toepassing paragraaf 5.1.5) Artikel 5.16 (flexibiliteitsregeling bevoegd gezag) Artikel 3.14 (gemeentelijk rioleringsprogramma) Artikel 3.14a (inrichtingsprogramma) Artikel 3.15 (toepassingsbereik programmatische aanpak) Artikel 3.16 (inhoud en werking programmatische aanpak) Artikel 3.17 (eisen aan programma bij programmatische aanpak) Artikel 3.18 (uitvoeringsplicht bij programmatische aanpak) Artikel 3.19 (wijziging programma bij programmatische aanpak) Artikel 9.6 (bevoegd gezag) Artikel 9.7 (hoofdregel bij vervreemding) Artikel 9.8 (uitzonderingen op hoofdregel) Artikel 9.9 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege een gesloten overeenkomst) Artikel 9.10 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege gewichtige redenen) Artikel 9.12 (uitnodiging tot onderhandeling over vervreemding aan gemeente, provincie of Staat) Artikel 9.13 (beslistermijn voor besluit over bereidheid tot verkrijging) Artikel 9.14 (rechtsgevolg ontbreken bereidheid of overschrijding van beslistermijn) Artikel 9.15 (toepassingsbereik) Artikel 9.16 (verzoek om gerechtelijke procedure tot vaststelling van de prijs) Artikel 9.17 (rechtsgevolg niet indienen of intrekken verzoek) Artikel 9.18 (verzoek om gerechtelijke procedure tot overdracht van het goed) Artikel 9.19 (rechtsgevolg afwijzing verzoek tot overdracht van het goed) Artikel 9.20 (notariële akte tot levering) Artikel 9.21 (inschrijving notariële akte tot levering) Artikel 9.22 (nietigheid van rechtshandelingen in strijd met voorkeursrecht) Artikel 22.18 (vaststellen van programma) Artikel 22.19 (einde sanering) Artikel 22.21 (vaststellen van programma) Artikel 22.22 (einde legalisering) Artikel 16.54 (indienen aanvraag) Artikel 16.54a (ontvangst aanvraag) Artikel 16.55 (aanvraagvereisten) Artikel 16.56 (overleggen gegevens en bescheiden in verband met actualisering omgevingsvergunning) Artikel 16.57 (kennisgeving aanvraag) Artikel 16.58 (beslissing over kerkelijk rijksmonument) Artikel 16.61 (begin beslistermijn) Artikel 22.1 (tijdelijk deel omgevingsplan) Artikel 22.2 (omgevingsplanregels van rijkswege) Artikel 22.3 (omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4) Artikel 22.4 (regels verordeningen in omgevingsplan) Artikel 22.5 (wettelijke verplichtingen omgevingsplan) Artikel 22.6 (vervanging tijdelijk deel omgevingsplan) Artikel 22.7 (beroep) Artikel 16.62 (toepassingsbereik reguliere voorbereidingsprocedure) Artikel 16.64 (beslistermijn en kennisgeving) Artikel 16.64a (kennisgeving) Artikel 22.8 (omgevingsvergunning gemeentelijke verordening) Artikel 22.9 (aanwijzing onderdelen voor verwezenlijking in de naaste toekomst) Artikel 22.10 (binnenplanse bevoegdheid om af te wijken) Artikel 22.11 (binnenplanse bevoegdheid tot stellen van nadere eisen) Artikel 22.12 (uitsluiting gebruik afwijkbevoegdheid bestemmingsplan) Artikel 22.13 (geen schadeveroorzakend besluit) Artikel 16.92 (beroep) Artikel 16.65 (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) Artikel 16.66 (aanvullende bepalingen) Artikel 16.67 (openbaarheid informatie) Artikel 16.68 (uitzonderingen) Artikel 22.14 (regels waterschapsverordening van rijkswege) Artikel 22.15 (regels verordeningen in waterschapsverordening) Artikel 22.16 (overgangsfase projectbesluit) Artikel 22.17 (einde overgangsfase) Artikel 16.117 (hoger beroep) Artikel 16.118 (hoger beroep belanghebbende na bedenkingen) Artikel 16.119 (griffierecht) Artikel 16.120 (proceskosten) Artikel 16.121 (uitspraaktermijn) Artikel 16.122 (gerechtelijke vaststelling van prijs als bedoeld in artikel 9.16 en 9.18) Artikel 16.123 (beschikking over prijs als bedoeld in artikel 9.16 en 9.18) Artikel 16.93 (verzoekschrift en stukken) Artikel 16.94 (bevoegde rechter) Artikel 16.95 (herstel verzuim) Artikel 16.96 (verzoektermijn) Artikel 16.97 (bedenkingen) Artikel 16.98 (bedenkingentermijn) Artikel 16.99 (reactie verzoeker op bedenkingen) Artikel 16.100 (repliek en dupliek; schriftelijke uiteenzetting) Artikel 16.101 (aanvang en inhoud versnelde behandeling) Artikel 16.102 (beëindiging versnelde behandeling) Artikel 16.124 (akte van toedeling) Artikel 16.103 (uitspraak na vereenvoudigde behandeling) Artikel 16.104 (verzet) Artikel 16.125 (tijdstip registratie pachtovereenkomst) Artikel 16.126 (bedenkingen) Artikel 16.127 (procedure pachtkamer of grondkamer) Artikel 16.128 (niet doorlopen procedure pachtkamer of grondkamer) Artikel 16.129 (kennisgeving kadaster) Artikel 16.130 (mededeling pachtverhoudingen) Artikel 16.131 (ontwerppachtovereenkomst) Artikel 16.132 (opmaking en ondertekening akte grondkamer) Artikel 16.133 (beroep tegen beschikking grondkamer) Artikel 16.134 (wijzigen bestaande pachtovereenkomst als gevolg van herverkaveling) Artikel 16.135 (inwerkingtreding pachtovereenkomsten) Artikel 16.136 (inhoud herverkavelingsakte) Artikel 16.137 (inschrijving herverkavelingsakte) Artikel 16.105 (uitspraaktermijn) Artikel 16.106 (grondslag uitspraak, aanvullen rechtsgronden en feiten) Artikel 16.107 (ambtshalve basistoets) Artikel 16.108 (beslissingen uitspraak) Artikel 16.109 (inhoud uitspraak) Artikel 16.110 (griffierecht verzoek) Artikel 16.111 (proceskostenvergoeding belanghebbenden) Artikel 16.112 (kosten minnelijk overleg en voorbereidingsprocedure onteigeningsprocedure) Artikel 16.113 (schakelbepaling) Artikel 16.114 (terinzagelegging uitspraak) Artikel 16.115 (kennisgeving uitspraak) Artikel 16.116 (griffierecht verzoek om herziening)
Wetstructuur
Diversen